Hoge frequentie en duur separeren van psychiatrische patiënten |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van het Erasmus MC «Coercive Interventions during Inpatient Psychiatric Care Patient's preference, prevention and effects» waarop Irina Georgieva is gepromoveerd en dat op 18 juni 2012 door het Erasmus MC is gepresenteerd?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek is gefinancierd door uw ministerie? Zo ja, wat is de onderzoeksopdracht?
Het onderhavige onderzoek is niet in opdracht van het Ministerie uitgevoerd en is niet gefinancieerd via de begroting van VWS.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van dit onderzoek dat in Nederland psychiatrische patiënten te vaak en te lang in de separeercel gezet worden?
De conclusie van onderhavig onderzoek is gebaseerd op bestaande en bij mij bekende gegevens. Vanuit dat perspectief is reeds in 2006 een traject in gang gezet om het aantal separaties terug te dringen. Een daling van het separatiecijfer is zichtbaar. In de afgelopen zes jaar heeft het veld goede alternatieven ontwikkeld om dwang- en drangtoepassingen te voorkomen. Er is een cultuurverandering zichtbaar in de GGZ maar verdere verbetering is noodzakelijk.
Wat uit de afgelopen jaren duidelijk is gebleken is dat het terugdringen van dwang en drang een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren is, waarmee maatwerk voor de patiënt mogelijk wordt. Het Bestuurlijk Akkoord GGZ dat ik op 18 juni 2012 met de sector heb gesloten (TK 2011/2012, 25 424 nr. 183) is derhalve een bekrachtiging daar waar het de afspraken over terugdringen van dwang en drang betreft. Dit betekent dat dwang en drang alleen als ultimum remedium en zo kort mogelijk wordt toegepast. Er mag geen sprake meer zijn van eenzame insluiting en tijdens een separatie is er altijd persoonlijk contact tussen patiënt en zorgaanbieder. Ook mag er geen substitutie optreden tussen het verminderen van separaties en andere dwangtoepassingen. Het terugdringen van dwang en drang is onderdeel van het integrale GGZ-beleid van de instelling. Om de zorgteams te ondersteunen bij complexe zorgvragen die uit kunnen monden in het opleggen van langdurige dwang en drang is sinds dit jaar de interne en externe consultatie als norm door GGZ Nederland geïntroduceerd. De IGZ ziet hierop toe. Dit draagt bij aan veilige zorg en verdere professionalisering van de zorgverleners.
Wat is volgens u de oorzaak van het grote verschil in duur van de separeren (63 uur in Nederland) ten opzichte van andere landen (6,6 uur in Duitsland, 3 uur in Noorwegen)?
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag naar de oorzaak van de verschillen tussen de situatie in Nederland en elders. Verschillen in onderzoeken maken een vergelijking vaak niet mogelijk. Dit compliceert een betrouwbare internationale vergelijking.
Dwangtoepassingen vinden in veel Europese landen plaats. Veelal gaat het om dwangmedicatie, fixatie en separeren. De situatie per land verschilt enorm, zowel wat betreft de soorten dwangmiddelen die zijn verboden en toegestaan, als de wijze waarop dit in verschillende wetgevingen is verankerd.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat er een bewustwordingsproces en cultuurverandering nodig is onder behandelaars omdat, wanneer behandelaars beter geschoold en getraind zijn op het gebied van dwangbehandelingen, de duur van het separeren kan worden teruggebracht van 40% naar 0,1% van de tijd? Wat kunt u betekenen om de scholing en training van medewerkers op het gebied van dwangmaatregelen te verbeteren? Welke rol ziet u hierin voor de sector?
Ik kan mij vinden in de conclusie van het onderzoek dat meer bewustzijn en een cultuurverandering kan leiden tot een vermindering van de duur van het separeren. De teruggang van 40% opnameduur separatie naar 0,1 %, zoals genoemd in het onderzoek van het Erasmus MC, is gevonden na introductie van een 1 op 1 begeleidingsprogramma op een afdeling met patiënten met ernstige borderline persoonlijkheidsstoornissen. Deze bevinding is niet generaliseerbaar over andere afdelingen c.q. projecten.
De zorgsector en werkgevers zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de scholing en trainingen van behandelaars en verpleegkundigen in de GGZ. Ook daar waar het dwang en drang betreft. Het is aan hen om het opleidingsprofiel actueel te houden aan de praktijk en ontwikkelingen op gebied van ontwikkelde alternatieven daarin mee te nemen. GGZ Nederland is gestart om het beroepsprofiel van verplichte zorg voor verpleegkundigen niveau 4 en 5 aan te passen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat op 29 februari 2012 inderdaad het traject gestart is om een Multidisciplinaire Richtlijn en een normenkader voor Dwangmaatregelen in de psychiatrie te gaan opstellen, zoals veldpartijen dit eerder in een brief aan u hebben gecommuniceerd? Zo ja, klopt het dan dat men momenteel in de literatuurresearchfase is? Zo nee, waarom is er nog geen start gemaakt met dit traject?
Veldpartijen zijn inderdaad gestart met het traject voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn «Dwang en drang» (MDR). De richtlijncommissie die de MDR gaat ontwikkelen is samengesteld. Na de zomer start de bijeenkomst voor de inhoudelijke discussie en vormgeving van de MDR. De planning is om eind 2013 een te autoriseren MDR gereed te hebben.
Deelt u de mening dat dit onderzoek meegenomen zou moeten worden bij de opstelling van de Multidisciplinaire Richtlijn Dwangmaatregelen en het normenkader? Zo ja, wat kunt u er aan doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel het aan veldpartijen is om op basis van nieuwe relevante inzichten de vigerende richtlijnen aan te passen dan wel nieuwe richtlijnen te ontwikkelen, acht ik het onderzoek relevant. Ik zal partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de MDR actief op onderhavig onderzoek wijzen.
Kan er nu al gelijk actie worden ondernomen om patiënten vaker aan te laten geven welke vorm van behandeling zij wensen in het geval van een crisis, conform eén van de aanbevelingen uit het rapport? Ziet u hier een rol voor uzelf of voor de sector weggelegd? Zo ja, welke? Dient wet- en regelgeving aangepast te worden om meer aandacht aan de wensen van de patiënt te kunnen besteden, of juist niet? In hoeverre biedt het wetsvoorstel Verplichte ggz hierbij uitkomst en wanneer kan de nota naar aanleiding van het verslag binnenkort worden verwacht in verband met de verdere behandeling?
Ik vind het van belang om de patiënt nadrukkelijk bij zijn behandeling te betrekken, voor zover de patiënt daartoe in staat is. In de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen bestaat al de mogelijkheid om een zelfbindingsverklaring op te stellen. De zelfbindingverklaring is bedoeld voor patiënten die lijden aan chronische psychiatrische stoornissen, waarbij periodes waarin deze patiënten nagenoeg vrij zijn van symptomen zich afwisselen met periodes van ziekte. In een periode waarin de patiënt vrij is van symptomen kan hij met zijn behandelaar een zelfbindingsverklaring opstellen. In de zelfbindingsverklaring kan de patiënt zelf van tevoren aangeven wat hij vindt dat er moet gebeuren wanneer het weer minder goed met hem gaat en naar aanleiding van welke omstandigheden de patiënt wil worden opgenomen en behandeld, ook als hij dat dan niet meer wil. Een zelfbindingsverklaring kan alleen leiden tot gedwongen opneming en behandeling als de rechter een zelfbindingsmachtiging heeft verleend op basis van de zelfbindingsverklaring.
Tevens wordt in de praktijk gewerkt met een crisiskaart, al dan niet voorzien van een daarbij behorend crisisplan. Op de crisiskaart geeft de patiënt aan hoe een crisis er bij hem uit ziet en welke hulp hij in geval van een crisis wel en welke hulp hij niet wil ontvangen. Verder geeft hij op de kaart aan met welke mensen hij welke afspraken heeft gemaakt over opvang tijdens de crisis. Alle bij de crisiskaart betrokken personen ondertekenen de kaart. Een dergelijke kaart is gebaseerd op de Wet op de geneeskundige behandelingsovereeenkomst (WGBO). Weigert iemand met een crisiskaart op het laatste moment mee te werken aan de uitvoering van de afspraken, dan houdt het daarmee op. Met de hierboven genoemde zelfbindingsmachtiging kunnen de afspraken wel tegen iemands wil worden uitgevoerd.
In het wetsvoorstel verplichte GGZ staat het verlenen van goede zorg op maat centraal. Als algemeen uitgangspunt is geformuleerd dat bij de voorbereiding, uitvoering, wijziging en beëindiging van verplichte zorg, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene. Zo kan de patiënt in een zorgkaart zijn voorkeuren aangeven ten aanzien van de behandeling. Met name personen aan wie al eerder onvrijwillige zorg is verleend zullen eigen voorkeuren voor de soort medicatie, de wijze van toediening en het al dan niet toepassen van specifieke dwangmaatregelen hebben ontwikkeld.
Ik verwacht de nota naar aanleiding van het verslag van de Wet verplichte ggz tezamen met de nota van wijziging van de Wet verplichte ggz in het najaar naar uw Kamer te zenden.
Ambulances op de vluchtstrook |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van de vluchtstrook door ambulances?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom lijnbussen bij structurele congestie op de hoofdrijbaan een ontheffing kunnen krijgen voor gebruik van de vluchtstrook, terwijl in deze situaties B-ritten van ambulances nog steeds in de file moeten staan en niet een dergelijke ontheffing krijgen maar per rit een verzoek moeten indienen bij de Meldkamer?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen van lid Slob (vergaderjaar 2010–2011, 2347, Aanhangsel).
Bent u ermee bekend dat een terminale kankerpatiënt in de regio Amsterdam ruim drie kwartier in de file heeft gestaan, ondanks het verzoek aan de Meldkamer om over de vluchtstrook te mogen gaan rijden met 50 km per uur?
Om inhoudelijk een correct antwoord te kunnen geven op het genoemde incident is het van belang om over datum, tijdstip en eventueel patiëntgegevens en/of ritnummer te beschikken. De Meldkamer van Amsterdam Amstelland heeft mij laten weten niet op de hoogte te zijn van een dergelijke melding in het afgelopen jaar of van een dergelijke uitspraak van de Meldkamer.
Is het waar dat dit verzoek door de Meldkamer werd afgewezen omdat de verzekering een eventueel ongeluk op de vluchtstrook niet zou dekken? Zo ja, bent u bereid deze belemmering van het gebruik van de vluchtstrook weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak gebeurt het dat meldkamers een verzoek van ambulancebemanning om de vluchtstrook te gebruiken niet honoreren?
Hoewel hierover geen exacte cijfers bestaan heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) mij laten weten dat er geen signalen zijn dat zo’n verzoek regelmatig niet gehonoreerd wordt. Een bestuurder van een ambulance beoordeelt tijdens de rit de verkeerssituatie ter plaatse. Als, om redenen van patiëntenzorg en/of het goed uitoefenen van de opgedragen taak, of anderszins een wijziging van urgentie plaatsvindt tijdens een vervoer, gebeurt dit in overleg met de meldkamer waarna een tijd- en statuswijziging genoteerd wordt.
Wat zijn de resultaten van het onderzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de eventuele knelpunten die er resteren en die om een oplossing vragen met betrekking tot het gebruik van de vluchtstrook door ambulances? Indien dit onderzoek nog niet is afgerond: bent u bereid dit uiterlijk in september van dit jaar naar de Kamer te sturen?
In opdracht van VWS heeft AZN onder haar leden een enquête uitgezet over het gebruik van vluchtstroken door ambulances. De ambulancediensten vinden het wenselijk dat ambulances voor alle soorten vervoer (A1 t/m B-vervoer) over de vluchtstroken mogen rijden. De belangrijkste reden hiervoor is om ambulances zo snel mogelijk weer beschikbaar te hebben voor spoedeisend vervoer. De huidige regeling optische- en geluidssignalen 1990 maakt het nu reeds mogelijk om een besteld vervoerrit (B-rit) op te schalen naar een spoedrit (A-rit). Aanpassing van de regelgeving is dus niet aan de orde. Aangezien er wel onduidelijkheid bestaat over voorwaarden waaronder opschaling aan de orde is zal mijn collega van VWS AZN nader informeren over de reikwijdte van de regeling OGS.
