Het bericht dat de gevarentoelage voor gevangenispersoneel mogelijk wordt afgeschaft |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de FNV dat de gevarentoelage voor het personeel van de Extra Beveiligde Inrichtingen (EBI), de Terroristenafdeling (TA) en de Beheer Problematische Gedetineerden (BPG)-afdelingen in gevaar is? Klopt dit? Wat is er precies aan de hand?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderzoekt of de extra belasting voor medewerkers in de EBI, TA en BPG verminderd kan worden. Het veranderen van de gevarentoelage is daarbij geen doel op zich, maar gekoppeld aan de zogenoemde bezwarendheid.2 DJI doet er alles aan om de bezwarendheid van het werken op deze afdelingen te verminderen. Als dit lukt kan dit op termijn gevolgen hebben voor de toelage die nu wordt toegekend.
Waarom is er vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) noodzaak om te bezuinigen op het loon van personeel van de EBI, de TA en de BPG-afdelingen? Er was toch juist financiële ruimte vrijgemaakt om te investeren in het personeel, zoals beloofd?
Er is geen noodzaak om te bezuinigen op het loon van personeel van de EBI, de TA en de BPG-afdelingen.
Hoe verhoudt een mogelijke afschaffing van de gevarentoelage zich volgens u tot de conclusie van TNO dat er geen mogelijkheden meer zijn om het werk voor werknemers minder zwaar te maken en dat daarom de gevarentoelage gerechtvaardigd is en ook voor de komende jaren te rechtvaardigen is?
TNO3 heeft de bezwarendheid en de aanpassingsmogelijkheden van de Penitentiaire Inrichtingswerker (PIW’er) op de EBI en BPG onderzocht en geconcludeerd dat deze beduidend zwaarder zijn dan voor PIW’ers op de reguliere afdeling. Dit geeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen verbeteringen in de werkomstandigheden mogelijk zijn. DJI wil zich blijven inzetten om de werkomstandigheden waar mogelijk te verbeteren. Om deze reden onderzoekt DJI of de extra belasting van medewerkers in de TA, EBI en BPG verminderd kan worden door middel van nieuwe maatregelen, geënt op de huidige omstandigheden en mogelijkheden. Deze maatregelen bestaan bijvoorbeeld uit de structurele invoering van deskundigheidsbevordering, de invoering van ochtendoverleggen in het kader van taakduidelijkheid en extra ingeroosterde sportmomenten. Eind 2019 worden de resultaten van de getroffen maatregelen bezien en wordt ook gesproken over de effectiviteit van de maatregelen en de gevarentoelage.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het gevangeniswezen op 28 november 2018? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht over gemaakte zorgkosten in 2018 die betaald moeten worden in 2017 |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 12 november 2018?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Wat vindt u ervan dat patiënten de kosten van het eigen risico proberen te beperken door zorg uit te stellen naar een volgend jaar?
Dit hangt af van de situatie. In sommige gevallen kan wachten verantwoord zijn en kan een kwaal in de tussentijd ook weer overgaan. Ik vind het echter ongewenst als patiënten zorg uitstellen, terwijl dit medisch gezien niet wenselijk is. Daarom beogen verschillende compensatiemaatregelen de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Op landelijk niveau dragen bijvoorbeeld de uitzonderingen op het eigen risico, waaronder de huisarts, en de zorgtoeslag bij aan de financiële toegankelijkheid tot zorg. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en de financiële middelen om tot financieel maatwerk voor de cliënt te komen. Zij kunnen hieraan zelf vorm geven door bijvoorbeeld meerkostenregelingen voor mensen met zorgkosten of gemeentecollectiviteiten (inclusief regelingen voor het eigen risico) aan te bieden (zie Kamerstuk 29 538, nr. 231 voor een volledig overzicht). Ik zet mij er voortdurend voor in om de compensatiemaatregelen onder de aandacht van verzekerden te brengen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 935).
Is het feit dat mensen deels zorg mijden geen teken dat het eigen risico nog veel te hoog ligt?
Het eigen risico maakt verzekerden bewust van de kosten van zorg. Hierdoor worden zij gestimuleerd af te zien van onnodige (en onnodig dure) zorg. Deze remmende werking draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg. Met het huidige eigen risico wordt een verantwoord evenwicht bereikt tussen de eigen financiële verantwoordelijkheid van de verzekerde en het deel van de zorgkosten dat collectief gefinancierd kan worden.
De meest recente gegevens over zorgmijding, gebaseerd op objectieve data zoals zorgregistraties en declaratiecijfers, staan in het onderzoek van het Nivel naar de omvang en aard van zorgmijding (zie Kamerstuk 29 689, nr. 664). Hieruit komt naar voren dat de stijging van het eigen risico in de afgelopen jaren niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders. Ook niet-financiële redenen (bijvoorbeeld de verwachting dat de klacht vanzelf overgaat) blijken een rol te spelen bij het afzien van zorg.
Wat vindt u ervan dat door de structuur van Diagnose Behandelcombinaties (dbc's), patiënten geen zicht hebben over wanneer ze een rekening ontvangen en in welk jaar ze eigen risico moeten betalen?
Het dbc-systeem is complex, maar is over het geheel genomen beter dan veel alternatieven. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verzekerden weten waar ze aan toe zijn.
Verzekerden kunnen bij hun zorgverzekeraar navragen wat het effect is van de behandeling op het eigen risico. De verzekeraar is bij een dergelijke vraag verplicht een verzekerde ook te informeren over het polisjaar waarin het eigen risico verrekend zou kunnen worden en dat een vervolg-dbc ertoe kan leiden dat het eigen risico van een verzekerde aangeslagen wordt in een ander jaar dan waarin het bezoek aan het ziekenhuis plaatsvond.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar de verzekerde erop wijzen dat hij/zij bij de zorgaanbieder kan navragen of – en zo ja, wanneer – een vervolg-dbc geopend wordt (zie artikel 16.5 van Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-10). In deze regeling (artikel 17) is ook bepaald dat zorgverzekeraars deze informatie op hun website moeten plaatsen. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars aandacht besteden aan de begrijpelijkheid van de informatie die zij verstrekken.
Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verstrekt informatie over de verrekening van het eigen risico. Zo heeft zij een factsheet op haar website staan2, waarin toegelicht wordt hoe bepaald wordt over welk jaar een verzekerde eigen risico verschuldigd is en wat de rol van vervolgdbc’s hierin is.
Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat er alleen aanspraak gemaakt wordt op het eigen risico in het jaar dat het ziekenhuisbezoek plaatsvond? Zo nee, waarom niet?
Recent (zie Kamerstuk 29 248, nr. 314) heb ik u geïnformeerd over de doorontwikkeling van de bekostiging medisch specialistische zorg. Op dit moment is, volgens de NZa, veldpartijen en het Ministerie van VWS, een stabiele productstructuur noodzakelijk om de ontwikkeling richting contractering op «waarde voor de patiënt» (uitkomsten) te faciliteren. Het is belangrijk om daar nu de energie op te zettten. Als contracteren op waarde voor de patiënt meer de norm is geworden, kan verder onderzoek gedaan worden naar een vereenvoudiging van het onderliggende dbc-systeem.
Wel wil ik nogmaals benadrukken dat ik het belangrijk vind dat verzekerden over duidelijke en praktische informatie beschikken (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Onderzoek naar fraude door medewerkers van Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar fraude door medewerkers Vestia»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe is dit toch nog mogelijk, ondanks de nieuwe Woningwet?
Ik kan op dit moment niet inhoudelijk op het bericht reageren, omdat de zaak nog bij het Openbaar Ministerie ligt. Mij, noch de Aw, die ik om een reactie heb gevraagd, is hierom thans bekend waarvan de medewerkers van Vestia worden verdacht. In algemene zin kan gesteld worden dat met de herziene Woningwet het extern toezicht is versterkt en hogere eisen worden gesteld aan het interne toezicht. Dergelijke stappen hebben de checks and balances in het stelsel vergroot, waarmee de kans op mistanden wordt verkleind en de pakkans vergroot. Misstanden als fraude en integriteitsrisico’s zijn echter nooit volledig te voorkomen met wetgeving en/of (sectorale) gedrags- en integriteitscodes.
Hoe zit het met fraude bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de FIOD ingegrepen? Wat is de rol van de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
Bij de Aw is het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van onrechtmatigheden bij woningcorporaties. Meldingen geven vaak inzicht over misstanden in de cultuur en de governance bij een corporatie. Integriteit is nauw verbonden met governance. Aandacht voor governance en de interne checks and balances binnen een corporatie is bij het toezicht op integriteitrisico’s essentieel. Individuele integriteitschendingen kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd als de interne bedrijfscultuur open en transparant is waardoor medewerkers, management en bestuur elkaar aanspreken bij mogelijke misstanden. De Aw neemt deze inzichten mee in haar toezicht op governance bij de corporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 15 tot 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. De Aw is na de parlementaire enquête woningcorporaties bewust ondergebracht bij de ILT, ondermeer om op deze wijze een korte lijn te hebben met de IOD-ILT.
De Woningwet geeft de Aw een aantal interventies als instrument. Afhankelijk van de ernst van de misstanden zal de Aw kiezen voor een passende interventie met de mogelijkheid om te escaleren op de interventieladder. Indien zij van oordeel is dat de corporatie zelf adequate maatregelen heeft getroffen om de misstand te beëindigen zal interventie van haar kant achterwege kunnen blijven.
In voorkomende gevallen kan strafrechtelijk onderzoek ook worden uitgevoerd door de FIOD, zoals bijvoorbeeld in de zaak tegen een voormalig directeur van Rochdale2. De FIOD is een opsporingsdienst die kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. De strafbare feiten kunnen betrekking hebben op diverse delicten, zoals corruptie of witwassen. De FIOD beschikt derhalve over informatie met betrekking tot het delict en de verdachte persoon of rechtspersoon. Er wordt door de FIOD geen informatie bijgehouden over de sector waarin een onderzoek zich afspeelt, in dit geval de woningcorporaties.
Is er voldoende informatie beschikbaar bij de FIOD en de Autoriteit Woningcorporaties om dergelijke casussen goed te kunnen controleren? Hoe verhoudt deze casus zich tot de oproep van corporaties om minder te verantwoorden? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is? Zo nee, waarom niet?
De FIOD controleert niet, maar is een opsporingsdienst. De FIOD kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. Voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek beschikt de FIOD over voldoende (strafvorderlijke) middelen om de benodigde informatie te verkrijgen.
De Aw kan de informatie bij dergelijke casussen verkrijgen via het MIW, Raden van Commissarissen, de ILT-IOD, of tijdens de governance-inspecties die zij periodiek uitvoert bij de individuele corporaties. Deze bronnen en instrumenten volstaan.
In het Convenant Verbetering Informatievoorziening Woningcorporatiesector van 5 december 2017 is afgesproken dat er minder gegevens worden opgevraagd door de Aw tijdens de jaarlijks uitvraag vanuit de Aw bij de woningcorporaties over de gerealiseerde en de geprognosticeerde investeringen/uitgaven en inkomsten. Omdat het gaat over twee verschillende gegevensstromen die elk een ander toepassingsgebruik hebben, is de oproep van de woningcorporaties niet per se strijdig. Het toezicht op de governance van corporaties is de laatste jaren bovendien juist geïntensiveerd.
Is, gezien de geschiedenis van Vestia en de fraudezaken die daar hebben plaatsgevonden, de oorzaak van deze nieuwe fraudezaak iets structureels binnen Vestia en is er de afgelopen jaren niks veranderd binnen de organisatie? Bent u bereid in te grijpen in de organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet opportuun om vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van het OM. Verder heeft de Aw mij gemeld dat het bestuur van Vestia haar heeft laten weten dat zij naar aanleiding van de ingreep door het OM een onafhankelijk onderzoek door een extern forensisch bureau is gestart naar de omvang van dit – mogelijke – fraudegeval en de omstandigheden waaronder dit heeft kunnen geschieden.
