De 17-jarige Charly T. die al meer dan 4 maanden in voorarrest in Spanje zit |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Charly (17) moet ook kerst doorbrengen in Spaanse gevangenis»?1
Ja.
Wanneer is Charly gevangen genomen en wanneer is hij voor het eerst bezocht door een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade?
C. is op 16 augustus 2018 in Spanje gearresteerd. Een consulair medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid heeft C. voor het eerst bezocht op 26 september 2018. Een tweede bezoek vond plaats op 22 november 2018. In november 2018 is C. daarnaast bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. In januari 2019 is C. wederom worden bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. Ook heeft hij recent een bezoek ontvangen van Stichting PrisonLAW.
Klopt het dat hij voldoet aan ten minste twee voorwaarden om als kwetsbaar aangemerkt te worden, namelijk het feit dat hij minderjarig is en dat hij lang in voorarrest zit (en nog niet eens in staat van beschuldiging gesteld is)?2
Kwetsbaarheid kan zijn gelegen in diverse factoren. Leeftijd (minderjarigheid) is zo’n factor. C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. Vanwege de minderjarigheid van C. is hij vaker bezocht dan gebruikelijk is op basis van het beleid inzake gedetineerdenbegeleiding bij (volwassen) Nederlandse gedetineerden in een Europees land (t.w. een keer per detentie). De duur van het voorarrest speelt hierbij geen rol.
Worden hij en zijn familie adequaat ondersteund? Zo ja, op welke wijze?
C. ontvangt consulaire bijstand in het kader van gedetineerdenbegeleiding buitenland. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen; bezoeken aan C. zijn een onderdeel daarvan. In het geval van C. heeft de ambassade, naast het bezoekcontact met C. zelf, ook regelmatig contact met de lokale advocaat van C en met verschillende Spaanse autoriteiten, waaronder de jeugdinstelling waar C. verblijft en het openbaar ministerie. Verder informeert het ministerie de door C. aangewezen contactpersoon in Nederland en faciliteert de ambassade het contact tussen het Nederlandse en Spaanse openbaar ministerie over eventuele vervroegde vrijlating.
Heeft u hem en zijn familie actief gewezen op een organisatie als PrisonLaw, die gedetineerden bijstaat? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Wel wordt PrisonLAW genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in Spanje». Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat hun juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, een andere subsidiepartner van het ministerie, is, zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd, ook betrokken bij de begeleiding van C.
Is hij veilig op de locatie in Spanje waar hij als gedetineerde verblijft?
Op basis van de waarneming tijdens bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie.
Heeft u overleg met de Spaanse autoriteiten zodat hij ofwel in voorarrest in Nederland kan zitten ofwel via een alternatieve maatregel hier het proces kan afwachten?
De Nederlandse ambassade in Madrid heeft contact met de Spaanse autoriteiten, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook is er contact met de Spaanse advocaat van C. De ambassade heeft de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid dat C. – in afwachting van een uitspraak van de rechter – op basis van Kaderbesluit 8293 buiten de jeugdinstelling kan verblijven en naar Nederland kan terugkeren. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is bereid hieraan in het geval van C. mee te werken. De betreffende Nederlandse en Spaanse officieren van Justitie staan hierover met elkaar in contact.
Bent u bereid de vragen die in het schriftelijk overleg over gedetineerden in het buitenland (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn gesteld door de CDA-fractie, een voor een en precies te beantwoorden, aangezien dat in het verslag van dit schriftelijk overleg niet gebeurd is?
Op 31 oktober 2018 ontving ik de vragen uit Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over mijn brief van 8 oktober 2018 inzake het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40). Bij brief van 29 november 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn de vragen beantwoord. Onder meer omdat er dubbelingen zitten in de vragen van de verschillende fracties en op sommige vragen in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is geantwoord, is er voor gekozen niet alle vragen separaat te herhalen. Wel is met de brief van 29 november en de eerdere brieven over hetzelfde onderwerp alle relevante en beschikbare informatie over het onderwerp verstrekt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden (en dan bij vraag 8 ook gewoon de vragen een voor een en niet zoals in het verslag van het schriftelijk overleg is gedaan)?
Deze schriftelijke vragen zijn separaat en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Taperingsstrips en blunder met niet bestaand onderzoek |
|
Henk van Gerven , Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel van Follow the Money, waarin gesteld wordt dat u bij de beantwoording van vragen over taperingstrips de Kamer onjuist heeft geïnformeerd op basis van onjuiste informatie van Zilveren Kruis Achmea?1 Vindt u, gezien de via een rechtsgang verkregen informatie, dat Zilveren Kruis Achmea u op het verkeerde been heeft gezet? En dat u de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Zowel in mijn antwoorden op de Kamervragen2 van 14 maart 2018 als in mijn brief van 15 november 20183 heb ik de reactie van Zilveren Kruis weergegeven, zoals die aan mij is gestuurd. Namelijk dat Zilveren Kruis aangeeft de ontvangen literatuur (grondig) te hebben bestudeerd en aanvullend een veldconsultatie te hebben uitgevoerd. Zoals ik uit het artikel begrijp komt de informatie die door Zilveren Kruis aan de Rechtbank Midden-Nederland is gedeeld, hiermee overeen. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat ik, dan wel u via mij, verkeerd ben geïnformeerd. Mogelijk dat er op grond van de communicatie van Zilveren Kruis enige onduidelijkheid is ontstaan over de inhoud van het door hen uitgevoerde onderzoek. Door aanvullende informatie van Zilveren Kruis, zowel vermeld in mijn brief aan u in november als in de recente rechtszaak, ga ik ervan uit dat enige onduidelijkheid die heeft bestaan is weggenomen.
Bent u van plan met alle verzekeraars af te spreken dat taperingstrips bij de afbouw van psychofarmaca via het basispakket dienen te worden vergoed conform de uitgangspunten van het in september vastgestelde multidisciplinaire document van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie en de patiëntenkoepel MIND en dat patiënten samen met hun arts voor een afbouwschema op maat kunnen kiezen?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij met het recent uitgekomen multidisciplinair document Afbouwen van SSRI’s en SNRI’s. Voor het afbouwen van antidepressiva is in het verleden beperkt aandacht geweest en met dit document is een stap gezet naar verantwoord afbouwen.
Het uitgangspunt van het multidisciplinair document is om antidepressiva geleidelijk af te bouwen. Het document begint echter met de signalering dat meer wetenschappelijk onderzoek naar de wijze van afbouwen nodig is om concrete evidence-based aanbevelingen te kunnen doen. Dit raakt direct aan de vraag of er bij taperingstrips sprake is van «rationele farmacotherapie». We spreken van rationele farmacotherapie, en dus van een geneesmiddel dat voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komt, als het gaat om «de behandeling, preventie of diagnostiek van een aandoening met een geneesmiddel in een voor de patiënt geschikte vorm, waarvan de werkzaamheid en effectiviteit blijkt uit wetenschappelijke literatuur en dat tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering». Het is vervolgens niet aan mij om te duiden of geneesmiddelen aan die criteria voldoen en daarmee onderdeel uitmaken van het basispakket. Dit is aan de zorgverzekeraar.
Dat neemt niet weg dat ik wel degelijk belang hecht aan dit thema. In Nederland gebruiken meer dan 1 miljoen mensen geneesmiddelen die onder antidepressiva worden geschaard. Ik wil mij ervoor inzetten dat deze mensen op verantwoorde wijze kunnen afbouwen. Ik acht het uitgangspunt van het multidisciplinair document hierbij essentieel, namelijk dat gekeken wordt naar de individuele situatie van de patiënt en dat samen met de patiënt op basis van praktijkervaring en wetenschappelijke literatuur keuzes gemaakt worden over de te volgen afbouwstrategie. Nu er meer aandacht is voor dit thema, o.a. met de start van de OPERA-studie5, verwacht ik dat we op relatief korte termijn meer handvatten gaan krijgen voor verantwoord afbouwen.
Wat vindt u van de opstelling van Zilveren Kruis Achmea, gezien het feit dat de zorgverzekeraars te kennen hebben gegeven met het multidisciplinaire document uit de voeten te kunnen?3
Het multidisciplinair document, en de interpretatie die individuele partijen daaraan geven, laat vooral zien dat we er nog niet zijn. Er zijn nog lacunes in onze kennis over verantwoord afbouwen van antidepressiva. Of er sprake is van «penny wise and pound foolish» is dan ook simpelweg niet te zeggen. Ik wil vasthouden aan het uitgangspunt van de Zorgverzekeringswet om alleen rationele farmacotherapie te vergoeden.
Is hier niet sprake van «penny wise and pound foolish» beleid van Zilveren Kruis Achmea, aangezien taperingstrips weliswaar op korte termijn tot meer kosten leiden, maar op langere termijn winst opleveren omdat patiënten geen psychofarmaca meer hoeven te gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het document van Zorgverzekeraars Nederland van 16 december jongstleden? Gaan hiermee de zorgverzekeraar weer niet onterecht op de stoel van de arts zitten en in een knellend keurslijf bepalen welke sterktes bij de afbouw al dan niet vergoed worden?
Ik ga er vanuit dat u hier het document «afbouw van antidepressiva» bedoelt, zoals gepubliceerd op de website van Zorgverzekeraars Nederland.7
Buiten de geneesmiddelen die zijn geregistreerd in het geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) kunnen zorgverzekeraars uitsluitend extramurale geneesmiddelen vergoeden indien er sprake is van rationele farmacotherapie. Daaruit volgt de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om te bepalen of er in een specifiek geval sprake is van rationele farmacotherapie. Indien hij tot de conclusie komt dat er geen sprake is van rationele farmacotherapie is het hem niet toegestaan het geneesmiddel, in dit geval de apotheekbereiding, vanuit het basispakket te vergoeden. Het document zie ik vooral als een verduidelijking aan de verzekerde over de inhoud van het basispakket.
Wat houdt de in genoemd document opgenomen passage in: «Zij vergoeden uitsluitend de in tabel 3 genoemde productsterktes als magistrale bereiding of (in de toekomst) als doorgeleverde bereiding»? Houdt dit niet in dat voor bijvoorbeeld het antidepressivum venlafaxine wel doseringen van 75, 37,5, 20, 12, 7, 5, 3, 2 en 1 mg zullen worden vergoed, maar andere doseringen niet? Is dit niet juist in strijd met de gedachte dat in samenspraak met de patiënt op maat de psychofarmaca worden afgebouwd?
Het gaat hier om een door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) gepubliceerd document, dat opgesteld is in samenwerking met individuele zorgverzekeraars. Ik heb hen gevraagd naar de betekenis van de passage. Er wordt het volgende aangegeven:
Met dit document hebben zorgverzekeraars op basis van het door de beroepsgroep opgestelde multidisciplinair document de kaders van rationele farmacotherapie, en daarmee van de mogelijkheden rondom vergoeding vanuit het basispakket, van deze middelen geschetst. Het is vervolgens aan de arts en de patiënt in de spreekkamer om te besluiten over de beste behandeling in een individueel geval.
Vindt u niet ten principale dat het niet de zorgverzekeraars zijn die moeten beoordelen of er sprake is van rationele therapie, maar dat dit voorbehouden is aan de medische beroepsgroepen in samenspraak met patiënten en het Zorginstituut Nederland?
Nee. Het uitgangspunt van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in beginsel zelf – binnen de wettelijke kaders – de inhoud en omvang van het basispakket vaststellen. In verschillende brieven, waaronder de brief van 9 oktober 20158 en de brief van 19 juni 20189 heeft u een toelichting ontvangen op de wijze waarop beoordeeld wordt of interventies deel uitmaken van het verzekerde basispakket. Wat hierbij de rol is van het Zorginstituut en de medische beroepsgroep is daarin ook uiteengezet.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
De voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een uitgebreide actualisatie geven over de voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. In aanvulling op het rondetafelgesprek over de verzamelwet Brexit dat 5 december jl. met de commissie Europese Zaken van uw Kamer heeft plaatsgevonden, kunt u onderstaande antwoorden als de gevraagde actualisatie beschouwen.
Kunt u aangeven of er externe partijen zijn, zoals bij de douane is gebeurd, die onderzoek hebben gedaan naar de voortgang in de voorbereiding op de brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De NVWA heeft kennisgenomen van het Ernst & Young onderzoek dat de douane heeft laten uitvoeren. De NVWA herkent diverse gelijksoortige aandachtpunten en neemt deze mee in haar verdere voorbereiding. Daarnaast heeft de NVWA een coördinator aangesteld die nogmaals nagaat of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De NVWA zag geen aanleiding om een dergelijk extern onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u een overzicht geven van de op 29 maart 2019 benodigde locaties om controles in het kader van de brexit uit te kunnen voeren? Kan per locatie worden aangegeven wat de stand van zaken is, zoals de huisvesting, inrichting, testdraaien, enzovoorts?
De veterinaire exportkeuringen vinden verspreid in Nederland bij slachthuizen, koel- en vrieshuizen en andere locaties, zoals boerderijen en verzamelplaatsen, plaats. Voor extra exportkeuringen van producten van dierlijke oorsprong als gevolg van de Brexit is geen uitbreiding van huisvesting nodig. Ook zijn de bestaande ICT-systemen geschikt voor de verstrekking van extra certificaten.
