De emotionele oproep van ouders na de dood van hun dochter om het zelfmoordpoeder te verbieden en het strafrechtelijk vervolgen, dan wel verbieden van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Udense ouders doen emotionele oproep na dood dochter Ximena (19): verbied levenseindemiddel»1, de uitzending bij RTL Late Night bekeken waar de ouders hun verhaal doen2 en kennisgenomen van het bericht «Justitie moet onderzoek doen naar aanzetten tot zelfdoding door coöperatie»?3
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de ouders om de verkoop van het zelfmoordpoeder aan particulieren wettelijk te verbieden?
Hoewel er op het eerste gezicht niet veel aanknopingspunten lijken te zijn om de verkoop te reguleren van middelen die gebruikt kunnen worden voor zelfdoding4, zal ik een verkenning starten naar eventuele mogelijkheden, zoals toegezegd in de brief die mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid op 21 maart jl. aan uw Kamer stuurde.5
Geeft het Openbaar Ministerie gehoor aan de oproep van een psycholoog en twee advocaten in een brief die zij aan het College van procureurs-generaal stuurden om te onderzoeken of de Coöperatie Laatste Wil strafbare feiten heeft gepleegd bij het aanzetten tot, en strafbare hulp bij zelfdoding?
Bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief heeft mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid u laten weten dat het OM na een interne verkenning ten aanzien van het bestaan van een verdenking, de eventueel te nemen stappen en de opportuniteit van optreden aanknopingspunten ziet voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW. Het OM heeft het bestuur van de CLW bij brief van 21 maart jl. geïnformeerd dat het een strafrechtelijk onderzoek is begonnen en heeft de CLW verzocht om de activiteiten met onmiddellijke ingang te staken. De CLW heeft aangegeven hieraan gehoor te zullen geven.
Welke mogelijkheden zijn er om de Coöperatie Laatste Wil op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden vanwege de strijdigheid van hun werkzaamheden met de openbare orde? Bent u bereid dit te bevorderen?
Naast de hiervoor in antwoord op vraag 3 genoemde strafrechtelijke mogelijkheden oriënteert het OM zich op civiele mogelijkheden, zoals een vordering bij de rechtbank om de coöperatie verboden te laten verklaren en te ontbinden. Grondslag voor een dergelijk (zgn. civielrechtelijk) verbod is artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek. Het is aan het OM om te beslissen of een dergelijke route zinvol is. Het is bovendien aan de rechter om na een verzoek daartoe door het OM te beslissen of een dergelijk verbod aan de orde is.
Heeft het indringende gesprek dat u zou voeren met de CLW inmiddels plaatsgevonden? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten hiervan geïnformeerd?
Aangezien de Coöperatie Laatste Wil onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek, is een gesprek van mij met deze coöperatie niet opportuun en kan de toezegging niet gestand worden gedaan, zoals vermeld in eerder genoemde brief aan uw Kamer van 21 maart.
Het stopzetten van de vergoeding van het medicijn Fampyra |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «MS-medicijn wordt niet langer vergoed: Straks kan ik niet meer lopen»?1
Ja.
Waarom heeft u het besluit genomen het geneesmiddel Fampyra niet langer te vergoeden?
Een belangrijke wettelijke eis die wordt gesteld aan zorg in het basispakket is dat deze bewezen effectief is. Door alleen effectieve zorg van hoge kwaliteit te vergoeden, bewaken we de solidariteit binnen de verzekerde zorg.
In 2012 heeft het Zorginstituut het geneesmiddel fampridine (merknaam: Fampyra) beoordeeld. De conclusie was destijds dat het geneesmiddel niet goed genoeg was om op te nemen in het verzekerde pakket. Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger Minister Schippers door middel van de voorwaardelijke pakkettoelating dit middel alsnog, maar tijdelijk, toegelaten tot het basispakket voor de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2018, onder de harde voorwaarde dat de fabrikant in die periode verdere gegevens zou verzamelen over de effectiviteit.
Via de voorwaardelijke pakkettoelating kunnen veelbelovende interventies tijdelijk worden toegelaten tot het basispakket, onder de voorwaarde dat in deze periode de vereiste onderzoeksgegevens worden verzameld om de therapeutische meerwaarde en de (kosten)effectiviteit ten opzichte van de standaardbehandeling alsnog aan te tonen. Op basis van de uitkomsten van het aanvullende onderzoek bepaalt het Zorginstituut vervolgens of de interventie bewezen effectief is en voldoet aan de overige pakketcriteria, en of deze daarmee blijvend tot het pakket behoort, of niet.
Nu dit aanvullende onderzoek in het voorwaardelijke toelating traject voor Fampyra is afgerond, heeft het Zorginstituut op basis van de uitkomsten opnieuw de effecten van dit middel beoordeeld. De fabrikant (Biogen), behandelcentra, patiëntenorganisaties en de Nederlandse vereniging voor Neurologie en het Zorginstituut hebben vooraf met elkaar afgesproken welke mate van effect minimaal uit het onderzoek zou moeten komen. De conclusie van het Zorginstituut is nu dat dit minimale effectniveau niet is aangetoond.
Op basis van het beschikbare bewijs is Fampyra volgens het Zorginstituut niet bewezen beter dan de beste ondersteunde zorg – in Nederland is dat onder meer fysiotherapie. Ook stelt het Zorginstituut dat de uitkomsten van de onderzoeken geen betekenisvol effect van Fampyra laten zien op de kwaliteit van leven.
Dit betekent dat Fampyra geen plaats heeft in het basispakket en dat de tijdelijke vergoeding per 1 april 2018 automatisch zal stoppen. Dit is in lijn met de afspraken die bij aanvang van de voorwaardelijke vergoeding door alle betrokken partijen zijn gemaakt.
Hoe verhoudt het niet langer vergoeden van Fampyra zich tot de conclusie van neurologen en MS-verpleegkundigen dat grote groepen patiënten baat hebben bij dit geneesmiddel?
Bij aanvang van het voorwaardelijke toelatingstraject zijn door het Zorginstituut afspraken gemaakt tussen de fabrikant (Biogen), behandelcentra, patiëntenorganisaties en de Nederlandse vereniging voor Neurologie. Al deze partijen hebben (onder meer) afspraken gemaakt over met welk onderzoek de fabrikant de effectiviteit van Fampyra alsnog zou kunnen aantonen. En welke onderzoeksuitkomsten zouden kunnen leiden tot een vaststelling dat Fampyra bewezen effectief is. Ook spraken zij af dat de vergoeding van dit middel afloopt na 1 april 2018 als de fabrikant hier niet in zou slagen. Het Zorginstituut is nu tot de conclusie gekomen dat het onderzoek van de fabrikant deze vooraf vastgestelde effectiviteitscriteria niet heeft behaald.
Het Zorginstituut baseert zich hierbij op de bewijskracht van de beschikbare studies. Die is in dit geval onvoldoende. Bij evidence based medicine weegt de kwaliteit van dit soort studies hoger dan individuele getuigenissen van mensen die een gunstig effect ervaren dat zij (en een aantal van hun behandelaars) toeschrijven aan het gebruik van het middel.
Verder is bij deze herbeoordeling van Fampyra de beroepsgroep – de Vereniging van Neurologie -geraadpleegd door het Zorginstituut. Ik begrijp van het Zorginstituut dat de vereniging tijdens de herbeoordeling geen bezwaar heeft gemaakt tegen het negatieve conceptoordeel van het Zorginstituut over opname van Fampyra in het verzekerd pakket.
Kunt u bevestigen dat de European Medicines Agency (EMA) een gunstig oordeel over het Fampyra heeft gegeven? En hoe verhoudt zich dat tot het besluit dit geneesmiddel niet langer te vergoeden?
Er is een verschil tussen de beoordeling van toegang tot de markt door de European Medicines Agency, en toegang tot het basispakket. Kort gezegd kijkt de European Medicines Agency (EMA) of het middel iets doet en veilig is ten opzichte van een neppil (placebo). De EMA vond het effect van Fampyra overigens van bescheiden omvang (modest).
Het Zorginstituut kijkt juist of het middel ten opzichte van de beschikbare gebruikelijke behandeling – in Nederland is dit onder meer fysiotherapie – tenminste even goed of beter is, en of het effect van de behandeling voldoende groot en klinisch relevant is om vergoeding via het verzekerde pakket te rechtvaardigen.
Een geneesmiddel dat een werking heeft en veilig is mag dan weliswaar verkocht worden op de Europese markt, maar hoort dus in sommige gevallen niet thuis in het verzekerd pakket. Het Zorginstituut is tot het oordeel gekomen dat deze situatie zich bij Fampyra voordoet.
Kunt u een overzicht geven in welke andere landen Fampyra wel wordt vergoed?
Er zijn meer Europese landen waar de wetenschappelijke beoordeling voor de vergoeding ook negatief was over de prestaties van Fampyra, net als in Nederland. In sommige landen heeft dit geleid tot een negatief vergoedingsadvies, in andere landen tot een beperkte vergoeding en/of vertrouwelijke prijsafspraken. Dit is onder meer afhankelijk van de inrichting van het verzekeringsstelsel in dat land.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van Fampyra is tot twee keer toe beoordeeld door het Zorginstituut. In beide gevallen kwam zij tot het oordeel dat het middel een effect heeft dat niet groot genoeg is om vergoeding vanuit het verzekerde basispakket te rechtvaardigen. Daarmee heeft Fampyra geen plaats in het verzekerd pakket en dit betekent dat de tijdelijke vergoeding van Fampyra eindigt per 1 april 2018. Dit is ook in lijn met de afspraken die bij aanvang van de voorwaardelijke vergoeding door de betrokken partijen, inclusief behandelaren en patiëntenorganisaties, zijn gemaakt.
Omdat de fabrikant nog een lopend onderzoek moet voortzetten voor de Europese Geneesmiddelenautoriteit EMA, heeft zij recent aangekondigd dat zij voor de behandeling van Nederlandse patiënten die deelnemen aan één van drie specifieke lopende onderzoeken in Nederland Fampyra beschikbaar zal blijven stellen. De mensen die aan deze onderzoeken meedoen kunnen desgewenst de behandeling voortzetten tot 31 december 2018.2
Mocht de fabrikant van mening zijn dat zij in de toekomst door middel van nieuw onderzoek meer overtuigende gegevens over de effectiviteit van Fampyra kan inbrengen, dan kan zij altijd een nieuw verzoek tot opname in het basispakket indienen bij het Zorginstituut. Het Zorginstituut zal deze informatie dan beoordelen en opnieuw een standpunt innemen over opname van Fampyra in het basispakket.
De opvang van Venezolanen op Aruba en Curaçao en de Nederlandse bijstand daarbij |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «regering vraagt Nederland bijstand voor mogelijke toekomstige opvang Venezolanen»?1
Ja.
Hebben de Curaçaose en/of Arubaanse regering Nederland al officieel gevraagd om financiële en operationele ondersteuning bij de opvang? Deelt u de mening dat ondersteuning niet plaats kan vinden als landen als Aruba tegelijkertijd migratie aantrekken door vanuit de regering uitspraken te doen dat ze alle vluchtelingen «tolerant en gastvrij zal ontvangen», zoals voormalig Minister-President van Aruba Mike Eman in het verleden deed?
De regering van Curaçao heeft Nederland recent een verzoek om ondersteuning gedaan vooruitlopend op een eventuele situatie waarin zij de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aankan. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen een landsaangelegenheid betreft. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regeringen van Aruba en Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op bijvoorbeeld het terrein van migratie. Daar zijn we ook nu al toe bereid. Eenzelfde aanbod staat vanzelfsprekend ook voor Aruba.
Ondertussen is het aan de landen om zoveel als mogelijk zelf de nodige maatregelen te treffen om eventuele voorziene problemen bij de opvang te mitigeren. In dat kader ondersteunt het kabinet zoals eerder vermeld – met inachtneming van de beperkte absorptiecapaciteit van de (ei)landen en met inachtneming van geldende internationale verdragen – het restrictief vreemdelingenbeleid dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt gevoerd.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties om Venezolaanse migranten de vluchtelingenstatus toe te kennen?2 Geldt ook op Aruba en Curaçao dat de vraag of iemand een vluchteling is individueel en niet categoriaal getoetst moet worden?
De oproep van UNHCR moet worden gezien als een dringende, niet bindende, oproep om vanwege de schrijnende situatie in Venezuela een veilige haven te bieden aan die personen die dat land ontvluchten. Of personen uit Venezuela kunnen worden gekwalificeerd als vluchteling, zal afhangen van hun individuele omstandigheden. Aanvragen om bescherming dienen derhalve – ook op Aruba en Curaçao – individueel te worden getoetst. In Caribisch Nederland wordt een aanvraag om bescherming van een Venezolaan individueel getoetst aan de criteria die staan in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES. Dat brengt met zich dat zowel wordt gekeken of iemand vluchteling is als bedoeld in het VN-vluchtelingenverdrag met bijbehorend Protocol, evenals of iemand terug kan zonder dat hij of zij een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bekend met de mededeling van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 februari 2018 dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan heeft ontwikkeld voor het scenario, waarin het aantal migranten verder toeneemt? Kunt u schetsen welke gevolgen de inwerkingtreding van dit noodplan kan hebben voor Nederland?