De Aw laat zich door bestuur Vestia informeren over de opzet, de voortgang en de uitkomst van het onderzoek. Op basis van de informatie, die via de FIOD en IOD beschikbaar komt en de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek en het nog te bepalen standpunt van het bestuur van Vestia, zal de Aw beoordelen of voor Vestia verbeterpunten zijn aan te merken en/of handhavingsinterventies nodig zijn.
Voor het oordeel over Vestia op de toezichtvelden governance en integriteit in de achterliggende jaren verwijst de Aw naar het jaarlijkse gepubliceerde integraal oordeel 2016 en 2017–2018. Hieruit blijkt onder meer dat Vestia sinds 2015 op het terrein van de governance diverse verbetermaatregelen in gang heeft gezet, waaronder maatregelen ter versterking van de strategische portefeuillesturing, de financiële aansturing en de kwaliteit van de interne en externe verantwoording. Wat betreft integriteit heeft de Aw in de oordeelsbrief 2017–2018 aangegeven dat bij haar (thema)onderzoek naar integriteit bij opdrachtverstrekking, de enquêteresultaten van Vestia over de opzet en effectiviteit van diverse beheersmaatregelen geen aanleiding gaven om versneld een governance inspectie te verrichten naar de werking van het integriteitsbeleid bij opdrachtverstrekking.
Tot slot wijs ik u erop dat Vestia onder verscherpt toezicht staat en dat de voortgang van het verbeterplan intensief door de Aw wordt gemonitord.
De erbarmelijke staat van de vliegschool in Woensdrecht |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vliegschool Defensie op Woensdrecht in «erbarmelijke staat»»?1
Ja, het artikel verwijst naar een werkbezoek van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht van 1 maart 2018.
Bent u van mening dat Defensie haar personeel mag huisvesten, opleiden of op elke andere manier laten werken in gebouwen die zo verwaarloosd zijn dat er schimmel op de muren staat? Zo nee, waarom is er niets gedaan na de afgifte nieuwbouwvergunning die is afgegeven in 2010?
De nieuwbouw voor de Elementaire Vliegeropleiding (EMVO) staat al een tijd in het defensie bouwprogramma, maar is in verband met bezuinigingen en omgevingsvergunningenproblematiek naar achteren geschoven. Hierdoor moeten de noodgebouwen omstreeks twee jaar langer dan verwacht dienst doen. Het personeel is hierover begin 2018 geïnformeerd.
Omdat de noodgebouwen langer gebruikt moeten worden, zijn mede op aangeven van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en in overleg met de lokale medezeggenschap, acties ter verbetering ingezet. Zo worden onder meer lekkages hersteld, gevels en kozijnen geschilderd en vloerbedekking deels vervangen. Een groot deel van deze verbeteringen is voor het einde van het jaar uitgevoerd, met een kleine uitloop naar het eerste kwartaal van 2019. Het CEAG heeft geen bedrijfsonveilige of ongezonde situaties geconstateerd.
Defensie Vastgoed Management (DVM) werkt momenteel aan een programma van eisen voor de nieuwbouw. Dit programma van eisen wordt begin 2019 verwacht, waarna het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) opdracht krijgt het project verder uit te werken en te realiseren. Realisatie van nieuwbouw staat voor eind 2020 gepland in het bouwprogramma van DVM, maar is vooral afhankelijk van de verstrekking van de benodigde vergunningen.
Bent u geïnformeerd over het indringende advies van de inspecteur aan de Commandant Luchtstrijdkrachten in de luchtmachttoren in Breda om snel iets aan de situatie te doen? Zo ja, is de reactie mede namens u gegeven? Zo nee, gaat u per omgaande nu wel iets ondernemen om het Defensiepersoneel van een veilige werkomgeving te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geïnformeerd over de andere klachten en problemen die zich bij de vliegschool voordoen? Was u bijvoorbeeld op de hoogte van het feit dat chroom-6 houdende verf is gebruikt in cockpits van lesvliegtuigen? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Zo nee, waarom niet? Onderneemt u stappen om de problemen met de automatiseringssystemen van de meteorologische dienst op te lossen?
Ja. Medio 2017 is door het CEAG een risicobeoordeling uitgevoerd naar vermeende blootstelling van vliegers aan chroom-6 bij het vliegen met de PC-7. Uit dit CEAG onderzoek bleek dat de luchtconcentratie de grenswaarde chroom-6 niet overschreed.
Het oude verfsysteem in de cockpits van de PC-7 bevatte in alle lagen chroomhoudende verf. Voor de PC-7 is een chroomvrij verfsysteem gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien.
De aanwezigheid van chroomhoudende verf op een vliegtuig levert in principe geen gezondheidsrisico op. Alleen in geval vliegtuigdelen worden bewerkt (schuren, verspanen, boren) bestaat de kans dat chroom-6 deeltjes vrij komen. Daarom wordt niet onnodig maar alleen tijdens onderhoud (een deel van) het verfsysteem vervangen. Een deel van de romp moest recent worden voorzien van een nieuwe verflaag en daarvoor is het chroomvrije verfsysteem toegepast (Kamerbrief 35 000-X, nr. 7).
Over de automatiseringssysteem van de meteorologische dienst kan ik u melden dat het personeel van de Joint Meteorologische Groep nadrukkelijk betrokken is geweest bij de beoordeling van de aangeboden systemen. Het nieuwe systeem functioneert, maar kent aanloopproblemen waarvan de impact gering is. De verwachting is dat deze kinderziektes in 2019 worden opgelost.
Welke korte en langere termijn gevolgen heeft het noodgedwongen om veiligheidsredenen moeten sluiten van het vliegveld voor de opleiding van de vliegers? Bent u hierover eerder geïnformeerd? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, welke acties gaat u nu ondernemen?
Ik heb de Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het personeelstekort in het vakgebied Luchtverkeersleiding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1472). Het vakgebied Luchtverkeersleiding kampt al enkele jaren met tekorten als gevolg van een moeizame instroom en een relatief grote irreguliere uitstroom. Dit betekent dat we gemiddeld één keer per kwartaal de openstelling van het vliegveld Woensdrecht gedurende een dagdeel moeten beperken. Door de inzet van het personeel af te stemmen op het geplande vliegprogramma levert dit tot op heden geen beperkingen op voor de EMVO.
Kunt u een overzicht geven van de staat van onroerend goed van Defensie, mede na aanleiding van dit en het eerdere bericht dat militairen in hotels gehuisvest werden vanwege de slechte omstandigheden van de barakken op Huis ter Heide?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals u is toegezegd in o.a. het WGO-P, krijgt de Kamer uiterlijk 1 juni 2019 het Strategisch Vastgoed Plan toegezonden.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling beantwoorden?
Nee. Gezien de zeer korte reactietijd tussen het indienen van de vragen en de begrotingsbehandeling is dit niet mogelijk geweest.
Het vastlopen van het landelijk overleg lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over de stukgelopen cao-onderhandelingen, waarbij u verwees naar de wel nog voortgaande gesprekken met de werkgevers- en werknemersorganisaties over de aanpak van het lerarentekort?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheden om het lerarentekort nog serieus aan te pakken nu – nadat PO in actie wegliep bij het overleg lerarentekort primair onderwijs – ook voor de AOb de maat vol is vanwege het loslaten van de bevoegdheidseisen en uw onwil om structureel extra geld uit te trekken voor het tegengaan van het lerarentekort?2
Het lerarentekort is een maatschappelijk probleem. De aanpak vraagt inzet van alle betrokken partijen. Daarom vind ik het belangrijk om met zoveel mogelijk partijen samen te werken bij de aanpak van het lerarentekort. Het verheugt mij dan ook dat we met veel partijen in het landelijk overleg constructief samenwerken aan de aanpak van de tekorten. Dat PO in actie en de AOb uit het landelijke overleg zijn gestapt betreur ik. Daarmee ontnemen zij zich de mogelijkheid om met andere organisaties en met mij, als Minister, op landelijk niveau betrokken te zijn bij dit voor het onderwijs zo belangrijke onderwerp. Het weerhoudt mij er echter niet van om met de andere organisaties verder te gaan om de tekorten aan te pakken.
Hoe gaat u in de ontstane situatie nog uitvoering geven aan de motie-Van den Hul/Westerveld over een pact met gemeenten en (grote) bedrijven om mensen uit deze organisaties de kans te geven om in te springen bij scholen waar de nood hoog is?3
In reactie op genoemde motie heb ik in het voortgezet algemeen overleg gezegd dat ik dit niet landelijk wil regelen maar via de regionale aanpak. In de toelichting bij de regionale aanpak wordt daarnaar verwezen en wordt gestimuleerd om ook bedrijven en gemeenten te betrekken in de aanpak. De samenwerking met het bedrijfsleven is al eerder in gang gezet met onder meer de projecten «Van Rabo naar pabo» in het primair onderwijs en de lerarenpacten in het voortgezet onderwijs. De arbeidsmarktfondsen in het primair en voortgezet onderwijs ondersteunen regio’s om hiermee ook in hun regio aan de slag te gaan.
Het bericht dat bezorgde rechters de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de te hoge werkdruk |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van het collectief rechters die onder de naam «Tegenlicht» de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de structurele overbelasting? Wat vindt u ervan dat rechters zich genoodzaakt voelen een dergelijke brandbrief te schrijven?1
Ja. Ik onderken dat werkdruk en schaarste, die door deze rechters onder de aandacht worden gebracht en ook al eerder naar voren is gebracht, belangrijke aandachtspunten zijn. Ik ben daar ook op ingegaan in mijn antwoord van 9 oktober 2018 op de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) naar aanleiding van een brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) waarin dezelfde punten werden aangekaart.2 Ik neem de zorgen serieus en spreek daarover met de Raad voor de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak heeft ook aangegeven de signalen in de brief te herkennen en met de rechters in gesprek te gaan.
Herkent en erkent u de uitkomsten van de enquête die Tegenlicht heeft gehouden, namelijk dat massaal is geantwoord dat 97% het onacceptabel vindt dat de financiële problemen op hen worden afgewenteld en 92% vindt dat de Raad voor de rechtspraak niet meer macht moet krijgen? Wat is uw reactie hierop?
Ik herken niet dat het financiële tekort van € 40 mln. is afgewenteld op de gerechten. Ik heb het tekort op de begroting van 2018 aangezuiverd. Ik herken mij ook niet in het beeld dat zou worden gestreefd naar meer macht voor de Raad voor de rechtspraak. Ik herken wel dat er zorgen zijn over de besturing in de rechtspraak. Daarop ben ik ingegaan in mijn brief naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart en in het kader van het onderzoek naar het programma KEI. Het is belangrijk dat het beschikbare wettelijke instrumentarium zo goed mogelijk wordt ingezet. Ten aanzien van de digitalisering zijn daarin goede stappen gezet, zoals ik ook in mijn brief van 15 november 2018 aan uw Kamer heb gemeld.
Onderschrijft u dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerder genoemde reactie van 9 oktober jongstleden op de Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik hier al op ingegaan. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
Wat gaat u concreet doen om de onrust in de derde staatsmacht, de onafhankelijke rechtspraak, weg te nemen en er voor te zorgen dat de kwaliteit van het werk voorop wordt gesteld?
Bij het ontwerp van het bekostigingssysteem van de Rechtspraak is gekeken welk systeem het beste aansluit bij de processen en werkzaamheden van de rechtspraak. De focus van de bekostigingssystematiek is gericht op een zo adequaat mogelijke en objectief te verantwoorden financiering en dus niet op het sluitend krijgen van de begroting.
Ik ben in overleg met de Raad voor de rechtspraak over verbeteringen in de huidige bekostigingssystematiek. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 15 november 2018 geïnformeerd. In gezamenlijk overleg met de Raad voor de rechtspraak wordt een voorstel uitgewerkt waarin wordt afgebakend welke elementen voortaan geen deel meer uit zouden moeten maken van de prijzen maar toch bij het proces van vaststellen van nieuwe prijzen kunnen worden betrokken. Ook ten aanzien van de wijze van omgang met de werklastmeting is in een nadere uitwerking samen met de Raad. Hierbij komen dus ook zorgen van de Tegenlicht-rechters aan de orde.