De veterinaire importcontroles dienen aan de Europese buitengrens plaats te vinden op inspectieposten aan de buitengrens. Inspectieposten zijn private ondernemingen. De NVWA voert daar keuringen uit, maar is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan. Een inspectiepost dient erkend te zijn door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de garantie gegeven dat aanvragen voor een nieuwe inspectiepost die uiterlijk 15 februari 2019 zijn ingediend, op tijd afgehandeld zijn voor 29 maart 2019. Om de bestaande import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te kunnen continueren zijn namelijk nieuwe inspectieposten nodig. Dit speelt onder andere op de Noordoever van Rotterdam bij twee ferryterminals buiten de huidige buitengrensinspectiepostgebieden. Ook andere lidstaten bereiden aanpassingen van buitengrensinspectiepostengebieden voor.
Op de luchthavens en in de zeehavens zijn de benodigde inspectieposten voor keuringen veelal aanwezig. Bij de bestaande keurpunten lijkt er voldoende ruimte voor de te verwachten extra keuringen als gevolg van de terugtrekking. De opslagcapaciteit voor aangehouden partijen kent wel grenzen. Met het bedrijfsleven worden mogelijkheden verkend om die eventueel te verruimen.
Voor de invoer van levende dieren bestaan er nu inspectieposten op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven. Over het opzetten van een importkeurpunt voor levende dieren in de zeehaven van Rotterdam vinden gesprekken plaats met mogelijk geïnteresseerde ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel fte personeel er op 29 maart 2019 nodig is? Hoeveel fte is hiervan geworven? Hoeveel fte is voldoende opgeleid om haar taken te kunnen uitvoeren?
Het extra aantal medewerkers dat na 29 maart daadwerkelijk nodig is, is met name bij de exportcertificering afhankelijk van de eisen die de Britse overheid stelt. De Britse overheid heeft aangegeven vooralsnog geen aanvullende importeisen te stellen op veterinaire en fytosanitaire goederen, voor zover geen plantenpaspoort is vereist. Hoe lang dat zo blijft is echter onduidelijk. Daarom bereidt de NVWA zich voor op een worst case scenario.
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijk blijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig, waarvan ruwweg een derde voor importcontroles en twee derde voor exportcertificering.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export. De opleiding van de 20 dierenartsen voor de importcontroles is in volle gang en afgerond voor 29 maart. Daarnaast worden dierenartsen geworven en opgeleid voor de exportcertificering. De eerste tranche van 22 doorloopt momenteel de opleiding. Een tweede tranche van 36 niet-Nederlandstalige dierenartsen start met ingang van april 2019 met de taaltraining. Deze dierenartsen zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na het doorlopen van een 18 wekende durende full time opleiding Nederlands en de daarop aansluitende reguliere opleiding. De overige 22 fte aan toezichthoudende dierenartsen moet nog worden geworven. De NVWA is op dit moment ook bezig met de werving van de overige 43 fte (niet-dierenartsen).
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
De NVWA werkt stelselmatig aan het verhogen van de efficiency bij de inzet van dierenartsen. In 2019 kunnen de reeds geruime tijd geleden in gang gezet maatregelen tien tot maximaal twintig fte opleveren. Deze maatregelen nemen niet weg dat de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar kan kampen met een tekort van enkele tientallen dierenartsen. Mocht dit scenario zich aandienen, dan is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening aan bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel extra fte er na de brexit nog geworven gaat worden?
De werving voor 36 dierenartsen is in volle gang. Er zijn ruimschoots voldoende aanmeldingen voor de opleiding die in april start. Daarna zal de werving doorgaan totdat het benodigde aantal medewerkers is behaald.
Op welke manier zijn andere toezichthouders, zoals het Kwaliteits-Controle-Bureau, Naktuinbouw, Nederlandse Algemene Keuringsdienst, Bloembollenkeuringsdienst en het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, betrokken bij de voorbereiding op de brexit?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota 2018 is een eerste inventarisatie gemaakt van de per toezichthouder verwachte impact van een no deal scenario en de eventuele voorbereidingen hierop. Zij bereiden zich nu net als de NVWA voor op het onverhoopte no deal scenario. Dit gebeurt in nauw overleg met mijn departement, de NVWA en het aan hun toezicht onderworpen bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of er een masterplanning beschikbaar is voor de voorbereiding op de brexit door de NVWA? Zo nee, bent u bereid deze alsnog op te stellen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zijn er tussendoelen geformuleerd en voldoet de NVWA aan deze gestelde tussendoelen?
Ja, er is een interne masterplanning met tussendoelen, die steeds verder worden verfijnd, onder meer naar aanleiding van de analyses en simulaties die de komende periode worden uitgevoerd. De NVWA ligt vooralsnog op koers met haar voorbereidingen voor de terugtrekking.
Zijn er locaties waar de NVWA op dit moment nog geen controleactiviteiten uitvoert maar dat na de brexit op 29 maart 2019 wel zal moeten doen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Hoeveel locaties zijn dit en wat is de voortgang met betrekking tot de werkzaamheden die hiervoor verricht moeten worden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Kunt u aangeven of de IT, zowel de hardware als de software, beschikbaar is, getest is, en op 29 maart 2019 voldoende operationeel kan zijn? Zo nee, waar schort het op dit moment nog aan?
De IT-systemen (hardware en software) ondergaan de komende weken een stresstest. Hiermee worden gezien de eerdere voorbereidingen geen problemen verwacht. De vulling van de systemen met eisen, dekkingen en formats vindt de komende weken eveneens plaats. Hierbij moet worden aangemerkt dat dit gebeurt op basis van een voorlopige inschatting van de eisen, dekkingen & formats die de Britse overheid na de terugtrekking mogelijk gaat vereisen.
Een punt van zorg blijft of bedrijven tijdig zorgen dat ze na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) gebruik kunnen maken van de IT-systemen voor import- en exportcontroles, in het bijzonder E-CertNL, eHerkenning en EKS. Het bedrijfsleven is op het belang hiervan via allerlei kanalen geattendeerd, zoals het Brexit-loket, de internetsite van de NVWA, via de keuringsdiensten, brancheverenigingen en tijdens stakeholderbijeenkomsten. Bedrijven die tot het laatste moment wachten met het regelen van hun aansluiting op de overheidssystemen, lopen het risico dat zij pas na de terugtrekking daadwerkelijk van deze systemen gebruik kunnen maken. Het bedrijfsleven wordt hierop de komende weken nogmaals geattendeerd.
Is de NVWA voor haar IT-systemen afhankelijk van andere partijen, lidstaten of Brussel? Zo ja, waarvan en op welke onderdelen?
Nederland moet van diverse typen zendingen melding maken aan Brussel via het systeem Traces. Dat blijft onveranderd. Het VK zal wellicht geen aansluiting op dit systeem en andere systemen meer hebben. Besluitvorming daarover is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en vergt inrichting van een (tijdelijk) andere workflow.
Kunt u aangeven of er een overzicht is gemaakt van de werkzaamheden en of de werkzaamheden op schema lopen zodat op 29 maart 2019 het een en ander operationeel kan zijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder de vragen 4 en 7.
Welke risico’s ziet u ten aanzien van de voortgang?
De voorbereidingen van de NVWA voor de Brexit liggen op schema. Mochten zich zaken voordoen die een grote aanspraak maken op de capaciteit van de NVWA of een van de keuringsdiensten, bijvoorbeeld een grote dierziekteuitbraak of een fytosanitair incident, dan kan dit de voorbereidingen van de terugtrekking beïnvloeden.
Kunt u een actueel overzicht van de beschikbare middelen geven waarin is aangeven welke middelen inmiddels zijn ingezet en/of aanbesteed zijn? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen de NVWA en overige landbouw-gerelateerde keuringsdiensten?
Ik heb voor de aanloopkosten in totaal 14,2 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de NVWA ten behoeve van de Brexit-werkzaamheden. In 2018 is hiervan 2,5 miljoen euro ingezet. Voor de keuringsdiensten (o.a. COKZ, Naktuinbouw en KCB) is in totaal 5 miljoen euro beschikbaar voor aanloopkosten, hiervan is circa 2 miljoen euro in 2018 besteed.
Is er inmiddels voldoende afstemming over de werkvormen met bijvoorbeeld de douane en/of de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, wanneer worden deze afspraken gemaakt?
Er is een constructieve samenwerking met de andere toezichthouders, waarin enkele bestaande afspraken indien relevant voor de Brexit, worden geactualiseerd.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Burgemeesters verbolgen over einde aan lintje voor brandweervrijwilligers’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het feit dat burgemeesters verbolgen zijn over het einde aan een Koninklijk lintje voor brandweervrijwilligers?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de Kanselarij der Nederlandse Orden om vanaf 2020 géén koninklijke onderscheiding meer toe te kennen aan brandweervrijwilligers die zich 20 jaar hebben inzet voor een veiliger Nederland?
De Minister van BZK heeft vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het decoratiestelsel ingestemd met de conclusie van het Kapittel voor de Civiele Orden dat het (semi-)automatisch decoreren op basis van langdurige (vrijwillige) dienst niet meer past in het huidige decoratiebeleid. Ik heb begrip voor dit besluit dat na overleg met mij als verantwoordelijke voor het stelsel van de Brandweerzorg is genomen. Er zijn diverse andere erkenningsmogelijkheden voor brandweervrijwilligers.
Is het bericht juist dat de Kanselarij der Nederlandse Orden dit besluit in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en u heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in een tijd waarin het kabinet extra geld vrij maakt voor de versterking van de positie van vrijwilligers bij de brandweer en de politie, een dergelijk besluit is genomen? Zo ja, kunt u dit nader uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een Koninklijk lintje het minste is wat de Nederlandse staat als blijk van erkenning kan terugdoen voor de helden van de vrijwillige brandweer? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan de inzet van brandweervrijwilligers. De brandweerzorg is in grote mate van hen afhankelijk. Er zijn nog diverse andere erkenningsmogelijkheden voor langdurige dienst als brandweervrijwilliger.
Brandweer Nederland heeft eigen onderscheidingen waaronder één voor trouwe dienst. Brandweer Nederland heeft de afgelopen periode in overleg met de Kanselarij der Nederlandse Orden gekeken naar de mogelijkheden om het decoratiestelsel van de Brandweer verder te actualiseren en formeel te laten erkennen. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2019 zijn afgerond. Het geactualiseerde decoratiestelsel van de Brandweer wordt hiermee ook verder in lijn gebracht met de decoratiestelsels van Politie en Defensie.
Daarnaast is er ook een vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid voor vrijwilligers die aaneensluitend over een periode van tien of meer jaren werkzaamheden hebben verricht als vrijwilliger. Dit geldt voor medewerkers van onder andere Politie, Brandweer, Ambulancedienst, Defensie en het Nederlandse Rode Kruis. Het bevoegd gezag dient hiervoor een verzoek in bij de Kanselarij.
Het blijft mogelijk om een brandweervrijwilliger te decoreren met een Koninklijke onderscheiding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet sprake zijn van bijzondere persoonlijke verdiensten.
Heeft u tijdens de totstandkoming van dit besluit overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van de vrijwillige brandweer? Zo ja, wat vinden zij van het besluit? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is door de Kanselier der Nederlandse Orden besproken met Brandweer Nederland, de Raad van Brandweercommandanten en de Stichting Waardering en Erkenning Brandweer. Brandweer Nederland heeft daarop het initiatief genomen tot het actualiseren en laten erkennen van het huidige decoratiestelsel.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Kanselarij der Nederlandse Orden om het besluit tot het stoppen met onderscheiden van leden van de vrijwilligere brandweer, te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Nee. Ik heb begrip voor dit besluit.
De nieuwe prijsverhoging voor tachograafkaarten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Maurits von Martels (CDA), Jan de Graaf (CDA), Cem Laçin , Roy van Aalst (PVV), Remco Dijkstra (VVD), Chris Stoffer (SGP), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorstel om het tarief voor tachograafkaarten opnieuw te verhogen?
Ja.
Hoe waardeert u het voorstel van de producent van tachograafkaarten, Kiwa, om het tarief voor tachograafkaarten in 2019 opnieuw te verhogen, met ruim 5%?1
Het tarief voor de huidige generatie tachograafkaarten is niet verhoogd en blijft op een bedrag van 95 euro per kaart. Voertuigen die vanaf 15 juni 2019 worden geregistreerd moeten voorzien zijn van de tweede generatie digitale tachograaf, de «smart» tachograaf. Daarbij behoren andere, zogenaamde tweede generatie tachograafkaarten. De invoering van deze tachograaf en de aanvullende eisen die, vanuit nieuwe Europese regelgeving, worden gesteld aan het uitgifteproces en de extra functionaliteiten die aan de tachograafkaart worden toegevoegd leiden tot hogere kosten. Daarom is dit tarief bepaald op een hoger bedrag van 100 euro.
