Gedwongen huwelijken van vrouwen uit Myanmar in China |
|
Anne Kuik (CDA), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen Myanmar massaal verkocht aan Chinese mannen»?1
Ja.
Kunt u een korte appreciatie geven van het onderzoek van de John Hopkins Universiteit waar naar verwezen wordt in het artikel?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Kachin Women’s Association Thailand (KWAT). De onderzoekers trachten een inschatting te maken van de omvang van mensenhandel in vrouwen en meisjes van Myanmar naar China met als doel gedwongen huwelijken en zwangerschappen. Volgens het onderzoek zijn de slachtoffers meisjes en vrouwen tussen de 15 en 55 jaar, afkomstig uit de staat Kachin en het noorden van de staat Shan. Het is de inschatting van de onderzoekers dat in 2017 65.000 Myanmarese meisjes en vrouwen in China verbleven. 2.500 Van hen bevonden zich in een gedwongen huwelijk met een Chinese man. Binnen deze groep zijn duizend meisjes en vrouwen tot een huwelijk gedwongen via mensenhandel. Een totaal van 2.300 meisjes en vrouwen raakten zwanger (conform het rapport forced childbearing).
De noordelijke staat Kachin is een van de minst toegankelijke regio’s in Myanmar doordat het leger en de civiele overheid geen toegang bieden aan humanitaire hulporganisaties tot het gebied. Daardoor zijn de cijfers moeilijk te verifiëren.
In hoeverre voert Nederland in Myanmar en China projecten uit die deze vrouwen en meisjes beschermen om te voorkomen dat zij verhandeld worden?
Kunt u toelichten wie de slachtoffers zijn? Om wat voor bevolkingsgroepen gaat het?
Het gaat om slachtoffers uit de deelstaten Kachin en Shan. De meerderheid van de bevolking in Kachin is etnisch Kachin (of Jingpo) en bestaat uit een confederatie van zes etnische groepen die grotendeels christelijk zijn. In de staat Shan wonen ook veel verschillende etnische groepen, die overwegend boeddhistisch zijn. De onderzoekers geven niet specifiek aan om welke groepen het gaat. Zij spreken enkel van Kachin of Shan «female».
Wordt een deel van de extra middelen in 2019 ter ondersteuning en hulp aan de Rohingya ook besteed aan de bestrijding van vrouwenhandel zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in 2019 indirect steun aan de humanitaire respons in Myanmar via kernbijdragen aan de VN-Vluchtelingenorganisatie, de VN-Kinderrechtenorganisatie, het VN-Wereld voedselprogramma en het VN-Noodhulpfonds CERF. Naar aanleiding van het amendement van de leden Kuzu en Van den Hul zal in 2019 een extra bijdrage van 2 miljoen euro aan de Rohingya vluchtelingen in Bangladesh worden besteed, waarvan 1 miljoen euro zal worden ingezet ten behoeve van algemene hulpverlening en 1 miljoen euro voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, en hulpverlening aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. De exacte invulling hiervan zal nog nader worden bepaald.
Voor Nederland is de bescherming van vrouwen en meisjes, waaronder het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, een belangrijk aandachtspunt binnen de humanitaire respons. Binnen het huidige Myanmar humanitaire respons plan van de VN wordt onder andere aandacht besteed aan kwetsbaarheid voor vrouwenhandel. Een van de strategische prioriteiten op het gebied van bescherming is het implementeren van anti-mensenhandel programma’s gericht op kwetsbare groepen. Daarnaast wordt er in de humanitaire respons ook op andere manieren bijgedragen aan het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, bijvoorbeeld via hulp in de vorm van onderwijs.
In hoeverre zijn mensenhandel en kindbruiden onderwerp van gesprek geweest tijdens uw bezoek aan Myanmar in november dit jaar?
Mensenhandel en kind-bruiden zijn niet expliciet onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek aan Myanmar. Het rapport hierover van JHU/KWAT was ten tijde van het bezoek nog niet gepubliceerd. Wel werd er uitgebreid stilgestaan bij de Rohingya crisis, mensenrechtenschendingen en de democratische transitie van Myanmar.
Klopt het dat de onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in China de «aanvoer» van kindbruiden naar China aanwakkert? Heeft u cijfers over vrouwenhandel vanuit Laos, Cambodja en Vietnam naar China?
Ja. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes in China is het gevolg van op genderdiscriminatie gebaseerde sekseselectie – een ongewenst bijeffect van het geboortebeperkingsbeleid dat begin jaren 1980 werd ingevoerd. Hierdoor is er met name in de leeftijdsgroep tot 25 jaar sprake van een onevenwichtige demografische man-vrouwverhouding, wat als belangrijke reden wordt gezien voor de vrouwenhandel vanuit Zuidoost Azië naar China. Aangezien de vrouwenhandel zich in de illegaliteit afspeelt, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar, maar mogelijk gaat het om tienduizenden vrouwen per jaar die vanuit buurlanden naar China verhandeld worden. Het is niet bekend hoeveel van hen minderjarig zijn.
Overigens heeft China het geboortebeperkingsbeleid in 2015 versoepeld, en wordt er streng opgetreden tegen selectieve abortussen en mensenhandelaren. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes lijkt de laatste jaren langzaamaan te verbeteren, al zal daardoor naar verwachting het aantal (legale en illegale) bruiden van buiten China de komende jaren niet direct afnemen.
Ondersteunt Nederland projecten in bovengenoemde landen ter bestrijding van mensenhandel en in het bijzonder het voorkomen van kindbruiden? Zo ja, kunt u toelichten om welke projecten het gaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt enkele programma’s in de regio die in meer algemene zin gericht zijn op het versterken van vrouwelijk leiderschap en van participatie van vrouwen en meisjes in politieke processen. Deze programma’s hebben tot doel vrouwen betere kansen te geven zelf voor hun rechten op te komen, en schendingen daarvan aan te kaarten. Nederland geeft in de genoemde landen (Cambodja, China, Laos, Myanmar, Vietnam) geen directe financiering aan organisaties die mensenhandel of kind-huwelijken bestrijden. Wel ondersteunt Nederland Girls not Brides, een mondiaal netwerk van organisaties die kind-huwelijken bestrijden en zich inzetten voor volwaardige kansen voor vrouwen en meisjes. In enkele van de genoemde landen bestaan organisaties die lid zijn van Girls not Brides en gebruik kunnen maken van de kennis, ervaring en contacten van dit netwerk.
Conform amendement 18 van de Leden Bouali en Kuik welke bij wetsvoorstel 35 000 XVII – Vaststelling begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 – is ondergebracht, wordt thans bezien hoe de extra investering in het tegengaan van kind-huwelijken zal worden vormgegeven.
Bent u bereid om de zorgen over de situatie in China met betrekking tot de gedwongen import van vrouwen en meisjes over te brengen aan de Chinese autoriteiten?
Ja. Nederland zal de kwestie ter sprake brengen tijdens de eerstvolgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die hopelijk in de eerste helft van 2019 zal plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe Nederland effectief kan bijdragen om deze vrouwenhandel in en rondom China te bestrijden?
Nederland gebruikt politieke en diplomatieke middelen om in relevante internationale fora en processen, zoals onder meer de Mensenrechtenraad en de Universal Periodic Reviews, mensenrechtenschendingen aan te kaarten en om autoriteiten direct aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De door Nederland gesteunde humanitaire respons in Myanmar, via bovengenoemde VN-organisaties, en via onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie onder Rohingya in Bangladesh, draagt bij aan vermindering van kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor kind-huwelijken en mensenhandel (zie het antwoord op vraag 5). Zie tevens antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst»?1
Ja.
Herkent u de trend die in het artikel wordt geschetst?
De signalen uit het bericht in het AD zijn mij bekend. Het zijn zorgelijke signalen die ik serieus neem. Ik vind het van het grootste belang om goed zicht te krijgen op alle aspecten die een rol spelen bij de inzet van «flexwerkers» in de zorg, waaronder zzp’ers maar bijvoorbeeld ook gedetacheerden. Gegeven mijn wens om snel zicht te hebben op een reëel handelingsperspectief zal VWS op korte termijn een (actiegericht) onderzoek laten uitzetten, waarbij alle relevante aspecten in kaart worden gebracht en gelijk aan oplossingen in de praktijk wordt gewerkt. Bij de oplossingsrichtingen zal «goed werkgeverschap», waar ik en mijn collega’s de Minister voor Medische Zaken en Sport en de Staatssecretaris van VWS met het Actieprogramma Werken in de Zorg ook nadrukkelijk aandacht voor vragen, naar mijn inschatting een belangrijke rol gaan krijgen.
Zijn er (bijvoorbeeld via het programma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) 2.0) landelijke cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap maakt? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u van mening dat zulke cijfers belangrijke inzichten verschaffen en bent u bereid te bezien op welke wijze ze verzameld kunnen worden?
Uit cijfers van het CBS2 volgt dat tussen 2007 en 2015 het aantal zzp’ers in de sector overheid en zorg is toegenomen van 144.000 naar 246.000. In de jaren 2012, 2013 en 2014 bedroeg het aantal zzp’ers respectievelijk 224.000, 245.000 en 267.000. Ten opzichte van 2014 heeft in 2015 derhalve een daling plaatsgehad. Over recentere jaren heb ik geen officiële cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar zelfstandig ondernemerschap maakt. Uit het actiegerichte onderzoek zal een landelijk overzicht van het aantal flexwerkers en de ontwikkeling in de laatste jaren moeten volgen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u van mening dat dat inzicht van belang is en bent u bereid te bezien op welke wijze dat verkregen kan worden?
In de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS zijn de twee meest genoemde omstandigheden om als zelfstandige te gaan werken het zoeken van een nieuwe uitdaging en het zelf willen bepalen hoeveel en wanneer te kunnen werken. Werknemers in de zorg kiezen naar verluid vanwege aspecten als meer professionele ruimte en flexibiliteit voor het zelfstandig ondernemerschap. Dit volgt uit een grootschalige enquête met meer dan 1000 respondenten die recent is uitgevoerd door SoloPartners, brancheorganisatie voor zzp’ers in de zorg. Ik kan dit onderzoek en deze cijfers niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, is dit een belangrijk signaal. In het actiegerichte onderzoek dat ik zal uitzetten zal ik tevens aandacht vragen voor de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap, en het daar aan te koppelen handelingsperspectief.
Heeft u inzicht in de voorwaarden waartegen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg hun werkzaamheden verrichten? Zo ja, wat is bijvoorbeeld het gemiddelde tarief voor de verschillende disciplines in de zorg? Stijgt het gemiddelde tarief het laatste jaar fors?
Uit genoemde enquête van SoloPartners volgt een gemiddeld tarief van € 39 per uur. In dit tarief is een opslag verwerkt van 40% voor verzekeringen, abonnementen, pensioen, een faciliteit voor arbeidsongeschiktheid, kosten om te reizen, investeringen en bij- en nascholing. ZZP’ers in de zorg hebben een gemiddelde omzet van € 49.000, te vergelijken met een dienstverband van € 29.400 op jaarbasis.
Uit cijfers van het CBS volgt dat zzp’ers in de gezondheidszorg en welzijn een gemiddeld persoonlijk inkomen hadden van € 52.400.3
Kunt u toelichten welk percentage van zzp’ers in de zorg verzekerd is tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid? Welk percentage bouwt pensioen op?
In 2016 was 17,8% van de zelfstandigen zonder personeel in de sector «overheid en zorg» verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Het aandeel zzp’ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering is in de periode 2011–2016 gedaald.4
Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS volgt dat bijna drie kwart van de zelfstandigen zonder personeel zegt een voorziening te hebben getroffen voor het pensioen.5
Hoe kijkt u aan tegen het fors groeiend aantal zzp’ers in de zorg? Ziet u het als een positieve of een negatieve ontwikkeling en waarom? Maakt het u uit of medewerkers in de zorg zzp’er zijn of werknemer?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Zijn er wat u betreft conclusies te trekken over de oorzaken van het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Zegt het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg naar uw mening iets over het werkgeverschap in de zorg? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het actieplan «Werken in de zorg» aandacht besteed aan het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de sector?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft het feit dat zzp’ers in de zorg naar verluidt hogere tarieven ontvangen dan de brutoloonkosten voor werknemers in vergelijkbare functies effect op de voor cao-loonsverhogingen beschikbare loonruimte? Zo ja, wat is dat effect? Zou het kunnen dat die loonruimte afneemt en de loonsverhogingen in de zorg de komende jaren (verder) achterblijven? Als dat het geval is, hoe kijkt u daar dan tegenaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze ontwikkelingen een positief of negatief effect hebben op het verkrijgen en behouden van voldoende werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat veel kankerpatiënten weinig informatie krijgen over het leven na hun behandeling |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel kankerpatiënten in ongewisse over gevolgen behandeling»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies uit het onderzoek «Samen beslissen over je kankerbehandeling, wat is jouw ervaring?» van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat bij ruim een derde van de patiënten niet is gesproken over klachten die zich na de ziekte kunnen ontwikkelen, zoals vermoeidheid, verminderde lichamelijke conditie, concentratieproblemen, geheugenproblemen, seksuele problemen en depressieve gevoelens?2
Ik deel de oproep van de NFK dat patiënten beter moeten kunnen meepraten bij een beslissing. Ook ik vind het zorgelijk dat bij ongeveer een derde van de patiënten niet gesproken is over de gevolgen van de behandeling in brede zin. En dat ongeveer de helft van de kankerpatiënten aangeeft dat er geen aandacht is voor hun toekomstplannen of wat belangrijk is in hun dagelijks leven. Helaas is dit niet nieuw.
Juist daarom stimuleer ik, met de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg3, dat beter in beeld wordt gebracht wat een behandeling op de lange termijn oplevert voor het leven van een patiënt; uitkomstinformatie. Dat gaat breder dan alleen de medische uitkomst. Juist welzijn en kwaliteit van leven zijn onderdeel van uitkomstinformatie. Bij een behandeling voor prostaatkanker is het bijvoorbeeld van belang om te weten wat de kans is dat je daarna incontinent blijft. Bij borstkanker kan de vraag spelen hoe tevreden je bent over je lichaam na afloop van een behandeling.
De ambitie is om in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar te hebben. Dat hebben we ook afgesproken met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg.
Daarnaast stimuleren we (met de hoofdlijnakkoord-partijen) zorgaanbieders en zorgverleners om samen beslissen meer toe te passen. We zetten daarvoor samen in op een campagne, het opnemen van samen beslissen in opleidingen, het organiseren van de juiste randvoorwaarden en faciliteiten en we creëren een platform om van elkaar te leren. Op die manier ondersteun ik zorgaanbieders en zorgverleners kennis en ervaringen uit te wisselen.
Ik vind het onwenselijk dat er (grote) verschillen bestaan tussen ziekenhuizen in de mate waarin ze aandacht besteden aan wat mensen belangrijk vinden. Universitaire medische centra (UMC’s) lijken op basis van deze peiling voorop te lopen. Ik vind het van belang dat voorlopers hun expertise en ervaringen op dit punt delen met andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld in de eigen regio, of via activiteiten van het leerplatform. Daarover ben ik in overleg met onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, (NFU) de koepel van de UMC’s.
