Het succes van de wijkverpleegkundige en het voortzetten van de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van BMC, waaruit opnieuw blijkt hoeveel de wijkverpleegkundigen, en in dit geval die van de Zichtbare Schakel, besparen op o.a. tweedelijns zorg?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het experiment de Zichtbare Schakel dit jaar afloopt, en dat men geen uitzicht heeft op een vervolg?
Ik ben ervan op de hoogte dat het programma Zichtbare Schakel bij ZonMw eind dit jaar afloopt. Ik heb van diverse projecten een oproep ontvangen om de projecten voort te zetten. Ten eerste vanwege de inhoudelijke meerwaarde. Voorts werd vaak gememoreerd dat betreffende projecten personeel verliezen omdat betrokkenen kiezen voor een baan met meer zekerheid.
In de brief van 7 juni jl.2, die door mij en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is gestuurd, is gemeld dat de lopende projecten Zichtbare schakel in ieder geval voor de jaren 2013 en 2014 voortgezet worden via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Met de borging van de projecten krijgen de wijkverpleegkundigen en de organisaties met wie zij samenwerken de kans om de werkzaamheden goed in te bedden en een plek te geven in de wijken.
In november vorig jaar heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de NZa gevraagd om een advies over de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige bij de samenwerking tussen de verschillende zorg- en hulpverleners in de eerste lijn in de toekomst geborgd kan worden en hoe de inzet van de wijkverpleegkundige opgeschaald kan worden. Dit advies wordt deze zomer verwacht. Naar aanleiding van dit advies wordt beoordeeld op welke manier de wijkverpleegkundige het beste structureel gefinancierd kan worden. De financiering dient dan niet alleen voor de wijkverpleegkundigen uit de Zichtbare schakelprojecten worden geborgd, maar voor alle wijkverpleegkundigen. Met de wijziging in de financiering zal er ook een ander takenpakket voor de wijkverpleegkundigen kunnen ontstaan, waarbij de goede resultaten uit het programma Zichtbare schakel meegenomen zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat projectleiders van de Zichtbare Schakel melden dat hun wijkverpleegkundigen nu al vertrekken, omdat er geen zicht is op continuering van hun werk via vaste aanstellingen? Heeft u plannen om deze afbraak van de projectresultaten tegen te gaan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectieve interventiemethoden, en vooral ook de andere organisatorische aanpak, behouden blijven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de (vaak zorgmijdende) cliënten van deze mensen straks niet geconfronteerd worden met opnieuw de ouderwetse en niet effectieve manier van werken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u plannen in de maak om de wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel aan het werk te houden? Hoe wilt u het werk van de wijkverpleegkundige in de toekomst financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de indicatiestelling voor de werkzaamheden van de wijkverpleegkundigen definitief afschaffen, nu is gebleken dat het indicatievrij werken één van de belangrijkste peilers voor het succes van de wijkverpleegkundige is?
Uit het programma Zichtbare schakel blijkt dat het indicatievrij werken bijdraagt aan het succes van de wijkverpleegkundige. Het experiment regelarme instellingen bevat een aantal experimenten waarbij wordt gewerkt zonder de huidige indicatiestelling. De resultaten uit deze experimenten en uit het programma Zichtbare schakel neem ik mee in de afweging voor verdere ontwikkeling rondom de indicatiestelling.
De financiële problemen van het ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ruwaard van Puttenziekenhuis (RPZ) in Spijkenisse door financiële problemen in haar voortbestaan wordt bedreigd? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat belanghebbenden zich zorgen maken over de toekomst van het ziekenhuis. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is een noodzakelijke locatie voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Het ziekenhuis zal daarom, indien nodig, in overleg met de zorgverzekeraar, noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de spoedeisende zorg binnen de normtijd in de regio beschikbaar te houden. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen opdat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten.
Is het waar dat de problemen deels zijn veroorzaakt, of verergerd, door de kortingen die ziekenhuizen hebben gehad vanwege overschrijdingen? Vindt u het terecht dat het RPZ, dat volgens de berichten wel binnen het budget is gebleven, de dupe wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de jaarverslagen over 2011 komt het beeld naar voren dat ziekenhuizen in het algemeen, ondanks de kortingen, in staat zijn geweest hun vermogen te laten toenemen (zie Benchmarkonderzoek ziekenhuizen 2011, Deloitte, 5 juni 2012). Er is dus geen reden ervan uit te gaan dat de kortingen de hoofdoorzaak zijn van de financiële problemen in dit ziekenhuis. Ik merk daarbij op dat in 2011 voor dat deel van de ziekenhuiszorg dat in het vrije segment viel, geen sprake was van door de overheid gereguleerde budgetten. De kortingssystematiek was zodanig dat de korting evenredig over alle instellingen is verdeeld. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is net als de andere instellingen voor deze korting aangeslagen. In het krantenartikel dat aanleiding vormde voor deze vragen, worden bovendien de hoge personeelskosten als belangrijkste oorzaak aangewezen.
Bij welke verzekeraars heeft het RPZ schulden en op welke manier garanderen deze zorgverzekeraars het voortbestaan van het ziekenhuis, met het oog op hun zorgplicht?
Het is mij niet bekend bij welke verzekeraars het RPZ schulden heeft. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2 heb toegelicht is het aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf om afspraken te maken over hoe zij ervoor zorgen dat de continuïteit van zorg is gewaarborgd. Zorgverzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen zodat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten. De verzekeraar heeft daarmee niet de plicht om het ziekenhuis in stand te houden.
Proberen zorgverzekeraars, zoals Achmea in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht te komen, zoals bij het Rode Kruisziekenhuis in Beverwijk gebeurt? Zo ja, wat is hierover uw opvatting? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Het is mij niet bekend of zorgverzekeraars in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht proberen te komen zoals u suggereert. Er zijn geen wettelijke regels die verbieden dat een verzekeraar in de Raad van Bestuur of Raad van toezicht van een zorginstelling zitting neemt. Wel moeten leden van het toezichthoudend orgaan op basis van de Wet toelating zorginstellingen onafhankelijk zijn. Een vertegenwoordiger van een zorgverzekeraar die plaats zou willen nemen in een Raad van Toezicht zal deze onafhankelijkheid dus moeten aantonen.
Deelt u de mening dat sprake is van een vorm van verticale integratie tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar indien de laatste van de financiële afhankelijkheid van het ziekenhuis gebruik maakt om bestuurlijke invloed te krijgen? Zo ja, op welke wijze maakt u hieraan een einde conform de breed gedragen wens in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Van verticale integratie is sprake indien een zorgverzekeraar juridische of feitelijke zeggenschap verkrijgt over een zorgaanbieder. Onder zeggenschap wordt verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een zorgaanbieder. Hieronder vallen dus alle situaties waarbij een zorgverzekeraar direct of indirect controle krijgt over een zorgaanbieder, ook door bestuurlijke invloed. Of er in het geval van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sprake zou zijn van het kunnen uitoefenen van beslissende invloed kan ik op basis van de mij bekende feiten niet beoordelen.
Een wetsvoorstel dat ertoe strekt verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden heb ik ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
Wat is uw opvatting over ziekenhuizen die vanwege een schuld bij de zorgverzekeraar moeten aankloppen bij banken voor steun? Deelt u de mening dat het onzuiver is als de betreffende bank en zorgverzekeraar banden hebben, zoals Achmea met de Rabobank? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder voor financiering vanwege welke reden dan ook contact opneemt met een bank is het aan deze partijen om tot een overeenkomst te komen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een door de bank verstrekte lening of over financiële samenwerking tussen banken en verzekeraars. Wel ligt in uw Kamer een wetsvoorstel dat ook aan andere partijen ruimte geeft om in ziekenhuizen te investeren en zo de afhankelijkheid van banken vermindert (wetsvoorstel voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg).
Wat gaat u doen om het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse te behouden?
De verantwoordelijkheid voor continuïteit van zorg ligt bij de verzekeraars en zorgaanbieders zelf (zie ook de eerder genoemde brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»). Derhalve zal ik geen steun verlenen aan een zorgaanbieder die in financiële problemen verkeert en dreigt failliet te gaan. Wel waarborg ik het doorleveren van cruciale zorg als een verzekeraar ondanks inspanningen daartoe niet in staat is om vervangend aanbod te creëren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het dreigende faillissement van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk?
Ja.
Het artikel ‘Energiedrank de supermarkt uit’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Energiedrank de supermarkt uit»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van de GGD dat de drankjes voortaan alleen nog maar verkrijgbaar moeten zijn bij winkels die gespecialiseerd zijn in voedingssupplementen?
Ik vind dit geen goed idee. In de supermarkt zijn diverse producten te koop waarvan teveel eten of drinken niet gezond is. Het is van belang dat jongeren weerbaar worden gemaakt en leren omgaan met de verleidingen van producten waarvan overmatig gebruik niet goed voor hen is. Ouders hebben hierin een belangrijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat ouders allereerst zelf verantwoordelijk zijn om kinderen geen energiedrankjes te geven en dat het bannen uit de supermarkt te ver gaat?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Wilt u ertoe bijdragen dat ouders ook beter weten dat energiedrankjes ongezond zijn? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de effecten van consumptie van energiedrankjes bij hun kinderen. Daarom zet ik met mijn beleid in op goede informatievoorziening voor ouders en jongeren. Het Voedingscentrum geeft informatie over cafeïnerijke producten als energiedrankjes en ontraadt kinderen onder de 13 jaar het gebruik van energiedrankjes. Jongeren tussen 13 en 18 wordt aangeraden om consumptie van cafeïnerijke producten te beperken tot 1 consumptie per dag. Daarnaast wordt via schoolprogramma’s en de Jeugdgezondheidszorg informatie gegeven over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken).
Deelt u de mening dat op energiedrankjes een duidelijke waarschuwing moet komen te staan dat deze drankjes ongezond zijn voor jonge kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat op energiedrankjes met een hoog cafeïnegehalte een waarschuwing moet staan. Dit is al geregeld. Op dit moment is het verplicht het cafeïnegehalte te vermelden op dranken die meer dan 150 mg cafeïne per liter bevatten, voorafgegaan door de waarschuwing «hoog cafeïnegehalte» (artikel 21a van het Warenwetbesluit Etikettering). Eind 2011 is bovendien met steun van Nederland een nieuwe Europese Verordening voedingsinformatie voor consumenten aangenomen (nr. 1169/2011). Op grond van deze verordening moet vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.»
Ziet u mogelijkheden bij de producenten van deze drankjes, het Centraal Bureau Levensmiddelen en de branchevereniging voor supermarkten er op aan te dringen dat tot zelfregulering wordt overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Dat vind ik niet nodig omdat de Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) in samenwerking met de Europese brancheorganisatie UNESDA al een code voor de etikettering en marketing van energiedranken heeft. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 12 jaar. Verder adviseert de FWS haar leden om «consumeer met mate» op het etiket te zetten. Het is aan de producenten om hier hun verantwoordelijkheid in te nemen.
Bent u bereid als de sector niet via zelfregulering overgaat om waarschuwingen op de blikjes te plaatsen, het dan in regelgeving vast te leggen dat er een waarschuwing op komt? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. Zoals hierboven aangegeven, zijn waarschuwingen al via zelfregulering en wetgeving geregeld.
Het nieuwe DSM handboek voor de psychiatrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de komst van het nieuwe handboek voor de psychiatrie DSM en het bericht dat een vooraanstaand Nederlands professor uit de werkgroep persoonlijkheidsstoornissen voor het nieuwe DSM handboek is gestapt, samen met een Canadese collega?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het opstappen van deze professoren, daar zij van mening zijn dat de werkwijze voor het opstellen van het nieuwe handboek tot het verruimen van de criteria voor diagnoses en vervolgens tot inflatie van bepaalde diagnoses leidt en in sommige gevallen zal leiden tot een toename van medicijngebruik, ook onder kinderen?
Voor mijn standpunt wat betreft de werkwijze bij herziening van de DSM IV en de relatie met medicalisering in de ggz verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van Mevrouw Wolbert (2011Z16003) en Mevrouw Gerbrands (2012Z09632).
Bent u op de hoogte van het feit dat betrokken wetenschappers bij de ontwikkeling van het DSM handboek financiële betrekkingen hebben met de farmaceutische industrie?
Het feit dat wetenschappers betrekkingen hebben met de farmaceutische industrie is niet per se ongewenst. Het (innovatie)beleid van dit kabinet is onder meer gericht op samenwerking binnen de «gouden driehoek» van wetenschap, overheid en bedrijfsleven. Dat is goed voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland alsook voor de innovatieve kracht en de economie van ons land. Het is mijns inziens de manier om topwetenschappers en toponderzoek in Nederland te houden en belangrijk onderzoek en belangrijke innovatieve ontwikkelingen niet te verliezen aan landen die dit wel zo organiseren. Samenwerking met de industrie kan echter risico geven op belangenverstrengeling of de schijn daarvan vergroten. Ik zet daarom in op maatregelen om ongewenste afhankelijkheden in onderzoek en advisering tegen te gaan en zoveel mogelijk belangenverstrengeling te voorkomen. Door het veld is een drietal Codes ontwikkeld (voor geneesmiddelen reclame, medische hulpmiddelen reclame en ter voorkoming van oneigenlijke belangenverstrengeling). Deze Codes voorzien in zelfregulering en publicatie van wederzijdse banden, zodat voorafgaand aan samenwerking er duidelijkheid is over mogelijke belangen. Vanaf het eerste kwartaal van 2013 zal het transparantieregister openbaar te raadplegen zijn. Hierin staan alle financiële relaties gemeld (voor bedragen van meer dan € 500), die beroepsbeoefenaren in 2012 hadden met farmaceutische bedrijven.