Bent u bereid naar andere manieren van financiering van de rechtspraak te kijken en dus af te stappen van de focus op het sluitend krijgen van de begroting? Zou niet juist moeten worden gefocust op een kwalitatief goede en snelle rechtspraak, zoals ook Tegenlicht zegt? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben rechters nog wel voldoende tijd om zaken goed voor te bereiden en kunnen zij wel genoeg tijd nemen op zitting om bijvoorbeeld partijen aan het woord te laten? Kunt u dit onderbouwen?
De tijd die rechters krijgen voor de voorbereiding en zitting van individuele zaken wordt in de eigen organisatie van het gerecht, met team- of afdelingsvoorzitters en gerechtsbestuurders, bepaald. Binnen het budget dat gerechten van de Raad voor de rechtspraak krijgen kunnen zij daarbij eigen keuzes maken en prioriteiten stellen voor de inzet van middelen. Ook de Raad kan bij de verdeling van het totale budget over de gerechten eigen keuzes maken en prioriteiten stellen.
Bent u geschrokken van het onderzoek waaruit blijkt dat structureel 40% wordt overgewerkt? Erkent u dat de werkdruk voor rechters en officieren van justitie de afgelopen jaren is toegenomen en dat de kans op fouten daardoor groter is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Tijdschrijfonderzoek uit 2014 – uitgevoerd ter voorbereiding van de prijsonderhandelingen voor de periode 2017–2019 – liet zien dat er in de rechtspraak fors werd overgewerkt. Maar ook dat rechters daarin niet verschillen van een vergelijkbare beroepsgroep van hoogopgeleiden als huisartsen.
Uit het onderzoek van de Visitatiecommissie Cohen is gebleken dat werkdruk bovendien niet voor alle gerechten, teams of individuele rechters even hoog is. Er is ook in dit onderzoek van commissie Cohen niet gebleken van een verband tussen de werkdruk en de kans op het maken van fouten.
Ten behoeve van de komende prijsonderhandelingen heeft de Raad voor de rechtspraak in 2017 opnieuw een tijdschrijfonderzoek uitgevoerd. Bij de prijsonderhandelingen zal ik daarover het gesprek met de Raad voeren. Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats naar de ontwikkeling van zaakzwaarte, vaak genoemd als een van de oorzaken van toegenomen werkdruk. Dit onderzoek maakt deel uit van het doorlichtingsonderzoek dat in opdracht van de Raad wordt uitgevoerd.
Bent u bereid deze vragen nog voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de AOb past voor landelijk overleg over lerarentekort |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat de Algemene Onderwijsbond (AOb) naar aanleiding van de Handreiking Lerarentekort primair onderwijs heeft besloten niet aan te zullen sluiten bij het landelijk overleg over het lerarentekort van donderdag 15 november 2018 en niet aanwezig te zullen zijn bij de bijeenkomst op 11 december 2018, waar u het begin wilt markeren van de regionale aanpak lerarentekort?1 2
Ik betreur het vertrek van de AOb uit het landelijke overleg lerarentekort. Daarmee ontneemt de AOb zich de mogelijkheid om met andere organisaties en met mij, als Minister, op landelijk niveau betrokken te zijn bij dit voor het onderwijs zo belangrijke onderwerp. Het weerhoudt mij er echter niet van om met de andere organisaties verder te werken aan oplossingen, knelpunten te bespreken en deze, waar mogelijk het hoofd te bieden.
Op 11 december wordt een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd om partijen in de regio’s te informeren over de subsidieregeling voor de regionale aanpak. Deze bijeenkomst is dan ook niet bedoeld voor bestuurders van de organisaties van het landelijke overleg.
Wat is uw reactie op de brief die de voorzitter van de AOb naar u heeft verstuurd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat het lerarentekort opgelost worden met deze praatgroep als er al twee vakbonden zijn weggelopen, namelijk afgelopen zomer eerst PO in Actie en nu dus ook de AOb? Is er volgens u nog voldoende draagvlak onder leraren om door te gaan op de door u ingeslagen weg?
Ik neem afstand van de term praatgroep. Het lerarentekort is een ingewikkeld en urgent vraagstuk, dat vraagt om bundeling van krachten en de bereidheid van partijen om over tegenstellingen heen te stappen en gezamenlijk actie te ondernemen. Het verheugt mij dan ook dat we met veel partijen in het landelijk overleg constructief samenwerken aan de aanpak van de tekorten.3 Vanzelfsprekend ga ik daarmee door.
PO in actie en de AOb zijn van mening dat een hoger salaris de enige oplossing is voor het lerarentekort. Naar mijn mening is er niet één oplossing voor het lerarentekort, maar vraagt het een pakket van maatregelen om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende en goede leraren voor alle sectoren.
Wat gaat en kan dit landelijk overleg nog doen als een groot deel van de vertegenwoordigers van leraren niet aan tafel zit? In hoeverre is er dan sprake van een volwaardig overleg over het oplossen van het lerarentekort? Hoe gaat u dit oplossen?
Het doel van de landelijke tafel is om een bijdrage leveren aan het oplossen van het lerarentekort door partijen in de regio te stimuleren en ondersteunen om gezamenlijk aan de slag te gaan. Op landelijk niveau wordt verbinding gelegd tussen de oplossingen, knelpunten en resultaten in de regio, worden succesvolle aanpakken uitgewisseld en worden belemmeringen waar regio’s tegenaan lopen waar mogelijk opgelost.
Zoals in het antwoord op de vorige vraagt staat, ga ik daarmee door. Bij voorkeur met zoveel mogelijk partijen.
Snapt u de ergernis die wordt geuit vanuit het onderwijs na het publiceren van de Handreiking Lerarentekort primair onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het lerarentekort is een groot probleem. Bij veel scholen is de rek er uit. Schoolleiders en besturen zijn dagelijks op zoek naar oplossingen. De inspectie ontving de afgelopen maanden veel vragen over welke oplossingen toegestaan zijn. In antwoord op de vraag om helderheid vanuit scholen en besturen, en om handvatten te bieden, hebben het ministerie en de Inspectie van het onderwijs samen de handreiking opgesteld.
Zoals ook in de inleiding van de handreiking op pagina 2 staat, is de handreiking niet dé oplossing voor het lerarentekort. Het is voor schoolleiders en besturen een hulpmiddel bij het maken van keuzes als de nood hoog is en er tijdelijke maatregelen moeten worden genomen.
Er staan voorbeelden in de handreiking die nu al veel worden gebruikt en er staat in hoe de inspectie omgaat met de inzet van noodmaatregelen. Bij scholen waar de tekorten al langer voelbaar zijn, kan ik mij voorstellen dat zij niet of nauwelijks nieuwe voorbeelden in de handreiking vinden. Er staat echter nog eens helder op een rij wat de wettelijke bevoegdheden zijn van de verschillende onderwijsprofessionals. Ook weten zij nu hoe de inspectie omgaat met de inzet van noodmaatregelen.
Deelt u de analyse dat het lerarentekort zonder geld niet wordt opgelost? Bent u bereid structureel extra geld te investeren in de salarissen van leraren in het basisonderwijs, zodat het beroep weer aantrekkelijker wordt?
Dit kabinet investeert in structurele maatregelen die bijdragen aan de aanpak van het lerarentekort via onder meer extra geld voor de verlaging van de werkdruk, de verhoging van de salarissen in het primair onderwijs en de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van de lerarenopleidingen.
Extra geld alleen is echter naar mijn mening niet voldoende. Er is een plan van aanpak langs zes lijnen uitgewerkt, juist omdat het tekort niet met enkele maatregel is op te lossen. Bovendien functioneert de onderwijsarbeidsmarkt in hoge mate regionaal. Daar zijn de partijen actief die verantwoordelijk zijn voor het aanstellen en opleiden van leraren. Ik zet daarom in op een regionale aanpak van het lerarentekort. Met de subsidieregeling voor de regionale aanpak wordt de samenwerking in de regio ondersteund.
Fraude met inburgeringsexamens |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de besloten Facebookgroep waarop examenvragen voor het inburgeringsexamen werden gedeeld door inburgeraars nog steeds online is?1 Zo ja, hoe voorkomt u dat wanneer de vanwege fraude gestaakte examens weer beginnen, deelnemers opnieuw op illegale wijze vragen met elkaar delen?
Voor zover is na te gaan is de bedoelde Facebookgroep niet meer actief. Vanwege het karakter van sociale media en het wereldwijde bereik is het lastig om met zekerheid vast stellen dat er geen enkele Facebookgroep nog actief is.
Is u bekend of naast Facebook ook via YouTube, dan wel andere kanalen, examenvragen van de inburgering of illegale opnames hiervan gedeeld worden? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Mij zijn ook signalen bekend over het delen van vragen via You Tube. Op You Tube is een beperkt aantal examenvragen aangetroffen. Deze zijn uit de examens verwijderd. Signalen worden altijd onderzocht.
Hoeveel sets vragen en/of aantal vragen zijn er in totaal voor de verschillende examenonderdelen in omloop? Hoe vaak worden de verschillende examenonderdelen en de respectievelijke vragen vernieuwd?
Informatie over hoeveel vragen dan wel versies er van de verschillende examenonderdelen zijn en hoe vaak deze worden vernieuwd kan niet gedeeld worden omdat daarmee het risico op aantasting van de integriteit van de examens vergroot wordt.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er bij het examen spreekvaardigheid op B2-niveau mogelijk ook wordt gefraudeerd, onder andere met behulp van zenders, bluetooth en koptelefoontjes? Zo ja, op welke wijze grijpt u in?
Ik heb over dit type fraude met behulp van zenders, bluetooth en koptelefoontjes inderdaad signalen ontvangen. De signalen die ik tot nu toe heb ontvangen, hebben alleen betrekking op het A2-niveau. Deze signalen worden op de reguliere wijze opgepakt.
Constaterende dat de Inspectie SZW in juli 2018 bekendmaakte dat een taalbureau uit Amsterdam ervan verdacht wordt sinds 2016 examenfraude te plegen, kunt u aangeven op welke onderdelen en op welke taalniveaus het inburgeringsexamen dan wel staatsexamen op fraude worden onderzocht? Kunt u aangeven waarom er niet eerder ingegrepen is in de examinering van de verschillende inburgeringsonderdelen, al dan niet uit voorzorg, om er zeker van te zijn dat inburgeraars het examen op eigen kracht halen en niet omdat er gefraudeerd is?
Dit onderzoek naar de taalschool in Amsterdam loopt nog. Over lopende zoeken doe ik in het belang van het opsporingsonderzoek geen mededelingen. Wel is bij deze taalschool het keurmerk geschorst op basis van bevindingen van Blik op Werk.
Kunt u aangeven of de taalbureaus die worden onderzocht in verband met fraude het Blik op Werk keurmerk hadden? Kan het zijn dat wanneer een taalschool zijn keurmerk verliest of er zelf niet een heeft, zij toch kunnen meeliften op de voordelen ervan, doordat zij gelieerd zijn aan een andere school of een overkoepelend orgaan welke nog wel in het bezit is van een keurmerk? Om hoe veel scholen gaat het?
De berichtgeving over fraude heeft altijd betrekking gehad op taalscholen die beschikken over het (aspirant) keurmerk van Blik op Werk. Volgens de regelgeving geldt dat alleen indien een school beschikt over het keurmerk er kosten gedeclareerd kunnen worden ten laste van de lening van de inburgeraar. Ook in de financiële audit die bij de taalscholen worden gehouden, is dit onderdeel van het onderzoek. Parallel aan deze beantwoording ontvangt Uw Kamer een brief over fraude bij taalscholen.