Is de veronderstelling juist dat het tarief voor de Nederlandse tachograafkaart substantieel hoger ligt dan de tarieven in omliggende landen? Is de veronderstelling juist dat een tachograafkaart in Duitsland slechts € 40 kost?
Er is een onderscheid in verschillende typen tachograafkaarten, namelijk de bestuurderskaarten, bedrijfskaarten, werkplaatskaarten en controlekaarten. Nederland hanteert hierbij 1 uniform tarief. In het buitenland verschillen deze tarieven van kaart tot kaart en soms zelfs tussen provincies of deelstaten. Op dit moment wordt door een extern bureau een internationale benchmark naar de tarieven in de transportsector uitgevoerd, waarin de tarieven voor de bestuurderskaart en de bedrijfskaart in Nederland worden vergeleken met die in België, Duitsland (Noordrijn-Westfalen), Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Hoe waardeert u het prijsverschil tussen Nederlandse tachograafkaarten en die in omliggende landen?
Een waardering over het prijsverschil met omliggende landen, zal onderdeel uitmaken van de reactie op de eerder genoemde benchmark bij vraag 3. In deze benchmark zal namelijk ook worden gekeken naar de totstandkoming van de tarieven.
Kunt u de uitkomsten van het benchmarkonderzoek naar de kostprijs en verkooptarieven van verschillende verkeer- en vervoervergunningen in verschillende landen naar de Kamer sturen?
Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de uitkomsten.
Kunt u een eerste indicatie geven van de verschillen met betrekking tot tachograafkaarten?
Ik wacht de resultaten van het benchmarkonderzoek af. Zie tevens antwoorden op vragen nrs. 3, 4 en 5.
Waarom is het nieuwe stelsel voor de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa-tarieven voor verkeer en vervoer nog steeds niet definitief ingevoerd, in weerwil van de eerdere inschatting (bij de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat in 2017) dat het nieuwe stelsel per 1 juli 2018 in werking zou treden? Wanneer gaat dit gebeuren?
De laatste jaren is toegewerkt naar een wijziging van het tariefstelsel om het transparanter en eenvoudiger te maken. Dit betreft niet alleen wegvervoer, maar vergunningen voor de diverse modaliteiten (binnenvaart, bus, goederenvervoer, luchtvaart, spoor, taxi, visserij en koopvaardij). Het huidige stelsel werd ontwikkeld door de verschillende voorgangers van de ILT met veel verschillen tussen sectoren. De stelselherziening heeft consequenties voor de vele partijen en sectoren. Ik hecht hierbij aan een zorgvuldig proces en consulatie van alle belanghebbenden. De stelselherziening blijkt helaas complexer en daardoor langer te duren dan eerder voorzien. Ik hoop uw Kamer in de loop van dit jaar te informeren over het nieuwe tarievenstelsel.
Is de veronderstelling juist dat het nieuwe tarievenstelsel zal zorgen voor een sterke daling van het Kiwa-tarief voor tachograafkaarten in verband met het uitgangspunt dat de prijzen kostendekkend moeten zijn en dat geen kruissubsidiëring plaats mag vinden?
Voor de berekening van de tarieven na de stelselherziening is het interdepartementale rapport «Maat houden 2014» het uitgangspunt. Hierin staat opgenomen dat een tarief de werkelijke kosten niet mag overschrijden.
Bent u bereid, mede gelet op de aangenomen motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45), de prijsverhoging op te schorten zolang het nieuwe tarievenstelsel nog niet van kracht is geworden?
Nee, de tarieven voor de tachograafkaarten blijven op de vastgestelde prijs. Met de invoering van het nieuwe stelsel voor de door de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa gehanteerde tarieven voor verkeer en vervoer wordt invulling gegeven aan de uitvoering van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45).
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Initiatieven voor passend onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ZON-aanpak (Zorg en ONderwijs samen voor de klas), waarmee men een oplossing denkt te formuleren voor de haalbaarheid van passend onderwijs, het verminderen van onderpresteren en het besparen van kosten?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van de ZON-aanpak. Het bieden van passend onderwijs is een kwestie van maatwerk leveren en een domein-overstijgende benadering van onderwijs en zorg kan hieraan bijdragen.
Wat is uw mening over de essentie van de ZON-aanpak, namelijk de samenhang van vier principes: een kleine klas met maximaal 23 leerlingen, leerkracht en zorgprofessional samen in de klas, ouderparticipatie en verantwoording weer op scholen? Hoe staat u ten opzichte van deze principes?
Het is aan het bevoegd gezag of het de ZON-aanpak hanteert. Ik constateer dat veel scholen aandacht hebben voor deze principes in verschillende vormen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan scholen om te experimenteren met de ZON-aanpak? Bent u bereid hierin de ruimte te creëren om de claims achter deze aanpak, zoals onder meer het verminderen van de aanspraak op jeugdzorg en de afname van het aantal thuiszitters in de praktijk te testen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het staat het bevoegd gezag vrij om zelf de methode te hanteren die het prefereert, mits deze in lijn is met de huidige wet- en regelgeving. Het huidig juridisch onderwijskader, biedt ruimte om de principes van de ZON-aanpak te hanteren.
Zoals aangegeven in de onderwijs-zorgbrief2 werken Minister de Jonge en ik onderwijs-zorgarrangementen uit waarin wij bekijken of de huidige onderwijs- en zorgkaders genoeg ruimte en duidelijkheid bevatten voor het bieden van maatwerk aan kinderen met een sterke ondersteuningsbehoefte van onderwijs en/of zorg. Hiermee willen wij dit vraagstuk fundamenteel benaderen, in plaats van slechts meer experimenteerruime te bieden. Uw Kamer zal naar verwachting bij de Voortgangsrapportage Passend Onderwijs (juni 2019) op de hoogte worden gesteld van de vorderingen omtrent deze arrangementen.
Erkent u dat er ook kinderen zijn waarvoor (tijdelijk) een andere locatie dan school nodig is? Welke oplossing biedt u hierin zodat passend onderwijs voor ieder kind mogelijk is?
Er zijn diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie dan school te volgen. Zo kan er afgeweken worden van de voorgeschreven onderwijstijd middels de Variawet3 en is de reikwijdte van deze wet vanaf 01/08/2018 zelfs verbreed en vereenvoudigd. Ook omtrent onderwijs aan zieke leerlingen bestaat een breed scala aan mogelijkheden om onderwijs op een andere locatie te volgen, bijvoorbeeld in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Leerlingen kunnen tevens in aanmerking komen om tijdelijk geplaatst te worden bij een Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) indien hun ondersteuningsbehoefte daar om vraagt. Tevens kan een deel van het onderwijsprogramma op een andere locatie worden gevolgd dan school. Voor initiatieven (bijvoorbeeld een zorgboerderij) is het ook mogelijk om een nevenvestiging van een school te worden. Tot slot werk ik aan een wetsvoorstel om het mogelijk te maken tijdelijk onderwijs op een particuliere onderwijsinstelling te volgen indien er geen dekkend regionaal aanbod is. Of er hiernaast nog meer ruimte nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen.
De essentie is te komen tot een passend aanbod dat kan bestaan uit een combinatie van onderwijs, ondersteuning, jeugdhulp en zorg. De ondersteuningsbehoefte van het kind staat hierbij altijd centraal. Het is van primair belang dat de ondersteuning van goede kwaliteit is en dat dit gewaarborgd kan worden.
Bent u bekend met nieuwe initiatieven van onderwijs-zorg combinaties, zoals Linawijs? Bent u bereid om voor deze en vergelijkbare initiatieven experimenteerruimte te bieden, inclusief de benodigde randvoorwaarden? Bent u bereid om het kwalitatieve onderzoek hiervan te ondersteunen?2
Ja, hier ben ik mee bekend. Samen met het Ministerie van VWS wordt een onderzoek uitgevoerd naar onder andere nut en noodzaak van de initiatieven en gaan wij bekijken of aanpassing van de onderwijs- en zorgkaders nodig zijn. Dit kwalitatieve onderzoek wordt momenteel aanbesteed en zal spoedig van start gaan en voor de zomer van 2019 zijn afgerond. De beleidsconclusies aangaande deze initiatieven nemen wij mee bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen. Dan zullen de Minister van VWS en ik dus ook conclusies trekken over eventuele extra experimenteerruimte en de bijbehorende randvoorwaarden.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Passend onderwijs van 31 januari 2019 beantwoorden?
Nee, zie uitstelbrief5.
Het bericht ‘Meer NS-treinen stranden op hsl’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer NS-treinen stranden op hsl»?1
Ja.
Is het bericht juist dat in oktober 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit? Zo ja, kunt u de toename verklaren?
Het bericht dat in oktober 2018 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit is juist. Ik betreur het dat de reiziger met deze toename van het aantal strandingen is geconfronteerd. Ik heb daarom bij NS aangedrongen op het achterhalen van de oorzaken en het nemen van maatregelen om het aantal strandingen weer snel te laten afnemen.
De recente toename van het aantal treinen dat ongepland tot stilstand komt is volgens NS grotendeels te wijten aan een fout in de noodzakelijke software-update die tussen mei en september 2018 is uitgevoerd. De software-update aan de locomotieven die ingezet worden op de HSL was noodzakelijk, omdat de vergunning van de oude softwareversie bijna verliep. De softwarefout leidde tot een synchronisatieprobleem tussen processoren in het beveiligingssysteem. In elke locomotief, zowel de voorste als achterste, kon afzonderlijk deze softwarefout optreden. Als dit zich voordoet komen de treinen vanwege de veiligheid automatisch tot stilstand.
In december 2018 en de eerste helft van januari 2019 heeft leverancier Bombardier samen met NS een nieuwe software-update uitgevoerd met als doel de softwarefout in de eerder uitgevoerde update te herstellen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat door softwareproblemen in locomotieven het aantal gestrande treinen op de hogesnelheidslijn het afgelopen jaar is toegenomen? Waarom zijn deze problemen door goed testen niet voorkomen en waarom zijn de problemen sinds mei 2018 juist toegenomen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 bevatte de tussen mei en september uitgevoerde noodzakelijke software-update een fout waardoor treinen vanwege de veiligheid tot stilstand konden komen. Er is een uitgebreid protocol voor het testen van nieuwe software en het doorvoeren van software-updates, bij zowel de leverancier als de vervoerder. Dit protocol is ook door de leverancier en vervoerder gevolgd bij de uitvoering van de software-update. Ondanks deze activiteiten is de softwarefout helaas niet tijdens de testfase ontdekt.
Hoeveel procent van alle incidenten die in 2018 hebben plaatsgevonden zullen niet meer voorkomen door de software-update waarmee wordt beoogd strandingen met forse vertragingen of uitval van ritten te voorkomen?
NS verwacht dat door het herstellen van de softwarefout het aantal ongeplande strandingen zal afnemen, maar zekerheid kan nog niet worden gegeven. Dit omdat nog onvoldoende informatie beschikbaar is over de ontwikkeling van het aantal strandingen na de implementatie van de nieuwe software. Op mijn verzoek zal NS hier bovenop zitten. Ik zal uw Kamer dit voorjaar hierover nader informeren.
Dat laat onverlet dat er ook andere oorzaken van strandingen zijn dan de softwarefout. Voor strandingen die een andere oorzaak kennen, bijvoorbeeld spanningsovergangen, worden onder meer maatregelen voorbereid in het kader van het € 60 miljoenpakket waarover ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage HSL-Zuid (september 2018) heb geïnformeerd2.
Wanneer is of wordt deze software-update uitgevoerd?
De software-update is in mei 2018 van start gegaan en is in september 2018 afgerond. De softwareleverancier heeft na het constateren van de fout gewerkt aan een nieuwe versie. De implementatie van deze nieuwe versie is van start gegaan in december 2018 en is in de eerste helft van januari 2019 afgerond.
Wat is de impact van al deze verstoringen op de gestelde kpi’s (kritische proces indicatoren) voor zowel NS als ProRail? Welke zijn dit, waarbij worden de streefwaarden nog wel gehaald en welke gestelde streefwaarden worden voor 2018 niet gehaald?
De verstoringen hebben naar verwachting een negatief effect op de prestatie-afspraken op de HSL. Het betreft de prestatie-indicatoren reizigerspunctualiteit HSL 5 minuten, zitplaatskans in de spits HSLen algemeen klantoordeel HSL.3 De definitieve prestatiecijfers voor 2018 zijn nog niet bekend. NS en ProRail informeren mij hierover volgens afspraak via de jaarverantwoordingen. Volgens NS en ProRail laten voorlopige cijfers zien dat de bodemwaarden van de prestatie-indicatoren op de HSL voor 2018 waarschijnlijk gehaald zijn. De streefwaarden voor deze prestatie-indicatoren gelden voor 2019 en zijn een ambitieniveau waar NS en ProRail naartoe werken. Ik verwacht van NS en ProRail dat zij zich blijven inspannen om de prestaties op de HSL te verbeteren.
Kunt u aangeven of de Eurostar die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
De Eurostar en Thalys treinen zijn van andere leveranciers en maken gebruik van een ander softwareprotocol en andere hardware. Daarom is dit specifieke probleem met de software volgens NS niet opgetreden bij deze treinen.