Hoe staat het met de regeling die de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) zou ontwikkelen om tot transparantie te komen over de banden tussen artsen en de farmaceutische industrie?2
De CGR heeft de regels eind 2011 uitgewerkt en gepubliceerd3. Het daadwerkelijk bouwen van het register wordt nu ter hand genomen. Dit register is in het eerste kwartaal van 2013 openbaar te raadplegen.
Hoe beoordeelt u de zelfregulering van transparantie ter voorkoming van belangenverstrengeling van artsen, wetenschappers en de farmaceutische industrie in de praktijk?
Ik denk dat zelfregulering een heel geëigend instrument is om op dit onderwerp toe te passen. Bij dit onderwerp is vooral het draagvlak onder artsen, wetenschappers en industrie van belang. Doordat zij zelf het initiatief hebben genomen om dit te realiseren is de kans ook veel groter dat zij er in zullen slagen deze transparantie te bereiken. Mijn vertrouwen hierin is gebaseerd op de ervaring met de openbaarmaking van kerngegevens van wetenschappelijk onderzoek. Waar de jaarcijfers van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) in 2009 lieten zien dat slechts in 48% van het industriegebonden onderzoek de kerngegevens werden gepubliceerd, werd in 2011 een 100% score behaald.
Wat gaat u eraan doen om de gewenste transparantie te bereiken en belangenverstrengeling te voorkomen?
Ik ondersteun het initiatief van de CGR om te komen tot transparantie over de (financiële) banden en ik onderschrijf de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding van het gezamenlijke initiatief van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Gezondheidsraad (GR). Deze Code wordt door steeds meer partijen in de zorgsector onderschreven. Waar naar toegewerkt moet worden is dat optimaal kennis en kunde benut kan worden zonder dat oneigenlijke motieven een rol kunnen spelen in een werkgroep of commissie. Er moet een goede gewoonte ontstaan om hier open met elkaar het gesprek over te voeren waarbij niet geaarzeld moet worden om sommige deelnemers bij bepaalde onderdelen van een traject niet te betrekken. Samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap is cruciaal voor het behoud van de gezondheidszorg. Daar moeten we dus een goede balans in weten te bereiken.
Het niet uitvoeren van de motie die verzoekt bloeddonatie voor homoseksuelen mogelijk te maken. |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Ineke van Gent (GL), Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom bent u voor uw besluit over het niet uitvoeren van de motie die verzoekt bloeddonatie voor homoseksuelen mogelijk te maken, louter afgegaan op de afwegingen van bloedbank Sanquin?1
In mijn brief d.d. 29 mei 2012 heb ik aangegeven waarom ik op dit moment geen uitvoering kan geven aan de betreffende motie.2 Daarbij heb ik aangegeven waarom ik het advies van de Stichting Bloedvoorziening Sanquin van groot belang vind voor beslissingen over donorselectiecriteria. Dat betekent echter niet dat ik mij uitsluitend heb laten leiden door dit advies. Ik volg de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit terrein op de voet. Deze ontwikkelingen hebben mij er echter nog niet van kunnen overtuigen dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten in Nederland kan worden gegarandeerd met de voorgestelde beleidswijziging.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij wetenschappelijke informatie te betrekken, zoals het artikel: «Why are all men who have had sex with men even once since 1977 indefinitely deferred from donating blood»?2 Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit kabinet emancipatie hoog op de agenda heeft staan, ben ik op dit moment niet bereid mijn besluit in dezen op dit moment te herzien. Ik zal uiteraard de (wetenschappelijke) ontwikkelingen op dit terrein steeds opnieuw mee nemen in mijn afwegingen. Maar pas als de veiligheid van ontvangers van bloedproducten in Nederland kan worden gegarandeerd, zal ik het donorselectiebeleid rondom Mannen die Seks hebben met Mannen (MSM) heroverwegen. Op grond van de huidige epidemiologische gegevens kan dat nu echter nog niet. Sanquin geeft namelijk aan dat uit deze gegevens blijkt dat MSM-gedrag in Nederland geassocieerd is met een hoog risico op hepatitis B en HIV.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij informatie te betrekken van de bloedbanken in Spanje en Italië, waar het donorselectiebeleid zodanig is gewijzigd dat homoseksuelen wel degelijk bloed mogen geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de hierboven genoemde brief is nog onduidelijk wat het effect is van deze wijziging op de veiligheid van het bloed voor de ontvangers. Ik kan dan ook op dit moment mijn beslissing niet herzien. Uiteraard zal deze informatie, zodra deze beschikbaar is, worden betrokken bij verdere beslissingen op dit terrein.
Bent u bereid uw afweging te herzien door daarbij, naast de inlichtingen van Sanquin, informatie te betrekken van andere experts en organisaties op het terrein van bloeddonatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven ben ik op dit moment niet bereid mijn afweging te herzien. Wel zal ik, in het kader van de aangekondigde verkenning naar andere mogelijkheden om de donorselectiecriteria aan te passen, binnenkort naast overleg met Sanquin ook overleg voeren met andere experts op dit terrein.
Wilt u de Kamer voor het zomerreces alsnog informeren over de mogelijkheden om onder voorwaarden homoseksuelen bloed te laten doneren, zonder dat de veiligheid van ontvangers in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om uw Kamer op korte termijn, uiterlijk begin september, een brief over dit onderwerp te sturen. Ik kan uw Kamer echter niet vóór het zomerreces informeren aangezien de gesprekken die ik hierover voer met Sanquin en andere experts op dit terrein enige tijd in beslag nemen.
Een nieuwe, levensgevaarlijke drug |
|
André Elissen (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man eet gezicht zwerver op onder invloed nieuwe drug»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van drugsexperts die stellen dat het hier vermoedelijk gaat om een drug met de straatnaam «badzout», die onder andere de werkzame stoffen, veelal synthetische cathinonen (verwant aan amfetaminen), JWH-250, mephedrone, methylone en methylenedioxypyrovalerone (MDPV) kan bevatten? Zijn deze stoffen in Nederland al strafbaar gesteld of bent u voornemens deze strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het incident vond plaats in de Amerikaanse stad Miami en het betreft in de pers gemelde veronderstellingen van drugsexperts. Welke stoffen daadwerkelijk een rol hebben gespeeld is alleen door toxicologisch onderzoek vast te stellen.
Hoe beoordeelt u de tendens dat wetgeving op het gebied van synthetische drugs bij lange na geen gelijke tred houdt met de wereldwijde productie hiervan, zoals onder meer aangegeven door de United Nations Office on Drugs and Crime?2
De essentie van de productie van synthetische drugs is dat producenten steeds op zoek gaan naar nieuwe moleculaire verbindingen, waarbij middelen worden gebruikt die nog niet als Opiumwetmiddel zijn aangewezen.
Deelt u de mening dat met een generieke strafbaarstelling van drugs ook deze keer voorkomen zou zijn dat er weer met spoed drugs aan één van beide lijsten moeten worden toegevoegd? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat licht ook aangeven op welke wijze er momenteel invulling wordt gegeven aan de motie-Elissen c.s.3, waarin de regering verzocht wordt hier onderzoek naar te doen?
Deze mening deel ik niet. Op grond van incidenten in het buitenland, waarvan wordt verondersteld dat ze te maken hebben met synthetische drugs, worden in Nederland geen middelen toegevoegd aan een van de lijsten van de Opiumwet. Dat gebeurt pas als is voldaan aan de vereisten als genoemd in artikel 3a van de Opiumwet, zijnde dat het moet gaan om middelen die het bewustzijn van mensen beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Het RIVM is gevraagd navolging te geven aan de motie Elissen c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 282) en de voor- en nadelen van generieke strafbaarstelling in kaart te brengen. Over de uitkomsten zal ik u binnenkort informeren. Overigens vindt binnen de EU een evaluatie plaats over de vraag hoe het beste met generieke wetgeving ten aanzien van nieuwe psychotrope stoffen kan worden omgegaan.
Vrijgevestigde psychotherapeuten en zorgverzekeraar CZ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «CZ laat eigen verzekerden in de steek»?1 Is dit bericht juist?
Om de zorgkosten te beheersen heeft CZ ervoor gekozen om per 2012 binnen de gehele curatieve GGZ omzetplafonds te hanteren. Het staat zorgverzekeraars vrij om omzetplafonds af te spreken met zowel gebudgetteerde instellingen als met niet gebudgetteerde instellingen als met vrijgevestigde zorgaanbieders, zolang de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen. Dergelijke afspraken passen in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief d.d. 10 juni 20112. Onderdeel van deze afspraken is dat verzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over volume. Daarbij dienen zorgverzekeraars uiteraard aan de zorgplicht te voldoen en dient voorkomen te worden dat wachtlijsten ontstaan. Derhalve zal de volumebeperking vooral worden gerealiseerd door gepast gebruik van zorg daadwerkelijk in praktijk te brengen.
De omzetplafonds die CZ met de afzonderlijke vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten is overeengekomen voor 2012 zijn gebaseerd op opgaven van de zorgaanbieders zelf over het aantal werkuren, inzet van hulppersoneel en het marktaandeel van de CZ-verzekerden in de praktijk van de zorgaanbieder.
CZ heeft geconstateerd dat een deel van de opgaven van de zorgaanbieders afwijkt van de historische omvang van declaraties of het marktaandeel van CZ in de betreffende gemeente waar de zorgaanbieder gevestigd is. Daarom heeft CZ de betreffende zorgaanbieders aangeschreven met het verzoek de eigen opgave te controleren ten opzichte van de geconstateerde afwijkingen en verschillen toe te lichten. CZ heeft daarbij een voorstel gedaan het overeengekomen omzetplafond bij te stellen op basis van eigen gegevens over marktaandeel en eerder gerealiseerde omzet in 2011. Indien de zorgaanbieder daarmee akkoord gaat wordt het omzetplafond bijgesteld. CZ heeft aangegeven dat een meerderheid van de zorgaanbieders hiertoe bereid is gebleken.
CZ heeft aangegeven dat zij, ook na bijstellen van de omzetplafonds, voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen. De NZa houdt hier toezicht op.
In hoeverre valt het ingezette beleid van zorgverzekeraar CZ onder «contractbreuk» en is het daarmee onrechtmatig? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Er is geen sprake van contractbreuk. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 wordt het contract (het omzetplafond) alleen aangepast indien de zorgaanbieder daarmee akkoord is. Mocht achteraf blijken dat de gegevens niet naar waarheid zijn ingevuld, ondanks de mogelijkheid tot bijstellen van de opgave, zou dit kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst.
Wat is uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar CZ voor gecontracteerde therapeuten een maximum hanteert van het aantal patiënten dat ze mogen behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar kan er toe leiden dat een bepaalde zorgaanbieder wegens een omzetplafond gedurende het jaar geen ruimte meer heeft om nieuwe patiënten te behandelen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 past het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden. Uiteraard dient een zorgverzekeraar daarbij zijn zorgplicht in acht te nemen en moet hij voldoende zorg inkopen om aan de zorgvraag van zijn verzekerden te voldoen.
Hoe verhoudt dit maximum zich tot het patiëntenrecht de vrije keuze voor een therapeut?
Het hanteren van omzetplafonds staat naar mijn mening de vrije keuze voor een therapeut niet in de weg. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en hebben doorgaans voldoende zorgaanbieders gecontracteerd waaruit een verzekerde een keuze kan maken.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat CZ-verzekerden bij hun vertrouwde therapeut in behandeling kunnen blijven? Kunt u een toelichting geven?
Het kan voorkomen dat vanwege overschrijding van een omzetplafond een zorgaanbieder geen ruimte meer heeft voor een patiënt. Het is naar mijn mening aan de zorgverzekeraar (en in het belang van zijn imago) om goede afspraken te maken met zorgaanbieders over dergelijke situaties. CZ heeft aangegeven dat mocht blijken dat een omzetplafond overschreden dreigt te worden, CZ per situatie zal bekijken welke actie wordt ondernomen. Daarnaast heeft CZ aangegeven dat het omzetplafond voor 2012 alleen van toepassing is op zorg die in 2012 wordt gestart.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) dat het optreden van zorgverzekeraar CZ als intimiderend ervaren kan worden en onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
De wijze waarop een zorgverzekeraar over zijn zorginkoopbeleid communiceert, ligt buiten mijn verantwoordelijkheid. Ik heb begrepen dat CZ en de NVVP inmiddels met elkaar gesproken hebben over de onrust die is ontstaan bij een aantal vrijgevestigde aanbieders. CZ heeft daarbij haar werkwijze nader toegelicht.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, wanneer iemand een terugval krijgt, diegene niet bij zijn oude, vertrouwde therapeut terecht kan?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welke berekeningen stelt zorgverzekeraar CZ een omzetplafond in?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat bij zorgverzekeraar CZ en andere zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten in het gedrang komt?
De keuzevrijheid van de patiënt is naar mijn mening niet in het gedrang. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat deze kwestie weer aangeeft dat zorgverzekeraars te veel macht hebben in Nederland en op de stoel van de behandelaar dan wel politiek gaan zitten? Zo ja, wat gaat u doen om die macht in te perken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven op mijn antwoord bij vraag 1 en 3 passen het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden.