Dat het onderzoek laat zien dat mannen vaker dan vrouwen zouden kunnen bespreken wat ze belangrijk vinden in het dagelijks leven is eveneens zorgelijk; álle patiënten moeten de ruimte hebben om persoonlijke situatie, behoeften en doelen ter tafel te brengen. Met de genoemde campagne willen we álle patiënten en hun naasten bewust te maken dat ze aandacht mogen vragen voor hun eigen achtergrond, situatie, vragen en twijfels.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bij ongeveer de helft van de patiënten geen aandacht is voor de toekomstplannen of voor wat patiënten belangrijk vinden in hun dagelijks leven? Wat vindt u van de verschillen die er bestaan tussen de Universitair Medisch Centra (UMC’s), waar er meer aandacht lijkt te zijn voor wat mensen belangrijk vinden in het dagelijks leven (53%) dan in topklinische ziekenhuizen (48%) en algemene ziekenhuizen (43%)? Op welke manier kunnen ziekenhuizen van elkaar leren? En wat is uw reactie op het feit dat wat men belangrijk vindt in het dagelijks leven bij mannen (54%) vaker ter sprake kwam dan bij vrouwen (44%)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de vorderingen die geboekt worden bij het ontwikkelen van uitkomstinformatie, zodat patiënten zelf beter kunnen kiezen voor een zorgaanbieder en zij samen kunnen beslissen over de behandeling? Krijgen patiënten ook inzicht in welke zorgaanbieder oog heeft voor de gevolgen van de behandeling, de impact op het dagelijks leven en de wensen en toekomstplannen van patiënten, aangezien patiënten dit belangrijk vinden en een zorgverlener die hier oog voor heeft hoger waarderen?
Met het Zorginstituut en veldpartijen (onder andere de partners van de Hoofdlijnakkoorden) maken we momenteel afspraken hoe we dit proces, gericht op de ambitie dat in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar is, precies inrichten. Waar mogelijk maken we gebruik van uitkomstinformatie die al is ontwikkeld, bijvoorbeeld in internationaal verband.
De mate waarin zorgaanbieders oog hebben voor de impact van een behandeling op het dagelijks leven van een patiënt en dat meenemen in de gesprekken, komt in feite neer op de mate waarin zorgaanbieders en patiënten samen beslissen. In de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg zetten we qua transparantie in op de uitkomsten van de zorg. Aan het implementeren van samen beslissen wordt momenteel in veel zorgorganisaties gewerkt. Het lijkt me goed zorgaanbieders nu ruimte te bieden om daar op een eigen manier vorm aan te geven, passend bij de doelgroep, het type aandoening, de werkwijze van de zorgverleners en de mogelijkheden voor samenwerking in een multidisciplinair netwerk. Daarbij kunnen ze veel van elkaar leren. Nu gaan «meten» en vergelijken in hoeverre zorgaanbieders samen beslissen toepassen, zou zorgaanbieders de ruimte om te leren van elkaar en te innoveren op dit punt deels ontnemen. En mogelijk meer administratieve lasten met zich mee brengen.
Eventueel kunnen verzekeraars met verzekerden meedenken om een zorgaanbieder te vinden die qua werkwijze bij ze past. Daarover ben ik in gesprek met verzekeraars.
Kan er gevolg gegeven worden aan de aanbeveling van de NFK dat het belangrijk is om de vertaling te kunnen maken van medische mogelijkheden voor de patiënt naar concrete gevolgen, zoals kunnen blijven werken, sporten, het uitoefenen van een hobby, sociale activiteit en intimiteit? In hoeverre kunnen dergelijke concrete gevolgen onderdeel worden van uitkomstinformatie, zodat patiënten meer inzicht in krijgen in de mogelijkheden en kwaliteit van leven na behandeling?
Het is bij uitstek de bedoeling bij de ontwikkeling van uitkomstinformatie in kaart te brengen wat een behandeling kan betekenen voor de kwaliteit van leven van patiënten. Dus ook de mate van energie, tevredenheid over het lichaam, mentale gevolgen, seksuele problemen. Dit is ook onderdeel van internationale Ichom-sets, die een basis kunnen vormen voor het ontwikkelen van uitkomstinformatie.
De vertaling van die uitkomstinformatie (in cijfers, kansen et cetera) naar de concrete gevolgen voor het dagelijks leven voor een individuele patiënt is voorwerp van gesprek tussen zorgverlener en patiënten. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat iemand door de behandeling het gevoel in de vingertoppen verliest? En kan diegene dan helemaal geen gitaar meer spelen of kan daar op een andere manier nog iets aan gedaan worden? Dit concrete gesprek over de situatie en gevolgen van de patiënt is individueel maatwerk, waarvoor het individuele gesprek tussen zorgverlener en patiënt de crux vormt.
Hoe beoordeelt u het dat patiënten het belangrijk vinden dat de optie «niet (verder) behandelen» wordt besproken, maar dat nog maar een minderheid van de zorgverleners dit daadwerkelijk doet? Op welke wijze worden artsen momenteel, bijvoorbeeld al tijdens hun studie, voorbereid om ook het gesprek over «niet behandelen» aan te gaan?
Niet behandelen is altijd een optie. Volgens de Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (WGBO) moeten patiënten momenteel ook al geïnformeerd worden en expliciet instemmen met de behandeling die ze krijgen. Om eraan bij te dragen dat de patiënt nog beter in staat wordt gesteld om goed geïnformeerd toestemming te geven voor of juist af te zien van behandeling of onderzoek, wordt in de bij uw Kamer aanhangige wijziging van de WGBO (TK 34994) samen beslissen nog explicieter verankerd.
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat we gezamenlijk inzetten op het bevorderen van de kennis en vaardigheden van medisch professionals op dit gebied. In het raamplan van de Universitair Medisch Centra (UMC) voor de opleiding tot basisarts zijn competenties benoemd die bij «samen beslissen» en een gesprek over «niet behandelen» een rol spelen, zoals de bekwaamheid een zorgplan voor de patiënt te ontwikkelen in samenspraak met de patiënt. Dit zit dus al in de opleidingen. Het Raamplan voor het curriculum van UMC's wordt in 2019 opnieuw opgesteld door de Nederlandse Federatie Universitair Medisch Centra (NFU).
Daarbij is opnieuw aandacht gevraagd voor communicatieve vaardigheden en de patiënt gelijkwaardig laten meebeslissen over behandelopties.
De specialisatiefase van medisch specialisten vindt voor een groot deel in de dagelijkse praktijk van het ziekenhuis plaats. Binnen de context van het specialisme wordt aandacht besteed aan goede gespreksvoering. De Federatie Medisch Specialisten (FMS) heeft een handreiking en competentieprofiel ontwikkeld om samen beslissen een plaats te geven in de specialisatiefase. Deze wordt actief onder de verschillende specialismen verspreid.
Deals met kroongetuigen waarbij zij crimineel geld mogen houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren deals met kroongetuigen gesloten?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de periode van 2006 tot 2018. In deze periode zijn tien uitgevoerde toezeggingen aan getuigen bekend.
Wat zijn de totale kosten van deze deals, inclusief de kosten om een nieuw leven te beginnen?
Met betrekking tot het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag wegens wederrechtelijk verkregen voordeel als onderdeel van een toezegging aan een getuige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover de vraag doelt op de eventuele kosten van beschermingsmaatregelen die worden getroffen ten aanzien van getuigen aan wie een toezegging wordt gedaan, betreffen dit kosten die geen onderdeel uitmaken van de toezegging en worden over deze kosten uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan.
In hoeveel gevallen daarvan zijn toezeggingen gedaan rondom het mogen houden van wederrechtelijk verkregen vermogen, zoals bijvoorbeeld het halveren van het ontnemingsbedrag waardoor de helft van het misdaadgeld niet terugbetaald hoeft te worden?1
Het OM heeft mij bericht dat er geen toezeggingen worden gedaan over het mogen houden van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar over het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag. Daarbij moet worden bedacht dat in veel gevallen het wederrechtelijk verkregen voordeel deels niet meer in het bezit is van de verdachte en feitelijk niet (geheel) geïnd zal kunnen worden.
Het OM heeft in één zaak een toezegging gedaan tot vermindering van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In één andere zaak waarin een toezegging aan een getuige is gedaan heeft het OM daarnaast om opportuniteitsredenen afgezien van het indienen van een vordering tot betaling aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het ontbreken van reële verhaalsmogelijkheden was daarbij een belangrijke factor. Dit is door de rechter ter terechtzitting getoetst, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat op dit punt geen sprake was van een toezegging aan de getuige.
Hoeveel geld is de staat in totaal misgelopen als gevolg van het niet afpakken van misdaadgeld?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Bij het doen van een toezegging tot het verminderen van een ontnemingsvordering of -maatregel speelt voor het OM een rol in welke mate de ontnemingsvordering ook daadwerkelijk verhaald kan worden op de veroordeelde, aangezien in veel gevallen dat vermogen of een deel ervan niet meer in zijn of haar bezit is. Het verminderen van de vordering betekent dus niet het (in dezelfde mate) mislopen van geld.
Sinds wanneer is het toegestaan criminelen hun misdaadgeld te laten houden? Wanneer is de Kamer precies over deze beleidswijziging geïnformeerd?
De OM-Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken sluit aan op de gelijknamige wet en schetst de kaders van -toelaatbare en niet-toelaatbare- toezeggingen van het OM aan verdachten van een strafbaar feit, die strekken tot toezeggingen tot strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte. Onder de categorie «overige toelaatbare toezeggingen» is in deze aanwijzing de mogelijkheid opgenomen tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met ten hoogste de helft. Het OM heeft deze mogelijkheid ook in het kader van de schikking op grond van artikel 511c Sv.
Deze mogelijkheid is in 2006 geïntroduceerd in de OM-aanwijzing. Dit betrof een uitbreiding van de toenmalige mogelijkheden voor toezeggingen aan getuigen, welke is doorgevoerd op advies van het College van procureurs-generaal over wenselijke verruiming van de regeling.2 Dit advies was gebaseerd op de praktijkervaringen met toezeggingen tot dat moment, waaruit bleek dat de toen als toelaatbaar geldende toezeggingen niet goed werkbaar waren en onvoldoende ruimte lieten voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 1 juli 2004 geïnformeerd over dit advies van het College van procureurs-generaal met betrekking tot de wenselijkheid van onder andere deze verruiming, waarbij hij zijn begrip uitsprak voor deze wens.3 Bij brief van 12 april 2005 is de toenmalig Minister van Justitie nader ingegaan op vanuit uw Kamer gestelde vragen die betrekking hadden op de brief van 1 juli 2004.4
Nog los van de overige mogelijke bezwaren tegen de deals met kroongetuigen (zoals vragen rondom de betrouwbaarheid van de verklaringen, de legitimiteit van de overheid die deals sluit met criminelen, het belonen van berouw na strafbare feiten met halvering van de straf), bent u bereid nog eens kritisch na te denken over het gebruik van de mogelijkheid om criminelen hun door misdaad verkregen vermogen te laten houden? Deelt u de mening dat dit dusdanig immoreel is dat dit niet langer onderdeel van dergelijke deals uit zou moeten maken? Zo nee, op grond waarvan acht u het rechtvaardig dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
Ik acht de argumenten die de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 12 april 2005 uiteen heeft gezet ter onderbouwing van de uitbreiding van toelaatbare toezeggingen met de mogelijkheid tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ook nu nog valide.5 Zo heeft het OM ook binnen het huidige wettelijke systeem op grond van artikel 511c SV reeds een ruime schikkingsbevoegdheid. Gezien de praktijkervaringen, waaruit blijkt dat deze toevoeging bij kan dragen aan de mogelijkheden om met succes tot een overeenkomst te komen over strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte, zie ik geen reden de toelaatbaarheid van deze toezegging te heroverwegen.
De mogelijkheid tot ‘politiek verlof’ voor militairen |
|
Tobias van Gent (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te maken?1
Ja.
Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert?
Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid op te nemen in de wet?
Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177).
De gruwelijke wereld achter de handel in cavia’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van zaterdag 24 november 2018 over de ernstige misstanden in de fokkerij van- en handel in cavia’s?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Was u op de hoogte van de manier waarop cavia’s worden gehuisvest, behandeld en getransporteerd in groothandels? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat cavia’s bij de op TV getoonde handelaar op deze manier gehuisvest en behandeld zijn. Op basis van beelden bij één handelaar zijn echter geen conclusies te trekken. In Nederland is sprake van specifieke dierenwelzijnswetgeving voor dieren die bedrijfsmatig gehouden worden. Indien overtredingen worden geconstateerd dan kan hier tegen opgetreden worden.
Hoeveel cavia’s worden er jaarlijks verkocht in Nederland?
ik houd geen cijfers bij over de verkoop van cavia’s. In het rapport «Feiten en cijfers gezelschapsdierensector 2015» wordt geschat dat er in Nederland in 2014 zo’n 500.000 knaagdieren werden gehouden, waaronder cavia’s.
Welk toezicht is er in Nederland op de (tussen)handel in cavia’s?
De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zijn aangewezen als toezichthouders voor de naleving van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn, waarbij de LID het voortouw heeft voor de welzijnscontroles bij handelaren in gezelschapsdieren (niet zijnde honden). Zij voeren toezichtcontroles uit bij bedrijfsmatige houders van dieren. Indien overtredingen van de dierenwelzijnsregelgeving door particulieren gesignaleerd worden, dan kunnen die gemeld worden bij het meldnummer 144. De LID en de politie nemen deze meldingen in behandeling.
Hoe vaak is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vier jaar op inspectie geweest bij tussenpartijen die handelen in cavia’s, welke overtredingen van de Wet dieren en het Besluit Houders van dieren zijn daarbij geconstateerd en welke bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen zijn er in die periode opgelegd?
De LID heeft sinds 1 januari 2015 47 inspecties ter plaatse uitgevoerd bij handelaren. Dit betrof niet enkel de inspecties van handelaren in cavia’s, maar omvatte ook handelaren in andere diersoorten. Naar aanleiding van vier van deze inspecties is een proces-verbaal opgemaakt en zijn meerdere bestuursrechtelijke sancties opgelegd (last onder dwangsom en boete).
De LID zal de controles in 2019 meer gaan richten op inspecties van toeleveranciers van dieren die voor de verkoop worden aangeboden in tuincentra en dierenspeciaalzaken.
Is de door Kassa bezochte groothandel in cavia’s bij u bekend?
De bezochte groothandel is mij bekend.
Zijn er bij de door Kassa bezochte handelaar recentelijk inspecties uitgevoerd door de NVWA en/of andere toezichthoudende instanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kwam er uit de inspectie(s) naar voren en welke maatregelen zijn genomen tegen de handelaar?
De NVWA noch de LID hebben recentelijk inspecties uitgevoerd bij de door Kassa bezochte groothandel. Er wordt risicogericht toezicht gehouden. Dit betekent dat er met name daar inspecties plaatsvinden waar het risico op niet naleving het hoogst is.
Wat is uw reactie op het verhaal van een oud-medewerker van de groothandel, die vertelt hoe in de handel zieke dieren in de praktijk niet naar een dierenarts worden gebracht, maar worden doodgeslagen?
