Fouten bij keuring van zieke jongeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «fouten bij keuring zieke jongeren» waaruit blijkt dat de beoordeling van een op de vijf jonggehandicapten verkeerd is?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ken het bericht. Hieruit trek ik overigens niet de conclusie dat de beoordeling van 1 op de 5 jonggehandicapten verkeerd is, maar dat in 2016 in 1 op de 5 gevallen de rechtmatigheid van de beslissing niet gegarandeerd was. Natuurlijk vind ik dat ernstig. Tegelijk zie ik hier de waarde bewezen van het interne proces van kwaliteitsborging dat UWV heeft ingeregeld. UWV heeft deze ernstige tekortkoming in het proces onderkend en verbetermaatregelen ingezet.
Onderschrijft u dat het onacceptabel is dat 33% van de jonggehandicapten geen Wajong-uitkering krijgt hoewel hij of zij blijvend arbeidsongeschikt is?
In het bewuste artikel wordt gesteld dat 33% van de gevallen die UWV heeft onderzocht ten onrechte geen Wajong-uitkering is toegekend. Dat is onjuist. Het rapport waarnaar wordt verwezen geeft aan dat in 6% van de afgewezen Wajongaanvragen de kans bestaat dat dit onterecht was. De algemene conclusie van het rapport luidde dat in 20% van de onderzochte gevallen een risico bestaat op een onjuiste beoordeling. Dat vind ik en met mij UWV, inderdaad niet acceptabel.
Hoe gaat u zorgen dat het werk van arbeidsdeskundigen de toets der kritiek kan doorstaan, nu uit het onderzoek blijkt dat slechts zeven procent van de arbeidsdeskundige beoordelingen een voldoende scoort?
Uit de analyse van de bevindingen van het kwaliteitsonderzoek uit 2016 op basis van rapportages van de verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige kwam naar voren dat vooral de redeneerlijn op grond waarvan men komt tot oordeelsvorming, het gebruik van de juiste terminologie en daarmee de kwaliteit van de rapportages voor verbetering vatbaar was, met name bij de arbeidsdeskundigen. De rapportages moeten toetsbaar, inzichtelijk en reproduceerbaar zijn. Dit is door UWV opgepakt met gerichte bijscholing voor arbeidsdeskundigen waarin rapporteren centraal stond. Het onderwerp loopt sindsdien mee in de periodieke kwaliteitscontroles van de betrokken divisie. Hieruit blijkt dat UWV een verbetering in het professioneel handelen van genoemde beroepsgroepen heeft weten te realiseren.
Waarom is het betreffende rapport niet naar de Kamer gestuurd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft.
Het bewuste interne onderzoeksrapport is destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Minister van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 24 6448, nr. 608).
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die de afdeling intern kwaliteitsonderzoek vanaf 2014 heeft uitgevoerd? Is in deze periode ook onderzoek gedaan naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-keuring?
Zoals eerder toegelicht, zijn kwaliteitsonderzoeken van de afdeling Business Control en Kwaliteit onderdeel van het primaire proces van UWV. In dat licht acht ik het niet zinvol om alle interne kwaliteitsonderzoeken los van hun context in de externe verantwoording te brengen. De verantwoording aan de Minister en mijzelf als opdrachtgevers is via een andere lijn georganiseerd.
UWV is graag bereid een nadere toelichting te geven op de werking van het centrale kwaliteitsborgingsproces, de doorwerking naar de primaire processen en de interactie tussen kwaliteitsborging en externe verantwoording.
Hoe gaat u bevorderen dat de afdeling intern kwaliteitsonderzoek van het UWV haar kritische en onafhankelijke werk kan voortzetten?
Ik heb geen aanwijzing dat de afdeling haar werk niet zou kunnen voortzetten, dan wel dat zij dat niet kritisch of onafhankelijk doet. Het rapport laat in mijn ogen juist zien dat de afdeling de ruimte heeft om onvolkomenheden in processen bloot te leggen. Ik zie daarom geen aanleiding tot nadere actie.
Kan de afdeling een onafhankelijke positie krijgen, zoals het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geldgebrek de belemmerende factor is voor jonggehandicapten om in beroep te gaan?
De mogelijkheid van bezwaar en beroep zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het maken van bezwaar is kosteloos en vergt geen juridische bijstand. Het griffierecht voor een particulier voor het indienen van een beroepszaak bedraagt in 2019 € 47. Ook het indienen en voeren van een beroepszaak vergt geen juridische bijstand. Zowel in bezwaar als in beroep kan men ervoor kiezen zich te laten vertegenwoordigen door een familielid of naaste. Het is gebruikelijk in het bestuursrecht dat de partij die in beroep in het ongelijk wordt gesteld, niet verantwoordelijk wordt gehouden voor de proceskosten van de wederpartij.