Het bericht dat artsen vinden dat ernstig zieke patiënten te lang worden doorbehandeld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Artsen: ernstig zieke patiënten worden te lang doorbehandeld»?1
Ik vind het erg belangrijk dat er aandacht is voor de vraag welke behandeldoelen nagestreefd worden. De aandacht daarvoor van professionals is overigens niet gestart met de enquête in Medisch Contact2 waaraan door1 gerefereerd wordt. Deze vraag wordt professioneel al veel langer gesteld. Ik heb er zelf op veel spreekbeurten met artsen over gesproken, veel artsen agenderen dit onderwerp al langere tijd. Dat is heel belangrijk, omdat hier sprake is van een reëel probleem.
Wat vindt u van de mening van een groot aantal artsen dat ernstig zieke patiënten die in hun laatste levensfase verkeren te lang worden doorbehandeld?
De artsen verwoorden daarmee dat de keuze die zij vooraf professioneel zouden moeten maken, niet overeenkomt met het uiteindelijk in overleg met de patiënt ingestelde behandelbeleid. Die discrepantie kan twee oorzaken hebben: ofwel de patiënt heeft heel andere preferenties dan de arts, ofwel artsen houden er collectief andere opvattingen op na dan zij individueel in de praktijk brengen. Beiden zijn relevant, zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat artsen bij het doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren de kwaliteit van leven centraal moeten stellen?
Ja. Maar met de kanttekening dat sommige intensieve (door)behandelingen juist met het oog op kwaliteit van levenwinst worden toegepast en daarmee dus niet uit in beeld verdwijnen.
Deelt u de mening dat artsen meer ondersteuning kunnen gebruiken bij het voeren van gesprekken over doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren? Zo ja, hoe wilt u daarin voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde is een kerncompetentie van artsen en ik zie daarin geen tekortkomingen die een uitgebreider curriculum kan corrigeren. De enquête geeft wel aan dat de insteek die de professional kiest bij dat gesprek wellicht een andere kan zijn. De lessen van de enquête beperken zich uitsluitend tot de insteek van de professional. Niet zelden kiezen patiënten en familie zelf niet voor kwaliteit van leven, maar voor doorbehandelen totdat alle behandelopties, inclusief de laatste strohalmen, uitgeput zijn. Het vergt dus ook een cultuuromslag aan de kant van de patiënt en zijn familie om de keuze die arts en patiënt samen maken een andere te doen zijn.
Ook moeten we onderkennen dat de moeilijke laatste fase in het leven van mensen afwegingen met zich mee kan brengen die niet louter rationeel te duiden zijn. Daarom is het zo belangrijk dat juist in de beroepsgroepen en ook in de samenleving wordt gesproken over «moet alles wat kan». Ik juich initiatieven daartoe dan ook toe en agendeer dit thema ook regelmatig zelf.
Bent u bereid te onderzoeken of er in het curriculum van de opleiding geneeskunde meer aandacht kan worden besteed aan het voeren van gesprekken met ernstig zieke patiënten over doorbehandelen in de laatste levensfase? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De (on)veiligheid op en rond het water |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Veiligheid op water onder druk»? Hoeveel mensen overlijden er jaarlijks ten gevolge van verdrinking in openbare wateren? Kunt u een overzicht geven van de cijfers over de afgelopen vijf jaren?1
Ja. Ter voorbereiding op de nieuwe Zwemwaterwet heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu een analyse2 laten uitvoeren naar de risico’s van zwemmen. De meest actuele gegevens die uit deze analyse naar boven zijn gekomen geven een beeld van de periode 2000 tot 2008. Gemiddeld ligt het aantal verdrinkingen in badinrichtingen in Nederland tussen de vier en zeven gevallen per jaar. Uit deze risicoanalyse is tevens gebleken dat er per jaar gemiddeld circa vijf mensen verdrinken in zee, in grote rivieren of in stilstaande wateren. Uit recent onderzoek naar verdrinking in grote rivieren dat door de Erasmus Universiteit3 is uitgevoerd, is gebleken dat de afgelopen zeven jaren in totaal 44 mensen zijn verdronken.
Is het waar dat er in westelijk rivierengebied van Gelderland bijna nergens toezicht door reddingsbrigades is, en dat ook op andere plaatsen de reddingsbrigades minder actief zijn? Zo ja, hoe komt dit en welke gevolgen verwacht u van dit gebrek aan toezicht? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Er is geen preventief toezicht in het westelijk rivierengebied van Gelderland, behalve bij diverse waterevenementen. Uit informatie van Reddingsbrigade Nederland blijkt dat ook elders in Nederland de reddingsbrigades minder worden ingezet. Het al of niet houden van toezicht is een afweging die op lokaal niveau wordt genomen. Om de risico´s bij verminderd toezicht te beperken hebben de gemeenten de mogelijkheid ook andere preventieve maatregelen te nemen, zoals het plaatsen van borden met waarschuwingsteksten.
Is er sprake van minder subsidies voor reddingsbrigades? Zo ja, hoe komt dit en wat zijn de gevolgen voor de dienstverlening door reddingsbrigades?
De overeenkomst tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie en Reddingsbrigade Nederland, die in 2011 is afgesloten en een looptijd heeft van vijf jaar, heeft als doel de implementatie van de Regionale Voorziening Reddingbrigades (RVR) te stimuleren. De RVR is een samenwerkingsverband van reddingsbrigades op de schaal van de veiligheidsregio’s. Op deze wijze is de RVR in nauwe samenwerking met de veiligheidsregio’s een belangrijke partner in de rampenbestrijding. De aan deze overeenkomst verbonden bijdrage bedroeg in 2011 € 500 000,=. Het ministerie van Veiligheid en Justitie verstrekt geen bijdragen aan lokale reddingsbrigades. Dit is een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van goed toezicht en gekwalificeerd reddingspersoneel noodzakelijk is voor het redden van levens, ook omdat de gebieden op en rond het water vaak lastig of niet tijdig te bereiken zijn door ambulancediensten?
Uit eerder genoemde analyse naar de risico´s van zwemmen blijkt dat de aanwezigheid van toezicht het risico op verdrinking verlaagt. Er zijn echter ook andere maatregelen om het risico te verkleinen.
De vigerende wetgeving legt voor een zeer beperkt aantal zwemlocaties op dat er voldoende toezicht moet zijn. In de praktijk hebben provincies hiervoor vaak ontheffing verleend, omdat deze eis vaak niet uitvoerbaar is. In het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet zullen vooralsnog geen regels ten aanzien van toezicht op voorkoming van verdrinking worden opgenomen. In geval van beheerde zwemlocaties is dat een afweging van de beheerder. Daarbij kan ook de bereikbaarheid voor ambulancediensten in beschouwing worden genomen. Naast toezicht zijn ook andere maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld het limiteren van het aantal bezoekers, het niet toelaten van jeugdige bezoekers zonder begeleiding door volwassenen, of het plaatsen of aanbrengen van diepteaanduidingen, ballenlijnen en waarschuwingsborden. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op een locatie veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Hoe beoordeelt u de stelling van de beheerder RCV dat het ondoenlijk is om overal toezicht te houden? Deelt u de mening dat er naast een eigen verantwoordelijkheid van de ouders voor de veiligheid van hun kinderen ook een verantwoordelijkheid ligt bij de beheerder en de (lokale) overheid? Zo ja, hoe ziet u deze verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Naast de verantwoordelijkheid van ouders voor de veiligheid van hun kinderen, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de beheerder/exploitant. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 al geschetst hoe de beheerder/exploitant aan die verantwoordelijkheid invulling kan geven.
Wie bepaalt waar en wanneer er reddingsbrigades aanwezig moeten zijn en op grond van welke criteria? Bent u van mening dat huidige afspraken toereikend zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Dit is een afweging die op lokaal niveau, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, moet worden gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 3 is weergegeven is, om de mogelijkheid van de inzet van reddingsbrigades te bevorderen en de samenwerking met de veiligheidsregio’s te versterken, met de Reddingsbrigade Nederland een overeenkomst afgesloten.
Deelt u de mening dat het terugdringen van het aantal gevallen van verdrinkingsdood een prioriteit van de overheid dient te zijn? Zo ja, hoe komt dit tot uiting? Welke overheden spelen een rol bij het terugdringen van het aantal doden door verdrinking?
Het beperken van het aantal gevallen van verdrinkingsdood maakt deel uit van de gemeentelijke taken op het gebied van openbare orde en veiligheid en is daarmee een lokale verantwoordelijkheid. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op niet beheerde locaties veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Zullen er in het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet voorwaarden staan die worden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades?
In het wetsvoorstel voor de nieuwe Zwemwaterwet, dat door mij wordt voorbereid, zijn vooralsnog geen voorwaarden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades. Regulering door de rijksoverheid moet proportioneel zijn aan de maatschappelijke risico’s en kosten om die risico’s te beperken. Daarom kunnen afwegingen ter beperking van de risico’s van verdrinking, het beste op lokaal niveau gemaakt worden.
De onbetrouwbaarheid van de Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR) als indicator van kwaliteit van zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat de openbaarmaking van de Hospital Standardized Mortality Rate (HSMR) van ziekenhuizen zou leiden tot betere kwaliteit van zorg? Wat is in dit verband uw reactie op een recente wetenschappelijke publicatie, waaruit blijkt dat de HSMR zeer onbetrouwbaar is en derhalve niet gebruikt zou moeten worden voor vergelijking van de kwaliteit van zorg?1 2
Ik herinner mij dat ik in mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) vooral heb benadrukt dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. Voorts heb ik aangegeven dat de HSMR een signaalfunctie kan vervullen voor de instelling zelf en voor gesprekken met de zorgverzekeraar en de inspectie. Het openbaar maken van gegevens zoals de HSMR kan op die wijze een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Deze antwoorden heb ik op 4 november 2011 aan uw Kamer gestuurd.
In Publicatie2 wordt gesteld dat de huidige HSMR als zodanig niet bruikbaar is voor een rechtstreekse één op één vergelijking tussen ziekenhuizen. Deze conclusie sluit aan bij de visie van brancheorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ ( Nederlandse vereniging van Ziekenhuizen) en de NFU ( Nederlandse Federatie van Universitair medische Centra).
Verder vind ik het goed dat in wetenschappelijke literatuur gerapporteerd wordt over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model verder te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemix correctie daarin te betrekken.
Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden, waarin u stelde dat de HSMR een signaalfunctie heeft die aanleiding kan geven tot een gesprek tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de vraag in welke mate een bijzonder hoge of lage HSMR wordt veroorzaakt door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere oorzaken? Op grond waarvan kunt u staande houden dat openbaarmaking van HSMR de kwaliteit van zorg dient, terwijl dit instrument als zodanig helemaal niets zegt over de kwaliteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat herinner ik mij. Ik wil benadrukken dat het de ziekenhuizen zelf zijn die de HSMR en andere gegevens over hun functioneren publiceren. De Nederlandse ziekenhuizen hebben op 20 december 2011 bij monde van de NVZ en de NFU de publicatie van de gestandaardiseerde sterftecijfers over 2010 voorzien van een uitgebreide toelichting. Zij geven daarin aan dat het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit en dat ondanks de beperkingen van het model toch gekozen is voor publicatie. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe.
Wat is uw reactie op de bevinding dat het opnames van patiënten vanuit een ander ziekenhuis veelal opnames betreft in verband met complexe gespecialiseerde zorg met hogere overlijdenskans, terwijl de HSMR niet corrigeert voor een verblijf thuis door de patiënt tussen beide opnames? Vindt u het niet bizar dat in dit voorbeeld het doorverwijzende ziekenhuis punten scoort omdat de patiënt het ziekenhuis levend verlaat, terwijl het behandelende ziekenhuis strafpunten krijgt als de patiënt daar overlijdt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijns inziens onderstreept dit voorbeeld het belang om door casemixcorrectie tot betere interpretatie van sterftecijfers te komen. Het principe van casemixcorrectie is een zeer gangbaar middel om te corrigeren voor reële verschillen tussen ziekenhuizen. Dat beperkt zich overigens niet tot sterftecijfers alleen maar kan ook voor interpretatie van andere uitkomsten van medische zorg bruikbaar zijn. Daarnaast pleit ik ervoor om niet alleen de HSMR, maar ook verschillende SMR’s te publiceren. SMR’s zijn sterftecijfers per ziekenhuis per diagnose. Door beide te optimaliseren krijgen de cijfers meer zeggenschap. Publicatie is echter niet mijn verantwoordelijkheid, maar die van de Nederlandse ziekenhuizen zelf.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aanbieden van terminale zorg en de mogelijkheid om in het ziekenhuis te overlijden een stijgende HSMR tot gevolg heeft? Deelt u de mening dat een systeem waarin zorgverzekeraars ziekenhuizen publiekelijk afrekenen op hun HSMR kan leiden tot het weigeren van patiënten met een te hoog sterfterisico? Zo nee, op welke wijze voorkomt u dit?
Ik vind dat de discussie over (door)behandelen in terminale fase en de betere kennis en voorlichting over palliatieve zorgverlening voorop zou moeten staan. Ik kan me dan ook voorstellen dat niet alleen de sterfte in ziekenhuizen wordt meegenomen, maar ook de sterfte binnen 30 dagen na ontslag, zoals dat ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gedaan.
Van verzekeraars verwacht ik dat zij bij de zorginkoop verantwoord om zullen gaan met de complexe werkelijkheid achter de cijfers en het belang van een goede onderbouwing van de kwaliteitseisen die zij hanteren. Verder ga ik er vanuit dat zij zorgvuldig zullen zijn in hun communicatie naar zowel hun verzekerden als de zorgaanbieders.