Volgens het Besluit houders van dieren moet een gewond of een ziek dier direct passende zorg ontvangen. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten moet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard. Indien deze nodige zorg niet wordt verleend, of indien het doden niet volgens de regels gebeurt, is er sprake van een overtreding en kan hier tegen opgetreden worden.
Klopt het dat het doodslaan van (zieke) dieren een strafbaar feit is?
Ja, het doodslaan van dieren kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden aangepakt.
Wordt hier door de NVWA op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke schaal gebeurt het dat zieke dieren door de houder zelf worden gedood?
Indien de NVWA of de LID op een bedrijf komen en kunnen vaststellen dat dieren worden gedood in strijd met de regelgeving dan kan hier tegen opgetreden worden. De schaal waarop kleine knaagdieren zelf worden gedood door handelaren is lastig in te schatten. De doodsoorzaken van cavia’s worden niet landelijk bijgehouden.
Weet u hoe vaak er in Nederland bij de caviafokkerij en de caviahandel en -tussenhandel «culling» voorkomt (het doden van gezonde dieren door de houder, omdat het dier bijvoorbeeld een ongewenste kleur heeft, of omdat het dier te oud is om nog een goede prijs op te brengen)? Zo nee, waarom niet, waarom ontbreekt dat overzicht en bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Nee, over dit overzicht beschik ik niet. Zoals hiervoor aangegeven worden de doodsoorzaken van cavia’s niet landelijk bijgehouden. Bij de evaluatie van de Wet Dieren zal er ook gekeken worden naar de bepalingen betreffende het doden van dieren, waaronder de situaties waarin dieren mogen worden gedood.
Werkt het feit dat cavia’s voor de wet productiedieren zijn en ook op die wijze gefokt en verhandeld mogen worden, waarbij iedere extra uitgave aan bijvoorbeeld dierenarts of medicijnen er een is die de prijs van het «product» omhoog stuwt, dit soort praktijken in de hand? Zo nee, waarom niet?
Ook in dieren die niet voor de productie mogen worden gehouden kan worden gehandeld. Cavia’s zijn voor de wet ook gezelschapsdieren. Om deze dieren te beschermen zijn speciaal voor bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren welzijnseisen opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Wat is uw reactie op het feit dat de betreffende groothandel cavia’s verkoopt met een ontsteking van het oogslijmvlies (Chlamydia caviae)?
Ik betreur het dat er zieke dieren worden verkocht, maar dieren kunnen nu eenmaal ziek worden. Zij moeten dan wel passend worden verzorgd zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Op basis van de getoonde beelden kan ik geen oordeel vellen over de gezondheid van de cavia’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de bacterie (Chlamydia caviae) die deze ziekte bij cavia’s veroorzaakt bij mensen oogontsteking en longontsteking kan veroorzaken?2
Ja, chlamydia is een zoönose die verschillende klinische klachten bij de mens kan veroorzaken.
Klopt het dat het verkopen van zieke dieren strafbaar is?
In beginsel is dit niet verboden. Volgens het Besluit houders van dieren dient de verkoper van het dier de koper te voorzien van juiste informatie betreffende de gezondheidsstatus van het dier. Ook dient een dier op een passende wijze te worden verzorgd. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan kan een koper een dier overnemen. De nieuwe eigenaar heeft daarbij ook de plicht om het dier op een passende wijze te verzorgen.
Welke actie gaat u samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ondernemen tegen de verkoper van de zieke cavia’s?
Het toezicht op de handel ligt bij de LID en de NVWA en niet bij de politie. Deze diensten treden op indien zij misstanden controleren.
Welk effect van voorlichting voor de potentiële koper van een huisdier verwacht u, wanneer deze koper niet kan controleren wat de dierenwelzijnsomstandigheden zijn bij de groothandel, aangezien deze vrijwel altijd gesloten zijn voor particulieren en dierenwinkels?
Een verantwoorde aanschaf van een huisdier en de borging van het welzijn van huisdieren in Nederland is mijns inziens alleen mogelijk indien alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Fokkers en handelaren zijn primair verantwoordelijk voor een goede en gezonde fokkerij en de verkoop van dieren. De landelijke overheid stelt met welzijnsregels de ondergrens vast en controleert hierop. Een kritische, goed geïnformeerde consument kan mogelijke misstanden signaleren en proberen een juiste fokker of winkelier te kiezen op basis van de door voorlichting beschikbaar gestelde informatie. Ik verwacht dus niet dat een koper alle misstanden weet te voorkomen, wel dat hij kritisch blijft bij de aanschaf en eventuele misstanden meldt.
Wat is uw reactie op de beelden waarin een verkoper van de dierenwinkel onjuiste informatie aan een mogelijke koper geeft over zorg die nodig is voor een cavia door te stellen dat een cavia best solitair gehouden kan worden en dat het dier voldoende heeft aan «genoeg knuffelen»?
Een dierenwinkel heeft de verantwoordelijkheid correcte informatie te laten verstrekken over het houden en verzorgen van dieren. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de bijsluiters van het LICG gebruikt worden. Hierin wordt afgeraden cavia’s alleen te houden. Om juiste informatie aan de koper te borgen dient in elke dierenwinkel een beheerder aanwezig te zijn met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor dierenwinkels die reeds op 1 juli 2014 bedrijfsmatig handelden in dieren geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2020 in verband met het halen van het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat het verstrekken van onjuiste informatie aan een mogelijke koper strafbaar is?
Op basis van het Besluit houders van dieren dient inderdaad informatie verstrekt te worden aan de koper met betrekking op de verzorging, huisvesting en het gedrag van het gezelschapsdier en de kosten die gemoeid gaan met het houden van het gezelschapsdier. Wanneer de verkoper zich hier niet aan houdt kan hiertegen opgetreden worden.
Deelt u de mening van de dierenarts die in de uitzending zegt dat de manier waarop cavia’s in glazen bakken of «diereilanden» tentoongesteld worden aan potentiële kopers slecht is voor het welzijn van de cavia’s?
Op grond van het Besluit houders van dieren mag een dier geen onnodige stress ervaren. Dit houdt in dat in een verblijf van de dieren voldoende schuilplekken aanwezig dienen te zijn zodat een dier zich aan het zicht van de mensen kan onttrekken. Het beschrijft ook dat dier zijn eigen fysiologische en etiologische gedrag moet kunnen uitvoeren. Wanneer er schuilplekken zijn kan een cavia zelf kiezen waar hij zich bevindt.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het tentoonstellen van dieren voor de verkoop in zogenaamde diereilanden, analoog aan het verbod op het tentoonstellen van dieren in etalages?
Op grond van Besluit houders van dieren dienen er schuilmogelijkheden te zijn in de verblijven van cavia’s. Als dit goed geregeld is dan is er voor mij geen reden om een verbod verder uit te breiden.
Vormen de misstanden die in bovengenoemde uitzending aan bod komen aanleiding om uw beleid op het tegengaan van broodfok, impulsaankopen en de verkoop van huisdieren via dierenwinkels en tussenpartijen aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn beleid voor de komende jaren uitgezet. Dit kunt u terugvinden in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 991). De in uw vragen opgesomde misstanden betreffen veelal overtredingen van bestaande regelgeving die nu al bestraft kunnen worden als zij kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een einde te maken aan zelfregulering door de sector, nu blijkt dat misstanden zich blijven voordoen, consumenten en dierenwinkels niet goed op de hoogte zijn van de omstandigheden waarin de dieren gefokt en gehouden voor ze bij hen terecht komen, en de ernst van de situatie gebagatelliseerd wordt door de brancheorganisatie?
Zoals in mijn antwoord op vraag 17 aangegeven is het voor de borging van het welzijn essentieel dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De landelijke overheid heeft dierenwelzijnsregels opgesteld waaraan de fokkers zich dienen te houden. Consumenten dienen zich goed te informeren alvorens een dier aan te schaffen. Initiatieven van zelfregulering juich ik daarom juist toe en stimuleer ik ook. Een mooi voorbeeld vind ik «Happy Konijn» waarbij de Dierenbescherming en Dibevo samenwerken aan een verantwoorde aanschaf van dieren.
De kosten van crowdfunding bij Dream or Donate |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het item over de kosten van Dream or Donate in de Radaruitzending van 10 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat de kosten die Dream or Donate in rekening brengt voor crowdfunding, zeker van levensreddende medische ingrepen, evenredig moeten zijn aan de door hen werkelijk gemaakte kosten?
Crowdfunding op het gebied van doneren of sponsoring biedt laagdrempelige mogelijkheden voor kleine, vaak lokale initiatieven om financiering op te halen bij welwillende burgers.
Platforms moeten zich aan de consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingsactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële donateurs duidelijk en begrijpelijk informeren over waar zij voor doneren en welke kosten eventueel aan de donatie verbonden zijn. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels.
Net als andere bedrijven concurreren crowdfundingplatforms met elkaar, bijvoorbeeld op de kwaliteit van hun dienstverlening en de kosten die ze daar voor rekenen. De consument kan kiezen welk platform de voor hem meest geschikte dienstverlening en de gunstigste kostenstructuur biedt.
De beoordeling van de handelwijze van Dream or Donate is aan de betrokken toezichthouder ACM en uiteindelijk aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat Dream or Donate een vlakke commissie van 5% over iedere donatie rekent én een vast of deels variabel transactietarief hanteert dat hoger is dan de door hen gemaakte kosten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor toezichthouders niet moet uitmaken of een crowdfundingplatform in donaties of in andere vormen van financiering handelt en dat Dream or Donate daarom zowel door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet worden gecontroleerd? Zo nee, welke andere vorm van regulering zou u voorstellen voor crowdfunding van medische ingrepen en andere charitatieve doelen?
Er zijn verschillende verschijningsvormen van crowdfunding. Crowdfunding via het uitlenen van geld («loan based») en investeren in bedrijven («equity based») zijn activiteiten die vallen onder het toezicht van de AFM. Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover het consumenten betreft, onder het toezicht van de ACM.
Ik ben van mening dat het toezicht daarmee afdoende is geregeld. Voor de verschillende vormen van crowdfunding is in toezicht voorzien, door de ACM dan wel de AFM, afhankelijk van of de verschijningsvorm van crowdfunding (wel of geen financiële dienst of activiteit).
Bent u van plan om eventuele hiaten in het bestaande consumentenrecht en andere regelgeving aan te vullen om de positie van de ontvangers van donaties via een platform te verbeteren en exorbitante kosten aan banden te leggen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 voor het bestaande regelgevend kader. Op dit moment acht ik dat toereikend en zie dan ook geen aanleiding voor nadere regelgeving.
Deelt u de mening dat de reactie van de ACM, waarin zij zegt dat er geen regels zijn over de hoogte van de vergoeding die een crowdfundingplatform aan zijn afnemers mag vragen, aanleiding geeft hierover regels op te stellen voor platforms die zijn bedoeld om donaties op te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Uber opnieuw in opspraak: 'Het is wachten op de volgende dode'' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uber opnieuw in opspraak: «Het is wachten op de volgende dode»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder verkeersslachtoffer er een te veel is? Hoe beoordeelt u dat er opnieuw een verkeersslachtoffer is gevallen waarbij een Uberchauffeur betrokken is?
Ja, ieder verkeersslachtoffer is er een teveel. Onze inzet is het aantal verkeersslachtoffers te laten dalen, daarvoor heeft de Minister nu een nieuw Strategisch plan verkeersveiligheid uitgebracht. Het gaat daarbij om een brede aanpak, omdat ongevallen meestal meerdere oorzaken hebben. Ten aanzien van de recente ongevallen kunnen nog geen conclusies worden getrokken. Er vindt momenteel een strafrechtelijk onderzoek plaats naar het ongeluk. Op de uitkomsten daarvan kunnen wij niet vooruitlopen.
Hoe verhoudt dit zich met uw inzet om het aantal verkeersslachtoffers te laten dalen, zeker nadat uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat het aantal dodelijke ongevallen voor het eerst sinds decennia is toegenomen sinds Uber en Lyft hun intrede hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet zeer kwalijk dat Uber zijn verantwoordelijkheid voor een ongeluk opnieuw onmiddellijk afschuift? Deelt u de mening dat Uber wél verantwoordelijk is voor zijn chauffeurs en ervoor moet zorgen dat zijn chauffeurs zich aan de Nederlandse regels moet houden, zoals die voor rij- en rusttijden?
Op de uitkomsten van het strafrechtelijke onderzoek naar het ongeluk kan ik niet vooruitlopen. In algemene zin vind ik het wenselijk dat Uber – los van eventuele juridische verantwoordelijkheid daarvoor – een maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt voor de naleving van de in Nederland geldende normen. De maatregelen die Uber op 21 januari 2019 heeft ingevoerd ten aanzien van minimumleeftijd en rijervaring zie ik als een goede eerste stap.
Ter uitvoering van de motie-Gijs van Dijk/Laçin is met Uber gesproken. Uber heeft nadat het gesprek heeft plaatsgevonden de app voor chauffeurs zodanig aangepast dat nadat een chauffeur in totaal twaalf uur heeft gereden de app tien uur offline gaat. We achten dit een betekenisvolle aanvulling op de registratie van en handhaving op de arbeids- en rusttijden die plaatsvindt met de boordcomputer taxi en door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Binnen de beperkingen die de arbeids- en rusttijdenregelgeving daaraan stelt, is het aan taxi-ondernemers en -chauffeurs om werktijden te bepalen. Ook heeft Uber aangegeven te werken aan de toepassing van spraaktechnologie om de app te handsfree te bedienen. De Minister en ik hebben Uber verzocht om het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» te tekenen en concrete toezeggingen te doen over een veilige manier van gebruik van online systemen.
Hoe staat met de eerder aangenomen motie-Van Dijk/Laçin om met Uber in gesprek te gaan over de rij- en rusttijden?2 Wat vindt u ervan dat Uberchauffeurs aangeven dat Uber hen onder druk zet om zo lang mogelijk door te rijden? Bent u nu, na opnieuw een ongeluk, bereid om Uber aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vragen om extra te handhaven op Ubertaxi’s vanwege het gevaar voor de verkeersveiligheid? Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het aantal ongelukken met Ubertaxi’s af zal nemen?
Handhaving ten behoeve van de verkeersveiligheid is in belangrijke mate een taak voor de politie. We vinden het van belang dat alle verkeersdeelnemers zich veilig in het verkeer begeven. We willen eerst inzicht hebben in de oorzaken, om ook stappen te kunnen nemen die echt iets oplossen. De ILT heeft een brede risicoanalyse uitgevoerd om de middelen in te kunnen zetten op de taken met de grootste maatschappelijke risico’s. Op basis daarvan start de ILT in 2019 een toezichtprogramma «taxivervoer».
Deelt u de mening dat doordat gemeente Amsterdam geen maatregelen kan nemen om het aantal taxichauffeurs te beperken Uberchauffeurs genoodzaakt zijn om veel te lange dagen te maken om nog iets te kunnen verdienen? Gaat u gemeenten, als zij dit wensen, de mogelijkheid geven om het aantal taxi’s te kunnen inperken in hun gemeenten?
