Het bericht ‘Rode Kruis: “Stop met filmen, ga liever helpen”’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Rode Kruis: stop met filmen, ga liever helpen»?1
Ja.
Herkent u het door het Rode Kruis geschetste probleem dat steeds vaker mensen hun mobieltje trekken terwijl er ernstige ongelukken plaatsvinden?
De mobiele telefoon is niet meer uit het leven van mensen en hun doen en laten weg te denken. In het publieke domein is het in Nederland in principe toegestaan om foto’s of filmpjes te maken, ook wanneer daar andere mensen mee worden vastgelegd. We hebben de afgelopen maanden een aantal voorbeelden gezien van situaties waarin personen in een kwetsbare situatie werden gefilmd, en deze beelden ook werden verspreid. Zowel mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming als ikzelf hebben daarover aangegeven dat moreel verwerpelijk te vinden. Het past niet om mensen op hun meest kwetsbare moment te filmen en die beelden ook nog te verspreiden.
In de kern gaat het om de maatschappelijke norm rondom het filmen van personen in een zeer kwetsbare situatie. Een deel van deze voorbeelden speelde echter in verkeerssituaties, en daar speelt vanzelfsprekend ook de verkeersveiligheid een rol. Verkeersdeelnemers moeten alert zijn en zich niet af laten leiden door situaties te filmen. Het gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer kan leiden tot verkeersgevaarlijk rijgedrag, tot meer vertraging en meer ongelukken. Afleiding in het verkeer is niet voor niets een van de prioriteiten in de verkeershandhaving door de politie.
Deelt u de mening dat dit ongehoord gedrag is, dat dit een veroorzaker van nog meer vertraging is en kan leiden tot nog meer ongelukken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de 25 boetes die door de politie tijdens een ongeluk op de A58 op 4 augustus 2018 zijn uitgedeeld aan mensen die tijdens het autorijden het ongeluk filmde volgens u afdoende? Schrikken ze genoeg af of is er meer nodig?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, gaat het hier primair om de norm rond het filmen van personen in een kwetsbare situatie. Als dit filmen samenvalt met het vertonen van verkeersgevaarlijk gedrag, zoals het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig, dan kan daartegen worden opgetreden. De boete geldt dan voor het verkeersgevaarlijke gedrag. Ook kan worden opgetreden tegen het hinderen van hulpverleners, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Met bovenstaande wordt echter geen norm gesteld voor het filmen van personen in kwetsbare situaties. Het Kamerlid Van Toorenburg heeft op dit punt een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd, dat ik met belangstelling tegemoet zie. Bij de behandeling van de JenV-begroting voor 2019 heeft mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming op een daaraan gerelateerde vraag van het lid Van Toorenburg aangegeven te zullen bezien wat hij in de tussentijd kan doen om de maatschappelijke norm dat filmen in dergelijke gevallen niet past, naar buiten toe meer kracht bij te zetten.
In hoeverre wordt de politie door dit gedrag gehinderd in het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers?
De politie kan deze informatie niet uit de registratie destilleren. De boetes zijn uitgedeeld voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig. Al rijdend zal er geen sprake zijn geweest van gedrag waardoor het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers is gehinderd. In situaties waarin omstanders dichtbij kunnen komen, komt het wel met regelmaat voor dat zij de hulpverlening of ondersteuning hinderen, door bijvoorbeeld te blijven filmen. Dergelijk gedrag kan strafbaar zijn op grond van een Algemene plaatselijke verordening. Ook wordt op grond van artikel 426bis Wetboek van Strafrecht het op de openbare weg lastigvallen of hinderen van anderen strafbaar gesteld en bedreigd met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.
Volgens het kabinet komt de ernst van het hinderen van hulpverleners op dit moment onvoldoende tot uitdrukking in dit strafmaximum. Bovendien is de reikwijdte van de strafbaarstelling beperkt tot het hinderen op de openbare weg, terwijl het hinderen van hulpverleners ook elders plaatsvindt. Daarom stelt het kabinet voor om het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen in het Wetboek van Strafrecht, ongeacht waar dit plaatsvindt, en hieraan een hoger strafmaximum te verbinden van ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboete van de derde categorie. Deze wetswijziging is onderdeel van het Wetsvoorstel herwaardering actuele delictsvormen2 dat onlangs bij de Tweede Kamer is ingediend.
In hoeverre wordt de privacy van slachtoffers door het toedoen van deze filmende omstanders geschonden? Welke (civiel) rechtelijke consequenties kan dit hebben?
Filmen op de openbare weg is in beginsel niet verboden; niet op grond van het strafrecht maar ook niet op grond het civiele recht of de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit valt onder de vrijheid van informatievergaring wat een onderdeel is van het grondrecht: het recht op de vrijheid van meningsuiting. Boetes die op dit moment kunnen worden opgelegd zijn, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 7, gericht op het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden en dus niet op het filmen zelf. De filmer die verder geen strafbare feiten pleegt zoals het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden kan dus alleen aangesproken worden en gevraagd worden om op te houden met filmen, hetgeen de politie ook doet.
Wanneer er beelden van slachtoffers of anderszins hulpbehoevende personen worden verspreid kan het slachtoffer een beroep doen op het beschermen van zijn of haar persoonsgegevens.
Daarnaast kan er een beroep worden gedaan op het portretrecht wanneer er een redelijk belang tegen publicatie van een dergelijk filmpje is. Dan mogen beelden niet zomaar gepubliceerd worden.
Gaat u hier tegen optreden? Zo ja, welke wetgeving of handhaving is hiervoor nodig of voorhanden? Heeft u hier de juiste instrumenten voor?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie in Amsterdam na het faillissement van het MC Slotervaart |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de gemeente Amsterdam u heeft gevraagd om inzicht te geven over beschikbare en noodzakelijke capaciteit van ziekenhuiszorg in Amsterdam en dat u de gemeente daar nog geen antwoord op heeft gegeven? Zo ja, waarom heeft u in deze urgente situatie niet met de grootste urgentie antwoord gegeven? Wanneer kan de gemeente Amsterdam dat antwoord verwachten?
Het klopt dat ik de bovengenoemde vraag van de gemeente Amsterdam heb ontvangen. Ik heb de brief van de gemeente Amsterdam inmiddels beantwoord. Bijgaand treft u een afschrift van mijn reactie.1
Klopt het dat uw ministerie in juli 2018 informatie had over de financiële situatie van in elk geval MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Zo ja, waarom heeft uw ministerie de Tweede Kamer hier destijds niet over geïnformeerd?
Er waren al langer signalen over de zorgelijke financiële situatie bij beide ziekenhuizen. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer2. Tegelijkertijd bleef er altijd perspectief op een oplossing. Er was derhalve geen directe aanleiding om uw Kamer hierover te informeren. Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk. Ook na het aanvragen van surseance had ik de overtuiging dat er meer tijd zou zijn voor de ziekenhuizen, verzekeraars en de bewindvoerders om te komen tot een gefaseerde en zorgvuldige afwikkeling of eventueel een snelle doorstart van de ziekenhuiszorg te komen.
Deelt u de mening dat alerter reageren op de signalen in juli 2018 extra tijd had gegeven om een mogelijk faillissement te voorkomen of op zijn minst de afbouw gecontroleerd en zorgvuldig te laten verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat had u met de kennis van nu het beste kunnen doen en welke lessen trekt u daaruit?
Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik vind het van groot belang om lessen te leren van de beide faillissementen. Om die reden heb ik uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldige overdracht van patiënten en personeel.
Blijft er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dit wel het geval is?
Er blijft voldoende medische specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij in dit verband laten weten dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis in voldoende mate heeft aangetoond dat er voldoende ziekenhuiscapaciteit is in de regio Amsterdam om het wegvallen van MC Slotervaart op te vangen.
Blijven afdelingen met unieke specialiteiten en/of specialiteiten die belangrijk en waardevol zijn voor de buurt, behouden voor de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom laat u toe dat dit verloren gaat?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld per brief van 13 november jl. heb ik vorige week afspraken gemaakt met de curatoren van MC Slotervaart, zorgverzekeraar Zilveren Kruis, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de gemeente Amsterdam over een veilige en beheerste overdracht van patiënten naar omliggende ziekenhuizen. Zo mogelijk gaan afdelingen en hun patiënten intact en volledig over naar een ander ziekenhuis. Waar dat niet lukt wordt gezocht naar een passende oplossing. De IGJ houdt dit proces nauwlettend in de gaten.
Kan u de toezegging geven dat er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar zal blijven in de gemeente Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Er blijft voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Blijft er een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de grenzen van Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Er blijft een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er oog voor de bereikbaarheid van de zorg voor de kwetsbare Amsterdammer na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, hoe gaat u dit in de gaten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier is oog voor. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. De IGJ houdt de overdracht van patiënten naar andere ziekenhuizen nauwlettend in de gaten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de betrokken zorgverzekeraars.
Leiden de faillissementen ertoe dat de budgetplafonds voor ziekenhuiszorg omlaag gaan? Zo ja, komt dan niet de wettelijke zorgplicht van de zorgverzekeraars in gevaar? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, de faillissementen hebben geen invloed op de beschikbare middelen voor medisch-specialistische zorg. Dit budgettair kader is geënt op de benodigde zorg voor patiënten, niet op individuele zorgaanbieders.
Wordt er in de budgetplafonds van de omliggende ziekenhuizen ruimte gecreëerd om de zorg van het MC Slotervaart op te vangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u die verschuiving toelichten en inzichtelijk maken?
Het is aan zorgverzekeraars om voldoende zorg voor hun verzekerden in te kopen (zorgplicht). Door de faillissementen zullen zij de zorg die wegvalt bij de twee ziekenhuizen elders moeten contracteren. Het is aan de individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om daar inhoudelijke en financiële afspraken over te maken. Ik heb geen inzicht in die individuele contracten. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven verandert het macro-budgettair kader voor de medisch-specialistische zorg niet.
Bent u het met ons eens dat gezien de ervaring met de razendsnelle afbouw van zorg en de enorme onzekerheid die dit de afgelopen twee weken heeft meegebracht voor patiënten en personeel, het belangrijk voor de houdbaarheid van het stelsel is om een aantal zaken voor de toekomst beter te gaan regelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanpassingen denkt u en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Gezien de ervaringen met de snelle afbouw van zorg en de onzekerheid die dit gaf voor patiënten en personeel vind ik het van groot belang om lessen te leren van zowel het faillissement van het MC Slotervaart als het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen. Om die reden heb ik eerder aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel.
Bent u het met ons eens dat wetswijzigingen nodig zijn om te zorgen dat de Zorgverzekeringswet en de Faillissementswet goed op elkaar aansluiten, zodat de acute overdracht van patiënten in het geval dat een ziekenhuis onverhoopt failliet gaat niet meer plaatsvindt zoals in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Ik zou inhoudelijk niet vooruit willen lopen op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar ik in het antwoord op vraag 11 verwijs. Ik ben van mening dat lessen te trekken zijn op basis van grondig onderzoek.
Deelt u de mening dat ook gemeentes een (formele) rol moeten krijgen als zorgverleners failliet gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou u dit kunnen vormgeven?
Faillissementen van ziekenhuizen grijpen diep in de lokale en regionale samenleving. Daarom hebben gemeenten per definitie een rol als een zorgaanbieder binnen haar grenzen failliet gaat. Ik ben van mening dat het onderzoek naar de faillissementen ook rekening moet houden met de rol en betrokkenheid van alle stakeholders.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is bij een faillissement van een ziekenhuis of het stoppen van medisch specialistische zorg, een «standstill» wordt afgedwongen waardoor de zorgvuldige overdracht (transitieproces) veilig kan verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit vorm te geven?
Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 & 12.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Criminele asielzoekers van de straat houden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Criminele asielzoekers van de straat houden»1 en «Chauffeurs Qbuzz dreigen azc-haltes te boycotten vanwege overlast veiligelanders»2?
Ja.
Deelt u de mening dat overlastgevende- of criminele asielzoekers thuishoren in de daarvoor opgerichte extra begeleidings- en toezichtlocaties en dat deze juist hiervoor zijn ingericht? Deelt u de oproep van de burgemeesters van Rotterdam en Weert dat stennisschoppende asielzoekers niet langer in hun opvang thuishoren en ergens zouden moeten worden ondergebracht waar ze niet van het terrein af mogen?
Zoals ik meermaals aan uw Kamer heb geschreven staat voorop dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, volstrekt onacceptabel is. Naast dat deze overlast onwenselijke maatschappelijke gevolgen met zich meebrengt en een negatief effect heeft op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers, zorgt het ook voor een grote belasting van de medewerkers van betrokken uitvoeringsinstanties, die alles op alles zetten om overlastgevers aan te pakken. Daarnaast mag het niet zo zijn dat andere bewoners van COA-locaties of zich onveilig voelen.
De overlast vraagt dan ook om een gerichte en harde aanpak. Hiervoor is een breed palet aan maatregelen beschikbaar, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd. Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) is hier onderdeel van en dit wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. Door een overplaatsing naar de ebtl krijgt de overlastgever lik op stuk. Daarnaast draagt dit ook bij aan een rustiger situatie op de azc’s, met minder incidenten, zoals ik aangaf in mijn brief van 15 november jl.3 Op deze wijze wordt een veiliger leefomgeving op de azc’s geborgd.
Kunt u aangeven waarom deze overlastgevende- of criminele asielzoekers (nog) niet naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat asielzoekers in de extra begeleidings- en toezichtlocaties ook gewoon van het terrein af mogen, zolang zij zich maar aan de dagelijkse meldplicht houden? Bent u bereid, eventueel voor een bepaalde categorie, dit beleid aan te passen en er daarmee voor te zorgen dat overlastgevende- of criminele asielzoekers niet van het terrein van extra begeleidings- en toezichtlocaties af mogen?
De inzet in de ebtl’s is erop gericht om de bewoners duidelijke kaders te stellen. Zo krijgen ze een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd waardoor zij zich slechts op aangewezen plaatsen binnen de gemeenten mogen begeven. Daarnaast geldt een dagelijkse meldplicht.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 15 november jl. wordt indien een vreemdeling overlast blijft geven of zich niet houdt aan de vrijheidsbeperkende maatregel, op individuele basis gekeken welke verdere maatregelen mogelijk zijn. Zo kan overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel, in combinatie met ernstige verstoring van de openbare orde (of een stapeling van kleinere overtredingen) aanleiding zijn om tot inbewaringstelling over te gaan, mits aan de overige bewaringscriteria wordt voldaan.