Hoe voorkomt u dat publicatie van oordelen over kwaliteit van zorg op basis van onbetrouwbare gegevens leidt tot beschadiging van patiënten, ziekenhuizen en het vertrouwen in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals gezegd, niet primair verantwoordelijk voor het publiceren van de HSMR en andere gegevens over het functioneren van ziekenhuizen. In mijn optiek ligt er een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen, ziekenhuizen, zorgverzekeraars, overheid en patiëntenorganisaties, om op een verantwoorde manier met deze openbare gegevens om te gaan, om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen leiden tot een afname van vertrouwen in de zorg. Ik beschik overigens niet over signalen die erop duiden dat van een dergelijke afname sprake is. Transparantie in de zorg is anderzijds belangrijk om te zien wat er gebeurt, wie wat levert en van welke kwaliteit. Er is bij de start van de publicatie van de HSMR heel helder gemaakt dat dit gezien moet worden als een eerste stap in een ontwikkeling. Op basis van de HSMR is een één-op-één vergelijking van ziekenhuizen niet mogelijk. Wel kan op basis van de HSMR beter worden benaderd wat er in ziekenhuizen gebeurt en kunnen ziekenhuizen leren van elkaars ervaringen.
Deelt u de mening dat de HSMR niet eerder gepubliceerd moet worden door zorgverzekeraars voordat de tekortkomingen door onvolledige data zijn opgelost, zoals case-mix, codeervariatie tussen ziekenhuizen, ziekte-ernst, doorverwijspatronen, palliatieve zorg en de plaats van overlijden?
De publicatie van de HSMR wordt door de ziekenhuizen zelf verzorgd. De HSMR is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang, naast de betekenis die derden eraan hechten. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om op dat punt orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag ook verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Kan de Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie op de brief die de schrijvers van het artikel in Medical Care aan u hebben gericht?3
Deze brief is mij niet bekend.
Hoe kunt u marktwerking en concurrentie tussen ziekenhuizen bepleiten, wanneer deze op basis van ondeugdelijke gegevens met elkaar worden vergeleken? Is het niet beter om met dit schadelijke beleid te stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is wel degelijk mogelijk om ziekenhuizen betekenisvol met elkaar te vergelijken. De HSMR is slechts één van de vele parameters die beschikbaar zijn. Het beleid om betekenisvolle transparantie-informatie te genereren en (onder andere) te gebruiken bij selectieve zorginkoop en keuze informatie zal naar verwachting de komende tijd alleen maar versterkt gaan worden. Er is een lange weg te gaan. Te lang is er naar ziekenhuizen gekeken alsof overal dezelfde zorg wordt geleverd. Dat is onjuist. Het publiek, de patiënt mag dat ook weten. U moet deze ontwikkeling zien als een ontwikkeling die pas is begonnen.
Over welke sanctiemogelijkheden beschikt u voor zorgverzekeraars die ongefundeerd ziekenhuizen in een kwaad daglicht zetten en daarmee onrust en angst veroorzaken bij patiënten en burgers? Indien u niet over mogelijkheden beschikt, wordt het dan niet tijd om hier wel voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de situatie waarbij zorgverzekeraars op basis van beschikbare gegevens (zoals HSMR) tot selectieve zorginkoop besluiten. Een dergelijke situatie heeft zich voorgedaan bij de selectieve inkoop van borstkankerzorg en is toen door betrokken partijen aan de rechter voorgelegd. Dat is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is waar ik buiten sta. Ik heb ook geen sanctiemogelijkheden. De opvatting dat in een dergelijke situatie sprake is van in een kwaad daglicht stellen en onrust en angst zaaien deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Het vrijgeven van de tarieven in de mondzorg en het bericht dat tandartsen helemaal niet willen concurreren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht: «Tandartsen willen niet concurreren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat driekwart van de tandartsen geen zin had om eenmalig op korte termijn een kroon te plaatsen bij patiënten die «shoppen»? Hoe beoordeelt u het feit dat slechts de helft van de tandartsen de patiënt wilde behandelen als de patiënt vaste klant werd? Past dit beeld in uw visie op de concurrentie in de zorg en het vrijgeven van de tarieven in de mondzorg?
Meer keuzevrijheid voor de patiënt is één van de doelstellingen van het experiment. Dat betekent dat patiënten naar een andere tandarts moeten kunnen gaan als zij dat om welke reden dan ook willen.
Tandartsen kunnen ervoor kiezen om bij voorkeur duurzame behandelrelaties op te bouwen met hun patiënten. Ik vind echter dat als een patiënt besluit om voor een behandeling bij een andere tandarts aan te kloppen daarvoor ruimte moet zijn. Is dat niet het geval, en kan de patiënt dus niet weg bij zijn eigen tandarts (die bijvoorbeeld te duur kan zijn) dan draagt dat niet bij aan het welslagen van dit experiment. In die zin vind ik de bevindingen van het Consumentenbond onderzoek dan ook teleurstellend.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde het heel begrijpelijk en verstandig vindt dat dat tandartsen terughoudend zijn met patiënten die eenmalig een kroon willen laten plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zij hiermee ingaan tegen de principes van het experiment van vrije tarieven? Zo ja, deelt u de mening dat dit experiment dus gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over zelfdoding onder Hindostaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Azijn in mijn aderen» over de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes?1
Ja.
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes2 en suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland3?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ondanks eerdere antwoorden op mijn schriftelijke vragen, namelijk dat er voldoende aandacht is voor deze problematiek, uit het boek blijkt dat dit niet waar is? Wat is uw mening over het ontbreken van voorlichting, deskundigheid en hulp inzake zelfdoding bij Hindostaanse meisjes?
Wat ik zorgelijk vind is dat deskundigen naar aanleiding van dit boek aangeven dat Hindoestaanse meisjes grote prestatiedruk en gebrek aan affectie en geborgenheid in de directie omgeving ervaren. Ik vind echter niet dat er te weinig voorlichting en deskundigheid is op het gebied van suïcidepreventie. Zoals ik al eerder in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven is afgelopen jaren, sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (TK, 2010–2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van kwaliteit van zorg. Niet specifiek voor deze doelgroep maar voor alle doelgroepen. Uit de Trendrapportage GGZ 2008 blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen. Via (anonieme) e-mental health, websites voor informatie en hulp (bijvoorbeeld www.suicidaalgedrag.nl die informatie geeft aan jonge migrantenvrouwen) en stichting 113-online kunnen deze meisjes op een laagdrempelige manier terechtkomen bij de hulpverlening. GGD Den Haag heeft in maart dit jaar samen met het Trimbosinstituut een toolbox suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag ontwikkeld. De toolbox helpt hulpverleners om te gaan met jongvolwassenen en adolescenten die dit gedrag vertonen.
Is het waar dat scholen geen of nauwelijks aandacht schenken aan de problematiek rondom de hoge zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel dan?4
Er is geen landelijk beeld of scholen aandacht besteden aan de problematiek rond zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen. Hierdoor is het lastig om uitspraken voor scholen te doen ten aanzien van deze thematiek. Wel vind ik de situatie zodanig ernstig, dat ik de sector via de VO-raad zal wijzen op de beschikbare informatie en hulp, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3.
Niettemin ga ik ervan uit dat als de noodzaak hiertoe is voor scholen bijvoorbeeld als er sprake is geweest van zelfdoding van een (migranten)leerling(e), of als er spanningen en signalen hiertoe zijn, dat scholen met dit gegeven – vanuit hun zorgplicht- hier iets mee doen. Scholen kunnen de ruimte in het onderwijs benutten om naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen identiteit te bepalen hoe zij hieraan in het onderwijs vormgeven.
Deelt u de mening dat een doelgroepspecifieke aanpak en voorlichting op middelbare scholen hard nodig is, naast adequate reguliere hulpverlening en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg, om de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes en andere jonge migrantenvrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze problematiek aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Beschikt u over recente landelijk cijfers betreffende het suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, om hoeveel meisjes gaat het? Onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Er zijn geen recente landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Voor wat betreft het aantal suïcides en suïcidepogingen verwijs ik naar de jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit 2011, die ik op 10 februari 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2011–2012, 22 894, nr. 309). Suïcidaliteit doet zich voor onder verschillende leeftijdsgroepen van de bevolking en dus ook onder jongeren bij jongeren. Uit de HBSC-studie naar schoolgaande jeugd (11–17jaar) uit 2002 bleek dat 11,2% er in het laatste half jaar wel eens over dacht een eind aan het leven te maken: 6,6% van de jongeren gaf aan dat zij zich in deze periode opzettelijk hadden verwond of een suïcidepoging hadden gedaan.
Is het waar dat suïcide, na verkeersongelukken, de meest voorkomende doodsoorzaak onder jongeren is? Zo ja, welke oorzaak ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, waaruit blijkt dat?
In 2010 hebben 1 600 inwoners van Nederland een eind aan hun leven gemaakt. Zelfdoding concentreert zich in toenemende mate in de middelbare leeftijdsgroep. Voor 15–30 jarigen is het de belangrijkste doodsoorzaak. Van de 136 058 sterfgevallen in 2010, overleden er 211 in de leeftijd van 15 tot 20 jaar. Daarvan overleden er 46 als gevolg van wegverkeersongevallen en 49 als gevolg van suïcide (Bron: CBS). Dat suïcide een belangrijkere oorzaak is dan vroeger komt vooral door de flinke daling van andere doodsoorzaken, zoals kanker en verkeersongevallen. Er is niet één bepaalde oorzaak voor suïcide onder jongeren aan te geven. Naast psychologische factoren kunnen ook ingrijpende levensgebeurtenissen (echtscheiding, ziekte, seksueel misbruik) ondermeer een rol spelen.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er bredere aandacht komt rondom zelfdoding binnen het onderwijs opdat jongeren geleerd kan worden om te gaan met deze problematiek en het onderwerp bespreekbaar wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat veel professionals van hulpverleningsinstanties, zoals de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg, nog steeds onvoldoende geëquipeerd zijn om passende en verantwoorde zorg te bieden aan jonge migrantenvrouwen en met name Hindostaanse meisjes die te maken hebben met deze problematiek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om professionals beter te equiperen om de hoge zelfdoding onder deze vrouwen en onder jongeren in het algemeen te beteugelen? Zo nee, waarom niet?
Het verbeteren van de hulpverlening aan allochtone groepen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Het ZonMw programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» versterkt middels onder andere academische werkplaatsen, handreikingen en praktijkprojecten, de kennis en vakmanschap in de praktijk van de preventieve ontwikkelingsgerichte jeugdsector. De eerder genoemde toolbox is specifiek gericht op suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag. Het kenniscentrum Mikado adviseert en helpt bij het toegankelijk maken van de zorg aan migranten. Zeer binnenkort verschijnt ook de, door het veld, ontwikkelde multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling suïcidaal gedrag. De richtlijn zal een tevens een bijdrage leveren in het verbeteren van de hulpverlening van mensen met suïcidaal gedrag.
Medicatiebeoordeling bij ouderen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het beter monitoren van de patiënt het primaire doel van de medicatiecheck is en dat de zorginhoudelijke inbreng van apothekers sinds 2011 apart kan worden geleverd en vergoed? Wat is uw reactie op een recente belronde van de Unie KBO, waaruit blijkt dat het merendeel van de zorgverzekeraars een all-in tarief bij de zorgprestatie van de terhandstelling vergoedt en dat slechts twee zorgverzekeraars apothekers onder strikte voorwaarden een aparte vergoeding voor medicatiebeoordeling geven?1
Ja. Ik herinner mij deze beantwoording. Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen zijn pas sinds 2012 concreet van start gegaan. Voor 1 januari 2012 werd er alleen op de prijs ingekocht en speelden deze prestaties helemaal geen rol. Nu kunnen wij echt omschakelen op inkoop van kwaliteit naast prijs. Dit is nieuw en zal even tijd nodig hebben om daadwerkelijk van de grond te komen. In het AO d.d. 21 juni jl. heb ik de apothekers en de zorgverzekeraars opgeroepen hierover in gesprek te gaan. Voor mijn reactie op het resultaat van de belronde door het KBO, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2, 3, 5 en 9.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Unie KBO blijkt dat de nieuwe prestatiebekostiging op het gebied van medicatiebeoordeling niet werkt? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen, waaraan jarenlange voorbereiding vooraf is gegaan en waarover met de Tweede Kamer uitgebreid is gewisseld, is pas sinds 1 januari 2012 ingevoerd. De tijd die gelegen is tussen de invoering van de systematiek en de belronde van de Unie KBO is tekort om dergelijke conclusies te trekken. Ik wijs u erop dat medicatiebewaking uiteraard moet plaatsvinden bij aflevering van geneesmiddelen. Zeker in het geval dat sprake is van polyfarmacie is een nauwkeurige beoordeling door de apotheker van het recept en mogelijke contra-indicaties van belang. Deze handeling maakt deel uit van de reguliere prestatie terhandstelling die bij alle apothekers wordt gecontracteerd. De prestatie medicatiebeoordeling ziet op een uitgebreide beoordeling van alle medicatie van de patiënt om onder meer te bezien of er niet teveel aan middelen wordt geslikt en waarin bijwerkingen van de middelen wordt nagegaan. Volledigheidshalve verwijs ik verder naar de beantwoording van de Kamervragen die in vraag 1 worden aangehaald.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), waaruit blijkt dat minder dan de helft van de zorgverzekeraars medicatiebeoordeling heeft gecontracteerd? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat u onvoldoende voorwaarden heeft geschapen voor het bereiken van overeenstemming tussen zorgverzekeraars en apothekers? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding van de KNMP dat patiënten op grote schaal vanwege financiële overwegingen weigeren maagzuurremmers aan te schaffen als gevolg van het grotendeels verwijderen van deze middelen uit het basispakket? Vindt u het aanvaardbaar dat deze patiënten als gevolg van de pakketuitname ernstige gezondheidsrisico’s, zoals een maagbloeding, lopen?