Kunt u aangeven of de Thalys die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat machinisten onder druk staan op dit traject, waardoor ze zich ziek melden?
Volgens NS is geen sprake van extra uitval van personeel op dit traject. NS begrijpt dat de softwareproblemen mogelijk tot onzekerheid hebben geleid op de werkvloer. Er wordt waar nodig dan ook extra begeleiding aan machinisten aangeboden.
Kunt u aangeven welke trainingen machinisten ontvangen voordat zij op dit traject mogen rijden en in hoeverre zij hierna nog ondersteund worden?
NS geeft aan dat machinisten voordat zij op de HSL mogen rijden, aanvullend op de basisopleiding voor machinisten (gemiddeld 42 weken), een specifieke opleiding met goed gevolg moeten doorlopen. Deze opleiding voor het rijden op de HSL duurt in totaal acht weken en bestaat uit verschillende opleidingsmodules, onder andere over het treinmaterieel, ERTMS en specifieke infrastructurele eigenschappen van de HSL, zoals spanningssluizen en tunnels. Daarnaast zijn diverse toetsmomenten en andere vormen van begeleiding ingericht.
Een van de effectieve maatregelen van NS en ProRail binnen het Verbeterprogramma HSL-Zuid is bijvoorbeeld een helpdesk in het Materieel Besturingscentrum van NS. Hierdoor kunnen machinisten tijdens een stranding of storing contact opnemen met de helpdesk, een ervaren monteur en/of machinist, die bijstand biedt om de trein weer startklaar te maken.
De nieuwe software die ingevoerd is voor de Traxx locomotieven vroeg om andere handelingen voor de machinist. Om dit proces te ondersteunen heeft er een specifieke aanvullende opleiding plaatsgevonden en is ondersteunend materiaal aangeboden.
Kunt u aangeven wat NS sinds het bekend worden van de problematiek ondernomen heeft om de problemen op te lossen? Wanneer denkt u dat de problemen achter de rug zijn?
NS heeft in samenwerking met de leverancier van de treinsoftware, Bombardier, en ketenpartners ProRail, DVIS4 en NMBS en ILT actie ondernomen zodra zij in mei 2018 merkte dat de prestaties naar aanleiding van de software-update achteruit gingen. Hiervoor is vervolgens een oplossing ontwikkeld, waarvoor de goedkeuring op 30 november 2018 is ontvangen van ILT. In de periode van december 2018 tot en met de eerste helft van januari 2019 is de aangepaste software-update geïnstalleerd. Zoals genoemd in antwoord 4 is het nog niet bekend wat het precieze effect daarvan is.
Hoe wordt voorkomen dat de problemen tot eind 2021 blijven voortduren, tegen de achtergrond dat vanaf eind 2021 de nieuwe treinen in gebruik worden genomen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik er bij NS op aangedrongen om maatregelen te nemen om het aantal strandingen weer snel af te laten nemen. De nieuwe intercitytreinen ICNG, die vanaf dienstregelingsjaar 2021 instromen, zorgen naar verwachting voor een verbetering van de prestaties, omdat deze speciaal voor de HSL zijn ontworpen. In algemene zin heb ik u in mijn brief van 27 september jl.5 geïnformeerd over het maatregelenpakket van € 60 miljoen om de prestaties op de HSL verder te verbeteren en de langetermijnvisie van NS en ProRail.
Cijfers van ProRail laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober; welke gevolgen hebben de cijfers van ProRail, die laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober, voor de kpi’s op de hogesnelheidslijn?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten’ |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat UNHCR verwacht dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen volgend jaar zal oplopen tot 220.000, terwijl u in uw brief2 aan de Kamer aangeeft geen aanwijzing te hebben voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk?
De schatting van UNHCR dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen zal toenemen van 146.900 in september 2018, tot 221.857 in december 2019, heeft betrekking op het gehele Caribisch gebied, waartoe UNCHR naast het Caribisch deel van het Koninkrijk ook onder andere Trinidad en Tobago, de Dominicaanse Republiek en Guyana rekent. De verwachte toename zal zich volgens UNCHR, op basis van recente migratiepatronen en individuele pull factoren, voornamelijk manifesteren in Guyana en op Trinidad & Tobago. Over een (mogelijke) verwachte toename van Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao verschaft de UNHCR in het betreffende Regional Refugee and Migrant Response Plan for Refugees and Migrants from Venezuela geen cijfermatige gegevens.
Op basis van de betreffende schattingen van UNHCR, die betrekking hebben op het gehele Caribisch gebied, kan ik dus niet concluderen dat er aanwijzingen zijn voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk. De cijfers van de Kustwacht over het gehele jaar 2018 lieten zien dat in totaal 238 personen zijn onderschept. Het ging daarbij om 44 personen bij Aruba, 186 personen bij Curaçao en 8 personen bij Sint Maarten. Dit is een afname ten opzichte van 2017, toen de Kustwacht in totaal 326 personen onderschepte. Hierbij dient wel de kanttekening worden gemaakt dat in 2018 het reguliere verkeer tussen Venezuela en Aruba, Bonaire en Curaçao tot en met 7 april 2018 verstoord was als gevolg van de door de Venezolaanse regering eenzijdig opgeworpen grensblokkade. Overigens onderschepte de Kustwacht in 20193 tot dusverre in totaal 6 personen (allen bij Curaçao).
Klopt het dat de UNHCR-vertegenwoordiger op Curaçao is weggestuurd door de lokale autoriteiten? Wat is daarvoor de reden? Welke gevolgen heeft dit?
Nee. UNCHR heeft aangegeven dat het in maart 2018 uiteindelijk zelf besloot de betreffende vertegenwoordiger over te plaatsen naar Aruba. Navraag bij Curaçao en UNHCR leert dat er geen eenduidige lezing bestaat over de betreffende reden voor dit besluit. UNHCR is op dit moment niet formeel vertegenwoordigd op Curaçao en voert derhalve geen operationele werkzaamheden aldaar.
Hoeveel procent van de Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen wordt op dit moment opgevangen in omliggende landen en hoeveel worden opgevangen door Curaçao en Aruba?
Volgens cijfers van UNHCR zijn er sinds 2014 bijna vierhonderdduizend Venezolaanse asielzoekers in de Caribische regio. Meer dan tweehonderdduizend Venezolanen zochten afgelopen jaar asiel in onder andere Peru, de VS en Brazilië. UNCHR maakt hierbij wel de kanttekening dat veel landen in de regio speciale procedures hebben buiten de gebruikelijke asielregistratie. Zo worden er bijvoorbeeld tijdelijke verblijf- en werkvergunningen voor Venezolanen afgegeven. Het is niet bekend hoeveel procent van de Venezolanen wordt opgevangen in omliggende landen of op Curaçao en Aruba.
Hoe wordt de 5,1 miljoen euro die door het kabinet beschikbaar is gesteld voor regionale hulpverzoeken besteed? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geld ook op de juiste manier en aan de juiste dingen wordt besteed? Is daar toezicht op?
De 5,1 miljoen euro die door het kabinet in 2018 ter beschikking is gesteld, wordt besteed via UNHCR (EUR 0,5 mln.), het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis (EUR 0,6 mln.) en IOM (EUR 4 mln.). Deze internationale organisaties hebben uitvoeringscapaciteit in de diverse landen in de regio rond Venezuela, hebben het overzicht van de hulpbehoeften in de diverse landen en zijn in staat om te bepalen waar de noden en hulpbehoeften het grootst zijn. Het gaat om professionele humanitaire organisaties, waarmee Nederland al lang samenwerkt. De organisaties rapporteren over hoe middelen besteed worden en hoe programma's worden uitgevoerd. Daarnaast nemen medewerkers van het Ministerie van Buitenlands Zaken deel aan missies van de betreffende organisaties.
Hoe staat het specifiek met de gelden die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet als gevolg van een bijstandsverzoek van Curaçao voor vreemdelingendetentie? Hoe houdt Nederland er toezicht op dat deze vreemdelingendetentie voldoet aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaards?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao werkt aan een actieplan om de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit te realiseren. In december 2018 is het eerste onderdeel van dit actieplan – ontwikkeld met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf – door Curaçao met Nederland gedeeld, hetgeen toeziet op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbarakken van het SDKK. Deze werkzaamheden en verbeteringen zijn urgent, gelet op recente ontsnappingen uit de vreemdelingenbarakken. Mede op basis van de druk op de vreemdelingendetentie van Curaçao, een verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao en de betekenisvolle stappen die Curaçao met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf heeft gezet, hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik in december 2018 besloten om 80 procent van de betreffende gelden naar Curaçao over te maken.
Met Curaçao is de afspraak gemaakt dat het medio februari het volledige actieplan dat toeziet op uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingen-detentiecapaciteit op de lange termijn zal delen met Nederland. De Minister van Justitie van Curaçao heeft Nederland in december 2018 beloofd dat Curaçao bij de totstandkoming en de uitvoering van het betreffende actieplan recht zal doen aan de afspraak dat de locatie en het regime van de vreemdelingendetentie dienen te voldoen aan de internationale normen en dat de vreemdelingen toegang hebben tot juridische bijstand en (eventuele) medische zorg. Zodra het volledige actieplan is ontvangen, zullen Nederlandse experts – op verzoek van Curaçao – nagaan in hoeverre dit actieplan voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaarden.
Op welke gebieden geeft Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao? Welke ondersteuning geeft Nederland aan Aruba? Wordt er ook specifieke ondersteuning gegeven in de ontwikkeling en opbouw van een asielprocedure op Aruba en Curaçao? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten op Curaçao en Aruba?
De ondersteuning aan Curaçao en Aruba is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni 2018 een werkbezoek gebracht aan Curaçao en Aruba, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus 2018 tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure van Curaçao.
In november 2018 heeft dit bezoek een vervolg gekregen toen Curaçaose experts een meerdaags bezoek hebben gebracht aan de Nederlandse betrokken diensten. In december hebben experts van Aruba een soortgelijk werkbezoek gebracht aan Nederland. De samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten van Curaçao en Aruba wordt als prettig en constructief ervaren.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van 14 september 2018 van de leden Groothuizen en Diertens, waarin u schrijft dat de artikel 3 EVRM-procedure op Curaçao mogelijk moet worden aangepast?3 Hoe staat het daarmee? Zijn de aanpassingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit in de praktijk ook correct uitgevoerd? Hoe zit dit op Aruba?
De regering van Curaçao heeft de Nederlandse regering op 10 januari jl. op basis van artikel 36 Statuut (onderlinge hulp en bijstand) een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan.
In het ondersteuningsverzoek richt Curaçao zich onder meer op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM beschermingsprocedure, zodat deze in lijn is met de internationale verplichtingen. Het kabinet heeft toegezegd op een positieve en constructieve manier te bezien op welke wijze in alle redelijkheid tegemoet gekomen kan worden aan de verzoeken. In aanvulling op de wederzijdse werkbezoeken in 2018 wordt op dit moment door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezien op welke wijze het technische bijstandsverzoek nader kan worden ingevuld door onder andere het leveren van expertise om de bestaande procedures en de inrichting van versnelde procedures in Curaçao internationaal bestendig te maken. Aruba is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft een asielprocedure ingericht. De Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure.
Welke rol speelt Nederland, gelet op artikel 43 van het Statuut, bij het waarborgen van het fundamentele mensenrecht op non-refoulement? Wat zou Nederland nog meer kunnen doen om te waarborgen dat fundamentele mensenrechten met betrekking tot asielzoekers en vluchtelingen worden nageleefd? Denkt u dat bij een (verdere) verslechtering van de situatie voor asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao in de toekomst een interventie noodzakelijk zal zijn? Hoe monitort u de situatie?
Het recht op non-refoulement is ingevolge de jurisprudentie van het Europees Hof onderdeel van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is een verdrag dat geldt voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Caribische landen. Uit artikel 43, eerste lid, van het Statuut volgt dat elk van de vier autonome landen van het Koninkrijk zelf zorg draagt voor de verwezenlijking van mensenrechtelijke verplichtingen. Het waarborgen van mensenrechten is op grond van artikel 43, tweede lid, een aangelegenheid van het gehele Koninkrijk. Bij de verwezenlijking van mensenrechten kan een land van het Koninkrijk de hulp inroepen van andere landen van het Koninkrijk. Deze stap is op 10 januari 2019 door Curaçao gezet, door een bijstandsverzoek aan Nederland te richten waarin het land ondersteuning vraagt op verschillende onderdelen van de vreemdelingenketen en bij de naleving van internationale verplichtingen. De respons op dit bijstandsverzoek wordt momenteel door het kabinet vormgegeven en biedt de gelegenheid om Curaçao te ondersteunen om het recht op non-refoulement op een adequate manier te beschermen.
Hoeveel asielaanvragen van Venezolanen zijn er in 2016, 2017 en 2018 in Nederland gedaan? Hoeveel daarvan hebben tot inwilliging geleid? Hoeveel zijn afgewezen? Hoeveel zijn nog in behandeling? Is het inwilligingspercentage vergelijkbaar met andere landen? Zo niet, hoe verklaart u dit?