Hoe verhouden de doorzoekingen door de recherche van de Inspectie SZW in juli 2018 zich tot het bericht dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) pas eind september 2018 signalen ontving van onregelmatigheden in het onderdeel Schrijven van het NT2 examen?
Het onderzoek van de Inspectie SZW in juli 2018 betreft fraude door taalscholen. Daarover ontvangt u parallel aan deze beantwoording nog een brief De signalen die het CvTE eind september ontving gaan over het delen op sociale media van beschrijvingen van examenopgaven door examenkandidaten.
Kunt u aangeven of er direct na het eerste signaal van fraude op een examenonderdeel van de inburgering proactief onderzoek is gedaan naar fraude met andere examenonderdelen van de inburgering? Zo nee, waarom niet?
Er is na het eerste signaal direct voor alle examenonderdelen van het inburgeringsexamen gekeken of er examenvragen gedeeld waren.
Ontvangt u breder signalen dat taalscholen inburgeraars slechts trainen op het geven van antwoorden op examenvragen, in plaats van ze te begeleiden bij het daadwerkelijk leren en beheersen van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse maatschappij zodat zij zo snel mogelijk integreren en meedoen in de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te veranderen?
Voor het Blik op Werk keurmerk wordt naar meerdere onderdelen gekeken of de taalschool goed functioneert. Hierbij wordt gekeken naar: tevredenheid van de cursisten, slagingspercentages, manier van lesgeven (toezicht in de klas) en naar het op orde hebben van de financiële huishouding. Toch ontvang ook ik signalen dat er taalscholen zijn die alleen bezig zijn in het trainen van het geven van de juiste antwoorden op examenvragen. Met bovengenoemde instrumenten die Blik op Werk hanteert, wordt ernaar gestreefd dit te voorkomen.
Zou u deze, en eerder ingediende schriftelijke vragen over uitgelekte inburgeringsexamens2, willen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op 19 november 2018?
Dat is helaas niet gelukt.
Stilzitstraffen bij de Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jeugdzorginstelling De Hoenderloo Groep (DHG) kwetsbare kinderen onderwerpt aan stilzitstraffen die in strijd met de wet zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde deskundigen die aangeven dat deze stilzitstraffen in strijd met de wet zijn?
De stilzitmaatregel is niet in strijd met de wet, mits de maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. De gedragsregels – die zien op deze toepassing – zijn opgenomen in richtlijnen voor de uitvoerende jeugdhulpprofessionals. In deze richtlijnen staat dat straffen mild horen te zijn: een kleine consequentie en kortdurend. Ook wordt er in deze richtlijnen benadrukt dat straffen het minst effectieve middel is van beroepsopvoeders. Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de aangewezen weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen.
Waarom schaft DHG de stilzitstraffen niet per direct af? Hoe beoordeelt u het feit dat het systematisch gebruik van deze maatregel niet al lang is afgeschaft?
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in januari al bij DHG vele tekortkomingen heeft geconstateerd, maar daarbij het gebruik van de stilzitmaatregel heeft gemist? Zo ja, hoe verklaart u dat, gezien het feit dat er al jarenlang meldingen van gemaakt zijn en er zelfs een gerechtelijke uitspraak is geweest?
De IGJ houdt toezicht op DHG. Gezien de omvang van de instelling ziet de IGJ niet alle groepen. Zo is de IGJ niet op de twee groepen geweest waar volgens DHG sprake was van de inzet van deze maatregel. De IGJ spreekt tijdens haar bezoeken bij instellingen met leidinggevenden, medewerkers én jongeren. Bij de onderzoeken in de afgelopen jaren bij Pluryn en DHG zijn genoemde signalen niet naar voren gekomen.
In meer algemene zin geldt dat het terugdringen van repressieve maatregelen en het bevorderen van een meer ontwikkelgerichte leefomgeving hoog op mijn agenda en die van de IGJ staan. Zo heeft de IGJ hierover in de afgelopen periode gesprekken gevoerd met het bestuur van Pluryn. In de komende periode richt het toezicht van de IGJ zich ook specifiek op het terugdringen van repressieve maatregelen. Tevens heeft de IGJ in de laatste jaren geen signalen ontvangen over de toepassing van de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot de berichtgeving in de media overigens geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Heeft de IGJ (de resultaten van) het verbeterplan van DHG getoetst? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
De IGJ heeft in november 2017 onderzoek gedaan naar de hulp aan slachtoffers van loverboys bij DHG. De IGJ is toen op open en gesloten groepen voor meiden geweest. Naar aanleiding van dit onderzoek constateerde de IGJ dat Pluryn verbetermaatregelen diende te treffen. Pluryn heeft de IGJ schriftelijk geïnformeerd over hun verbeterplan met betrekking tot de hulp aan slachtoffers van loverboys. De IGJ toetst binnenkort in de praktijk of dit ook daadwerkelijk tot verbetering heeft geleid. De bevindingen zal de IGJ publiceren op haar website.
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Het bericht ‘Crimineel liever niet te snel storen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crimineel liever niet te snel storen»?1
Ja.
Hoe kan de rechtsstaat nog verdedigd worden, hoe kan Nederland nog beschermd worden als daders mild worden gestraft omdat de politie tijdig ingrijpt?
Dit is een dilemma waar politiemensen en officieren van justitie geregeld voor staan indien zij informatie ontvangen over een op handen zijnde criminele activiteit. De verantwoordelijken bij politie en OM maken dan een afweging tussen de effectiviteit van de mogelijke interventies, het gevaar dat van de criminele actie uitgaat en het moment waarop moet worden ingegrepen om gevaar voor anderen af te wenden. Daarbij wordt ook afgewogen welke vorm van interventie het meest effectief is. Het is uiteraard bij elke voorbereiding van een criminele activiteit gewenst dat de officier van justitie een bij het delict passende straf kan vorderen. Om de risico’s verantwoord te kunnen beheersen is het soms ook nodig een ander instrument dan de strafrechtelijke interventie in te zetten en bestaat zelfs de kans dat een strafrechtelijk onderzoek stukloopt. In sommige gevallen is direct ingrijpen echt noodzakelijk om gevaar voor personen of grote risico’s voor de samenleving af te wenden. Als daarvan sprake is, dan is het belang om een dergelijke actie tijdig te verstoren groter dan het belang van strafvervolging en berechting.
Hoe lang moeten de politie en het openbaar ministerie naar uw mening criminelen met de voorbereiding van levensgevaarlijke plannen hun gang laten gaan? Waar ligt volgens u de grens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als dit soort gevaarlijke criminelen er met slappe strafjes vanaf kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is het telkens van belang dat zorgvuldig wordt afgewogen op welk moment wordt geïntervenieerd bij criminele activiteiten. Het belang van het strafrechtelijk onderzoek en een uiteindelijk passende strafmaat speelt daarbij een rol, maar ook het belang om gevaar te voorkomen voor personen of om grote risico’s voor de samenleving af te wenden.
Bent u bereid de wet te wijzigen en de strafbare voorbereidingshandelingen aan te scherpen, zodat het voornemen tot het plegen van grof geweld, zoals in dit geval de bereidheid zware wapens als pistoolmitrailleurs te gebruiken, sneller en harder gestraft kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de voorbereiding van elk misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. Daartoe behoren onder andere ernstige geweldsmisdrijven. In zoverre is er geen aanleiding de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen te verruimen in die zin dat zij ook ziet op misdrijven met een lager wettelijk strafmaximum waardoor zij «sneller» van toepassing zou kunnen zijn.
Artikel 46 Sr bepaalt verder dat de maximale straf bij voorbereiding de helft is van het wettelijk strafmaximum van het misdrijf dat is voorbereid. Betreft de voorbereiding een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan geldt een maximumstraf van vijftien jaar gevangenisstraf. Hieruit volgt dat het laagste wettelijk strafmaximum voor strafbare voorbereidingshandelingen vier jaar gevangenisstraf is en de hoogste wettelijke strafbedreiging voor voorbereidende handelingen vijftien jaar. De bandbreedtes die deze wettelijke strafmaxima bieden om strafbare voorbereiding van ernstige delicten te sanctioneren, zijn naar mijn mening toereikend. Voor een aanscherping van artikel 46 Sr in de zin van een hoger wettelijk strafmaximum bij voorbereiding zie ik dan ook evenmin reden.
In het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende Wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen wordt ten aanzien van twee misdrijven strafverhogingen voorgesteld als gevolg waarvan die misdrijven binnen het bereik van artikel 46 Sr komen te vallen. Deze strafverhogingen hebben betrekking op de handel en het bezit van automatische vuurwapens (artikel 55 Wet wapens en munitie) en de deelneming aan een criminele organisatie met ernstig crimineel oogmerk (artikel 140 Sr).
Het verdwijnen van Vietnamese minderjarigen uit opvanglocaties |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Vietnamese minderjarigen verdwenen uit opvang»?1
Ja.
Kunt u het exacte aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en de afgelopen jaren zijn weggelopen uit opvanglocaties tussen 2013 en het voorjaar van 2018, benoemen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per jaartal, vanaf 2013?
Het aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en tussen 2013 en 2018 zelfstandig zonder toezicht zijn vertrokken uit opvanglocaties is als volgt:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
7
17
31
12
13
In mijn reactie3 op uw eerdere Kamervragen over Vietnamese amv’s heb ik u geïnformeerd dat amv’s waar op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek is en/of sprake is van een verdachte situatie in de beschermde opvang worden geplaatst.
Daarnaast worden conform het nieuwe amv-opvangmodel amv’s in de reguliere opvang kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Tot in 2017 zijn Vietnamese gestelde amv’s standaard in de beschermde opvang geplaatst, omdat op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek was en/of sprake was van een verdachte situatie. Nadat uit onderzoek bleek dat bijna alle gestelde amv’s uit Vietnam meerderjarig waren ten tijde van de opvangperiode, is besloten deze groep niet meer standaard in de beschermde opvang te plaatsen.
In 2018 zijn dertien Vietnamese gestelde amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken. Twee van deze gestelde amv’s waren in de beschermde opvang geplaatst.
Ten aanzien van de andere elf Vietnamese gestelde amv’s kan ik u melden dat zij in de procesopvanglocatie van het COA in Ter Apel zijn geplaatst. Reden hiervoor is dat bij het grootste deel het vermoeden er was dat zij ouder waren dan de opgegeven leeftijd. Al deze gestelde amv’s zijn vanuit de proces opvanglocatie in Ter Apel met onbekende bestemming vertrokken.
Hebben alle Vietnamese minderjarigen die het hier betreft zich beschermd geweten door de maatregelen die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) getroffen heeft teneinde jongeren beter te beschermen tegen gevaren die hun ontwikkeling kunnen bedreigen zoals bedoeld in de brief van uw voorganger van 5 september 2016?2 Zo ja, waarom ging het toch mis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is deze situatie vergelijkbaar met de situatie zoals onderzocht in het onderzoek naar de verdwijningen van Vietnamese minderjarigen uit de beschermde opvang in 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet het Openbaar Ministerie aanleiding om – net als in 2015 – een mensensmokkelonderzoek te starten? Zo ja, kunt u daarvan het tijdspad schetsen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden uitgevoerde onderzoeken naar mensenhandel en/of smokkel van minderjarige Vietnamezen die uit de beschermde opvang in Nederland waren verdwenen hebben niet geleid tot de vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid.
Ook op dit moment is bij uitvoeringsorganisaties geen informatie bekend dat een smokkelnetwerk betrokken is bij de vermissing van minderjarige Vietnamese migranten.
Het Openbaar Ministerie bekijkt telkens zorgvuldig of signalen van mensenhandel en mensensmokkel aanleiding geven tot de start van een strafrechtelijk onderzoek, zeker wanneer het minderjarigen betreft. Over eventueel lopende of op te starten onderzoeken doet het OM geen mededelingen.