Ik kan u net als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking melden dat Nederland – zeker daar waar het Bonaire betreft – net als Aruba en Curaçao de nodige maatregelen treft om voorbereid te kunnen zijn op een eventuele migratiestroom. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. De mogelijke gevolgen voor Nederland van de inwerkingtreding van dit noodplan zullen afhankelijk zijn van de grootte van een eventuele instroom van migranten. Derhalve worden door de betrokken organisaties en diensten te Bonaire en in Nederland noodzakelijke voorbereidingen getroffen.
Kunt u aangeven hoeveel Venezolanen zich inmiddels bevinden op Aruba, Curaçao en Bonaire? Is het nog steeds onduidelijk hoeveel Venezolanen zich in het Caribisch deel van het Koninkrijk bevinden? Zo ja, kunt u in elk geval schetsen welke officiële cijfers er zijn en hoe deze zich verhouden tot de schattingen van de bestuurders van de eilanden?
Hoeveel illegale Venezolanen zich op Aruba, Curaçao en Bonaire bevinden is mij niet bekend. Hier bestaan naar mijn weten ook geen concrete cijfers over, hetgeen ook inherent is aan het feit dat illegaliteit vooral onder de radar plaatsvindt. Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik u het volgende melden. De autoriteiten van Aruba melden dat er in 2017 bijna 3.000 mensen met de Venezolaanse nationaliteit, niet zijnde een dubbele nationaliteit, waren ingeschreven in het bevolkingsregister. In het bevolkingsregister van Curaçao staan 3.756 personen met de Venezolaanse nationaliteit ingeschreven. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit hun gegevens blijkt dat er 751 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire.
Hoe verhoudt de constatering van het kabinet dat er in de loop van 2017 op Aruba 16 asielaanvragen van Venezolanen zijn geregistreerd tot de constatering van politici op Aruba dat er op het eiland duizenden vluchtelingen rondlopen?3 4
De constatering van het kabinet is gebaseerd op de mij verstrekte cijfermatige gegevens over de registratie van het aantal verzoeken om bescherming van Venezolanen door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Mij is niet bekend op welke gegevens de constateringen van de betreffende politici zijn gestoeld, dan wel of hierbij onverhoopt geen acht is geslagen op het onderscheid tussen (illegale) migranten, verzoekers om bescherming en vluchtelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Curaçaose Minister-President dat de opvang van Venezolanen een koninkrijksaangelegenheid is, in het bijzonder in het licht van de uitspraak van de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de toelating van vreemdelingen een landsaangelegenheid is en dat de landen gaan over toelating en het proces rondom in- en uitreis?5 6
In lijn met het antwoord op vraag 2, onderschrijf ik de uitspraak van mijn ambtsvoorganger dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming, een landsaangelegenheid betreft en dat de autonome landen in het Koninkrijk derhalve ook zelf verantwoordelijk zijn voor de opvang van Venezolanen.
Bent u tevens bekend met het bericht «Aruba heeft geen locatie om vluchtelingen op te vangen»?7 Klopt het dat Aruba de opvang nog steeds niet op orde heeft, ondanks het feit dat de regering er naar eigen zeggen al sinds 2006 mee bezig is? Deelt u de indruk dat het ontbreken van een locatie niet zozeer te maken heeft met de mate van financiële ondersteuning, als wel met trage besluitvorming en politieke onwil?
Ja, de berichten zijn mij bekend. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 7 aangegeven, betreft de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming een landsaangelegenheid. Zolang zij zich daarbij houden aan het internationale recht, past bemoeienis van het Koninkrijk niet. Wel kan zoals gesteld sprake zijn van een concreet verzoek om ondersteuning door de regering van Aruba of Curaçao.
Een beschrijving van de geldende regelgeving op Aruba, Curaçao en Bonaire kunt u vinden in de reactie d.d. 4 april 2017 naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1565) en de brief aan uw Kamer d.d. 5 juli 2017 (Kamerstuk 29 653, nr. 33).
Ik kan u voorts melden dat alle betrokken landen voortdurend blijven investeren in het verder uitwerken en updaten van de eigen crisisplannen. Waar mogelijk en gewenst staan we elkaar daarin bij met benodigde kennis en expertise. Aruba, Curaçao en Bonaire kunnen daarnaast ook gebruikmaken van kennis, expertise en trainingen van internationale hulporganisaties.
Kunt u aangeven in hoeverre Curaçao de faciliteiten en regelgeving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen op orde heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen onderneemt u om te verhinderen dat op Aruba en Curaçao verblijvende Venezolanen kunnen doorreizen naar Nederland?
Toegang tot het grondgebied van of toelating tot verblijf in Aruba, Curaçao of Bonaire, is territoriaal beperkt tot die landen, resp. de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Toegang of toelating betekent daarom niet zonder meer ook toegang of toelating tot Europees Nederland.
Venezolanen zijn vrijgesteld van de visumplicht kort verblijf (Schengenvisum), op grond van Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van de Europese Unie. Zij hebben daarom geen visum nodig voor reizen met kort verblijf naar Europa. Voor verblijf in Europees Nederland langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, moeten Venezolanen echter vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen bij een Nederlandse ambassade of consulaat in het buitenland, dan wel de kabinetten van de Gouverneurs te Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
Het bericht dat medicatie voor botontkalking van de markt is gehaald terwijl het PXE-patiënten nieuwe hoop geeft |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat een bestaand medicijn tegen botontkalking, dat werkzaam is gebleken bij het remmen van de ziekte PXE, in Nederland van de markt is gehaald?1
Zoals ik ook heb geantwoord in de Kamervragen van mevrouw Dijksma, was het geneesmiddel etidronaat geregistreerd voor botgerelateerde aandoeningen, zoals osteoporose. Op het moment dat een handelsvergunninghouder een verzoek tot intrekking van de handelsvergunning bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) indient, bekijkt het CBG of dit problemen zal opleveren voor patiënten. Het CBG overlegt met artsen en apothekers uit het eigen netwerk. Daarbij kijkt het CBG niet alleen naar geregistreerde indicaties maar ook naar ander gebruik. Als uit het netwerk van het CBG blijkt dat een geneesmiddel een belangrijke plek inneemt in een niet geregistreerde indicatie (off-label gebruik), dan neemt het CBG dat ook mee en onderzoekt het CBG welke mogelijkheden er zijn om het geneesmiddel voor de Nederlandse markt te behouden. Dit doet het CBG ook in overleg met de handelsvergunninghouder.
Op het moment dat de handelsvergunningen voor de etridonaat bevattende geneesmiddelen werden ingetrokken, was in het netwerk van het CBG niet bekend dat deze geneesmiddelen mogelijk veelbelovend zijn voor patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE). Het CBG heeft beoordeeld dat er voor de botgerelateerde aandoeningen voldoende alternatieven beschikbaar zijn. Het CBG heeft het off-label gebruik in patiënten met PXE niet kunnen meenemen in de afweging van het patiëntenbelang. Ik betreur dat het zo is gelopen.
Hoe kan het dat PXE-patiënten die deelnamen aan het onderzoek wel toegang hadden tot het medicijn, maar nu de werking bewezen is het medicijn niet meer mag worden voorgeschreven?
De aanname in de vragen 2 en 3 is niet juist, etidronaat mag nog wel worden voorgeschreven. Een arts is voor de behandeling van een patiënt niet beperkt tot de in Nederland beschikbare en geregistreerde geneesmiddelen. Als een arts vindt dat de behandeling van een patiënt niet mogelijk is met in Nederland beschikbare geneesmiddelen, kan een arts een geneesmiddel uit het buitenland importeren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.) moet toestemming geven voor een dergelijke levering van een geneesmiddel op artsenverklaring.
Etidrodaat bevattende geneesmiddelen zijn niet geregistreerd middels een centrale procedure bij de European Medicines Agency (EMA). Er zijn nog wel etridonaat bevattende geneesmiddelen geregistreerd in Griekenland, Spanje en Duitsland. Deze kunnen geïmporteerd worden middels een artsenverklaring (art. 3.17 Regeling Geneesmiddelenwet). Ik weet dat de onderzoekers van het UMCU een dergelijke aanvraag hebben ingediend bij de IGJ.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat apothekers het middel kunnen bereiden, maar artsen het middel niet meer mogen voorschrijven, omdat het niet langer geregistreerd staat in Nederland?2
Zie antwoord vraag 2.
Staat het middel nog wel geregistreerd bij de European Medicines Agency (EMA) en is het in andere Europese landen nog op de markt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen laten weten dat de aanvraag voor een nieuwe registratie jaren kan duren en veel geld kost?3
De ontwikkeling van een geneesmiddel is een proces dat in duur kan variëren van één tot meer dan tien jaren. Er moeten voldoende data beschikbaar komen om de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel te waarborgen voordat een handelsvergunning wordt verleend. De ontwikkelingsduur hangt af van het feit hoeveel data al beschikbaar zijn. Omdat het hier gaat om een bekende stof, zal de ontwikkeling van etidronaat voor de behandeling van PXE sneller kunnen gaan dan de ontwikkeling van een hele nieuwe stof.
Voor het registratieproces (de beoordeling door de registratieautoriteiten) is een versneld registratieproces mogelijk, waarin de beoordelingstijd wordt verkort van 210 dagen tot 150 dagen. Deze perioden van 210 dagen of 150 dagen zijn de termijnen zonder klokstops. Een klokstop is een stopmoment in het beoordelingsproces waarbij de firma de tijd heeft om vragen van geneesmiddelenautoriteiten te beantwoorden. In een beoordelingsproces zijn veelal twee klokstops, waarbij de firma binnen 90 dagen de antwoorden moeten indienen. De totale periode wordt dus met maximaal 180 dagen verlengd. Een registratieprocedure neemt minimaal een jaar in beslag.
Acht u het waarschijnlijk dat een nieuw registratietraject – inclusief vereist onderzoek – haalbaar is, gezien het feit dat PXE een zeldzame ziekte is en het aantal patiënten voor een fabrikant te gering is om geld in te investeren?
Ik kan niet inschatten of een nieuw registratietraject voor etidronaat voor de indicatie PXE haalbaar is. Er zijn diverse initiatieven om de ontwikkeling van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten (de zgn. weesgeneesmiddelen) te stimuleren. Dit bestaat o.a. uit advies tijdens de ontwikkeling van een geneesmiddel, toegang tot de centrale registratieprocedure bij de EMA, en verlaagde tarieven voor het wetenschappelijk advies en de aanvraag voor de handelsvergunning.
Er is overleg geweest tussen VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat de onderzoekers door enkele partijen benaderd zijn om te overleggen hoe etidronaat voor deze nieuwe indicatie verder kan worden ontwikkeld.
Hoe lang duurt een nieuwe registratietraject voor etidronaat?
De daadwerkelijke duur van het registratietraject voor een specifiek geneesmiddel kan ik vooraf niet inschatten. Dit hangt af van de beschikbare data in het registratiedossier, de kwaliteit van die gegevens en de vragen die tijdens de beoordeling door de registratieautoriteiten worden gesteld.
Is het mogelijk om een verkort traject van toepassing te laten zijn, aangezien er reeds 40 jaar ervaring is met het geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om het desbetreffende geneesmiddel zo snel mogelijk beschikbaar te stellen voor PXE-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om u in te zetten voor het opnieuw op de markt brengen van het genoemde medicijn tegen botontkalking? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo neen, waarom gaat u dit niet doen?
Zoals ik heb geantwoord in de Kamervragen van mevrouw Dijksma, is er overleg geweest tussen het Ministerie van VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat de onderzoekers benaderd zijn door meerdere firma’s die dit geneesmiddel in Nederland op de markt willen brengen. Op dit moment acht ik het daarom niet nodig dat ikzelf ook in overleg treed met de farmaceutische bedrijven.
Het bericht dat de wijkverpleegkundigen van Plicare verdwijnen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare cliënten van Plicare Den Haag hun wijkverpleegkundige verliezen en de zeventien werkzame wijkverpleegkundigen hun baan?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze groep kwetsbare mensen en mensen die zorg mijden nu een wijkverpleegkundige verliezen die een oogje in het zeil houdt en mensen op weg helpt uit de problemen?