Het belang van het herdenken van aanslagen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Henk Jan Ormel (CDA), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de actie van journaliste Ankie Spitzer en de brief van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) waarin de staatssecretaris van VWS en het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF) worden opgeroepen hun invloed aan te wenden om tijdens de openingsceremonie van de komende Olympische Spelen in Londen één minuut stilte te houden om daarmee te herdenken dat het 40 jaar en 10 Spelen geleden is dat de terreuraanval op Israëlische atleten plaatsvond, waarbij 11 sportlieden en 1 Duitse militair om het leven kwamen?
Ja.
Bent u van mening dat de terreurdaad in München een tragedie was in de geschiedenis van de Olympische Spelen?
Ja, het begrip «tragedie» is zeker in deze op zijn plaats. Deze meer dan betreurenswaardige gebeurtenis staat een ieder nog steeds zeer bij.
Bent u van mening dat het gepast is dat 40 jaar en 10 Spelen na het drama van 1972 tijdens de openingsceremonie één minuut stilte wordt betracht, niet alleen als uiting van respect voor de slachtoffers en hun nabestaanden, maar ook omdat we daarmee de geest van de Olympische Spelen beter tot ons kunnen laten doordringen, namelijk het bouwen aan een vreedzame en betere wereld, waarin wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en sportiviteit kernwaarden zijn?
Ik heb van de kant van het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie begrepen dat het IOC heeft aangegeven dit niet te willen herdenken tijdens de openingsceremonie in Londen. Ik heb wel vernomen dat het IOC open staat voor gepaste herdenkingen tijdens de Olympische Spelen.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden om zowel het NOC*NSF als het Internationaal Olympisch Comité (IOC) ervan te overtuigen dat de één minuut stilte tijdens de openingsceremonie gepast is?
Neen. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid het IOC hierop te wijzen. Het IOC is een autonome organisatie, waarbij haar leden het beleid van het IOC bepalen. Het is niet aan de overheid om invloed uit te oefenen op de protocollen en procedures van het IOC en de wijze waarop zij gepast aandacht wil besteden aan het afschuwelijke voorval in 1972.
Noodstroom in ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Sluipmoordenaar» loert op noodstroom ziekenhuizen?1
Ja
Kunt u de belangrijkste beweringen uit dit artikel, te weten dat de noodstroomvoorzieningen bij ziekenhuizen vaak verouderd zijn en niet toereikend zijn om de in de loop der tijd aangeschafte nieuwe, hoogtechnologische medische elektrische apparatuur in ziekenhuizen van de juiste voedingsspanning te voorzien, dat ziekenhuizen bij tests met noodstroomvoorzieningen bewust niet alle medische apparatuur mee laten draaien uit angst dat deze kapot zal gaan of beschadigd zal raken waardoor niet bekend is of en hoe deze werkt indien op noodstroomvoorziening aanspraak dient te worden gemaakt en dat er een grote kans is dat deze vaak dure apparatuur beschadigd raakt en kapot gaat indien van de noodstroomvoorziening gebruikt moet worden gemaakt, bevestigen? Zo ja, heeft u hiertegen actie ondernomen? Zo niet, bent u bereid de bevindingen uit het genoemde artikel te verifiëren en daarna zo nodig actie te ondernemen?
Het artikel geeft aan dat er problemen zijn rondom de noodstroomvoorziening van ziekenhuizen. Om de kwaliteit en veiligheid te waarborgen is het van belang dat de elektrische infrastructuur van goede kwaliteit is. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling zelf om ervoor te zorgen dat de apparatuur en de infrastructuur voldoet aan de eisen die de hedendaagse praktijk hieraan stelt.
Herkent u het signaal dat er op dit moment geen partij is die een totaaloverzicht heeft over de elektrische infrastructuur en dat de verantwoordelijkheid voor goed functionerende stroomvoorziening nu vaak onvoldoende is geborgd?
Nee, dit signaal herken ik niet. In de voortgangsbrief Nationale Veiligheid van juni 2009 aan de Tweede Kamer is aangekondigd dat de weerbaarheid van vitale sectoren tegen uitval van elektriciteit (en telecommunicatie) zou worden onderzocht. Eén van de vitale sectoren is de gezondheidszorg.
Het Platform voor Cybersecurity CPNI.NL heeft in opdracht van de ministeries van V&J en EL&I onderzoek gedaan naar de weerbaarheid van o.a. de gezondheidszorg bij langdurige uitval van elektriciteit (en telecommunicatie). De belangrijkste bevinding is dat de onderzochte sectoren – en dus ook de sector gezondheidszorg – zich bewust zijn van hun afhankelijkheid van elektriciteit respectievelijk telecommunicatie. Per sector en soms ook binnen de sector zit er verschil in de maatregelen die getroffen zijn om de weerbaarheid tegen uitval van elektriciteit en telecommunicatie te vergroten. In het algemeen lijken de sectoren voorbereid te zijn op voorstelbare gebeurtenissen, daar waar het gaat om grootschalige uitval van elektriciteit en telecommunicatie. In dit rapport zijn aandachtspunten en aanbevelingen opgenomen voor de zorgsector. Bijvoorbeeld dat instellingen en koepelorganisaties in de gezondheidszorg er op worden geattendeerd een aansluiting op de Nood Communicatie Voorziening (NCV) te realiseren en dat Raden van Bestuur worden betrokken bij het verhogen van de bewustwording op het gebied van «business continuity management» (BCM) en om een platform op te zetten voor kennis- en informatie-uitwisseling over BCM.
Hoe is bij ziekenhuizen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het niet of ondeugdelijk werken van elektrische infrastructuur en elektrische apparatuur geregeld tijdens normaal bedrijf op het elektriciteitsnet, tijdens de omschakeling van elektriciteitsnet naar de noodstroomvoorziening en tijdens het bedrijf op de noodstroomvoorziening?
De Raad van Bestuur van het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de werking van de elektrische infrastructuur en de gevolgen hiervan als de werking te wensen overlaat.
Zijn er op dit moment normen of richtlijnen met betrekking tot noodstroomvoorziening die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij het toezicht hierop hanteert? Zo niet, bent u bereid deze tot stand te (laten) brengen?
Het organisatorische beheer van elektrische voorzieningen – waaronder de noodstroomvoorziening – ligt besloten in de NEN 1010. De inspectie betrekt in geval van een incident of calamiteit deze norm bij haar toezicht.
Het bericht dat ziekenhuisbestuurders nog altijd exorbitante vertrekpremies krijgen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 13 ziekenhuisbestuurders vorig jaar gezamenlijk 3,3 miljoen euro aan vertrekpremies hebben getoucheerd? Deelt u de mening dat dit een schandelijke verspilling is van geld dat ten goede zou moeten komen aan de zorg? Zo nee, waarom niet?1
Mijn reactie is dat het goed is dat het kabinet een voorstel voor een normeringswet heeft ingediend, TK 32600. Daarin worden ook de ontslagvergoedingen genormeerd.
Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat zelfregulering met betrekking tot de beloning van zorgbestuurders niet werkt? Zo nee, op grond waarvan beschouwt u de zakkenvullerij in de zorg als geslaagde zelfregulering?
Ik deel die mening niet. De zelfregulering in de vorm van het toepassen van de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ) is eind 2009 in werking getreden. Hij geldt dus voor contracten die na die tijd zijn afgesloten. Mijn indruk is dat de contracten die in het artikel aan de orde komen, dateren van vóór die tijd.
Daarnaast geldt dat het kabinet al een wettelijke normeringsregeling heeft voorgesteld in de vorm van de WNT (wet normering topinkomens). Het wetsvoorstel daartoe ligt nu ter behandeling in de eerste Kamer.
Op grond waarvan is het toegestaan dat door de premiebetaler opgebracht geld wordt uitgegeven aan bonussen voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het toekennen van bonussen in de zorg is geen toestemming, vooraf noch achteraf, van het kabinet vereist. Het is tot nu toe nergens in regelgeving verboden. In de normeringswet, de WNT, moesten eventuele bonussen aanvankelijk binnen de norm voor het totale inkomen vallen. In het geamendeerde wetsvoorstel zoals dat inmiddels bij de Eerste Kamer ligt, zijn bonussen echter helemaal verboden.
Deelt u de mening dat het uitdelen van bonussen in de ziekenhuiszorg ongepast is, omdat van bestuurders – evenzeer als van verpleegkundigen – wordt verwacht dat zij hun werk goed doen? Zo nee, op grond waarvan vindt u bonussen in de ziekenhuiszorg gerechtvaardigd?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Overigens is het toekennen van een extraatje voor medewerkers die extra inzet tonen, een gebruikelijk instrument in het personeelsbeleid. Het gaat er daarbij om dat de maatvoering niet buiten proporties raakt. Ik wil er dan ook voor waarschuwen dat u mijn antwoord niet moet uitleggen als dat ik de medewerkers in de zorg een financieel complimentje misgun. Als dat maar binnen redelijke proporties ligt, moet dat kunnen.
Deelt u de mening dat zorgbestuurders onder dezelfde cao als het overige ziekenhuispersoneel dienen te vallen? Zo nee, wat maakt hen zo speciaal dat zij buiten het loongebouw zouden moeten opereren?
Het is aan sociale partners om de werkingssfeer van hun cao te bepalen. De BBZ is trouwens een extrapolatie van de cao-loongebouwen voor de functiezwaarte van bestuurders.
Wat is de opvatting van de zorgverzekeraars over deze ondoelmatigheid in de ziekenhuiszorg? Welke actie hebben zij ondernomen?
Zorgverzekeraars letten er bij hun inkoop van zorg op dat er concurrerende tarieven worden afgesloten. Zij beschikken over een set benchmarks omdat zij bij meerdere zogaanbieders zorg inkopen.
Op welke wijze gaat u optreden tegen de verantwoordelijken voor de 3,3 miljoen euro aan vertrekpremies? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt, zijn er geen formele regels overschreden. Het kabinet heeft al enige tijd een wetsvoorstel voor een normeringswet, de WNT (wet normering topinkomens) bij het parlement ingediend.
Het pubergesprek |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe bent u gekomen tot het actieplan om pubers jaarlijks te laten praten met een arts?1
In het kader van het begrotingsakkoord 2013 investeert VWS extra in het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd. De middelen zullen worden ingezet op het versterken en intensiveren van bestaande programma’s, zoals JOGG, de gezonde schoolaanpak en de buurtsportcoaches. Dit wordt gecombineerd met een extra contactmoment voor adolescenten.
De vraag naar een extra adolescenten-contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige wordt breed gedragen. De Tweede Kamer heeft meermalen aangegeven belang te hechten aan een dergelijk contactmoment en ook in het veld is het nut hiervan onderstreept.
Deelt u de mening dat ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kinderen?
Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen. Daarnaast kunnen ook anderen, zoals de school of de jeugdgezondheidszorg hierin een belangrijke rol vervullen.
Bent u van mening dat de al bestaande voorlichting over drugs, drank en fast-food tekort schiet?
Op dit moment werk ik, samen met relevante partijen, aan een omslag in het leefstijlbeleid. Ik wil preventie-activiteiten meer laten aansluiten bij de vraag en de belevingswereld van jongeren en meer de nadruk leggen op maatwerk in de adviezen in plaats van collectieve voorlichting. Daarom heb ik er ook voor gekozen om de massamediale campagnes te stoppen en zet ik via de «Impuls gezonde leefstijl jeugd» in op het vergroten van het bereik onder jongeren via sociale media voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Advies en voorlichting via een extra contactmoment met de jeugdgezondheidszorg sluit aan bij deze benadering.
Is een arts wel de geschikte persoon om met pubers te praten over problemen met ouders, vrienden en verliefdheid? Zo ja, waar baseert u dit op?
Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen zijn speciaal opgeleid om ouders en jongeren van 0–19 jaar te ondersteunen bij het opgroeien en de opvoeding.
Bent u ervan op de hoogte dat negen van de 10 pubers geen problemen hebben? Waarom moeten die toch op gesprek? Waarom niet adequate hulp bieden voor die ene puber die het nodig heeft?