Op basis van welke (landen)informatie wordt door de IND besloten over het al dan niet toekennen van asiel aan Venezolanen? Is deze informatie, naar uw oordeel, voldoende?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bekend met de rapporten van onder andere Amnesty International, het onafhankelijke panel van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Inter-Amerikaanse Commissie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten over mensenrechtenschendingen in Venezuela. In deze rapporten wordt ook melding gemaakt over buitensporig geweld tegen demonstranten en arbitraire detentie. Nederland en de Europese Unie spreken Venezuela hier bilateraal en in multilaterale gremia op aan en roepen op om mensenrechten te respecteren.
Iedere asielaanvraag wordt individueel getoetst door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), daarbij wordt uitgegaan van het relaas van de persoon en gekeken of en zo ja, hoe dit leidt tot vervolging in de zin van het VN Vluchtelingenverdrag dan wel of er bij terugkeer een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM is. De IND maakt daarbij gebruik van een breed scala aan openbare bronnen, bijvoorbeeld de rapporten van het US Department of State, Foreign en Commonwealth Office van het Verenigd Koninkrijk, Immigration en Refugee Board van Canada en diverse rapporten van de VN en andere ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Deze informatie is naar het oordeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid afdoende om de asielrelazen goed te kunnen beoordelen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft nog nooit een ambtsbericht over Venezuela opgesteld. Reden daarvoor is onder meer dat er goede, openbare en complete bronnen zijn die de situatie in Venezuela beschrijven waarmee de asielverzoeken goed afgehandeld kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een ambtsbericht als er in Nederland een hoog aantal asielaanvragen wordt ingediend van personen uit een bepaald land en in de asielaanvragen een bepaalde complexiteit of problemen worden gezien die niet afdoende beschreven zijn in andere openbare bronnen. Voor Venezuela speelt dit op dit moment niet.
Bent u bekend met de landeninformatie dat er in Venezuela op grote schaal mensen arbitrair worden gedetineerd, gemarteld en zelfs standrechtelijk worden geëxecuteerd vanwege hun politieke overtuiging en deelname aan protesten? Van wanneer dateert het laatste ambtsbericht over Venezuela? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een (geactualiseerd) ambtsbericht te laten opstellen gelet op de huidige situatie waarin het land verkeert?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er plannen om een landenrapport op te laten stellen door het European Asylum Support Office (EASO)? Zo nee, waarom niet? Op welke manier is er binnen Europa overleg over de situatie in Venezuela, de mensenrechtensituatie aldaar, en de mogelijk effecten op het aantal asielaanvragen in Europa?
Voor zover het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend heeft EASO vooralsnog geen plannen voor een rapport over Venezuela. In de afweging van EASO worden verschillende factoren meegewogen, waaronder beschikbare budget en prioritering voor het strategisch netwerk. Uit de instroomcijfers van het aantal Venezolaanse asielzoekers binnen de Europese landen blijkt dat het gaat om een beperkt aantal mensen in een beperkt aantal landen. De landen waar de instroom plaats vindt hebben niet aangegeven dat zij van EASO een landenrapport over de situatie of advies over de afdoening van de aanvragen nodig hebben. Daar komt mede bij dat de openbare informatie van diverse bronnen afdoende is voor de behandeling van de asielaanvragen.
De situatie in Venezuela, waaronder de mensenrechtensituatie, wordt met regelmaat besproken in verschillende EU-fora, waaronder de Raadswerkgroep voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in de Raad Buitenlandse Zaken. Dit is terug te zien in de verschillende verklaringen die namens de EU uitgaan en in de EU-interventies tijdens de Mensenrechtenraad in Geneve.
Hoeveel Venezolanen zijn er in 2018 de toegang geweigerd (al dan niet als toerist) tot Nederland en teruggestuurd naar Venezuela, Aruba, Curaçao of andere landen, en waren hieronder kinderen? Worden Venezolanen bij aankomst in Nederland op dit moment geïnformeerd door de KMar en/of IND over hun rechten en de mogelijkheden om asiel aan te vragen? Zo ja, hoe beoordeelt u die praktijk en welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat mensen worden gefnuikt in hun recht om een asielaanvraag te doen?
In 2018 is aan afgerond 90 Venezolanen de toegang geweigerd waarvan minder dan 5 kinderen in de leeftijdscategorie tot en met 10 jaar.
In het kader van het grenscontroleproces controleert de Koninklijke Marechaussee (KMar) of een persoon de toegang kan worden verleend tot Nederland. Als een persoon in dit proces te kennen geeft asiel te willen aanvragen dan zal dit conform de reguliere asielprocedure worden afgehandeld.
Het bericht dat duizenden mensen illegaal op een vakantiepark op de Veluwe wonen |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meeste mensen die op vakantieparken recreëren en verblijven zich gewoon aan de regels houden? Zo nee, waarom niet?
De meeste mensen die op vakantieparken recreëren zullen dit met goede intenties doen. Er zijn echter ook mensen die doelbewust de regels overtreden.
Deelt u de mening dat de Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 niet de ruimte moet geven aan foute groepen om ondermijnende activiteiten op vakantieparken te ontplooien? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten groepen mensen die op wat voor manier dan ook ondermijnende activiteiten ondernemen aangepakt worden. De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, waar ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC) een belangrijke rol bij spelen.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 zetten we ook in op een gezamenlijke aanpak van ondermijnende activiteiten op vakantieparken. Zo worden er pilots gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken en worden de reeds opgedane ervaringen met bijvoorbeeld de toepassing van het monitoringsinstrument «ondermijning en handhaving» van het RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant verder verspreid. Ook worden de mogelijkheden voor een landelijke voorziening voor een (digitale) nachtregistratie verkend.
Kunt u een kwantitatief overzicht naar de Kamer sturen van vakantieparken waar gewoon gerecreëerd en verbleven wordt, en vakantieparken waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is geen kwantitatief overzicht beschikbaar van vakantieparken waar permanente bewoning plaatsvindt. Het CBS registreerde in 2018 1.536 huisjesterreinen en 2.801 kampeerterreinen. Hoe vakantieparken worden gebruikt wordt echter niet door hen geregistreerd. Ook een kwalitatief overzicht per park naar de mate van permanente bewoning en ondermijnende activiteiten die daar plaatsvinden is niet op landelijk niveau beschikbaar. De ervaring leert dat het ook voor lokale overheden lastig kan zijn om een volledig beeld te verkrijgen van de activiteiten die op parken plaatsvinden.
Zoals ik uw Kamer reeds schreef2, blijkt uit onderzoeken van ZKA Leisure Consultants dat ongeveer een derde van de vakantieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft. Daardoor kan verhuur voor permanente bewoning een aantrekkelijk alternatief kan zijn. Verder blijkt uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants dat op een kleine tien procent van de parken sprake zou zijn van ernstige en een verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u een kwalitatief overzicht per vakantiepark naar de Kamer sturen waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden, zoals u ook heeft gedaan in uw brief met Kamerstuknummer 32 847, nr. 462? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de oplossing voor vakantieparken waar te veel verbleven en illegaal gewoond wordt per gemeente verschilt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken is een lokale afweging en keuze, die per gemeente en per park kan verschillen. Ik verwacht dat partijen daar passend binnen het gebied en met oog voor de vereisten van een goede ruimtelijke ordening een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner.
Deelt u eveneens de mening dat tijdelijke huisvesting een belangrijke oplossing kan zijn voor het tekort aan woningen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke en flexibele huisvesting kan inderdaad een oplossing zijn voor het verlichten van de druk op de woningmarkt. Ik zie dat er steeds meer flexibele woonvormen worden gerealiseerd die speciaal bedoeld zijn voor mensen die snel, betaalbaar en vaak maar tijdelijk een woning nodig hebben. Deze ontwikkeling juich ik toe en stimuleer ik ook middels onderzoek, pilots en de ontwikkeling van instrumenten die op verschillende manieren behulpzaam voor gemeenten kunnen zijn.
Bent u gemeenten aan het ondersteunen om gemeentelijke regels en openbare orde op vakantieparken te handhaven? Zo nee, bent u bereid dat te doen, zoals u dat ook doet binnen het beleidskader voor woonwagenbewoners?
De taken op het gebied van ruimtelijke ordening en het woonbeleid behoren tot de verantwoordelijkheden van lokale overheden. De aanpak van vakantieparken is daarom een lokale afweging en keuze. Lokaal kan ook het beste zicht op de situatie op vakantieparken ontstaan. Uiteraard ondersteun ik gemeenten en provincies bij het maken van hun afwegingen.
Met de actie-agenda vakantieparken heeft de samenwerking en ondersteuning verder vorm gekregen. Zo ondersteun ik provincies en gemeenten onder meer door de ontwikkeling van een informatiefundament bij het verkrijgen van beter inzicht in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek. Daarnaast start ik in samenwerking met Platform31, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving een leerkring voor en met decentrale overheden over vakantieparken met daarin aandacht voor de vijf doelstellingen van de actie-agenda vakantieparken. De leerkring ondersteunt decentrale overheden onder meer bij het opstellen van een regionale/provinciale en integrale visie op vakantieparken en het maken van de vertaalslag hiervan naar de uitvoering. Verder wordt via een aantal pilots met (big) data-analyses meer inzicht verkregen in de ondermijningsproblematiek.
Houtstook als grootste bron van kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in het oppervlaktewater |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Basisdocumentatie probleemstoffen Kaderrichtlijn Water (KRW) die recent door Deltares en Ecofide is gepubliceerd, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat houtstook in kachels en open haarden de grootste bron is voor kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in oppervlaktewater?
Houtstook in kachels en open haarden is een bron voor neerslag van PAK’s vanuit de atmosfeer.3 Dit heeft direct en indirect zijn weerslag op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ik heb kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport. Ik zet mij in voor het terugdringen van emissies door houtstook en het beperken van gezondheidseffecten als gevolg van houtstook.
Zoals aangegeven in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid,4 heb ik al een aantal aanbevelingen overgenomen om gemeenten handvatten te bieden om schadelijke uitstoot door particuliere houtstook te beperken:
Verder heb ik in mijn brief van 15 januari 2019 aangekondigd dat de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn versneld zullen worden ingevoerd en per 1 januari 2020 in zullen gaan.5 Verdere maatregelen die kunnen worden getroffen door het Rijk en door gemeenten zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Vanuit de Europese Unie is er geen beleid om houtstook terug te dringen.
Heeft u kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport2, die stelt dat het terugdringen van houtstook door huishoudens de hoogste prioriteit moet krijgen om de uitstoot van het schadelijke PAK Benzo(k)fluoranteen tegen te gaan en dat de uitvoering hiervan bij de nationale overheid en de Europese Unie ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) om houtstook te bevorderen? Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde pelletkachels en biomassaketels bijdragen aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Deltares stelt dat er een correlatie bestaat tussen de emissies van PAK’s in de lucht en de verontreiniging met deze stof van oppervlaktewater. De ISDE wordt momenteel geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre het stimuleren van kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Op basis van deze evaluatie zal de afweging worden gemaakt of het wenselijk is om de subsidie voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa na afloop van de huidige regeling (2020) voort te zetten.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de investeringen vanuit de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) om op grote schaal hout bij te stoken in kolencentrales?
Kolencentrales hebben een goede rookgasreiniging. Als gevolg daarvan is de bijdrage van de energiesector aan de emissies van PAKs6 naar de lucht minder dan 0,5%. Het is niet te verwachten dat de uitstoot van PAKs door energiecentrales significant zal toe- of afnemen als biomassa grootschalig zou worden bijgestookt ter vervanging van huidige fossiele bronnen.
Verduurzaming van de warmtevraag en het reduceren van de aardgasvraag zijn op dit moment belangrijke onderdelen in het klimaatbeleid. Daarom is de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa binnen de SDE+ regeling noodzakelijk. Het is sinds het najaar van 2017 niet meer mogelijk om nieuwe aanvragen in te dienen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in een kolencentrale in de SDE+.
Om in aanmerking te komen voor de SDE+ moet worden voldaan aan de nationale regelgeving voor emissie-eisen voor luchtkwaliteit. In de loop van dit jaar zal onderzoek plaatsvinden naar de vraag in hoeverre de emissie-eisen van biomassastookinstallaties die in werking zijn in deze regelgeving kunnen worden aangescherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zal er bij de lopende evaluatie van de ISDE een keus worden gemaakt over de inzet van de ISDE voor kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa.
Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde houtstook in kolencentrales bijdraagt aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om gehoor te geven aan de bevindingen van Deltares en houtstook terug te dringen? Zo ja, bent u bereid om houtstook te schrappen uit de SDE- en ISDE-subsidie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht '369.334 euro voor een rapport van honderd pagina's dat in een la ligt' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «369.334 euro voor een rapport van honderd pagina's dat in een la ligt»?1 Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ik ken het artikel en heb naar aanleiding ervan contact opgenomen met Espria en de Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel (hierna: de stichting). Het klopt dat de heer Meerdink na beëindiging van zijn dienstverband bij Espria een jaarcontract heeft gekregen bij de stichting. Espria en de stichting betwisten echter dat dit een constructie was om de heer Meerdink een gouden handdruk mee te geven. Verder geven zij aan dat het onderzoeksrapport niet «in een la ligt» maar een rol speelt bij strategische discussies.