Gelukkig is daar geen sprake van. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wijkgerichte zorg in de regio Den Haag inkopen. Zij kopen deze alleen in bij andere zorgaanbieders. Er is natuurlijk wel sprake van overdracht van cliënten. Deels wordt dit opgelost doordat personeel dat nu bij Plicare werkt met caseload overstapt naar andere aanbieders. Deels moet de overdracht op een andere manier worden vormgegeven. Plicare heeft gemeld dat zij in ieder geval al hun cliënten op de hoogte stellen en dat zij waar mogelijk de huisarts informeren. Ik ga er vanuit dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf ook alert zijn op een goede overdracht van cliënten.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de beslissing van Plicare om te stoppen met de werkzaamheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Plicare heeft laten weten dat zij zich genoodzaakt voelt haar wijkgerichte activiteiten in Den Haag en de randgemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar op korte termijn te stoppen omdat zij deze zorg niet meer gefinancierd krijgt. Zorgverzekeraars kopen deze zorg, conform hun inkoopbeleid, niet meer apart maar geïntegreerd met geïndiceerde zorg in. Plicare kiest ervoor om geen geïndiceerde zorg te willen leveren.
Deelt u de mening dat het zonde is dat een goedlopende zorgorganisatie die mensen helpt met tal van problemen nu gedwongen wordt te stoppen, omdat ook het sociale domein niet bereid is te investeren?
Het is voor alle betrokkenen altijd jammer als een zorgorganisatie moet stoppen. Plicare heeft als visie om uitsluitend wijkgerichte zorg te verlenen. Sinds 2015 is het beleid er echter op gericht om wijkgerichte zorg en geïndiceerde zorg te integreren. Dit beleid is in het inkoopbeleid van zorgverzekeraars opgenomen en wordt ondersteund door de bekostiging.
Heeft u contact gehad met Plicare over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers van VWS hebben meerdere keren contact gehad met Plicare over de ontstane situatie en de borging van de zorg voor huidige cliënten.
Onderstreept u de cruciale rol die wijkgerichte zorg speelt in het kader van vroegsignalering, gezondheidsbevordering, de belangrijke positie in de sociale wijkteams, het voorkomen van zorg en het ontlasten van de huisartsen?2
Ja, dat onderstreep ik. Zorg dichtbij is van groot belang nu steeds meer mensen met een steeds complexere zorgvraag thuis blijven wonen. De huisarts en de wijkverpleegkundige vormen de spil van deze zorg. Wijkgerichte zorg is een essentieel onderdeel van zorg dichtbij en vormt een belangrijke verbinding tussen het sociale en het medische domein. Ik vind het van groot belang dat professionals hiervoor de ruimte krijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat 100 huisartsen de noodklok luiden om het vertrek van Plicare in Den Haag?3
Sinds 2015 is het beleid er op gericht om te komen tot geïntegreerd werken in de wijkverpleging. Ik vind het vreemd dat dit bericht voor de Haagse huisartsen kennelijk als een verrassing komt. Er wordt overigens in Den Haag wijkgerichte zorg verleend, zij het door andere aanbieders dan Plicare. Het lijkt mij verstandig dat de zorgaanbieders die de zorg van Plicare hebben overgenomen er voor zorgen dat de huisartsen(kringen) in Den Haag worden geïnformeerd over bij wie ze terecht kunnen. Verder ga ik er van uit dat zorgaanbieders in onderlinge afstemming en overleg de overdracht zullen verzorgen.
Hoe garandeert u dat de preventieve rol van wijkverpleging doorgang vindt wanneer Plicare stopt met haar werkzaamheden, aangezien er door de grote tekorten geen ruimte is voor preventie in de wijkverpleging?
Er zijn, naast Plicare, meerdere aanbieders die wijkgerichte zorg in Den Haag aanbieden. Deze zorgaanbieders blijven dat gewoon doen en breiden waarschijnlijk hun activiteiten uit vanwege het stoppen van Plicare. Los van het stoppen van Plicare speelt er in veel regio’s een arbeidsmarktprobleem. Daarover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 13 maart 20184.
Kunt u aangeven hoe vaak en bij welke organisaties zorgverzekeraars wijkgerichte wijkverpleging opnemen in hun contracten met zorgaanbieders, aangezien het geld voor preventie bij reguliere zorg integraal in hun budget is opgenomen? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over dergelijke data. In de inkoopmonitor van de NZa wordt niet specifiek gekeken naar de inkoop van wijkgerichte zorg. Wijkgerichte zorg is sinds 2017 geen aparte prestatie meer in de bekostiging maar maakt onderdeel uit van de prestatie «belonen op maat». Dit maakt dat deze informatie niet specifiek beschikbaar is.
Wat gaat u samen met de wethouder in Den Haag doen om te zorgen dat Plicare genoeg financiering krijgt om door te gaan? Kunt u uw antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen, aangezien de coöperatie op 26 maart 2018 wordt opgeheven?
Het is niet aan mij om me te mengen in onderhandelingen over de inkoop van zorg en ondersteuning.
Het bericht ‘Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen»?1
Ja.
Wat is de sanctie als er drugs wordt gevonden bij een tbs’er?
Contrabande is niet toegestaan in de kliniek. Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden, wanneer zij contrabande voorhanden hebben of invoeren. Hierbij kan worden gedacht aan intrekking van verlof, overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De hoogte van de sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Hoe kan het dat sommige personeelsleden het drugsgebruik niet altijd bestraffen en dat drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan?
In de forensisch psychiatrische centra (hierna FPC’s) zijn drugs niet toegestaan, dus ook niet in de Van der Hoevenkliniek. Het meenemen of het in het bezit hebben van contrabande heeft altijd consequenties voor patiënten, bezoekers of medewerkers. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof of het overplaatsen de patiënt naar een andere afdeling of andere kliniek, de ontzegging van de toegang tot de kliniek voor bepaalde bezoekers of disciplinaire maatregelen voor medewerkers. Drugsgebruik wordt dus niet oogluikend toegestaan.
Kunt u uitleggen waarom tbs’ers die op begeleid verlof zijn geweest niet altijd worden gecontroleerd bijvoorbeeld als het druk is?
Over de controle van tbs-gestelden op contrabande zijn afspraken gemaakt met het veld. De klinieken hebben een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld, waarin de maatregelen worden beschreven die de klinieken nemen om contrabande verder tegen te gaan. Dit plan van aanpak is begin 2016 aan uw Kamer gestuurd.2 In dit plan is opgenomen dat alle patiënten die de beveiligde schil van de kliniek verlaten te allen tijde weer binnen komen via de metaaldetectiepoortjes. Daarnaast worden tbs-gestelden na begeleid verlof op indicatie gefouilleerd. Bij begeleid verlof is altijd een begeleider van de kliniek bij de tbs-gestelde aanwezig, waardoor de kans op het verkrijgen van contrabande laag is. Ten slotte worden regelmatig drugshonden ingezet.
Kunt u reageren op de uitspraak «dit apparaat is niet feilloos»? Welk apparaat is volgens u dan wel feilloos?
De klinieken doen er alles aan om te voorkomen dat contrabande de kliniek binnenkomt. Een honderd procent drugsvrije instelling is echter niet te garanderen.
Wat vindt u van de uitspraak «veel jonge meiden weten niet hoe sommige mensen kunnen reageren» en «het verloop is echt enorm»?
De uitspraak suggereert dat het personeelsbeleid niet op orde is. De kliniek heeft laten weten zich niet in deze uitspraken te herkennen. Wel kan ik aangeven dat er momenteel een onderzoek loopt naar de veiligheid in de forensische zorg. Thema’s als veiligheid en gekwalificeerd personeel maken hier deel van uit. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Hoe beoordeelt u de reactie van de kliniek »er zijn geen veiligheidsproblemen»?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Ook hebben de Dienst Justitiële Inrichtingen en de IJenV dergelijke signalen niet ontvangen over de Van der Hoevenkliniek. Niettemin staat de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop, daarom bekijkt de Inspectie of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar vragen altijd zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming is dit echter niet gelukt binnen de termijn van drie weken.
De werkwijze van de Belastingdienst bij belastingafspraken met multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat Nederland als enige lidstaat van de Europese Unie geen openheid geeft over het exacte aantal belastingafspraken (advanced pricing agreements) die er zijn met bedrijven?1
Het EU Joint Transfer Pricing Forum publiceert jaarlijks statistieken die zien op Advance Pricing Agreements (APA’s).2 Nederland levert hiervoor jaarlijks de beschikbaar zijnde gegevens aan. Daarnaast publiceert ook de Belastingdienst zelf jaarlijks het aantal APA’s dat is afgesloten. De meest recente cijfers zijn terug te vinden in het jaarverslag van het APA/ATR-team dat is gevoegd als bijlage bij mijn brief van 18 februari jl. Hieruit blijkt het aantal afgegeven APA’s in de afgelopen vijf jaar.
228
203
236
191
132
De Belastingdienst houdt niet centraal bij hoeveel lopende APA’s er zijn per einde van enig jaar. De gemiddelde looptijd van een APA is 4 tot 5 jaar. Het kan echter zijn dat een APA eerder eindigt bijvoorbeeld omdat de aan de APA ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn gewijzigd.
Hoe is het mogelijk dat u in antwoorden op vragen immer stelt «dat Nederland bijna aan alle afspraken voldoet» die in bijvoorbeeld in de Europese gedragscodegroep zijn gemaakt?
Zoals weergegeven in het antwoord hiervoor, ben ik van mening dat Nederland wel het aantal afgesloten APA’s openbaar maakt. Ik deel daarom de onderliggende strekking van uw vragen niet dat Nederland zijn afspraken niet nakomt.
Waarom noemde u Nederland als onderdeel van de «coalition of the unwilling» in de gedragscodegroep «een oud beeld», als nu blijkt dat Nederland zich eenzaam onderscheidt in het niet delen hoeveel belastingafspraken er zijn gemaakt?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel rulings er de afgelopen jaren zijn afgegeven met als basis of onderdeel de concernfinanciering-constructie, ook wel fiscale begeleiding genoemd, en nu nog actief zijn?3
De rulings over concernfinancieringactiviteiten, zoals beschreven in bijlage III van de brief van 18 februari jongstleden, zijn eind 2016 verlopen.5
Is de werkwijze van deze constructie gemeld of afgestemd met de gedragscodegroep en/of de Europese Commissie, vooral omdat de fiscale begeleiding een constructie verving die gekenmerkt was als staatssteun? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er was geen aanleiding om de Europese Commissie te informeren omdat, er immers geen sprake was van voortzetting van het oude CFA-regime. Ten opzichte van het CFA-regime was namelijk een andere situatie ontstaan. Het op verzoek verstrekken van zekerheid vooraf betrof de reguliere uitvoering van wet- en regelgeving met name op het gebied van verrekenprijzen en de deelnemingsvrijstelling. Dat betekent dat er geen sprake was van een «voordeel» waarover afstemming met de Europese Commissie was geboden.
Is er toen per 2010 het Concern Financierings Activiteiten (CFA)-regime werd afgeschaft, actief ingezet op het bieden van de fiscale begeleiding/ concernfinanciering? Zo ja, met welke argumenten?
Sinds het in 2003 bekend werd dat het CFA-regime afgeschaft zou worden, is er door het Ministerie van Financiën nagedacht over de beleidsmatige en politieke implicaties daarvan. Dit heeft enerzijds geresulteerd in de uiteindelijk toch niet ingevoerde wetgeving rond de (verplichte) groepsrentebox. Anderzijds werd de Belastingdienst geconfronteerd met fiscale vraagstukken van bedrijven die overwogen hun concernfinancieringsvermogen over te brengen naar het buitenland. Als gevolg daarvan hebben mijn ambtsvoorgangers beslist over de lijnen waarlangs de Belastingdienst voor de periode 2007 tot en met 2016 op verzoek zekerheid vooraf zou geven over in de dat verband opkomende fiscale kwesties.
Klopt het dat uit het WOB-verzoek is op te maken dat er al in maart 2011 getwijfeld werd of de afspraken die de Belastingdienst maakte wel in overeenstemming waren met de geldende wetten en regels? Zo ja, waarom is er dan doorgegaan met het maken van belastingdeals met deze constructie erin?
Zoals ook blijkt uit openbaar gemaakte stukken bestreed de Belastingdienst ook al in 2011 constructies waarbij sprake is van het stallen van immateriële vaste activa in tax havens (STIATH). In 2011 is door de Belastingdienst een mogelijk verband gelegd tussen concernfinancieringsactiva en immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH omdat in beide gevallen sprake is van vermogen dat wordt aangehouden in een laagbelastende jurisdictie. Daar stond tegen over dat concernfinancieringsactiva een ander soort activa zijn dan immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH. Concernfinancieringsactiviteiten vragen minder functionaliteit dan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa. De heersende opvatting in internationaal verband was aanvankelijk dat aan treasuryactiviteiten met betrekking tot concernfinancieringsvermogen een relatief minder groot deel van het rendement toekwam dan het deel van het rendement dat toegerekend moet worden aan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa.