Adolescenten ondergaan grote en snelle fysieke en sociaal-emotionele veranderingen. Adolescenten moeten in deze periode steeds vaker zelf verantwoordelijkheid nemen en leren omgaan met verleidingen in het dagelijks leven. Overgewicht en andere gewichtsgerelateerde problemen komen juist in deze leeftijdsfase vaker voor en de omgang met alcohol is bij een grote groep rond deze leeftijd zorgwekkend. Een extra contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige kan adolescenten ondersteunen bij de problemen of vragen die zij hebben, onder meer waar het gaat om hun leefstijl. Hiermee kan veelal worden voorkomen dat kleine vragen uitgroeien tot ernstige problemen. Laagdrempelige toegang voor iedere jeugdige en afstemming op de behoeften die er zijn, vind ik daarbij belangrijk. Waar grotere problemen blijken te spelen, is natuurlijk (aanvullende) adequate hulp belangrijk.
Er bestaat overigens geen verplichting tot deelname.
Bent u bereid dit actieplan te stoppen, en de € 26 miljoen beter te besteden door deze in te zetten om de loophulpmiddelen in het pakket te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om dit actieplan te stoppen. Het stimuleren van een gezonde leefstijl bij de jeugd is een goede investering in een betere gezondheid op latere leeftijd. De problemen die in deze leeftijdsfase vaker spelen, zoals gewichts-gerelateerde problemen en alcoholgebruik, rechtvaardigen extra aandacht.
Het maakt onderdeel uit van de brede set afspraken in het kader van het begrotingsakkoord 2013.
Het terugdringen van alcoholmisbruik door jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «gemeenten niet klaar voor drank- en horecawet»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten nog onvoldoende voorbereid zijn «op de taken die op ze afkomen met de nieuwe Drank- en horecawet», en dat «veel gemeenten geen idee hebben wat ze over een halfjaar moeten gaan doen»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten wel in staat zijn om vanaf januari 2013 drankmisbruik door jongeren in het kader van de handhaving van de wet tegen te gaan? Zo nee, waaruit blijkt dan wel dat gemeenten klaar zijn om de nieuwe taken op grond van de Drank- en horecawet te gaan uitvoeren?
Nee, dat is niet correct. De Eerste Kamer heeft eind mei het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet aanvaard. Deze wijziging treedt in werking op 1 januari 2013. Er is dus nog tijd genoeg voor gemeenten om zich voor te bereiden op de nieuwe taken en bevoegdheden. Om gemeenten daarin zo goed mogelijk te faciliteren krijgen alle gemeenten binnenkort een handreiking, waarin de wijzigingen van de wet worden toegelicht. Daarnaast is er een opleiding beschikbaar voor de lokale toezichthouders en is er een website www.handhavingdhw.nl, waar gemeenten zich kunnen wenden met vragen over de wijziging van de Drank- en Horecawet.
Hoeveel gemeenten hebben een verordening met betrekking tot de verkoop van alcohol in sportkantines, buurthuizen en verzorgingshuizen(paracommercie) en hoeveel gemeenten niet?
De meeste gemeenten hebben in een lokale verordening vastgelegd dat geen sterke drank mag worden verkocht in sportkantines, buurthuizen, etc. Daarnaast hebben de meeste gemeenten ook regels vastgesteld over de sluitingstijden. Die regels zijn ook van toepassing op sportkantines, buurthuizen, etc.
Hoeveel gemeenten beschikken er over een facultatieve verordening, waarin bijvoorbeeld bepalingen staan over» toelatingstijden in de horeca, prijsacties in supermarkten of een tijdelijk verbod op alcoholverkoop bij verkoop aan te jonge kinderen»?
Deze bevoegdheden komen toe aan gemeenten op grond van de gewijzigde Drank- en Horecawet. Die wet treedt in werking op 1 januari 2013. Indien gewenst kunnen gemeenten vanaf dat moment de (bestaande) lokale verordening aanpassen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde facultatieve verordeningen belangrijk kunnen zijn in het tegengaan van alcoholmisbruik? Zo ja, hoe gaat u gemeenten stimuleren dergelijke verordeningen op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door verschillende partijen worden reeds modelverordeningen beschikbaar gesteld voor gemeenten, o.a. door de VNG en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid. Gemeenten wordt geadviseerd daar gebruik van te maken.
Deelt u de mening van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP dat het voor gemeenten moeilijk is om een verordening te maken en dat een modelverordening daarbij kan helpen? Zo ja, op welke wijze kunt u een rol spelen bij het tot stand komen van een dergelijke modelverordening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u het onderzoek van integraal toezicht jeugdzaken (dit voorjaar) waaruit naar voren komt dat gemeenten in preventiebeleid tekort schieten en geen samenhangend beleid voeren, waardoor preventie onvoldoende effectief is? Hoe gaat u gemeenten steunen in de verbetering hiervan?
Ja. In de landelijke nota gezondheidsbeleid «gezondheid dichtbij» zijn de landelijke prioriteiten op het gebied van preventie benoemd. Een van de speerpunten is het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik. Daarnaast kunnen gemeenten zich wenden tot het Centrum Gezond Leven, dat lokale professionals ondersteuning biedt die gericht is op het versterken van de lokale gezondheidsbevordering.
De eigen bijdrage voor bevallen in het ziekenhuis of geboortecentrum |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de oproep van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van verloskundigen (KNOV) dat ook een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie volledig vergoed moet worden? Wat is uw mening?
Recentelijk heeft de NZa mij geadviseerd om te onderzoeken of de prikkels die de eigen bijdrage voor de kraamzorg en gebruik van de verloskamer en infrastructuur van het ziekenhuis bij poliklinische bevallingen en bevallingen in geboortecentra opleveren, zoals overbehandeling en hogere kosten, geneutraliseerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door te werken met een gedifferentieerde eigen bijdrage of de eigen bijdrage evenredig bij de verschillende bevallingslocaties te verdelen. De NZa adviseert tevens om de samenhang met het wettelijk verplicht eigen risico, welke in het geval van een bevalling met medische indicatie betaald dient te worden, bij dit onderzoek te betrekken. Gezien mijn demissionaire status zal ik de opvolging van dit advies aan mijn opvolger overlaten.
Is er sprake van een toename van het aantal vrouwen dat voor een ruggeprik kiest? Kunt u aangeven hoe het aantal bevallingen met ruggeprik zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld?
In 2008 is door de gezamenlijke beroepsgroepen (NVOG, KNOV, NvA) een nieuwe richtlijn pijnbestrijding tijdens de bevalling geschreven. In die richtlijn is epidurale pijnbestrijding gekwalificeerd als een effectieve en veilige vorm van pijnbestrijding. Deze richtlijn heeft in de ziekenhuizen geleid tot verhoogde beschikbaarheid. Hiermee hebben de ziekenhuizen tegemoet proberen te komen aan vraag van de bevallende vrouw.
Uit de gegevens van de St. Perinatale Registratie Nederland (PRN, 2009) blijkt dat van alle vrouwen die spontaan bevielen, er in 10,23% van de gevallen epidurale analgesie (ruggenprik) is gegeven. In 1,77% van de bevallingen met een start in de eerste lijn vindt er om reden van pijnstilling overdracht naar de tweedelijn plaats. Er is de afgelopen 10 jaar een stijging van het aantal ruggenprikken te zien van 3,22% in 2000 naar 10,23% in 2009, zowel bij bevallingen die in de eerste lijn starten als bij bevallingen die in de tweede lijn starten.
Denkt u dat vrouwen voor een ruggeprik kiezen omdat zij dan een medische indicatie krijgen en geen eigen bijdrage hoeven te betalen voor de bevalling in het ziekenhuis? Zijn er cijfers bekend over het aantal vrouwen dat vanwege financiële overwegingen voor een ruggeprik kiest?
Er is op dit moment geen onderzoek bekend waaruit dit blijkt. Ik kan hier dan ook geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat het feit dat een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie een eigen bijdrage betekent, een rol kan spelen in de keuze voor een thuisbevalling? Vindt u het juist dat de eigen bijdrage bij de keuze voor de plaats van de bevalling meespeelt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat alle vrouwen de mogelijkheid moeten hebben om zelf te kiezen waar zij willen bevallen?
Uitgangspunt is dat vrouwen een eigen keuze kunnen maken in de locatie van de bevalling. Hiervoor geldt uiteraard wel de begrenzing van de richtlijnen van de beroepsgroepen die aangeven of het veilig is om op een bepaalde locatie te bevallen.
Deelt u bovendien de mening dat financiële overwegingen geen rol mogen spelen in de keuze voor de plaats waar een vrouw wil bevallen en geen rol mogen spelen in de keuze voor het al dan niet toepassen van een ruggeprik? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat er geen financiële verschillen zijn tussen bevallen thuis of in het ziekenhuis en bevallen in het ziekenhuis met of zonder ruggeprik? Welke financiële gevolgen zijn hieraan verbonden? Welke van deze mogelijkheden zou u willen invoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel “Ouders op ramkoers met de GGZ” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouders op ramkoers met de GGZ»1? Deelt u de mening dat dit een schrijnend verhaal is?
Ja ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Op basis van dit artikel kan ik echter geen uitspraken doen over deze individuele casus. Ik kan mij voorstellen dat de maatregelen van gedwongen opname, het toepassen van dwang en drang binnen de kliniek als straf wordt ervaren en traumatisch voor de patiënt kan zijn. Daarom is het van belang om dwang en drang zo kort mogelijk, humaan en op een veilige wijze toe te passen, waarbij er geen sprake is van eenzame insluiting en er altijd persoonlijk contact mogelijk is tussen de patiënt en zijn zorgverlener. Als er problemen zijn die niet vanuit de reguliere zorg kunnen worden opgelost dan dient het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) te worden ingezet. Ik heb van het CCE begrepen dat zij nog in gesprek zijn met de desbetreffende instelling. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de onwenselijke situatie die rondom de zorg voor Romy H. ontstaan is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat familie door zorginstellingen serieus moet worden genomen bij de behandeling van psychiatrische patiënten?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg omgegaan met de meldingen die over de situatie van Romy H. zijn binnengekomen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in de periode maart 2010–september 2011 een aantal BOPZ-meldingen van de verschillende GGZ-instellingen ontvangen betreffende dwangtoepassing bij deze patiënte. De BOPZ-meldingen kwamen van verschillende instellingen, zowel in het kader van noodtoepassing als dwangbehandeling. Bij één melding was sprake van een langer durende dwangbehandeling. Deze dwangbehandeling is door de IGZ ter plaatste getoetst. De IGZ heeft dossieronderzoek uitgevoerd en met de behandelaar gesproken. De dwangbehandeling werd op dat moment door de IGZ als voldoende zorgvuldig beoordeeld, zowel wat betreft besluitvorming als uitvoering. Uit de toetsing kwam een beeld naar voren van een complexe situatie, waarbij risico's voor cliënte en omgeving wisselend optraden en dus voortdurend moesten worden afgewogen, hetgeen ook gebeurde.
Eind 2010 ontving de IGZ een calamiteitenmelding met betrekking tot de patiënte. Er was sprake van een suïcidepoging met letsel tijdens een klinische opname. De IGZ heeft de instelling verzocht om intern onderzoek uit te voeren naar aanleiding van deze calamiteit. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de behandeling van de patiënte voortdurend een complexe afweging vraagt ten aanzien van de risico's die samenhangen met (het teruggeven) van zoveel mogelijk autonomie versus het (onder dwang) toepassen van restricties om de risico's te beheersen. Het beleid dat gericht is op zo veel mogelijk (teruggeven van) autonomie kan op gespannen voet komen te staan met het voorkomen van risico's. Op basis van het interne onderzoek heeft de IGZ verbetermaatregelen voorgesteld om de risico's bij het vergroten van de autonomie te verkleinen. In de kern gaat het om het in dergelijke gevallen intensiveren van toezicht op de cliënte. De IGZ kon zich vinden in de conclusie van het interne onderzoek en de genomen maatregelen. Daarbij heeft de IGZ de instelling verzocht de voorgestelde verbeteringen vast te leggen in structureel beleid, hetgeen ook is gebeurd.
Naar aanleiding van de nu beschreven vastgelopen behandelingsituatie zal de IGZ nagaan of de recent in de media geuite informatie nog tot nieuwe inzichten kan leiden. De IGZ zal hierover contact zoeken met de Geneesheer Directeur van de GGZ-instelling die nu behandeling aan patiënte biedt en daarbij de mogelijkheden tot inzetten van externe deskundigen bespreken.
Wat vindt u ervan dat het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) regelmatig geen toegang tot instellingen krijgt en de adviezen van het CCE genegeerd worden? Op welke manier kunt u er voor zorgen dat de adviezen van het CCE wel door behandelteams overgenomen worden?