Ik zie geen aanleiding, noch mogelijkheden om de toegankelijkheid van bezwaar en beroep verder te vergroten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de jonggehandicapten die ten onrechte geen uitkering krijgen, alsnog een uitkering ontvangen?
De rechtmatige verstrekking van uitkeringen op grond van alle materiewetten, waaronder de Wajong2015, is een van de wettelijke taken van UWV. Gesprekken over de scores op rechtmatigheid vinden plaats binnen de reguliere verantwoordingscyclus. De mensen bij wie een risico is geconstateerd op een onjuist proces, zijn opnieuw beoordeeld.
Daarnaast is de Wajong2015, met als belangrijk onderdeel de beoordeling van het recht, in 2019 onderwerp van evaluatie. De rapportage hiervan ontvangt uw Kamer met de integrale evaluatie van de Participatiewet eind 2019.
Het bericht dat de topman van ABN-Amro niet wil dat de overheid treuzelt met de verkoop |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ABN AMRO topman Van Dijkhuizen in een interview aangeeft dat er met de verkoop van ABN AMRO niet getreuzeld moet worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht en heb daarin gelezen dat de heer Van Dijkhuizen het jammer vindt dat de staat afgelopen jaar niet verkocht heeft. Ik ben bekend met zijn opvatting.
Bent u het met de topman eens dat een verkoopstop «heel schadelijk» zou zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is geen sprake van een verkoopstop. Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.
De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. Verdere mededelingen over de rationale van de timing van transacties kunnen niet gedaan worden, aangezien die koersgevoelig zouden kunnen zijn.
Klopt het dat ABN AMRO in voorbereiding op de toekomst verschillende scenario’s heeft uitgewerkt? Klopt het dat er ook toekomstscenario’s uitgewerkt zijn die de gevolgen van niet verkopen in kaart brengen?
Ik ben niet bekend met dergelijke scenario’s die ABN AMRO opgesteld zou hebben. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een verkoopstop. Scenario’s die hiervan uitgaan zijn wat mij betreft dan ook niet aan de orde.
Kunt u, zij het via NL financial investments (NLFI), de scenario’s over de niet-verkoop van ABN AMRO openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie»?1
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om netbeheerders eerder inzage te geven in de locaties voor windmolens en zonneparken zodat zij zich sneller en beter kunnen voorbereiden op de benodigde infrastructuur? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Klopt het dat een verlaging van de leveringszekerheidseis voor zonne-energieprojecten van 99,9% naar 99% veel menskracht en tijd zou schelen omdat er minder kabels gebruikt hoeven te worden?
Een lagere redundantie-eis voor duurzame opwek levert direct extra capaciteit in het net op. Het versoepelen van deze netontwerpeis voor duurzame opwek kan bij de netbeheerder leiden tot lagere arbeids- en materiaalkosten, aangezien minder additionele netinvesteringen dan verplicht zijn.
Ik ben met onder andere netbeheerders in overleg over alle mogelijke oplossingen om het net zo effectief mogelijk te gebruiken. Daarbij wordt ook gekeken naar huidige eisen op het gebied van leveringszekerheid. Hierbij moet wel altijd een afweging gemaakt tussen de impact van een uitvalsituatie, de faalkans van een netonderdeel en de kosten om uitval te voorkomen of gevolgen te beperken.
Overigens kan niet in het algemeen gesteld worden dat de leveringszekerheid daalt van 99,9% naar 99%, dit is altijd afhankelijk van de beschikbaarheid van de verbindingen waarbij ieder geval anders is.
Maakt het tijdelijk verlagen en/of uitstellen van sommige van de eisen rondom de leveringszekerheidseis het inlopen van de achterstand rondom het aansluiten van duurzame energie mogelijk? Zo ja, met hoeveel jaren? Welk effect heeft dit op de realisatie van zonne- en windenergie in 2020? Zo nee, waarom niet?