In OESO-verband is tijdens het BEPS-project de discussie ontstaan welk deel van het rendement kan worden toegerekend aan het concernfinancieringsvermogen dat in handen is van een lichaam zonder dat in dat lichaam de bijbehorende functies worden uitgeoefend. Uiteindelijk heeft de uitkomst van deze discussie zijn weerslag gevonden in de BEPS-rapporten die zijn gepubliceerd in oktober 2015 en de aanpassingen van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen in 2017. In OESO-verband wordt op dit moment nader overlegd tussen de landen over de zakelijke beloning voor financiële transacties.
Kunt u aangeven waarom in het WOB-verzoek veel passages zijn weggelakt waarin wordt aangegeven dat men twijfelde aan de houdbaarheid? Waarom wordt zo een advies gezien als een «persoonlijke mening van een ambtenaar» als dit relevante onderdelen van de beleidsafweging moeten zijn geweest?
Het Ministerie van Financiën maakt in Wob-besluiten geen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad openbaar. Dit geldt voor alle Wob-besluiten en in dit geval was er geen aanleiding om van die gedragslijn af te wijken. Deze gedragslijn is afgeleid van het afwegingskader dat van toepassing is op Wob-verzoeken, zoals vastgelegd in artikel 11, lid 1, Wet Openbaarheid van Bestuur. Daarin wordt bepaald dat bij een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Hoe is er na het besluit in september 2015, om geen zekerheid vooraf meer te geven over de transfer pricing aspecten van de concernfinancieringsstructuur, gehandeld met toen geldende belastingdeals of deals die afliepen?
Omdat in 2014 de internationale ontwikkelingen nog niet volledig waren uitgekristalliseerd en om de bedrijven die eerder zekerheid vooraf hadden gekregen over hun financieringsstructuur in staat te stellen zich aan te passen aan de ontwikkelingen, is een uitfaseringstermijn gehanteerd van 2 jaar. Deze termijn liep eind 2016 af. Daarna zijn geen rulings meer verlengd. Indien na deze termijn het concernfinancieringsvermogen wordt aangehouden door een buitenlandse vennootschap die verder geen enkele functie uitoefent, neemt de Belastingdienst in voorkomende gevallen het standpunt in dat ten hoogste een risicovrij rendement aan het in het buitenland aangehouden concernvermogen kan worden toegerekend.
Is het mogelijk dat er toch nog belastingdeals met deze constructie verlengd zijn in 2016? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de gestelde ommezwaai van de Nederlandse regering in de gedragscodegroep?4
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u het idee dat het inzicht in de rulingpraktijk echt boven tafel is gekomen met het onderzoek dat u heeft gedaan naar de procedures van afsluiten? Zou het niet veel beter zijn om alle rulings op inhoud te doorzoeken?
Ik heb de onafhankelijke commissie met externe experts die onderzoek doet naar rulings afgegeven door het APA-ATR-team gevraagd te beoordelen of volgens haar de gepubliceerde stukken over de APA/ATR-praktijkvoldoende inzicht geven in de APA’s en ATR’s zoals ze worden afgegeven.
In mijn brief van 18 februari jl. heb ik een herziening van de rulingpraktijk aangekondigd die gericht is op het verder waarborgen van de kwaliteit en robuustheid van de praktijk.7 De aangekondigde herziening ziet op zowel het proces als de inhoud. Daarnaast loopt op dit moment een inhoudelijk onderzoek door de hiervoor genoemde onafhankelijke commissie met externe experts naar rulings afgegeven door het APA-ATR-team. Dit onderzoek zal jaarlijks plaatsvinden. Ook zal de Algemene Rekenkamer in 2019 onderzoek doen naar de rulingpraktijk. Buiten het feit dat een onderzoek naar de inhoud van alle rulings veel capaciteit zou vergen van de medewerkers van de Belastingdienst, zie ik op basis van de hiervoor aangehaalde initiatieven geen aanleiding om alle rulings waarbij de procedures juist zijn gevolgd op de inhoud te controleren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over belastingontwijking dat voorzien is in week 13?
Ja.
De overval op Rabobank en of banken niet behoren te weten of er crimineel geld in kluisjes wordt opgeborgen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er miljoenen zijn ontvreemd uit de kluisjes van de Rabobank in Oudenbosch?1
Ja.
Wat is de waarde van de gestolen waren?
De overval is onderwerp van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat kan resulteren in vervolging en berechting. Dat betekent dat ik niet inhoudelijk kan ingaan op deze specifieke zaak.
In hoeverre is bekend of het hier geld en goud betrof dat afkomstig is van criminele activiteiten? Deelt u de mening dat, gezien de hoeveelheden, de kans groot is dat het in ieder geval deels crimineel geld betreft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre behoort een bank te weten wat er wordt opgeslagen in de kluisjes? In hoeverre wist de Rabobank dit in onderhavig geval?
Zowel banken, als andere ondernemingen die kluizen verhuren, vallen in Nederland onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Op grond van de Wwft zijn zij verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten en om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland). Daarmee dient te worden voorkomen dat de dienstverlening van deze instellingen wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. De Nederlandsche Bank (DNB) is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze verplichtingen door banken en andere verhuurders van kluizen.
Het cliëntenonderzoek moet in de eerste plaats worden verricht voordat een zakelijke relatie met een cliënt kan worden aangegaan. Dat betekent in dit geval dat het cliëntenonderzoek moet zijn verricht, voordat een kluis aan de cliënt ter beschikking kan worden gesteld. In het kader van het cliëntenonderzoek moet een bank onder andere de cliënt en diens uiteindelijk belanghebbende(n) identificeren. Ook dient een bank voorafgaand aan de verhuur van een kluis vast te stellen wat het doel en de aard van de huur van de kluis is. De maatregelen die een bank neemt om deze informatie te verzamelen, moeten worden afgestemd op de risico’s in een concreet geval. Indien de risico’s hoger worden geschat, dient een bank aanvullende informatie te vergaren om zich ervan te vergewissen dat zijn dienstverlening niet wordt gebruikt voor onder meer witwassen.
De informatie die met het cliëntenonderzoek wordt vergaard moet daarnaast actueel worden gehouden. Dat vergt een periodieke herbeoordeling van de informatie die met het cliëntenonderzoek is vergaard. Er kan ook sprake zijn van signalen die aanleiding geven om de informatie uit het cliëntenonderzoek opnieuw tegen het licht te houden. In het geval van de verhuur van kluizen kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan opvallende wijzigingen in de frequentie van het bezoek van een cliënt aan diens kluis of wisselende personen die de kluis bezoeken.
De verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland brengt met zich dat een bank tevens zijn relatie met de cliënt moet monitoren. Daartoe dient een bank over procedures te beschikken die haar in staat stellen relevante signalen te herkennen en op te pakken. Er bestaat geen specifieke wettelijke bepaling die een bank ertoe verplicht de inhoud van de kluis (doorlopend) te controleren. Het is evenwel denkbaar dat dit onder omstandigheden wel gebeurt. Op grond van de Wwft geldt immers de verplichting om een melding te maken bij de FIU-Nederland indien er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat er bij de verhuur van een kluis sprake kan zijn van onder meer witwassen. Indien er sprake is van signalen zoals in het voorgaande omschreven, kan het zijn dat een bank zijn cliënt verzoekt de inhoud van een kluis te tonen.
In hoeverre Rabobank in het onderhavige geval de verplichtingen uit de Wwft heeft nageleefd, staat ter beoordeling van DNB.
De vraag of een bank schuldig is aan het meewerken aan criminele activiteiten indien een bank niet weet wat er in een kluis wordt bewaard, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Dit is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden, waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit kan voortvloeien. Dat oordeel is uiteindelijk aan de rechter.
In hoeverre is het mogelijk om andere gevaarlijkere zaken in de kluisjes op te bergen, zoals bijvoorbeeld wapens en explosieven?
Een persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens of munitie is gehouden ervoor te zorgen dat deze in de woning van de verlofhouder worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. Als een deugdelijke bergplaats voor wapens of munitie wordt uitsluitend een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast of wapenkluis aangemerkt, of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee gelijk kan worden gesteld. Een kluis bij een bank komt hier niet voor in aanmerking. Overigens nemen banken die kluizen verhuren doorgaans in hun algemene voorwaarden op dat het verboden is wapens, ontplof- of ontbrandbare stoffen of anderszins gevaarlijke goederen in een kluis te bewaren.
Mocht een bank niet weten wat er in de kluisjes wordt gestopt? Is deze bank dan schuldig aan het meewerken aan witwassen, belastingontduiking en andere criminele activiteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe weten bonafide klanten zeker dat hun waar is beschermd en wordt vergoed als de Rabobank niet weet wat er in de kluisjes zat? Is de Rabobank aansprakelijk? Zo ja, hoe gaat het vergoeden van waarde die onbekend is in zijn werk?
In de algemene voorwaarden van banken in Nederland met betrekking tot de verhuur van kluizen wordt doorgaans door de bank bepaald dat de bank aansprakelijk is voor schade van de cliënt tot een bepaald maximumbedrag, indien de schade is ontstaan door verlies of schade aan de inhoud van de gehuurde kluis die niet (mede) aan de cliënt kan worden toegerekend. Het is in dat geval aan de cliënt om de geleden schade aan te tonen.
De Rabobank heeft haar cliënten bij brief geïnformeerd over de gang van zaken naar aanleiding van de overval op de vestiging van Rabobank in Oudenbosch. Daarbij is een inventarisatieformulier meegezonden. In dit formulier kunnen de zaken die in de kluizen werden bewaard door de huurders worden omschreven, vergezeld van aanvullende documentatie zoals foto’s, taxatierapporten en bankafschriften. Na ontvangst van deze formulieren wordt door Rabobank een afspraak ingepland met de huurders van de kluizen. Tijdens deze afspraak kan de huurder nagaan welke zaken uit de gehuurde kluis ontbreken. Indien er zaken ontbreken, wordt de huurder gevraagd een door de politie aangereikte verklaring op te stellen. die als bijlage bij de aangifte van Rabobank wordt gevoegd. Om een claim in te dienen bij de Rabobank, tot vergoeding van de schade die een cliënt heeft geleden door diefstal van goederen, wordt de cliënt tevens gevraagd om een zogenoemd claimformulier in te vullen, als officiële aanvulling op het eerder ingevulde inventarisatieformulier. Hierop worden nogmaals de goederen beschreven, inclusief een waarde per missend item. Na ontvangst van dit door de cliënt ingevulde en ondertekende formulier zal een claim worden beoordeeld. Het is mogelijk dat de Rabobank daarbij een schade-expert inschakelt.
Hoe verhoudt de regulering van opbergen in kluizen zich tot de anti-witwasregulering, melding van ongebruikelijke transacties? Bent u bereid te bezien of de regels met betrekking tot kluisjes bij banken en andere aanbieders nog voldoen en deze, indien nodig, aan te scherpen?
Uit de beantwoording van de vragen 4 en 6 volgt dat de verplichtingen uit de Wwft van toepassing zijn op banken en andere ondernemingen die in de uitoefening van een bedrijf kluizen verhuren. Nederland volgt met deze verplichtingen de Europese anti-witwasrichtlijn, meest recent de vierde EU anti-witwasrichtlijn2, alsmede de internationale standaarden van de Financial Action Task Force. De noodzaak van het aanscherpen van de regelgeving met betrekking tot de verhuur van kluizen staat op dit moment niet vast. In overleg met DNB zal ik bezien in hoeverre het noodzakelijk is nadere aandacht te besteden aan de toepassing van de bestaande regels in Nederland, bijvoorbeeld over de wijze waarop onder andere banken de inhoud van de kluizen op effectieve wijze kunnen monitoren. De Europese Commissie noemt in de supranationale analyse van de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering voor de interne markt van de Europese Unie bijvoorbeeld het verstrekken van guidance hieromtrent.3 De verhuur van kluizen maakt deel uit van de jaarlijkse risico-uitvraag van DNB aan financiële instellingen.
Daarnaast zal ik, door middel van de nationale beleidscyclus witwassen en terrorismefinanciering (die bestaat uit nationale risicoanalyses en beleidsmonitors witwassen en terrorismefinanciering) blijven monitoren of de Nederlandse wet- en regelgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme voldoende effectief is.
Een stopgezet medisch onderzoek in het AMC |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een medische studie onder patiënten met galwegkanker in 2016 is stopgezet, omdat 14 van de 54 deelnemers tijdens het onderzoek zijn overleden?1
Ja.
Waarom werd vooraf een beter resultaat verwacht van de methode met leverdrainage?2
Uit het artikel maak ik op dat op basis van de historische gegevens de verwachting was dat het galbuisje meer infecties en verstoppingen zou opleveren, maar dat dit niet eerder wetenschappelijk was getest.