Ik betreur het als patiënten niet overgaan tot het aanschaffen van maagzuurremmers in die gevallen waarin de zorgverleners dit van belang achten. Ik neem aan dat zorgverleners het belang hiervan aan de patiënt toelichten. Ik reken de aanschaf van deze middelen tot de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt. De kosten van maagzuurremmers zijn goed te betalen (€ 10,– tot € 15,– per drie maanden bij gemiddelde dosering inclusief de receptregelvergoeding voor de apotheekhoudende).
Deelt u de mening dat kwetsbare ouderen de dupe dreigen te worden van de onduidelijke afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgverleners op het gebied van medicatiebeoordelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat noodzakelijke basiszorg voor kwetsbare ouderen niet afhankelijk mag zijn van de wijze waarop zij verzekerd zijn en daarmee van de vergoeding die een individuele zorgverzekeraar biedt? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke basiszorg is door alle betrokken partijen gedefinieerd en is niet afhankelijk van de wijze waarop patiënten verzekerd zijn. Het is echter duidelijker en transparanter geworden welke zorg bepaalde patiëntengroepen behoeven. Ik ga er zondermeer vanuit dat zorgverzekeraars deze zorg zullen gaan contracteren. Het is echter aan de apotheekhoudenden om duidelijk te maken welke gezondheidswinst en opbrengsten in concrete zin de patiënten en zorgverzekeraars mogen verwachten indien een prestatie wordt gecontracteerd.
Beschikt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels over meer informatie over de relatie tussen ingekochte prestaties en het aantal uitgevoerde medicijnbeoordelingen? In hoeverre komen de bevindingen van de NZa overeen met de uitkomst van het onderzoek van de Unie KBO?
De NZA heeft onlangs een beperkte quick scan uitgebracht. Deze heb ik inmiddels de Kamer doen toekomen. Later dit jaar zal de NZa een meer uitgebreide marktscan uitbrengen waarin ook de gecontracteerde prestaties aan de orde komen. De mate waarin medicatiebeoordeling in 2012 plaatsvindt, zal ook naar voren komen in het kader van de rapportages van Zichtbare Zorg. Ik verwacht dit jaar vier rapportages die betrekking hebben op de farmacie. Ik zal deze rapportages uiteraard aan de Kamer aanbieden.
In hoeverre houden zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid rekening met de multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie die de beroepsgroepen in de medische ouderenzorg hebben opgesteld? Heeft de NZa hier ook onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid nog geen rekening met deze richtlijn hebben gehouden omdat deze richtlijn pas in mei 2012 is vastgesteld. Ook de NZa heeft hier nog geen onderzoek naar kunnen doen.
Deelt u de mening dat meer werk moet worden gemaakt van medicatiebeoordelingen, die zowel de gezondheid van ouderen ten goede komen als op eenvoudige wijze kosten besparen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier alsnog serieus werk van?
Zie antwoord vraag 2.
Lobby praktijken van tabakfabrikant Philip Morris in Bergen op Zoom |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de brief die Philip Morris naar alle fracties in de gemeente Bergen op Zoom heeft gestuurd?1
Ik heb de betreffende uitzending van EenVandaag gezien en de brief gelezen.
Wat vindt u ervan dat Philip Morris met onjuiste en misleidende informatie hun personeelsleden en raadsleden in Bergen op Zoom angst aanjaagt door te dreigen met mogelijk ontslag?
Het feit dat Philip Morris over een beleidsterrein dat hun activiteiten direct raakt, contact zoekt met het lokaal bestuur en hen informeert over mogelijke consequenties van landelijk beleid, is niet per definitie onethisch. Ik heb er het volste vertrouwen in dat lokale bestuurders dergelijke lobbyactiviteiten op integere en zorgvuldige wijze zullen afwegen.
Over de aard en frequentie van contacten tussen mijn ministerie met de tabakslobby heb ik u eerder geïnformeerd in antwoord op bovengenoemde Kamervragen. Van beïnvloeding van het ministerie van VWS en het ministerie van EL&I door Philip Morris ten aanzien van het voornemen de accijnzen op tabaksproducten te verhogen, is geen sprake geweest.
Wat vindt u ervan dat Philip Morris de accijnsverhoging, met oneerlijke informatie, direct verbindt aan gevolgen voor de werkgelegenheid in Bergen op Zoom om zo de raadsleden onder druk te zetten? Wat is uw ethisch oordeel over deze lobbypraktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u op de hoogte van het feit dat Philip Morris op deze wijze gemeenteraadsleden en eigen personeel onder druk zet? Zo ja, hoe bent u op de hoogte gebracht?
Zie antwoord vraag 1.
Is Philip Morris ook met deze boodschap op het ministerie van EL&I geweest, en hoe is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de invloed van Philip Morris op het ministerie van VWS? Wordt ook op bovengeschetste wijze getracht uw beleid te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het oordeel dat deze manier van lobbyen angst aanjaagt, oneerlijk en misleidend is, en bent u bereid Philip Morris hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zorgverzekeraars in medische gegevens van GGZ patiënten neuzen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Zorgverzekeraars neuzen in medische gegevens GGZ1?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van de wijze van controle door onder andere zorgverzekeraar CZ bij Europsyche waarbij medewerkers van CZ persoonlijke behandelplannen en gespreksverslagen ingezien hebben? Op welke wijze wordt hier de privacy van patiënten bij controle van een zorgaanbieder gewaarborgd?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de wettelijke basis gelegd voor inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Verwerking persoonsgegevens Zorgverzekeraars met bijbehorend Protocol Materiële Controle van Zorgverzekeraars Nederland (verder: de Gedragscode Zorgverzekeraars) is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. De regeling waarborgt een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars door het voorschrijven van een gefaseerde opbouw van die materiële controle.
De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat hij heeft vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar richting de zorgaanbieder kan aantonen dat met minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd.
Van zorgverzekeraar CZ heb ik begrepen dat de wijze waarop zij hun controle hebben uitgevoerd in overeenstemming is met de hierboven beschreven regels. CZ heeft eerst minder ingrijpende stappen gezet en vervolgens vastgesteld dat het noodzakelijk was om medische dossiers in te zien. De dossiercontrole (dus de detailcontrole) is uitgevoerd door een «functionele eenheid» onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur. De van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokkenen bij dit dossieronderzoek. Op deze wijze is de privacy van de betrokken patiënten gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande informatie stel ik vast dat de door onder andere zorgverzekeraar CZ uitgevoerde controle past bij de rol van de verzekeraars in het stelsel. Uit deze controles is gebleken dat het grootste deel van de door Europsyche ingediende declaraties geen betrekking heeft op collectief verzekerde zorg. Europsyche diende declaraties in voor zorg die niet tot het basispakket behoort en dus niet uit de collectieve middelen vergoed mag worden. Dit was niet anders vast te stellen dan door de wijze waarop de controles zijn uitgevoerd. Gezien de problemen waarvoor wij ons gesteld zien met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg, ben ik verheugd dat de verzekeraars wat dit betreft hun rol oppakken.
Wat vindt u van het feit dat bij de controle door zorgverzekeraars bij Europsyche niet-medische medewerkers die wel een geheimhoudingsverklaring ondertekend hebben, maar dat dit een veel geringere status heeft dan het formele beroepsgeheim van medici en andere BIG-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)? Vindt u het wenselijk dat deze gegevens bij niet-medische medewerkers terecht gekomen is bij deze controle?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven, is de dossiercontrole uitgevoerd door een «functionele eenheid» onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur. De geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokken medewerkers bij dit dossieronderzoek. De geheimhoudingsverklaring die de medewerkers hebben ondertekend, geldt voor hen evenzeer als voor medici of andere BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren.
Wat vindt u van de keuze van de zorgverzekeraars om te kiezen voor dossierinzage, een zeer zwaar middel, terwijl er ook allerlei lichtere controlemiddelen ter beschikking staan voor het uit te voeren onderzoek en deze lichtere middelen ook eerst moeten worden gebruikt zoals vermeld staat in ministeriële Regeling Zorgverzekering? Wat gaat u eraan doen om er zorg voor te dragen dat zorgverzekeraars niet direct naar dossierinzage grijpen bij de controle van zorgaanbieders?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn eerst minder ingrijpende stappen gezet. Zoals de Regeling zorgverzekering voorschrijft, zijn er pas zwaardere middelen ingezet toen bleek dat er sprake was van ernstige verdenking van onrechtmatigheden. Dossierinzage is een zeer arbeidsintensieve manier van controleren. Zorgverzekeraars doen dit soort onderzoeken alleen als er aanleiding toe is. Op basis van de informatie die ik heb, stel ik vast dat zorgverzekeraars de signalen rond vermoedens over het declareren van niet verzekerde zorg serieus hebben opgepakt en dat zij daartoe alle in de Gedragscode Zorgverzekeraars vastgestelde stappen hebben doorlopen. Zo kan worden voorkomen dat we collectieve middelen inzetten voor zorg die niet vergoed had mogen worden. Dat dit heel belangrijk is vanuit het oogpunt van de betaalbaarheid van de zorg spreekt voor zich.
Deelt u de mening dat de wijze van controleren, zoals uitgevoerd bij Europsyche, waarbij psychiatrische patiënten opgebeld werden door niet-medische medewerkers van zorgverzekeraars die over vertrouwelijke gegevens beschikten van deze patiënten, zeer confronterend is voor patiënten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en schadelijk voor de vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en patiënt gezien de ziektebeelden van deze patiënten? Wat gaat u eraan doet dat dit niet meer gebeurt?
Zorgverzekeraar CZ heeft een telefonische enquête uitgevoerd om te verifiëren of er sprake was van onrechtmatigheden voorafgaand aan het dossieronderzoek. De medewerkers die deze enquête uitvoerden, opereerden onder de verantwoordelijkheid van de medisch adviseur en zijn gehouden aan het medisch beroepsgeheim. Op het moment van de enquête waren er geen vertrouwelijke gegevens uit het dossieronderzoek beschikbaar.
Ik kan mij voorstellen dat patiënten die opgebeld worden door hun verzekeraar daarvan schrikken. Aan de andere kant ben ik van mening dat ook psychiatrische patiënten moeten weten dat zorg die niet in het basispakket zit, niet vergoed kan worden als ware het verzekerde zorg. Daar hebben we gezamenlijk in Nederland voor gekozen. Op genezing gerichte geestelijke gezondheidszorg moet beschikbaar blijven voor psychiatrische patiënten, dat is van groot belang. En om dat te kunnen blijven garanderen, is het essentieel dat alleen zorg die daadwerkelijk in het basispakket zit, vergoed wordt.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar de gang van zaken door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) wenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De zorgverzekeraars voeren hun controles uit volgens de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars waar het protocol materiële controle deel van uitmaakt. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft voor deze gedragscode een goedkeurende verklaring afgegeven (Stcrt. 2012, nr. 401). Het is aan het CBP om te bepalen of onderzoek wenselijk is. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf of en wanneer het onderzoek noodzakelijk is.
Zorgverzekeraars die neuzen in medische gegevens |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medewerkers van diverse zorgverzekeraars persoonlijke behandelplannen en gespreksverslagen hebben ingezien van mensen die geestelijke gezondheidszorg ontvangen? Klopt dit bericht? Zo nee, wat klopt er precies niet aan?1
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de wettelijke basis gelegd voor inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Verwerking persoonsgegevens Zorgverzekeraars met bijbehorend Protocol Materiële Controle van Zorgverzekeraars Nederland (verder: de Gedragscode Zorgverzekeraars) is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. De regeling waarborgt een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars door het voorschrijven van een gefaseerde opbouw van die materiële controle.
De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat hij heeft vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar richting de aanbieder kan aantonen dat met minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd.
Van zorgverzekeraar CZ heb ik begrepen dat de wijze waarop zij hun controle hebben uitgevoerd in overeenstemming is met de hierboven beschreven regels. CZ heeft eerst minder ingrijpende stappen gezet en vervolgens vastgesteld dat het noodzakelijk was om medische dossiers in te zien. De dossiercontrole (dus de detailcontrole) is uitgevoerd door een «functionele eenheid» onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur. De van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokkenen bij dit dossieronderzoek. Op deze wijze is de privacy van de betrokken patiënten gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande informatie stel ik vast dat de door onder andere zorgverzekeraar CZ uitgevoerde controle past bij de rol van de verzekeraars in het stelsel. Uit deze controles is gebleken dat het grootste deel van de door Europsyche ingediende declaraties geen betrekking heeft op collectief verzekerde zorg. Europsyche diende declaraties in voor zorg die niet tot het basispakket behoort en dus niet uit de collectieve middelen vergoed mag worden. Dit was niet anders vast te stellen dan door de wijze waarop de controles zijn uitgevoerd. Gezien de problemen waarvoor wij ons gesteld zien met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg, ben ik verheugd dat de verzekeraars wat dit betreft hun rol oppakken.
Is het waar dat mensen thuis zijn gebeld door medewerkers van verzekeraars die over vertrouwelijke gegevens bleken te beschikken? Zo nee, wat is er werkelijk gebeurd? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid onderzoek te doen naar deze ernstige aantijging? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraar CZ heeft een telefonische enquête uitgevoerd om te verifiëren of er sprake was van onrechtmatigheden voorafgaand aan het dossieronderzoek. De medewerkers die deze enquête uitvoerden, opereerden onder de verantwoordelijkheid van de medisch adviseur en zijn gehouden aan het medisch beroepsgeheim. Op het moment van de enquête waren er geen vertrouwelijke gegevens uit het dossieronderzoek beschikbaar.