Vormt de vermissing van tientallen Vietnamese migranten voor u aanleiding het protocol bij vermissing van het COA te gaan herzien? Zo ja, op welke punten en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het protocol vermissing is een landelijk protocol gericht op het goed laten verlopen van het melden en het aangifte doen van amv’s die de opvang vroegtijdig verlaten. Dit protocol is in 2003 opgesteld door het COA, Nidos, IND en AVIM. Het protocol komt niet meer overeen met de huidige werkprocessen en wordt daarom op dit moment geactualiseerd.
Welk beeld hebben de politie-eenheden inmiddels over de organisatie achter deze mensensmokkel? Ziet u mogelijkheden deze organisatie aan te pakken? Zo ja, hoe dan?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘MST dreigt budget te overschrijden en zet deel verzekerden in de wacht’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het Medisch Spectrum Twente (MST) het budgetplafond dreigt te overschrijden en daarom een deel van de verzekerden in de wacht zet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Ik vind het essentieel dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht richting hun verzekerden. Als dat niet kan bij een specifieke zorgaanbieder, kan de verzekeraar door een patiënt worden gevraagd om hem te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. In deze casus betreft het verzekerden van Zilveren Kruis, dus is het aan Zilveren Kruis om voor zijn verzekerden aan de zorgplicht te voldoen.
Het is aan het MST om zorg te leveren of de patiënt goed te informeren en indien nodig door te geleiden naar een andere zorgaanbieder. Het MST en Zilveren Kruis hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het proces voor de patiënt probleemloos te laten verlopen. Hier hoort bij dat meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken niet over de rug van patiënten worden uitgevochten, dus niet op deze manier naar buiten komen. Het is ook niet conform de bestuurlijke afspraken die hierover zijn gemaakt.
Als partijen er samen niet uit komen, kunnen deze zich wenden tot een onafhankelijke geschilleninstantie. Bestuurlijke afspraken hieromtrent zijn gemaakt in het «Convenant ter instelling van een Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering» uit 2016. Als individuele verzekerden een klacht hebben over de handelwijze van hun zorgverzekeraar in dit soort situaties (bijvoorbeeld als zij in hun ogen niet adequaat bemiddeld worden naar een andere aanbieder), kunnen zij terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. De eerste stap is echter een klacht indienen bij de verzekeraar zelf.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze situatie?
Sinds het verschijnen van het bericht waar u in vraag 1 naar verwijst.
Welke gevolgen heeft het precies voor een patiënt als hij of zij in de wacht wordt gezet? Kan de veiligheid voor alle patiënten van het MST gegarandeerd worden?
Het MST en Zilveren Kruis hebben mij laten weten dat alle spoedzorg, verwijzingen met verdenking op een ernstige aandoening, oncologie, zorg voor zwangeren en kinderen conform de reguliere werkwijze worden ingepland en dat dure geneesmiddelen gewoon worden verstrekt. Alleen patiënten met een nieuwe zorgvraag die niet in één van bovenstaande groepen vallen, ontvangen bij alle specialismen vier weken extra wachttijd bovenop de normale wachttijd voor een poliklinisch consult. In veel gevallen betekent dit dat de afspraak niet eerder dan in januari 2019 kan worden gepland. Betreffende patiënten kunnen kiezen of zij daarop willen wachten of dat zij zich bij Zilveren Kruis melden voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder in de regio (zie ook mijn antwoord op vraag2. Er zijn volgens de IGJ geen signalen dat de veiligheid van patiënten in het geding is.
Worden verzekerden die door deze maatregel van in de wacht zetten potentieel worden geweerd door MST daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit door de verzekeraar of door het MST ziekenhuis?
Volgens de «Regeling wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch-specialistische zorg (NR/REG-1823a)» van de NZa zijn ziekenhuizen verplicht om hun patiënten te informeren over (te lange) wachttijden. Daarnaast moet het ziekenhuispatiënten mondeling of schriftelijk informeren over de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij hun zorgverzekeraar, indien de Treeknormen overschreden worden. Het MST heeft mij laten weten dat het deze verplichting voor alle patiënten nakomt, omdat elke afspraakbrief (volgend op een verwijzing van de huisarts) melding maakt van de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling. Als de afspraak te ver in de toekomst ligt, neemt het MST bovendien telefonisch contact op met de patiënt. De patiënt wordt dan geïnformeerd over de extra wachttijd, en kan zelf de keuze maken om te wachten tot hij terecht kan in het MST of liever doorverwezen wordt naar de wachttijdbemiddeling van Zilveren Kruis voor snellere toegang tot een ander ziekenhuis.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de IGJ) op de kwaliteit van zorg? Is de IGJ op dit moment betrokken?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht op alle zorginstellingen, dus ook op het MST.
Voor welke zorg en poliklinieken zijn er precies wachttijden bij het MST?
Volgens de regeling genoemd in mijn antwoord op vraag 4 zijn zorgaanbieders ook verplicht om hun actuele wachttijden te vermelden op de website. De wachttijden van het MST zijn op hun eigen website terug te vinden (https://www.mst.nl/p/patienten/wachttijden/). Voor verzekerden van Zilveren Kruis met een nieuwe zorgvraag hanteert het MST bij alle specialismen een extra wachttijd van vier weken bovenop de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult (de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult ligt bij enkele specialismen hoger dan de Treeknorm). Dit met uitzondering enkele vormen van zorg zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Bij het inplannen van een afspraak wordt rekening gehouden met de urgentie en eventueel een eerder moment gekozen. Dit is een inschatting van de behandelaar van de patiënt.
Waar kunnen patiënten nu wel heen als het gaat om zorg waarvoor zij in de wacht worden gezet? Hoe verhoudt dit zich tot budgetplafonds van ziekenhuizen in de regio?
Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat betreffende patiënten voor electieve zorg terecht kunnen in de omliggende ziekenhuizen Isala (Zwolle), Gelre ziekenhuizen (Apeldoorn en Zutphen), Ziekenhuisgroep Twente (Almelo en Hengelo), Saxenburgh Groep (Hardenberg) en zelfstandige behandelcentra in de regio. Zilveren Kruis heeft hierover afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen. Voor acute zorg kunnen patiënten, zoals eerder vermeld, altijd terecht in het MST.
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de ontstane situatie?
Zilveren Kruis en het MST hebben voor 2018 een afspraak gemaakt op basis van prijzen en volumes. Voor de inschatting van de volumes is daarbij gebruik gemaakt van prognoses van het MST. Het MST heeft nu, sneller dan verwacht, de gezamenlijk afgesproken volumes bereikt. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat het niet is ingegaan op het voorstel van het MST voor een aanvullende afspraak over 2018, omdat er al voldoende electieve zorg in de regio is ingekocht. De financiële situatie van het MST laat het niet toe om zorg te leveren zonder vergoeding. Daarom heeft het de extra wachttijd voor groepen verzekerden van Zilveren Kruis ingesteld.
Welke gevolgen heeft dit voor personeel nu en in de komende jaren, kunt u garanderen dat er geen ontslagen vallen?
Het MST heeft aangegeven dat de genomen maatregel geen gevolgen heeft voor het personeel.
Klopt het dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis geen extra zorg in wilde kopen waarbij de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord een belangrijke rol hebben gespeeld in die beslissing? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat patiënten niet de dupe mogen worden van de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord? Leiden budgetplafonds niet tot een ongewenst inperken van de keuzevrijheid van de patiënt?
Het «Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018» bevat een reeks van afspraken, waaronder financiële kaders en afspraken over kwaliteit. Die afspraken doen niets af aan de verantwoordelijkheden die zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 en juist in het belang zijn van patiënten/verzekerden.
Wat vindt u ervan dat een ziekenhuis gestraft wordt door de zorgverzekeraar voor het leveren van noodzakelijke zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Noodzakelijke zorg wordt ook gewoon geleverd, dan wel bij het MST dan wel bij een ander ziekenhuis. Bij meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken moeten partijen daar zelf uit komen. Mocht dit niet lukken, dan kunnen zij zich wenden tot de onafhankelijke geschillencommissie waar ik in het antwoord op vraag 1 al naar refereerde. Ik ben dan ook niet van mening dat er sprake is van een straf, opgelegd door Zilveren Kruis aan het MST.
Geeft deze ontstane situatie volgens u aanleiding tot een nader onderzoek naar budgetplafonds en de gevolgen daarvan? Zo ja bent u bereid dit in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Nee. In de afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders vaker meningsverschillen gehad rondom het bereiken van een budgetplafond. In dat soort situaties is het van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieder onderling goede afspraken maken over welke maatregelen zij nemen. Zorgaanbieders moeten hun patiënten informeren als zij een wachtlijst hanteren als gevolg van het budgetplafond. In geval van een wachtlijst is het van belang dat zorgaanbieders hun patiënten attent maken op de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor zorgbemiddeling of zij kunnen hun patiënten zelf doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder (zie ook mijn antwoord op vraag3. Zorgverzekeraars kunnen bij het bereiken van een budgetplafond extra zorg «bijcontracteren» bij de betreffende zorgaanbieder, of zij kunnen hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Indien nodig gaat de NZa na welke acties de zorgverzekeraar en zorgaanbieder in kwestie ondernemen om de zorgplicht richting hun verzekerden/patiënten na te komen, en kan de NZa de partijen bij elkaar roepen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de NZa extra maatregelen nemen. Bijvoorbeeld een aanwijzing of uiteindelijk een last onder dwangsom.
Welke voorstellen heeft Zilveren Kruis gedaan aan het MST en waarom kwamen zij hier samen niet uit?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Het ontwerp instemmingsbesluit gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en het ontwerp omgevingsvergunning Spijkenisse-Oost |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden? Klopt het dan ook dat het huidige winningsplan is gebaseerd op een inschatting van waar het gas en water zich bevindt?1
Ja, het klopt dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden. Het gasveld Spijkenisse-Intra is gelegen tussen de gasvelden Spijkenisse-West en Spijkenisse-Oost, waaruit al sinds 2006 aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn. In het winningsplan Spijkenisse-Intra wordt ervan uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van dit gasveld vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van deze beide andere velden.
Zal er eerst een proefboring plaatsvinden alvorens verdere besluiten worden genomen? Zo ja, zal het gaswinningsplan indien nodig worden aangepast aan de hand van die proefboring?
Uit de eerste boring wordt informatie verkregen over de omvang van het gasvoorkomen, de hoeveelheid mogelijk te winnen aardgas en de druk in het voorkomen. Deze eerste boring is dan ook aan te merken als een proefboring. Als de uitkomsten uit de proefboring vergelijkbaar zijn met de verwachtingen uit het winningsplan, dan is er geen noodzaak om het winningsplan aan te passen en kan op grond van het bestaande instemmingsbesluit gas worden geproduceerd. Als de uitkomsten uit de proefboring leiden tot grotere verwachte omgevingseffecten, bodemdaling en seismisch risico ten opzichte van het winningsplan, dan zal NAM een aangepast winningsplan moeten indienen, waarop een nieuw instemmingsbesluit moet worden genomen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van gaswinning in dit gebied? Zal de gaswinning effect hebben op de kwaliteit van het grondwater? Zal de gaswinning geluidshinder veroorzaken? Zo ja, in hoeverre zullen omwonenden daar last van hebben?
In het winningsplan worden de effecten van de verwachte bodembeweging beschreven en beoordeeld. NAM zal periodiek de bodemdaling meten volgens het meetplan. Daarmee wordt nagegaan of de verwachtingen in het winningsplan en daarmee de langetermijneffecten moeten worden bijgesteld. Er zijn geen effecten te verwachten op de kwaliteit van het grondwater door de beschreven bodembeweging. Bij de winning van aardgas uit het veld Spijkenisse-Intra wordt gebruikgemaakt van de reeds bestaande winningsinstallatie. Het geluidsaspect van de winningsinstallatie is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning en daaraan zijn voorschriften gesteld. Bij het uitvoeren van de boring wordt een (tijdelijke) geluidsmuur gebouwd, om geluidshinder te minimaliseren. Als de gaswinning plaatsvindt, wordt door geluidsmetingen en, zo nodig, berekeningen gecontroleerd of aan de in deze vergunning gestelde voorschriften wordt voldaan.