Vindt u dat hier sprake is van een calamiteit die aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld had moeten worden? Zo nee, bent u dan van mening dat het toch verstandig is om dit soort gevallen te melden omdat openheid bijdraagt aan vertrouwen?3
Ik deel de opvatting dat openheid kan bijdragen aan het vertrouwen in de zorg. Alle ernstige medische voorvallen die zich bij proefpersonen voordoen (zogenaamde SAEs en SUSARs), moeten door de opdrachtgever van het onderzoek aan de medisch ethische toetsingscommissie (METC) worden gemeld. De METC besluit dan of dit eventueel gevolgen heeft voor de uitvoering of de voortgang van de studie. Dat is in dit geval gebeurd. Alle ernstige gebeurtenissen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg (waaronder calamiteiten) moeten bovendien door de zorgaanbieder aan de inspectie worden gemeld. Mocht de METC kennis nemen van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie, dan ligt het in de rede dat de METC dit zelf, of via de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) meldt. Over de genoemde studie is geen melding geweest bij de inspectie. Op dit moment heeft de inspectie onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie en of dit bij de inspectie gemeld had moeten worden.
Op welke wijze zijn de patiënten vooraf geïnformeerd over de risico’s van deelname aan het onderzoek? Is deze informatievoorziening naar uw mening voldoende geweest in dit geval?
Proefpersonen kunnen alleen deelnemen aan het onderzoek als zij hiervoor vooraf schriftelijke toestemming hebben gegeven. Zij worden middels een informatiebrief geïnformeerd over de opzet, bezwaren en risico’s van het onderzoek. Deze informatie kan aangevuld worden met een mondelinge toelichting door iemand van het onderzoeksteam. De informatiebrief is beoordeeld door de METC. Ik ken niet de inhoud van de informatiebrief. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Ik zal de CCMO vragen mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Na afronding van de analyse kan ik hierover verder berichten.
Waarom zijn deelnemers aan het onderzoek pas vorige week geïnformeerd over de resultaten, terwijl het onderzoek al in 2016 is stilgelegd?
Het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is toen stopgezet. De deelnemers aan het onderzoek horen over de voortijdige beëindiging geïnformeerd te worden. De beste manier van informeren (inhoud, vorm en timing) wordt in een dergelijk geval bepaald door de onderzoekers, in afstemming met de METC. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Waar mogelijk zal de CCMO ingaan op de vraag waarom de deelnemers pas vorige week zijn geïnformeerd.
Zoals eerder aangegeven heb ik de CCMO gevraagd mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Ik zal u hierover verder berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alsnog onderzoek doen naar dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment onderzoekt de CCMO de communicatie over het verloop van het studie tussen instelling en toetsende METC. De CCMO gaat na, op grond van haar wettelijk taak als toezichthouder op de METC’s, of de toetsende METC in deze casus aan de eisen van de wet heeft voldaan. De inspectie heeft dit met de CCMO afgestemd. Momenteel heeft de inspectie namelijk nog onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of andere onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie. Op basis van de analyse van de CCMO zal de inspectie bepalen of zij nader onderzoek zal gaan doen. De CCMO verwacht de resultaten van haar analyse medio mei te kunnen opleveren.
Is er wel een melding gemaakt bij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)? Zo nee, had dit volgens u wel moeten gebeuren aangezien de CCMO toezicht houdt op de werkzaamheden van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s)?
De voortijdige beëindiging van deze studie is door de onderzoekers conform procedures destijds (in 2016) gemeld bij de oordelende commissie, te weten de METC van het AMC. Deze METC is een zelfstandig bestuursorgaan en het primaire aanspreekpunt voor de onderzoekers van deze studie. Het is niet gebruikelijk dat de CCMO, als toezichthouder op het functioneren van de METC’s, elke melding van vroegtijdige beëindiging onderzoekt. De CCMO ziet vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat er in dit geval had moeten worden afgeweken van deze standaardprocedure, maar onderzoekt momenteel de gang van zaken rondom dit onderzoeksdossier vanwege de maatschappelijke onrust. Ik zal u hierover nader berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Het bericht ‘Veertien patiënten overleden bij medisch onderzoek AMC’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Veertien patiënten overleden bij medisch onderzoek AMC»?1
Ja.
Klopt het dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is stopgezet? Waarom komen de resultaten hiervan pas nu naar buiten?
Ja, het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is toen stopgezet. De onderzoekers hebben aangegeven binnen enkele maanden een wetenschappelijke publicatie over de resultaten te verwachten. In het jaarverslag van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), dat in maart 2017 is gepubliceerd, rapporteert de CCMO voor het eerst over het aantal ernstig ongewenste voorvallen die in het betreffende verslagjaar zich hebben voorgedaan. De ernstige ongewenste voorvallen die zich bij het onderzoek van het AMC hebben voorgedaan in 2016 zijn ook in dit jaarverslag gerapporteerd. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Waar mogelijk zal de CCMO ingaan op de vraag waarom de deelnemers pas vorige week zijn geïnformeerd. Ik heb de CCMO gevraagd mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Ik zal u hierover verder berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Klopt het dat van de 27 deelnemers, waarbij een galbuisje via de keel ingebracht, er drie zijn overleden, en dat bij de 27 deelnemers, waarbij het slangetje via de huid en door de lever naar binnen ging, er 11 mensen zijn overleden? Klopt het dat (nog) onduidelijk is hoe dit verschil valt te verklaren? Klopt het dat de behandelingen waarnaar onderzoek werd gedaan allebei bestaande methoden zijn? Klopt het dat beide methoden nog steeds in gebruik zijn? Zo ja, acht u dit reden om nader onderzoek te doen naar de verschillende risico’s die met beide methoden gepaard gaan?
Ja, het aantal mensen dat is overleden klopt, evenals de onderverdeling. Het klopt dat nog niet duidelijk is hoe dit verschil valt te verklaren tussen de al langer bestaande methoden. Het is aan de beroepsgroep om te bepalen of beide methoden nog in gebruik mogen zijn en of er nader onderzoek naar de verschillende risico’s nodig is.
Wat is uw reactie op het feit dat de onderzoekers ontzettend verbaasd waren over aantal mensen dat is overleden en als gevolg hiervan het onderzoek ook hebben gestopt, maar dat de onderzoekers en de medisch-ethische toetsingscommissie, die hiervan op hoogte was, geen melding hebben gedaan bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?
Op dit moment heeft de inspectie onvoldoende informatie om vast te stellen of er wettelijk gezien een melding gedaan had moeten worden. Dergelijk medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt voor aanvang van de studie getoetst door een erkende medisch ethische toetsingscommissie (METC). Hierbij worden de risico’s voor de proefpersonen meegewogen. Als er ernstige ongewenste voorvallen (verwacht en onverwacht) zijn, dan moet de opdrachtgever van het onderzoek dat melden bij de METC. Mochten er onregelmatigheden zijn opgetreden tijdens de uitvoering van de studie, dan ligt het in de rede dat de METC of de CCMO, indien zij daar kennis van hadden, dit bij de inspectie te melden. Indien een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis is opgetreden met overlijden of ernstig letsel tot gevolg, die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg dan is de zorgaanbieder wettelijk verplicht dit aan de inspectie melden. Over de genoemde studie is geen melding geweest bij de inspectie.
Hoe beoordeelt u de inschatting van de onderzoekers dat er geen sprake zou zijn van een calamiteit, waarover de inspectie zou moeten worden ingelicht? Is er duidelijk omschreven wanneer er sprake is van een calamiteit en wanneer de IGJ moet worden ingelicht?
Vooralsnog is er geen aanleiding om te stellen dat de onderzoekers een verkeerde inschatting hebben gedaan. In de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) staat vermeld wanneer ernstig ongewenste voorvallen (SAEs) bij de METC en/of de CCMO gemeld moeten worden. In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) staat wat er onder een calamiteit wordt verstaan en wanneer de inspectie hierover moet worden ingelicht.
Is de IGJ op dit moment alsnog bezig met een onderzoek? Zo ja, wanneer zijn hiervan de uitkomsten bekend?
Op dit moment is de inspectie niet bezig met een onderzoek. De inspectie heeft contact met het AMC en de CCMO. De inspectie wacht de nadere analyse van deze casus door de CCMO af. De CCMO verwacht de resultaten van haar analyse medio mei te kunnen opleveren. Daarna zal de inspectie bepalen of zij nader onderzoek zal gaan doen.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u ten aanzien van de jaren 2016 en 2017 het aantal immigranten uit islamitische landen aangeven op exact dezelfde wijze waarop dat is gebeurd bij de beantwoording van feitelijke vragen in het kader van de begrotingsbehandelingen over de jaren 2012 t/m 2017?1 Zo ja, wat zijn de betreffende aantallen ingewilligde verblijfsaanvragen uitgesplitst in asiel en regulier?
Op basis van de eerder gehanteerde lijst zijn van migranten uit deze landen in 2016 26.210 aanvragen om een eerste asielvergunning ingewilligd (inclusief nareis) en 15.120 aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning ingewilligd. In 2017 waren dat 18.500 ingewilligde asielaanvragen (inclusief nareis) en 17.210 ingewilligde reguliere aanvragen (bron:IND). Ten aanzien van deze aantallen maak ik voorts de kanttekening dat personen met de nationaliteit van een «islamitisch land» niet noodzakelijk zelf moslim zijn; terwijl immigranten uit een «niet-islamitisch land» het islamitisch geloof kunnen aanhangen. Op basis van het aantal immigranten uit een «islamitisch land» kunnen dus geen sluitende conclusies worden getrokken over het aantal moslims dat zich in Nederland vestigt. De zeggingskracht van de vorenstaande getallen is dus beperkt.
Waarom geeft u in de beantwoording van de vorige Kamervragen over dit bericht aan dat het CBS geen lijst van islamitische landen hanteert, terwijl in de beantwoording van voornoemde feitelijke vragen staat dat het CBS voor bedoelde analyses wel degelijk gebruik maakt van zo’n lijst?2
Zoals eerder is aangegeven, hanteren het CBS en de migratieketen geen lijst van «islamitische landen». Voor de beantwoording van eerdere Kamervragen in het kader van de JenV-begroting omtrent migratie uit «islamitische landen» is gebruik gemaakt van een lijst van landen waarvan de meerderheid van de inwoners zich tot het islamitische geloof rekent. Deze lijst is uitsluitend aangemaakt voor het beantwoorden van deze vragen en heeft zowel voor het CBS als voor de migratieketen geen inhoudelijke betekenis en is als zodanig ook niet geactualiseerd. Voor het migratiebeleid is het immers niet relevant of migranten uit «islamitische landen» komen, zodat er ook geen aanleiding is lijsten van dergelijke landen bij te houden. In dit verband merk ik voorts op dat de Staat als zodanig neutraal staat tegenover de verschillende geloofsovertuigingen. Ook daarom zijn er geen redenen dergelijke informatie bij te houden.
Kunt u, in geval niemand meer weet hoe eerdere berekeningen tot stand zijn gekomen, bij de beantwoording de landen hanteren die voor het grootste deel een moslimbevolking hebben, zoals vastgesteld door PEW Research Centre? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 1, is een antwoord op deze vraag niet meer noodzakelijk.
Deelt u de mening dat het een beetje merkwaardig is om over 2016 en 2017 herhaaldelijk vrij elementaire informatie op te moeten vragen (het aantal immigranten uit islamitische landen), welke informatie over eerdere jaren wel gewoon werd verstrekt? Zo ja, wat is hier de reden van? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn aangegeven, heb ik de vragen omtrent migratie uit «islamitische landen» eerder niet beantwoord. Hoewel ik nog steeds de overtuiging heb dat de door mij hierbij op uw verzoek geleverde cijfers geen inhoudelijk doel hebben, en het wel kostbare capaciteit kost om uw vraag te beantwoorden, kom ik u bij deze beantwoording toch tegemoet.
U kunt desgewenst zelf berekenen hoeveel personen met een bepaalde nationaliteit (of groep nationaliteiten) zich in Nederland vestigen, met behulp van de statistische gegevens die het CBS publiceert (de statistiek «Migratie; land van herkomst/vestiging, geboorteland en geslacht» uit Statline).
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
De betreffende beantwoording schriftelijke vragen (2018Z02462) betreffende oogstramingen CBS |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom over de periode 2010–2017 over het algemeen de definitieve ramingen lager uitvielen dan de voorlopige ramingen, zoals is te zien in de meegestuurde gegevens?1
Het overzicht van de uienoogst in de periode 2010 t/m 2017, dat reeds is verstrekt bij de eerdere beantwoording van de vragen over dit onderwerp, laat zien dat de cijfers voor deze periode zowel vier maal naar boven als vier maal naar beneden zijn bijgesteld. Voor consumptieaardappelen zijn dit voor dezelfde periode drie bijstellingen naar beneden en vijf naar boven. Het gestelde dat de definitieve ramingen over het algemeen lager uitvielen in de periode 2010 – 2017 is dus niet juist.