Zoals ik aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 31 521, nr. 105) heb aangekondigd, ga ik samen met gemeenten onderzoeken wat de meest effectieve mix van bevoegdheden en instrumenten (van Rijk en gemeenten) is om integraal problemen aan te pakken die met het taxivervoer verband houden. Daarbij zullen de mogelijkheden om volumebeleid te voeren als mogelijke oplossingsrichting worden betrokken. Daarnaast kijken we naar voorbeelden in het buitenland. Begin februari heb ik bovendien een gesprek met wethouder Dijksma over de specifieke situatie op de Amsterdamse taximarkt.
De bedreiging, onderdrukking en roof van christenen in Irak |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat een Iraakse militie de ingang van een kerk in het stadje Bartella geblokkeerd heeft, wapens afgevuurd heeft en een priester bedreigd heeft?
Iedereen moet de vrijheid hebben om zijn of haar religie of levensovertuiging uit te kunnen oefenen. Het kabinet dringt daar dan ook consequent op aan bij de Iraakse autoriteiten. Zo heb ik tijdens mijn recente bezoek aan Irak de positie van minderheden, waaronder christenen, bij de Minister van Buitenlandse Zaken, de Premier en de Koerdische autoriteiten onder de aandacht gebracht.
Uit navraag door onze ambassade blijkt echter dat er in dit geval geen sprake lijkt van inperking van het recht op vrijheid van religie of levensovertuiging. Na contact met betrokken partijen bleek dat het genoemde incident gaat om de viering van een huwelijk in de Shabak gemeenschap. Tijdens het feest werd een aantal straten van Bartella afgesloten door auto’s met feestvierders, inclusief de straat waar de St. George Kerk aan ligt. Ook zou er tijdens het feest in de lucht zijn geschoten. Er is geklaagd over de overlast door het feest en het blokkeren van de toegang tot de kerk. Na enige tijd was de weg weer vrij en kon iedereen weer toegang krijgen tot deze kerk.
Hoe beoordeelt u bovendien de berichtgeving2 over de onthulling dat er in Irak maar liefst 350 huizen en bezittingen illegaal geconfisqueerd zijn van christenen, deels nota bene door overheidsfunctionarissen, en dat milities gevluchte christenen bedreigen die terugkeren naar hun huizen?
Er zijn verschillende berichten over huizen die geconfisqueerd zijn nadat bewoners op de vlucht zijn geslagen. Helaas gaat het hierbij om een grote groep mensen wier huizen zijn ingenomen door anderen, waaronder ook christenen. De VN en internationale NGOs ondersteunen gedupeerden om hun documenten weer op orde te krijgen en eigendomsrechten uit te zoeken. Nederland maakt zich zorgen over deze situatie, en bespreekt dit geregeld met de Iraakse autoriteiten.
Klopt het dat veel sjiitische milities door Iran gesteund worden en tevens als «Popular Mobilization Force» (PMF) volgens de Iraakse wet onderdeel uitmaken van het Iraakse leger en dus onder verantwoordelijkheid en leiding van de Iraakse premier vallen?
Onder de Popular Mobilisation Forces (PMF) vallen zeer uiteenlopende milities. Deze milities zijn overwegend sjiitisch en een deel daarvan wordt in meer of mindere mate gesteund door Iran. Daarnaast zijn er ook Yezidi, christelijke of Turkmeense milities. In november 2016 is een wet aangenomen door het Iraakse parlement waarin de PMF tot een onafhankelijke militaire institutie binnen de Iraakse veiligheidsdiensten is benoemd die rechtstreeks rapporteert aan de Iraakse premier.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op Kamervragen over het bericht dat christenen in Noord-Irak bedreigd worden door sjiitische milities3, waarin deze aangaf dat het kabinet «de situatie nauwgezet volgt, in samenwerking met de Iraakse overheid en onze internationale partners.»?
Ja.
Kunt u inmiddels meer zeggen over de «sjiitificatie» van de Ninivé-vlakte, door milities, gericht tegen christenen die nota bene ISIS overleefd hebben? Heeft u inmiddels wel concrete aanwijzingen van stelselmatige onderdrukking van christenen en systematische pogingen de demografie in door deze milities beheerste gebieden te veranderen?
Het kabinet blijft bezorgd over de situatie op de Ninivé-vlakte. Er zijn in heel Irak inmiddels 4,1 mln ontheemden teruggekeerd naar huis, waaronder 240.000 naar de Ninivé-vlakte. Er zijn nog 1,86 mln mensen die om uiteenlopende redenen niet haar huis zijn teruggekeerd, onder wie christenen en Yezidi’s afkomstig van de Ninivé-vlakte. Nederland blijft zich via stabilisatieprojecten inzetten om de terugkeer van deze groep alsnog mogelijk te maken. Noch het kabinet, noch de VN kan in dit geval berichten van systematische pogingen door milities om de demografie in deze gebieden te veranderen bevestigen.
Wat bent u bereid, in het licht van de hulp die Nederland aan Irak geeft, zowel civiel als militair, te doen om duidelijk stelling te nemen en druk op Irak uit te oefenen?
De Nederlandse steun aan Irak richt zich op het versterken van de stabiliteit in Irak en het duurzaam verslaan van ISIS. Hierbij richt de Nederlandse hulp zich ook op de meest kwetsbare groepen. Daarnaast vraagt Nederland actief aandacht voor de positie van kwetsbare minderheden bij de Iraakse autoriteiten en de VN, zoals ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak.
Bent u bereid het vertrek te eisen van de Shabak militie uit Bartella? Zo nee, waarom niet?
Irak staat voor een grote uitdaging nu de militaire strijd tegen ISIS voor het grootste gedeelte gestreden is en de status van de Popular Mobilisation Forces (PMF) verder verduidelijkt moet worden. Het kabinet bespreekt dit onderwerp met de Iraakse autoriteiten, waarbij ook gesproken wordt over het belang van het verbeteren van de positie van minderheden in Irak, inclusief hun veiligheid. Nederland dringt hierbij aan op inclusief bestuur en een inclusieve veiligheidssector. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak heb ik dit benadrukt bij mijn gesprekspartners.
Bent u bereid de Iraakse autoriteiten om opheldering te vragen en hen te verzoeken op te treden tegen mensenrechtenschendingen door de veelal sjiitische milities?
Het kabinet maakt zich zorgen over de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen. De mensenrechtensituatie in Irak wordt actief opgebracht in contacten met de Iraakse autoriteiten, zoals onlangs tijdens mijn bezoek aan Irak.
Bent u bereid dit tevens in EU-, NAVO- en VN-verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen, ook onder de aandacht in multilaterale fora.
Hoe beoordeelt u de analyse van Open Doors4 over de zorgwekkende situatie van christenen in Irak? Bent u bereid in te gaan op:
Het kabinet hecht groot belang aan de vrijheid van religie en levensovertuiging en de mogelijkheid voor ieder individu zijn of haar religie of levensovertuiging in volledige vrijheid uit te oefenen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging vormt een prioriteit binnen het buitenlandse mensenrechtenbeleid van het kabinet. De positie van religieuze minderheden en iedereen in Irak die vervolgd wordt om religieuze redenen, baart het kabinet zorgen. Het kabinet bepleit dan ook bij de Iraakse autoriteiten dat zij de vrijheid van religie en levensovertuiging respecteren en de positie van kwetsbare minderheden verbeteren.
Bent u bereid onderzoek te bepleiten in VN-verband naar de onderdrukking, bedreiging en vervolging van christenen in Irak, alsmede andere kwetsbare minderheden, zoals yezidi’s? Zo nee, waarom niet? Wat bent u dan bereid te doen om dit te adresseren?
Het mandaat van de VN missie in Irak, UNAMI, beslaat onder andere het verbeteren van de mensenrechten situatie in Irak en het ondersteunen van het ter verantwoording brengen van mensenrechtenschenders. Daarnaast is onlangs een VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak opgericht. Nederland draagt 500.000 EUR bij aan dit onderzoeksteam, gericht op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming. Het kabinet ziet geen reden om hiernaast nog een VN onderzoek te starten naar de vermeende onderdrukking, bedreiging en vervolging van kwetsbare minderheden in Irak. Het kabinet zal wel aandacht blijven vragen voor de positie van kwetsbare minderheden in Irak.
Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.
Huiseigenaren die arbeidsmigranten in kamertjes proppen |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «veel huiseigenaren arbeidsmigranten in kamertjes proppen»?1
Arbeidsmigranten vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Dit doen zij enerzijds door piek- en seizoensdrukte op te vangen en anderzijds door werk te verrichten waar binnen Nederland niet voldoende arbeidskrachten voor te vinden zijn. Het is van belang dat deze mensen op een goede en kwalitatieve manier worden gehuisvest. Situaties zoals geschetst in het artikel van het Algemeen Dagblad door de Haagse Pandbrigade acht ik daarom onwenselijk.
De aantrekkende economie speelt een belangrijke rol in de toename van het aantal arbeidsmigranten. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. De combinatie van al deze factoren zorgt ervoor dat er meer mensen huisvesting nodig hebben en dat dat in sommige gevallen op plekken gebeurt die daar niet geschikt voor zijn.
Hoe de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Ik ben van mening dat er voldoende oplossingen voor handen zijn en dat er ook tal van goede voorbeelden zijn.
Ik ondersteun partijen daarom door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van arbeidsmigranten die in het land wordt opgedaan. Zo is recent de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» opgeleverd, waarin partijen worden geholpen bij het inventariseren van de doelgroepen voor flexwonen en handvatten worden gegeven voor het benutten van de kansen om deze woonvorm te realiseren. De door de leden bedoelde handreiking is in concept gereed en zal op korte termijn breder beschikbaar zijn. Daarnaast ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om de woningbouw te versnellen.
Wat zijn de redenen dat er vroeger minder arbeidsmigranten in te volle of onveilige huizen zaten en dat dit nu weer toeneemt, zoals de Pandbrigade constateert?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er momenteel in ons land waarvoor geen adequate en veilige huisvesting is, aangezien u eerder het cijfer van 100.000 arbeidsmigranten niet kon of wilde bevestigen?2
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden- en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 ging het om circa 337.000 mensen. De prognose van de omvang van de groep arbeidsmigranten en hun behoefte aan woonruimte voor komende jaren is sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen en de inspanningen van gemeenten, werkgevers en huisvesters op het realiseren van voldoende huisvesting.
Wat is de behoefte aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en wat is de prognose voor de komende jaren? Kunt u uw antwoord per jaar uitsplitsen en toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de huidige woningnood zich tot de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoe gaat u dit oplossen zonder te tornen aan de veiligheid, betaalbaarheid en kwaliteit voor beide groepen en waarbij tweedeling of het uitspelen van groepen voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe en door wie wordt de huisvesting van arbeidsmigranten in gemeenten gecontroleerd, en aan welke eisen dient deze huisvesting te voldoen?
De huisvesting van arbeidsmigranten wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening. Ten slotte kan de gemeente ervoor kiezen om de situatie tijdelijk te gedogen totdat er zicht is op een betere oplossing. Met alleen het handhaven wordt de oorzaak van de permanente bewoning immers niet aangepakt.
Daarnaast worden woningen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen – het keurmerk voor de huisvesting van arbeidsmigranten – jaarlijks gecontroleerd op kwaliteit. Huisvesters en werkgevers kunnen zich op eigen initiatief aanmelden bij het keurmerk. In enkele branches en gemeenten is het SNF-keurmerk verplicht gesteld om arbeidsmigranten te mogen huisvesten. De normen waarop wordt gecontroleerd zijn aanvullend op wet- en regelgeving. Deze controle gebeurt door onafhankelijke en door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde inspectie instellingen. Huisvesters en werkgevers kunnen zich hiermee positief onderscheiden in de markt en tevens geldt een dergelijk keurmerk als een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de uitzondering op het inhoudingsverbod op de Wet Minimumloon in de Wet Aanpak Schijnconstructies.
Wat heeft u concreet gedaan met uw opvatting dat het «aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters [is] om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten»? Wanneer is de aangekondigde nieuwe handreiking voor gemeenten gereed?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om gemeenten aan te sporen om verkamering van woningen fors aan banden te leggen of tegen te gaan, zodat er geen onveilige situaties ontstaan voor (buurt)bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verkamering is niet per definitie een slechte ontwikkeling. In sommige gemeenten kan het een uitkomst bieden voor het beter benutten van woningen of de huisvesting van specifieke doelgroepen. Het is daarbij wel van belang dat dit zorgvuldig gebeurt en dat de verkamerde panden blijven voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Gemeenten hebben reeds de mogelijkheid om verkamering vergunningplichtig te maken via de huisvestingsverordening. Daarvoor kunnen zij een omzettingsvergunning instellen. Daarmee moeten pandeigenaren die een woning verkamerd willen verhuren een vergunning aanvragen bij de gemeente. Indien zij dit niet doen, kan de gemeente afdwingen dat zij de woning terugbrengen naar de laatst vergunde staat.
Deelt u de mening dat de rol van ondernemers inzake de huisvesting van arbeidsmigranten vergroot moet worden? En zo ja, hoe vult u die rol in, omdat dit verder moet gaan dan alleen een bemiddelende rol bij de eerste huisvesting?
Werkgevers helpen werknemers in veel gevallen bij het vinden van kwalitatieve huisvesting wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Dat kan gaan om een bemiddelende rol, maar ook door het realiseren van huisvesting of hier met gemeenten en andere partijen afspraken over te maken.
Ik acht het echter ongewenst dat werknemers volledig afhankelijk worden van hun werkgever wanneer het de huisvesting betreft. Wanneer zij hier langer verblijven vind ik het belangrijk, zowel vanuit afhankelijkheids- als vanuit integratieperspectief, dat arbeidsmigranten op zoek gaan naar een eigen plek om te wonen met een eigen huur- of koopwoning. Bij die zoektocht kan uiteraard wel hulp geboden worden door de werkgever.
Wat adviseert u de gemeente Hilvarenbeek die tot 2025 voor ongeveer 16.000 tot 21.000 arbeidsmigranten huisvesting moet creëren, wat neerkomt op 588 woningen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de grote aantallen die in een relatief kleine gemeente een menswaardig onderkomen moeten vinden? En waarom wil u geen landelijke regie voeren zodat kleinschalige locaties kunnen worden gevonden, zoals de inwoners willen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere mogelijkheden heeft de burgemeester van Loon op Zand om de illegale huisvesting van arbeidsmigranten te stoppen en te voorkomen?4
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de situatie in bijvoorbeeld Loon op Zand zich tot één van de doelen uit uw Actie-agenda vakantieparken te weten: «een sector die geen ruimte biedt voor uitbuiting of het uit het zicht raken van kwetsbare mensen»?5
Met genoemde doelstelling uit de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 wordt ingezet op voldoende instrumentarium voor betrokken partijen om situaties als sociale uitbuiting, deplorabele leefomstandigheden en zorgmijding te voorkomen en op te lossen. Om dit te realiseren dienen de situatie en de mensen op een park in kaart gebracht worden. Daarnaast gaat het uiteindelijk om maatwerk per gemeente, per park en per bewoner, waarbij integrale samenwerking binnen en tussen gemeenten cruciaal is. Ik kan voor deze situatie niet beoordelen of het hier gaat om uitbuiting.