Zullen de omwonenden goed worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de gaswinning, gezien het feit dat de gaswinning zal gaan plaatsvinden in een dichtbevolkt gebied?
Op 25 september 2018 is een informatiemarkt gehouden in Spijkenisse waar medewerkers van het Ministerie van EZK, NAM, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO aanwezig waren om vragen te beantwoorden en informatie en toelichting te geven op de voorgenomen gaswinning en de mogelijke gevolgen daarvan. Naast de communicatie rond de ter inzage legging van deze besluiten, werk ik ook aan een verdere verbetering in de communicatie over mijnbouwactiviteiten. In mijn brief naar aanleiding van de toezeggingen in het AO mijnbouw van 11 oktober 2018 ga ik hier nader op in.
Hoe zal worden bepaald of verzakkingen in de toekomst het gevolg zijn van natuurlijke bodemdaling of gaswinning, gezien het feit dat er al veel bodemdaling in het gebied plaatsvindt? Zullen er nulmetingen plaatsvinden? Zo ja, wanneer en met welke regelmaat?
Medewerkers van het Landelijk Loket Mijnbouwschade kunnen een indiener van een schadeclaim ondersteunen bij het vinden van de juiste route om duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van schade en een schadevergoeding. Dit loket begeleidt de melder en kan ervoor zorgdragen dat bijvoorbeeld de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) een uitspraak doet over de oorzaak van de schade. Deze loket- en beoordelingsfunctie zullen in de toekomst geïntegreerd worden in de landelijke Commissie Mijnbouwschade, zie ook het antwoord op vraag 6.
Volgens een bij SodM ingediend meetplan voert de NAM bodemdalingsmetingen uit. Daarnaast worden in het winningsgebied Spijkenisse geofoons met versnellingsmeters geplaatst om de gevolgen van de gaswinning te monitoren. Aanvullend moet de NAM een plan van aanpak opstellen voor een bouwkundige opname waarin zij, na overleg met de gemeente, een representatieve selectie maken van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Het opstellen van dit plan van aanpak is vastgelegd in een voorschrift in het besluit waarop gehandhaafd kan worden door SodM.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse? Zo nee, waarom niet? Deelt u ook de mening dat de omwonenden beter moeten worden ingelicht over die gevolgen en hoe zij zullen worden gecompenseerd indien er incidenten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u hiervoor zorgdragen?
De mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse worden op basis van de Mijnbouwwet en -regelgeving inzichtelijk gemaakt in het winningsplan en getoetst door onder andere SodM, TNO en de Mijnraad. Bij het uitbrengen van het instemmingsbesluit met het winningsplan worden ook deze onderliggende adviezen van SodM, TNO en de Mijnraad openbaar gemaakt. Toetsingsgronden zijn onder andere veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken en infrastructuur.
Met mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137), heb ik u geïnformeerd over de nadere uitwerking van mijn voornemen om naar aanleiding van het advies van de Tcbb te komen tot een uniforme landelijke en onafhankelijke beoordeling en afhandeling van mogelijke mijnbouwschade. Dit schadeprotocol, dat ik in maart 2019 verwacht, en het werk van het Landelijk Loket Mijnbouwschade zal ik te zijner tijd breed onder de aandacht brengen van de gemeenten en omwonenden. Als er schade ontstaat door de gaswinning, dan dient de NAM – op basis van de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – deze te vergoeden.
Straffen en belonen in de jeugdzorg |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat jongeren in een jeugdhulpinstelling uren lang moesten stilzitten zonder te praten?1 Wordt deze methode nog steeds toegepast?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Uit het artikel in de Stentor blijkt dat de rechter al in 2010 negatief oordeelde over het gebruik van deze methode; heeft er sindsdien extra toezicht plaatsgevonden?2
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft inderdaad in 2010 een oordeel gegeven over een strafmaatregel die werd ingezet op locatie De Sprint (voormalig Glenn Mills School) in Wezep van DHG. Het ging om een klacht van een jongere over de strafmaatregel «strak zitten». Dit hield in dat jongeren gedwongen voor onbepaalde tijd met gestrekte rug, handen op knieën, knieën bij elkaar, zonder te bewegen op een kubus moesten zitten. Dit was dus verdergaand dan de strafmethode van het stilzitten zonder te praten waaraan in deze Kamervragen gerefereerd wordt. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) heeft toentertijd een jongere ondersteund bij het indienen van zijn klacht hierover. Deze klacht heeft de RSJ gegrond verklaard. De RSJ beoordeelde het «strak zitten» als een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid en in strijd met de wet.
Ook is de IGJ in haar reguliere toezicht altijd zeer kritisch over vrijheidsbeperkende maatregelen die aan jeugdigen worden opgelegd. De toenmalige inspectie Jeugdzorg heeft in maart 2010 een kritisch rapport gepubliceerd over de opvoedmethode die De Sprint hanteerde, waarbij «strak zitten» een van de toegepaste maatregelen was. Na dit onderzoek is DHG in maart 2010 gestopt met deze opvoedmethode en is De Sprint gesloten. De inspectie heeft na maart 2010 geen nieuwe signalen ontvangen over het toepassen van
deze strakzitmaatregel of de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot aan de bovengenoemde berichtgeving in de media geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Bent u bereid om de Inspecte Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te vragen om in kaart te brengen of en hoe vaak jongeren in jeugdhulpinstellingen dergelijke straffen ondergaan?
De IGJ is al een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor dit onderwerp. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als de focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik zie (daarom) nu geen aanleiding voor een aparte inventarisatie.
Omdat deze jongeren gesloten zitten is er vaak weinig contact met de buitenwereld; wie komt op voor het belang van deze jongeren? Hoe vaak komen de vertrouwenspersonen jeugdhulp van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) op bezoek bij jongeren in open en gesloten instellingen?3 Hebben zij signalen ontvangen over deze klachten? Zo ja, wat is daarmee gebeurd?
Het vertrouwenswerk in de jeugdhulp is wettelijk vastgelegd in de Jeugdwet: de vertrouwenspersonen zijn degenen die opkomen voor de belangen van kinderen en jongeren in de jeugdhulp. De vertrouwenspersonen van het AKJ bezoeken de groepen waar uithuisgeplaatste jongeren verblijven met grote regelmaat. Hoe vaak de vertrouwenspersonen op bezoek komen, hangt af van de kwetsbaarheid en zorgafhankelijkheid van de jongeren die daar verblijven. De frequentie van deze bezoeken varieert van één keer per week in gesloten instellingen, tot 1 keer per 2 tot 4 weken in open instellingen. Om een indicatie te geven: in 2017 hebben de vertrouwenspersonen in totaal 11.436 groepsbezoeken afgelegd bij jeugdhulpinstanties. Het AKJ heeft drie vertrouwenspersonen die bezoeken brengen aan de residentiele groepen van DHG. De betreffende jongeren hebben (de afgelopen 3 jaar) niet geklaagd bij de vertrouwenspersonen over de genoemde stilzitmaatregel. Wel hebben de vertrouwenspersonen tijdens hun groepsbezoek dit jaar een aantal keer geconstateerd dat jongeren op een stoel of aan een tafel moesten zitten en niet mee mochten doen met de groep (echter niet in een stresshouding). Deze signalen zijn door de betrokken vertrouwenspersonen gemeld bij de clusterleiders van DHG. Tijdens een recente evaluatie waarin deze maatregel expliciet besproken is, heeft DHG aan het AKJ aangegeven de signalen hierover serieus op te pakken.
Is de methode waarbij jongeren door goed gedrag privileges kunnen verdienen die bij wijze van straf weer kunnen worden ingetrokken toegestaan? Is deze methode wetenschappelijk bewezen effectief en niet schadelijk voor jongeren?
Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de juiste weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen. In deze richtlijnen staat dat een straf nooit mag bestaan uit het intrekken van een eenmaal verdiende beloning.
In hoeverre zijn jeugdhulpinstellingen verplicht om bij strafmaatregelen en behandeling in het algemeen aan te sluiten op wetenschappelijk bewezen effectieve methodes?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om kennisdeling te stimuleren en zorg te dragen dat behandelmethodes waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij niet in het belang van de jongeren zijn niet worden toegepast?
Per 1 januari 2019 start het kennisontwikkelingsprogramma «Wat werkt voor de Jeugd», dat ik heb aangekondigd in het programma Zorg voor de Jeugd. Binnen dit programma wordt kennis over wat werkt en waarom, actief verspreid en wordt er ingezet op het stoppen met doen wat niet werkt, oftewel de-implementatie.
Is er een relatie tussen werkdruk van de jeugdhulpmedewerkers en de gekozen behandelmethode?
Ik zie geen direct verband tussen de werkdruk van jeugdhulpprofessionals en de in deze Kamervragen genoemde strafmaatregelen.
Het artikel 'Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen»1 en het genoemde modelreglement?2
Ja.
Wat is er concreet gewijzigd in het modelreglement waardoor IVF-draagmoederschap met een donorgeslachtscel voortaan wel mogelijk zou zijn?
In 2016 heeft de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) op basis van de stand der wetenschap en praktijk geconstateerd dat er geen medische, psychologische en ethische bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap waarbij slechts één van de wensouders de geslachtscel levert, ook als de wensouders van hetzelfde geslacht zijn.3 Met dat standpunt is de richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap van de NVOG komen te vervallen en daarmee ook de eis dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Het Modelreglement Embryowet 2003 bevatte geen nadere uitwerking van ivf-draagmoederschap en verwees naar de toen geldende richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. In het herziene Modelreglement Embryowet 2018 is wel uitwerking gegeven aan ivf-draagmoederschap, op basis van het eerdere standpunt van de NVOG uit 2016.
Kunt u toelichten waarom in de modelrichtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) de eis is losgelaten dat beide wensouders genetisch verwant moeten zijn met het kind? Wat zijn precies de argumenten geweest om het tot op heden niet mogelijk te maken?
Alle overwegingen en argumenten heeft de NVOG beschreven in haar standpunt uit 2016. Deze geeft blijk van een gedegen en zorgvuldige afweging die alle aspecten omvat. Omdat ivf-draagmoederschap met behulp van een donor extra aandacht vergt, vanwege de betrokkenheid van een extra partij (de donor en zijn of haar eventuele partner), vraagt het realiseren van een dergelijk aanbod de nodige voorbereidingen. Blijkbaar is Nij Geertgen nu zo ver met de voorbereidingen dat de kliniek vanaf 2019 klaar is om ivf-draagmoederschap aan te bieden, ook wanneer gebruik moet worden gemaakt van donorgameten.
Wat vindt u ervan dat de modelrichtlijn dit mogelijk maakt, onder meer gelet op de situatie dat draagmoederschap met andermans eicel niet zonder gevaar is en vanwege de situatie dat IVF-draagmoederschap voor de kinderen op latere leeftijd wellicht lastige vragen oproept over hun afkomst?
Zoals in het eerder genoemde standpunt van de NVOG te lezen, zijn er geen medische redenen om draagmoederschap met andermans eicel categorisch af te raden. Zwangerschappen met eicellen van een andere vrouw komen reeds bij twee typen behandelingen tot stand. Sinds eind jaren »90, vanaf het moment dat VUmc ivf-draagmoederschap ging aanbieden, wordt een zwangerschap bij een draagmoeder bewerkstelligd met eicellen van de wensmoeder, dus niet met de eicellen van de draagmoeder. Ook bij eiceldonatie, waarbij de wensmoeder zwanger wordt met de eicel van een donor, is sprake van een zwangerschap met de eicel van een andere vrouw.
De betekenis van ivf-draagmoederschap voor het kind maakt onderdeel uit van de overwegingen en argumenten die de NVOG heeft betrokken bij haar standpunt uit 2016. Daarbij speelt tevens een rol dat conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting de gegevens van de donor moeten worden aangeleverd bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, zodat het kind op latere leeftijd altijd kan achterhalen wie zijn of haar donor is.