Deelt u de mening dat de voorlopige ramingen onterecht invloed kunnen hebben op de prijszetting, aangezien in de meegestuurde gegevens is te zien dat vanaf 2014 de definitieve oogstramingen lager uitvallen dan de voorlopige ramingen bij uien en consumptieaardappelen?
Voorlopige ramingen kunnen inderdaad invloed hebben op de prijszetting. De raming van CBS is onafhankelijk. Hierdoor is er niet één schakel in de keten die daar meer of minder voordeel van kan hebben. Zonder een voorlopige raming door CBS is het zeer waarschijnlijk dat deze prijszetting ook zal plaatsvinden, maar dan op basis van eigen, wellicht minder transparante gegevens, die verzameld worden door individuele ketenpartijen.
De definitieve ramingen van de bruto opbrengst per hectare kunnen zowel naar beneden als naar boven worden bijgesteld ten opzichte van de voorlopige ramingen. De overzichten laten zien dat vanaf 2014 beide mogelijkheden zijn voorgekomen.
Gezien u aangeeft dat de oogstcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) invloed hebben op de prijszetting en de handel van uien, bent u bereid om te bekijken hoe de bekendmaking van deze cijfers zo min mogelijk marktverstorende gevolgen heeft?
Ik ben niet van mening dat de bekendmaking van de oogstcijfers door CBS marktverstorende gevolgen heeft. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 2.
Gezien de lidstaten uiterlijk 31 maart definitieve oogstgegevens moeten verstrekken aan Eurostat, is het mogelijk om alleen de definitieve ramingen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
CBS heeft de wettelijke plicht om de resultaten van het verzamelen van gegevens te publiceren (Artikel 3.1 CBS-Wet). De voorlopige oogstramingscijfers vormen input voor de Landbouwrekeningen. De Landbouwrekeningen zijn, als onderdeel van de Nationale Rekeningen, Europees verplichte statistieken. Op basis van de Landbouwrekeningen wordt onder meer jaarlijks in december het inkomen van de landbouwsector berekend.
De resultaten van de voorlopige oogstramingen van de zaai-uien worden in oktober gepubliceerd. Hoewel op dat moment de levering van oogstgegevens over zaai-uien niet verplicht is voor Eurostat, is dat wel het moment waarop de cijfers beschikbaar zijn en dus door CBS moeten worden gepubliceerd (Artikel 3.1 CBS-wet).
Met deze publicatie wordt op dat moment ook voorzien in een nationale behoefte aan transparante en onafhankelijke cijfers (zie ook antwoord op vraag 2). Zo worden de voorlopige cijfers onder meer door het Comité Ui, Wageningen Economic Research (WEcR) en GroentenFruit Huis gebruikt bij het uitvoeren van hun taken.
Is er een Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken? Zo nee, is het mogelijk dat het CBS af ziet van het verzamelen van deze gegevens of de openbaarmaking daarvan?
Er is geen Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken. In het antwoord op vraag 4 is reeds aangegeven waarom de cijfers gepubliceerd worden.
Het bericht 'Europees Parlement trakteert zichzelf op miljoenen voor verkiezingen' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nieuwe begroting van het Europees parlement (EP) voor het eerst boven de twee miljard uitstijgt?1
De begroting van het Europees parlement voor 2019 wordt momenteel voorbereid in het Europees parlement. Het kabinet acht het aan de leden van het parlement om de eigen begroting te bepalen binnen de financiële kaders van de EU-begroting en is van mening dat deze moet passen binnen een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Hoe oordeelt u over de opvatting dat er extra geld naar het EP zou moeten, omdat de verkiezingen «de toekomst van het continent zullen bepalen» volgens een interne nota?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er acht miljoen bovenop de reeds geraamde vijfentwintig miljoen uitgetrokken wordt voor een publiciteitscampagne? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het doel van deze extra middelen is dat de Europese politieke groepen EVP, ALDE en PES meer uit de schaduw van nationale partijen treden en de voormannen van deze Europese partijen extra in de kijker te zetten?
Momenteel behandelt het Europees parlement een ontwerprapport over de begroting van het Europees parlement voor het jaar 2019. Er zijn amendementen ingediend en er zal een stemming over deze amendementen en van het rapport plaatsvinden in de EP-Budget Commissie op 16 april 2018 en vervolgens hoogstwaarschijnlijk in de plenaire vergadering van 19 april 2018. Het kabinet acht het van belang dat uitgaven van het Europees parlement rechtmatig worden uitgegeven, onder meer in lijn met financiële kaders, zoals de verordening over financiering van Europese Politieke Partijen.
Vindt u het ook vreemd dat het EP belastinggeld reserveert voor verkiezingen, terwijl de Tweede Kamer dit niet doet bij nationale verkiezingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de campagnes van partijen, nationaal dan wel Europees, betaald zouden moeten worden door deze partijen zelf, en niet door de belastingbetaler? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De subsidiëring van Europese politieke partijen is geregeld in de verordening betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. Deze verordening staat toe om deze subsidie te besteden aan de campagne voor de verkiezingen van het Europees parlement. Nederlandse politieke partijen mogen de subsidie die zij op basis van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) ontvangen eveneens besteden aan activiteiten in het kader van verkiezingscampagnes. De Wfpp is recentelijk integraal geëvalueerd door een onafhankelijke Evaluatie- en Adviescommissie. Deze commissie heeft niet geadviseerd om de subsidiabele activiteiten te wijzigen.
Vindt u het proportioneel dat de Europese belastingbetaler jaarlijks ongeveer twee miljard kwijt is aan Europarlementariërs?2
Het kabinet wijst op de afspraken over administratieve uitgaven binnen het Meerjarig Financieel Kader en acht het van belang dat deze nagekomen worden.
Klopt het dat er 700 mensen werken op de afdeling communicatie van het Europees parlement, en dat «de ene helft bezig is met het managen van de anderen helft»? Kunt u hun werkzaamheden toelichten, inclusief financiële onderbouwing? Wat heeft de Europese burger aan deze communicatie-afdeling?
Het Europees parlement draagt zelf verantwoording over de wijze waarop het zijn eigen begroting inricht en controle uitoefent op uitgaven die in het kader van die begroting worden gedaan. Over de wijze waarop controle geschiedt en over de allocatie van de middelen acht het kabinet de leden van het Europees parlement zelf primair verantwoordelijk. Tegen deze achtergrond acht het kabinet het dan ook aan de leden van het Europees parlement zelf om te beoordelen in hoeverre zij het voor de uitoefening van hun taken wenselijk achten dat er een communicatieafdeling is en dat er informatiekantoren zijn in de lidstaten. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat bestaande financiële kaders niet overschreden worden.
Wat is volgens u de toegevoegde waarde van de informatiekantoren van het EP in ieder van de achtentwintig lidstaten? Acht u het proportioneel dat deze kantoren bijna een half miljard van het budget voor het EP opslokken en dat er tevens bijna een half miljard beschikbaar is voor het organiseren van vergaderingen, archivering en parlementaire assistentie? Wat heeft de Europese burger aan deze activiteiten? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het schokkend is dat de commissie voor begrotingscontrole van het EP maar moeizaam de verantwoording van de middelen kan controleren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het signaal af te geven dat van meer middelen voor het EP geen sprake kan zijn, zolang niet transparant is hoe geld besteed wordt en signalen dat er geld verspild wordt talrijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van administratieve uitgaven, waaronder de kosten van het Europees parlement, is het kabinet van mening dat deze uitgavencategorie ook een bijdrage dient te leveren aan de bezuinigingsopgave als gevolg van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert.
Het woningtekort onder senioren |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningtekort voor senioren richting 100.000»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat bijna 100.000 senioren wegens woningnood niet naar een aangepaste woning kunnen verhuizen?
De diversiteit van de situatie van ouderen is zeer groot: er zijn verschillen in inkomen, opleiding, gezondheid, grootte van het sociale netwerk etc. De meeste ouderen willen zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen. Onder andere door ontwikkelingen in de zorg en technologische innovaties is dat steeds beter mogelijk. Als ouderen willen verhuizen komt dat voort uit verschillende motieven. De vraag kan bijvoorbeeld voortkomen uit de wens om kleiner en/of gelijkvloers te wonen, dichter bij voorzieningen te wonen, om meer sociale contacten te hebben etc. Door deze variëteit aan woonwensen bestaat er ook een grote variëteit aan woningen die specifiek geschikt zijn voor ouderen. Daarnaast bestaan er ook veel reguliere woningen waar ouderen, al dan niet met een kleine of grote aanpassing, in kunnen wonen.
De diversiteit in het aanbod maakt dat er geen eenduidige definitie is voor begrippen als seniorenwoning, ouderenwoning of aangepaste woning. Dit maakt dat zowel het aanbod van als de vraag naar aangepaste woningen lastig te kwantificeren is. Daarmee is dus ook het tekort aan geschikte woningen voor ouderen die willen verhuizen en voor hoeveel ouderen dit niet mogelijk is lastig te bepalen. Het getal van 100.000 woningen herken ik dan ook niet. Wel blijkt uit de Monitor Investeren voor de Toekomst, die in juni 2017 naar uw Kamer is gestuurd2, dat in het bijzonder oudere huurappartementen in stedelijke gebieden vaak niet tegen acceptabele kosten toe- en doorgankelijk zonder traplopen te maken zijn. Gemeenten en corporaties kunnen in hun bouw- en doorstroombeleid inspelen op deze situaties.
Net als voor andere woningzoekenden geldt voor ook ouderen dat zij niet altijd de woning vinden die zij wensen omdat deze niet direct beschikbaar of betaalbaar is op de plek waar ze dat graag willen. Een geringe beschikbaarheid kan komen doordat de doorstroming stokt of doordat het aanbod te klein is. De inschatting is dat vooral het aanbod van woonvormen «tussen huis en instelling in», vaak een wooncomplex met een ontmoetingsruimte, klein is. De gewenste toename zal op het lokale niveau tot stand moeten komen en vergt een goede samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders, projectontwikkelaars, investeerders en particuliere initiatiefnemers. Het kabinet wil deze partijen steunen. De Minister van VWS en ik zullen de invulling hiervan opnemen in het programma Langer Thuis en in de Nationale Woonagenda (conform de motie Dik-Faber). Uw Kamer zal beide documenten voor de zomer ontvangen.
Hoe zorgt u ervoor dat het gedwongen blijven wonen in een niet-aangepaste woning niet leidt tot gevaarlijke situaties? Hoe waarborgt u de veiligheid van de ouderen die geen kant op kunnen?
Net als andere bewoners zijn ouderen in eerste instantie zelf primair verantwoordelijk voor een veilige thuissituatie. Indien de gezondheid achteruit gaat kunnen er beperkingen optreden waardoor het veiligheidsrisico groter wordt. De oudere kan in dat geval ervoor kiezen op maat gesneden maatregelen te treffen in de bestaande woning of te verhuizen Gemeenten en corporaties kunnen hen daarbij adviseren en ondersteunen. Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag, waaronder een woningaanpassing, zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht. Movisie ontwikkelt daarnaast op dit moment een handreiking hoe gemeenten aan het thema brandveiligheid en valpreventie aandacht kunnen geven in het keukentafelgesprek. Specifiek rekening houdend met de brandveiligheid van ouderen doe ik onderzoek naar het breder voorschrijven van zelfsluitende deuren in nieuwe woongebouwen, naar geluidsterkte en frequentie van rookmelders en naar de mogelijkheid voor ouderen om in geval van brand de lift te kunnen gebruiken. Daarnaast worden in het concept Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) zwaardere rookdoorgangseisen opgenomen voor nieuwbouw. In mijn brief van 18 januari 2018 over het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw (Kamerstuk 33 990 nr. 63) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er de afgelopen jaren structureel veel te weinig is bijgebouwd? Deelt u de mening dat de overheid de woningmarkt aan zijn lot heeft overgelaten en onze ouderen en andere woningzoekenden hier nu de dupe van zijn?
Tijdens de crisisjaren is de vraag naar woningen en daarmee ook de vraag naar nieuwbouwwoningen zeer laag geweest. Daardoor is de bouwproductie fors afgenomen, wat gevolgen heeft gehad voor de capaciteit bij bouwers en gemeenten. Onder andere door het herstel van de economie is de vraag naar woningen weer aangetrokken, maar het opbouwen van bouwcapaciteit kost tijd. Het gaat hierbij om beschikbaarheid van plancapaciteit, maar ook langere levertijden van bouwmaterialen en een kwantitatief en kwalitatief tekort aan personeel bij overheden en marktpartijen. Inmiddels wordt er weer volop gebouwd, maar zeker in de regio’s waar het woningtekort zodanig is opgelopen dat er ook op de langere termijn nog een flink tekort wordt verwacht, is het nodig om de woningbouw verder te versnellen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk ordeningsbeleid en de besluitvorming over bouwlocaties ligt bij gemeenten en provincies. Het nationale belang is daar aanvullend op en kan voor alle partijen versterkend werken. Daarom wil ik samen met gemeenten, provincies en andere betrokken partijen het woningtekort aanpakken. Hiervoor neem ik de komende jaren een actieve rol op mij. Daarom werk ik met partijen in het woondomein aan een Nationale Woonagenda en ga ik in gesprek met de grote stedelijke regio’s waar het woningtekort het meest omvangrijk en de ruimtelijke invulling het meest complex is. Daarbij moet de woningbouw zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag van woningzoekenden: bouwen naar behoefte dus. Door te borgen dat er ook op de langere termijn voldoende concrete bouwplannen zijn om in de regionale woningbehoefte te voorzien kan ook de continuïteit van de bouwproductie verbeteren. Daarom richt ik de regionale gesprekken over woningbouw in deze regio’s naast het versnellen van bestaande bouwplannen met name ook op de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit op de langere termijn.