Bent ook u op zijn minst verbaasd en wellicht ook verontwaardigd over het feit dat er bijna 370.000 euro afkomstig van belasting- en premiebetalers gespendeerd is aan dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevoelens komen bij u dan wel boven?
Ik ben van mening dat geld dat afkomstig is van belasting- en premiebetalers zorgvuldig moet worden besteed. Het is echter niet aan mij om in individuele gevallen te oordelen over het bedrag dat een instelling heeft uitgegeven aan een onderzoek. Dat is primair een zaak van het bestuur, dat wordt gecontroleerd door de interne toezichthouder (raad van toezicht of raad van commissarissen).
Acht u het mogelijk dat zorgverzekerden, bewoners en patiënten weinig begrip zullen kunnen opbrengen voor het feit dat een oud-topman van de genoemde instelling 260.000 euro en een Volvo krijgt voor het schrijven van een rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Het gaat om een flink bedrag, dus ik acht het mogelijk dat er partijen zijn die hier weinig begrip voor hebben. Overigens gaat het volgens Espria en de stichting om een lager bedrag dan in het artikel genoemd.
Deelt u de mening dat de verrichte hoeveelheid werk niet in verhouding staat tot de geleverde prestatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de opdrachtgever van het onderzoek, in dit geval Espria, om daarover te oordelen.
Deelt u de mening dat uit de informatie zoals die in het genoemde bericht staat de indruk kan ontstaan dat de genoemde zorgbestuurder via een omweg een gouden handdruk is gegeven? Zo ja, waarom en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving wekt inderdaad de suggestie dat de genoemde zorgbestuurder via een omweg een gouden handdruk is gegeven. Zoals aangegeven bestrijden Espria en de stichting deze voorstelling van zaken. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is de in het bericht genoemde constructie waarbij de ex-topman na zijn vertrek via een stichting opnieuw werd ingehuurd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) toegestaan? Zo ja, waarom en welke grenzen gelden er? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze casus heb ik contact opgenomen met het CIBG, dat toezicht houdt op de naleving van de WNT. De WNT is van toepassing op topfunctionarissen binnen de (semi-)publieke sector. De Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel is geen (semi-)publieke instelling, maar een private instelling. De WNT is op de stichting dus niet van toepassing. In casu is daarom geen sprake van overtreding van de WNT.
Deelt u de mening dat, indien een dergelijke constructie toegestaan zou zijn, daarmee een mogelijkheid is gecreëerd om aan de werking van de WNT met betrekking tot vertrekpremies te ontkomen? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke constructies voortaan onmogelijk te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Allereerst wil ik erop wijzen dat wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar ook een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van het geval.
Zoals aangekondigd in een brief aan uw Kamer van 22 februari 20182 wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel om ontwijking van de WNT in de zorg tegen te gaan. In de brief van 21 januari jl. is uw Kamer hierover laatstelijk geïnformeerd3.
In de eerder genoemde brief van 22 februari 2018 is ook expliciet ingegaan op de mogelijkheden van een vangnetartikel, dan wel een algemene anti-misbruikbepaling om ontwijking van de WNT tegen te gaan. In het ontwerpwetsvoorstel voor de Evaluatiewet WNT was zo’n vangnetartikel of antimisbruikbepaling opgenomen. De Raad van State gaf destijds aan dat een algemene antimisbruikbepaling tot veel rechtsonzekerheid en willekeur zou leiden, omdat er geen verifieerbare en objectieve criteria zijn die door een accountant en toezichthouder controleerbaar zijn. Daarnaast was de noodzaak tot introductie van zo’n bepaling onduidelijk gezien de grote nalevingsbereidheid van de WNT. Op grond daarvan is destijds besloten die bepaling niet op te nemen in het definitieve wetsvoorstel Evaluatiewet WNT.
In de brief van 22 februari 2018 is uiteengezet dat het kabinet tot de conclusie komt dat er geen aanleiding is om alsnog een dergelijke bepaling in de WNT op te nemen. Op dit moment is er geen aanleiding voor een ander standpunt.
Deelt u de mening dat de WNT een bepaling zou moeten gaan bevatten waarmee pogingen van creatievelingen om mazen in de wet te vinden tegen gegaan kunnen worden? Hoe denkt u over een vangnetartikel dat het mogelijk moet maken dat handelingen en constructies die zeer in strijd zijn met het doel en strekking van de WNT door de rechter verboden zouden moeten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
De Rapportage Vreemdelingenketen januari-juni 2018 |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is de huidige stand van zaken in december 2018 als het gaat om het nationale quotum van 750 hervestigingen per jaar? Hoeveel mensen zijn er tot nu toe geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Het nationale quotum waarnaar wordt gevraagd maakt deel uit van het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019. In dat verband is van belang op te merken dat, met de nieuwe balans in het regeerakkoord, het kabinet het quotum van 2018 heeft vastgesteld op de 610 in dat jaargeselecteerde zaken, en het quotum van 2019 verlaagd van 750 naar 500 zaken.
Het nationale quotum gaat uit van het aantal voor hervestiging geselecteerde vluchtelingen plus eventueel in Nederland aangekomen nareizende familieleden. Het betreft vluchtelingen die zijn geselecteerd tijdens hervestigingsmissies in landen van opvang (zie antwoord vraag 2) en individuele urgente zaken die op dossierbasis worden geselecteerd.
In 2018 zijn ongeveer 590 vluchtelingen geselecteerd.1 Verder heeft Nederland 20 vluchtelingen van het schip de Lifeline geselecteerd en naar Nederland overgebracht, dit aantal wordt eenmalig meegeteld onder het nationale hervestigingsquotum. In 2018 was daarmee sprake van in totaal 610 geselecteerde vluchtelingen onder het nationale beleidskader.2
Dit aantal is lager dan 750, onder meer omdat Nederland een tweede missie naar Niger voor de hervestiging van uit detentie in Libië geëvacueerde vluchtelingen heeft moeten doorschuiven naar 2019. Als gevolg van de veiligheidssituatie in Libië zijn de evacuaties een periode stopgezet waardoor er onvoldoende zaken waren om voor te dragen voor hervestiging. Verder kan de afhankelijkheid van externe partners voor de uitvoering van hervestiging ertoe leiden dat niet altijd de meest ideale planning kan worden gevolgd voor het selecteren van voldoende vluchtelingen in een jaar. Daarnaast zijn fluctuaties in het aantal voordrachten en acceptaties per missie weliswaar gebruikelijk, maar niet exact voorspelbaar.
Mede om die reden hanteert Nederland een meerjarig beleidskader zodat het mogelijk is om een in het ene jaar kleiner of groter aantal hervestigingselecties te compenseren in de navolgende jaren.
Tussen de selectie tijdens de missies en aankomst van de vluchtelingen in Nederland zit een tijdsbestek van ongeveer zes maanden. Een groot aantal van de in 2018 geselecteerde vluchtelingen zal daarom pas in 2019 in Nederland arriveren. In 2018 zijn ongeveer 530 vluchtelingen in Nederland aangekomen die zijn geselecteerd op grond van het nationale beleidskader.3
Naast het nationale quotum hervestigt Nederland ook Syrische vluchtelingen uit Turkije op grond van de Europese migratieafspraken met dat land. Hiervoor is het aantal vluchtelingen dat in Nederland is aangekomen het uitgangspunt. De stand van zaken van deze hervestiging leest u in het antwoord op vraag 4.
Hoeveel hervestigingsmissies zijn er in 2018 uitgevoerd en waar naar toe? Hoe staat het met de capaciteit van de hervestigingsunit binnen de IND op uw ministerie en in hoeverre wordt hierin geïnvesteerd? Is de capaciteit toegenomen na de Nederlandse pledge van 1.250 plaatsen onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken, voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019?
In het kader van de invulling van het nationale quotum hebben hervestigingsmissies plaatsgevonden naar Jordanië, Niger, Egypte, Libanon en Oeganda. Voor de hervestigingsmissies en inzet in het kader van EU migratiesamenwerking met derde landen (EU Turkije Verklaring) verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De capaciteit van de afdeling hervestigingszaken binnen de IND is op orde en voldoende toegerust voor het uitvoeren van de EU pledge van 3.000 zaken tot en met oktober 2019.
Wat is de planning voor hervestigingsmissies in 2019? Indien het quotum van 750 in 2018 niet gevuld is qua aankomsten en selecties, zijn er dan extra missies gepland in 2019 teneinde de gemiste plaatsen in 2018 alsnog te vullen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hanteert Nederland een meerjarig beleidskader (2016–2019). Met de nieuwe balans in het regeerakkoord heeft het kabinet het lopende meerjarig beleidskader (2016–2019) aangepast zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Compensatie van het lagere aantal vluchtelingen dat in 2018 voor hervestiging is geselecteerd is hierdoor niet aan de orde. In 2019 wordt beoogd om 500 zaken te selecteren. Het aantal missies is gericht op het uitvoeren van dit aantal zaken.
In beginsel worden in 2019 ongeveer dezelfde missiebestemmingen bezocht als in 2018. Het ligt in de planning om in het kader van het nationale quotum Jordanië, Egypte en Niger te bezoeken voor hervestigingsmissies. De uiteindelijke planning en invulling van de bestemmingen is -zoals gebruikelijk- mede afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de jaarlijkse UNHCR Projected Global Resettlement Needs, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, het bredere nationale migratiebeleid en ook de veiligheidssituatie en mogelijkheden van externe uitvoeringspartners ter plekke.
Daarnaast zal Nederland ook in 2019 Syrische vluchtelingen hervestigen uit Turkije op grond van de EU-Turkije Verklaring, welke inzet ik nader omschrijf in antwoord op vraag 8.
Wat is de oorzaak van de daling in het aantal hervestigingen vanuit Turkije van 1500 naar 540 (p. 24)?
Er is geconstateerd dat de cijfers inzake hervestiging in de Rapportage Vreemdelingenketen over de eerste helft van 2018 niet correct zijn.4
In plaats van de genoemde 540, zijn er in de eerste helft van 2018 uit Turkije namelijk 190 vluchtelingen afkomstig uit Syrië op grond van de EU-Turkije verklaring hervestigd.
In totaal zijn er in 2018 730 vluchtelingen afkomstig uit Syrië uit Turkije op grond van de EU-Turkije verklaring in Nederland hervestigd.5 In mijn brief aan uw Kamer begin oktober 20186 zijn wel correcte cijfers opgenomen evenals in de Asylum Trends waarin door de IND maandelijks wordt gerapporteerd over onder meer het aantal hervestigingszaken.
Wat betreft de verschillen in het aantal in Nederland aangekomen hervestigde vluchtelingen uit Turkije in de eerste helft van respectievelijk 2017 en 2018 kan het volgende worden gezegd.
In de eerste plaats is sprake van verschillende toezeggingen in welk kader in 2017 en 2018 hervestiging uit Turkije is uitgevoerd.
In 2017 stond de hervestiging uit Turkije volledig in het teken van het zoveel mogelijk invullen van de aan Nederland toebedeelde EU herplaatsingsreserve van ongeveer 3.100 plaatsen.7 Hiertoe zijn in 2017 in totaal 9 hervestigingsmissies uitgevoerd naar Turkije, waarbij de geselecteerde vluchtelingen ongeveer twee tot drie maanden na selectie in Nederland aankwamen.
Vanaf 1 januari 2018 voert Nederland de hervestiging uit Turkije uit in het kader van het EU pledge programma ten behoeve van 50.000 hervestigingsplaatsen EU breed. Het kabinet heeft in dat kader voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 in totaal 1.750 plaatsen gereserveerd voor hervestiging op grond van Europese migratieafspraken, in dit geval Turkije. De uitvoering hiervan is gestart per 1 januari 2018 en gebeurt door middel van een grote hervestigingsmissie per kwartaal, waarbij de geselecteerde vluchtelingen grofweg een kwartaal later in Nederland aankomen.
Naast het verschil in toezeggingskaders en toegezegde aantallen, draagt derhalve ook het verschil in planning bij aan het door de leden geconstateerde verschil.
Herinnert u zich de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 7 en 8 december 2017 verstuurd op 28 november 2017 waarbij u aangaf dat de Nederlandse pledge voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019 neerkomt op 1.250 onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoe staat het met de 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoeveel hervestigingen van de 1.750 zijn op dit moment geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Genoemde geannoteerde agenda en de Nederlandse pledge voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 zijn mij bekend.
In 2018 is ieder kwartaal een grote hervestigingsmissie uitgevoerd naar Turkije, derhalve vier in totaal.
In 2018 zijn 730 hervestigde Syrische vluchtelingen uit Turkije in Nederland aangekomen.8 Dit betreft de vluchtelingen die zijn geselecteerd in de missies in het eerste en tweede kwartaal. Een deel van de vluchtelingen die zijn geselecteerd in het derde kwartaal en degenen die zijn geselecteerd in het vierde kwartaal van 2018 komen verspreid in het eerste kwartaal van 2019 in Nederland aan. Deze aankomsten kan uw Kamer nagaan in de Asylum Trends van de komende maanden.