Wilt u uitzoeken of het klopt dat mensen zelfs zijn gebeld met de vraag of zij zich realiseren hoeveel zij de samenleving kosten? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij zorgverzekeraar CZ leert dat deze vraag niet is gesteld in de telefonische enquête die zij hebben uitgevoerd in het kader van het verifiëren of er sprake was van onrechtmatigheden, voorafgaand aan het dossieronderzoek. Deze enquête was geprotocolleerd en bestond uit 9 vragen. De vragen richtten zich voornamelijk op de kwalificatie van de behandelaar en de naamsbekendheid en rol van Europsyche binnen de behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraar CZ controles door middel van inzage in dossiers of gespreksverslagen heeft laten uitvoeren door medewerkers die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Is patiënten in alle gevallen vooraf om toestemming gevraagd voor inzage in het dossier en/of gespreksverslagen? Zo nee, wat is hierover uw oordeel en welke consequentie verbindt u hieraan?
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars toezicht kunnen uitoefenen op uitgaven voor verzekerde zorg en dat daarbij een zorgvuldige omgang met de persoonsgegevens van verzekerden gewaarborgd is. In sommige gevallen is het noodzakelijk om medische dossiers van patiënten te kunnen inzien zonder toestemming van de verzekerde.
In verreweg de meeste gevallen is inzage in het medisch dossier door een zorgverzekeraar (een zware vorm van detailcontrole) niet nodig, omdat veelal minder vergaande vormen van controles soelaas kunnen bieden. Inzage in het medisch dossier van een individuele verzekerde is alleen in uiterste instantie mogelijk, namelijk pas als methoden die de privacy veel minder belasten niet toereikend zijn.
Voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van medische persoonsgegevens door verzekeraars (zonder toestemming van de verzekerde/patiënt) bestaat in de Regeling zorgverzekering een afdoende wettelijke grondslag. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Welke andere zorgverzekeraars hebben controles uitgevoerd door medewerkers die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen?
Dossiercontrole door zorgverzekeraars dient altijd te gebeuren onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur zoals vastgelegd in de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars. De geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokken medewerkers bij dit dossieronderzoek. Er zijn mij geen signalen bekend van verzekeraars die in strijd met het voorgaande materiële controles hebben uitgevoerd.
Is het waar dat slechts één zorgverzekeraar de controles uitsluitend heeft verricht met behulp van een medisch adviseur. Zo nee, welke zorgverzekeraars hebben nog meer op deze wijze gewerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Aan welke controleregels moeten zorgverzekeraars voldoen? Wat is de sanctie indien zij deze overtreden?
De controleregels zijn vastgesteld in de Regeling zorgverzekering en nader uitgewerkt in de Gedragscode Zorgverzekeraars (Stcrt. 2012, nr. 401, pagina 49 e.v.). Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 1.
De NZa is belast met het toezicht op de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld (artikel 16, onderdeel b, van de Wet marktordening gezondheidszorg, verder Wmg). De NZa kan de bepalingen in de Zvw over de verwerking van persoonsgegevens bestuursrechtelijk handhaven met een last onder dwangsom en/of een bestuurlijke boete (artikel 83 respectievelijk artikel 89 Wmg). Bij overtreding van de gedragscode, en daarmee de Wet bescherming persoonsgegevens, kan het CBP handhavend optreden.
Tussen het CBP en de NZa is een protocol opgesteld waarin de samenwerking tussen beide partijen is geregeld2. Het doel van het protocol is tweeledig. Ten eerste om tot een verdeling te komen van het toezicht, daar waar sprake is van een samenloop in taken en bevoegdheden.
Ten tweede om elkaar die informatie te verschaffen die van belang kan zijn voor de handhavingactiviteiten van de ander. Beide organisaties houden toezicht op de naleving van de eisen die de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars stellen aan het verrichten van materiële controles.
Bieden de controleregels ruimte voor inzage van persoonlijke medische en behandelinformatie van cliënten door mensen die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of alle zorgverzekeraars zich aan deze regels hebben gehouden? Zo ja, deelt u de mening dat hier sprake is van een onwenselijke schending van de privacy van patiënten en dat de regels of het toezicht op de naleving moeten worden aangescherpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De kern van de aanpak van materiële controle is te zorgen voor een controlesysteem dat de betrokkenen en de persoonlijke levenssfeer zo weinig mogelijk belast. Met dat doel is gekozen voor een aanpak die bevordert dat de inzet van detailcontrole waar mogelijk kan worden vermeden door de inzet van niet tot de personen herleidbare controlemiddelen in een vroegere fase van het onderzoek. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt moet dit plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur (wettelijke verplichting, artikel 7.4, tweede lid, Regeling zorgverzekering). De regeling is tot stand gekomen met instemming van het CBP en het veld. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7. Er worden daarbij inderdaad geen eisen gesteld aan het opleidingsniveau van de betreffende medewerkers.
Bij de beantwoording van de vragen 6 en 7 heb ik tevens aangegeven dat er mij geen signalen bekend zijn van verzekeraars die in strijd met het vereiste, dat materiële controles moeten worden verricht onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur, hebben gehandeld. Nader onderzoek hiernaar acht ik niet noodzakelijk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven zijn er twee toezichthouders, het CBP en de NZa, die toezicht houden op de wijze waarop verzekeraars materiële controles uitvoeren.
Deelt u de mening van CZ dat het opleidingsniveau van controleurs die inzage hebben in privacygevoelige informatie niet relevant is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat interne integriteitsverklaringen van medewerkers van een zorgverzekeraar minder zwaar wegen dan het medische beroepsgeheim en de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van medici en andere BIG-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)? Zo nee, wat is dan nog de betekenis van het beroepsgeheim en de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid?
Zie antwoord vraag 9.
Welke lichtere controle-instrumenten hebben zorgverzekeraars tot hun beschikking? Hebben zij hiervan op adequate wijze gebruik gemaakt alvorens over te gaan tot het lezen van medische dossiers en gespreksverslagen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In de Gedragscode Zorgverzekeraars is een stappenplan opgenomen. Alvorens eventueel over te gaan tot het inzien van medische dossiers, wat een vorm van detailcontrole is, dienen een algemene risicoanalyse en algemene controle plaats te vinden. Alleen wanneer de uitkomsten hiervoor aanleiding geven, zal detailcontrole worden ingezet. De instrumenten die kunnen worden ingezet in het kader van een algemene controle zijn onder meer het gebruik van de AO/IC-verklaring van de zorgaanbieder (dan wel bestuurs- en accountantsverklaringen), statistische analyses en verbands- en logicacontroles. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen onderzoek naar aanleiding van risicoanalyse en onderzoek naar aanleiding van signalen. Bij onderzoek naar een concreet signaal, zoals het onderhavige onderzoek, is het niet nodig eerst een risicoanalyse en algemene controle te doen. Wel moet bij onderzoek naar een signaal eveneens de proportionaliteit in acht genomen worden (eerst minder ingrijpende procedures alvorens verdergaande stappen te nemen). Het inzien van medische dossiers vindt derhalve uitsluitend plaats als andere mogelijkheden niet voorhanden zijn.
In de onderhavige casus zijn eerst minder ingrijpende stappen gezet. Zoals de Regeling zorgverzekering voorschrijft, zijn er pas zwaardere middelen ingezet toen bleek dat er sprake was van ernstige verdenking van onrechtmatigheden. Dossierinzage is een zeer arbeidsintensieve manier van controleren. Zorgverzekeraars doen dit soort onderzoeken alleen als er aanleiding toe is. Op basis van de informatie die ik heb, stel ik vast dat zorgverzekeraars de signalen rond vermoedens over het declareren van niet verzekerde zorg serieus hebben opgepakt en dat zij daartoe alle in de Gedragscode Zorgverzekeraars vastgestelde stappen hebben doorlopen. Zo kan worden voorkomen dat we collectieve middelen inzetten voor zorg die niet vergoed had mogen worden. Dat dit heel belangrijk is vanuit het oogpunt van de betaalbaarheid van de zorg spreekt voor zich.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de burger in de zorg ernstig wordt geschaad als hij er niet langer zeker van kan zijn dat vertrouwelijke gesprekken en gevoelige dossierinformatie binnen de muren van de behandelkamer blijven? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deel ik niet. Het kan niet zo zijn dat er zorg wordt vergoed die niet tot het basispakket behoort. Dit zet immers de betaalbaarheid van het hele zorgstelsel onder druk. De burger moet er ook op kunnen vertrouwen dat hier op gelet wordt. Daarvoor is het onontbeerlijk om persoonsgegevens te verwerken. Dat neemt niet weg dat zeer zorgvuldig met medische gegevens dient te worden omgegaan. Deze behoren immers tot de hoogste categorie van gevoeligheid en hebben daarom in het (internationale) recht bijzondere bescherming gevonden. In het kader van het privacyrecht en de Zvw staat dan ook voorop dat de verwerking van persoonsgegevens slechts is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw. Dit noodzakelijkheidcriterium is dan ook cruciaal voor de beantwoording van de vraag tot welk detailniveau in het kader van materiële controle persoonsgegevens mogen worden ingezien, zoals geregeld in de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars.
Op basis van de signalen die ik heb, stel ik vast dat de zorgverzekeraars hebben gehandeld zoals het protocol materiële controle, onderdeel van de Gedragscode Zorgverzekeraars, voorschrijft.
Wat stelt de opt-in-regeling van het Elektronisch Patiëntendossier nog voor als zorgverzekeraars via andere weg bij patiëntengegevens kunnen komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Met een opt-in geven patiënten aan of zij willen dat hun gegevens beschikbaar zijn voor elektronische uitwisseling tussen zorgaanbieders waarmee zij een behandelrelatie hebben. Als patiënten niet willen dat gegevens op elektronische wijze worden uitgewisseld kunnen zij ervoor kiezen niet aan deze uitwisseling mee te doen.
Zorgverzekeraars krijgen echter geen toegang tot het EPD. Verder is van belang dat in de Gedragscode Zorgverzekeraars (artikel 4.9.4) is bepaald dat zorgverzekeraars de persoonsgegevens die worden verzameld in het kader van materiële controle, gericht op de zorgaanbieder, in beginsel niet mogen gebruiken voor een ander doel dan materiële controle van de betreffende zorgaanbieder. De gegevens van de patiënten mogen bijvoorbeeld niet worden gebruikt om hen uit te sluiten van een (aanvullende) verzekering. Dat is ook één van de redenen waarom materiële controle plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze zaak? Indien het CBP hierover nog geen standpunt heeft ingenomen, bent u dan bereid dit College om advies te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 11. Daarenboven wil ik er op wijzen dat zorgverzekeraars hun controles uitvoeren volgens de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars waar het protocol materiële controle deel van uitmaakt. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft voor deze gedragscode een goedkeurende verklaring afgegeven (Stcrt. 2012, nr. 401). Het is aan het CBP om te bepalen of onderzoek wenselijk is. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf of en wanneer het onderzoek noodzakelijk is.
Is het CBP van mening dat de gedragscode voor zorgverzekeraars moet worden aangescherpt aangezien deze geen uitsluitsel geeft over zaken als inzage van patiëntengegevens door niet-medici en het onaangekondigd opbellen van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoorden op voorgaande vragen aangegeven, geven zowel de Regeling zorgverzekering als de Gedragscode Zorgverzekeraars wel uitsluitsel over dit soort zaken.
Bieden de wettelijke regels ruimte aan zorgverzekeraars voor verregaande privacyschendende controles, zoals inzage in gespreksverslagen? Kunt u de regelingen noemen waarin die ruimte precies wordt bepaald? Ziet u aanleiding deze aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 5 alsmede de antwoorden op de vragen 9, 10 en 11.
Vindt u het nog wel verantwoord om het Elektronisch Patiëntendossier in handen van de zorgverzekeraars te geven, gelet op de toenemende signalen dat velen van hen geen boodschap hebben aan de medische privacy en deze ondergeschikt maken aan hun eigen bedrijfseconomische belangen?
Het EPD is en wordt niet in handen van zorgverzekeraars gegeven. De koepels van zorgaanbieders hebben besloten tot een doorstart van het Landelijk Schakel Punt (LSP). Zij hebben voor de financiering hiervan afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars, zoals zij ook voor andere vormen van zorg doen. Zorgverzekeraars hebben ook geen toegang tot het LSP.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde de rechterlijke uitspraak tegen het verplicht vermelden van diagnose-informatie op ggz-declaraties te respecteren? Indien de Nederlandse Zorgautoriteit opnieuw zou handelen in strijd met de uitspraak van de rechter, bent u dan bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft op 5 juni 2012 (Stcrt. 2012, nr. 11860) uitvoering gegeven aan de opdracht van het CBB in de uitspraak van 8 maart 2012.