Mij zijn geen signalen bekend dat het CCE geen toegang krijgt tot een GGZ-instelling en dat adviezen niet worden overgenomen.
Het CCE kan als zelfstandige organisatie voor consultatie worden ingezet als er ernstige zorgen zijn over de kwaliteit van leven van een cliënt. GGZ Nederland en het CCE hebben in juni 2011 een samenwerkingsverband gesloten om de kennis en expertise van het CCE ook voor de GGZ meer toegankelijk te maken. Hiermee krijgen de GGZ-instellingen een instrument in handen om de dwang en drang terug te dringen en zich verder te professionaliseren. Ik acht het van groot belang dat GGZ-instellingen zich realiseren dat zij in een vroeg stadium externe consultatie kunnen en vanuit patiëntveiligheid ook moeten inschakelen.
Welke doorzettingsmacht heeft het CCE als instellingen niet actief meewerken aan het geven van adequate zorg aan een patiënt?
Het CCE kent geen doorzettingsmacht. Zij brengt adviezen uit die GGZ-instellingen bij het behandeltraject van een patiënt kunnen betrekken. Als het CCE onvoldoende ontwikkelingen ziet kan zij de IGZ hierbij betrekken.
De IGZ heeft in 2011 aangegeven de in- en externe consultatie bij langdurige dwangtoepassingen op te gaan nemen in haar toezichtkader. Als GGZ-instellingen geen toegang verlenen aan het CCE en adviezen terzijde leggen, dan acht ik dit voldoende grond voor de IGZ om nader onderzoek te verrichten. Als op basis van opgedane bevindingen blijkt dat een GGZ-instelling onnodig langdurig dwang en/of drang toepast – wat ten nadele is van de gezondheid van de patiënt – dan is het aan de IGZ om vanuit haar rol als toezichthouder maatregelen te nemen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de kamerprogramma’s klaarblijkelijk als alternatief worden gebruikt voor een isoleercel? Vindt u ook dat een kamerprogramma niet het karakter mag krijgen van een isoleercel?
In de GGZ is het beleid om cliënten niet op te sluiten. Echter, soms doen zich situaties voor waarbij wordt besloten om iemand tijdelijk af te zonderen. Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de cliënt en de behandelaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in het behandelplan en het kamerprogramma kan hier dan een onderdeel van zijn. Het verblijf in de kamer wordt ingezet om het gebruik van de separeer te voorkomen.
In de afgelopen jaren is er door het veld gekeken welke alternatieven er zijn om dwang en drangtoepassingen terug te dringen. Deze zijn samengevoegd in het rapport «Best practices rondom dwangreductie in de GGZ», dat ik u op 12 januari 20122 heb toegestuurd.
Eén van de ontwikkelde alternatieven is bijvoorbeeld de comfortroom; een huiselijke omgeving waarbij de cliënt tot rust kan komen.
Ik ben van mening dat bij ontwikkelde alternatieven waar sprake is van afzondering door de cliënt, de deur niet op slot mag. Zodra dit wel het geval is, is er geen sprake van een alternatief voor separeren en draagt dit niet bij aan het terugdringen van dwang en drang.
Hoe kijkt u aan tegen de keus van zorginstellingen om zich langdurig te richten op het beheersbaar maken van de veiligheid en niet over te gaan tot het behandelen van psychiatrische patiënten?
Ik ben van mening dat de cultuur in een GGZ-instelling er één moet zijn van behandelen van de psychiatrische patiënt. Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren zijn daar ook op gericht. Er mag en kan geen sprake meer zijn van een cultuur die gericht is op beheersen dan wel beveiligen van GGZ-patiënten.
Het bericht ‘Bijna helft cafés nog niet rookvrij’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijna helft cafés nog niet rookvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat personeel in de horeca net zoveel recht heeft op een rookvrije werkplek als werknemers in andere sectoren?
Zoals ik in de Kamerbrief van 18 juni jl. heb aangegeven, vind ik het huidige naleefniveau onvoldoende en vind ik dat er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving te verbeteren. Mogelijkheden daartoe zijn onder andere het intensiveren van de handhaving en het verder verhogen van de boetes. De demissionaire status van het kabinet laat mij echter geen ruimte om hierover nu een besluit te nemen.
Concludeert u uit deze cijfers dat de verhoging van de boetes (per 30 augustus 2011) niet effectief is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het totaal aantal van 762 boeterapporten uitsplitsen naar eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
In 2012 zijn 557 boetebeschikkingen van € 600 de deur uit gegaan, 64 beschikkingen van € 1200, 36 van € 2400 en 15 van € 4500. Dit betreft geen exacte uitsplitsing van de 762 opgemaakte boeterapporten omdat er een tijdsverloop zit tussen het opmaken van een boeterapport en het opstellen van de boetebeschikking op basis van de in het boeterapport geconstateerde feiten en waarnemingen.
Kunt u verklaren waarom slechts 16% van alle bedrijfsbezoeken wordt afgelegd in de niet-bereidende horeca (zoals cafés en discotheken), terwijl de naleving juist in deze sector zeer slecht is? Bent u bereid de Nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) opdracht te geven het zwaartepunt van de controles te verleggen naar cafés en discotheken?
Het aantal inspecties in de bereidende horeca valt hoog uit, omdat deze inspecties worden gecombineerd met andere inspecties, bijvoorbeeld in het kader van hygiëne en warenwetregelgeving. Daardoor kan de capaciteit die specifiek voor de rookvrije horeca is gereserveerd, ook volledig voor de handhaving in cafés worden vrijgemaakt. Er is dus geen sprake van het verleggen van prioriteiten. Het zwaartepunt in de handhaving blijft onverminderd liggen bij de cafésector.
Ziet u binnen de huidige financiële kaders en binnen uw demissionaire status nog meer mogelijkheden om effectiever te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overtredingen van het rookverbod te melden via de website van de NVWA? Neemt dit aantal toe of af? Is er inmiddels een duidelijker verband tussen de meldingen die daar worden gedaan en de daadwerkelijke inspecties, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg Rookvrije Horeca/Tabaksbeleid op 19 januari 2011?2
In 2011 zijn 3960 meldingen van overtredingen binnengekomen. Dit jaar zijn er tot en met 26 juni jl. 829 meldingen geregistreerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een flinke afname in het aantal meldingen. Er is inderdaad een verband tussen de gerichte inspecties op het rookverbod in cafés en de meldingen. Meldingen van werknemers krijgen altijd hoge prioriteit en worden op korte termijn opgevolgd. Meldingen van consumenten worden voor zover mogelijk opgevolgd.
In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van de Wet economische delicten een strafrechtelijke procedure te openen en boetes op te leggen van maximaal 18 500 euro? Zijn er ook voorbeelden bekend van horecazaken die op last van de rechter tijdelijk zijn gesloten?
Op dit moment wordt alleen gebruik gemaakt van het bestuursecht om het rookverbod in de horeca te handhaven. In antwoord op eerdere Kamervragen van 19 januari 2011 heb ik aangegeven dat ik geen voorstander ben van handhaving middels het strafrecht, omdat dit qua capaciteit een zeer intensieve wijze van handhaven is, die bovendien weerstand bij de sector oproept. Dat zal uiteindelijk leiden tot een drastische vermindering van het aantal inspecties en niet bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de rookvrije horeca.
De extreem hoge inkomens van bestuurders in de zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Balkenendenorm vaak overschreden in zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 41 bestuurders in de ouderenzorg ruim boven de Balkenendenorm zitten qua inkomen en bijna twee maal zo veel verdienen?
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragenset van het lid Leijten over dezelfde kwestie.
Acht u het eveneens onbestaanbaar, juist nu er grote bezuinigingen in de zorg dreigen, dat deze topbestuurders veel meer verdienen dan de Balkenendenorm van 150 000 euro per jaar?
De hoogte van de inkomens van zorgbestuurders is al langer een punt van aandacht voor het kabinet. Dit heeft ertoe geleid dat er een wetsvoorstel voor is gemaakt: de wet normering topinkomens (WNT). Dit voorstel ligt inmiddels ter behandeling in de Eerste Kamer.
Vindt u dat het moreel kompas van bestuurders met een inkomen van boven de Balkenendenorm deugt? Wat vindt u van het feit dat bestuurders akkoord gaan met een dergelijke beloning en wat zegt dit voor u over de cultuur in de sector en de houding van de bestuurders in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich nog de motie Wolbert, waarin de Kamer heeft uitgesproken dat beloningen voor bestuurders en toezichthouders in de zorgsector onder het eerste regime van de wettelijke norm voor beloningen in de publieke en semipublieke sector dienen te vallen?2
Ja.
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van deze motie over maximale salarissen in de zorg? Kunt u niet al in het verlengde van de Wet normering topinkomens de raden van toezicht om opheldering vragen om ervoor te zorgen dat zij maatregelen nemen tegen de extreme beloningen in de ouderenzorg? Zo nee, hoe wil u dan dergelijke extreem hoge beloningen op korte termijn aanpakken?
Zie het antwoord op vraag 3. De naleving van de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), die in september 2009 van kracht is geworden en in het ingediende wetvoorstel voor de WNT is verdisconteerd, is vanuit VWS krachtig gepromoot. Door de aanscherping van de normering in de zorg bij de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer, zal er bij de inwerkingtreding van de WNT een strengere normering gaan gelden dan die in de BBZ is opgenomen.
Het bericht ‘Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het feit dat er in Nederland vaker, langer en meer mensen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een isoleercel worden opgesloten dan bijvoorbeeld Duitsland en Noorwegen?
Ik herken het signaal dat er nog te vaak wordt gesepareerd in vergelijking met omringende landen. We zijn echter heel hard bezig met een cultuuromslag. De afgelopen jaren is een dalende lijn in de toepassing van separaties te zien (5,5% in 2011 ten opzichte van 2010). Maar we zijn er nog niet.
Deelt u de mening dat gebruik van de isoleercel alleen allerlaatste redmiddel mag zijn?
Ja, deze mening deel ik. In het bestuursakkoord GGZ, dat ik maandag 18 juni jongstleden met alle partijen heb gesloten, heb ik de afspraken zoals die in januari 2011 zijn gemaakt met de ondertekening van de intentieverklaring dwang en drang, bekrachtigd. Daarin staat aangegeven dat zorgaanbieders ernaar streven om het gebruik van dwangtoepassingen verder terug te dringen. Dwang mag alleen toegepast worden als ultimum remedium en seperaties moeten zo kort, humaan en veilig mogelijk zijn.
Bent u bekend met de schadelijke gevolgen die opsluiting in een isoleercel voor de patiënt kan hebben?
Ja daar ben ik mee bekend. Daarom heb ik met partijen ook afgesproken dat dwangtoepassingen verder moeten worden teruggedrongen en dwang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Van eenzame opsluiting mag geen sprake meer zijn en er moet worden voorzien in interne- en externe consultatie.
Welke conclusies trekt u uit het proefschrift van Irina Georgieva van de Erasmus Universiteit die hier onderzoek naar deed? Voor welke verbeterpunten gaat u zich hard maken?
Het promotieonderzoek concludeert dat psychiatrische patiënten nog te vaak en te lang in de separeercel verblijven. Dit signaal herken ik uit eerdere onderzoeken door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en stichting IVA. Ik heb uw Kamer deze rapporten ook reeds toegezonden (TK, 25 424, nr. 154 en TK, 25 424, nr. 134). Ook ik ben van mening dat van eenzame opsluiting geen sprake mag zijn en dwang en drang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Maar ik kan dit niet alleen. Het terugdringen van drang en dwang is een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren, waarmee maatwerk voor de cliënt mogelijk wordt. Daarom ben ik met alle partijen hard bezig om de ingezette cultuuromslag verder te brengen en te komen tot normen die zorgverleners handvatten moeten geven om dwang en drang verder terug te dringen.
Herinnert u zich uw uitspraken2 dat teveel of onjuist gebruik van de isoleercel een verantwoordelijkheid van een instelling is, en dat u geen extra actie onderneemt? Zo ja, vind u dat na dit onderzoek nog steeds? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat onnodig gebruik van de isoleercel (en andere vormen van drang en dwang) wordt teruggebracht?