Als bewoners standaard het terrein van de ebtl niet zouden mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming waarvoor andere juridische kaders gelden dan voor opvang, namelijk die voor vreemdelingenbewaring. Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen toegepast kan worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, een onttrekkingsrisico, dat een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal bij de in de ebtl geplaatste vreemdelingen in de regel niet zijn voldaan; als dat wel het geval was, zouden zij immers al in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in het geval van overlastgevende vreemdelingen die strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Denkt u dat de aanpassing van dit beleid ervoor kan zorgen dat de overlast die sommige groepen asielzoekers veroorzaken verminderd zou kunnen worden? Wat bent u nog meer bereid te doen om ervoor te zorgen dat overlastgevende- en criminele asielzoekers worden aangepakt en niet langer hun gang kunnen gaan? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de asielzoekers uit de zogenaamde veilige landen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de overlastgevende asielzoekers uit veilige landen die rond het AZC Ter Apel veel overlast veroorzaken niet ook naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in kaart brengen hoeveel overlast het asielzoekerscentrum (AZC) in Ter Apel geeft voor omwonenden in de buurt? Hoeveel criminaliteit brengt dit AZC met zich mee en wijkt dat af van andere AZC0-locaties in het land? Brengen de asielzoekers uit veilige landen extra overlast met zich mee?
In de Rapportage Vreemdelingenketen, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt onder meer gerapporteerd over overlast en incidenten waar asielzoekers bij waren betrokken. In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan u beraad ik mij op de betekenis van het WODC-rapport «Van perceptie naar feit» voor de opzet van het incidentenoverzicht.4
Kunt tevens aangeven hoezeer de andere asielzoekers in het AZC in Ter Apel te lijden hebben onder de asielzoekers die zich niet weten te gedragen? Op welke wijze worden de andere asielzoekers tegen hen beschermd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort overlast het publieke draagvlak voor de opvang van asielzoekers ondermijnt en dat er alleen al daarom veel aangelegen moet zijn deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de beveiliging van het AZC in Ter Apel snel genoeg de politie inschakelt als er sprake is van overlast of andere misstanden? Of probeert de beveiliging (te) veel zelf op te lossen?
In geval van incidenten treden beveiligers, gelijk aan COA-personeel, de-escalerend op. Bij strafbare feiten wordt de politie ingeschakeld en is het uitgangspunt dat er aangifte wordt gedaan.
Kunt u aangeven of de voorgeschreven aanrijtijden van de politie bij het AZC in Ter Apel of op lijnbus 73 in ter Apel gehaald worden? In hoeveel gevallen werd de aanrijtijd voor de politie in Ter Apel in het afgelopen jaar niet gehaald?
Er is geen voorgeschreven aanrijtijd voor de politie in Ter Apel of elders in Nederland. De vraag in hoeveel gevallen de aanrijtijd niet gehaald werd kan dan ook niet worden beantwoord.
Er is door de politie een niet-wettelijke streefwaarde voor een reactietijd bepaald van een percentage van 90% binnen 15 minuten ter plaatse op landelijk niveau. Deze streefwaarde is opgenomen in het realisatieplan van de nationale politie en geldt op eenheidsniveau. Voor 2018 heeft de eenheid Noord-Holland, gezien de inrichting van het werkgebied in Noord-Nederland, met de Korpsleiding een norm van 85% afgesproken. De norm is een eenheidsnorm.
Landelijk werd in de eerste 9 maanden van 2018 een percentage van 85,1% gehaald, met een duidelijke piek tussen de 3 en 10 minuten. Dat is een lichte verbetering van 0,1%ten opzichte van dezelfde periode in 2017. In de gemeente Westerwolde was dit percentage 78,3% (september 2018).
(Bron: per 19-12-2018; https://data.politie.nl/#/Politie/nl/dataset/47008NED/table?ts=1545206563467)
In 2018 zijn er (t/m 18 december 2018) in totaal 52 meldingen op of in de directe omgeving van het AC in Ter Apel gedaan, waarbij de politie in 41 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse was (79%). Hiervan waren 25 meldingen in verband met «veiligheid en openbare orde». Hiervan was de politie in 21 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse (84%). Voor wat betreft meldingen gedaan in relatie tot buslijn 73 is in slechts enkele gevallen melding gedaan bij de politie (4 meldingen in de periode januari t/m 30 oktober 2018).
De behandeling van assistentiehonden door luchtvaartmaatschappijen |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Reizen met uw assistentiehond» van KLM?1
Ja.
Hoe wordt in Nederland vastgesteld of een hond een assistentiehond is? Klopt het dat er in Nederland geen officieel accreditatie systeem is voor assistentiehonden zelf? Hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?
Het klopt dat er in Nederland geen officieel accreditatiesysteem voor assistentiehonden is. Het toelaten van assistentiehonden is geregeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Er is in die wet niet geregeld op welke wijze wordt vastgesteld of een hond een assistentiehond is.
Vorig jaar is een Europees normalisatietraject gestart met als doel de ontwikkeling van Europese normen voor assistentiehonden. Door middel van een normcommissie met alle betrokkenen heeft Nederland een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden.
In de praktijk is het gebruikelijk dat een assistentiehond goed getraind is bij een instituut. Dit uit zich als eerste in het gedrag van de hond en het opvolgen van specifieke commando’s. Normaal gesproken is daar bewijsmateriaal van, bijvoorbeeld een trainingscertificaat of een pasje. Daarnaast is het gebruikelijk dat een assistentiehond in de buitenruimte een hesje draagt.
Welke aanvullende informatie, waarnaar verwezen wordt onder de kop «Omstandigheden waaronder uw hond kan worden geweigerd», kan door KLM gevraagd worden om te bevestigen dat het een assistentiehond betreft? Hoe verhoudt dit zich tot het «toelaten van assistentiehonden» conform artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte?2 Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Artikel 2, eerste lid, van de Wgbh/cz regelt dat het doen van doeltreffende aanpassingen, waarvan het tweede lid bepaalt dat in ieder geval het toelaten van assistentiehonden daaronder valt, niet hoeft als dat een onevenredige belasting vormt.
Artikel 3 van de Wgbh/cz bepaalt dat het verbod op onderscheid niet geldt als het onderzoek noodzakelijk is in verband met de veiligheid of gezondheid.
Het is daarmee geen absoluut recht. Er zijn omstandigheden waaronder het weigeren gerechtvaardigd is. Luchtvaartmaatschappijen kunnen dus een assistentiehond weigeren ter bescherming van de veiligheid. Ze kunnen niet per definitie een assistentiehond in opleiding weigeren, maar alleen als het toelaten een onevenredige belasting vormt. Dat kan zijn als de hond onvoldoende getraind is en de hele tijd blaft en springt, maar dat geldt overigens voor alle assistentiehonden, inclusief die in opleiding.
In de praktijk komt het helaas voor dat misbruik wordt gemaakt van de plicht assistentiehonden toe te laten door voor «gewone» honden toelating te vragen met het argument dat het een assistentiehond is. We hebben er dan ook begrip voor dat organisaties proberen te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van een assistentiehonden, omdat het toelaten van honden, niet zijnde assistentiehonden, kan leiden tot overlast en eventueel zelfs onveilige situaties. Daarom is het eerder genoemde normalisatietraject van belang.
De omstandigheden waaronder de hond kan worden geweigerd, betreffen de veiligheidseisen. Er kan gevraagd worden naar de inhoud van de training, bijvoorbeeld naar gedrag en zindelijkheid in de cabine. Gezien de aard van de functie van de hond zal de gebruiker goed op de hoogte zijn van de inhoud van de training, die zich immers uit in het dagelijkse gedrag van de hond.
In beginsel hoeft er geen bewijs geleverd te worden dat de hond een assistentiehond is, maar indien bijvoorbeeld de hond niet getraind is of gedrag vertoont dat niet duidt op een assistentiehond (blaffen, tegen mensen springen, niet op commando’s reageren) kan er gevraagd worden om een mondelinge toelichting over het gedrag van de hond, de zindelijkheid, een trainingscertificaat of een pasje.
Naar welke details van de training van assistentiehonden, waarnaar verwezen wordt op het «Aanvraagformulier Hulphond in de cabine»3, kan gevraagd worden door KLM personeel? Vinden de ministers het redelijk dat een assistentiehond gebruiker van deze details op de hoogte dient te zijn? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaan luchtvaartmaatschappijen om met situaties wanneer er geen geschikte ruimte gevonden kan worden voor een assistentiehond? Klopt het dat assistentiehonden dan in het ruim vervoerd worden? Vindt u dit wenselijk?
Als het toelaten van een assistentiehond een onevenredige belasting vormt, mag de hond worden geweigerd (artikel 2 Wgbh/cz). Ook als sprake is van onderscheid dat noodzakelijk is in verband met de veiligheid of de gezondheid (artikel 3 Wgbh/cz) dan geldt het verbod daarop niet. Luchtvaartmaatschappijen proberen eerst een oplossing in de cabine te vinden, waarbij de assistentiehond voor of onder een stoel meereist. Indien een dergelijke plek niet beschikbaar is of vanuit veiligheidsvereisten niet mag (bijvoorbeeld bij een nooduitgang), kan de hond in een uiterste geval kosteloos worden vervoerd in een bench in het ruim. Ik vind het begrijpelijk dat de luchtvaartmaatschappijen deze uiterste maatregel hanteren als de veiligheid dit vereist.
Hoe verhoudt de passage «assistentiehonden in training voldoen nog niet direct aan de juridische definitie van een assistentiehond»1 zich tot de «assistentiehond» in artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte? Is deze passage niet in strijd met het bovengenoemde wetsartikel? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent de passage «KLM is niet verplicht om een andere passagier op een vlucht te weigeren om een passagier met een assistentiehond te kunnen plaatsen», dat iemand met een assistentiehond geweigerd kan worden? In welke situaties? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het verschil in aanvraagformulieren voor en behandeling van «hulphonden» en «emotionele assistentiehonden»?4 Klopt het dat beide honden vallen onder de term «assistentiehond» zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte? Is dit verschil toegestaan? Hoe gaan andere luchtvaartmaatschappijen hiermee om?
Er is geen wettelijke definitie van assistentiehonden. Er kan dus op basis van de wet niet op voorhand worden aangegeven wat er wel of niet onder valt, want er wordt geen onderscheid gemaakt tussen soorten assistentiehonden. Het gaat erom dat een assistentiehond, in welke vorm dan ook, in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt. Het is niet zozeer de vraag welk soort assistentiehond het betreft, maar of het toelaten van de assistentiehond in het specifieke geval een onevenredige belasting vormt. Luchtvaartmaatschappijen informeren passagiers op hun website over hun eigen voorwaarden om assistentiehonden toe te laten
Wordt er op Nederlandse luchthavens onderscheid gemaakt tussen luchtvaartmaatschappijen en de wijze waarop zij omgaan met assistentiehonden op basis van het land waar zij geregistreerd zijn?
Ja, dat is mogelijk. Er zijn verschillen bij luchtvaartmaatschappijen op basis van nationale wetgeving van de betreffende luchtvaartmaatschappij. De betreffende luchtvaartmaatschappijen geven dit aan bij het boeken.
Deelt u de mening dat er een Europese oplossing moet komen om te voorkomen dat passagiers met assistentiehonden in onwenselijke situaties terechtkomen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat passagiers met assistentiehonden niet in onwenselijke situaties komen. Ik deel dan ook het belang van een oplossing in Europees verband. Het Europese normalisatietraject zal ervoor zorgen dat er een norm voor assistentiehonden wordt ontwikkeld, waarmee zowel voor gebruikers, als organisaties duidelijkheid ontstaat over wanneer sprake is van een assistentiehond.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met luchtvaartmaatschappijen, assistentiehond-organisaties en Ieder(in) over de informatievoorziening over en de behandeling van (mensen met) een assistentiehond? Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan voor het jaarlijkse debat over toegankelijkheid sturen? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is nu vooral gericht op een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject, om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden. Het Ministerie van VWS is door deelname in de normcommissie betrokken bij het normalisatietraject. De normcommissie zal volgend jaar verbreding met andere stakeholderscategorieën dan de sector zelf bezien.
De onduidelijkheid over de verdeling van het geld voor de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Nog los van de kritiek over de te beperkte omvang van de investeringen in de strafrechtketen, hoe kan het dat u de Kamer niet tijdig, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019, kunt informeren over de verdeling van het in het regeerakkoord beloofde geld voor «extra capaciteit strafrechtketen»?1
Bij het opstellen van het Regeerakkoord (RA) zijn de middelen gereserveerd op de aanvullende post van de rijksbegroting. Deze middelen worden overgeheveld naar de departementale begrotingen als er concrete bestedingsplannen zijn opgesteld en goedgekeurd door de Minister het Kabinet.
JenV stelt bestedingsplannen op per intensivering uit het Regeerakkoord. Voor een aanzienlijk deel van de Regeerakkoord-gelden bestemd voor JenV is inmiddels een bestedingsplan goedgekeurd en zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV. Voor de middelen die nog op aanvullende post staan, wordt met alle betrokken partijen gewerkt aan bestedingsplannen.
De middelen die op de aanvullende post voor «Extra capaciteit strafrechtketen» staan zijn bedoeld om de keteneffecten van de investeringen uit het Regeerakkoord in de politie op te vangen.
Voor het jaar 2018 is een bestedingsplan goedgekeurd, zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV en toebedeeld aan een aantal organisaties binnen de strafrechtketen. Het gaat daarbij met name om organisaties (OM, Rechtspraak, NFI) die nu al investeringen moeten doen om op de kortere termijn de gevolgen van de investeringen in de politie op te kunnen vangen.
Voor de jaren 2019 en verdere jaren is het bestedingsplan zeer recent goedgekeurd. Deze middelen zullen bij nota van wijziging worden toegevoegd aan de begroting van JenV. Ook deze middelen zijn uiteraard bedoeld om de keteneffecten van de investeringen uit het regeerakkoord in de politie op te vangen. Op basis van de uitkomsten van de jaarlijkse PMJ-raming – die zoals gebruikelijk aan het eind van het jaar beschikbaar komen – worden de middelen beschikbaar gesteld aan de betrokken organisaties in de strafrechtketen. Via de Voorjaarsnota 2019 wordt deze verdeling, zoals elk jaar, inzichtelijk gemaakt.