Hoe gaat u het woningtekort wegwerken? Op welke termijn verwacht u dat het woningtekort verdwenen zal zijn? Welke rol ziet u daarbij voor het Rijk weggelegd, en welke rol voor provincies en gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ouderen geen aangepaste woning kunnen krijgen, terwijl statushouders nog altijd in de watten worden gelegd met gratis woningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gemeenten, woningcorporaties en private partijen zorgen voor zowel aangepaste woningen als voor voldoende huisvesting voor statushouders.
Het artikel 'Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof' |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof»?1
Ja.
Hoeveel grenswerkers zijn er, zowel in Nederland als Nederlanders over de grens?
Vanuit Nederland naar België: 10.000
Vanuit Nederland naar Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen: 11.000
Vanuit België naar Nederland: 38.000
Vanuit NRW en NdS naar Nederland: 34.0002
Hoe beoordeelt u de zin: »Elke instantie weet wel iets, maar niemand weet het hele verhaal»?
Nationale staten, ook Nederland, hechten aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grenswerker niet voor verrassingen komt te staan. Die voorlichting is digitaal te vinden via www.grensinfo.nl of door contact op te nemen met het grensinfopunt dat het dichtst in de buurt ligt (te vinden via www.grensinfopunt.eu). De materie waar grenswerkers tegenaan lopen als zij aan de slag willen in België of Duitsland, of vanuit die landen in Nederland, is ingewikkeld, maar de deskundigheid en advisering van de medewerkers van de grensinfopunten wordt breed gewaardeerd. Dat blijkt ook uit de recent door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar uw Kamer toegezonden evaluatie van de grensinformatiestructuur.3 Het is niet altijd mogelijk om alle mogelijke gevolgen, die vanwege verschillende persoonlijke omstandigheden voor ieder individu anders kunnen liggen, ter plekke inzichtelijk te maken. Maar de structuur zit zo in elkaar dat er korte lijnen zijn met diverse deskundigen van de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken van de Sociale Verzekeringsbank en het Team GWO (Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen) van de Belastingdienst in Nederland. Zij vormen de backoffice waar de grensinfopunten terecht kunnen met complexe vragen. Ook Belgische en Duitse instanties hebben deskundigen paraat die er voor zorgen dat (potentiële grenswerkers) adequaat en snel geholpen worden.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat een grensarbeider een gespecialiseerde boekhouder in de arm neemt om geen fouten te maken bij het naleven van de relevante fiscale- en andere regelgeving in de landen waar hij woont en werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden tot oplossingen te komen in bilaterale overeenkomsten tussen betrokken EU-landen zonder dat dat «meer Europa» hoeft te betekenen, zoals het artikel suggereert?
In het betreffende artikel wordt onder meer gerefereerd aan fiscale aspecten in de sfeer van de inkomstenbelasting. Daarvoor heeft Nederland bilaterale belastingverdragen gesloten met de buurlanden met als doel het voorkomen van dubbele belasting. In deze verdragen wordt bijvoorbeeld ook bepaald hoe omgegaan kan worden met bepaalde aftrekposten en deze verdragen bevatten een compensatieregeling. Met die regeling kan een in Nederland wonende grenswerker worden gecompenseerd, zodat hij fiscaal niet nadeliger af is dan zijn buurman die in Nederland werkt. Bij vragen over belastingheffing in Nederland, België of Duitsland bij grensoverschrijdende situaties kunnen de grensinfopunten en het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de belastingdiensten van deze landen behulpzaam zijn.
Monitort het Ministerie van Binnenlandse Zaken de ontwikkeling in de parameters, die in de conclusies van het CPB in hun onderlinge combinatie verantwoordelijk worden gehouden voor hogere werkloosheid en lagere lonen aan de grens, zoals verschillen in onder andere taal, cultuur en transportnetwerk?
Een brief over de stand van zaken van het grensoverschrijdend beleid met daarin de voortgang van alle actiepunten, waaronder buurtaal en -cultuur en bereikbaarheid, die voor de grensoverschrijdende economie en arbeid in januari 2017 zijn opgesteld, stuur ik voor het algemeen overleg over grensoverschrijdende samenwerking van 25 april 2018 naar uw Kamer.
Het bericht ‘Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren»?1 Wat is uw reactie hier op?
Ik ben bekend met dit artikel en herken het beeld dat er verschillen zijn tussen kredietverstrekkers in de mate waarin zij maatwerk toepassen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is voor starters en senioren om een eigen huis te kunnen financieren en dat maatwerkhypotheken in het bijzonder voor die groepen een uitweg kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat consumenten toegang hebben tot verantwoorde hypotheekverstrekking. De hypotheeknormen in de Regeling Hypothecair Krediet beschermen consumenten tegen overkreditering. In individuele gevallen kan een hogere hypotheek, dan op basis van de hypotheeknormen is toegestaan, verantwoord zijn. Om deze reden biedt de Regeling Hypothecair Krediet kredietverstrekkers ruimte om in individuele gevallen middels maatwerk (de zogeheten explainmogelijkheid) van de inkomensnormen af te wijken. Ook voor starters en senioren kan dit in individuele gevallen verantwoord zijn. Het platform maatwerk heeft in 2017 onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking en geconstateerd dat starters en senioren in bepaalde situaties tegen belemmeringen aanlopen2. Met de sector zijn hier toen oplossingsrichtingen voor uitgewerkt.
In hoeverre zijn de regels rondom maatwerk bekend bij hypotheekverstrekkers en hypotheekadviseurs?
Vorig jaar is tijdens het platform maatwerk geconstateerd dat het in specifieke klantsituaties bij kredietverstrekkers onduidelijk was wanneer maatwerk verantwoord is. Dit betrof senioren met een aflossingsvrije hypotheek en senioren die willen verhuizen naar een goedkopere koopwoning en daarbij soms belemmerd worden door de inkomenstoets. De Autoriteit Financiële Markten heeft in reactie hierop de eerder genoemde verduidelijking opgesteld. Kredietverstrekkers hebben aangegeven tevreden te zijn met deze verduidelijking. Daarnaast is geconstateerd dat de bepaling over de toetsrente in de Regeling Hypothecair Krediet belemmerend kan zijn voor senioren die een hypotheek afsluiten met een kortlopend leningdeel. De Regeling Hypothecair Krediet is op dit punt aangepast.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. Mijn eerste beeld is dat er nu voldoende duidelijkheid is bij kredietverstrekkers en dat de uitkomsten van het platform maatwerk tot significante verbeteringen geleid hebben.
In de berichtgeving wordt verwezen naar een onderzoek van Vereniging Eigen Huis (VEH) naar het gebruik van maatwerk. Ik heb de resultaten met VEH besproken. Volgens mijn informatie komt uit het onderzoek niet naar voren dat kredietverstrekkers bang zijn om de vastgestelde richtlijnen onjuist toe te passen. VEH bevestigt daarnaast dat een aantal kredietverstrekkers nu meer ruimte biedt voor maatwerk, onder meer in de specifieke situaties waarin onduidelijkheid bestond.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH), waaruit blijkt dat een groot deel van de hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk onvolledig benut, in het bijzonder als het gaat om senioren en starters?
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar het gebruik van maatwerk. Kredietverstrekkers kunnen zelf bepalen of zij alleen standaardhypotheken aanbieden of ook maatwerk leveren. Dit is veelal een commerciële afweging. Een deel van de kredietverstrekkers gaf aan zich bewust te richten op standaardhypotheken. Daarnaast speelt de wijze waarop de kredietverstrekker de hypotheekportefeuille financiert een rol (de funding) en de mate waarin de acceptatie is uitbesteed. Ten slotte gaven kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs aan dat het leveren van maatwerk extra kosten met zich meebrengt en dat dit meespeelt bij de afweging om al dan niet maatwerk aan te bieden.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. De Kamer zal voor de zomer over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Is het waar dat hypotheekverstrekkers terughoudend zijn met maatwerk voor huizenkopers uit angst voor het onjuist toepassen van de vastgelegde richtlijnen? Is de door de AFM gepubliceerde verduidelijking ontoereikend geweest?2 Zo ja, zou u de AFM willen vragen nieuwe, toereikende verduidelijkingen te publiceren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen kunt u nog zetten om maatwerk voor onder andere starters en senioren verder te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
De woekerrente op rood staan bij banken |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat grootbanken tussen de 11 en 14 procent rente vragen voor het rood staan op particuliere betaalrekeningen?1 2 3 4
Deelt u de mening dat deze rente onevenredig hoog is, zeker gezien de lage rentestand in het Eurogebied?
Erkent u dat deze rente op een dienst, die automatisch wordt aangeboden in pakketten voor betaalrekeningen, gezien kan worden als woekerrente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Is het niet vreemd dat een doorlopend krediet bij bijvoorbeeld de ING rond de 7 procent rente kent, terwijl de rente op rood staan bij dezelfde bank het dubbele is (13,9 procent)?5
Hoeveel verdienen banken door de woekerrente op rood staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel banken verdienen met de rente die wordt gerekend op roodstanden is mij niet bekend, aangezien het hier gaat om bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Is de «spread» tussen de wettelijke rente en het maximale kredietvergoedingspercentage nog altijd 12 procent? Zo ja, waarom is de «spread» 12 procent en niet lager?6
Wat is de maximale rente voor rood staan in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Een globale verkenning van de regulering van roodstandfaciliteiten in andere lidstaten van de Europese Unie, leert dat de rente voor rood staan vaak niet is gemaximeerd. Het Verenigd Koninkrijk kent bijvoorbeeld wel een maximale kredietvergoeding (van 100%) voor zogenaamde «payday loans» (kortlopende en kleine kredieten), maar niet specifiek voor roodstandfaciliteiten. Duitsland kent ook geen maximale kredietvergoeding voor rood staan. België kent wel wettelijke maximale jaarlijkse kostenpercentages (JKP’s) voor rood staan. Momenteel geldt daar voor roodstandfaciliteiten een wettelijk maximaal JKP van 10,5% voor bedragen tot € 1.250 en 9,5% voor bedragen hoger dan € 1.250. In het geval van wanbetaling kan dit percentage verhoogd worden met maximaal 10% van de laatst toegepaste debetrentevoet. In dat geval kan er dus een percentage van 11,55%, respectievelijk 10,45% in rekening worden gebracht.
Erkent u dat het hanteren van hoge rentes op rood staan de schuldenproblematiek kan verergeren, doordat mensen een steeds grotere schuld moeten aflossen? Zo nee, waarom niet?
Er is een verschil tussen structureel en incidenteel rood staan. Incidenteel rood staan en dan vooral voor geringe bedragen is niet per definitie problematisch. Het uitgangspunt dat banken hanteren bij roodstanden is dat het tijdelijk moet zijn en niet past bij een structurele leenbehoefte van de klant. In dat laatste geval zijn andere leenproducten meer passend en verantwoord, zoals een persoonlijke lening. Banken wijzen klanten daar in de regel ook op. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven aan klanten die rood staan en spaargeld hebben dat het vereffenen van roodstand met spaargeld voordeliger is. Er wordt daarbij rekening gehouden met relevantie voor klanten. Er zijn daarnaast voorwaarden die ervoor zorgen dat klanten niet eenvoudig en ongelimiteerd rood kunnen staan. Zo is het bedrag dat de klant netto per maand op zijn rekening gestort krijgt bepalend voor de maximale limiet van die roodstand. In de productbeschrijvingen van banken staat duidelijk waar het product voor bedoeld is (bijvoorbeeld af en toe rood staan, maar niet permanent). Eens in de drie maanden moet de klant een positief saldo hebben op zijn betaalrekening. Doordat bij een roodstandfaciliteit een verplichting geldt dat de klant eens in de 3 maanden positief moet staan, hebben banken monitoring ingericht, die ervoor zorgt dat voortijdig met klanten contact wordt gezocht om hen er op te wijzen dat de roodstand dient te worden aangevuld. Dit wordt eventueel gekoppeld aan het kijken naar goedkopere alternatieven.