Wat doet u aan de aanpak van de grondoorzaken van problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten, te weten het uitbuiten van goedkope arbeidskrachten, het grote tekort aan betaalbare woningen, het voorkomen van dakloosheid en het feit dat gemeenten soms kwetsbare mensen bewust wijzen op de mogelijkheid om op een vakantiepark te gaan wonen? En wordt bij het aanpakken van de grondoorzaken uitgegaan van zowel de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, als de positie van huidige inwoners die niet verdrongen moeten worden op de arbeidsmarkt of de woningmarkt?
Zoals in eerdere communicatie met uw Kamer opgenomen ondernemen mijn collega van SZW en ik op diverse manieren actie om de onderliggende problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten op te lossen. Daarbij is uiteraard aandacht voor een gelijkwaardige positie tussen arbeidsmigranten en andere inwoners van Nederland.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. Door de extra middelen voor de Inspectie SZW uit het Regeerakkoord kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Ook wordt in het programma «Samen tegen Mensenhandel»6 expliciet aandacht geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Ook werk ik met partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat doe ik onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021 en ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om brede woningmarktafspraken te maken.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 is een startpunt gemarkeerd om de komende jaren actief aan de slag te gaan met de aanpak van vakantieparken. Cruciaal daarin is dat gemeenten lokaal een visie vormen op hun vakantieparken en de mensen die daar mogelijk wonen. Een vakantiewoning is immers niet per definitie geschikt of ongeschikt om in te wonen. Meerdere acties uit de actie-agenda zijn gericht op maatwerk richting bewoners en het verschaffen van duidelijkheid over hun positie op het park.
Foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Raad van State van 11 april 2018 inzake de Basisregistratie Personen, in het bijzonder paragraaf 9?1
Ja.
Is het waar dat betreffende persoon, in bezet Palestijns gebied geboren (Oost-Jeruzalem), in de Basisregistratie Personen geregistreerd staat als geboren in Israël en dit slechts veranderd kan worden in «onbekend» en in dat geval niet correct wordt weergegeven waar hij geboren is? Zo ja, waarom is dit het geval?
Voor het registreren van het geboorteland in de basisregistratie personen (BRP) moet gebruik worden gemaakt van de Landentabel. Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel. Op grond van artikel 23 van het Besluit BRP kan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij uitzondering besluiten om ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering. De benaming «(bezet) Palestijns gebied» past niet binnen de systematiek van de Landentabel en is daarom niet opgenomen in de Landentabel.
De persoon, die in de BRP geregistreerd staat als geboren in Israël, is geboren in Oost-Jeruzalem. Met de op 17 april 2014 uitgevaardigde «Richtlijn opname geboorteland personen in Oost-Jeruzalem» is indertijd ervoor gekozen om personen die zijn geboren in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, de mogelijkheid te bieden op verzoek hun geboorteland als code 0000 met de omschrijving «Onbekend» te laten registreren.
Is het waar dat in 2012 kenbaar werd gemaakt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat de registratie «(bezet) Palestijns gebied» zou worden toegevoegd aan het systeem van de Basisregistratie Personen, maar dat het ministerie hier later op teruggekomen is? Zo ja, waarom is het hier op teruggekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het huidige systeem aan te passen zodat in de Basisregistratie Personen juist wordt weergegeven waar iemand geboren is, ook als die uit bezet Palestijns gebied afkomstig is? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 april 2018 het hoger beroep van klager ongegrond verklaard, maar ten overvloede overwogen dat de toelichting bij artikel 23 van het Besluit BRP mogelijkheden biedt om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld een geboorte, heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen.
Ik ben voornemens de Landentabel (tabel 34) te wijzigen en de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem» daarin op te nemen voor personen die vanaf 15 mei 1948 in die gebieden zijn geboren. Deze wijziging past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. De benaming is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). De benaming is tevens in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina».
Onderzoek van Sociaal Werk Nederland waaruit blijkt dat meer ouders peuters thuishouden |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat meer ouders peuters thuishouden onder invloed van de administratieve rompslomp die de aanvraag bij de Belastingdienst van toeslagen voor peuteropvang met zich meebrengt?1
In 2017 en 2018 zijn de effecten van de harmonisatie onderzocht, en uit dit onderzoek blijkt dat er geen trend is van ouders die niet meer voor de peuteropvang kiezen door de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang.2 Ook blijkt uit het onderzoek dat een goede begeleiding van ouders belangrijk is. In veel gemeenten gebeurt dit ook. Bij de Belastingdienst zijn in het kader van de harmonisatie geen signalen binnengekomen dat ouders problemen hadden met het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Wel vind ik het belangrijk om dit goed in de gaten te blijven houden, ook omdat er recent een aantal signalen is binnengekomen, zoals het onderzoek van Sociaal Werk Nederland. Daarom zal ik begin 2019 opnieuw onderzoeken wat de effecten van de harmonisatie zijn.
Volgens het SCP onderzoek van 2018 Kijk op de Kinderopvang geeft desgevraagd circa 75% van de ouders die gebruik maken van kinderopvang aan het aanvragen van kinderopvangtoeslag niet ingewikkeld te vinden3. Dat is mooi, maar ik zou dat cijfer graag verder omhoog brengen. Samen met de Belastingdienst werk ik daarom aan een verbetertraject kinderopvangtoeslag, waarin onder meer wordt ingezet op het verder verbeteren van de digitale dienstverlening met als doel ouders beter te ondersteunen bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag en het doorgeven van wijzigingen. Over de inhoud van deze voorstellen is uw Kamer deze week door mij, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, geïnformeerd4. Daarnaast ga ik onderzoek uitvoeren met als doel meer inzicht te krijgen hoe ouders informatie over kinderopvang vergaren, welke informatiebehoefte ouders hebben en op welke manier de overheid ouders hierin kan ondersteunen.
Wat betekent dit voor de ontwikkeling van taalachterstanden bij de betrokken kinderen?
Vooral voor kinderen met een risico op een onderwijsachterstand is een voorschools aanbod zeer belangrijk voor de taalontwikkeling. Het is daarom belangrijk dat alle peuters met een risico op een onderwijsachterstand voorschoolse educatie ontvangen. Op dit moment lijkt er geen sprake te zijn van een landelijke trend van een daling in het bereik van deze doelgroeppeuters. In het voorjaar van 2019 doe ik onderzoek naar de gevolgen van de harmonisatie. In dit onderzoek wordt ook specifiek gekeken naar het bereik onder doelgroeppeuters.
Bent u bereid om in lijn met de in het bericht genoemde voorbeelden gemeenten te stimuleren om peuterspeelzalen de ruimte te bieden om meer in te zetten op huisbezoeken en toeslagcoaches?
Elk jaar vragen vele duizenden ouders kinderopvangtoeslag aan. De Belastingdienst probeert dat zo makkelijk mogelijk te maken voor mensen. Vanuit de Belastingdienst is er een (nagenoeg) landelijk dekkend netwerk van toeslagservicepunten en ouders kunnen bij vragen altijd contact opnemen met de Belastingtelefoon. Daarnaast wordt er in het eerdergenoemde verbetertraject door SZW en de Belastingdienst ingezet op onder meer het verbeteren van de digitale dienstverlening.
Uit onderzoek naar de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang blijkt ook dat een goede begeleiding van ouders belangrijk is. Als gemeenten en kinderdagverblijven dit kunnen bereiken met bijvoorbeeld huisbezoeken of toeslagcoaches, dan vind ik dat positief. Gemeenten en kinderdagverblijven zijn vrij om dit zelf in te richten, afhankelijk van de situatie in de gemeente, het beleid in de gemeente (bijvoorbeeld ten aanzien van voorschoolse educatie) en de behoefte van ouders. In het ondersteuningstraject van Sociaal Werk Nederland ten behoeve van de harmonisatie is ook ruimte geweest voor het delen van goede voorbeelden. Zo is er een ambassadeursnetwerk bestaande uit ervaren ondernemers die de harmonisatie in hun organisaties al doorgevoerd hebben. Zij zijn door SWN onder andere ingezet op bijeenkomsten en werksessies.
Zou gratis peuteropvang een efficiëntere oplossing kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil stimuleren dat ouders met jonge kinderen (kunnen) werken, dat kinderen met een taalachterstand extra aandacht krijgen en dat er een aanbod is voor peuters van ouders die niet werken. Het kabinet kiest voor een gerichte inzet van middelen, zodat er specifiek geïnvesteerd kan worden in het verhogen van de arbeidsparticipatie én onderwijsachterstanden zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden. Ik hecht eraan om de middelen voor deze specifieke doelstellingen in te zetten. Kinderopvang is niet gratis. Ik vind het daarom redelijk om ook van ouders een bijdrage te verwachten voor de kosten van kinderopvang.
Omdat de kinderopvangtoeslag inkomensafhankelijk is, betalen ouders met een laag inkomen relatief weinig aan kinderopvang. De laagste inkomens krijgen volgend jaar 96% van de maximum uurprijs vergoed en betalen dus 4% eigen bijdrage. Ook voor de harmonisatie vroegen de meeste gemeenten ouders om een bijdrage voor peuterspeelzalen5. Overigens kunnen gemeenten met de middelen die zij ontvangen in de specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid voorschoolse educatie voor de kinderen in de doelgroep ook gratis of met een (geringe) eigen bijdrage aanbieden (dus buiten de kinderopvangtoeslag om).
Kunt u toelichten wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over uw toezegging (1 november 2018) om met een preciezere kosteninschatting te komen van wat een gratis zestienurig voorschoolaanbod per week voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar kost?
Het is lastig om een goede schatting te maken van de kosten voor een gratis voorschool voor kinderen van 2,5–4 van 16 uur omdat dit sterk afhankelijk is van de vormgeving. Bepalend zijn bijvoorbeeld de financieringswijze, de hoogte van de uurprijs en het aantal weken dat kinderen naar de voorschool gaan. De kosten zijn daarnaast ook afhankelijk van de gedragseffecten. Als de voorschool gratis is, dan gaan kinderen mogelijk vaker dan voorheen naar de voorschool.
Omdat de kosten sterk afhankelijk zijn van de vormgeving is een inschatting niet makkelijk te maken. Tijdens de begrotingsbehandeling van OCW heeft Minister Slob een eerste schatting gegeven van de kosten een gratis aanbod van 16 uur per week voor alle peuters op kwaliteitsniveau voorschoolse educatie van 2,5 tot 4 jaar voor 40 weken per jaar (gekoppeld aan de school). Een grove indicatie is dat dit circa 850 miljoen euro extra zou kosten.
Het kabinet heeft gekozen om gericht te investeren in peuters met een risico op een onderwijsachterstand. Uit internationaal onderzoek blijkt dat deze peuters het meest profiteren van voorschoolse educatie. In zijn brief van 29 november 2018 aan uw Kamer heeft Minister Slob aangegeven hoe de extra investeringen in de voorschoolse educatie gevolgd zullen worden. Uw Kamer wordt in 2019 over de eerste resultaten geïnformeerd, daarin zal ook nader ingegaan worden op de toezegging gedaan aan het lid van de Hul.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Kinderopvang van 13 december 2018 te beantwoorden?
Ja.
Het op tijd inrichten van een keurpunt voor levende dieren voor export naar het Verenigd Koninkrijk in verband met een eventuele harde Brexit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA: Keurpunt voor Brits vee nodig bij Brexit» en heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de vertegenwoordiger van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens het rondetafelgesprek Verzamelwet Brexit op 5 december 2018?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen keurpunt voor levend vee is voor export naar Groot-Brittannië en dat dit betekent dat export van levende dieren niet mogelijk is bij een harde Brexit?
Ik wil graag ingaan op het misverstand dat er mogelijk bestaat over dit keurpunt, ofwel inspectiepost. Zoals ook geschetst in het nieuwsbericht, heeft de vertegenwoordiger van de NVWA tijdens het rondetafelgesprek aangegeven dat er een inspectiepost nodig is voor het ontvangen van dieren2 uit het Verenigd Koninkrijk. Dit gaat dus over import van dieren.
In Nederland is op dit moment geen volgens de Europese Commissie erkende inspectiepost in een zeehaven waar de import van levende dieren uit derde landen kan plaatsvinden. Bij het ontbreken van een inspectiepunt betekent dit dat import van dieren via de Nederlandse zeehavens niet mogelijk zal zijn.
Deze inspectieposten bestaan wel op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten van de aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven.
Samengevat dus het volgende, er is geen keurpunt voor levend vee voor import in de EU in een zeehaven, wel in een luchthaven. Als er voor 29 maart 2019 geen nieuwe inspectieposten worden ingericht, zal er bij een no deal scenario dus geen import van levende dieren via een zeehaven kunnen plaatsvinden, wel via een luchthaven.
Klopt het dat alleen bij een harde (no deal) Brexit zo’n keurpunt nodig is, zodat het private bedrijfsleven huiverig is om een keurpunt in te richten, aangezien het niet gebruikt wordt in de andere Brexit-scenario’s?
Het klopt dat er in een no deal scenario een inspectiepost voor import van levende dieren nodig is. Bij een no deal scenario is deze inspectiepost nodig met ingang van 30 maart 2019 om import van levende dieren via een zeehaven per die datum mogelijk te maken. In gesprekken met het bedrijfsleven heb ik gemerkt dat de onzekerheden rondom de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie meespelen bij hun besluitvorming over het wel of niet gaan inrichten van een nieuwe inspectiepost. Ik kan geen uitsluitsel geven of het bedrijfsleven voornemens is om een inspectiepost in te richten. Ik heb gehoord dat er interesse is vanuit het bedrijfsleven, maar de NVWA heeft op dit moment nog geen aanvraag ontvangen.
Als het terugtrekkingsakkoord kan worden gesloten en in werking treedt komt er een overgangsperiode. Tijdens die overgangsperiode is er nog geen inspectiepost nodig, omdat het Verenigd Koninkrijk dan gedurende de overgangsperiode gebonden blijft aan de regelgeving van de Europese Unie (EU). De situatie blijft daarmee tot het einde van de overgangsperiode zoals die nu is. In eerste instantie duurt de overgangsperiode tot en met 31 december 2020. De EU en het Verenigd Koninkrijk kunnen via een gezamenlijk besluit eenmalig besluiten de overgangsperiode te verlengen uiterlijk tot en met 31 december 2022.
Na de overgangsperiode ga ik er op basis van de huidige informatie vanuit dat een inspectiepost nodig is, omdat het Verenigd Koninkrijk dan niet meer binnen de Europese Unie valt. Enkel in het zeer onwaarschijnlijke scenario dat het gehele Verenigd Koninkrijk in de interne markt blijft zijn er geen inspectieposten nodig.
Bent u bereid om er gezamenlijk met het bedrijfsleven voor te zorgen dat er een keurpunt ingericht wordt, dat in ieder geval op 29 maart 2019 («Brexit day») ingezet kan worden indien noodzakelijk en dan bij voorkeur op een plek die niet leidt tot onnodige extra kilometers tot het afvaartpunt?
Ik ben bereid om samen met de NVWA het bedrijfsleven te faciliteren bij het realiseren van een oplossing, als het bedrijfsleven daar het initiatief daarvoor neemt.
Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de bouw en inrichting van inspectieposten. Wat betreft de genoemde ondersteuning: ambtenaren van de NVWA en mijn ministerie en het bedrijfsleven hebben reeds een aantal gesprekken gevoerd, waarin de verschillende partijen uit het bedrijfsleven samengebracht werden en de benodigde kennis en informatie werd gedeeld.