Tijdens AO arbeidsmarkt in de zorg van 7 juni jongstleden heb ik aangegeven, voor wat betreft de Wet bopz, dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn dat zij aan de wet voldoen en dus moeten zorgen voor voldoende personeel om die wettelijke taken uit te voeren. Ten aanzien van het terugdringen van het teveel en onjuist gebruik van de isoleercel, heb ik altijd aangegeven dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Veldpartijen zijn heel hard bezig met een cultuuromslag (de best practices worden via netwerken en projectleiders verspreid). Vanuit de overheid ondersteun ik dit proces. Met alle partijen heb ik een bestuursakkoord GGZ afgesloten. Het wetsvoorstel Wet verplichte GGZ kan in de toekomst bijdragen aan het terugdringen van separaties. Daarnaast neemt de IGZ maatregelen om haar toezicht verder aan te scherpen. De IGZ zal zich richten op het «niet separeren, tenzij», het uitbannen van eenzame opsluiting en de in- en externe consultatie. Tevens handhaaft de IGZ op de ARGUS-registratie die sinds januari 2012 verplicht is gesteld.
Gebrek aan ggz familiebeleid en tekortschietende hulpvoor kinderen van verslaafde en/ of verwarde ouders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van de vijfde dag over tekortschietend familiebeleid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?1
Ja.
Ziet u het belang dat betrekken van de familie bij behandeling kan hebben, zowel voor patiënt als familie, indien gewenst door de patiënt?
Ja.
Vindt u, gezien de mogelijke heftigheid van een ggz-ziektebeeld, het ook belangrijk dat familie van verslaafde en/of verwarde mensen beter wordt begeleid en serieus wordt genomen?
Ja.
Welke rol ziet u weggelegd voor familie bij de extramuralisering van de ggz? Op welke manier kan familie hierin ondersteund worden?
Voor mij staat goede zorg op maat en zoveel mogelijk zelfredzaamheid centraal. Behandeling vindt wat mij betreft zoveel mogelijk ambulant plaats. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in het bestuurlijk akkoord GGZ dat ik onlangs met partijen heb gesloten. Ook het bestuurlijk akkoord met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) voorziet in extra ondersteuning om mensen met psychische klachten zo goed mogelijk te begeleiden naar de juiste zorg op de juiste plek. Familieleden of naasten kunnen een steunsysteem voor de patiënt zijn, afhankelijk van wat voor hen mogelijk en haalbaar is.
Familie of naasten worden op diverse manieren ondersteund. Familieleden of naasten kunnen contact opnemen met de landelijke hulp- en advieslijn van de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) of een gesprek aangaan met een familievertrouwenspersoon. Daarnaast bieden ggz-instellingen veelal methodieken en hulpmiddelen aan, zoals psycho-educatie of de triadekaart, in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling. Een aantal instellingen hanteert deze instrumenten die (mede) gericht zijn op ondersteuning van familieleden en naasten als onderdeel van het familiebeleid. Steeds meer ggz-instellingen onderkennen het belang van familiebeleid en zijn bezig met de ontwikkeling en uitvoering daarvan. In het wetsvoorstel verplichte ggz zal de behandelaar verplicht worden om betrokkene actief en herhaaldelijk, op voor de patiënt geschikte momenten, erop te wijzen dat hij zich op diverse momenten in het zorgproces kan laten bijstaan door een familielid of naaste. Zo kan het familielid of de naaste bij de behandeling en evaluatie daarvan worden betrokken. Het familielid of de naaste wordt op deze manier beter geëquipeerd om bijvoorbeeld betrokkene te ondersteunen waar nodig, terugval te signaleren en weet wat te doen in geval van crisis.
Bent u ook trots op de drie instellingen die een ster hebben gekregen van het landelijk platform ggz, omdat deze een goed familiebeleid voeren?2
Deze drie instellingen zijn volgens het landelijk platform ggz (LPGGz) een goed voorbeeld voor andere instellingen voor wat betreft de wijze waarop met familie in de GGZ kan worden omgegaan. Dat is een mooie prestatie. Het is een goed initiatief van de LPGGz om deze goede praktijkvoorbeelden op hun website te plaatsen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen.
Bent u ook zo geschrokken dat vele instellingen niet de moeite hebben genomen de vragenlijst ten behoeve van het sterrensysteem voor patiënten en hun familie in te vullen? Wat zegt dit over de cultuur in de ggz-sector?
Inmiddels is bekend dat niet 40, maar 44 instellingen de enquête hebben ingevuld. Ik heb van GGZ-Nederland en de LPGGz begrepen dat zij tevreden zijn met deze respons. Waarom 16 instellingen niet hebben gereageerd kan diverse oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn, dat een instelling niet reageert omdat zij eerst haar familiebeleid nog verder wil ontwikkelen voordat zij naar een prijs wil meedingen. Daarbij past dat het overzicht van welke instellingen sterren voor onderdelen van familiebeleid hebben gekregen door de LPGGZ gedurende het jaar aangevuld kan worden. Het is een dynamisch systeem. Naar mijn mening kunnen daarom geen conclusies worden verbonden aan de respons op deze enquête ten aanzien van de cultuur in de ggz-sector.
Vindt u het ook zeer teleurstellend dat vele instellingen nog geen familiebeleid voeren? Zo ja, op welke manier gaat u stimuleren dat hier verandering in komt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Eveneens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manier kan een zorgverzekeraar stimuleren dat instellingen een goed familiebeleid voeren? Wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft nog niet elke instelling een familievertrouwenspersoon? Vindt u het van belang dat instellingen een familievertrouwenspersoon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat instellingen hier werk van maken?
In eerdere antwoorden op Kamervragen over het familiebeleid in de ggz (2011Z20400, 2011Z21192) heb ik reeds aangegeven dat een goede belangenbehartiging van familieleden en naastbetrokkenen van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is. Het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet dan ook in de verplichting tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp) voor ggz-instellingen.
De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) die in 2010 is opgericht moet ervoor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Zoals ik reeds in eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het familiebeleid in de GGZ (2011Z21192) van 8 november 2011 heb gemeld, beschikken 35 ggz-instellingen al over een fvp. De LSFVP werkt momenteel hard aan de verdere ontwikkeling en spreiding van de fvp-functie. Voor instellingen en regio’s waar (nog) geen fvp beschikbaar is, biedt de landelijke hulp- en advieslijn toegang tot de fvp-functie.
Deelt u de mening dat ouders, die erg verward en/of verslaafd zijn, hun opvoedkundige taak niet altijd goed kunnen vervullen, en dat daarom automatisch gekeken moet worden wat het effect van de ziekte van de ouder op het kind heeft? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet overal?
Ja, het is bekend dat ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hun opvoedkundige taak door de omstandigheden waarin zij verkeren niet altijd naar behoren kunnen vervullen.
In aanvulling op de meldcode kindermishandeling «Over sommige kinderen moet je praten» heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2011 de handreiking «Gebruik meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» opgesteld. Met deze handreiking worden psychiaters bewust gemaakt van het feit dat de volwassen patiënt ook een ouder kan zijn en gewezen op het mogelijke effect van de stoornis op de opvoeder. De psychiater zal bij elke ouder een inschatting maken van de mogelijke consequenties van het psychiatrisch beeld voor de opvoedingscapaciteiten van de patiënt op dat moment. Bij twijfel zal de psychiater in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De IGZ doet in 2012 onderzoek naar de invoering van de meldcode in de gezondheidssector en gaat daarbij voor de GGZ-sector uit van de afspraken zoals opgenomen in de handreiking.
Bent u ervan op de hoogte dat het merendeel van kinderen in de jeugdzorg te maken heeft met ouders die een probleem hebben, en dit dus een grote voorspellende factor is? Is het in dat licht niet logisch dat alle kinderen van ouders met een ggz-ziektebeeld die preventieve aandacht/ ondersteuning krijgen?
Kinderen in de jeugdzorg hebben vaak ouders met psychische problemen. Maar kinderen van ouders met psychische problemen kunnen desalniettemin gezond opgroeien. Er is vaak ook een gezonde ouder of steun uit de omgeving. Op grond van signalen moeten zij preventieve aandacht en ondersteuning krijgen. Zie verder het antwoord op vraag 10 en 14.
Vindt u het een gemiste kans dat, indien een kind zorg krijgt er – terecht- naar het gezinssysteem wordt gekeken, maar als een ouder zorg krijgt er niet automatisch naar een kind wordt gekeken? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Zie het antwoord op vraag 10. Preventief ingrijpen leidt over het algemeen tot goede resultaten waardoor deze kinderen later niet in de jeugdzorg of ggz terechtkomen. Familiebetrokkenheid in de ggz vind ik belangrijk. Het is belangrijk dat bij de behandeling van een patiënt met psychische problemen de familie (volwassenen en kinderen) hierbij betrokken wordt.
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de individuele behandelaar om in de behandeling dit aspect mee te nemen. De behandelaar moet daarbij handelen zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten of daar gemotiveerd van afwijken. Indien een behandelaar niet handelt zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten en daar geen goede argumentatie voor heeft opgenomen in het dossier is de betreffende behandelaar uiteindelijk tuchtrechterlijk aansprakelijk.
Omdat ik KOPP (kinderen met ouders met psychische problemen)/KVO (kinderen van verslaafde ouders) een belangrijke doelgroep vind, laat ik een handreiking KOPP/KVO voor gemeenten ontwikkelen. Doel van deze handreiking is om dit aanbod toegankelijker voor gemeenten te maken en de inkoop ervan door gemeenten te faciliteren. Verder heb ik de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gevraagd om het bestaande aanbod wederom onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ-Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven.
Hoewel familiebeleid in de ggz nog niet breed ingevoerd is, zien steeds meer ggz-instellingen het belang hiervan in en besteden zij er steeds meer aandacht aan.
Vindt u ook dat, als ouders met een ggz-ziektebeeld in behandeling zijn, er automatisch door behandelaren gekeken moet worden welk effect dit op kinderen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat nu dan nog niet overal?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u er van dat de preventieve aandacht/ ondersteuning van kinderen van ouders in de ggz niet voor elk kind beschikbaar is, maar het afhangt of een instelling dit aanbiedt? Vindt u dat behandelaren automatisch kinderen moeten betrekken en zo nodig verwijzen naar KOPP of KVO (kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO)? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Het is bekend dat niet elk kind de preventieve aandacht en ondersteuning krijgt die het behoeft. Voor KOPP/KVO-kinderen is er een voldoende en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de Wmo voor de inkoop hiervan verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe kan, indien ouders wel een ggz-ziektebeeld hebben, maar niet in behandeling zijn, en er al helemaal geen preventieve aandacht voor kinderen is, vroegsignalering verbeterd worden, zodat ook deze kinderen preventieve aandacht/ondersteuning krijgen, voordat het te laat is en jeugdzorg nodig is?
Niet alleen de ggz maar ook andere partijen (b.v. gemeenten, scholen, politie, maatschappelijk werk, enz.) hebben een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van deze kinderen. De handreiking KOPP/KVO zal hiertoe extra handvatten bieden.
Deelt u de mening dat preventieve aandacht/ondersteuning van deze kinderen niet door een aparte instantie moet worden gedaan, waardoor er weer nieuwe intakes moeten worden gedaan, maar liefst zo dicht mogelijk bij de behandelaren die de casus al kennen?
Ja, dit lijkt mij de meest efficiënte en voor de handliggende werkwijze en voor de kinderen het minst belastend.
Vindt u dat, nu de leidraad oudermelding in ziekenhuizen geldt; hier ook aan mee moet worden gedaan in de ggz-sector en onderdeel moet worden van de taskforce die in december 2012 is ingesteld?
U doelt waarschijnlijk op het ouderprotocol Medisch Centrum Haaglanden dat is opgesteld voor de spoedeisende hulp en waarover in het AO kindermishandeling van 15 december 2011 is gesproken. Brede verspreiding van dit protocol zal vanuit de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden gestimuleerd. Overigens wordt het protocol dit jaar geëvalueerd. Begin 2013 worden de resultaten verwacht.
De ggz-sector kent al vergelijkbare initiatieven en wordt hierop getoetst door de IGZ. Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich motie Bruins Slot en Bouwmeester over kinderen van ouders met psychiatrische problemen3, waarin de regering wordt verzocht het veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen? Kunt u aangeven hoe het staat met het opstellen van de handreiking voor gemeenten over het specifieke aanbod en de inkoop hiervan? Kunt u daarnaast aangeven wie er verantwoordelijk is voor de financiering van programma’s voor KOPP/KVO?