Wat vindt u ervan dat de kosten die gemaakt worden bij zo’n gecompliceerde zwangerschap hoog zijn? Klopt het dat die voor rekening van de samenleving komen, en zo ja: vindt u dat wenselijk?
Wanneer wensouders een medische indicatie hebben, worden vruchtbaarheidsbehandelingen vergoed uit de basisverzekering. Om de zorgkosten in de hand te houden, zijn afspraken gemaakt, waaronder een maximering van het aantal ivf-behandelingen. Het Zorginstituut heeft in een recent advies uitgelegd welke aanspraken er zijn met betrekking tot ivf-draagmoederschap.4 Wanneer er geen sprake is van een medische indicatie, is er geen vergoeding uit de basisverzekering mogelijk.
Waarom is niet eerst gewacht tot de resultaten van de diverse onderzoeken rond draagmoederschap bekend zijn, voordat er verdere concrete stappen gezet worden om draagmoederschap mogelijk te maken?
Draagmoederschap is al mogelijk sinds eind jaren 1990. Sinds het standpunt van de NVOG uit 2016 is het aanbieden van ivf-draagmoederschap aan mannenparen eveneens mogelijk. Het aanbieden van ivf-draagmoederschap staat los van een besluit tot een juridische regeling en de onderzoeken daarnaar in het kader van het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Mij is niet bekend welke andere onderzoeken er zijn, die relevant kunnen zijn voor de klinieken alvorens tot het aanbod over te gaan.
Zijn op dit moment de psychische en juridische vragen rond draagmoederschap zodanig uitgekristalliseerd dat deze mogelijkheid in Nederland aangeboden zou moeten worden? Is het risico niet groot dat er een juridisch getouwtrek ontstaat bij verschil van inzicht over het kind, het niet afstaan van het kind of problemen rond de gezondheid van het kind en dergelijke?
De NVOG heeft de medische, psychologische, juridische en ethische aspecten uitvoerig bekeken en ondanks de beperkingen aan de kennis hierover gemeend dat er geen bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap voor mannenparen. Conform het planningsbesluit IVF 2016 is het aan de beroepsgroepen om via richtlijnen en protocollen te bepalen hoe verantwoord aanbod eruit ziet.
De NVOG heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het juridisch kader. Het ontbreken van een juridisch kader ziet de NVOG als groot risico voor wensouders, draagmoeders en kinderen. Dat is waarom VUmc al die jaren de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanbieden van ivf-draagmoederschap en nauwe contacten heeft onderhouden met de Raad voor de Kinderbescherming voor een soepel lopende adoptieprocedure. Die grootst mogelijke zorgvuldigheid is ook nodig bij ivf-draagmoederschap met donorgameten, zeker gezien de betrokkenheid van een extra partij, namelijk de donor met eventuele partner.
Wat vindt de regering ervan dat in een aantal gevallen de draagmoeder een zus van één van de wensvaders is? Kan dit ook betekenen dat een broer en een zus samen het ouderlijk gezag dragen? Vindt de regering deze mogelijkheid gewenst? Hoe moet in dit verband het belang van het kind beoordeeld worden?
Gezamenlijk gezag van broer en zus ligt in de situatie zoals hier omschreven niet voor de hand. Na draagmoederschap zal gezag doorgaans niet komen te liggen bij broer en zus tezamen maar bij beide wensvaders. In het algemeen is in Nederland overigens niet uitgesloten dat broer en zus tezamen het ouderlijk gezag over een kind dragen. Dit is mogelijk als de desbetreffende tante of oom in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (artikel 1:253t BW).
Hoe beziet de regering publicaties waarin de ontstaansgeschiedenis van een kind met volledige naam en toenaam wordt genoemd, in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming?3
Kinderen hebben recht op privacy.6 Onder de Algemene verordening gegevensbescherming mogen er gegevens van het kind worden gedeeld als de ouders hiervoor toestemming geven. Organisaties die gegevens van kinderen
delen, moeten in dat geval ook aan kunnen tonen dat de ouders die toestemming gegeven hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders en media om hier voorzichtig mee om te gaan.
Gasimport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: Nederland heeft gasimport niet goed geregeld»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van gasleverancier GasTerra «dat de kans bestaat dat er over vijf jaar niet voldoende gas is tijdens een strenge winter of dat de prijs omhoog gaat als Nederland niet méér langlopende contracten afsluit voor de import van gas»?
Vanzelfsprekend blijft leveringszekerheid van gas voor mij een punt van aandacht zolang gas wordt gebruikt in Nederland. Vooralsnog maak ik mij echter geen zorgen. De virtuele en open Nederlandse gasmarkt, de Title Transfer Facility (TTF), is de laatste jaren enorm gegroeid en uitgegroeid tot de belangrijkste Europese handelsplaats voor gas,2 terwijl de gasproductie in Nederland tussen 2013 en 2018 is gehalveerd. De hoeveelheid gas die nu via de TTF fysiek wordt geleverd (aan binnen- en buitenland) is ongeveer anderhalf keer zo groot als wat Nederland aan gas verbruikt en de hoeveelheid gas die «virtueel» wordt verhandeld is ruim 50 keer zo groot als het verbruik in Nederland. Hiermee kan via de TTF ruim voldoende gas worden ingekocht om te voldoen aan de Nederlandse vraag naar gas.
Hoe kan het dat Nederland jarenlang grote delen van het Groningse gas aan het buitenland heeft verkwanseld, maar de import van gas – als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen – nog niet heeft geregeld? Bent u soms te druk met het doorduwen van uw energietransitie met als doel het hele land van het gas af te krijgen?
Nederland beschikt in ruime mate over de infrastructuur die nodig is om voldoende gas te importeren om te voldoen aan de binnenlandse vraag. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kan de benodigde hoeveelheid gas worden geïmporteerd via de Nederlandse TTF, waarbij ook geldt dat buitenlandse aanbieders op eigen initiatief gas naar deze handelsplaats brengen. Op de TTF vindt zowel handel voor de korte termijn plaats (levering over een dag, week of maand), maar ook handel voor de lange termijn oplopend tot levering over 4 jaar. Ik zie dan ook geen reden om specifiek iets te regelen voor de lange termijn import van gas. Ook in andere landen die nu al importafhankelijk zijn (en dat zijn bijna alle EU-lidstaten) zijn er naar mijn weten geen specifieke verplichtingen voor marktpartijen om lange termijn importcontracten af te sluiten en ook daar doen zich geen problemen voor.
Bent u voornemens nieuwe gascontracten te sluiten? Zo ja, met welke bedrijven en wanneer? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat huishoudens in de winter in de kou komen te zitten?
De Nederlandse Staat heeft geen (lange termijn) inkoopcontracten en sluit deze ook niet af voor de Nederlandse gasvoorziening. Het is aan bedrijven om te bepalen op welke wijze, bij wie en waar zij gas inkopen zodat zij hun klanten kunnen beleveren op de manier die zij het meest passend achten. Dit kan met lange termijn contracten, of met meer korte termijn handelstransacties, of met een combinatie van beide. Via de TTF is er voldoende gas beschikbaar, dus achten bedrijven het in de praktijk niet nodig om specifiek voor Nederland lange termijn inkoopcontracten af te sluiten. Wat daarbij ook meespeelt is dat grote, internationaal opererende energiebedrijven vaak wel over lange termijn inkoopcontracten beschikken, maar die zijn niet gericht op een specifiek land. Deze contracten zijn gericht op het gehele portfolio aan leveringsverplichtingen voor een dergelijk bedrijf, inclusief die in Nederland. Mijn inschatting is dat er vooralsnog geen additioneel beleid nodig is om de benodigde import van gas veilig te stellen, maar zoals gezegd blijft het voor mij een punt van aandacht zolang er gas wordt gebruikt in Nederland.
Wat zijn de gevolgen voor de leveringszekerheid en de gasprijs als Nederland «te laat» is met het afsluiten van nieuwe contracten en daarmee afhankelijk is van onderhandelen op de open gasmarkt?
Wat betreft de leveringszekerheid voorzie ik vooralsnog geen problemen door de ontwikkelingen op de TTF, zie de antwoorden op vraag 2 tot 4. De TTF is tot nog toe in staat gebleken om de terugval in Nederlandse productie (ruimschoots) op te vangen zonder dat dit een opdrijvend effect op de gasprijs heeft gehad. Uiteraard monitor ik deze situatie van leveringszekerheid wel, ook in samenwerking met onze buurlanden in het kader van de Europese verordening gasleveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor de gaskraan in Groningen als er te weinig gas wordt geïmporteerd? Deelt u de mening dat door dit knullige importbeleid de gaskraan in Groningen mogelijk niet snel genoeg dichtgaat?
Zoals ik uw Kamer op 29 maart (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb bericht heeft het kabinet besloten om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk af te bouwen. Daarbij geldt dat extra importen niet zullen leiden tot een lagere winning uit Groningen. Het gas dat in Groningen wordt gewonnen is laagcalorisch gas. Dat wordt nergens anders gewonnen en kan dus ook niet worden geïmporteerd. Waar ik mij wel voor inzet is de (extra) beschikbaarheid van stikstof om (geïmporteerd) hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas wat wél de behoefte aan gaswinning uit het Groningenveld zal verminderen. Deze inzet is onderdeel van het maatregelenpakket zoals geschetst in de brief van 29 maart jl.
Wat gaat u doen om voldoende gas te importeren en de gaskraan in Groningen, in het belang van de Groningers, geheel dicht te draaien?
Zie antwoord vraag 6.
Pleegzorg door grootouders |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Pauw op maandag 12 november 2018 over pleegzorg door grootouders?
Ja
Bent u het eens met de stelling van de Stichting Belangenbehartiging Pleeggrootouders Nederland (SBPN) dat het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors omhoog kan? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat kinderen «zo thuis mogelijk» opgroeien. Wanneer het niet mogelijk is om in het eigen gezin op te groeien, speelt pleegzorg een belangrijke rol. Pleegzorg zorgt er namelijk voor dat kinderen alsnog in een gezin op kunnen groeien als dit in het eigen gezin niet lukt. Om pleegzorg zo goed mogelijk in te zetten, wordt in elk individueel geval bekeken welk pleeggezin het best past bij het kind, waarbij eerst naar het netwerk wordt gekeken (waar grootouders uiteraard ook toe behoren). De wensen en behoeften van het pleegkind staan altijd centraal bij het vinden van een pleeggezin.
Ik vind het goed om te zien dat grootouders zich in willen zetten om voor hun kleinkind(eren) te zorgen. Op deze manier blijven kinderen in een vertrouwde omgeving. Momenteel werk ik samen met Jeugdzorg Nederland uit op welke manier we de werving van pleegouders op lange termijn kunnen borgen, conform de motie Raemakers/Dijksma1. Hierbij kijken we uiteraard ook naar (nieuwe) manieren waarop we binnen de familie (grootouders, ooms, tantes, etc.) en het sociale netwerk kunnen werven voor pleegouderschap. Ik zal u via de reguliere voortgangsrapportage Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen op het vlak van werving en de uitvoering van de motie Raemakers/Dijksma.
Ik waardeer de gedachte van SBPN dat grootouders via een codicil proactief aangeven de zorg voor hun kleinkinderen op zich te willen nemen, mocht dat nodig zijn. Wel blijft het van belang dat wordt nagegaan welk pleeggezin geschikt is voor een kind. Ook in het geval van een codicil moet voor elk kind gekeken worden of de grootouders geschikte pleegouders zijn of niet, waardoor een codicil het proces van plaatsing niet versnelt. Mede tegen deze achtergrond zie ik vooralsnog geen rol voor mij om een dergelijk codicil landelijk in te voeren.
Welke mening heeft u over het voorstel van de Stichting Belangenbehartiging Pleeggrootouders Nederland (SBPN) om een codicil in te voeren, waarin men kan aangeven dat ze de zorg voor hun kleinkind(eren) op zich willen nemen, mocht dat nodig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u andere mogelijkheden om het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u nog belemmeringen in wet- en regelgeving om het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors te verhogen? Zo ja, bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen? Kunt u het antwoord toelichten?