Is dit tot op heden nog niet duidelijk? Zo ja, hoe kan dat? Of heeft u andere redenen om dit niet tijdig bekend te maken? Kunt u dit antwoord toelichten?
Voor de jaren 2019 en verdere jaren is het bestedingsplan zeer recent goedgekeurd. De reden dat het bestedingsplan voor 2019 en verdere jaren pas op een later moment kon worden opgesteld had mede te maken met de onzekerheid over de exacte inzet van de extra middelen bij de Politie en de gevolgen daarvan voor de rest van de strafrechtketen. Dit is en blijft een complex vraagstuk. Om die reden is besloten – in samenspraak met de ketenorganisaties – om hiervoor het Prognosemodel Justitiële ketens te hanteren om beter inzicht te krijgen in de eventuele gevolgen van de uitbreiding van de politie voor de gehele strafrechtketen.
Had u het over het (lopende begrotings)jaar 2018 toen u zei dat 2 van de 5 miljoen euro van dit extra geld voor de strafrechtketen naar het openbaar ministerie (OM) zou gaan? Zo nee, hoe zit dit dan wel precies?
Voor het jaar 2018 is een bestedingsplan goedgekeurd, zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV en toebedeeld aan een aantal organisaties binnen de strafrechtketen. Het gaat daarbij inderdaad om € 2,3 mln. voor het openbaar ministerie, € 1,3 mln. voor de Rechtspraak, € 0,8 mln. voor het NFI en € 0,6 mln. voor wetgevingscapaciteit.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk inzichtelijk te maken hoe het bedrag van 10 miljoen euro voor 2019, 15 miljoen voor 2020 en 20 miljoen voor 2021 in de strafrechtketen verdeeld zal worden over (onder andere) het OM, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de rechterlijke macht?
Zie antwoord 1.
Bent u bereid in dit overzicht niet alleen de verdeling van dit (uiteindelijke) bedrag van 20 miljoen euro op te nemen maar daarnaast ook de bezuinigingen van de afgelopen jaren op de diverse onderdelen in de strafrechtketen in een overzicht op te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting zijn een aantal overzichten opgenomen waarbij de taakstellingen en intensiveringen bij enkele belangrijke organisaties binnen de strafrechtketen. Deze zijn grotendeels gegroepeerd per organisatie. Een dergelijk overzicht met een dwarsdoorsnede door de keten is mindere eenvoudig/eenduidig te maken, omdat niet elke organisatie binnen de strafrechtketen ook volledig werkt in de strafrechtketen. Zo is de Rechtspraak voor «slechts» 1/3 (in geld uitgedrukt) betrokken bij de strafrechtketen. 2/3 van de Rechtspraak heeft betrekking op de civiele-, bestuurlijke-, en vreemdelingenketen. Dit geldt ook voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij de Politie heeft circa 2/3 deel betrekking op taken die samenhangen met de openbare orde.
Kunt u deze vragen beantwoorden, en de verzochte overzichten verstrekken, zo mogelijk voorafgaand aan het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 14 november 2018 en het algemeen overleg over forensisch onderzoek op 15 november 2018, maar in ieder geval voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 in de week van 20 november 2018?
Ja. Zoals besproken en toegezegd tijdens het Algemeen Overleg strafrechtelijke onderwerpen op 8 november jongstleden en het AO georganiseerde criminaliteit op 14 november jongstleden heb ik u hierbij nog vóór de begrotingsbehandelingnader geïnformeerd over de precieze verdeling van deze middelen over het jaar 2018 en het proces om te komen tot een verdeling voor 2019 en later.
De intenties van de Turkse ambassade om bij te dragen aan de integratie van de "Turkse gemeenschap" in Nederland |
|
Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkse ambassadeur in Nederland wil samenwerken voor integratie en tegen polarisering»?1
Ja.
Wat vindt u van de doelstelling van de Turkse ambassadeur om de «Turkse gemeenschap» in Nederland samen te brengen teneinde gezamenlijk te werken aan een betere integratie? Heeft u de Turkse ambassadeur hierover al gesproken en is u bekend hoe hij dit wil aanpakken?
Uit het interview waarop de door u aangehaalde publicatie is gebaseerd, begrijp ik dat de ambassadeur van Turkije in Nederland vooral heeft benadrukt dat hij de samenwerking tussen Nederland en Turkije wil versterken. Ook gaf de ambassadeur aan de Turks-Nederlandse gemeenschap bijeen te willen brengen en te willen samenwerken aan integratie. Het is echter zo dat het Kabinet verantwoordelijk is voor het beleid met betrekking tot integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond. Het Kabinet ziet hierin geen rol voor diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen.
De Nederlandse opvatting over Turkse diaspora-politiek wordt veelvuldig met Turkse vertegenwoordigers besproken, recent bijvoorbeeld nog tijdens het bezoek van Minister Blok aan Turkije op 3 en 4 oktober jl.
Deelt u de mening dat het onwenselijk kan zijn wanneer de Turkse ambassadeur een centrale rol speelt of beoogt te spelen in de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond, mede gelet op de visie van president Erdogan dat zij als «Turkse onderdanen» loyaal zouden moeten zijn aan Turkije?
Het Kabinet is zoals gezegd verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond en ziet hierin geen rol voor diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen.
Wel staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Turkse ambassadeur dat hij medewerkers van consulaten en ambassades wil laten samenkomen om «de ware kracht van de tradities en waarden van de Turkse cultuur aan de Nederlandse vrienden te laten zien en opnieuw te vertellen»?
De Turkse ambassadeur vertegenwoordigt Turkije in Nederland. Het past bij zijn rol en die van de Ambassade en de Consulaten om de Turkse cultuur en tradities te laten zien.
Is u bekend of de Turkse ambassade al initiatieven heeft genomen of heeft aangekondigd om de «Turkse gemeenschap in Nederland» samen te brengen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit nagaan?
Zoals ook hierboven vermeld, staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid, past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert. Het is aan de Ambassade zelf om binnen dit kader initiatieven te nemen en uit te voeren.
Bent u bereid een gesprek met de Turkse ambassadeur te voeren over het belang van de Nederlandse waarden en cultuur voor Nederlanders met een Turkse achtergrond en het verstorende effect dat ongewenste beïnvloeding vanuit Turkije daar op kan hebben? Wilt u daarbij tenminste aan de orde stellen: 1) de onwenselijkheid van het sturen van politieke brieven vanuit de regering-Erdogan aan Nederlanders met een Turks paspoort, 2) de komst van Turkse politici voor campagneactiviteiten naar Nederland en 3) het financieren van Turkse weekendscholen in Nederland?
Het Kabinet is blij dat Turkije sinds afgelopen oktober weer een ambassadeur in Nederland heeft. De ambassadeur is voor Nederland een belangrijke gesprekspartner om van gedachten te wisselen over kwesties van gezamenlijk belang, en over kwesties waar we over van mening verschillen. De Nederlandse opvatting over Turkse diaspora-politiek wordt veelvuldig met Turkse vertegenwoordigers besproken, dus ook met de Turkse ambassadeur in Nederland. Daarnaast is dit thema ook opgebracht door Minister Blok tijdens zijn bezoek aan Turkije op 3 en 4 oktober jl.
Zoals gezegd staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. De Turkse autoriteiten moeten zich daarbij onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het Kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken.
Het bericht dat Nederlandse supermarkten fors meer zijn gaan stunten met goedkoop kippen-, varkens-, en rundvlees |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Wakker Dier ziet supermarkten steeds meer stunten met vlees»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal vleesaanbiedingen van supermarkten in Nederland sinds 2015 fors is gestegen?
Het aantal vleesaanbiedingen in de Nederlandse supermarkten wordt door de overheid niet bijgehouden. In het bericht van Wakker Dier worden geen onderliggende cijfers of onderzoek genoemd. Deze kan ik dan ook niet verifiëren.
Deelt u het advies van het Voedingscentrum dat we gemiddeld per persoon in Nederland minder vlees moeten gaan consumeren?
In de LNV-visie «Landbouw, natuur en voedsel: Waardevol en verbonden» staan kringlooplandbouw en waardering voor voedsel centraal. In de LNV-visie wordt de rol van de consument benadrukt: de huidige oriëntatie op lage prijs en veel gemak zou moeten verschuiven naar gedrag dat past bij de hogere eisen die worden gesteld aan de leefomgeving en aan de boeren en tuinders die daarin werken. «Stunten» met voedsel, dat wil zeggen voedsel aanbieden voor een prijs die ver beneden de waarde van het product ligt, draagt niet bij aan het bewustzijn van de consument voor de zorg en aandacht die de productie en consumptie van eten vragen. Eén van de uitgangspunten hierbij is een duurzame en gezonde voedselconsumptie. Daarbij hoort een goede balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet, wat ook conform de aanbevelingen van de Gezondheidsraad is. Die zijn vertaald in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum (gebaseerd op de «Richtlijnen Goede Voeding 2015» van de Gezondheidsraad.
Passen dit soort aanbiedingen binnen uw visie over kringlooplandbouw en kunt u dit toelichten?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten hoe deze kortingen passen in uw beleid om dierenwelzijn over de gehele breedte te verbeteren?
Supermarkten gaan zelf over hun prijsbeleid. Zij bepalen welke producten in de aanbieding komen. Supermarkten kunnen als schakel naar de consument een belangrijke rol vervullen in het verbeteren van dierenwelzijn. Ik zou graag zien dat het aandeel diervriendelijker geproduceerde dierlijke producten in supermarkten verder toeneemt en dat juist deze producten onder de aandacht van de consument worden gebracht en worden gekocht. Mijn ministerie is, in het kader van de LNV-Visie, in gesprek met supermarkten over hoe zij kunnen bijdragen aan de versnelling van de verduurzaming van de veehouderij. Daarbij wordt ook gesproken over dierenwelzijn.
Hoe verhouden deze kortingen zich met uw visie over kringlooplandbouw en een eerlijkere prijs voor producenten?
In de kringlooplandbouw is ook bij de consument een omslag nodig. In de LNV-visie is één van de doelen het vergroten van de waardering voor voedsel, bij zowel individuele burgers en consumenten als grootverbruikers en andere schakels in de keten. In lijn hiermee zet het kabinet met haar voedselbeleid in op duurzamere voedselproductie en consumptie.
We zien in de praktijk steeds meer bedrijven in de voedselketen die verantwoorde producten of diensten aanbieden of die zich op andere manieren extra inspannen om aan maatschappelijke eisen te voldoen. Zij leveren producten die op het gebied van dierenwelzijn of milieu aan hogere eisen voldoen dan het wettelijk minimum. Maar onduidelijk is of ze daar altijd een kostendekkende beloning voor krijgen. Daarom wordt er bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een agro-nutrimonitor opgericht, waarmee ik meer inzicht wil krijgen in de prijsvorming en transparantie in de keten en nagaan wat mogelijke aanknopingspunten zijn voor het voeren van gericht beleid.
Deelt u de mening dat wat in uw visie over kringlooplandbouw staat over korte ketens en dat boeren en burgers dichter bij elkaar gebracht gaan worden, haaks staat op het huidige beleid van supermarkten?
In de visie hebben korte ketens en het dichterbij elkaar brengen van boeren en burgers een prominente plaats. Het waarderen van voedsel en de positie van de boer in de keten zijn hierbij ook belangrijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is mijn ministerie in gesprek met de Nederlandse supermarkten waar ook deze punten op de agenda staan.
Deelt u de mening dat goedkoop kippen-, varkens-, en rundvlees niet leidt tot meer dierenwelzijn? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Kippen-, varkens- en rundvlees dat in de Europese Unie is geproduceerd, moet minimaal voldoen aan de dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving van de EU en de lidstaten. De prijs voor deze producten ligt doorgaans lager dan de producten die zijn geproduceerd onder private labels die strengere, bovenwettelijke dierenwelzijnseisen stellen. Supermarkten kunnen alle vleesproducten in de aanbieding doen, of die nu gangbaar zijn geproduceerd of onder een welzijnslabel. Uiteindelijk is het aan de consument om hierin een keuze te maken.
Bent u bereid om een stevig gesprek aan te gaan met de supermarkten over hun verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker» geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Vluchtelingenwerk: volle asielcentra door personeelstekort IND’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenwerk: volle asielcentra door personeelstekort IND»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ondanks dat de opgelopen wachttijden officieel binnen de wettelijke termijn vallen, deze onwenselijk zijn? Deelt u voorts de mening dat het eigenlijk te lang is als iemand pas na bijna een jaar aan de beurt is om met de asielprocedure te starten? Zo ja, wat doet u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Bij het AO van 18 september jl. heb ik aangegeven dat ook ik van mening ben dat deze laatst genoemde doorlooptijden (spoor 4) te lang zijn. De IND heeft om die reden al eerder dit jaar extra personeel geworven, niet alleen voor het proces asiel, maar ook voor ondersteunende processen als dienstverlening en juridische zaken. Onlangs is besloten om circa 80 vacatures extra bij de IND open te stellen voor het behandelen van asielaanvragen.
In hoeverre worden er geen nieuwe problemen veroorzaakt door het IND-personeel op één plek weg te halen en hen op een andere plek in te zetten? Deelt u de mening dat hiermee in feite het probleem enkel wordt verplaatst maar niet opgelost? Vindt u dit een lange termijn oplossing? Zo ja, waarom?
De IND is een grote uitvoeringsorganisatie met een veelheid aan taken. Zo heeft de IND in 2017 onder meer circa 77.000 reguliere aanvragen ontvangen, 32.000 asielaanvragen, 23.000 naturalisatieverzoeken tot Nederlander, 8.500 bezwaarzaken voor visum kort verblijf, 42.000 gerechtelijke procedures en verricht de IND hiernaast nog vele andere diensten. De instroom van procedures op deze verschillende werksoorten kan verschillen per periode. Het is dus van belang dat de IND flexibel is en medewerkers daar kan inzetten waar ook het werk is en de prioriteiten liggen. Er wordt dus alleen geschoven met medewerkers als de werkzaamheden op dat betreffende onderdeel dat ook toelaten. De flexibiliteit binnen de IND wordt enigszins beperkt door het feit dat voor de verschillende werkzaamheden bij de IND verschillende type werknemers nodig zijn. Als verschuivingen van medewerkers binnen de organisatie geen oplossing meer vormt om het aantal procedures te verwerken wordt bezien of extra personeel moet worden aangenomen.