Ook is door de Nederlandse overheid tijdens een seminar over de Mededeling van de Europese Commissie over het Contingency Action Plan (COM(2018) 880 final) op donderdag 6 december jl. specifiek aandacht gevraagd voor het ontbreken van een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven aan de gehele West-Europese kust van de EU.
De Europese Commissie heeft laten weten de EU-lidstaten, waar mogelijk, te ondersteunen bij het zoeken naar een oplossing. Aanvragen voor een nieuwe inspectiepost kunnen behandeld worden als ze uiterlijk 15 februari 2019 ingediend zijn bij de Europese Commissie en de Europese Commissie wil graag in gesprek met de lidstaten hierover. Ik zal ingaan op het aanbod van de Europese Commissie om in gesprek te gaan over de inspectieposten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met het kerstreces is dit helaas niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
de pensioenwet en de wet op de beroepspensioenfondsen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het amendement Kamerstuk 35 015, nr. 10 is aangenomen, waarvan de tekst luidt (in zowel de pensioenwet als de wet op de beroepspensioenfondsen): «Door de pensioenuitvoerder mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitbesteed:
Ja
Herinnert u zich dat u aan de Eerste Kamer refereert aan de documenten van DUFAS?
Ja, in zoverre dat ik in de memorie van antwoord bij de Verzamelwet Pensioenen 2019 refereer aan de Principes Fiduciair Beheer van de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS).
Heeft u gelezen dat in het model contract van DUFAS bijvoorbeeld staat: «De Fiduciair Beheerder houdt toezicht op de Operationeel Vermogensbeheerders en het door hen gevoerde Beheer. Indien wenselijk of noodzakelijk geeft de Fiduciair Beheerder nadere instructies of opdracht tot beëindiging van het Beheer»?
DUFAS heeft in 2013 een modelovereenkomst opgesteld bij de Principes Fiduciair Beheer. Hierin was inderdaad bovengenoemde zin opgenomen. Deze modelovereenkomst uit 2013 is, anders dan de Principes Fiduciair Beheer, nadien niet meer herzien. De overeenkomsten die in de praktijk gesloten worden, zijn doorgaans niet gebaseerd op de modelovereenkomst, maar op deze herziene principes. DUFAS heeft de modelovereenkomst inmiddels verwijderd van hun website.
Deelt u de mening dat indien de fiduciair beheerder zelfstandig opdrachten geeft tot beëindiging van het beheer hij in strijd handelt met het aangenomen amendement?
Met de Verzamelwet Pensioenen 2019 zijn als gevolg van bovengenoemde amendement de rol en taken van het pensioenfondsbestuur bij uitbesteding op het terrein van beleggingsbeleid duidelijk in de wet neergelegd. Het pensioenfondsbestuur is te allen tijde verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en het toezien daarop. Het pensioenfondsbestuur kan besluiten zich hierover te laten adviseren door een fiduciair beheerder. Voor zover de fiduciair beheerder tevens een nadere rol speelt ten aanzien van (uitbesteed) operationeel vermogensbeheer, kan dit alleen met inachtneming van de wettelijke verantwoordelijkheid van het bestuur. Voor het overige wil ik niet op voorhand uitspraken doen over of bepaalde, concrete werkzaamheden in strijd zouden zijn met de wettelijke regels voor uitbesteding. Het is aan de toezichthouder om in concrete omstandigheden van het geval indien nodig op te treden.
Heeft u gelezen dat in het modelcontract van DUFAS staat dat: «De Fiduciair Beheerder kan uitsluitend na voorafgaande instemming van de Cliënt aan zichzelf of aan een Groepsmaatschappij opdracht geven tot Beheer»?
Bovengenoemde zin was opgenomen in de verouderde modelovereenkomst die DUFAS in 2013 heeft opgesteld en die zij inmiddels van haar website heeft gehaald. Zie het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u aan de Eerste Kamer terecht schrijft dat hier nog een extra voorwaarde aan vast zit, namelijk dat de beheerder alleen kan handelen in (bijvoorbeeld) derivaten, waarvan de prijs objectief op een markt tot stand komt?
In de Memorie van Antwoord heb ik opgenomen dat het pensioenfondsbestuur te allen tijde verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid en het toezicht hierop. Tevens heb ik benoemd dat dit geldt voor alle beleggingen, inclusief derivaten. Als derivaten opgenomen worden in het beleggingsbeleid, kan dit alleen met inachtneming van de genoemde verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur.
Deelt u de mening dat het huidige contact van DUFAS dus niet conform het amendement en conform uw toelichting is opgesteld en op meerdere punten moet worden aangepast?
DUFAS heeft de modelovereenkomst inmiddels verwijderd van hun website, zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de leden van DUFAS zich onder andere schuldig gemaakt hebben aan Libor fraude, Forex manipulatie, Euribor fraude, fraude met edelmetalen, fraude met Swaps (ISDA fix) en meer, en dat pensioenfondsen hierdoor schade geleden hebben?
Nee, ik beschik niet over informatie over individuele leden van Dufas dat zij zich schuldig zouden hebben gemaakt aan genoemde feiten. Deze informatie is doorgaans niet openbaar.
Kunt u een lijst geven van compensaties die pensioenfondsen gekregen hebben voor de verliezen die zij geleden hebben door deze fraude?
Nee, ik beschik niet over gegevens over schadevergoedingen die individuele pensioenfondsen voor eventuele verliezen als gevolg van de genoemde zaken hebben ontvangen. Het is aan pensioenfondsen zelf om de resultaten van hun beleggingsbeleid te verantwoorden in hun jaarverslag.
Hebben de leden van DUFAS zich in uw ogen de afgelopen 10 jaar gehouden aan het principe: «De Fiduciair Beheerder handelt primair in het belang van het Pensioenfonds»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen informatie over individuele leden van Dufas dan wel vermogensbeheerders. Zie tevens het antwoord onder 8. Het is hiernaast aan pensioenfondsen zelf om de fiduciair beheerder te beoordelen, zij zijn immers primair verantwoordelijk voor het strategisch beleggingsbeleid alsmede het toezicht hierop.
Bent u bereid om in overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) tot open boek toezicht te komen over welke mate van uitbesteding is toegestaan en waarvoor het pensioenfonds te allen tijde verantwoordelijk is?
DNB geeft in haar huidige open boek toezicht al aandacht aan de uitbesteding en de verantwoordelijkheden van het pensioenfonds hierbij.1 Ik ga er daarbij van uit dat DNB of voor zover van toepassing de AFM bekend zijn met mijn Memorie van Antwoord bij de Verzamelwet pensioenen 2019 over uitbesteding van fiduciair beheer. Ik zie momenteel geen aanleiding voor aanvullende toezichtsactiviteiten hieromtrent.
Deelt u de mening dat de toezichthouder, die overigens ook niet altijd begrijpt dat hij het toezicht niet moet laten uitvoeren door de onder toezicht gestelde, en niet de sector de grenzen van de wet moet bewaken?
Het is aan de toezichthouder om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke normen. Het is daarnaast mogelijk dat de sector zichzelf aanvullende normen of principes oplegt, waar zij zich aan committeert. De monitoring daarvan is daarbij aan de betrokken partijen. Ik heb geen reden te veronderstellen dat dit stelsel van regelgeving en toezicht onvoldoende is om de risico’s van uitbesteding zo veel als mogelijk te beheersen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor dinsdag 11 december om 12 uur en in afschrift sturen aan de Eerste Kamer, ofwel nog voor zij de verzamelwet pensioenen behandelen?
Een eerste reactie op de vragen heeft uw Kamer dinsdag 11 december ontvangen.2 De overige vragen vroegen meer uitzoekwerk en zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. De vragen zijn één voor één beantwoord. Een afschrift van deze antwoorden zal aan de Eerste Kamer worden verzonden.
Uitbuiting van Roemenen in Nederland |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Mogelijk duizenden gevallen van arbeidsuitbuiting van Roemenen in Nederland»?1 wat is uw oordeel daarover?
Ja, daar ben ik mee bekend. Elk mogelijk geval van arbeidsuitbuiting of een situatie van ernstige benadeling van de werknemer door de werkgever, is er één te veel. Arbeidsuitbuiting tast niet alleen het inkomen van iemand aan, maar ook de menselijke waardigheid.
Wat vindt u van het aantal klachten van 94 dat Fairwork de afgelopen drie jaar kreeg, waarbij in totaal 560 Roemenen betrokken waren, waaronder 50 over arbeidsuitbuiting en 12 over arbeidsomstandigheden?
De Inspectie SZW ontvangt diverse soorten meldingen, anoniem, van individuen en van organisaties, waaronder FairWork. De Inspectie heeft op regelmatige basis contact met FairWork over meldingen die deze organisatie aanlevert.
Alle genoemde aanleidingen voor klachten zijn in mijn ogen onwenselijk. Op grond van de Wet aanpak schijnconstructies moeten loonbedragen duidelijk zijn gespecifieerd op de loonstrook en zijn inhoudingen op het minimumloon niet toegestaan met uitzondering van onder bepaalde voorwaarden de ziektekostenverzekering en de huisvestingskosten. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners.
Alle meldingen worden beoordeeld, zo mogelijk verrijkt en behandeld binnen de juiste programma’s of afdelingen van de Inspectie. Niet alle meldingen kunnen worden opgepakt. Meldingen buiten het SZW-domein worden doorgestuurd aan de relevante organisaties. Meldingen die niet leiden tot bestuursrechtelijk of strafrechtelijk onderzoek, worden gebruikt voor de analyse van sectoren, branches en thema’s en voor de Inspectiebrede Risicoanalyse (IRA).
Wanneer een melding indicaties bevat van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, volgt een andere aanpak dan bij meldingen over andere vormen van slecht werkgeverschap of ernstige benadeling van kwetsbare werknemers, zoals bij het niet naleven van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Wet arbeid vreemdelingen. In die gevallen zal eerder sprake zijn van bestuursrechtelijke handhaving.
Wat is uw mening over de aard van de klachten, zoals het te laat betalen van loon, een te laag loon, het niet hebben van een contract of een contract in een taal die men niet begrijpt, slechte huisvesting of het niet naar een dokter mogen, waarbij relatief veel klachten gaan over het inhouden van hoge bedragen voor wonen, transport en soms ziektekostenverzekering?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de meeste Roemenen een flexibel contract voor bepaalde tijd hebben eraan bijdraagt dat men niet snel zal klagen, waardoor onduidelijk is hoeveel Roemenen daadwerkelijk worden uitgebuit?
Er zijn verschillende redenen waarom een werknemer geen melding of klacht indient, terwijl er wel sprake is van een mogelijke uitbuitingssituatie. Mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting zijn zich bijvoorbeeld soms onbewust van hun eigen uitbuitingssituatie of zijn niet goed op de hoogte van hun rechten als werknemer. Het kabinet zet om deze reden ook in op het vergroten van de bewustwording van signalen van arbeidsuitbuiting, niet alleen bij arbeidsmigranten, maar ook bij mensen uit de omgeving, zoals ook omschreven in het programma «Samen tegen mensenhandel»3.
De vorm van een arbeidscontract zou geen reden moeten zijn voor een werknemer om geen klacht in te dienen of melding te maken. Benadeelde werknemers kunnen ook anoniem een melding van arbeidsuitbuiting doen bij de Inspectie SZW.
Bent u het eens met de schatting van de expert in de uitzending (hoogleraar J. van Dijk), dat 5 à 10 procent van de arbeidsmigranten wordt uitgebuit, wat neerkomt op duizenden gevallen van uitbuiting van Roemenen in Nederland? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Onderbetaling en uitbuiting komen vaker voor wanneer er sprake is van ongeschoold en/of zwaar werk in sectoren die te maken hebben met zware (internationale) concurrentie. In deze sectoren zijn veel arbeidsmigranten werkzaam. De Inspectie SZW beschouwt daarom arbeidsmigranten als een risicogroep voor onderbetaling, zoals ook te lezen in de «Staat van Eerlijk Werk»4 van de Inspectie SZW.
In de «Slachtoffermonitor Mensenhandel 2013–2017»5 schat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel het aantal slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie op ongeveer 1400 slachtoffers per jaar, waarvan ongeveer 79% arbeidsuitbuiting betreft. De schattingen van de Nationaal Rapporteur zijn niet uitgesplitst naar nationaliteiten.
Erkent u dat de hoge werkdruk en uitbuiting ook gevolgen kan hebben voor de voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Hoge werkdruk en uitbuiting kunnen negatieve gevolgen hebben voor de uitvoering van het werk, ongeacht de sector waarin dit plaatsvindt. De voedselindustrie is hierop geen uitzondering. Op het moment dat inspecteurs van de NVWA constateren dat de voedselveiligheid in het geding is, dan wordt daarop ingegrepen, ongeacht de oorzaak.
Wat gaat u ondernemen om deze misstanden aan te pakken? Deelt u de mening dat het toezicht tekortschiet?
Op 13 november 2018 heb ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het programma «Samen tegen mensenhandel» naar uw Kamer gestuurd. In dit plan staat uitvoerig omschreven hoe het kabinet gezamenlijk en integraal met het veld de aanpak van mensenhandel gaat intensiveren. Verschillende acties zijn al in gang gezet of zullen de komende periode worden opgepakt.
Wat onderneemt u om het toezicht door de Inspectie SZW (ISZW) te intensiveren?
Het kabinet heeft 50 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Meer dan de helft van de investering in de komende jaren is gericht op eerlijk werk, waaronder de aanpak van schijnconstructies, onderbetaling en arbeidsuitbuiting. Dit betekent onder meer dat er extra capaciteit wordt ingezet op het inspectieprogramma Arbeidsuitbuiting.
Het aantrekken en opleiden van rechercheurs en inspecteurs vergt echter tijd, waardoor de effecten van de versterking van de handhavingsketen pas op wat langere termijn zichtbaar worden.
De Inspectie SZW heeft haar plannen voor de aanpak van arbeidsuitbuiting beschreven in het Jaarplan 20196. Voor de aanpak van de risico’s arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling en misstanden zal de Inspectie preventieve interventies doen, zoals communicatie en druk op ketens en samen met netwerkpartners inspecteren. Tegen van arbeidsuitbuiting verdachte werkgevers zullen opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd met als doel vervolging en het afpakken van het onrechtmatig verdiende vermogen. Op meldingen van misstanden bij bedrijven volgt – indien nodig – een snelle interventie op maat.
Woningen die eerst versterkt zouden worden, maar nu veilig blijken te zijn volgens het HRA-model |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de aangenomen motie-Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) waarin geregeld zou worden dat afgelopen zomer mensen uit verschillende batches (1581 en 1588) een advies zouden krijgen om op basis daarvan tot een ruimhartige versterkingsaanpak te komen?1 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Ik ben bekend met deze moties. Door het besluit om de gaswinning uit het Groningenveld volledig af te bouwen is het perspectief veranderd. Desalniettemin is de versterking van huizen waarvoor een versterkingsadvies op dat moment al was voorgelegd aan de bewoner voortgezet. Voor de batch 1588 betekent dit dat de uitvoering doorgaat conform de verstrekte adviezen. Het budget is beschikbaar. Er is intensief overleg tussen Rijk, regio en NCG over de uitvoering van deze versterking om de uitvoering zo snel mogelijk en met voldoende draagvlak te starten.