Herinnert u zich uw antwoord waarin u stelde dat uit gegevens uit het DBC-informatiesysteem (DIS) geen personen zijn te herleiden, omdat deze gegevens zijn gepseudonymiseerd? Hoe verhoudt dit antwoord zich dit tot de brief van het CBP aan u, waarin wordt gesproken over een aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verstrekte sleutel waarmee «pseudo-entiteiten» alsnog kunnen worden geïdentificeerd? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Door de toegepaste pseudonimisering zijn in het DBC-Informatiesysteem (DIS) geen personen te herleiden. Voor het CBS is een situatie gecreëerd waardoor het CBS de DIS-gegevens kan koppelen met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Dat gaat als volgt in zijn werk. De DIS-gegevens worden eerst opgestuurd aan een zogenaamde trusted third party, die de DIS-pseudoniemen omzet in een speciaal CBS-pseudoniem en deze naar het CBS verstuurt. Het CBS stuurt vervolgens de benodigde GBA-gegevens versleuteld en dus onherkenbaar naar de trusted third party, die deze GBA-gegevens van hetzelfde CBS-pseudoniem voorziet als voor de DIS-gegevens, en de gepseudonimiseerde GBA-gegevens naar het CBS verstuurt. Daarmee kan het CBS dan de DIS-gegevens aan de GBA-gegevens koppelen. De DIS-pseudoniemen worden dus niet geïdentificeerd door deze procedure. Ten behoeve van statistische doeleinden is het CBS wettelijk gerechtigd om persoonsgegevens te verwerken (CBS-wet, artikel5.
Het CBP geeft overigens in de door u genoemde brief aan, dat het kan instemmen met de gehanteerde pseudonimiseringsprocedure voor de DIS, inclusief de voor het CBS gecreëerde variant.
Aan welke personen of instanties anders dan het CBS wordt de in vraag 20 genoemde sleutel nog meer verstrekt?
Deze sleutel wordt aan geen enkele andere personen of organisaties verstrekt.
Is het waar dat ook de Stichting ZorgTTP, die een schakel vormt in de pseudonymisering van DBC-registraties, medische gegevens in handen krijgt, zoals wordt gesteld in een document van de Stichting Informatievoorziening Zorg? Vindt u de beveiliging door middel van een wachtwoord dat bekend is bij het DIS afdoende bescherming? Wilt u uw antwoord toelichten?4
DIS-gegevens worden dubbel gepseudonimiseerd. Voordat een zorgaanbieder gegevens aanlevert bij Stichting ZorgTTP, worden de persoonsgegevens al eenmaal onomkeerbaar gepseudonimiseerd. Ook wordt er dan een scheiding aangebracht tussen persoonsgegevens en overige gegevens. Alleen de gepseudonimiseerde persoonsgegevens kunnen door ZorgTTP worden geopend, zodat ZorgTTP ze voor de tweede keer kan pseudonimiseren. De overige gegevens, zoals zorgproducten en zorgactiviteiten, zijn voor de ZorgTTP niet toegankelijk. Er kunnen door ZorgTTP dus geen medische gegevens worden ingezien. De overige gegevens, kunnen alleen door DIS worden geopend. Deze gegevens zijn mijns inziens afdoende beveiligd.
Het bericht dat C1000 begint met een EK-oorlog |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «C1000 begint EK-oorlog»1?
Ja.
Kunt u – mede in het licht van de doelstelling van de Drank- en Horecawet om het overmatig alcoholgebruik tegen te gaan – aangeven hoe u tegen dergelijke bieroorlogen aankijkt? Bent u van mening dat dergelijke stuntprijsacties onwenselijk zijn?
Ik kan mij voorstellen dat goedkope drank aantrekkelijk is voor jongeren. Daarom voer ik ook een afgewogen beleid, waar naast voorlichting aan jongeren en ouders, ook prijsbeleid onderdeel van uitmaakt.
Ik zie drankgebruik onder jongeren als een probleem dat met name een lokale aanpak vergt. Ik ben dan ook voorstander van een aanpak op gemeentelijk niveau. Op 22 mei jl. is in de Eerste Kamer de wijziging van de Drank- en Horecawet aanvaard. Met die nieuwe wet hebben gemeenten straks meer instrumenten voor het inrichten van hun preventiebeleid gericht op alcoholgebruik onder jongeren. Burgemeesters krijgen met de nieuwe Drank- en Horecawet bijvoorbeeld extra bevoegdheden om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours.
Bent u bekend met de wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat er een relatie is tussen de hoogte van de prijs van alcoholhoudende dranken en de omvang van de alcoholconsumptie en de schade die daaruit voortkomt2? Deelt u de mening dat met name minderjarigen en jongvolwassenen voor dergelijke stuntacties erg gevoelig zijn omdat ze én heel voordelig aan alcohol kunnen komen én worden gestimuleerd om heel veel alcohol te nuttigen? Vindt u dat ook onwenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Valt een dergelijke actie volgens u nog steeds onder de door de branche zelf opgestelde alcoholcode? Is een dergelijke actie in overeenstemming met de Europese richtlijn, waarin onder andere staat dat de reclame geen onmatig alcoholgebruik mag aanmoedigen?
In Nederland bestaat een stelsel van zelfregulering. Hiertoe heeft de branche een Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken opgesteld. In die code zijn ook beperkingen gesteld aan het gratis verstrekken van drank en de toelaatbaarheid van kortingsacties. Een korting mag maximaal 50% van de normale verkoopprijs bedragen. De actie van C1000 valt binnen die maximaal toegestane kortingspercentages. Bij overtreding van de Reclamecode kan de Reclame Code Commissie of het College van Beroep bij de reclamecode aangesloten bedrijven een boete opleggen.
Het kabinet hecht veel belang aan de zelfregulering, mede gelet op de langs die weg reeds bereikte beperkingen van reclame. Mede tegen die achtergrond is het kabinet niet voornemens verdergaande wettelijke maatregelen te nemen. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vorige vraag, ben ik voorstander van een lokale aanpak van alcoholgebruik onder jongeren. De gewijzigde
Drank- en Horecawet biedt daartoe voldoende handvatten.
Deelt u de mening dat het instrument van zelfregulering onvoldoende zwaar is, niet ver genoeg reikt en derhalve een onvoldoende bijdrage levert aan het alcoholpreventiebeleid richting jongeren? Bent u daarom alsnog bereid om artikel 15 van de Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn (AVMDR) in de wet op te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u voor het tegengaan van dergelijke landelijke stuntacties een landelijk verbod op het verkopen van alcoholhoudende dranken onder de kostprijs willen overwegen?
Ik vind dergelijke maatregelen een zaak waar lokale afwegingen noodzakelijk zijn. Daarom heb ik in de nieuwe Drank- en Horecawet extra verordenende bevoegdheden opgenomen voor burgemeesters om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours, in het belang van de volksgezondheid of de openbare orde. Deze vorm van lokaal maatwerk acht ik samen met de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken afdoende. VWS is in zijn algemeenheid in gesprek met het CBL via het
Regulier Overleg Alcoholbeleid. Ik hoop wel dat er op lokaal niveau gesprekken met o.a. supermarkten plaatsvinden om alcoholgebruik onder jongeren verder te beperken.
Meier et al., (2008b). Independent review of the effects of alcohol pricing and promotion: Part B. Modelling the potential impact of pricing and promotion policies for alcohol in England: Results from the Sheffield Alcohol Policy Model Version 2008 (1–1). University of Sheffield, UK. Study commissioned by the Department of Health.
Meier, P. et al., (2009). Model-based appraisal of alcohol minimum pricing and off-licensed trade discount bans in Scotland. A Scottish adaptation of the Sheffield Alcohol Policy Model version 2.
Meier, P. (2009). Sheffield report analyses effects of minimum pricing for alcohol in Scotland. Quote opgehaald van: http://www.sheffield.ac.uk/mediacentre/2009/1351.html op 1 oktober 2009.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) om te bezien hoe soortgelijke stuntacties rondom het EK gestopt en voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 6.
De plannen van een nieuw toetredende zorgverzekeraar |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bedrijf Anno12, dat voornemens is als zorgverzekeraar aan de slag te gaan? Zijn er contacten geweest met uw ministerie, gelet op uw grote wens om concurrentie te organiseren op de zorgverzekeringsmarkt? Zo ja, waar heeft het contact uit bestaan?1
Ja, ik ben bekend met de plannen van ANNO12. De initiatiefnemers houden het ministerie van VWS ambtelijk op de hoogte over de voortgang.
Zijn er reeds vergunningsverzoeken ingediend bij De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten? Zo ja, op welke termijn wordt door deze instanties een beslissing genomen?
Nee, er is nog geen vergunningsverzoek ingediend bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook heeft ANNO12 nog geen aanvraag tot goedkeuring van een prospectus, waarin de aanbieding van het financiële product wordt omschreven, ingediend bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Overigens is ook niet zeker dat goedkeuring van de AFM hiervoor is vereist, aangezien de participaties in ANNO12 mogelijk niet kwalificeren als een effect en dientengevolge geen verplichting tot een goedgekeurd prospectus bestaat.
Welke ander bedrijf is, naast Anno12, bezig zich te oriënteren of concrete stappen te zetten richting toetreding? Wie zijn de initiatiefnemers?
Voor zover ik weet, is er nog een ander initiatief, dat zich in de verkennende fase bevindt. De initiatiefnemers wensen in deze fase anoniem te blijven. In de Monitor Toetredingsdrempels Zorgverzekeringsmarkt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die ik op 31 mei 2012 aan de Tweede Kamer heb aangeboden (Tweede Kamer, 2011/12, 32 620, nr. 62), is op pagina 69 te lezen dat het een samenwerking betreft tussen een buitenlandse verzekeraar en een partij die op dit moment zorgverzekeringen aanbiedt, maar niet zelf als zorgverzekeraar op de markt actief is.
Wat zijn in de ogen van de andere initiatiefnemers, naast Anno12, de grootste drempels voor toetreding?
In bovengenoemde monitor is eveneens te lezen dat de andere initiatiefnemers de winstgevendheid op de zorgverzekeringsmarkt als belangrijk struikelblok noemen in de samenwerking. De buitenlandse investeerder eist namelijk een redelijk rendement op zijn financiële inbreng.
De algehele conclusie van het onderzoek van de NZa -dus niet specifiek in de ogen van de initiatiefnemers- is dat er op de zorgverzekeringsmarkt ruimte is voor toetreding en voor kleine zorgverzekeraars met een duidelijk eigen gezicht. Wel zijn er een aantal toetredingsdrempels, die te maken hebben met de kapitaaleisen, regelgeving en regeldruk, risicoverevening en afschaffing ex post compensaties, collectivisering van de markt en het toenemend belang van zorginkoop. Uit de praktijk zal moeten blijken of deze conclusie van de Nza terecht is.
Hebben beide initiatiefnemers van Anno12 een verleden bij bestaande verzekeraars? Zo ja, welke behalve Achmea?
Beide initiatiefnemers van ANNO12 hebben in het verleden gewerkt bij diverse verzekeraars. Beiden hebben overigens een verleden bij Agis Zorgverzekeringen, inmiddels gefuseerd met Achmea. Verder heeft één van de initiatiefnemers onder andere gewerkt bij Zorgverzekeraar VGZ en de andere bij ANOZ Zorgverzekeringen. Deze informatie is ook terug te vinden via de website van ANNO12 (www.ANNO12.nl).
Wat is uw reactie op het voornemen om verzekerden naast de maandelijkse premie een eenmalige inleg van € 850 te vragen? Deelt u de mening dat dit zich niet verdraagt met de acceptatieplicht voor de basisverzekering voor verzekeraars? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de door ANNO12 op de website verstrekte informatie blijkt dat de eenmalige inleg niet verplicht wordt gesteld. Ook mensen die de inleg niet willen doen, kunnen zich verzekeren bij ANNO12. Daarom is deze inleg niet in strijd met de acceptatieplicht. Indien de uit de zorgverzekering van ANNO12 voortvloeiende rechten en plichten voor verzekerden die niet hebben ingelegd niet afwijken van die van verzekerden die wel hebben ingelegd, is dit niet strijdig met de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Ik ga ervan uit dat mondige burgers hun eigen afweging kunnen maken of zij deze eenmalige inleg willen doen om een participatie in ANNO12 te verkrijgen.
Is het voor De Nederlandsche Bank überhaupt mogelijk een vergunning te verlenen als een deel van het benodigde startkapitaal nog niet voorhanden is, omdat het door potentiële verzekerden moet worden opgebracht?
Voor het verkrijgen van een vergunning voor het uitoefenen van het verzekeringsbedrijf eist de Wet op het financieel toezicht (Wft) dat een verzekeraar aantoont dat hij voldoende solvabel is. Dit is het geval als de verzekeraar beschikt over het minimum bedrag van het garantiefonds dat hoort bij de voorgenomen verzekeringswerkzaamheden. Een zorgverzekeraar is een reguliere schadeverzekeraar in de zin van de Wft met vergunningen voor de branches 1 (ongevallen) en 2 (ziekte). Op grond van het Besluit prudentiële regels Wft bedraagt het minimumbedrag van het garantiefonds voor een schadeverzekeraar met genoemde vergunningen € 2,3 miljoen. Dit is het bedrag dat de zorgverzekeraar beschikbaar moet hebben om een vergunning van DNB te krijgen.
Deelt u de mening dat Anno12 door het bewust kiezen voor een gezonde verzekerdenpopulatie de spelregels van de risicoverevening ontduikt aangezien maximaal wordt geprofiteerd van de «goede risico’s», terwijl de «slechte risico’s» op de overige verzekeraars worden afgewenteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Verzekeringsplichtigen kiezen hun zorgverzekeraar, niet andersom. Voor verzekeraars geldt daarbij een acceptatieplicht. Indien een verzekeringsplichtige die woont in het werkgebied van ANNO12 een zorgverzekering bij ANNO12 wil afsluiten, mag ANNO12 deze dus niet weigeren, ongeacht zijn of haar gezondheid. Er is van ontduiken van de spelregels van de risicoverevening geen sprake.