Zoals ik eerder tijdens het mondelinge vragenuur op 6 november 2018 heb aangegeven heeft de IND door een hoger dan geraamd aantal asielaanvragen eerder dit jaar circa 120 fte geworven en wordt er nu nog circa 80 fte extra geworven. Voor de langere termijn wordt de strategische personeelsplanning van de IND aangepast aan onder andere de veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt zodat de IND substantiële veranderingen in de instroom en werklast goed kan opvangen.
Op welke plekken in de keten wordt op dit moment extra IND-personeel ingezet? Waar wordt deze capaciteit weggehaald?
De circa 80 fte die de IND momenteel werft zullen worden ingezet op verschillende locaties van de IND om met name de achterstanden bij asielaanvragen in de (Algemene en) Verlengde Asielprocedure terug te dringen. Medewerkers van de IND die nu bijvoorbeeld op Dublinzaken (spoor 1) of procedures van vreemdelingen uit veilige landen (spoor 2) beslissen hoeven dus niet op korte termijn te worden ingezet op andere zaken.
Medewerkers bij de IND werken momenteel hard om alle procedures tijdig af te handelen en de werkdruk is hoog. Met de inzet van extra personeel en een betere strategische personeelsplanning wil de IND de ervaren werkdruk voor medewerkers terugbrengen, naast het terugdringen van doorlooptijden.
Wordt er een hogere werkdruk ervaren op de plekken waar IND-personeel is weggehaald? Waar worden de nieuw aangetrokken medewerkers ingezet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het verstandig de IND meer taken te geven ondanks het gegeven dat de IND overbelast lijkt?
De voorwaarde voor de IND om «meer» taken te accepteren is dat de IND hiervoor voldoende capaciteit en middelen heeft dan wel krijgt, dat kan per organisatieonderdeel verschillen.
Op welke sporen in het sporenbeleid zijn de wachttijden het hoogst en waar het laagst? Kunt u voor elk spoor de wachttijden aangeven?
Het Datawarehouse van de IND registreert doorlooptijden (de tijd die een procedure inneemt van datum aanvraag tot datum beslissing). Er worden geen wachttijden geregistreerd. Dit jaar zijn de geregistreerde doorlooptijden voor eerste asielaanvragen (dus exclusief nareiszaken, herhaalde asielaanvragen en dergelijke) als volgt.
Spoor 1 (Dublinzaken)
14 weken
13 weken
5.110
Spoor 2 (veilige landen)
2 weken
3 weken
1.710
Spoor 4 (algemene asielprocedure)
18 weken
15 weken
3.160
Spoor 4 (verlengde asielprocedure)
40 weken
47 weken
2.190
Voor de sporen 1 en 2 geldt over het algemeen dat zij nu maar ook in de nabije toekomst binnen zo spoedig mogelijk worden afgedaan. Het betreft zaken die prioriteit krijgen en waarbij het streven is deze snel af te handelen.
De verwachting is dat de doorlooptijden van spoor 4 de komende periode nog verder oplopen, met name wanneer zij terecht komen in de verlengde procedure. In de regel zijn dit namelijk de meer complexe zaken waarbij meer uitzoekwerk en/of onderzoek nodig is (bv. Documenten, leeftijdsonderzoek of een onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken). De verwachting is dat in de loop van 2019, een en ander afhankelijk van de daadwerkelijke instroom, de IND met de extra capaciteit de doorlooptijd van de Verlengde Asielprocedure ook weer kan terugbrengen.
Welke wachttijden per spoor worden er voorspeld als er vooruit wordt gekeken? Is er een verschil in wachttijden tussen de groep die recent een beslissing heeft gekregen en de groep die zich nu aanmeld voor de procedure? Zo ja, wat zijn die verschillen en hoe lang zijn de wachttijden voor de groep die zich nu aanmeld voor de procedure?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat met de eerder aangenomen 50 extra fte, de 70 fte die u bij het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 12 september 2018 noemde en de 78 extra vacatures die u bij het mondelinge vragenuur van 6 november 2018 noemde, er nu 198 extra fte bij de IND bijkomen? Zo nee, hoeveel fte komen er dan in totaal bij?
Ja, dat klopt. Daarnaast lopen en starten er diverse wervingsacties voor andere onderdelen van de IND zoals voor de Directie Juridische zaken, de Directie Dienstverlening en de Directie Regulier verblijf en Naturalisatie, bijvoorbeeld in het kader van het natuurlijk verloop.
Heeft de uitwerking van een flexibel asielsysteem wel voldoende prioriteit bij u? Zo ja, hoe komt het dan dat de wachttijden bij zowel het starten van de asielprocedure, de vergunningverleningen als bij de gezinshereniging, allemaal oplopen?
Bij brief van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer laten weten dat ik – met het oog op de integrale migratieagenda van het kabinet- streef naar een asielsysteem dat flexibeler kan inspelen op grote fluctuaties in de asielketen. Ik heb daarbij aangetekend dat genoemde brief een eerste inzicht bood in de stappen die gezet moeten worden om tot een flexibeler asielsysteem te komen en dat dit een traject is dat de komende jaren aanzienlijke inspanning zal vragen. De huidige uitvoeringspraktijk laat wat mij betreft zien dat de urgentie voor het creëren van zo’n flexibel asielsysteem, onverminderd aanwezig blijft. Uw Kamer is bij brief van 16 november 2018 nader geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van het programma Flexibilisering Asielketen.
Voor een uitleg over de oplopende doorlooptijden verwijs ik naar het antwoorden op de hiervoor gestelde vragen. Aanvullend hierop is het zo dat het oplopen van de doorlooptijden bij asiel zich uiteindelijk ook kan vertalen in het oplopen van de doorlooptijd van andere verblijfsaanvragen die voortvloeien uit en/of samenhangen met deze asielaanvragen, bijvoorbeeld aanvraag om gezinshereniging in het kader van nareis (inclusief het bezwaar op afwijzing daarvan). Voorzover u bij de vergunningverleningen doelt op de vertraging in de uitplaatsing verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
In hoeverre is er niet te laat begonnen met het aantrekken van extra IND-personeel, gelet op het feit dat in januari 2018 al duidelijk werd dat de wachttijden aan het oplopen waren?
Nadat in de loop van 2018 duidelijk werd dat de instroom hoger was dan geraamd en de samenstelling anders was dan geprognotiseerd, is nog voor de zomer besloten extra personeel te werven. Zoals ik eerder aan de Kamer heb meegedeeld heeft het enige tijd geduurd voordat de vacatures zijn gevuld. Bovendien duurt het enige tijd voordat nieuwe medewerkers zijn opgeleid en kunnen worden ingezet. Inmiddels zijn extra medewerkers aangetrokken en opgeleid.
Voor de werkzaamheden van de IND geldt op grond van de bekostigingsafspraken dat op basis van een instroomprognose en verwachte productie de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Bij substantiële afwijkingen in de instroom of/en bij de verwachte productie, betekent dit in feite altijd vertraging in het bijsturen daarop. Dat speelt breder in de migratieketen. Op dit moment wordt onderzocht hoe we een meer stabiele financiering van de organisaties in de migratieketen kunnen verzorgen.
Hoe helpt u gemeenten met het bevorderen van de doorstroom van statushouders in asielzoekerscentra? Kan deze ondersteuning in uw opinie beter? Zo ja, hoe dan? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden teneinde de problemen met de doorstroom op te lossen?
Wanneer een asielzoeker en verblijfsvergunning krijgt, is het de bedoeling dat deze binnen 14 weken uitstroomt naar woonruimte in een gemeente. Het COA bemiddelt vergunninghouders naar en verdeelt ze over alle gemeenten. Ik zie er op toe dat dit proces snel en goed wordt uitgevoerd en waar mogelijk verbetert. Het gaat daarbij met name om snelle en juiste informatie uitwisseling. Gemeenten, de VNG, Vluchtelingenwerk Nederland en het IPO worden hier in werkgroepvorm direct bij betrokken. De afgelopen jaren zijn er door middel van deze directe samenwerking in het huisvestingsproces veel verbeteringen aangebracht. Zo is uw Kamer al eerder geïnformeerd over de zogenaamde BRP-straten op de aanmeldcentra, die de inschrijving van vergunninghouders in de Basis Registratie Personen (BRP) aanzienlijk heeft versneld.
Door gemeenten en andere belanghebbenden direct te betrekken bij procesverbetering en regelmatig met hen af te stemmen, streef ik er naar die ondersteuning steeds verder te ontwikkelen.
Het is zichtbaar dat gemeenten last ondervinden van de krapte op de woningmarkt. Deze krapte zorgt ervoor dat de realisatie van de vastgestelde taakstelling bij een substantieel deel van de gemeente achterblijft.
Daarbij wordt het knelpunt onder andere veroorzaakt door een gebrek aan passende woonruimte voor grote gezinnen, alleenstaanden en vergunninghouders met een medische beperking.
Om de snelle huisvesting van vergunninghouders te ondersteunen is tussen Rijk, Provincies en gemeenten afgesproken om een aantal praktische maatregelen te onderzoeken die zullen bijdragen aan het sneller beschikbaar komen van (passende) woonruimte in gemeenten. Daarbij moet gedacht worden aan de regels rondom passend toewijzen, het stimuleren van verbouwingen aan woningen teneinde deze geschikt te maken voor grote gezinnen en het stimuleren van het gebruik van tijdelijke, flexibele woonvoorzieningen. Deze maatregelen worden onderzocht naast de maatregelen die het Rijk al heeft toegezegd om de krapte op de woningmarkt te verkleinen.
Het bericht ‘Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop groepen jongeren zich hebben misdragen -verbaal en fysiek- ronduit walgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een groep van circa 40 jongeren heeft in het zwembad gezorgd voor een gespannen sfeer en heeft agressief en intimiderend gedrag getoond tegen bezoekers en medewerkers. Wangedrag en intimidatie, waar dan ook gepleegd, vind ik onacceptabel.
Kunt u garanderen dat, in lijn met de oproep van de burgemeester van Tilburg, de heer Weterings, alles in het werk zal worden gesteld dat de slachtoffers van dit wangedrag aangifte kunnen doen zodat de daders kunnen worden gepakt? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. De burgemeester van Tilburg heeft bij brief van 6 november jl. de gemeenteraad over het incident geïnformeerd.2 De burgemeester heeft in zijn brief aangegeven dat een aantal bezoekers zich onveilig heeft gevoeld. Deze bezoekers zijn door zwembadmedewerkers opgevangen. De medewerkers hebben tevens degenen die zich misdroegen aangesproken op hun gedrag en een aantal van hen uit het zwembad verwijderd. Voor zover nu bekend op basis van de door de burgemeester van Tilburg verstrekte informatie blijkt uit de meldingen vooralsnog niet dat sprake is geweest van onzedelijke of (zedelijk) grensoverschrijdende gedragingen en is er geen aangifte gedaan bij de politie. Indien men van mening is dat sprake is van een strafbaar feit is het van belang dat aangifte gedaan wordt.
De camerabeelden van het zwembad zijn overgedragen aan de politie en zijn nog in onderzoek. In de lokale driehoek voert de burgemeester overleg met het openbaar ministerie en de politie over het verdere onderzoek. Eventuele schade zal worden verhaald op de daders; daarnaast kunnen de jongeren die het feest hebben verpest rekenen op passende maatregelen van de gemeente dan wel de politie.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie al bijzonder treurig is dat zwembad «Stappegoor» een vingerscan moet gebruiken teneinde hun gasten entree te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Een vingerscan biedt voordelen zoals een snelle toegang voor iedereen. Vaste bezoekers hoeven dan niet in de rij te wachten. Met dit type toegangssystemen is tevens uitgesloten dat mensen die de toegang tijdelijk tot het zwembad ontzegd zijn bij wisseling van personeel toch weer binnenkomen. De inzet van personeel aan de kassa is dan meer die van een gastvrouw of -man.
In hoeveel zwemgelegenheden is het nodig om bijvoorbeeld door middel van een vingerscan raddraaiers buiten de deur te houden?
Dit type systemen wordt in niet veel zwembaden toegepast. Veel vaker worden pasjessystemen gebruikt waarmee via een tourniquet toegang tot het zwembad kan worden verkregen. In geval van ontzegging van de toegang tot het zwembad wordt zo’n pasje ingetrokken. Het effect is vergelijkbaar met controle via een vingerscan.
Welke verdere maatregelen adviseert u te nemen teneinde dit soort onacceptabel gedrag in zwembaden tegen te gaan?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. Indien er sprake is van misstanden in een zwembad is het aan het lokaal bestuur om maatregelen te nemen. Ik constateer dat dit in dit geval is gedaan en dat het de speciale aandacht heeft van de burgemeester van de gemeente Tilburg.
Door wie kan een zwembadverbod worden gehandhaafd? Heeft dit bijvoorbeeld dezelfde juridische status als een gebiedsverbod?
Het in dit geval toegepaste toegangsverbod vloeit voort uit de privaatrechtelijke relatie tussen de bezoeker van het zwembad en de eigenaar van het zwembad (in dit geval de gemeente). Overtreding van dit toegangsverbod betreft een vorm van lokaalvredebreuk, dat door de medewerkers van het zwembad en eventueel door de politie wordt gehandhaafd. Dit privaatrechtelijke toegangsverbod heeft daarmee een andere grondslag dan een door de burgemeester of de officier van justitie opgelegd gebiedsverbod.
De rapportage ‘Eindrapportage verdeling fonds tekortgemeenten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) «Eindrapportage verdeling fonds tekortgemeenten»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de verdeling van de middelen van het fonds tekortgemeenten?
Aan de verdeling van de middelen van het Fonds Tekortgemeenten ligt een zorgvuldig proces ten grondslag. Vooraf zijn criteria opgesteld welke door gemeenten op de algemene ledenvergadering (ALV) van de VNG op 27 juni 2018 zijn geaccordeerd. De rapportage van de Commissie Fonds Tekortgemeenten over het proces van beoordeling en de verdeling verantwoord daarnaast hoe zij te werk zijn gegaan en welke keuzes zij gemaakt hebben.