Voor de batch 1.581 geldt dat, op een enkele uitzondering na, op dat moment geen versterkingsadviezen waren verstrekt, wat betekent dat de gewekte verwachtingen van een andere orde waren. Versterking van adressen in deze batch die op basis van de HRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, wordt uitgevoerd aan de hand van de al voorbereide versterkingsadviezen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie-Jetten c.s. Met de eigenaren van de woningen die op basis van de HRA aan de veiligheidsnorm voldoen wordt een gesprek gevoerd. Daarbij wordt aan hen de mogelijkheid geboden om het versterkingsadvies te laten actualiseren aan de hand van de meest actuele NPR, of af te zien van versterkingsmaatregelen.
Kent u de aangenomen motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 33 529 , nr. 508) waarin staat dat woningen uit batch 1581 met versterkingsadvies de mogelijkheid geboden moet worden om dat advies uit te laten voeren, net als de eigenaren uit batch 1588?2 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Warink uit Loppersum (batch 1581) een versterkingsrapport (376 pagina’s) heeft en nu een brief heeft ontvangen dat zijn huis veilig is, omdat het adres niet uit het HRA-model is gekomen?
Het past mij als Minister niet om in het openbaar van gedachten te wisselen over een individuele casus. Ik doe er alles aan om samen met alle betrokken partijen de onzekerheid over versterking bij de bewoners zo veel en zo snel mogelijk te beperken. De versterkingsoperatie is enkele jaren geleden gestart op basis van de toen beschikbare kennis en met een voortdurende gaswinning in het vooruitzicht. Met het besluit om de gaswinning versneld en volledig te beëindigen is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Door de afbouw van de gaswinning wordt het veiliger in Groningen, en neemt de omvang van de noodzakelijke versterking af. Dit is de conclusie van de Mijnraad op basis van adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren (zie Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 geldt voor slechts enkele bewoners uit de batch 1.581 dat hen een versterkingsadvies is overlegd voorafgaand aan het besluit om de versterkingsoperatie te herijken in het licht van de afbouw van de gaswinning. Na dit moment zijn wel, in reactie op individuele verzoeken, aan een aantal bewoners versterkingsadviezen verstrekt, die nog waren gebaseerd op de aanpak en veiligheidsrisico’s behorende bij doorgaande gaswinning op een relatief hoog niveau. Dit betekent echter niet dat huizen op basis van oude inzichten nog aangepakt gaan worden. Dat een huis niet uit het HRA-model is gekomen als naar verwachting risicovol, betekent overigens niet dat het veilig is verklaard. Een deskundige toets op de veiligheid van een individuele woning wordt daarom mogelijk gemaakt.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op wat de Kamer in de in vraag een en twee genoemde moties heeft uitgesproken? Waarom worden de beloften die u heeft gedaan gebroken? Hoe gaat u dat oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aannemer van de heer Warink niet aan versterking durft te beginnen omdat de muren teveel op spanning staan? Wat denkt u dat het met de heer Warink en zijn partner doet, dat nu volgens het HRA-model de woning toch veilig schijnt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er van op de hoogte dat een dorpsgenoot van de heer Warink, een pand bezit dat niet in elkaar stort doordat het door verwarmingsbuizen bij elkaar wordt gehouden? Maar dat dit pand niet uit het HRA-model is gekomen en dus nu veilig is verklaard?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u nog achter uw uitspraken dat het zo erg is dat mensen van anderen te horen krijgen wat er met hun huis gebeurt en dat mensen daar zelf niet over gaan? Zo ja, wat gaat u er dan aan doen om de mensen hun zeggenschap terug te geven?
De bewoner staat centraal in de vernieuwde aanpak van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt is dat de eigenaar het laatste woord heeft over de versterking van zijn woning. Het ontwerp voor de versterking komt in nauwe samenspraak met de eigenaar/bewoner tot stand komen. Dit gebeurt op basis van een beoordeling die is opgesteld door een expert. De bewoner moet akkoord gaan met het plan voordat het uitgevoerd kan worden. Dit laat onverlet dat zich de uitzonderlijke situatie kan voordoen dat de gemeente als bevoegd gezag, gemotiveerd en na aanspreken van de eigenaar, moet kunnen ingrijpen om acuut onveilige situaties te voorkomen. Daarnaast wordt met het oog op versnelling van de uitvoering op dit moment gewerkt aan een catalogus van standaard-maatregelen. Dit biedt aan bewoners de mogelijkheid om een keuze te maken uit verschillende mogelijke maatregelen om tot de noodzakelijke versterking te komen.
Wat denkt u dat het met de bewoners doet dat ze zo lang in onzekerheid zitten over hun woning?
Wij werken hard om alle Groningers zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Dit doen we conform de vernieuwde aanpak. Er is nog veel werk te verzetten, en ik wil geen beloftes doen die ik niet kan nakomen.
Eerdere signalen van misstanden bij interlandelijke adoptie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke signalen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren ontvangen van geadopteerden of anderszins over mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties uit het verleden en de rol van de Nederlandse overheid daarbij?1
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren verschillende signalen van geadopteerden en hun belangenorganisaties ontvangen. Deze signalen zagen op mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties die in de jaren zeventig tot en met negentig hebben plaatsgevonden.
De landen waarover mijn ministerie signalen van mogelijke misstanden heeft ontvangen, zijn de vijf landen die ik genoemd heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 6 december jongstleden2, te weten: Brazilië, Colombia, Indonesië, Sri Lanka en Bangladesh. Het aangekondigde onafhankelijke onderzoek door een externe commissie zal zich primair op deze vijf landen richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van Patrick Noordoven, die zegt: «Acht jaar heb ik staan bonzen op de deur van de staat. Jarenlang hoorde ik: er is geen informatie. Dus al het onderzoek heb ik zelf moeten verrichten. Nu weet ik: de informatie was er wél.»2
Vanaf 2011 heeft de heer Noordoven op verschillende momenten gecorrespondeerd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over zijn illegale adoptie en het verlenen van consulaire bijstand bij het traceren van zijn familie. In 2015 heeft de toenmalige advocaat van de heer Noordoven met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn zaak gecorrespondeerd. Bij beide ministeries is geen informatie over zijn zaak aangetroffen. Mijn ministerie heeft in 2014 een brief van de toenmalige advocaat van de heer Noordoven ontvangen. In de correspondentie van de heer Noordoven is destijds geen aanleiding gezien om de signalen van mogelijke misstanden nader te onderzoeken.
De zoektocht in de archieven van mijn ministerie naar aanleiding van het Wob-verzoek van de heer Noordoven leverde dusdanige aanwijzingen voor betrokkenheid van de Nederlandse overheid op dat die mij deden besluiten alsnog zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. Met de kennis van nu betreur ik dat de signalen van de heer Noordoven niet eerder diepgravend zijn onderzocht. Ik heb de heer Noordoven uitgenodigd voor een gesprek.
Wat is uw reactie op een geadopteerde die als eerste reactie op het aangekondigde onderzoek laat weten: «Ik vind het jammer dat er totaal niet met ons wordt gecommuniceerd over de illegale adopties, ons niet serieus heeft genomen, terwijl het Ministerie alle informatie van ons heeft gekregen die voldoende aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten, en nu ineens hebben ze besloten om wel onderzoek te gaan doen»?3
In het afgelopen jaar zijn verschillende gesprekken gevoerd met (belangen)organisaties van geadopteerden waarin signalen over mogelijke misstanden naar voren zijn gekomen. Deze signalen zagen – anders dan de informatie van de heer Noordoven en de informatie die nu naar aanleiding van het Wob-verzoek uit de archieven naar voren is gekomen – niet op een actieve betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Ik zal in overleg met deze (belangen)organisaties alle ontvangen informatie ter beschikking stellen aan de commissie. Ook zal ik (belangen)organisaties van geadopteerden uitnodigen voor een gesprek over de op te richten commissie.
Waarom heeft u tot nu toe volgehouden dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl er dus kennelijk al meerdere signalen bij het ministerie bekend waren?
In mijn brieven van 10 januari en 26 april 2018 heb ik aangegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en de bijbehorende dossiervorming bij de zendende landen lag en ligt. In mijn brief van 6 december 2018 heb ik aan uw Kamer toegelicht dat mijn aanname hierbij was dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld bij interlandelijke adopties in het verleden en dat de informatie die recent bij de behandeling van een Wob-verzoek naar illegale adopties uit Brazilië naar boven was gekomen, daar een ander licht op heeft geworpen. In tegenstelling tot wat mij tot dusver bekend was, bevat die informatie concrete aanwijzingen voor een mogelijke actieve betrokkenheid van één of meerdere aan de Nederlandse overheid verbonden personen bij illegale adopties uit Brazilië in de jaren zeventig en tachtig. Ook blijkt uit de stukken dat er mogelijk een verzoek is gedaan om deze betrokkenheid buiten beschouwing te laten bij een strafrechtelijk onderzoek. Die informatie is voor mij aanleiding om een externe commissie in te stellen die onafhankelijk onderzoek gaat uitvoeren naar interlandelijke adopties die in het verleden hebben plaatsgevonden.
Waarom waren er WOB-verzoeken voor nodig om hier achter te komen, waarom is het ministerie niet zelf actiever op zoek gegaan naar de waarheid van deze geschiedenis?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit vanaf nu voor de hulp van de Nederlandse overheid bij de zoektocht van geadopteerden naar hun herkomst en eventuele financiële tegemoetkoming daarbij?
Ik heb de afgelopen periode diverse (belangen)organisaties van geadopteerden gesproken om te horen waar zij bij het zoeken naar hun herkomst tegenaan lopen en of, en zo ja, welke behoefte aan ondersteuning zij hebben. Ook heeft mijn ministerie met Fiom een brainstormsessie georganiseerd om samen met de (belangen)organisaties van geadopteerden, vergunninghouders en NGO’s te bekijken hoe de hulp aan interlandelijk geadopteerden die zoeken naar hun roots verbeterd kan worden.
Naast Fiom houden veel (belangen)organisaties van geadopteerden zich bezig met het zoeken naar roots en de begeleiding daarbij. Ik acht het van belang dat deze organisaties nauwer gaan samenwerken. Ik nodig de gevestigde organisaties en de (belangen)organisaties van geadopteerden uit om met een realistisch, gezamenlijk plan te komen voor een effectief en passend ondersteuningsaanbod in aanvulling op het huidige ondersteuningsaanbod.4 Dat plan kan zich richten op een bredere toegankelijkheid tot adoptiedossiers in Nederland en andere hulp bij zoekacties. Ik houd uw Kamer op de hoogte van dit plan.
De berichten ‘pilots met Idensys stopt per 31 december 2018’ en ’Einde pilot inloggen met Idensys en iDIN’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden van het stoppen met de pilots met Idensys en iDIN per 31 december 2018, zoals genoemd in het bericht?1 2 Waarom worden deze pilots gestopt voorafgaand aan de behandeling van de Wet digitale overheid?
Uit de Wet digitale overheid volgt dat naast het bestaande DigiD private inlogmiddelen toegelaten kunnen worden voor gebruik bij (semi)publieke dienstverlening. Op dit moment wordt een aanbestedingstraject voorbereid om naast een privaat inlogmiddel voor burgers te verwerven teneinde dit middel toe te laten voor breed gebruik bij (semi)publieke dienstverlening. De pilots worden daarom nu beëindigd.
Dit aanbestedingstraject hangt nauw samen met de – inmiddels gestopte – eID-pilots. In deze pilots leveren Idensys en iDIN (iDIN maakt geen onderdeel uit van het eTD-stelsel) de inlogmiddelen aan burgers. Om de aanbesteding niet te bezwaren, en inschrijvende partijen zekerheid te kunnen bieden ten aanzien van de omvang van de opdracht, zijn de pilots per 1 januari 2019 beëindigd. Het burgerdomein is dan vrij voor aanbesteding, doordat er na het beëindigen van de pilots geen andere private partijen meer middelen aanbieden aan burgers. Dit voorkomt dat Idensyspartijen eventuele rechten kunnen ontlenen aan het feit dat zij operationeel zijn. Voor de goede orde merk ik op dat deze partijen uiteraard kunnen inschrijven op de aanbesteding. Het gaat erom dat voorafgaand aan de aanbesteding een gelijk speelveld wordt bereikt, waardoor de middelenuitgevers tijdens de pilot dezelfde uitgangspositie krijgen als andere mogelijke aanbieders die niet aan de pilots hebben meegedaan.
Hoeveel gebruikers logden in via Idensys en iDIN onder deze pilots? Hoeveel van deze mensen hebben geen DigiD?
Tijdens de pilots zijn aan in totaal 39.146 burgers identificatiemiddelen uitgegeven. Het betreft derhalve een relatief zeer beperkt aantal middelen, afgezet tegen de totale populatie DigiD gebruikers. Daarvan zijn 6.004 middelen uitgeven door Idensyspartijen. Aan 33.142 personen is gedurende de pilot een iDIN middel verstrekt. Er is niet specifiek bijgehouden welke van deze personen die een Idensys- of iDIN-middel hebben aangevraagd niet over een DigiD beschikken. Dat is ook niet het doel geweest van de pilots. De verwachting is dat vrijwel de gehele populatie tevens de beschikking had en of kon hebben over een DigiD. Overigens is het wel zo dat onder een kleine groep burgers een Idensys-identificatiemiddel op niveau hoog is uitgereikt, en daar voor het gebruik van (medische) dienstverlening van afhankelijk is geworden. Omdat daarvoor niet direct een alternatief voorhanden is, is met de betrokken middelenuitgevers afgesproken dat deze groep nog steeds een Idensys-identificatiemiddel kan gebruiken. Daarmee wordt voorkomen dat deze groep onevenredig nadeel ondervindt van het beëindigen van de pilots.
Wordt de Kamer geïnformeerd over het stoppen van de pilots met private middelen en de argumentatie om dat te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het voornemen was om het stopzetten van de pilots met de reguliere rapportage over eID formeel aan uw Kamer te melden. Echter gelet op uw vragen meld ik u dit niet in de voortgangsrapportage, maar bij gelegenheid van deze beantwoording separaat. Overigens merk ik op dat de communicatie over het stopzetten van de pilots richting gebruikers en overheidsorganisaties, in samenwerking met de betrokken leveranciers, reeds in gang was gezet. Ook op de websites van de betrokken leveranciers is deze informatie publiekelijk toegankelijk.
Het voornemen was om in de voortgangsrapportage tevens de achterliggende argumentatie om de pilots stop te zetten aan uw Kamer te melden. Ook deze argumentatie treft u bij de beantwoording van deze vragen aan. Ik verwijs u daarvoor kortheidshalve naar de beantwoording op vraag 1.
Zijn de ervaringen van zorgpartijen, gemeenten en de Belastingdienst die mee deden aan de pilots bekend bij u? Zo ja, wat zijn deze ervaringen? Zo nee, waarom niet? Zijn de ervaringen van de gebruikers van Idensys bekend bij u? Zo ja, wat zijn deze ervaringen? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze ervaringen delen met de Kamer?