Hoeveel missies hebben er in 2018 plaatsgevonden naar Turkije in het kader van de EU-Turkije verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van de voordrachten vanuit UNHCR wordt afgewezen tijdens het selectieproces? Zijn er nog geselecteerde vluchtelingen die zich terugtrekken na een positieve selectie door Nederland? Zo ja, hoe hoog is dit percentage?
De door u gevraagde percentages zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND omdat deze gegevens niet in het beslissysteem van de IND worden geregistreerd. Dit betekent dat de door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
In het kader van de hervestiging uit Turkije heb ik uw Kamer naar aanleiding van vragen in reactie op een artikel in de Volkskrant gemeld dat een percentage van ongeveer 20% dossiers dat door Nederland aan UNHCR wordt teruggeven, wordt herkend.9 Dat percentage betreft alle redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het afwijzen van een dossier, dus asiel gerelateerd (geloofwaardigheid, openbare orde, nationale veiligheid, 1F Vluchtelingenverdrag et cetera) en gerelateerd aan het integratie-/vestigingsprofiel. Daarnaast kan ook sprake zijn van afvallers door terugtrekking door betrokkenen zelf, intrekking van het hervestigingsverzoek door UNHCR, no-show, of de hervestigingsvoordracht voldoet niet aan het 1:1 kader en wordt vervolgens aan UNHCR teruggegeven.
Ook leidt het afvallen van één gezinslid ertoe dat het hele gezin niet wordt geaccepteerd en soms ook tot het afvallen van aan het gezin gelinkte zaken van familieleden. Per missie kan dit enorm verschillen.
Hoeveel missies worden er in 2019 nog gepland in dit verband?
In 2019 zullen in ieder geval nog twee hervestigingsmissies naar Turkije worden
uitgevoerd gericht op het toegezegde aantal aankomsten van 1.750 Syrische vluchtelingen uit Turkije voor 31 oktober 2019. Indien nodig om de toezegging gestand te doen, kan een derde missie naar Turkije worden uitgevoerd.
Wanneer wordt verwacht dat het beloofde aantal in dit verband is behaald?
In het kader van de EU pledge moeten betrokkenen uiterlijk 31 oktober 2019 in Nederland zijn aangekomen, bestaande uit 1.250 aankomsten op grond van het nationaal beleidskader, en 1.750 aankomsten in het kader van EU migratie afspraken met derde landen. De inzet blijft er op gericht om, ook in de nieuwe situatie, de EU pledge zo veel mogelijk te vervullen voor deze datum, al zijn we hier deels afhankelijk van eerder genoemde uitdagingen qua planning, fluctuaties in voordrachten, en mogelijke tegenslagen in uit te voeren missies.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederland zijn bijdrage blijft leveren aan hervestiging van vluchtelingen? Welke andere stappen onderneemt u daar op dit moment concreet voor?
Het bijdragen aan hervestiging is concreet onderdeel van de integrale migratieagenda die dit kabinet uitvoert.
Naast de uitvoering van hervestiging als zodanig investeert Nederland in uitwisseling van kennis en expertise in Europees en internationaal verband betreffende hervestiging. Dit doet Nederland bijvoorbeeld door actieve deelname aan het AMIF project EU-FRANK dat als doel heeft om de uitvoering van hervestigingsmissies te ondersteunen en vergemakkelijken. Met het project worden lidstaten ondersteund bij (het opzetten van) hun hervestigingsproces, inclusief het voorbereiden van vluchtelingen op hun komst naar Nederland en het managen van verwachtingen door middel van culturele oriëntatietrainingen, op welk gebied COA bijzondere expertise heeft opgebouwd.
Ook is Nederland actief betrokken bij de onderhandelingen inzake het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening voor de oprichting van een Europees hervestigingskader, welke verordening er onder meer toe moet leiden dat meer lidstaten vluchtelingen gaan hervestigen.
De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen wereldwijd |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Gender Gap Index van het World Economic Forum (WEF)?1
Ja
Vindt u het belangrijk dat de verbetering die te zien is op het gebied van arbeidsparticipatie en salaris (nog) verder wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
Ja, daar hecht ik groot belang aan. In de vorig jaar met uw Kamer gedeelde Emancipatienota 2018–2021 heb ik beschreven op welke manier ik samen met mijn collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën deze kabinetsperiode de arbeidsparticipatie zal bevorderen. Enkele maatregelen zijn de uitbreiding van het geboorteverlof van partners, de verhoging van de kinderopvangtoeslag en het fiscaal aantrekkelijker maken om meer uren te werken.
In de dit voorjaar te verschijnen voortgangsrapportage zal ik u inlichten over de stand van zaken bij de uitvoering van het emancipatiebeleid, onder andere over de arbeidsparticipatie van vrouwen en het bevorderen van een gelijk loon.
Ten slotte vindt er momenteel een interdepartementaal beleidsonderzoek naar deeltijd plaats (IBO Deeltijd). In dit IBO wordt gekeken naar de oorzaken van het vele deeltijdwerken in Nederland en worden beleidsopties ontwikkeld die impact kunnen hebben op de keuze van werknemers voor deeltijdwerk.
Deelt u de mening dat Nederland op alle gebieden nog moet winnen op het gebied van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er naast arbeidsparticipatie en salaris, ook vooruitgang wordt geboekt wat betreft vrouwen op topposities? Hoe gaat u bedrijven stimuleren dit ook door te voeren in het beleid?
Die mening deel ik. Zoals de Emancipatiemonitor 20182 heeft laten zien, zit emancipatie in de lift. Ten opzichte van de monitor van twee jaar geleden is er op veel gebieden enige versnelling te zien. De Emancipatiemonitor laat echter ook zien dat er nog veel werk aan de winkel is. Vrouwen en mannen hebben nog lang geen gelijke positie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt.
In de brief aan de Kamer over het aandeel vrouwen aan de top van het bedrijfsleven van 6 maart is uiteengezet welke maatregelen het kabinet reeds in gang heeft gezet. Een meerderheid van de bedrijven lijkt naleving van de wet geen prioriteit te geven. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat zij zich aan de wet houden. Belangrijk element is dat bedrijven niet meer wegkomen met «er zijn geen vrouwen beschikbaar». De databank Topvrouwen bevat immers 1.500 topvrouwen. Daarnaast werk ik samen met VNO-NCW aan de bewustwording van bedrijven over de voordelen en mogelijkheden van diversiteit voor een bedrijf. We hebben daartoe eerder 5.000 bedrijven een handreiking gestuurd en recent weer een indringende brief gestuurd om hen erop te wijzen dat het twee voor twaalf is. Daarnaast zijn er vele gesprekken, bijeenkomsten met bedrijven, topvrouwen en searchbureaus om te bewerkstelligen dat meer topvrouwen geworven worden. Het kabinet zal in het voorjaar 2019 de balans op maken en is bereid dan met stevige maatregelen te komen om de naleving te bevorderen.
Deelt u de mening dat we vrouwen moeten stimuleren om meer noodzaak te zien in economische zelfstandigheid en hoe gaat u dat stimuleren?
Ik deel deze mening van harte. Het is noodzakelijk dat de economische zelfstandigheid van vrouwen als een recht wordt beschouwd. Niet alleen door vrouwen zelf, maar ook door mannen, werkgevers, werkconsulenten en opleidingsadviseurs. Onder andere door de campagne «Hoe werkt Nederland», zet het kabinet erop in stereotiepe keuzes tegen te gaan. Gelukkig constateren het SCP en het CBS in de Emancipatiemonitor 2018 een vooruitgang: een stijging van 3,5 procentpunt van 2014 tot 2017, uitkomend op een totaal van ruim 60%. Echter, dit steekt nog steeds af bij het percentage economisch zelfstandige mannen (79%). Het percentage vrouwen dat hierdoor een hoger risico loopt om financieel in de problemen te komen na het overlijden van hun partner of een scheiding is nog steeds te groot.
Het kabinet stimuleert het vergroten van economische zelfstandigheid door het fiscaal aantrekkelijker te maken om meer uren te gaan werken. Dit wordt onder meer gedaan door het maximum van de arbeidskorting te verhogen, de arbeidskorting over een langer inkomenstraject op te laten lopen en steiler af te bouwen. Ook wordt de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting beperkt. Daarnaast investeert het kabinet vanaf 2019 248 miljoen euro in de kinderopvangtoeslag en verlengt het eerder genoemde geboorteverlof voor partners naar zes weken in 2020. Zie ook het antwoord bij vraag 9 voor verder beleid omtrent economische zelfstandigheid.
In het IBO Deeltijdwerk zal gekeken worden naar beleidsopties omtrent deeltijdwerk. Er wordt onder andere gekeken naar de motieven van vrouwen en mannen om in voltijd of juist in deeltijd te werken en hoe afwijkende voorkeuren, instituties en sociale normen kunnen verklaren dat deeltijdwerk in Nederland veel populairder is dan in andere landen.
Deelt u de mening dat Nederland, ondanks de stijging van het afgelopen jaar, achterblijft op het gebied van gelijkheid tussen mannen en vrouwen?
Ik ben blij met de stijging op de Gender Gap Index van het World Economic Forum, de toename in economische zelfstandigheid en emancipatie in het algemeen, zoals gerapporteerd in de Emancipatiemonitor 2018. Uiteraard ben ik nog niet tevreden. Er is immers nog lang geen sprake van volledige gelijkheid. Het kabinet blijft daarom doorgaan met de aanpak om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen. Deze plannen staan in de Emancipatienota 2018.
Wat vindt u van het feit dat de politieke emancipatie van Nederland achterblijft ten opzichte van andere landen, zoals bijvoorbeeld Bangladesh? Bent u bereid te onderzoeken hoe hier verbetering in kan komen?
Ik zou graag zien dat daar verbetering in komt en moedig elke vrouw van harte aan om politiek actief te worden. Het is aan de politieke partijen om hier vorm aan geven, en al dan niet gebruik te maken van een quotum, trainingen om onbewuste vooroordelen tegen te gaan, of andere maatregelen te bedenken om de politieke emancipatie te bevorderen.
Ook is het belangrijk om in gedachten te houden dat het WEF rapport niet het niveau van inkomen, kennis, of gezondheid van vrouwen in de diverse landen zoals Bangladesh, vergelijkt. Het WEF rapport focust op het verschil tussen mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat we de negatieve gevolgen die robotisering en automatisering, die vaak in sectoren voorkomen waar veel vrouwen werken, met zich meebrengen voor de positie op de arbeidsmarkt voor vrouwen moeten aanpakken?2
De exacte invloed van robotisering en automatisering op de arbeidsmarkt laat zich lastig sectoraal voorspellen. In het algemeen geldt dat er enerzijds als gevolg van robotisering mogelijk banen zullen verdwijnen. Naar verwachting betreffen dit met name routinematige en fysiek zware banen, aangezien dergelijke taken het gemakkelijkste te automatiseren zijn. Anderzijds zullen er ook nieuwe banen ontstaan ten gevolge van de verbeterde efficiëntie door technologische ontwikkelingen en de veranderende aard van werk.
Ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van vrouwen geldt daarnaast dat een relatief groot deel van de vrouwen werkzaam is in de zorg en het onderwijs. Binnen deze sectoren is momenteel geen sprake van een tekort aan banen. Daarbij geldt wel dat robotisering in deze sectoren invloed kan hebben op de manier waarop het werk gedaan wordt, maar blijft – mede gegeven het belang van onder meer soft skillsin deze sectoren – de inzet van werkenden van groot belang. Hieruit volgt dat automatisering naar verwachting een relatief kleine rol zal spelen voor de toekomstige werkgelegenheid in deze sectoren.
Er lijkt momenteel dus niet direct reden om aan te nemen dat vrouwen relatief harder getroffen zullen worden door de robotisering en automatisering op de arbeidsmarkt dan mannen.
Ziet u aanleiding om maatregelen te treffen om de economische ongelijkheid te verkleinen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u vernomen dat uit onderzoek blijkt dat laagopgeleide vrouwen ten opzichte van middelbaar en hoogopgeleide vrouwen minder vaak werken om te kunnen zorgen voor hun gezin en huishouden? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Bent u bereid om maatregelen te treffen die stimuleren dat dit aantal ook bij laagopgeleide vrouwen moet dalen? Ziet u aanleiding om hiervoor maatregelen te treffen?3
Ja op al deze bovenstaande vragen. Het emancipatieproces is niet voor alle groepen vrouwen op hetzelfde moment begonnen, en het loopt ook niet voor alle groepen in hetzelfde tempo. Dat zien we onder andere op de arbeidsmarkt. Er zijn vrouwen voor wie het extra lastig is om daar een plek te veroveren of te behouden. Ik vind het van groot belang dat alle vrouwen gelijke kansen hebben om hun capaciteiten te ontwikkelen en op de arbeidsmarkt in te zetten, waardoor zij ook in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de verschillen tussen groepen vrouwen en de aanpak van de bewindspersonen van SZW en mijzelf voor deze groepen. In deze brief concluderen wij dat opleidingsniveau inderdaad bepalend is voor de arbeidsparticipatie. Vrouwen met alleen basisschool, vmbo, of mbo-1 werken veel minder. Samen met een lager gemiddeld uurloon leidt dit tot een slechtere positie als het gaat om financiële onafhankelijkheid. Enkele maatregelen die dit kabinet neemt om deze positie te bevorderen, zijn de ondersteuning van gemeenten om bij het re-integratiebeleid de groepen vrouwen te bereiken met een afstand op de arbeidsmarkt en de pilot Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA).