Kunt u aangeven om welke brongegevens gevraagd is bij de aanvragen, en of de door de betreffende gemeenteraad vastgestelde begrotingen en jaarrekeningen daar onderdeel van waren? Hoe beoordeelt u de waarde van deze democratisch vastgestelde documenten in de beoordeling van de aanvragen?
Met een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten moesten de volgende documenten worden meegestuurd:
(bron: website VNG (hier is ook het format terug te vinden) – https://vng.nl/fonds-tekortgemeenten-jeugd-en-wmo-een-aanvraag-indienen)
Een door de gemeenteraad vastgestelde begroting hoefde niet te worden ingediend, omdat bij de beoordeling inkomsten van gemeenten vergeleken zijn met uitgaven van gemeenten.
De door de gemeenteraad vastgestelde jaarrekeningen vormen een onderdeel van de beoordeling van de aanvragen, maar bieden op zichzelf onvoldoende informatie om de volledige aanvraag te kunnen toetsen. Daarom is ook gebruik gemaakt van andere informatiebronnen.
Klopt het dat een goedkeurende accountantsverklaring geen absolute vereiste was voor het toekennen van compensatie voor de gemelde tekorten? Zo ja, deelt u de mening dat een accountantsverklaring iets zegt over de financiële situatie en daarmee het beleid dat is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ook aanvragen van gemeenten zonder goedkeurende accountantsverklaring gehonoreerd zijn. De Commissie Fonds Tekortgemeenten die de aanvragen heeft beoordeeld, heeft aan deze aanvragen bijzondere aandacht besteed om te kunnen vaststellen of het niet hebben van een goedkeurende accountantsverklaring ook moet leiden tot de conclusie dat de aanvraag onvoldoende betrouwbaar is. Hier besteed de Commissie bijzondere aandacht aan in hun rapportage over de uitkomsten van het Fonds Tekortgemeenten.
Accountantsverklaringen zeggen met name iets over de rechtmatigheid van de door gemeenten uitgegeven budgetten. Het zegt niets over het beleid. Daar gaat het college en de gemeenteraad over.
Klopt het dat geen inhoudelijke toets is uitgevoerd op het gevoerde beleid van de gemeente die een aanvraag heeft ingediend, omdat het gaat om een eenmalige toekenning? Zo ja, deelt u de mening dat ook een incidenteel fonds van 200 miljoen euro inhoudelijk moet worden getoetst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft parallel aan het IBP afspraken met gemeenten gemaakt over het inrichten van een tijdelijke voorziening voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten in de uitvoering van de taken in het sociaal domein. Hiertoe heeft het kabinet € 100 miljoen beschikbaar gesteld, en is eveneens € 100 miljoen vanuit de algemene uitkering van het gemeentefonds vrijgemaakt.
Afgesproken is dat de VNG de uitwerking van het fonds voor haar rekening zou nemen. Op de algemene ledenvergadering (ALV) van de VNG van 27 juni 2018 is het door de VNG ontwikkelde voorstel voor het Fonds Tekortgemeenten goedgekeurd. Een grote meerderheid (82%) van de gemeenten stemden hier mee in.
Gemeenten hebben er hierbij niet voor gekozen om een beleidsinhoudelijke toets uit te voeren op de oorzaak van het tekort. Hierbij heeft de afweging meegespeeld dat het een eenmalige toekenning betreft.
De keus om de aanvragen niet te toetsen op het door de gemeente gevoerde beleid is door gemeenten genomen. Ik kan mij hier enerzijds in vinden. Ik zie dat hier grote praktische ingewikkeldheden aan vast zitten. Anderzijds zie ik ook het nut om ook het door een gemeente gevoerde beleid mee te wegen in de beoordeling van de aanvragen. Al was het maar omdat hier kennis uit gedestilleerd kan worden waarmee verbeteringen in de toekomst kunnen worden doorgevoerd.
Gemeenten hebben, alles overziend, om redenen van uitvoerbaarheid de afweging gemaakt dat het niet toetsen op gemeentelijk beleid uiteindelijk de voorkeur had.
Kunt u toelichten waarom is gekozen om tekorten boven het bedrag van 108,26 euro per inwoner voor 100% te compenseren en tekorten onder dit bedrag voor 50% of niet? Deelt u de mening dat een dergelijke staffel het aangaan van tekorten onder gemeenten aanmoedigt? Zo nee, hoe komt het gevoel van onredelijkheid bij gemeenten die tijdig hebben ingegrepen in hun jeugdbeleid op u over?
In de criteria die door gemeenten zijn opgesteld, is het financiële kader (€ 200 miljoen) als uitgangspunt genomen. Er was € 200 miljoen beschikbaar voor het Fonds Tekortgemeenten. Dit budget kon niet overschreden worden.
In de criteria is er voor gekozen om met een vaste drempel te werken (tekort van € 40 per inwoner), en vervolgens met een flexibele staffel indien het beschikbare budget overvraagd zou worden. Hierbij is vanuit het oogpunt dat de hoogste tekorten ook het meest urgent zijn er voor gekozen om met staffels van 50% en 100% te werken.
De € 108,26 is het resultaat van de precieze uitkomsten van de aanvragen. Dit bedrag was niet vooraf vastgesteld.
Ik deel niet de mening dat een dergelijke staffel het aangaan van tekorten onder gemeenten aanmoedigt. Allereerst zullen gemeenten uiteindelijk nog steeds een deel van het tekort zelf zullen moeten opvangen (dat deel van het tekort dat onder de drempel van € 40 per inwoner valt + dat deel van het tekort waarover 50% compensatie wordt ontvangen). Daarnaast veronderstelt dit dat gemeenten in 2016 en 2017 al zouden hebben geanticipeerd op een Fonds Tekortgemeenten dat pas in februari 2018 is afgesproken.
Kunt u toelichten waarom de gemeenten Venlo en Leeuwarden een tekort van ongeveer 200 euro per inwoner hebben en daarom met twee van de 88 gemeenten die een aanvraag hebben ingediend, 20 miljoen euro, ongeveer 10% van het totale fonds gecompenseerd krijgen? Wat is anders in deze gemeenten dat de tekorten substantieel groter zijn dan bij naar inwonertal vergelijkbare gemeenten als Leiden, Westland, Emmen of Zoetermeer?
Hier is geen simpel antwoord op te geven. In de criteria van het Fonds Tekortgemeenten wordt geen rekening gehouden met de oorzaken van de tekorten. En deze zijn dan ook niet bekend.
Ik ben het met u eens dat er tussen ogenschijnlijk vergelijkbare gemeenten grote verschillen optreden in de mate waarin zij met hun budgetten binnen het sociaal domein uitkomen.
In het onderzoek Jeugd, onderdeel benchmark, waar ik uw Kamer in het AO Financiën Sociaal Domein van 3 oktober 2018 heb geïnformeerd is het mede de bedoeling om hier meer inzicht in te verkrijgen.
Deelt u de mening van wethouders in het land dat deze regeling passief beleid of slecht gedrag beloont? Zo nee, hoe verantwoordt u dat deze regeling de moeilijke keuzes bestraft die niet gecompenseerde gemeenten hebben gemaakt om de financiën op orde te houden?
Ik ben het er niet mee eens dat het Fonds Tekortgemeenten per definitie passief beleid of slecht gedrag beloont. Ik ben mij er wel van bewust dat zeker niet uitgesloten kan worden dat gemeentelijk beleid oorzaak is van tekorten.
Kunt u aangeven op welke wijze hij het proces en de toekenningen zou willen verbeteren, mocht een soortgelijke afspraak zich opnieuw voordoen?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld ben ik bezig met een onderzoek Jeugd. Dit moet in het voorjaar 2019 afgerond zijn, waarna dit bestuurlijk gewogen kan worden.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Dit komt de zorgvuldigheid van het onderzoek niet te goede. Ik wil dan ook niet nu al zinspelen op een vervolg van het Fonds Tekortgemeenten.
Kunt u deze vragen vóór het Wetgevingsoverleg Jeugd en aanverwante zaken op 12 november 2018 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Veel inzet onbevoegd personeel in zorg’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Veel inzet onbevoegd personeel in zorg»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het is belangrijk dat zorg wordt verleend door ter zake kundige personen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn opgeleid in het uitvoeren van verpleegkundige en verzorgende handelingen. Voor deze handelingen dienen de zorgverleners bevoegd en/of bekwaam te zijn. Er zijn echter ook handelingen of niet-zorgtaken die door ander personeel onder voorwaarden kunnen worden uitgevoerd. Ik ga hier nader op in onder vraag 8. Ik vind het positief dat instellingen kijken naar andere mogelijkheden als zij kampen met een tekort aan personeel. De inzet van niet voor de zorg geschoold personeel op niet-zorgtaken kan daarbij een oplossing bieden.
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de peiling onder 2.570 leden van de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)?2 Gaat u hierover in gesprek met de V&VN?
Ja.
Ik ben doorlopend in gesprek met de landelijke partijen in zorg, welzijn en onderwijs over de uitdagingen en mogelijkheden die wij zien in de zorg, zo ook met de V&VN. Signalen als deze neem ik serieus.
Deelt u de mening dat het in een tijd, waar 91% van alle zorgprofessionals tekorten ervaren, het schrikbarend is dat uit de peiling naar voren komt dat 38% van de werkgevers geen actie onderneemt om dit aan te pakken? Zo ja, herkent u dit beeld en hoe valt dit te rijmen met de voorstellen uit het actieprogramma «werken in de zorg»?
Uit de peiling van V&VN onder 2.570 van haar circa 95.000 leden komt naar voren dat een groot deel van hen tekorten ervaren. Ook heeft een deel van deze medewerkers zorgen over hoe hun werkgevers deze tekorten aanpakken. Ik kan dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal. In meer algemene zin deel ik de zorgen over de arbeidsmarkttekorten in de zorg. Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een enorme personele opgave. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS daarom samen met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs aan een zorgbrede aanpak. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat binnen de overleggen in het kader van de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT) alle zorgwerkgevers hierbij worden betrokken? Hoe gaat u hierbij borgen dat alle zorgprofessionals hierin mee worden genomen, zodat zij zich gaan herkennen in de plannen? Wanneer is u verwachting dat 100% van alle medewerkers in de zorg gaan ervaren dat ze worden betrokken?
We leggen met de aanpak in actieprogramma het zwaartepunt in de regio. Daar wonen en werken mensen, en daar gaan ze naar school. Op dat niveau is het van belang dat werkgevers, scholen en alle andere relevante partijen samenwerken. Het is daarbij inderdaad belangrijk dat bij de RAATs werkgevers vanuit alle zorgsectoren betrokken zijn. De RAATs zijn een levend document, zowel qua inhoud als qua betrokkenheid van werkgevers: er is en blijft ruimte voor werkgevers die dat nog niet hebben gedaan, zich alsnog bij de RAAT in hun regio aan te sluiten. De Commissie Werken in de Zorg brengt de voortgang in beeld en adviseert over verdere ontwikkeling. Bij de bestuurlijke voortgangsgesprekken die de Commissie voert, wordt expliciet gekeken naar brede betrokkenheid van zorgwerkgevers.
In reactie op de aangehouden motie van de leden Bergkamp en Dik-Faber3 waarin zij verzoeken te stimuleren en te faciliteren dat in elke regio zorgprofessionals aan de regionale arbeidsmarkttafel zitten opdat hun kennis en expertise maximaal gebruikt worden en de kloof tussen het beleid en de praktijk zo veel mogelijk verkleind kan worden, heb ik toegezegd de Commissie Werken in de Zorg een aanvullende vraag mee te geven, namelijk op welke manier de professionals betrokken zijn geweest bij de plannen, niet alleen bij de uitvoering maar ook bij de totstandkoming ervan en de besluitvorming daarover. Op deze manier kunnen goede voorbeelden hoe dit gebeurt, worden gedeeld en wordt dit verder gestimuleerd.
Medewerkers ervaren dat zij betrokken worden als zij merken dat de goede dingen worden gedaan: dat werkdruk en administratieve lasten verminderen, dat zij doen waarvoor ze zijn opgeleid, dat er ruimte is voor de begeleiding van stagiairs en nieuwe medewerkers. Wat precies nodig is, zal per regio, per instelling en medewerker verschillen.
Wat vindt u van de constatering dat uit de peiling blijkt dat «patiëntenstops» en het sluiten van bedden worden ingezet als veelvoorkomende maatregelen om personeelstekorten aan te pakken? Ziet u dit als een wenselijke oplossing? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Patiëntenstops hebben als doel om goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven garanderen in geval van grote drukte. Het is geen maatregel om personeelstekorten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat regelmatige patiëntenstops een signaal zijn van te weinig personeel. Deze uitdaging geldt voor de gehele sector Zorg en Welzijn. Dit vraagt om een structurele en gezamenlijke aanpak. Daarom hebben wij samen met de Staatssecretaris van VWS, in maart van dit jaar het reeds genoemde Actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. In dat verband is het goed om te constateren dat uit de peiling blijkt dat ook meer opleiden als veelvoorkomende maatregel wordt genoemd die werkgevers nemen om personeelstekorten tegen te gaan.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de peiling dat 48% van de medewerkers in de zorg nog niet ervaart dat de werkgever zich inzet om het personeel te behouden? Ziet u hierin een verband met het feit dat per jaar bijna 80.000 mensen de zorg verlaten? Zo ja, in welke mate is het beleid erop gericht om het belang van goed werkgeverschap aan te jagen?
De peiling is gehouden onder 2.750 van de in totaal circa 95.000 leden van V&VN. Wij kunnen dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal.
Inzet van het Actieprogramma Werken in de Zorg is niet alleen op een hogere instroom (onder andere door de campagne IkZorg) en op meer opleiden (onder andere door SectorplanPlus). Het is ook gericht op anders werken. Want het is inderdaad van groot belang dat we de mensen in de zorg behouden. Veel zorgmedewerkers hebben een grote intrinsieke motivatie voor het werk dat zij doen. Dat is iets om te koesteren. Goed werkgeverschap is hierbij de sleutel. Door er voor te zorgen dat medewerkers werk en privé kunnen combineren, ruimte te geven voor ontwikkeling en groei en er voor te zorgen dat medewerkers kunnen doen waar ze goed in zijn, blijven mensen gemotiveerd om te blijven werken in de zorg.