De pilots zijn geëvalueerd door de «Commissie Evaluatie pilots publieke en private authenticatiemiddelen» (commissie Kuipers). De inlogmiddelen zijn getoetst op gebruikservaringen en op techniek, bij burgers, bij de aan de pilots deelnemende dienstaanbieders en bij de leveranciers van de inlogmiddelen. De commissie concludeerde dat zo concrete vervolgstappen kunnen worden gezet. Uw Kamer is hierover in de brief van 25 augustus 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 419) geïnformeerd. Ik merk op dat er voor is gekozen om de pilot na de evaluatie nog even te laten doorlopen, vanuit het idee om gebruikers die in de pilot deelnemen de gelegenheid te bieden hun gekochte middel te blijven gebruiken totdat een alternatief voorhanden zou komen en partijen in staat te stellen te werken aan ontwikkeling van de middelen. Dit heeft partijen tevens de mogelijkheid geboden om in een iets langer tijdsbestek ruimere ervaring op te doen met het gebruik. Er was tevens een technische reden om de pilots nog te laten doorlopen: eind 2017 is er een aantal technische optimalisatiewijzigingen doorgevoerd, die vervolgens zijn beproefd in 2018. Voor de burger waren deze wijzigingen niet zichtbaar. Ook in 2018 zijn de pilots goed verlopen. Omdat we nu verder willen, is het echter niet meer opportuun om de pilots nog langer te laten doorlopen.
Waarom is de Belastingdienst gestopt met de pilot? Was dat na de afgesproken periode? Komt er een evaluatie van deze pilot bij de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft de pilots beëindigd in lijn met- en als gevolg van de door mij aangekondigde beëindiging van de pilots. Dat de beëindiging bij de Belastingdienst feitelijk eerder – eind november – zijn beslag heeft gekregen, heeft bedrijfsmatige redenen. De evaluatie is meegenomen in de rapportage van de commissie Kuipers.
Zijn er nog pilots met private middelen die nu nog lopen? Zo ja welke? Worden er nog meer pilots met private middelen stopgezet? Zo ja welke?
Op dit moment zijn alle pilots met private middelen in het burgerdomein gestopt. Dat geldt overigens ook voor pilots met publieke inlogmiddelen.
Welke informatie en ervaringen hebben de pilots u gebracht? Hoe beoordeelt u deze informatie en ervaringen? Wat zijn nu volgende stappen met betrekking tot de private middelen?
Voor de ervaringen met de pilots verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4, waarin ik refereer aan de brief aan uw Kamer van 25 augustus 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 419). De vervolgstappen ten aanzien van private middelen, door te starten met een aanbesteding, heb ik u nader toegelicht bij vraag 1.
Heeft u een beeld van de investeringen voor de bedrijven die aan de pilots met private middelen meededen? Zo ja wat was de orde van grootte en wat betekent het stopzetten van de pilots voor deze investering?
Ik heb geen beeld van de kosten die bedrijven hebben gemaakt voor de deelname aan de pilots. Ik ben overigens van mening dat ik daar ook geen inzicht in zou moeten hebben. Dat is een verantwoordelijkheid en afweging van de partijen zelf.
De praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM deelde ten onrechte straffen uit»?1
Ja. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 december 20182 gaf ik een toelichting op de onjuistheid van de in deze publicatie gehanteerde cijfers.
Klopt het dat bij twee parketten de achterstand zo groot was dat het openbaar ministerie (OM) in veegzittingen van tientallen zaken niet-ontvankelijkheid van het OM vorderde? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, wat was er wel aan de hand?
Het aantal strafbeschikkingen dat door ingesteld verzet tegen de strafbeschikking opnieuw bij het OM instroomde, en die moest worden beoordeeld en aan de rechter moest worden voorgelegd, was onverwacht hoog. De capaciteit van het OM, maar ook de afgesproken zittingscapaciteit, was daar niet op berekend, waardoor de doorlooptijd flink toenam. Dit heeft er toe geleid dat het OM vooral in 2014, 2015 en 2016 zaken heeft moeten seponeren vanwege de ouderdom en dat om diezelfde reden in andere zaken de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard.
In mijn brief aan uw Kamer van 19 december 20183 gaf ik al aan dat bij de afdoening van dergelijke oude zaken een afweging wordt gemaakt of de doorlooptijd in een zaak van dien aard is dat voortzetting van de vervolging onredelijk zou zijn. De officier respectievelijk de rechter maken daarbij een afweging tussen de ernst van het delict en (de lengte van de periode van) rechtsonzekerheid waarin de verdachte gedurende de looptijd van het strafrechtelijke onderzoek en de vervolgingsfase heeft verkeerd. Vervolging zou in die gevallen onbillijk of ondoelmatig zijn, indien men tot de slotsom komt dat het belang van strafrechtelijk ingrijpen te gering is geworden of de «redelijke termijn» van het EVRM is verstreken in verband met de lange tijd die is verstreken na het plegen van het strafbare feit.
Kunt u in tabelvorm aangeven hoe de financiering van het OM is opgebouwd per soort financiering en per werkprogramma? Kunt daarin de toegekende budgetten voor het jaar 2017 en 2018 noemen?
Tot op heden werd het OM op lumpsum- of inputbasis gefinancierd. Hierbij werd wel enigszins rekening gehouden met het verwachte aantal zaken en in te zetten capaciteit, maar zonder een directe koppeling aan geleverde prestaties. In het verband van de planning en control-cyclus worden jaarlijks wel productieafspraken gemaakt. Het OM rapporteert eens per tertiaal de voortgang in de productie.
Voor de jaren 2017 en 2018 was de financiering als weergegeven in onderstaande tabel opgebouwd.4 In de financiering wordt onderscheid gemaakt naar type werkstroom-/omgeving bij het OM. Er wordt in de financiering geen onderscheid gemaakt naar type afdoening.
43,9
40,7
137,5
129,9
134,3
133,1
108,9
132,6
35,3
35,3
96,0
94,6
In mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2018 informeerde ik uw Kamer dat met ingang van 2019 een nieuw bekostigingssysteem voor het OM wordt ingevoerd.5 Bij deze nieuwe bekostigingswijze wordt gekeken bij welke werkzaamheden en welke budgetten er een relatie is met het aantal zaken dat door het OM wordt afgehandeld en waarbij dit niet het geval is. Bij de inrichting van dit nieuwe systeem is ook rekening gehouden met de ervaringen met het bekostigingssysteem van de Rechtspraak. Als gevolg daarvan wordt in het nieuwe bekostigingssysteem van het OM een aantal vaste kostenposten en werkstromen buiten het outputgerelateerde budget gehouden.
Hoe wordt de afdoening van strafbeschikkingen door het OM gefinancierd? Is dat lumpsum, via outputfinanciering of een combinatie van beide? Kunt u uw antwoord uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige stand van zaken van het werkprogramma «Strafvordering OM2020»? Kunt u in uw antwoord specifiek en per knelpunt dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad noemt in zijn rapport «Wordt vervolgd: beschikt en gewogen» in gaan op de borging van de werkprocessen bij strafbeschikkingen?2
In mijn brief aan uw Kamer van 19 december 2018 gaf ik mijn beleidsreactie weer naar aanleiding van het rapport «Evaluatie Wet OM-afdoening».7 Uit dit evaluatieonderzoek, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uitgevoerd door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, volgt dat de strafbeschikking een blijvende plek heeft veroverd in het Nederlandse sanctiebestel. De strafbeschikking draagt naar het oordeel van de onderzoekers bij aan de hoofdoelstellingen die ten grondslag lagen aan de Wet OM-afdoening, waaronder het vergroten van de doelmatigheid en het versterken van de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening. Ik verwijs u graag naar deze brief, waarin ik tevens inging op de rapportages van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en op de door het OM naar aanleiding van deze rapportages getroffen verbetermaatregelen in het werkprogramma «Strafvordering OM2020».
Bent u van mening dat de doorgevoerde bezuinigingen door vorige kabinetten binnen het OM zijn tol eisen met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden, zoals het opleggen van strafbeschikkingen?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 19 december 20188 is het instrumentarium om strafbare gedragingen buitengerechtelijk tegen te gaan met de invoering van de strafbeschikking in 2008 juridisch gezien van karakter veranderd. Implementatie van dit destijds nieuwe instrument is niet geheel naar verwachting verlopen. De uitvoeringspraktijk van de OM-strafbeschikking heeft een beduidend zwaardere belasting voor het OM opgeleverd dan was ingeschat. Onder andere het onverwacht hoge aantal strafbeschikkingen dat door ingesteld verzet tegen de strafbeschikking opnieuw bij het OM instroomde, en die dan moet worden beoordeeld en aan de rechter moet worden voorgelegd, trok een flinke wissel op de inzet van het OM.
Wat vindt u er van dat mensen door de onzorgvuldigheden bij het opleggen van strafbeschikkingen een strafblad hebben zonder adequate schuldvaststelling? Welke mogelijkheden ziet u om de effecten van deze onzorgvuldigheden weg te nemen? Kunt u per mogelijkheid aangeven wanneer u verwacht dat het OM die daadwerkelijk kan gaan benutten? Kunt u eveneens per mogelijkheid toelichten of u verwacht dat die mogelijkheid voldoende is en waarom die voldoende is?
Uit het door het Openbaar Ministerie (OM) verrichte onderzoek kan niet worden afgeleid dat de schuld van een verdachte niet adequaat is vastgesteld of straffen zijn opgelegd voor het verkeerde feit. Het betreft een intern kwaliteitsinstrument binnen het OM waarin steekproefsgewijs dossiers zijn getoetst door collega officieren. Het onderzoek, en daarmee de genoemde aantallen uit dit onderzoek, hebben dan ook geen betrekking op de rechtmatigheid van de door officieren van justitie uitgevaardigde strafbeschikkingen. Het OM gebruikt dergelijke onderzoeken om de uitvoeringspraktijk te kunnen verbeteren. Daar was dit onderzoek ook op gericht.
Wel is uit de rapportages van de procureur-generaal bij de Hoge Raad9 die toezicht houdt op het OM, duidelijk geworden dat er in de begin jaren na de invoering van de strafbeschikking door het OM niet altijd sprake was van een goede registratie van de schuldvaststelling.
Met behulp van het Kwaliteitsprogramma Strafvordering OM2020 zijn hieromtrent verbeteringen doorgevoerd. De voortgang van de verbeteringen wordt door het OM gemonitord door middel van metingen. Ik onderschrijf de verbeteringen en genomen maatregelen door het OM volledig. Het is van belang dat het OM blijvend prioriteit geeft aan het verbeteren van de kwaliteit en door middel van metingen en audits het effect meet van de genomen maatregelen.
Ik verwijs u verder naar mijn brieven aan uw Kamer van 19 december 201810 waar ik ingegaan ben op de door het OM getroffen verbetermaatregelen.
Kunt u voor de jaren 2016 en 2017 aangeven hoeveel strafbeschikkingen door het OM zijn uitgevaardigd, in hoeveel van die gevallen er door de bestrafte verzet is aangetekend en in hoeveel van die gevallen het OM de strafbeschikking heeft ingetrokken of gewijzigd? Kunt u voor deze jaren ook aangeven in hoeveel procent van de zaken de rechtbank een hogere of andere straf heeft opgelegd dan het OM, in hoeveel procent van de zaken de straf gelijk was aan die van de strafbeschikking en in hoeveel procent van de gevallen de rechtbank tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging kwam?
Gegevens over aantallen OM-beslissingen en berechtingen zijn gepubliceerd in het statistisch jaarboek Criminaliteit en Rechtshandhaving.11 In 2016 vaardigde het OM 33.285 strafbeschikkingen in misdrijfzaken uit; in 2017 waren dat er 31.700. De strafbeschikking bestaat in 2017 in het merendeel van de gevallen uit een geldboete (27.600) of een taakstraf (3.100) en wordt het vaakst opgelegd voor een verkeersmisdrijf (27%) of een vermogensmisdrijf (24%). Het aandeel van economische misdrijven in de periode 2009–2017 nam toe van 7% naar 15%.
Het verzetspercentage in misdrijfzaken fluctueert de afgelopen jaren tussen de 12% en 14%. Voor de periode 2015–2017 kunnen de gevolgen van het verzet worden uitgesplitst in12:
Van de verzetzaken die op zitting worden behandeld leidt:
In de overige gevallen is het OM niet ontvankelijk (2%) of is het verzet niet ontvankelijk (3%).
Van de strafopleggingen is in 39% van de gevallen sprake van een lagere straf, in 56% sprake van een gelijke straf en in 5% sprake van een hogere straf.13
Wat is het functieniveau van beslissers bij het OM over strafbeschikkingen? Aan welke opleidings- en ervaringseisen moeten zij voldoen? Is er sprake van een systeem van kwaliteitstoezicht? Zo ja, hoe ziet dat er uit? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de mandaatregelingen zoals die voor de officier van justitie nu gelden?
De officier van justitie beslist over de oplegging van een strafbeschikking. Deze bevoegdheid kan worden gemandateerd aan andere medewerkers van het OM die voor die afdoeningsbeslissing zijn aangesteld en gekwalificeerd om onder toezicht en verantwoordelijkheid van de officier van justitie strafzaken te beoordelen.
Bent u van mening dat de begrijpelijkheid van de brieven van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) fors kan worden verbeterd, zodat mensen begrijpen wat de opgelegde strafbeschikking voor consequenties kan hebben en hoe ze zich hier tegen verzet kunnen aantekenen? Zo ja, wat bent u voornemens hier tegen te doen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen de brieven van de overheid kan begrijpen; dit onderwerp heeft dan ook mijn aandacht. Het CJIB heeft in samenwerking met het OM diverse stappen gezet om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van brieven van het CJIB te vergroten. Zo is in juli 2017 de leesbaarheid van de verkeersboetes (Wahv) vergroot. Het uiterlijk is gemoderniseerd, de informatie over de overtreding en de hoogte van het boetebedrag is overzichtelijker weergegeven. Daarbij is het taalgebruik minder juridisch en op de boete staat informatie over betalingsmogelijkheden en op welke wijze beroep ingesteld kan worden. De verkeersboete is hierdoor beter begrijpelijk geworden voor bijvoorbeeld laaggeletterden.
Bij de leesbaarheid van de strafbeschikking zie ik nog ruimte voor verbeteringen. Met betrekking tot de strafbeschikking stuurt het CJIB een brief uit met daarin de hoogte van de strafbeschikking. In deze brief wordt tevens medegedeeld dat de strafbeschikking mogelijk consequenties heeft voor de justitiële documentatie van de betrokkene en wordt verwezen naar een website waar nadere informatie te vinden is over justitiële documentatie. Met de strafbeschikking wordt een toelichting meegestuurd waarin uiteengezet wordt op welke wijze iemand in verzet kan gaan tegen de beslissing.
De brief en toelichting kunnen echter, net zoals bij de verkeersboetes het geval was, mogelijk in nog beter begrijpelijke taal en vorm worden ingericht. Het OM is daarom voornemens om samen met het CJIB de teksten van de brieven met betrekking tot de strafbeschikking te herzien. In het eerste kwartaal van 2019 worden daarover gesprekken gevoerd. Ik vind het een goede ontwikkeling dat het CJIB hier samen met het OM naar gaat kijken.