Ja, ik herinner mij de motie van Bruins Slot en Bouwmeester. De planning is dat in het najaar de handreiking gereed zal zijn.
In 2009 heeft het College voor Zorgverzekeringen bepaald dat programma’s voor KOPP/KVO tot selectieve preventie behoren. Selectieve preventie behoort tot het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.
De relatietherapie |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies om hulp voor relatieproblematiek niet meer onder te verzekeren geneeskundige GGZ (het basispakket) te laten vallen, zoals blijkt uit het adviesrapport «Geneeskundige GGZ», welke is uitgebracht door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1
Wij zijn bekend met het recente advies van het CVZ over afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ. Hierin stelt het CVZ onder andere dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit is in lijn met zijn eerdere adviezen. Wij volgen het oordeel van het CVZ, omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ, zoals in de reactie op het advies van 15 juni 2012 is aangegeven (Z 3119679).
Relatietherapie kan bijdragen aan het voorkomen van een (echt)scheiding. Relaties en relatievorming maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Men moet terug kunnen vallen op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg, als er sprake mocht zijn van een psychische stoornis die onder het verzekerd pakket valt.
Bent u het er mee eens dat scheiden in veel gevallen leidt tot toename van (problematische) schulden, zoals beweerd wordt in het artikel «Als scheiden te duur is, moet je creatief zijn»?
Ik deel uw standpunt dat een scheiding verstrekkende individuele gevolgen kan hebben en dat een toename van het aantal scheidingen een groter beslag legt op sociaal-maatschappelijke voorzieningen is evident. Vanuit mijn verantwoordelijkheid ben ik erop gericht gemeenten te ondersteunen om de negatieve gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie van ouders en (echt)scheiding zoveel mogelijk te beperken. Dit onderwerp is geagendeerd binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd. Ik heb niet de indruk dat een landelijk onderzoek naar de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland een toegevoegde waarde heeft als het gaat om het ondersteunen van de verantwoordelijkheid van gemeenten in deze.
Bent u het er mee eens dat een scheiding voor kinderen problematische gevolgen kan hebben?2
In mijn antwoorden op vragen van uw kamer met de brief van 3 april 2012 (102191–100369-J), constateer ik dat er een groeiend besef is dat spanningen tussen ouders en eventuele echtscheiding negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Gevolgen die soms tot ver in de volwassenheid waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat de gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie tussen hun ouders zoveel mogelijk beperkt worden. In mijn beleid is een van de drie speerpunten de volgende: we gunnen ieder kind dat als het volwassen is, een relatie kan hebben en onderhouden. Dat leert het als kind en kijkt het af van de omgeving en dus vaak in het gezin van zijn ouders. Maar anderzijds maken relaties en relatievorming deel uit van het privédomein van individuele burgers. De overheid moet zich hierbij terughoudend opstellen.
Met het agenderen van dit onderwerp binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd, worden gemeenten gestimuleerd in het aanbieden van (preventief) hulpaanbod. Een toenemend aantal Centra voor Jeugd en Gezin besteedt hieraan al aandacht. De handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin wordt eind augustus gepubliceerd.
Bent u van plan dit advies van het CVZ over te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de handreiking voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's) die deze zomer gepubliceerd zal worden, waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop CJG's op dit terrein een rol kunnen spelen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat reductie van bewezen effectieve partner-relatiebehandeling zal leiden tot toename van het aantal scheidingen, gegeven dat deze behandelingen bij 70% van de echtparen een duidelijk positief effect heeft?4
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de gevolgen van een scheiding voor kinderen tot ver in de volwassenheid meetbaar kunnen zijn?5
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat toename van het aantal scheidingen een extra druk betekent op de (sociale) woningmarkt, extra kosten meebrengt voor kinderopvang, juridische hulpverlening en jeugdzorg en dat de omvang hiervan nog onderzocht dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid erop aan te dringen om de verspreiding en uitvoer van preventieve programma’s gericht op (echt)scheidingspreventie en relatieverbetering te ondersteunen, en gemeenten te stimuleren deze programma’s in te zetten binnen de lokale gemeenschap?6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van (echt)scheiding in Nederland, zodat betrouwbare Nederlandse data beschikbaar komen welke als basis kunnen dienen voor toekomstig beleid gericht op vermindering van de maatschappelijke kosten ten gevolge van (echt)scheiding?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over het Pakketadvies op 21 juni?
Wij hebben u met de reactie op het advies van het CVZ over de afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ van 15 juni 2012 en de schriftelijke antwoorden op vragen van uw kamer van 3 april 2012 geinformeerd over ons standpunt.
De mogelijke besmetting van patiënten in het ZBC Medisch Centrum Biltstraat (zelfstandig behandelcentrum) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënten mogelijk besmet met Hepatitis en HIV»?1
In het bericht in de Telegraaf van 12 juni 2012 wordt verwezen naar een ernstig incident uit 2007 waarbij een jonge vrouw na een plastisch chirurgische ingreep in het Medisch Centrum Biltstraat kwam te overlijden. Er zijn mij geen aanwijzingen bekend die erop wijzen dat dit incident zou kunnen samenhangen met de gebeurtenissen in Medisch Centrum Biltstraat in 2012.
Het is van belang voor de gezondheid van betrokkenen en om besmetting van derden te voorkomen dat een zogenaamde «lookback procedure« wordt gevolgd. Dat houdt in dat iedereen die behandeld is in de periode dat de sterilisatie niet op orde was, wordt opgeroepen om zich te laten onderzoeken op mogelijke besmettingen en indien nodig adequate behandeling krijgt. Het bepalen van de patiëntengroepen die mogelijk een risico hebben gelopen en dus opgeroepen worden, moet wel uiterst zorgvuldig gebeuren en dat kost tijd. Ik verwijs ook naar mijn brief over mogelijke besmetting in het behandelcentrum te Utrecht die ik op verzoek van uw Kamer op 2 juli 2012 heb gestuurd (briefkenmerk CZ- 3120341).
Bent u op de hoogte van het aantal patiënten dat mogelijk besmet is geraakt?
Neen. Er zijn 903 patiënten betrokken in de lookback procedure. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Wordt ook het personeel gecontroleerd op mogelijke besmettingen?
Er zijn geen personeelsleden gecontroleerd. Bij patiënten zouden eventueel besmettingen plaatsgevonden kunnen hebben ten gevolge van onvoldoende gereinigde materialen die bij operaties wordt gebruikt. Medewerkers zijn niet aan deze besmettingsrisico’s blootgesteld.
Vindt u het verantwoord dat er nu pas patiënten worden opgeroepen, terwijl de mogelijke besmetting plaatsvond tussen januari en maart van dit jaar?
De mogelijke kans op besmetting is eind maart 2012 geconstateerd. Ik heb begrepen dat het tijdsverloop tussen dat moment en het moment waarop patiënten zijn opgeroepen geen nadelige gevolgen heeft voor het effect van een eventuele behandeling, mocht inderdaad blijken dat er besmetting heeft plaatsgevonden. Zorgvuldig handelen is in een dergelijke situatie van groot belang om ervoor te zorgen dat de juiste patiënten worden opgeroepen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Tijdens de risicobeoordeling is rekening gehouden met de mogelijke risico's voor contacten van de patiënten. In deze casus is, zoals gebruikelijk in de infectieziektebestrijding, gewerkt volgens het «ring voor ring» principe. Dat houdt in dat in eerste instantie patiënten van Medisch Centrum Biltstraat die in de periode 1 januari t/m 28 maart 2012 een medische ingreep hebben ondergaan in aanmerking komen voor screening op hepatitis B, hepatitis C en HIV (eerste ring). Wanneer een patiënt besmet blijkt met de meldingsplichtige infectieziekten hepatitis B of hepatitis C, is de GGD verantwoordelijk voor de uitvoering van een contactonderzoek. De GGD neemt in dat geval contact op met de patiënt om te inventariseren welke personen in de naaste omgeving mogelijk een risico lopen of gelopen hebben (tweede ring). De GGD adviseert de patiënt en zijn naasten hoe besmetting van hen te voorkomen is. HIV is geen meldingsplichtige ziekte. De internist-infectioloog van het UMCU zal in dit geval met de patiënt bespreken hoe om te gaan met personen in de naaste omgeving
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken geweest bij het interne onderzoek dat het ZBC heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft het RIVM gevraagd het proces van reinigen, desinfecteren en steriliseren nader te onderzoeken, toen bij een bezoek op 28 maart 2012 bleek dat dit proces tekortkomingen liet zien. Het RIVM heeft aan de IGZ gerapporteerd. Op basis van dat rapport heeft de IGZ het Medisch Centrum Biltstraat geadviseerd om met externe deskundigen de lookback procedure in gang te zetten. Op basis van het advies van het UMC Utrecht en de GGD Utrecht heeft het MCB de lookback uitgevoerd.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, indien blijkt dat er daadwerkelijk mensen besmet zijn geraakt?
Nee, daar zie ik op dit moment de noodzaak niet van in.
Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
De overwegingen van de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Leers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers zich mogelijk laat leiden door niet-medische overwegingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat artsen te allen tijde objectief een diagnose moeten kunnen stellen, zonder daarbij beïnvloed te worden door gemeentelijk of regeringsbeleid en de eventuele mogelijkheden voor opvang?
Ja, altijd en zonder voorbehoud.
Deelt u de zorgen over de voorbeelden van verwaarloosde zorgvragen, waardoor mensen met bijvoorbeeld kaakabcessen door blijven lopen, terwijl medische behandeling noodzakelijk is? Bent u bereid het uitsluiten van tandartszorg van het waarborgfonds voor zorg aan mensen zonder rechtmatig verblijf te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder in mijn brief van 8 december 2011 naar aanleiding van de evaluatie van de regeling financiering zorg illegalen heb aangegeven, is er voor gekozen om het wettelijke aansprakenpakket (basispakket) onder de bijdrageregeling te brengen. Dit betekent dat chirurgisch tandheelkundige hulp van specialistische aard onder de bijdrageregeling valt. Ik merk op dat het vergoedingensysteem van art. 122a als uitgangspunt hanteert, dat betrokkenen de kosten van de zorg in beginsel zelf betalen. Ik zie geen reden om voor de zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen een ander beleid te voeren dan voor verzekerden.
Bent u bereid bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek te laten instellen naar de in het artikel genoemde zaken, en naar de onafhankelijkheid van GGD-artsen in het algemeen?
In 2012 schenkt de IGZ specifiek aandacht aan verantwoorde (keten)zorg voor kwetsbare groepen. Het toezicht van de IGZ richt zich daarbij op groepen in de bevolking die vanwege hun geringe sociale redzaamheid extra kwetsbaar zijn voor gezondheidsrisico’s. Deze groepen hebben over het algemeen een slechtere gezondheid dan de rest van de bevolking. De IGZ onderzoekt daarbij ook complexe problemen op verschillende leefgebieden, waarbij vaak meerdere hulpverleners en instanties zoals het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken zijn. Dit met betrekking tot hun rol ten aanzien van medische advisering. Ik geef de voorkeur aan een dergelijke brede insteek boven een insteek die slechts toeziet op de rol van één doelgroep en/of actor.
Het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland?1 Herinnert u zich eerdere vragen over de hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen2?
Ik ben bekend met het artikel over het onderzoek van de heer Makdoembaks. In dit artikel, waarin het boek van de heer Makdoembaks wordt aangehaald, staat dat de babysterftecijfers in de Bijlmer de afgelopen decennia veel te hoog zijn. In deze wijk komen dan ook veel sociale en medische risicofactoren samen. Dat plaatst de zorg in deze specifieke wijk voor een enorme uitdaging. In het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn deze risicofactoren specifiek aan de orde geweest. Ik ben overigens blij dat de cijfers over de afgelopen jaren een daling in de babysterfte, ook in deze wijk, laten zien. Dit neemt niet weg dat er nog steeds hard gewerkt moet worden aan het verlagen van babysterfte, landelijk en op wijkniveau. Er is nog steeds winst te behalen.
Is het waar dat vermijdbare babysterfte onder de bewoners van de Bijlmer wordt veroorzaakt doordat de zorg in Amsterdamse ziekenhuizen onder de maat is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe verklaart u dat het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost de hoogste babysterfte van Nederland kent?