Ik spoor werkgevers aan zich de vraag te stellen: «Wat kan ik beter doen aan mijn eigen personeelsbeleid? Hoe kan ik mijn organisatie zo inrichten dat mijn medewerkers tevreden zijn, en de beste zorg kunnen leveren?» Het is van belang daarbij niet alleen oplossingen voor het personeel te zoeken, maar vooral mét het personeel, waarbij de professionele verantwoordelijkheid en autonomie van de medewerker als uitgangspunt dienen. Zij kennen immers de dagelijkse praktijk en zij weten vaak goede en praktische oplossingen te bedenken die het werk makkelijker en beter maken.
Wanneer uit de peiling blijkt dat 51% aangeeft dat de tekorten aanhouden en 39% het nog erger ziet worden, wat is dan uw reactie? Wat zegt dit over de kloof die wordt ervaren tussen de mensen die dagelijks liefdevolle zorg verlenen en hun werkgevers?
Zie antwoord vraag 6.
Moeten patiënten zich ongerust maken om hun veiligheid als 39% van de medewerkers in de zorg aangeven dat «onbevoegde of onbekwame collega’s worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend wat de precieze inzet van onbevoegd of onbekwaam personeel inhield in de situaties waar de respondenten naar verwezen en wat precies als risico voor de patiëntveiligheid wordt ervaren. Los daarvan moeten zorgaanbieders
zich aan de voorwaarden houden om dat risico zo klein mogelijk te maken. Binnen de kaders van de Wet BIG is het mogelijk dat voorbehouden handelingen onder voorwaarden ook worden uitgevoerd door ander personeel of vrijwilligers. Uitgangspunt daarbij is dat de opdrachtgever bevoegd is tot het verrichten van de voorbehouden handeling en de opdrachtnemer bekwaam om de voorbehouden handeling uit te voeren. Waar nodig geeft de opdrachtgever (de zelfstandig bevoegde, BIG-geregistreerde zorgverlener) aanwijzingen voor de uitvoering van de voorbehouden handeling. Overigens beslaat maar een klein deel van de totale zorghandelingen uit voorbehouden handelingen. Het overgrote deel aan zorghandelingen is niet voorbehouden aan een bepaalde zorgverlener of beroepsgroep.
Wat vindt u van de constatering dat 64% aangeeft dat de patiëntveiligheid «soms in gevaar» is en 5% zelfs aangeeft dat het «vaak in gevaar» is? Wat gaat u hier aan doen en wat is uw advies aan een zorgprofessional, hoe hier mee om te gaan in de dagelijkse praktijk?
Het is geen goede ontwikkeling als zorgverleners ervaren dat de patiëntveiligheid op enig moment in het geding komt. We streven in Nederland naar een kwalitatief goede patiëntenzorg, waarbij de patiënt beschermd wordt. Het hebben van voldoende deskundig personeel is een belangrijk onderdeel van het toezicht van de inspectie. Als hier niet aan voldaan wordt, vraag ik deze zorgverleners om hiervan melding te maken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zodat zij die informatie in haar toezicht kan betrekken.
De inspectie publiceert jaarlijks de aantallen meldingen in haar jaarbeeld. Omdat het thema onbevoegd personeel geen aparte meldingcategorie is, heeft de inspectie naar meldingen gezocht met het trefwoord «onbevoegd». Daaruit kwamen ongeveer 270 meldingen over onbevoegd personeel zorgbreed in de afgelopen drie jaar. Deze gegevens zijn niet specifiek genoeg om de informatie uit de peiling van V&VN te onderbouwen, maar ik kan me voorstellen dat de zorgverleners uit de V&VN peiling zich niet allen ook bij de inspectie gemeld hebben met hun signaal. Bovendien ontvangt de inspectie ook van anderen meldingen.
Komen deze cijfers op het gebied van de patiëntveiligheid overeen met een toename van het aantal meldingen bij de inspectie? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, waarom niet en is hier een verklaring voor te geven?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u signalen dat bij organisaties waar nog niet concreet wordt gewerkt aan het oplossen van de tekorten en goed werkgeverschap er meer redenen is tot zorgen rond de patiëntveiligheid? Zo ja, is dit voor u een reden om strikt toe te zien op de kwaliteit van de geleverde zorg door deze instellingen en hoe ziet dit er dan uit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer te informeren over een mogelijk verband?
Alle signalen rondom patiëntveiligheid worden serieus genomen. Het maakt daarbij niet uit wat de reden is van een vermoeden van gevaar voor de patiëntveiligheid. Zoals gezegd streven we in Nederland naar kwalitatief goede patiëntenzorg.
Indien er risico voor de patiëntveiligheid bij de inspectie gemeld wordt kan zij besluiten om nadere toezichtactiviteiten in te zetten. Zo nodig vraagt de inspectie de zorgaanbieder om verbetermaatregelen te nemen of zet zij handhavingsmaatregelen in.
Wat zijn u verwachtingen over de uitkomsten van een vergelijkbare peiling als deze over een jaar, twee jaar, drie jaar wordt herhaald? In welke mate zijn deze indicatoren voor u een uitgangspunt voor het monitoren van het welslagen van alle inspanningen op het gebied van het actieprogramma «werken in de zorg»?
Mijn verwachting is dat de medewerkers in de zorg in de dagelijkse praktijk steeds meer gaan merken van de acties die ingezet zijn en nog worden ingezet om het personeelstekort aan te pakken. Ten eerste doordat steeds meer werkgevers doordrongen raken van het feit dat het echt tijd is om in actie te komen en zich een goed werkgever te tonen. Ten tweede omdat het tijd nodig heeft voordat de effecten van de acties echt merkbaar zijn op de werkvloer.
In de bijlage van de eerste voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg4 zijn de indicatoren te vinden aan de hand waarvan de voortgang van het programma zal worden gemeten. Het gaat om indicatoren ten aanzien van de algemene doelstelling van voldoende, tevreden en goed toegeruste medewerkers, de drie actielijnen uit het actieprogramma en een aantal specifieke instrumenten. Voorbeelden van deze indicatoren zijn het aantal medewerkers binnen zorg en welzijn, de medewerkerstevredenheid en de uitstroom uit de zorgsector. In reactie op uw verzoek van 7 november jl. (met kenmerk 2018Z20363) om een nadere duiding van de invulling van de voortgangsrapportages en de aangenomen motie Kerstens en Ellemeet5 over het formuleren van een aantal belangrijke streefdoelen zal ik u vóór het einde van dit jaar een nadere duiding sturen met betrekking tot de invulling van de monitoring van het actieprogramma.
Het witwassen van miljarden euro’s door criminelen in Nederland |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Welke verklaringen heeft u voor het feit dat uit nieuw onderzoek blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting het enorme bedrag van 16 miljard euro witgewassen wordt?1
De schattingen van de omvang van witwassen in Nederland, zoals die naar voren komen uit het onderzoek van Unger et al, komen redelijk overeen met onderzoek van Unger uit 2006 – toen kwam de schatting uit op 18,5 miljard euro. Het schattingsmodel dat in 2006 werd gehanteerd is in deze studie verbeterd. Evenwel is de geschatte 16 miljard euro van schokkende omvang. Witwassen is een delict dat niet op zichzelf staat: er liggen verschillende andere misdrijven aan ten grondslag, met name drugshandel en fraude, en de bestedingscategorieën van criminelen lopen uiteen van consumptieve bestedingen tot bijvoorbeeld onroerend goed in het buitenland. Tot slot moet een deel van de verklaring voor de omvangrijke schatting worden gevonden in de internationale dimensie van witwassen: geschat wordt dat het grootste deel van de in Nederland witgewassen gelden uit het buitenland afkomstig is.
Is de financiële sector in staat geld dat voor negentig procent afkomstig is van drugshandel en fraude buiten haar infrastructuur te houden? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de instrumenten om dit te realiseren?
De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een financiële instelling en het financieel stelsel als geheel. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van groot maatschappelijk belang. Financiële instellingen, waaronder ING NL, dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen om betrokkenheid bij witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering te voorkomen. DNB houdt hier integriteitstoezicht op. Met het verrichten van adequaat cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties moeten financiële instellingen ervoor zorgen dat de dienstverlening niet wordt gebruikt voor voornoemde criminaliteit.
DNB heeft in de brief die ik op 25 september jl. met een begeleidende brief naar uw Kamer heb gestuurd, aangegeven dat bij verschillende banken sprake is van onvoldoende klantonderzoek en gebrekkige transactie-monitoring.3 DNB neemt goede initiatieven tot verbetering waar in de sector en ziet verschillende instellingen in toenemende mate investeringen plegen ter versterking van hun risicobeheersing. Het blijft echter van belang dat banken en hun bestuurders ook in de toekomst een grote inspanning leveren. Zoals ik aan uw Kamer in mijn begeleidende brief heb aangegeven, blijf ik mij inzetten voor het versterken van het anti-witwasbeleid. Dit doe ik op nationaal niveau onder andere met de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn en in Europees verband. Ook zal ik in mijn gesprekken met de bankensector deze indringend aanspreken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Ziet u dit soort onderzoek als aanknopingspunt voor de aanscherping van het anti-witwasbeleid? Hoe gaat u dit beleid aanscherpen?
Het onderzoek naar de aard en omvang van criminele bestedingen is op verzoek van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën uitgevoerd. In de aan uw Kamer toegezegde integrale beleidsreactie op verschillende afgeronde wetenschappelijke onderzoeken naar witwassen gaat de Minister van Justitie en Veiligheid mede namens mijzelf hierop in.5 Aan uw Kamer is reeds toegezegd dat een integrale beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2019 zal worden toegestuurd.6 De door u gestelde vragen zullen daarbij worden betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeken zal worden bezien of het beleid effectiever kan worden vormgegeven.
In algemene zin geldt dat aanscherping en verbetering van het anti-witwasbeleid voortdurend plaatsvindt, onder andere in navolging van wijzigingen in de FATF-aanbevelingen en Europese regelgeving. Momenteel wordt het anti-witwasbeleid met drie wetsvoorstellen versterkt. Allereerst door twee wetsvoorstellen die beide een regime voor het registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbende (UBO-informatie) bevatten: een regime met betrekking tot de UBO’s van vennootschappen en andere juridische entiteiten die in Nederland zijn opgericht en een regime met betrekking tot de UBO’s van trusts en andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur of functie als trusts.
EU-lidstaten, waaronder Nederland, moeten er dan onder meer voor zorgen dat op hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over hun UBO’s inwinnen en bijhouden, alsmede registreren in een openbaar toegankelijk register. Dergelijke informatie over de uiteindelijk belanghebbenden vormt een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van criminelen die hun identiteit achter een juridische structuur willen verbergen. Deze wetsvoorstellen dragen daarmee bij aan het vergroten van de transparantie over uiteindelijke belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Het derde wetsvoorstel implementeert de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Ook met dit wetsvoorstel wordt een aantal belangrijke stappen gezet in het verder voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Ten eerste worden er regels gesteld voor aanbieders die diensten met virtuele valuta (ook wel cryptovaluta of crypto’s genoemd) aanbieden. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Deze regels zijn van belang omdat het digitale en anonieme karakter van virtuele valuta de kans verhoogt dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Ten tweede regelt het wetsvoorstel dat meer publieke partijen informatie kunnen uitwisselen. Goede informatie en het kunnen delen daarvan is noodzakelijk voor effectief toezicht. Een voorbeeld is de nieuwe mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen Wwft-toezichthouders en prudentiële toezichthouders. Informatie van prudentiële aard is vaak onmisbaar voor een adequaat Wwft-toezicht en omgekeerd is Wwft-informatie van belang voor het prudentiële toezicht.
Daarnaast vinden er op Europees niveau nog andere initiatieven plaats om het anti-witwasbeleid te versterken, door de Europese samenwerking van toezicht op dit punt te verbeteren. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels twee BNC-fiches.7 Deze initiatieven zijn van belang omdat witwassen en financieren van terrorisme overwegend plaatsvinden in een grensoverschrijdende context, waardoor een internationale aanpak noodzakelijk is. Europese samenwerking en informatiedeling tussen toezichthouders en lidstaten is bij het voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren van terrorisme cruciaal.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het, zoals de onderzoekers stellen, gemakkelijk is om grote sommen zwart geld naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u aangeven wat u hier tegen gaat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusie van de onderzoekers dat onder opsporingsinstanties onvoldoende financieel-economische kennis aanwezig is om ingewikkelde, door criminelen opgezette bedrijfsconstructies te doorgronden en aan te pakken? Wat gaat u doen om het zicht op criminele geldstromen te verbeteren in de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het internationale netwerk van ondergronds bankieren (hawala), dat door de onderzoekers wordt genoemd als dé methode om wit te wassen? Wat gaat u hier tegen doen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de ING-bank «niets verdachts» zag in witwas transacties ter waarde van 150 miljoen euro door een middelgroot bedrijf op Curaçao?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn»?1
Ja.
Klopt het dat militairen met als thuisbasis Huis ter Heide niet meer op hun thuisbasis kunnen overnachten, omdat barakken gesloten zijn? Om welke barakken gaat dit en zijn meer van dergelijke gevallen bekend?
Na klachten van personeel gelegerd op het Walaardt Sacré Kamp te Huis ter Heide is vastgesteld dat de legering niet voldoet aan de minimale eisen. Dit is de reden dat de Commandant van het Defensie Ondersteuningscommando met spoed maatregelen heeft genomen om het betrokken personeel elders onder te brengen.
Het Walaardt Sacré Kamp telt elf legeringsgebouwen, waarvan zes uit 1942, twee uit 1954 en drie uit 1991. De oudste gebouwen, uit 1942 en een gebouw uit 1954, zijn niet meer geschikt te maken voor legering: ze worden gesloopt en vervangen, waarvoor de plannen nog moeten worden gemaakt. Een ander gebouw uit 1954 wordt opgenomen in het project Maatregelen Brandveiligheid Legeringsgebouwen en voldoet in het eerste kwartaal van 2019 aan de eisen. De gebouwen uit 1991 voldoen aan de brandveiligheidseisen.
Naast de maatregelen voor brandveiligheid wordt het gebruik en de leefbaarheid van de legeringsgebouwen van Defensie in kaart gebracht en wordt gewerkt aan robuuste toekomstbestendige legering, die ook voldoet aan de wettelijke eisen. In een separate brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van de brandveiligheid van legeringsgebouwen.