In december 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de werking van de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld». Op basis van dit onderzoek is toegezegd kritisch te kijken naar de beleidsdoelstellingen van de kredietwaarschuwing en de AFM te vragen om de risico’s voor consumenten op de consumptief kredietmarkt verder in kaart te brengen. De uitkomsten worden binnenkort met uw Kamer gedeeld. Daarbij zal ik ingaan op de (werking van de) maximale kredietvergoeding en de relatie tussen consumptief krediet en problematische schulden.
Komt het voor dat personen door toedoen van overheidsinstanties in het rood komen te staan, bijvoorbeeld vanwege een bankbeslag? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat personen door toedoen van de overheid een hoge rente moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Het is mogelijk dat personen door toedoen van overheidsinstanties rood komen te staan. Deze instanties kunnen van verschillende invorderingsmiddelen gebruik maken. De Invorderingswet 1990 kent bijvoorbeeld twee procedures waarbij beslag kan worden gelegd op banktegoeden. Het betreft het derdenbeslag onder betaaldienstverleners en de zogenaamde overheidsvordering. Bij het derdenbeslag wordt niet getreden in de kredietruimte van particulieren. Het instrument overheidsvordering legt een geautomatiseerd beslag van ten hoogste € 500 per keer op een betaalrekening van een particulier. De overheidsvordering volgt de systematiek van de automatische incasso. Bij een automatische incasso wordt geen onderscheid gemaakt tussen een positief saldo of eventueel aanwezige kredietruimte. Een overheidsvordering kan dus ook worden toegepast op die kredietruimte.
Bij de inning van verkeersboetes in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt gebruik gemaakt van bankbeslag, indien verhaal zonder dwangbevel wordt toegepast op grond van artikel 27 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Daarbij wordt aangesloten bij de voornoemde systematiek van de overheidsvordering, waarbij maximaal 500 euro per bankbeslag wordt verhaald. Conform de systematiek van de overheidsvordering is daarbij geen inzicht of er na het toepassen van het bankbeslag in de kredietruimte van particulieren wordt getreden of dat het bestaansminimum hierdoor wordt geraakt.
De Belastingdienst en het CJIB zetten de bovengenoemde middelen niet zomaar in. De Belastingdienst stuurt alvorens de overheidsvordering toe te passen bij een belastingaanslag, eerst een aanmaning en vervolgens een dwangbevel. Het CJIB stuurt, alvorens over te gaan tot bankbeslag bij een boete, eerst twee aanmaningen. Wanneer na inzet van de overheidsvordering respectievelijk het bankbeslag onverhoopt schrijnende situaties ontstaan, kan het door de overheidsvordering of het bankbeslag geïnde bedrag op verzoek van de schuldenaar worden gerestitueerd. Voor het overige geldt dat de overheid weliswaar de kredietruimte reguleert, maar niet treedt in de overwegingen van de particulier om al dan niet kredietruimte af te nemen. Het is aan de rekeninghouder om kredietruimte op een betaalrekening overeen te komen met de financiële dienstverlener.
Hoe oordeelt u over de verwachting van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat een verlaging van de maximale kredietvergoeding leidt tot meer gebruik van de roodstand, tot een strikter acceptatiebeleid door banken en tot hogere prijzen voor andere diensten? Erkent u dat deze verwachtingen allerminst zeker zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In 2014 heeft onderzoeksbureau CEG in opdracht van de ACM onderzoek gedaan (onder andere) de effecten van het verlagen van de maximale kredietvergoeding. In het rapport is geconcludeerd dat ingrijpen in roodstandtarieven waarschijnlijk gepaard zal gaan met tegengestelde effecten die de positief bedoelde effecten teniet doen. Tarieven van andere betaaldiensten als onderdeel van particuliere betaalrekening zullen daardoor – ook voor kwetsbare consumenten – waarschijnlijk stijgen. Ook is het aannemelijk dat consumenten die door deze tariefverlaging uitgesloten worden van de betaaldienst roodstand, zullen kiezen voor duurdere alternatieven als flitskredieten. Deze verwachtingen zijn niet zeker, maar de ACM heeft geen aanleiding heeft gezien de conclusies van CEG niet te volgen. De ACM was en is van mening dat het aanscherpen van tariefregulering op roodstand geen effectieve en efficiënte manier is om de consument te beschermen. Volgens de ACM zou dan ook niet gekozen moeten worden voor generieke maatregelen, maar zouden eventuele maatregelen zich specifiek moeten richten op bescherming van de kwetsbare consument. De ACM heeft het belang van de consument en in het bijzonder het belang van de lagere kosten voor de consument dus wel meegewogen in haar oordeel.
Is het niet vreemd dat de ACM het belang van de consument van lagere kosten niet betrekt bij haar oordeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Acht u het een juiste redenering dat de rentestand afschrikwekkend zou zijn als mensen die geld nodig hebben erg gemakkelijk rood kunnen staan, terwijl tarieven nauwelijks bekend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het beter is om rood staan en schulden te bestrijden met andere middelen dan een hoge rentevergoeding? Zo ja, wat gaat u doen aan de woekerrentes?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de effecten van een lagere maximale rentestand op de schulden van huishoudens te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De dalende belastingdruk op multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Multinationals pay lower taxes than a decade ago»1?
Ja.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat de effectieve belastingdruk van grote multinationals steeds verder daalt, terwijl de lasten voor burgers juist zijn toegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de vragensteller eens dat het van belang is dat multinationals net zoals alle belastingplichtigen voldoende belasting afdragen. Ook multinationals profiteren immers van de publieke voorzieningen die vanuit belastingen worden gefinancierd. In mijn brief van 23 februari jl. beschrijf ik mijn beleidsinzet om belastingontwijking actief aan te pakken. In deze brief kondig ik een groot aantal maatregelen aan om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit van financiële markten te vergroten. Volgens het artikel in de Financial Times betalen voornamelijk Amerikaanse multinationals te weinig belasting over hun winsten behaald buiten de VS. Los van de precieze cijfers en beelden uit dit artikel zal de implementatie van ATAD 2 per 2020 – die ook in eerder genoemde brief wordt aangekondigd – hier voor een belangrijk deel een eind aan maken. Deze richtlijn bestaat uit maatregelen om te voorkomen dat belastingplichtigen gebruik kunnen maken van structuren waarbij door kwalificatieverschillen tussen belastingstelsels (zogenoemde ‘hybridemismatches’) de belasting in Nederland of in een ander land wordt ontweken. Met de implementatie van ATAD 2 zal onder meer de aantrekkelijkheid van de CV/BV-structuur worden beëindigd.
Hoe heeft de effectieve belastingdruk voor multinationals zich in Nederland ontwikkeld sinds het jaar 2000? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De effectieve druk is het bedrag aan belasting dat multinationals betalen in verhouding tot hun commerciële (wereld)winst. Deze gegevens zijn niet in het bezit van de Belastingdienst. Er zal dan ook een separaat onderzoek nodig zijn, wat gepaard zal gaan met de nodige afbakenings- en definitiediscussies, wat de interpretatie van de resultaten als die al op te stellen zijn, zal bemoeilijken.
Wat wel beschikbaar is, zijn gegevens over de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting (Vpb) zoals weergegeven in de Miljoenennota 2018. Uit deze publicatie blijkt dat zowel van het grootbedrijf als het mkb de winsten volatiel zijn. Uit aangiftegegevens blijkt dat de aandelen van het grootbedrijf en het MKB in de vpb-opbrengst in de jaren 2008–2016 vrij constant zijn gebleven. Vanaf 2014 zijn de totale vpb-ontvangsten flink aangetrokken, wat geen verschuiving tussen groot- en kleinbedrijf teweeg heeft gebracht. Wel neemt het aandeel van de financiële sector de afgelopen jaren toe. Op basis van deze gegevens kan gesteld worden dat het herstel van de winsten in deze sector langer heeft geduurd na de financiële crisis. Het aandeel van de vpb-ontvangsten over de gasproductie is sterk teruggelopen de afgelopen jaren door de lagere gasproductie. 2)
In mijn eerder genoemde brief van 23 februari schrijf ik dat er EU-voorstellen zijn over een publiekeCountry-by-Country Reporting voor grote internationaal opererende bedrijven om voor het publiek zichtbaar te maken op welke wijze multinationals in de EU hun belastingverplichtingen nakomen. Dit voorstel houdt in dat multinationals met een wereldwijde omzet van meer dan € 750 miljoen jaarlijks informatie moeten publiceren over de winst of verlies voor belastingen, de verplichtingen op het gebied van winstbelastingen en de betaalde winstbelastingen (en verder over de aard van hun activiteiten, het aantal werknemers, de netto-omzet, en de gecumuleerde winst). Nederland heeft in Brussel actief geparticipeerd met als doel om tot een akkoord te komen. Door in te zetten op publieke CBC in Europees verband ontstaat er zo een brede benchmark.
Erkent u dat de belastingwedloop – het almaar verlagen van tarieven en het versmallen van de grondslag – debet is aan deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens om maatregelen zoals afschaffing van de dividendbelasting en het verlagen van de statutaire tarieven in de Vpb te heroverwegen. Het kabinet neemt zowel maatregelen om een aantrekkelijk investeringsklimaat voor reële activiteiten van ondernemingen te borgen als maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. Zo wordt de dividendbelasting afgeschaft maar worden daarnaast bronbelastingen op rente- en royaltystromen naar zogenoemde ‘low tax jurisdicties’ geïntroduceerd. Ook worden de statutaire Vpb-tarieven weliswaar verlaagd naar een niveau zoals we dat ook kennen uit de Scandinavische landen en rond het EU-gemiddelde, maar dit wordt – in de structurele situatie – hoofdzakelijk gefinancierd door grondslagverbreding. Met deze maatregelen wordt het stelsel economisch minder verstorend, terwijl de kabinetsinzet niet bijdraagt aan schadelijke belastingconcurrentie als het gaat om de Vpb-inkomsten. Ik herken mij daarom niet in de door u gesuggereerde trend van versmalling van de grondslag.
Bent u bereid om de maatregelen die bijdragen aan die wedloop van dit kabinet – zoals de afschaffing van de dividendbelasting, de verlaging van de winstbelasting – in te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol spelen de internationale verrekenprijzen in de almaar lagere belastingdruk op multinationals? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het Base Erosion and Profit-Shifting-project zijn – met het oog op de bestrijding van belastingontwijking – de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen aangepast. Het doel is te voorkomen dat via de prijsstelling van transacties winsten kunnen worden verschoven naar landen waar de waarde niet is gecreëerd. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan ertoe leiden dat de fiscale winst op basis van het arm’s-lengthbeginsel opwaarts of neerwaarts wordt bijgesteld. In het bijzonder dat laatste effect kan knellen met het oog op de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Daarom heb ik in eerder genoemde brief van 23 februari aangekondigd onderzoek te doen naar deze implicatie van het arm’s-lengthbeginsel in de winstbelasting.
Wat gaat u doen om de race naar beneden van de winstbelasting, die het gevolg is van de internationale belastingwedloop, te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Het bericht ‘Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in»?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 289, heb ik gemeenten, waaronder Maastricht, en de VNG uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg medio mei om concrete afspraken te maken over de harmonisatie van milieuzones.
Hoe beoordeelt u het systeem in Maastricht met milieustickers/vignetten?
Ik streef naar een eenduidig systeem voor het hele land. Het is belangrijk dat Maastricht, waar veel buitenlandse bezoekers komen, hier ook mee uit de voeten kan.
Hoe effectief is het invoeren van een milieuzone om luchtkwaliteit te verbeteren?
Het effect is afhankelijk van de lokale situatie. Het is aan de gemeente om deze effecten inzichtelijk te maken en de proportionaliteit van deze maatregel te beoordelen.
Deelt u de mening dat een wirwar van milieusystemen in gemeenten onwenselijk is?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat ondernemers in de binnenstad onevenredig hard getroffen worden door de strenge milieuzones?
Het afwegen van de belangen en effecten van de milieuzone is aan de gemeenten. Zij zullen daarbij ook de belangen van de ondernemers meewegen.
Welke voorstellen kunt u doen om ondernemers te beschermen met betrekking tot de milieuzones?
Ik zet mij in voor een eenduidig en helder systeem van milieuzones, zodat alle belanghebbenden weten waar zij aan toe zijn.
Op welke termijn kan de Kamer regels met betrekking tot uniformering van milieuzones ontvangen?
Ik heb de nieuwe gemeentebestuurders en de VNG uitgenodigd om hierover om tafel te gaan. Voor de zomer wil ik tot concrete afspraken komen. Ik wil hierbij gebruik maken van de kennis en ervaringen van onze buurlanden. Om de uniforme bebording te regelen, is een aanpassing van het RVV nodig. Het veranderen hiervan kost tijd. Ik verwacht dat dit uiterlijk 1 januari 2020 is geregeld.
Bent u bereid om, totdat de regelgeving er is, in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de wirwar aan milieuzones in te dammen?
Zie antwoord vraag 7.