Ook uit eerder onderzoek, op basis van de Perinatale Registratie Nederland, is bekend dat de babysterfte in het stadsdeel Zuidoost het hoogste van Amsterdam is en dat dit voornamelijk ligt in de sociale en medische risicofactoren. De IGZ heeft geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat daarbovenop de kwaliteit van de zorgverlening in de Amsterdamse ziekenhuizen minder zou zijn dan elders in het land. Het veld werkt erg hard op dit moment aan het opvolgen van de adviezen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Daarbij zijn al belangrijke stappen gezet. De heer Makdoembaks stelt dat artsen niet leren van hun fouten. In het geval van perinatale sterfte is dit zeker wel het geval. Ook de Amsterdams ziekenhuizen voeren de Perinatale Audit uit, waarin alle sterfte gevallen na 37 weken zwangerschap worden geaudit. De uitkomsten van deze audit leveren concrete verbeterpunten op voor de praktijk en worden lokaal ingevoerd.
Hoe beoordeelt u de analyse dat diverse sociale en medische factoren, zoals tienerabortussen vaak in combinatie met een chlamydia-infectie in het verleden, plus inadequate zorg en begeleiding tijdens de zwangerschap en geboorte, bijdragen aan de hoge babysterfte onder vrouwen uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Ghana? In hoeverre wordt er op dit moment aandacht aan deze specifieke problematiek geschonken?
De heer Makdoembaks geeft zeer relevante aanbevelingen. Zowel de ABCD studie in Amsterdam als diverse studies in Rotterdam hebben al eerder soortgelijke aanbevelingen opgeleverd. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het College Perinatale Zorg (CPZ) stimuleert de implementatie van deze adviezen.
De heer Makdoembaks geeft aanbevelingen over risicoselectie die beter kan. Ik ondersteun en financier een project van het Erasmus MC: Healthy Pregnancy 4 All. Dit project, dat van start is gegaan in 14 steden waar de sterfte hoog is, bevat een nieuwe aanpak van de risicoselectie. Ook geeft de heer Makdoembaks aanbevelingen over de samenwerking. Alle regio’s in Nederland zijn zich hier bewust van en hieraan wordt gewerkt in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden. Het College Perinatale Zorg ondersteunt en adviseert de regio’s en geeft hen handvaten om de samenwerking te verbeteren.
Deelt u de mening dat voor deze groepen vrouwen selectieve preventiemaatregelen ten aanzien van preconceptiezorg geïntensiveerd dienen te worden? Zo ja, voor welke andere groepen vrouwen zou dit ook moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen stemmen mij zeer positief en geven mij het vertrouwen dat de afname in de babysterfte de komende jaren verder kan worden doorgezet. Ook in wijken zoals Amsterdam Zuidoost.
Bent u bereid specifieke maatregelen te treffen, teneinde het hoge aantal sterftegevallen rond de geboorte in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost te doen afnemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op voorgaande vragen blijkt neem ik mijns inziens voldoende specifieke maatregelen om de babysterfte te doen afnemen, ook in Amsterdam Zuidoost.
Welke zes gemeenten doen mee aan de proef die in 2011 is gestart voor de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden? Kunnen er al conclusies en lessen worden getrokken uit genoemde proef? Zo ja, welke? Zo nee, binnen welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de proef?
Zoals reeds aangegeven nemen 14 gemeenten deel aan het project Healthy Pregnancy 4 All van het Erasmus MC. Dit aantal is beduidend groter dan eerst voorzien. Op basis van een analyse van de perinatale sterfte en morbiditeit gegevens hebben de onderzoekers overleg gevoerd met de colleges van B&W van diverse gemeenten over de mogelijke deelname en randvoorwaarden in de proef. De colleges van deze gemeenten achten de «sense of urgency» van de hogere lokale perinatale sterfte/morbiditeit dermate hoog dat zij allen deel wensen te nemen aan het project. In het project participeren de gemeenten Amsterdam, Almere, Appingendam, Delfzijl, Den Haag, Enschede, Groningen, Heerlen, Menterwolde, Nijmegen, Pekela, Schiedam, Tilburg en Utrecht.
Gezien de fase van het project van het Erasmus MC is het op dit moment te vroeg om reeds conclusies en lessen te kunnen trekken.
Enerzijds omdat in de gemeenten de zorgpaden netwerken, die verbonden zijn aan de risicoselectie en de andere wijze van preconceptiezorg, opgericht en uitgebouwd worden. In deze netwerken wordt de verbinding tussen de curatieve zorg en de preventieve activiteiten van de gemeenten gelegd. Daar waar mogelijk, wordt aangesloten bij reeds bestaande lokale samenwerkingsvormen van professionals. Gezien het groter aantal deelnemende gemeenten vraagt het organiseren van de verbinding meer tijd dan eerder binnen het project is voorzien.
Anderzijds omdat de eerste perinatale sterfte- en morbiditeitsgegevens pas aan het einde van het project in 2014 beschikbaar zullen komen. Deze cijfers worden verkregen via de Perinatale Registratie Nederland. Deze gegevens komen altijd met enige vertraging beschikbaar, vanwege de bewerking die PRN op de individuele gegevens dient toe te passen.
Wel verwacht ik de Kamer begin volgend jaar te kunnen informeren de voortgang van procesmatige aspecten van het project
Welke rol speelt of zou het College Perinatale Zorg (CPZ) kunnen spelen ten aanzien van deze problematiek in genoemde regio? Welke acties gaat het CPZ nu ondernemen?
Om te bevorderen dat de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in praktijk worden gebracht is het College Perinatale Zorg (CPZ) opgericht, waarin de diverse beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Het college is nu druk bezig om te bevorderen dat de kwaliteit van de geboortezorg in iedere regio in Nederland toeneemt. Binnen het CPZ werken diverse commissies waaronder de commissie voorlichting en preconceptiezorg. Ik heb gevraagd aan het CPZ of zij bekend zijn met het boek van de heer Nizaar Makdoembaks en dat is het geval. Ik heb het CPZ gevraagd om specifiek aandacht te hebben voor de specifieke situatie in de regio Amsterdam. Het CPZ heeft hiervoor contact opgenomen met de betrokken verzekeraar.
Privé-afkickklinieken die verslaafden misleiden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Klinieken kleden verzekeraars uit; geen controle op exotisch afkicken»1 en het artikel: «Prive-afkickklinieken misleiden verslaafden»2?
In de artikelen wordt gewezen op misstanden in de particuliere verslavingszorg, in het bijzonder bij in het buitenland gevestigde klinieken. Op basis van de uitlatingen zou de indruk kunnen worden gewekt dat privé-afkickklinieken er per definitie bedenkelijke praktijken op na houden. Mijn indruk is dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika die daar gevestigd is door een particuliere verslavingszorginstelling in Nederland.
Was u op de hoogte van dit probleem? Zo ja, waarom heeft u hier niet eerder iets tegen ondernomen?
Nee.
Wat is uw reactie over het feit dat verslaafde mensen geronseld worden onder het mom via een luxueus verblijf af te kicken?
Zorgaanbieders behoren zodanige informatie te verstrekken over de behandeling en alle aspecten die daarmee verband houden, dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van artikelen 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg een richtsnoer informatiestrekking zorgaanbieders opgesteld. Het artikel van 5 juni 2012 bevat aanwijzingen dat de situatie in een bepaalde kliniek in Zuid-Afrika door patiënten anders is ervaren dan op grond van de werving op de website mocht worden verwacht. De NZa neemt dit mee in het signaaltoezicht. Indien er sprake is van misleidende reclame kan de NZa hiertegen optreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen terug in Nederland gedupeerd worden met forse rekeningen, omdat zorgverzekeraars geen contracten hebben afgesloten met de betreffende privéklinieken?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen met welke zorgaanbieders zij een contract sluiten. Indien een verzekerde (met een naturapolis) naar een zorgaanbieder gaat waarmee zijn verzekeraar geen contract heeft, heeft de verzekerde recht op een restitutievergoeding. De verzekeraar bepaalt de hoogte van deze vergoeding, die gebaseerd is op een marktconform tarief, en dient hierover duidelijke informatie te verstrekken via de polisvoorwaarden en zijn website. De NZa houdt hier toezicht op. Het kan zijn dat deze vergoeding lager uitvalt dan de kosten die door de zorgaanbieder in rekening worden gebracht. Verzekerden doen er verstandig aan altijd eerst goed de polisvoorwaarden door te nemen en contact op te nemen met de zorgverzekeraar om zekerheid te krijgen over de hoogte van de vergoeding, zeker wanneer het gaat om (dure) behandelingen in het buitenland.
Als een verzekerde naar een zorgaanbieder gaat, dan is het zijn verantwoordelijkheid om vooraf te weten welke kosten voor zijn rekening komen. Als het een instelling betreft met wie geen contract is gesloten is en die daarnaast duur is en in het buitenland is gevestigd, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om goed te weten wat de kwaliteit van de geleverde zorg is en hoe en door wie de rekening wordt betaald.
Wat is uw reactie op de exorbitante declaraties die zijn ingediend, en welke maatregelen gaat u treffen om de bestuurders voor deze wanpraktijken aansprakelijk te stellen?
Ik heb geen inzicht in de bedragen die bij zorgverzekeraars in deze worden gedeclareerd en weet dus ook niet of deze als exorbitant kunnen worden bestempeld. De zorgverzekeraar vergoedt uitsluitend behandelkosten. Reis- en verblijfkosten worden niet vergoed. Desgevraagd heeft verzekeraar CZ aangegeven dat door de betreffende kliniek in Zuid-Afrika declaraties worden ingediend van ongeveer € 25 000,–. Daarbij wordt een tarief gehanteerd voor een behandeling met klinisch verblijf, terwijl het volgens de zorgverzekeraar een ambulante behandeling betreft waarvoor een vergoeding geldt van ongeveer € 5000,–. Verzekeraar en zorgaanbieder voeren dienaangaande overigens een juridisch geding.
Heeft u zicht op de grootte van de problematiek? Hoeveel verzekerde zorg gaat er om in deze privé-afkickklinieken?
In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) worden gegevens verzameld vanuit de reguliere instellingen voor verslavingszorg. Er zijn geen gegevens beschikbaar vanuit de particuliere verslavingszorg. Ik heb daardoor geen zicht op het aantal hulpvragers dat een beroep doet op behandeling door een particuliere instelling in het buitenland.
Op basis van de gegevens van een enkele verzekeraar over 2010 is een grove schatting te maken. De omvang van de verzekerde zorg door de particuliere verslavingszorg bedraagt ongeveer € 32 miljoen. De helft daarvan betreft zorg die in het buitenland is verleend.
Is u bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland en onder welke Nederlandse Zorginstellingen vallen deze afkickklinieken?
Mij is niet bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland. Voor zover mij bekend zijn er drie Nederlandse instellingen die banden hebben met verschillende verslavingsklinieken in het buitenland. Dit zijn doorgaans samenwerkingsverbanden. Ik ken twee instellingen met een nevenvestiging in het buitenland. De dagbladartikelen hebben mijns inziens betrekking op één Nederlandse instelling (Serenity, voorheen Addiction Care) met een kliniek in Zuid-Afrika.
Zijn er andere landen naast Zuid-Afrika en Curaçao waar dergelijke privé-afkickklinieken wanpraktijken hanteren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De in de betreffende dagbladartikelen weergegeven commentaren vat ik op als signalen die mogelijk duiden op misstanden in één kliniek in Zuid-Afrika. Die wanpraktijken zijn niet aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Overigens is de IGZ niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. Ik beschik niet over gegevens die betrekking hebben op wanpraktijken in privé-afkickklinieken in andere landen dan wel op Curaçao. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg in Nederland, niet van de zorg in het buitenland.
Hoe hoog is de salariëring die de bestuurders van deze afkickklinieken zichzelf hebben toegeëigend? Gaat dit uit boven de Balkenendenorm? Gaat u maatregelen treffen om dit geld terug te vorderen?
Uit de jaarverslagen van particuliere klinieken zijn niet onmiddellijk de bestuurskosten af te leiden. Persoonlijke beheervennootschappen van bestuurders zijn hier debet aan.
Overigens is de WNT (wet normering topinkomens) nog niet van kracht, dus is er nog geen juridische titel voor terugvordering, mocht daar aanleiding toe zijn, van een eventuele overschrijding van het norminkomen.