Klopt het dat brandveiligheid, ongedierte en hygiëne redenen waren om de gebouwen te sluiten? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, komt dit vaker voor en hoe duidt u het dat militairen hebben geslapen in onveilige en onhygiënische gebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sommige gebouwen op kamp Walaardt Sacré zo vervallen zijn dat ze vervangen moeten worden door nieuwbouw? Zo ja, hoeveel gaat de nieuwbouw kosten? Zo nee, wat zijn de kosten van de renovatie van deze gebouwen?
Door jarenlange bezuinigingen was minder budget beschikbaar voor onderhoud aan gebouwen. De toekomst van het Walaardt Sacré Kamp was ongewis, waardoor het onderhoud aan de gebouwen op die locatie zeer beperkt was. Als gevolg van de Defensienota 2018 is budget beschikbaar voor de renovatie van de jongste drie gebouwen uit 1991 en voor één gebouw uit 1954. Voor de overige zeven gebouwen worden nieuwbouwplannen gemaakt. Uitgaande van een standaardontwerp voor legering duurt oplevering ten minste twee jaar. Omdat de plannen voor de renovatie en de nieuwbouw nog niet gereed zijn, zijn de kosten voor renovatie en nieuwbouw nog niet bekend.
Klopt het dat er hotels zijn geboekt om de militairen onder te brengen? Zo ja, hoeveel heeft dit gekost en uit welke middelen wordt dit gefinancierd?
De vier goede legeringsgebouwen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt gedurende de renovatie-activiteiten. Het overige personeel moest op zeer korte termijn elders worden gehuisvest. De afgelopen jaren is, als gevolg van bezuinigingen, kritisch gekeken naar vraag en aanbod van legering, zodat er in de verschillende regio’s geen overschot aan bedden meer is. Daarmee is geld bespaard, maar in noodsituaties als deze komt Defensie dan voor extra kosten te staan. Nadat zo’n noodmaatregel is getroffen, wordt meteen gezocht naar goedkopere alternatieven, bij voorkeur op andere militaire locaties.
Vanwege de spoed is via het rijksbrede raamcontract Hotel- en vergaderaccommodaties in de nabije omgeving gedurende bepaalde tijd hotelkamers gehuurd, maximaal voor ongeveer 200 medewerkers. Hieraan is circa € 700.000 uitgegeven. Deze kosten zijn gefinancierd uit het budget Facilitaire Dienstverlening. Vanaf 19 november zijn, door interne herschikking, alle medewerkers weer gelegerd op militaire locaties in Huis ter Heide, Amersfoort en Baarn. Dit betreft het personeel dat op de betreffende locatie tewerk is gesteld en langdurig is gelegerd. Voor bezoekers die kortstondig een kamer nodig hebben, kan het nodig zijn alsnog gebruik te maken van hotels in de regio.
In algemene zin geldt dat als Defensie onderhoud pleegt aan legeringsgebouwen, het personeel tijdelijk elders wordt gehuisvest. Hierbij hanteren we het uitgangspunt dat die huisvesting eerst gebeurt in andere Defensieaccommodaties. Slechts indien die niet beschikbaar zijn, binnen redelijke reisafstand, wordt gebruik gemaakt van alternatieven zoals hotels.
Wat zijn de totale kosten in de afgelopen 5 jaar, verdeeld per jaar, voor het onderbrengen van militairen in hotels, omdat barakken ongeschikt bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Managers Careyn oorzaak diepe crisis Tuindorp-Oost’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving op de website van maxvandaag.nl over de verwikkelingen in een verzorgingshuis in Tuindorp-Oost in Utrecht?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken deze berichtgeving. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie daarop.
Klopt het dat falende managers de diepe crisis bij Careyn veroorzaakten? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zorgorganisaties zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en de bedrijfsvoering alsmede voor de continuïteit in het bestuur. Daarnaast zijn er voldoende mogelijkheden voor het interne toezicht, het externe toezicht, in het strafrecht en het civiel recht om slecht bestuur aan te pakken. Van belang is wel dat iedereen ook van zijn rechten en bevoegdheden gebruikmaakt wanneer dat nodig is. Zoals u waarschijnlijk weet, loopt er vanuit de IGJ momenteel een toezichtstraject bij Careyn. Daarnaast verwijs ik graag naar eerdere brieven aan de Tweede Kamer2.
U heeft de Kamer toch beloofd de «carrousel van disfunctionerende managers en bestuurders» te willen doorbreken? Zo ja, wat heeft u inmiddels ondernomen om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat 39 zeer oude bewoners waarvan drie 100-plussers in anderhalf jaar tijd werden gedwongen twee keer te verhuizen? Was dit in uw ogen noodzakelijk? Deelt u de mening dat er een oplossing moet komen voor deze laatste kleine groep hoogbejaarden zodat zij blijvende goede huisvesting krijgen?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en daarom is het van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Het ziekteverzuim bij Careyn ligt tussen 20 en 25% en staat in schril contrast met het landelijk gemiddelde van 6%. Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze enorme aantallen weer in de pas met het landelijk gemiddelde gaan lopen?
Het ziekteverzuim op de locatie Tuindorp Oost was tot en met september 11,1%. Organisatiebreed was dit percentage tot en met oktober 7,8%.
Het klopt toch dat een van uw ambities in uw actieplan «Werken in de Zorg» is om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen van 6% naar het landelijke gemiddelde en dat dit landelijk 6.000 extra zorgmedewerkers moet opleveren? Ziet u aan de hand van deze casus in dat dit een irreële ambitie is omdat het werken in de zorg per definitie fysiek zwaarder is dan gemiddeld en organisaties in een dusdanige chaos kunnen verkeren dat het ziekteverzuim kan oplopen naar 20–25%?
Het terugdringen van het ziekteverzuim is inderdaad een van de doelstellingen van het actieprogramma Werken in de zorg. In het actieprogramma zijn voorbeelden opgenomen van maatregelen die in het kader van het terugdringen van de personeelstekorten, kunnen worden genomen en aangegeven is wat daarvan de opbrengst is. Ten aanzien van het ziekteverzuim is opgenomen wat het terugdringen van het ziekteverzuim naar het gemiddelde van de gehele economie aan arbeidspotentieel zou opleveren; het betreft dus geen afzonderlijke doelstelling. Wat een haalbare vermindering is van het ziekteverzuim zal per organisatie verschillen en hangt inderdaad af van de specifieke omstandigheden in de betreffende organisatie. De concrete aangrijpingspunten daarvoor liggen bij de organisaties zelf en het gesprek daarover wordt in het kader van de regionale aanpak arbeidsmarkttekorten (RAATs) in de regio en in de instellingen gevoerd.
Hoe is de financiële situatie van Careyn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het jaarverslag van Careyn over 2017.
Het bericht ‘EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in’ |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier het IBORDER CTRL project betreft?
Uit de berichtgeving blijkt dat het om het IBORDER CTRIL gaat.
Deelt u de mening van de Europese Commissie (EC) dat het een «success story» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog te voorbarig om te stellen of dit project een «succes story» is omdat het project loopt tot 31 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat het onder 2 genoemde project gestoeld is op een bedrag in de begroting van de EC ter hoogte van 4,5 miljoen euro? Betreft dit een eenmalige financiering of een structurele financiering? Welke voorwaarden stelt Nederland als lidstaat van de Europese Unie (EU) aan de financiering van dit project?
Ja. de Europese Commissie heeft 4,5 miljoen toegekend voor de uitvoering van dit project. Dit betreft een eenmalige financiering. Aan deze financiering zijn de algemene voorwaarden van Horizon 2020 verbonden.
Welk bedrijf is of welke bedrijven zijn gemoeid met het onder 2 genoemde project?
Bij de uitvoering zijn de volgende organisaties betrokken:
Het Griekse Instituut voor Communicatie en Computer Systemen (ICCS), de Scientific Technological Reseach for excellence in Medicine Biology (Stremble), Manchester Metropolitan universiteit, iTTi e-technology business, Everis Aerospace and Defense, Biosec group, JAS technologies, Leibzig universiteit, KEMEA center for security studies, TRAINOSE operation and management of transport.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten in de Europese Raad dit project ondersteunen?
Deze pilot wordt uitgevoerd aan de buitengrenzen van Hongarije, Letland en Griekenland. Nederland neemt niet deel aan de uitvoering van deze pilot en heeft ook geen interesse om deel te nemen aan dit project.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten participeren in de uitvoering van het project?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten interesse hebben deel te nemen aan het project? Bent u ook geïnteresseerd Nederland mee te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het project voorafgaand aan de implementatie een ethische toetsing ondergaan? Welke voorwaarden zijn er verder aan de pilot verbonden en welke waarborgen zijn ingebouwd?
Heeft de High-Level Expert Group Artificial Intelligence aanbevelingen gedaan ten aanzien van de toepassing van ethische richtlijnen aangaande het project? Is het project voorafgaand aan de tenuitvoerlegging getoetst op de naleving van het EU Handvest Grondrechten?
Kunt u bevestigen dat een objectief validatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het project? Zo ja, hoe zag dit validatieproces er uit?
Kunt u bevestigen dat het project getoetst is op slechts 34 proefpersonen? Kunt u bevestigen dat de nauwkeurigheid van het leugendetectie-systeem is vastgesteld op 76%? Zo ja, vindt u dit een voldoende basis om het project in drie EU-lidstaten van start te laten gaan, waar veel reizigers onterecht geprofileerd zullen worden? Was u van deze cijfers op de hoogte toen dit aanbod kwam in de RAZ/JBZ-raden?
Kunt u ingaan op de wetenschappelijke fundering van dit project? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de opmerkingen van de wetenschappers die in het artikel worden aangehaald die onder andere stellen dat «dit kan leiden tot implementatie van pseudowetenschappelijke grenscontrole»? Bent u van mening dat dergelijke technologie alleen ingezet mag worden na wetenschappelijke validatie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u motiveren waarom dit project wordt ingezet aan de buitengrens van de EU? Is het project primair bedoeld irreguliere migratie tegen te gaan of is het bedoeld criminaliteit en/of terrorisme te reduceren? Wat zijn de verwachte effecten?
Volgens de informatie van de Commissie zou een dergelijk systeem een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nadat reizigers een reisdocument hebben geüpload in het systeem, moeten zij via een webcam vragen beantwoorden. De beantwoording wordt vervolgens door het systeem geanalyseerd. Het systeem gaat na of betrokkene de juiste informatie heeft verstrekt voor het kunnen passeren van de Europese buitengrenzen. Het project loopt tot 31 augustus 2019 het is dan ook niet opportuun om uitspraken te doen over verwachte effecten.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van illegale immigratie totdat feitelijk is vastgesteld door migratie-autoriteiten in een van de EU-lidstaten dat hier daadwerkelijk sprake van is?
Lidstaten kunnen bij de uitvoering van de grenscontroles en aanpak van illegale immigratie gebruik maken van technologische instrumenten dat is nu ook al het geval, bijvoorbeeld gebruik van kiosken of e-gates. Conform de Europese en nationale regelgeving zal de vaststelling van illegale grensoverschrijding en het opleggen van een maatregel zal altijd door een verantwoordelijke autoriteit moeten worden genomen.
De uitzending ‘Kwetsbare werknemers als verdienmodel?’ van de Monitor |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Kwetsbare werknemers als verdienmodel?» van de Monitor?1
Ja.
Bent u bekend met deze constructie, waarbij boventallige werknemers tegen een flink bedrag worden overgenomen? Zijn er meer bedrijven die deze constructie gebruiken?
Ik ben ervan op de hoogte dat medewerkers van (semi-) publieke instellingen in een aantal gevallen een dienstbetrekking aangaan met een bureau met onder meer het doel om ondersteuning te krijgen bij het vinden van werk. Een dergelijk bureau kan beter zijn toegerust en succesvoller zijn in het begeleiden van kandidaten naar ander werk dan de werkgever zelf. De constructie wordt aangeduid met het begrip «contractovername» en is vaak een alternatief voor onvrijwillig ontslag. In het programma van de Monitor ging het om verhalen van medewerkers die door contractovername in dienst kwamen van het bureau de Maasgroep en voor dat bureau werkzaamheden gingen verrichten.
Vindt u ook dat op deze manier kwetsbare mensen worden gebruikt als verdienmodel? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
In de regel gaat het bij deze bureaus om commerciële partijen, enige winstmarge is dan normaal en toelaatbaar. Dat betekent echter niet dat deze externe partijen, op welke wijze dan ook, misbruik zouden mogen maken van de werknemers die daarbij betrokken zijn. Uit het onderzoek van de Monitor blijkt dat er ex-medewerkers zijn met negatieve ervaringen met de contractovername door de Maasgroep. Deze constructie heeft de schijn tegen zich omdat volgens de ex-medewerkers sprake zou zijn van duurzaam werk maar zij belandden na een jaar in de WW. Ook ontbrak goede begeleiding volgens deze ex-medewerkers. Als de constructie van contractovername bewust wordt gebruikt als verdienmodel, dan is dat een kwalijke zaak.
De rijksoverheid heeft sinds 1 juli 2016 via een aanbesteding een overeenkomst gesloten met het bureau POSG. Met POSG zijn vooraf duidelijke termijnen, rechten en plichten voor contractovername vastgelegd. Met POSG is een inspanningsverplichting afgesproken om alles wat in hun mogelijkheid ligt te doen om de medewerker naar een nieuwe baan te begeleiden. De duur van de contractovername is 24 maanden bij de begeleiding naar het zelfstandig ondernemerschap en 30 maanden bij de begeleiding naar een andere werkgever (buiten de rijksoverheid). Contractovername kan alleen ingezet worden bij wederzijds goedvinden van werkgever en medewerker. De medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de contractovername zijn positief over de dienstverlening vanuit het bureau. De contractovername zoals de rijksoverheid die toepast, kent dus de nodige waarborgen.
Vindt u dat deze constructie moet worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u overheidsorganisaties aanspreken om niet mee te werken aan dit soort constructies?
Is het voorstel, zoals dat in de uitzending wordt gedaan (een contract voor 10 uur, en de overige 18 uur werken met een WW-uitkering), een aanzet tot fraude? Wat vindt u ervan dat hier op deze manier toe wordt aangezet? Hoe kan dit worden aangepakt?