Wat is uw opvatting over het voornemen van de initiatiefnemers om verzekerden te gaan bevragen over hun gezondheidsbewustzijn en leefstijl, en op basis daarvan winst uit te keren? Is dit geen verkapte premiedifferentiatie achteraf? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden, nu nog niet bekend is hoe ANNO12 dit voornemen in zal vullen. Indien de winst slechts wordt uitgekeerd aan degenen die een financiële inbreng hebben gedaan, is dit op zich niet te zien als een verkapte premiedifferentiatie, maar als een beloning voor de inbreng (zoals bijvoorbeeld ook dividend op een aandeel of rente op een lening). Voorts zal duidelijk zijn, dat er, voordat bovenstaand voornemen kan worden uitgevoerd, nog een aantal vraagstukken op het terrein van het privacyrecht en -als ook hulpverleners bij het aanleveren van de gezondheidsinformatie betrokken zouden moeten worden- het medisch beroepsgeheim moet worden opgelost.
Vindt u het toelaatbaar als een verzekeraar mensen financieel gaat belonen of financieel voordeel biedt omdat zij orgaandonor zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is verzekeraars niet toegestaan om verzekerden financieel te belonen, omdat zij orgaandonor zijn. Wel mogen verzekeraars verzekerden belonen indien zij hun keuze laten vastleggen bij het Donorregister. ANNO12 is dit laatste van plan. Deze keuze kan ook inhouden dat iemand zijn of haar organen en weefsels na overlijden niet beschikbaar stelt voor transplantatie.
Vindt u de uitspraak «ook mensen met een ziekte kunnen gezond gedrag vertonen» een geruststellend antwoord op de vraag of de nieuwe verzekeraar er alleen is voor gezonde mensen? Is het niet zo dat veel van de bekende chronische ziekten zoals diabetes, hart- en vaatziekten en COPD juist vaak worden geassocieerd met leefstijl? Hoe kan voorkomen worden dat deze mensen worden geweigerd door verzekeraars als Anno12 of financieel worden benadeeld ten opzichte van gezonde verzekerden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stelling dat ook mensen met een ziekte gezond gedrag kunnen vertonen, acht ik geheel juist.
Door gezond gedrag te vertonen, kan een ziekte in sommige gevallen verminderen of kunnen andere ziekten worden voorkomen.
Zoals ik al heb gemeld in mijn antwoord op vraag 8, geldt voor ANNO12 net als voor andere zorgverzekeraars een acceptatieplicht: iedere verzekeringsplichtige die kiest voor een door een bepaalde zorgverzekeraar aangeboden polis, moet door die zorgverzekeraar worden geaccepteerd. ANNO12 mag mensen dus niet weigeren op basis van hun leefstijl en geeft op zijn website overigens ook aan dat niet van plan te zijn. Tevens geldt er een verbod op premiedifferentiatie en mag de aangeboden polis niet inhouden dat mensen met een chronische ziekte op mindere of slechtere zorg recht hebben dan mensen zonder ziekte. Indien verzekerden -met of zonder chronische ziekten- van mening zijn dat zij benadeeld worden en er met de verzekeraar niet uitkomen, kunnen zij een klacht indienen bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of een zaak aanspannen bij de burgerlijke rechter. Indien zij denken dat een verzekeraar in strijd handelt met bijvoorbeeld de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie, kunnen zij dit bovendien melden bij de NZa. De NZa houdt toezicht op de naleving van de Zvw door zorgverzekeraars.
Homorechten in Oekraïne |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Pride Kiev afgelast»1 en «Wetsvoorstel moet Oekraïne behoeden voor homogevaar»?2
Ja.
Deelt u het oordeel dat het afblazen van de eerste gaypride in Kiev als een signaal kan worden gezien dat de rechten en de veiligheid van homo’s en lesbiennes in Oekraïne niet gewaarborgd zijn? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, hoe moet het afblazen van de gaypride dan wel worden gezien?
In Oekraïne is homoseksualiteit kort na de onafhankelijkheid, in 1991, gedecriminaliseerd. Oekraïne is partij bij diverse internationale en Europese mensenrechtenverdragen die de rechten van LGBT (Lesbians, Gays, Bisexuals and Transgenders)waarborgen. Mede vanwege deze internationale verplichtingen hebben de gemeente Kiev en het Ministerie van Binnenlandse Zaken hun volledige medewerking toegezegd met betrekking tot taken op gebied van veiligheid en openbare ordehandhaving bij de Kyiv Pride Parade 2012. Het is een feit dat een groot deel van de Oekraïense bevolking nog altijd vooroordelen heeft jegens LGBT, en homoseksuele relaties, gedrag en uitingen afwijst. Een kleine agressieve minderheid is bereid deze afwijzende houding met fysiek geweld kracht bij te zetten, zoals helaas bleek bij de gebeurtenissen rond de Kyiv Pride Parade 2012. De Oekraïense autoriteiten zijn niet in staat gebleken om in het geval van grootschalige, agressieve tegenstand voldoende bescherming aan LGBT te bieden.
Bent u bereid hetgeen in Oekraïne is gebeurd rondom de gaypride scherp te veroordelen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Bent u voornemens om de ambassadeur van Oekraïne in ons land daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 21 mei jl. tegenover de media mijn teleurstelling uitgesproken over de afgelasting van de Kyiv Pride Parade, en mijn zorgen geuit over het homofobe klimaat in Oekraïne dat heeft bijgedragen aan het geweld tegen LGBT. De ambassadeur van Oekraïne is op de hoogte van dit Nederlandse standpunt. De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, mw Catherine Ashton, heeft op 24 mei jl. een verklaring afgegeven waarin zij haar zorgen uit over de gewelddadige verstoring van activiteiten in het kader van Kyiv Pride, die ik volledig onderschrijf. Een kopie van de betreffende verklaring treft u bijgaand aan.
Bent u op de hoogte van het bestaan van een wetsvoorstel dat in Oekraïne homoseksuele uitingen moet verbieden? Zo ja, wat is de strekking van dat wetsvoorstel en wat is uw mening daarover?
Het wetsvoorstel nr. 8 711 («On Introduction of Changes to Certain Legislative Acts of Ukraine (regarding protection of children’s rights on the safe information sphere)») behelst amendementen op een aantal wetten in Oekraïne, i.c. het wetboek van strafrecht, de wet ter bescherming van de publieke moraal, en diverse mediawetten. Indien goedgekeurd, zal het openlijk uiten van, en publiceren over, homoseksueel gedrag strafbaar worden gesteld. Dit wetsvoorstel zal binnenkort door het parlement worden behandeld. Ik acht dit wetsvoorstel discriminerend t.a.v. LGBT en in strijd met internationale mensenrechtenverdragen en -verplichtingen, waaronder het EVRM.
Beïnvloedt het afblazen van de gaypride of het aannemen van het genoemde wetsvoorstel, uw voornemen om tijdens het Europees kampioenschap geen voetbalwedstrijden in Oekraïne te bezoeken als de rechtsstaat in dat land de komende tijd niet zichtbaar verbetert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1150) op 4 mei jl. aan uw Kamer gemeld, heeft het Nederlandse kabinet besloten dat als de situatie van mevrouw Timosjenko niet voldoende zou verbeteren, Nederland op politiek niveau niet naar Oekraïne zou gaan om wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens het EK Voetbal 2012 bij te wonen. Daarbij is aangegeven dat de regering op basis van de dan geldende stand van zaken en mede in het licht van de opstelling van andere EU-lidstaten kort voor aanvang van het EK Voetbal een definitieve afweging over politieke aanwezigheid zou maken.
Op 9 juni jl. heeft minister Schippers namens het kabinet de wedstrijd Nederland-Denemarken bijgewoond. Om uiting te geven aan de Nederlandse zorgen over de mensenrechten in Oekraïne, heeft minister Schippers, samen met haar Deense collega Elbaek, een flankerend programma gericht op de mensenrechten gevolgd, waarbij ook is gesproken met LGBT-organisaties. Voor de inhoud van de gevoerde gesprekken verwijs ik kortheidshalve naar het verslag dat minister Schippers naar uw Kamer heeft gestuurd.
Deelt u de mening dat in het geval de rechtsstaat in Oekraïne in het algemeen en de situatie ten aanzien van oud-premier Tymosjenko en de rechten van homo’s en lesbiennes in het bijzonder niet verbeteren, de finale van het EK-voetbal beter in Polen in plaats van in Oekraïne kan plaatsvinden? Zo ja, bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – bij de organisator op een verplaatsing van de finale aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van een EK voetbal vergt jaren van voorbereiding. Verplaatsing van de finale van het EK Voetbal naar Polen is vlak voor aanvang van het toernooi praktisch en organisatorisch niet uitvoerbaar en acht ik bovendien niet wenselijk.
Deelt u de mening dat, als een groep ultrarechtse extremisten al in staat is een relatief kleine groep mensen te bedreigen, het dan onzeker is dat de deelnemers en supporters aan het EK-voetbal voldoende kunnen worden beveiligd? Zo ja, welke boodschap gaat volgens u hiervan uit in de richting van Nederlandse supporters en deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Handhaving van openbare orde en veiligheid en de naleving van de wet is een zaak van de instanties in de landen zelf. De capaciteit van de autoriteiten om de openbare orde te handhaven en de veiligheid van bezoekers en supporters te garanderen is voor de UEFA een belangrijk criterium bij de toewijzing van het EK aan Oekraïne geweest. Ik vertrouw erop dat de UEFA, die veel ervaring heeft met de organisatie van dit grote sportevenement, dit met de grootste zorgvuldigheid heeft nagegaan. Ik ga ervan uit dat de Oekraïense autoriteiten er alles aan zullen doen om de veiligheid van spelers en supporters te waarborgen. Nederlandse supporters worden in het onlangs gepubliceerde «Oranje Boekje» (zie link http://www.minbuza.nl/producten-en-diensten/evenementen/samen-naar-het-ek-2012.html) gewezen op de omstandigheden en de risico’s waarmee zij rekening dienen te houden. Voor informatie over de veiligheidsplanning van betrokken Nederlandse overheidsdiensten verwijs ik naar de Leidraad Veiligheid EK Voetbal 2012 van het NCC (Nationaal Crisis Centrum, zie https://www.nationaalcrisiscentrum.nl/sites/risicoencrisis.sandbox.tdclighthouse.com/files/assets/documents/Leidraad%20Veiligheid%20EK%20Voetbal%202012.pdf).
Cosmetische chirurgie als genitale verminking |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jacht op de G-spot»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening van de geïnterviewde vrouwenartsen dat hier sprake is van «geldklopperij» en een nieuwe vorm van «vrouwenverminking»? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin uitspreken of u vindt dat sprake is van misleiding? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
De verwondering over dit onderwerp kan ik me goed voorstellen. In dit stadium is oordeelsvorming nog niet goed mogelijk omdat we hier te maken hebben met een experimentele ingreep waarvan ook niet duidelijk is of deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Bezien vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid en de rol van IGZ, moet er in elk geval sprake zijn van de levering van kwalitatief goede en veilige zorg, waaronder uiteraard ook is begrepen juiste en volledige voorlichting over alle medische aspecten ervan, inclusief de te verwachten effecten van deze experimentele ingreep.
Op welke wijze zou voorkomen kunnen worden dat specifieke cosmetische operaties door artsen zonder een bepaalde opleiding verricht worden met als doel het wilde westen van de cosmetische chirurgie een halt toe te roepen? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer in dat verband een voorstel verwachten? Zo nee, welke maatregelen acht u dan wel passend?
Om een dergelijke ingreep te kunnen uitvoeren dient de betrokkene bevoegd en bekwaam te zijn. Zowel basisartsen, huisartsen, dermatologen, oogartsen, gynaecologen en plastisch chirurgen (niet limitatief bedoeld) kunnen ten aanzien van bepaalde (cosmetische) ingrepen zowel bevoegd als bekwaam zijn. Met deze open en proportionele benadering kan vanuit het zorgaanbod flexibel worden ingespeeld op de zorgvraag terwijl anderzijds geborgd is dat er sprake is van verantwoorde zorgverlening en IGZ kan daarop toezicht houden. Er zijn geen voorstellen in voorbereiding welke in deze benadering verandering aanbrengen. Wel is er op dit moment een Europese norm over Esthetic Services in ontwikkeling waar ook alle betrokken veldpartijen in Nederland in participeren
Is het waar dat het overgrote deel van de privéklinieken geen zorgvuldige registratie bijhoudt van het aantal en soort operaties dat ze uitvoeren? Zo ja, acht u een zorgvuldige registratie noodzakelijk voor het benodigde versterkte toezicht door de IGZ op de privéklinieken. Zo nee, waarom niet?
Dat is onjuist. Jaarlijks leveren de privéklinieken gegevens over een aantal specifieke verrichtingen aan de IGZ, waaronder cosmetische ingrepen. Desgevraagd zijn privéklinieken in staat specifiekere informatie te geven.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging over de wenselijkheid van een minimumleeftijd voor niet medisch noodzakelijke cosmetische ingrepen? Zo ja, bent u bereid vanwege de toename van het aantal mediaprikkels dat het zelfbeeld van meisjes negatief beïnvloedt, aan niet medisch noodzakelijk cosmetische ingrepen een minimumleeftijdgrens te verbinden opdat minderjarigen niet langer zonder toestemming van hun ouders kunnen overgaan tot een liposuctie, G-spotvergroting, schaamlipcorrectie of borstvergroting? Kan de Kamer op korte termijn voorstellen dienaangaande verwachten?