Waarom houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen toezicht op Nederlandse zorginstellingen die in het buitenland gevestigd zijn? Gaat u bewerkstelligen dat de IGZ voortaan wel gaat controleren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt toezicht op basis van de Nederlandse gezondheidswetgeving en is niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. De IGZ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben. Het toezicht op de buitenlandse activiteiten van deze instellingen wordt in Nederland uitgevoerd op de hulpverlening die als voorbereiding op een buitenlands verblijf plaatsvindt. Het toezicht op de zorg die door buitenlandse vestigingen wordt geleverd en de aldaar werkende beroepsbeoefenaren valt onder de verantwoordelijkheid van de in het betreffende land gevestigde toezichthouder voor de gezondheidszorg.
Het is van groot belang dat de patiënt die kiest voor ongecontracteerde zorg in het buitenland zichzelf vergewist van de kwaliteit en beseft dat dit niet onder Nederlands kwaliteitstoezicht staat.
Is het waar dat zorgverzekeraars geen controles hebben gehouden, terwijl zij signalen ontvingen van gedupeerde mensen die geconfronteerd zijn met forse rekeningen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer uw oordeel hierover te geven?
De zorgverzekeraars kunnen op grond van de «Gedragscode Zorgverzekeraars» materiële controles uitvoeren. Indien het gaat om declaraties van een niet gecontracteerde instelling, zoals een buitenlandse verslavingskliniek, zijn de controlemogelijkheden minder vergaand en moeilijk uitvoerbaar. Volgens Zorgverzekeraars Nederland hebben zorgverzekeraars in deze onderzoek ingesteld.
Kunt u aangeven waarom er geen vergunningsplicht is voor personen die een privé-afkickkliniek oprichten? Bent u bereid alsnog een vergunningsplicht in te stellen als privéklinieken verzekerde zorg leveren, als het gaat om Nederlandse instellingen ook als ze in het buitenland gevestigd zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een privé-afkickkliniek zonder WTZi-toelating of vergunning dient zich te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te borgen. Een privé-kliniek wordt verplicht geregistreerd in een door het CIBG beheerd register. Hierdoor en door de oprichting van het Kwaliteitsinstituut en de extra kwaliteitswaarborgen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg acht ik het instellen van een vergunningsplicht overbodig. Een Nederlandse vergunningsplicht heeft bovendien geen enkel effect op buitenlandse klinieken die onder de wet van het desbetreffende land vallen.
Welke maatregelen gaat u treffen om een halt toe te roepen aan de malafide wanpraktijken van deze privé-afkickklinieken?
Zoals ik heb aangegeven is mijn indruk dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika. De NZA is gesignaleerd en er loopt een juridisch geding tussen één zorgverzekeraar en de betreffende kliniek over de declaraties. Vooralsnog wacht ik de bevindingen van de NZa en de uitkomst van het geding af.
Ontevreden patiënten klachtafhandeling in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de publicatie van het onderzoek van het onderzoeksinstituut Nivel in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), waarin geconcludeerd wordt dat zorggebruikers niet weten waar ze kunnen klagen, zich niet serieus genomen voelen en daardoor weinig vertrouwen hebben in de afhandeling van klachten binnen de gezondheidszorg?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat hierdoor «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen»?
Uit het onderzoek heb ik de stelling dat «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen» niet kunnen afleiden. De conclusies uit het onderzoek deel ik wel, zie mijn antwoord op vraag 6 en 8.
Deelt u de zorgen dat in de zorg alles om de patiënt/ zorgconsument draait, maar dat deze tegelijk de zwakste positie heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze versterken?
Ik ben net als u van mening dat de positie van de cliënt in de zorg moet worden versterkt. De onlangs controversieel verklaarde Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) geeft hier uitvoering aan. Één van de verbeteringen betreft het makkelijker maken voor cliënten om de naleving van hun rechten af te kunnen dwingen. De klachtenregeling van een zorginstelling zelf moet laagdrempeliger en cliëntvriendelijker worden en als de cliënt niet tevreden is over de uitkomst van de procedure moet hij de klacht kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie die niet alleen schadevergoedingen kan toekennen, maar die ook bindende uitspraken doet over het gedrag van de zorgaanbieder. Deze uitspraken worden openbaar gemaakt. Zo heeft klagen effect voor het individu en kan van de uitspraken worden geleerd (zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5 en 6).
Kan het zijn dat een enorme toename aan klachten van individuele burgers bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedurende de afgelopen jaren te wijten is aan het gegeven dat patiënten zich in voorliggende klachtenprocedures niet serieus voelen genomen? Zo ja, wat vindt u er dan van dat mensen ten einde raad bij de IGZ aankloppen, en ook daar te horen krijgen dat de IGZ er niet voor individuele burgers is?
Het aantal meldingen dat de IGZ ontvangt over incidenten in de zorg is de laatste jaren sterk gestegen. Een deel van de mensen die zich tot de IGZ wendt, betreft mensen die niet tevreden zijn over de wijze waarop hun klacht binnen een zorginstelling is afgehandeld. Dit geldt ook voor een deel van de mensen die zich tot de tuchtrechter wenden2. De IGZ behandelt echter geen klachten van patiënten en cliënten in de zin van waarheidsvinding achteraf en persoonlijke genoegdoening van de cliënt. De IGZ investeert overigens fors in het beter betrekken en goed omgaan met burgers, patiënten en cliënten. De IGZ ziet meldingen als signalen over de kwaliteit van zorg en treedt op wanneer deze kwaliteit onder de maat is of wanneer er sprake is van gevaar voor de patiëntveiligheid. Wanneer er een vermoeden is dat de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid in het geding is, dan onderzoekt de IGZ dat. Dit kan ook individuele cliënten betreffen.
Voor de afhandeling van individuele klachten is er op dit moment een wettelijk geregelde klachtenprocedure, die ik graag effectiever en transparanter wil maken. De huidige Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht een zorginstelling een klachtencommissie in te stellen, die klachten gegrond of ongegrond verklaart en de instelling niet bindend adviseert over de afhandeling hiervan. Dit is te vrijblijvend, ineffectief en onvoldoende transparant gebleken. Om die reden heb ik in het voorstel voor de Wcz opgenomen dat mensen terecht moeten kunnen bij een onafhankelijke geschilleninstantie die bindende uitspraken doet, schadevergoedingen kan toekennen en die uitspraken openbaar maakt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat patiënten/ zorgconsumenten betere ondersteuning in de klachtafhandeling verdienen, bijvoorbeeld door instelling van laagdrempelige ondersteuning via een «ombudsman zorg»?
Ik deel de mening dat er goede ondersteuning moet zijn bij de klachtafhandeling. Om die reden is in het wetsvoorstel voor de Wcz opgenomen dat een cliënt terecht moet kunnen bij een onafhankelijke persoon die hem bijstaat met informatie, advies en ondersteuning. Daarnaast zijn er in het veld ook verschillende organisaties waar mensen terecht kunnen voor informatie, advies en bemiddeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Zorgbelangorganisaties, de loketten van verschillende cliëntenorganisaties en het bemiddelingsloket bij de Letselschaderaad. Hier kunnen cliënten terecht met vragen over een (potentieel) geschil met een zorgaanbieder, ook wanneer er (nog) geen sprake is van een juridische procedure. Ik kan mij overigens voorstellen dat de patiënt hierin niet zomaar de weg kan vinden. Daarom heb ik in de Wcz voorstellen gedaan om de patiënt beter te begeleiden en om veel meer helder te maken waar hij naartoe moet. De geschillencommissie zal deze rol moeten gaan spelen.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat zes op de tien patiënten het niet duidelijk vinden waar zij met hun klachten terecht kunnen, en dat slechts een derde van de patiënten zich serieus genomen voelt bij klachten?
Deze conclusies herken ik. Deze liggen in de lijn van eerdere onderzoeken naar de werking van het klachtrecht in de zorg3. Deze onderbouwen het belang van de verbeteringen in het klachtrecht die ik door wil voeren. Graag wijs ik ook op het recent door de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Vereniging Klachtenfunctionarissen (VKIG) uitgevoerde onderzoek naar de vindbaarheid van klachtenfunctionarissen bij 84 ziekenhuizen en 95 andere zorgorganisaties, waarbij de onderzoekers een «mystery-klager» hebben ingezet.4 De conclusie van het onderzoek is dat de klachtenfunctionaris bij zowel de ziekenhuizen als de overige instellingen zeer goed bereikbaar is, maar dat de informatie van de klachtenfunctionaris niet altijd even duidelijk is en het klachtenmanagement niet effectief genoeg. De NPCF besluit haar nieuwsbericht over het onderzoek met een pleidooi voor een snelle invoering van de Wcz omdat dit wetsvoorstel in bredere klachtenmogelijkheid voorziet. Zo wordt onder andere een klachten- en geschillenprocedure voorgeschreven die niet vrijblijvend is, meer waarborgen voor onafhankelijkheid kent en transparanter is (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Welke conclusies verbindt u aan het onderzoek over de klachtenprocedures in de gezondheidszorg? Welke conclusies verbindt u hieraan over de houding van hulpverleners in de gezondheidszorg op het gebied van klachtenafhandeling en omgang met de patiënt?
Het onderzoek van het Nivel en de KNMG onderschrijft het belang dat de voorgestane verbeteringen in het klachtrecht snel worden doorgevoerd. De IGZ betrekt de resultaten van het onderzoek bij haar toezicht op de klachtafhandeling. In 2012 wordt dit toezicht geïntensiveerd en in 2013 volgt een thematisch onderzoek van de inspectie naar klachtafhandeling.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat slechts een derde van de patiënten vindt dat de procedure van klachtenafhandeling in de gezondheidszorg eerlijk, dat slechts een vijfde deze procedures onpartijdig vindt en dat meer dan de helft van de patiënten het met de stelling eens is dat artsen en ziekenhuizen elkaar de hand boven het hoofd houden? Welke conclusies verbindt u hieraan over de positie van de patiënt in de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het Nivel en de KNMG dat zowel zorggebruikers als artsen denken dat er geen openheid is wanneer er iets niet goed gegaan is in de behandeling? Wat gaat u eraan doen om meer openheid en transparantie te bewerkstelligen bij de afhandeling van klachten?
Deze conclusie is teleurstellend. Ik hecht aan een goede en open communicatie tussen arts en cliënt. In de behandelrelatie, maar ook wanneer iets niet goed is gegaan of als er sprake is van een geschil. Ik vind dat cliënten recht hebben op informatie als er iets fout is gegaan en dat de zorgaanbieder deze informatie verplicht op moet nemen in het dossier. Dit versterkt tevens de positie van de cliënt in juridische procedures. Dit is opgenomen in de Wcz.
Ik zie eveneens dat de partijen in het zorgveld met dit soort signalen aan de slag zijn gegaan om meer (gevoel van) openheid te realiseren. Zo heeft de Letselschaderaad in juni 2010 de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) uitgebracht. In deze code worden aanbevelingen gedaan gericht op het bevorderen van openheid in de zorgverlening. Deze code wordt breed onderschreven door zowel cliëntenorganisaties, organisaties van zorgaanbieders – en zorgverleners en schadeverzekeraars. Deze code bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het reageren op incidenten door de zorgverlener. Het tweede deel over een adequate afwikkeling van verzoeken om schadevergoeding door belangenbehartigers en verzekeraars. Met name het eerste deel beschrijft de gewenste openheid en transparantie nadat er iets mis is gegaan in de zorg. Het toont ook aan dat de verbeteringen die in de Wcz worden voorgesteld nodig zijn.
Wat is uw oordeel over het artikel «reorganisatie geslaagd, patiënt overleden»?2 Deelt u de mening dat ook hier de patiënt niet centraal staat, op welke manier wilt u dat veranderen?
Het artikel beschrijft beeldend de ervaringen van de journalist bij de presentatie van de reorganisatie van het Erasmus MC. De journalist stelt daarin dat in de reorganisatie te weinig is gekeken naar het belang van de patiënt en de verbeteringen die nodig zouden zijn om de zorg meer patiëntgericht te maken. Zoals ik ook in de eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik het van belang om de positie van de cliënt in de zorg te versterken, zodat het voor zorginstellingen vanzelfsprekend wordt om ook in dit soort trajecten het belang van de cliënt centraal te stellen. De ervaringen wijzen nog eens extra op de noodzaak van de in de Wcz voorgestelde verbeteringen.