Wanneer een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag om WW-uitkering of gedurende de looptijd van de uitkering onjuiste informatie verstrekt aan het UWV, is er sprake van overtreding van de inlichtingenplicht. Er kan dan sprake zijn van fraude.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer een WW-gerechtigde naast zijn uitkering werkzaam is in een arbeidsovereenkomst en daarnaast werkzaamheden verricht als zelfstandige, deze werkzaamheden gevolgen hebben voor de hoogte van zijn uitkering. De WW-gerechtigde moet maandelijks na afloop van de kalendermaand opgave doen van zijn inkomsten en werkzaamheden als zelfstandige. De inkomsten uit de arbeidsovereenkomst worden verrekend met de werkloosheidsuitkering. De uren die betrokkene werkt als zelfstandige worden maandelijks omgerekend naar een fictief inkomen dat eveneens wordt verrekend met de werkloosheidsuitkering. Indien de uitkeringsgerechtigde deze opgave niet of niet juist doet, is sprake van schending van de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW. Indien dit wordt geconstateerd kan UWV het teveel aan verstrekte uitkering terugvorderen. Daarnaast kan UWV een bestuurlijke boete of maatregel opleggen. Indien er sprake is van een derde die aanzet tot fraude, is het niet mogelijk om die derde bestuursrechtelijk aan te pakken, aangezien de inlichtingenverplichting in de WW gericht is tot de uitkeringsgerechtigde. Wel kan strafrechtelijke aanpak van de derde aan de orde zijn. Dan moet wel sprake zijn van een deelneming aan een strafbaar feit door de derde als omschreven in artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht. Kortheidshalve moet er dan sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het door de «uitkeringsgerechtigde» overtreden van de inlichtingenverplichting. Fraude met socialezekerheidsuitkeringen is onacceptabel. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangekondigd dat hij samen met het UWV maatregelen gaat nemen om fraude met uitkeringen effectief aan te pakken. Daarbij zal ook aandacht zijn voor dit soort constructies.
Het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs tot de conclusie is gekomen dat iets dat in ieder geval twee jaar geleden nog op een school gedoceerd werd, namelijk het vak drama, nu ineens in strijd is met de eigen identiteit als een leraar zich in zijn vrije tijd hiermee bezig houdt?1
Navraag bij het College van Bestuur van het Driestar College leert dat hiervan geen sprake is geweest: in de infogids werd niet op het landelijk vastgestelde schoolvak «drama» gedoeld. Het vak drama werd ook twee jaar geleden niet gedoceerd op deze school. Op het Driestar College nemen de leerlingen, conform de wettelijke vereisten/kerndoelen, kennis van cultuurproducties, maar op grond van de identiteit heeft het Driestar College moeite met het bezoeken van de schouwburg. Het vak drama wordt op deze school om die reden niet aangeboden, en dat is ook niet verplicht (zie ook de antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Kwint over deze situatie)2.
In hoeverre heeft de identiteitscommissie in haar oordeel meegewogen dat de school eerder zelf dus drama aanbood, zoals blijkt uit de infogids?
Zie antwoord vraag 1.
Is volgens u sprake van een onafhankelijke identiteitscommissie, wanneer besturen en werknemers gezamenlijk besluiten wie er controle uitvoert op hun besluiten?
Ja. De identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) wordt in stand gehouden door de VGS en de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU). De commissie bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de instellingsbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de bij de commissie aangesloten instellingen. De twee leden gekozen door de instellingsbesturen, en de twee leden, gekozen door het personeel van de instelling kiezen gezamenlijk het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.3 De onafhankelijkheid van de commissie is hiermee gewaarborgd. Op identiteitscommissies als deze zijn de regels, bedoeld in artikel 7:671a BW, lid 2, onderdelen a tot en met d, van toepassing. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat bij onderhavige casus niet conform deze regels gehandeld zou zijn, noch dat de onafhankelijkheid van de commissie in het geding zou zijn.
De afvalbranden op Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de directe bedreiging van de volksgezondheid van de afvalbranden op Sint Maarten?1 Klopt het dat werknemers van de stortplaats, omwonenden en toeristen blootstaan aan giftige stoffen in de rook?
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Bij de soms uitslaande branden op de vuilstort is sprake van forse rookontwikkeling, waar veel mensen hinder van ondervinden. De precieze samenstelling van de rook is mij nog niet bekend, maar zoals ik eerder heb gezegd, kan ik mij niet voorstellen dat de rook geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en vind ik het van het grootste belang dat er onderzoek naar plaatsvindt. Daarom heb ik Sint Maarten ondersteuning aangeboden bij het verrichten van metingen, een aanbod dat Sint Maarten inmiddels heeft geaccepteerd.
Klopt het dat eerdere metingen, waaruit blijkt dat de concentraties koolmonoxide, waterstofsulfide en andere schadelijke stoffen serieuze gezondheidsrisico’s vormen, geheim worden gehouden? Zo ja, waarom? Wanneer wist u precies van de uitkomsten van deze metingen en wat heeft u vervolgens met deze wetenschap gedaan? Bent u bereid om deze meetresultaten te publiceren en/of bij de autoriteiten van Sint Maarten aan te dringen op openbaarmaking van de uitkomsten van de metingen? Zo nee, waarom niet?
Het verrichten van metingen en het communiceren over de resultaten daarvan behoren primair tot de verantwoordelijkheden van het autonome land Sint Maarten. Ik heb evenwel van meet af aan, bij zowel de regering van Sint Maarten als de Wereldbank, aandacht gevraagd voor de consequenties van de branden op de vuilstort. Ik heb hun verzocht -in het belang van de volksgezondheid- de vuilstort met voorrang aan te pakken en de branden zo snel mogelijk te bestrijden. De metingen die de Wereldbank heeft gedaan richten zich op de situatie op de vuilstort zelf en zien op het treffen van de juiste voorbereidingen voor de aanpak van de branden. De Wereldbank rondt momenteel het definitieve onderzoeksrapport naar aanleiding van deze metingen af en zal dat op korte termijn aan Sint Maarten beschikbaar stellen. De regering van Sint Maarten maakt de resultaten openbaar, zodra het definitieve rapport beschikbaar is.
Om risico’s van de smeulende en rokende afvalberg voor de gezondheid voor omwonenden vast te stellen, zijn aanvullende metingen noodzakelijk. Daarom heb ik de regering van Sint Maarten aangeboden te ondersteunen bij het doen van metingen naar de impact van (de branden op) de vuilstort op de gezondheid. De regering van Sint Maarten heeft, via een verzoek om technische assistentie, te kennen gegeven hiervan gebruik te willen maken. De Milieu Ongevallen Dienst van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zal deze metingen verrichten en Nederland zal de metingen bekostigen. De experts van het RIVM werken aan een plan van aanpak. De verwachting is dat de metingen in januari 2019 zullen plaatsvinden.
Klopt het dat het de autoriteiten van Sint Maarten de optie van een gesloten verbrandingsoven willen uitwerken, maar dat dit nog lang op zich laat wachten? Zo ja, betekent dit dat bewoners nog langer blootgesteld worden aan giftige stoffen? Bent u bereid om ervan af te zien dit als Landskwestie van Sint Maarten zélf te beschouwen en actief bij te dragen aan een snelle beheersing van de gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder publiekelijk aangegeven dat de vuilstort een groot probleem is dat 40 jaar is genegeerd en dat het een schande is dat deze vuilstort midden op het eiland voor zoveel overlast zorgt. Er is een onhoudbare situatie ontstaan, die is verergerd met het extra afval en puin als gevolg van de orkaan Irma in 2017. Behalve een bedreiging voor de volksgezondheid, levert de vuilstort ook een groot risico voor de van toerisme afhankelijke economie. Daarom heb ik het aanpakken van de afvalproblematiek als hoge prioriteit benoemd in de afspraken over de besteding van de wederopbouwmiddelen via het Trustfonds bij de Wereldbank. In de eerste stuurgroep-vergadering van het Trustfonds (d.d. 12 juni 2018) is dan ook goedkeuring gegeven aan het uitwerken van het «Emergency Debris Project», waarvan het beheersbaar maken van de vuilstort en de afvalbranden het belangrijkste onderdeel is. Voor dit project is USD 25 mln. gereserveerd. Met de experts van de Wereldbank wordt nu in parallelle sporen gewerkt aan een oplossingen voor de korte termijn (beheersing en bestrijding van de branden, opzet en invoering afvalmanagement) en lange termijn (duurzaam afvalmanagement). De Wereldbank ondersteunt Sint Maarten met expertise en extra capaciteit, zodat naar verwachting in 2019 met de invoering van duurzaam afvalmanagement kan worden aangevangen.
Iedereen wil nu meewerken aan een veilige een duurzame oplossing, maar het vergt een lange adem. Tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 15 november jongstleden, heb ik er opnieuw op aangedrongen alles in het werk te stellen om tot de snelst mogelijke oplossingen te komen.
Daar waar er naast of in het verlengde van het project via de Wereldbank ondersteuning nodig is, ben ik bereid te bezien of en hoe ik daar invulling aan kan geven. Zo heb ik gedurende de maanden augustus en september van dit jaar een programmamanager voor het Ministerie van VROMI (verkeer, ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur) geleverd en ondersteun ik de overheid van Sint Maarten nu bij het verrichten van metingen naar de impact van emissies van de vuilstort op de volksgezondheid door het RIVM.
In de media hebben berichten gestaan over een aanbod van een verbrandingsoven als mogelijke oplossing voor het afvalprobleem. Sint Maarten heeft zich echter via de stuurgroep van het Trustfonds gecommitteerd aan de afspraken om te komen tot een structurele en duurzame oplossing. Voor zover mij bekend zijn er, vooruitlopend daarop, door Sint Maarten geen besluiten genomen over (deel)oplossingen.
Deelt u de mening dat dit ernstige gevaar voor de volksgezondheid zo snel mogelijk moet worden aangepakt? Klopt het dat de Wereldbank pas «ergens in de komende maanden» zal beslissen over een project om de branden te beëindigen en het afval te verwijderen? Zo ja, deelt u de mening dat dit van te weinig urgentie getuigt, gezien de ernstige gezondheidsschade die door de giftige rookwolken kan worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat neemt u zich voor om samen met de autoriteiten van Sint Maarten te doen om mensen hiertegen te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal’ |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal»?1
Ja
Wat is de laatste stand van zaken bij de onderhandelingen over de EU-Verordening biometrie op identiteitskaarten? Vindt u steun bij andere lidstaten om de sekseregistratie optioneel te laten?
De EU verordening biometrie op identiteitskaarten2 stelt de ICAO richtlijn3 als norm voor identiteitskaarten. Vermelding van geslacht wordt daarmee een verplicht onderdeel van de visuele inspectiezone. Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft Nederland er bij de onderhandelingen op aangedrongen zichtbare vermelding van het geslacht op de identiteitskaart optioneel te maken, zodat lidstaten zelf kunnen besluiten of zij hiervoor kiezen. Het tekstvoorstel is overgenomen in de compromistekst. Of dit standhoudt in de volgende fase van de onderhandelingen tussen de Commissie, de Raad en het Europees parlement kan ik niet zeggen.
Bovenstaande betreft niet het Nederlands paspoort, waarvoor de ICAO richtlijn al eerder in Europese wetgeving is vastgelegd5. Hierdoor is vermelding van geslacht op paspoorten verplicht. ICAO staat toe dat dit in M, V of X is. De nadere invulling hiervan wordt aan de lidstaten gelaten.
Wat betekent de uitspraak voor anderen die graag een X (of doorhaling van geslacht) in hun paspoort zouden willen? Kunnen zij met deze uitspraak bij hun gemeente terecht, of is het voor ieder individueel geval nodig om opnieuw naar de rechter te gaan?
Deze zaak gaat om het verzoek om de vermelding van het geslacht «vrouwelijk» in de geboorteakte te wijzigen naar de vermelding «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld» (artikel 1:24 BW). Het verzoek is toegewezen, waardoor de geboorteakte op dit punt is aangepast. Vervolgens heeft aanpassing van de vermelding van het geslacht in de BRP en in het paspoort van betrokkene plaatsgevonden. De Paspoortwet voorziet niet in aanpassing van het geslacht in het paspoort zonder een aanpassing van de vermelding in de BRP.
Gemeenten kunnen niet op basis van deze uitspraak overgaan tot aanpassing van het geslacht naar «kan niet worden vastgesteld» van anderen die dit ook wensen. In deze gevallen blijft een beoordeling door de rechter noodzakelijk om tot een wijziging van de geboorteakte te komen.
Welke stappen zijn er nodig om registratie van een X in een paspoort mogelijk te maken? Gaat het om een aanpassing van de wet of om aanpassing van lagere regelgeving? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen? Wat is uw tijdspad?
Op dit moment is het al mogelijk een «X» in het paspoort te krijgen voor intersekse personen. Dat veronderstelt voorafgaande aanpassing van de geboorteakte via de rechter (artikel 1:24 BW).
Zou het mogelijk zijn om de groep mensen die graag een X in hun paspoort genoteerd zouden willen zien, te ondersteunen totdat de nodige wet- of regelgeving is aangepast?
Gegevens in de BRP en paspoorten worden ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. Voor de BRP wordt de registratie van het geslacht in de geboorteakte als brondocument gevolgd. Als bij de geboorte biologisch gezien geen geslacht kan worden vastgesteld wordt in de geboorteakte opgenomen «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld». Dit leidt tot een X in een paspoort. Dit kan alleen in de situatie waarin er geen geslacht kan worden vastgesteld. Op dit moment is het niet mogelijk om andere redenen een «X» vermeld te krijgen.
De uitspraak van de rechter waarnaar het NOS-artikel verwijst is ter appreciatie voorgelegd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie heeft bij brief van 19 september 2018 aan de Minister voor Rechtsbescherming laten weten in de uitspraak van de rechter geen aanleiding te zien voor wetswijziging en het raadzaam te achten de ontwikkelingen op dit terrein, ook internationaal, af te wachten. De Minister voor Rechtsbescherming en ik delen de visie van de Commissie en achten wetswijziging op dit moment prematuur. Verdere ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat uiteindelijk iedereen op basis van genderidentiteit een keuze kan maken voor een X-registratie, nu de rechtbank een X-registratie mogelijk heeft gemaakt omdat «de belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van een ambivalent geslacht»?
Zie antwoord vraag 5.