Voor kinderen die pleegzorg nodig hebben wordt in eerste instantie gekeken of het netwerk dit kan leveren. De huidige uitvoering van wet- en regelgeving biedt ruimte voor de inzet van pleeggrootouders voor hun kleinkind(eren).
Met de uitvoering van het actieplan pleegzorg ga ik wel na of we pleegzorg aantrekkelijker kunnen maken voor pleegzorg in het netwerk van het kind en of er (andere) belemmeringen zijn die we weg kunnen nemen. Zo zal ik, conform de motie Westerveld2, nagaan of pleegouders fiscale nadelen ondervinden. Ook wordt in opdracht van VWS en JenV de wet verbetering positie pleegouders (welke grotendeels is overgenomen in de Jeugdwet) geëvalueerd. Het doel van deze evaluatie is om te achterhalen welke (rechts)positie pleegouders innemen in het hulpverleningstraject, hoe tevreden/ontevreden pleegouders hierover zijn, en of er verbetermaatregelen mogelijk zijn om de positie van pleegouders te verbeteren. Al deze acties dragen bij aan het aantrekkelijker maken van pleegouderschap, ook voor pleeggrootouders.
De prijs van Orkambi |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vertex told to reveal CF drug price, as MPs begin inquiry»?1
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van de Britse parlementaire commissie, Vertex te dwingen haar vraagprijs voor het dure medicijn Orkambi openbaar te maken?
De Apotheek-inkoopprijs (AIP) uit de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant (februari 2016) beschouw ik als de originele vraagprijs. Deze AIP is de prijs die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mag brengen. De AIP uit de vergoedingsaanvraag voor Orkambi is mij bekend en openbaar. Aangezien het Zorginstituut oordeelde dat deze prijs te hoog was heb ik met Vertex een vertrouwelijk financieel arrangement afgesloten voor Orkambi. Door deze vertrouwelijke afspraken kon Orkambi beschikbaar komen voor patiënten. Binnen het arrangement varieert de prijs met het volume en is er dus geen sprake van één constante prijs. Hoewel het de leverancier vrij staat transparant te zijn over deze afspraken kan ik, gegeven de afspraken over vertrouwelijkheid, de fabrikant niet dwingen de afspraken openbaar te maken.
Wat voor gevolgen kan de openbaarheid van getroffen regelingen met landen waar Vertex haar medicijnen verkoopt hebben voor de prijs van Orkambi in Nederland, gezien het verzoek van de Britten ertoe kan leiden dat prijzen in verschillende landen bekend worden?
In 2017 heb ik met de leverancier van Orkambi een financieel arrangement afgesloten. Dit financieel arrangement loopt tot en met 2020. Een eventuele openbaarheid van de regelingen in andere landen heeft geen effect op de lopende afspraken met de leverancier en zal daarom de huidige vertrouwelijke prijs van Orkambi in Nederland niet beïnvloeden.
Hoe staat het met uw pogingen om coalities te smeden met andere landen om sterker te staan in de prijsonderhandelingen met farmaceutische bedrijven?
Binnen het Beneluxa-initiatief werken België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland op vrijwillige basis samen op het terrein van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen, met Nederland als voorzitter.
We werken samen op verschillende thema’s:
Er is binnen het Beneluxa-initiatief samen met België tweemaal onderhandeld over de prijs van een geneesmiddel: (i) in 2017 is een eerste pilot afgerond (Orkambi) waarbij zowel HTA beoordeling, als een prijsonderhandeling gezamenlijk zijn doorlopen, (ii) In 2018 is er – na een gezamenlijke HTA beoordeling – een gezamenlijk onderhandelingstraject succesvol afgerond: België en Nederland hebben een gezamenlijke prijsafspraak over het middel Spinraza bereikt.
De inzet op gezamenlijke HTA beoordelingen en onderhandelingen wordt gecontinueerd en met de aansluiting van Ierland bij het initiatief verbreed.
Deelt u de mening dat de kosten voor dure medicijnen gedrukt kunnen worden als de onderhandelingen transparanter worden?
Nee die mening deel ik niet.
Sinds 2013 sluit het Ministerie van VWS financiële arrangementen af met fabrikanten van geneesmiddelen. Middels vertrouwelijke prijsafspraken beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Zoals ik eerder heb gecommuniceerd in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 477, nr. 489) zet ik in op maximale prijstransparantie. In de praktijk echter stellen fabrikanten als harde voorwaarde dat de afspraken vertrouwelijk blijven, en is de kostenbesparing met een vertrouwelijk arrangement hoger dan met een niet-vertrouwelijk arrangement. Hoewel dit zeker niet mijn voorkeur heeft, ben ik in voorkomende gevallen genoodzaakt hiermee, in het belang van betaalbaarheid en daarmee de toegang voor de patiënt, akkoord te gaan. Wel wil ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente voortgangsbrief over het geneesmiddelenbeleid, inzetten op meer transparantie tussen (samenwerkende) landen, zoals in Beneluxa verband.
In hoeverre bestaat er een verband tussen hoge medicijnprijzen en stijgende zorgkosten (waaronder de premie)?
Uit een recente publicatie van het Zorginstituut Nederland blijkt dat de uitgaven aan dure intramurale geneesmiddelen in 2017 zijn gestegen met 9% naar € 2,1 miljard. De uitgaven voor extramurale geneesmiddelen, zijn in 2017 vrijwel gelijk gebleven aan de uitgaven in 2016. Aangezien nieuwe dure geneesmiddelen over het algemeen niet kostenbesparend zijn zullen de zorgkosten toenemen. In welke mate de hogere zorgpremie toe te rekenen is aan de stijging van de
geneesmiddelen uitgaven, kan ik u niet zeggen. De zorgpremie wordt vastgesteld door de zorgverzekeraars. Wel is bekend dat ruim de helft van de premiestijging in 2019 toe te rekenen is aan de stijging van de zorgkosten. De stijging van de zorgkosten wordt onder andere veroorzaakt door de stijging van de kosten voor dure geneesmiddelen.
Het ‘uitrusten’ van werknemers met microchips |
|
Mahir Alkaya |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat in het Verenigd Koninkrijk een bedrijf bij 150 werknemers microchips heeft geïmplanteerd onder de huid?1 Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ja, dat bericht ken ik. Het gebruik van nieuwe technologieën op de werkvloer moet op een zorgvuldige en ethische verantwoorde manier plaats vinden. Er kunnen voordelen aan nieuwe technologie zitten, als bijvoorbeeld mensen met een arbeidsbeperking in staat worden gesteld te re-integreren op de werkvloer. Bij de toepassing van nieuwe technologie moet men zich echter altijd aan de kaders van de wet houden. Privacy en de bescherming van de lichamelijke integriteit zijn fundamentele rechten die ook op de werkvloer beschermd moeten worden.
Overigens is het artikel niet duidelijk over de precieze toepassing van de microchips en betreft dit een voor Nederland hypothetische casus.
Zijn er al bedrijven in Nederland die ook hun werknemers met microchips hebben «uitgerust»? Heeft u signalen van Nederlandse bedrijven die bezig zijn met voorbereidingen om deze stap te zetten?
Er zijn mij geen gevallen bekend.
Is het verplichten, dan wel verzoeken van werknemers om een chip te laten plaatsen in hun lichaam door hun werkgever toegestaan binnen de algemene verordening gegevensbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooropgesteld zij dat de Autoriteit Persoonsgegevens de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de handhaving van de AVG.
Uit het door het genoemde artikel wordt niet duidelijk welke gegevens worden verzameld en waarvoor ze worden gebruikt. Afgaande op het artikel gaat het om het plaatsen van een chip in het lichaam van werknemers voor authenticatie doeleinden en kunnen mogelijk ook medische gegevens worden opgeslagen.
Als het gaat om het koppelen van een identificatienummer aan een chip en die geïmplanteerd wordt in het lichaam om vervolgens de gegevens daarop te verwerken lijkt het om biometrische gegevens te gaan. Dat zijn immers persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of vingerafdrukgegevens (artikel 4 lid 14 AVG). Na het implanteren van de chip kan deze niet meer los gezien worden van het lichaam.
Het verwerken van biometrische gegevens is niet toegestaan, behoudens enkele uitzonderingen in de wet. Zo mogen ze verwerkt worden met de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkenen (artikel 22 UAVG). De Europese toezichthouders gegevensbescherming hebben echter aangegeven dat in de relatie werkgever – werknemer toestemming vrijwel nooit als grondslag voor gegevensverwerking kan worden gebruikt, omdat er sprake is van een gezagsrelatie.2
Artikel 29 UAVG stelt dat een uitzondering op het verbod op het verwerken van biometrische gegevens ook kan zijn dat gegevens verwerkt worden voor authenticatie en veiligheidsdoeleinden. Dan echter moeten nog steeds afwegingen gemaakt worden of de verwerking proportioneel is. De vraag is of die toets kan worden doorstaan als authenticatie ook via een toegangspas of ander middel kan plaatsvinden.
Uit het artikel blijkt niet welke data wel en welke data niet wordt opgeslagen of wordt gebruikt. De mogelijkheid dat gezondheidsgegevens worden opgeslagen wordt ook genoemd en dus niet uitgesloten. Voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dat deze gegevens alleen onder strengere voorwaarden, zoals uitdrukkelijke toestemming, mogen worden verwerkt. Gezien de relatie werkgever – werknemer mag worden aangenomen dat dat in dit geval niet mag. Al in de context van wearables heeft de Autoriteit Persoonsgegevens bijvoorbeeld aangegeven dat werkgevers de gezondheidsgegevens van werknemers met behulp van wearables niet mogen verwerken.3
Is deze praktijk toegestaan volgens artikel 11 van de Grondwet, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam? In hoeverre is dit grondrecht op basis van de «vrijwilligheid» van werknemers te omzeilen door werkgevers?
Het dwingend voorschrijven van microchips zou in strijd zijn met artikel 11 Grondwet. Daarnaast zou een medische ingreep noodzakelijk zijn, waarbij toestemming van de patiënt (en dus werknemer) vereist is op grond van artikel 7:450 lid 1 BW. Zoals aangegeven, kan in beginsel van een vrijwillig gegeven toestemming geen sprake zijn omdat er een gezagsrelatie is. Eveneens zij andermaal benadrukt dat het een voor Nederland hypothetische casus betreft.
Wat kunnen toezichthouders zoals de Inspectie SZW of de Autoriteit Persoonsgegevens doen om te voorkomen dat werknemers «vrijwillig» slachtoffer worden van dit soort misbruik door hun werkgever, omdat zij bijvoorbeeld bang zijn hun baan te verliezen?
Werknemers die zich in hun rechten geschaad zien kunnen gebruik maken van de klachtenprocedures bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW heeft ook een taak in de opsporing van arbeidsuitbuiting. In het recent aan de kamer aangeboden nieuwe meerjarenplan van de Inspectie SZW is er veel aandacht voor de gevolgen van technologische ontwikkeling, nieuwe praktijken worden nauwgezet in de gaten gehouden.4
Wat gaat u doen om rechten van werknemers zoals privacy en menselijke waardigheid te beschermen tegen werkgevers die allerlei nieuwe technologieën toepassen in een snel digitaliserende werkomgeving?2
Privacy, menselijke waardigheid en de bescherming van de lichamelijke integriteit zijn fundamentele rechten die ook in een snel digitaliserende werkomgeving beschermd moeten worden.
Al in 2017 hebben de Europese toezichthouders gegevensbescherming advies gegeven over de toepassing van het gegevensbeschermingsrecht op de werkvloer.6 Daarin geven zij aan dat werkgevers ongeacht de technologie die wordt gebruikt de principes uit het gegevensbeschermingsrecht moeten eerbiedigen, en dat werknemers in principe zonder gevolgen hun privacyrechten zouden moeten kunnen inroepen.