Ook financier ik de alliantie genaamd Samen Werkt Het, bestaande uit WOMEN Inc., Movisie, Wo=Men, Proefprocessenfonds Clara Wichmann, en de Nederlandse Vrouwenraad. Deze alliantie is gericht op het stimuleren van mannen en vrouwen, in het bijzonder financieel kwetsbare vrouwen, om de mogelijkheden te benutten voor het combineren van betaalde arbeid en onbetaalde zorg.
De training van politieagenten op het gebied van geweld tegen vrouwen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 20 december 2018?
Ja.
Bent u bekend met het aandeel geweldsdelicten in huiselijke kring? Zo ja, kunt u aangeven wat het aandeel is?
De politie registreerde in 2017 84.000 incidenten van huiselijk geweld. In werkelijkheid ligt het aantal gevallen van huiselijk geweld hoger. Betrokkenen melden lang niet alle gevallen van huiselijk geweld uit schaamte, angst, schuldgevoel en de afhankelijke positie waarin mensen zich bevinden.
In de gevallen van moord en doodslag met vrouwelijke slachtoffers zijn (ex-) partners de grootste groep daders. Van de 46 gevallen waarbij in 2017 een vrouw om het leven werd gebracht, was de verdachte of dader in 39% van de gevallen (18 van de 46 gevallen) de partner of ex-partner van het slachtoffer. In 2016 betrof dit 62% van de gevallen (21 van de 34 gevallen).1
Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner of een familielid is.2 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 onderdeel uitmaken van de «huiselijke kring» hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Is de training van politieagenten op dit gebied volgens u voldoende of ziet u mogelijkheden voor intensivering?
De Politieacademie heeft een Basisopleiding huiselijk geweld ontwikkeld, speciaal voor taakaccenthouders op dit gebied. Naast de juridische aspecten is er in de opleiding expliciet aandacht voor interactie met zowel daders als slachtoffers en de cirkel van geweld bij daders.
Op de Politieacademie wordt een aantal opleidingen Huiselijk Geweld aangeboden:
Er zijn mogelijkheden voor verbetering van deze opleiding. In 2019 en 2020 zullen deze opleidingen worden geïntensiveerd en geüpdatet.
Vanuit het oogpunt van een lerende organisatie is de politie permanent bezig met deskundigheidsbevordering – samen met de partnerorganisaties OM, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis (het Landelijk Netwerk Zorg/Straf Huiselijk Geweld en Kindermishandeling).
De toerusting van alle professionals uit verschillende domeinen voor een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling krijgt in brede zin aandacht in het programma Geweld hoort nergens thuis. Hierbij richten zorg- en hulpverlening, politie en/of justitiepartners zich op alle betrokken leden van het huishouden.
Bent u tevreden met de huidige aanpak van stalking door ex-partners? Zo nee, welke verbetermogelijkheden ziet u?
Ik constateer met de burgemeester van Rotterdam dat de aanpak van (ex-) partnerstalking en -geweld de komende jaren verdere en blijvende aandacht vereist. Tegelijkertijd stel ik ook vast dat er de afgelopen periode reeds stevig is ingezet om het geweld tegen vrouwen aan te pakken.
In 2018 is het programma Geweld hoort nergens thuis gestart, in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG.3 In dit programma is nadrukkelijk aandacht voor de aanpak van plegers. In dit kader worden op basis van onderzoek de nodige stappen gezet om de opsporing van huiselijk geweld te verbeteren. De organisaties in het voornoemde Landelijk Netwerk Zorg/Straf werken momenteel samen aan intensivering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Daarnaast is de aanpak van huiselijk geweld een van de onderwerpen op de Veiligheidsagenda voor de periode 2019–2022. De Veiligheidsagenda beschrijft de prioriteiten en landelijke beleidsdoelstellingen van de politie en wordt vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid in samenspraak met het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters. Naast de onderwerpen waarvoor concrete beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd, wordt een aantal onderwerpen benoemd waarover in een ander kader al afspraken zijn gemaakt en waar de politie een partner is in de aanpak. De bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling is een van deze laatstgenoemde onderwerpen. De regio’s en lokale driehoeken geven hier zelf nader invulling aan.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen in 2017 door hun ex-partner zijn gestalkt of op een andere manier lastiggevallen dan wel bedreigd? Heeft u een volledig beeld van het aantal vrouwen dat lastiggevallen wordt door de ex-partner?
Elk slachtoffer is er een te veel en alleen daarom al zijn deze cijfers, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, schokkend.
Het thema is diffuus en een incident is vaak een momentopname. De relatie tussen dader en slachtoffer kan veranderen in de tijd tussen verschillende incidenten. Zo kan een persoon in het ene incident partner zijn en in een later incident ex-partner. Daarnaast kent stalking een veelheid aan verschijningsvormen zoals bedreiging, vernieling, lastigvallen, ongewenste communicatie via telefoon of social media, etc. Dit maakt dat de registraties van de politie over het lastigvallen door (ex-)partners niet altijd eenduidig zijn en het niet mogelijk is om betrouwbare cijfers op dit fenomeen te verstrekken. Om bewustwording op het gebied van stalking bij de politie te vergroten, wordt in opleidingen zoals bij antwoord 3 genoemd expliciet aandacht gegeven aan het herkennen ervan in verschillende situaties. Ook doet de Inspectie JenV onderzoek naar hoe de politie en OM slachtsoffers van zedenzaken bejegenen.
De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis, het Openbaar Ministerie en de Reclassering is hierbij essentieel.
De aangescherpte aanpak in ex-partnerstalkingzaken draagt bij aan eerdere herkenning van stalkingzaken, vroegtijdige risico-inventarisatie, meer regie op de zaak en vroegtijdige interventie. Door de samenwerking met partners als Veilig Thuis en het Openbaar Ministerie kunnen interventies op het gebied van zorg-, bestuursrecht en/of strafrecht worden ingezet en wordt per casus bekeken welke (combinatie van) interventies het meest effectief is, voor alle betrokkenen.
Zo worden zowel slachtoffer- als daderinterventies genomen. Sommige hiervan kunnen en worden al ingezet voordat sprake is van strafbare feiten; bv. een adviesgesprek met een slachtoffer en een stop-gesprek met de verdachte. De inzet van de politie is om zo vroeg mogelijk te interveniëren om het stalken zo snel mogelijk te stoppen.
Bent u geschrokken van de cijfers over de afgelopen jaren van vrouwen die om het leven zijn gebracht door de ex-partner? Zijn deze cijfers algemeen bekend binnen de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u, mede naar aanleiding van de uitspraken van de burgemeester van Rotterdam, op korte termijn «nieuwe wegen» proberen te vinden om het geweld tegen vrouwen in te dammen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Japan zich terugtrekt uit de internationale walvisvaartcommissie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Japan trekt zich terug uit internationale walvisvaartcommissie»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen en onbegrip over dit voorgenomen besluit?
Het kabinet betreurt het Japanse besluit om zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), omdat Japan als gewaardeerd en actief lid van de IWC een belangrijke speler is.
Tijdens het bezoek van premier Abe op 9 januari jl. is dit onderwerp aangekaart. De Nederlandse teleurstelling en zorgen zijn duidelijk overgebracht.
Daarbij is nog eens benadrukt dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Dit is in lijn met het EU-standpunt.
Welke consequenties heeft dit besluit voor de Nederlandse betrekkingen met Japan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u uw zorgen over dit besluit kenbaar maken aan de regering van Japan, conform uw beleid om Japan consequent aan te spreken op haar internationale verplichtingen inzake walvisbescherming?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de ambassadeur van Japan te ontbieden om hem de Nederlandse zorgen over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde heeft het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord met Japan, wanneer een van de partijen zich eenzijdig van haar internationale verplichtingen op het gebied van walvisbescherming kan onttrekken?
De waarde van het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord tussen de EU en Japan zit in de mogelijkheid om elkaar aan te mogen spreken op de naleving van de internationale milieuverdragen waar de EU en Japan partij bij zijn. De partijen hebben afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsbepalingen. Ook ngo’s kunnen formeel meepraten over de naleving van het duurzaamheidshoofdstuk. Wanneer Japan zich onttrekt aan de internationale milieuverdragen genoemd in het duurzaamheidshoofdstuk, bijvoorbeeld op het gebied van walvisbescherming, kan dit worden aangekaart tijdens de jaarlijkse dialoog.
Welke stappen kunt u in EU-verband zetten om de druk om Japan te vergroten om het land te bewegen dit besluit te heroverwegen?
Het besluit van Japan is spijtig, omdat Japan een belangrijke speler is binnen de IWC, maar zij staan hiermee in hun recht. Japan heeft tevens aangegeven enkel nog in hun eigen Territoriale Zee en Exclusieve Economische Zone te zullen jagen, waarmee Japan geen internationale afspraken schendt.
Is het besluit van Japan voor u reden om in EU-verband te pleiten voor sancties tegen Japan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een gedetineerde mensenrechtenverdediger in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van Arash Sadeghi, die in Iran gevangen is gezet en door Amnesty International een gewetensgevangene wordt genoemd?1
Ja.
Klopt het dat deze gevangene ernstig ziek is en hem goede medische zorg wordt onthouden?
Uit open bronnen blijkt dat de heer Sadeghi in augustus gediagnostiseerd is met een vorm van botkanker, en heeft in september een operatie ondergaan ter bestrijding van de kanker. Ik ben bekend met informatie van o.a. Amnesty International dat de nazorg onvoldoende zou zijn, maar kan dit zelf niet bevestigen.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de heer Sadeghi is veroordeeld vanwege zijn vreedzame mensenrechtenwerk en daarom een gewetensgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor zover bekend nam de heer Sadeghi slechts deel aan vreedzame acties. Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed dat nationaal en internationaal bescherming verdient, in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Bent u bereid contact met de Iraanse autoriteiten op te nemen om aan te dringen op het vrijlaten van Arash Sadeghi en op goede medische verzorging?
Het is zorgwekkend dat er geen nieuwe informatie van Iraanse zijde is verstrekt over de situatie van de heer Sadeghi. De Iraanse mensenrechtensituatie in het algemeen baart grote zorgen. Nederland zal de Iraanse autoriteiten in bredere zin blijven aanspreken op de humane behandeling van gedetineerden, het belang van een eerlijke en transparante rechtsgang en de noodzaak tot het verlenen van toegang tot adequate medische zorg aan gedetineerden.
Zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran zijn meest recentelijk overgebracht tijdens de bilaterale politieke consultaties tussen Nederland en Iran begin november 2018 en tijdens de mensenrechtendialoog van de EU met Iran eind november 2018.
Aanpassing van het reisadvies voor Marokko na de gruwelijke moord op twee Scandinavische toeristen |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat twee Scandinavische toeristen tijdens hun vakantie in Marokko om het leven zijn gebracht?1
Ja, onder meer de Deense regering heeft de moord op een Deense en een Noorse toeriste in Marokko bekend gemaakt.
Kunt u bevestigen dat de twee omgebrachte toeristen, jonge vrouwen in de bloei van hun leven, het slachtoffer zijn geworden van een zeer wrede islamitische terreurdaad?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het reisadvies voor Marokko sinds 16 april 2018 «ongewijzigd»? Kunt u aangeven hoeveel IS-strijders in 2018 uit Syrië en Irak naar Marokko zijn teruggekeerd?
Het Nederlandse reisadvies voor Marokko is op 21 december 2018 aangepast. Het is niet bekend hoeveel IS-strijders in 2018 uit Syrië en Irak naar Marokko zijn teruggekeerd.
Tussen 16 april 2018 en 17 december 2018 was er geen aanleiding het reisadvies te wijzigen. Naar aanleiding van de moord die waarschijnlijk plaatsvond op of rond 17 december 2018 is op 21 december het reisadvies geactualiseerd en maakt het melding van het feit dat twee buitenlandse toeristen met geweld om het leven zijn gebracht en dat de Marokkaanse autoriteiten waarschuwen voor een verhoogde dreiging van terroristische aanslagen. De belangrijkste steden hebben vanwege die dreiging de classificatie geel, wat betekent dat er veiligheidsrisico’s zijn.
Kunt u bevestigen dat de twee vrouwen zijn omgebracht in een gebied dat door het ministerie aangemerkt wordt als een gebied waar «geen bijzondere veiligheidsrisico’s» gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het reisadvies voor Marokko zo spoedig mogelijk aan te scherpen om Nederlanders zodoende te waarschuwen voor de islamterreur in Marokko?
Zie antwoord vraag 3.