In de Elektriciteitswet 1998 is middels wet Voortgang Energietransitie de eis opgenomen dat een net met een spanningsniveau van 110 kV en hoger zo is ontworpen en in werking is dat het transport ook verzekerd is indien zich een uitvalsituatie voordoet (N-1). Bij algemene maatregel van bestuur kan hiervoor structureel vrijstelling of ontheffing worden verleend. Het voldoen aan N-1 is namelijk niet voor alle uitvalsituaties doelmatig. Voor aansluitingen lager dan 110 kV geldt geen eis voor redundantie. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenspraak met de sector te kijken naar het (tijdelijk) versoepelen van de eisen rondom de leveringszekerheidseis? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie, dat momenteel op 13 februari 2019 gepland staat, plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten van de NOS d.d. 3 en 13 januari 2019: «Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons» en «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»1 2
Ja.
Herkent u de signalen van mogelijke uitbuiting, mensenhandel of witwassen in nagelsalons zoals beschreven door de onderzoekers van NOS op 3 januari jl.? Acht u deze sector als risicovol?
De Inspectie SZW ontvangt weinig meldingen over mogelijke arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling in nagelsalons. Ook de politie ontvangt nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Het fenomeen is echter wel herkenbaar, en de signalen die ze ontvangen, worden opgevolgd. Het is dan ook van belang dat misstanden ook door klanten en burgers worden gemeld bij de opsporingsinstanties.
Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. De beschrijving in de media van uitbuiting in deze specifieke branche komt overeen met situaties in andere soorten ondernemingen waarin kwetsbare werknemers worden aangetroffen. Signalen over andere fenomenen worden doorgegeven aan betrokken ketenpartners. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Heeft u een verklaring voor de flinke toename van het aantal nagelstudio’s in Nederland in de afgelopen jaren?
Voor het beginnen van een nagelsalon is geen diploma of vergunning vereist. Het is mogelijk om vanuit huis een nagelsalon te beginnen. Dit maakt het starten van een nagelsalon relatief gemakkelijk en toegankelijk voor ondernemers en zelfstandigen.
In haar Meerjarenplan 2019–2022 vermeldde de Inspectie SZW de toename van zogeheten gemaksdiensten, waaronder persoonlijke zorg, nu een deel van de bevolking meer geld heeft.
Acht u de kans aannemelijk dat ook in Nederland criminele netwerken zich verschuilen achter nagelstudio’s, zoals criminele netwerken in Engeland en België illegale Vietnamese werkers in nagelsalons uitbuiten?
Doordat er nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons worden ontvangen, is het niet goed te beoordelen of het aannemelijk is dat zich criminele netwerken achter de nagelsalons verschuilen. Ook vanuit het EMM komen geen dergelijke signalen.
Bent u bereid het aantal controles van de Inspectie Sociale Zaken op het gebied van arbeidsrecht in nagelsalons te vergroten?
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons blijvende aandacht van de Inspectie heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn. Daarnaast zal in het kader van het Inspectieprogramma Horeca en Detailhandel een inventariserend onderzoek plaatsvinden naar vormen van arbeidsgerelateerde misstanden en zal de signalering van nieuwe fenomenen worden geïntensiveerd.
Welke actie gaat u ondernemen, na de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen teneinde een onderzoek te starten naar misstanden in nagelsalons?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kunnen gemeenten deze misstanden aanpakken?
Een van de vier actielijnen in het programma «Samen tegen Mensenhandel»3 is het versterken van de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de integrale benadering van mensenhandel en de adequate samenwerking tussen alle ketenpartners op lokaal niveau. Zij zijn verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aanpak en voor het organiseren van hulp en opvang voor slachtoffers.
Ook als aanjagers van de lokale aanpak van mensenhandel zijn gemeenten onontbeerlijk. Hierover zijn in het Interbestuurlijk Programma (IBP) van februari 2018 al concrete afspraken gemaakt. Zo staat in het IBP dat alle gemeenten over vier jaar duidelijk beleid hebben om mensenhandel tegen te gaan en dat gemeenten werken aan passende regionale opvang, ondersteuning en nazorg en een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatie.
Verder kunnen gemeenten een belangrijke rol spelen in de signalering van mensenhandel. Ambtenaren met burgercontacten zijn de oren en ogen van een gemeente. Als zij signalen van uitbuiting herkennen en melden, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen mensenhandel. In het kader van het programma «Samen tegen Mensenhandel» wordt de signalering door gemeenten versterkt, onder andere door het aanstellen van projectleiders die gemeenten gaan ondersteunen bij de implementatie van de IBP-afspraken.
Hoe is de samenwerking geregeld met landen zoals België en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de informatie-uitwisseling over mogelijke misstanden in deze sector?
De Inspectie SZW werkt regelmatig samen met collega-organisaties in buurlanden om grensoverschrijdende constructies aan te pakken. Op het gebied van arbeidsuitbuiting is er een Europees netwerk actief van arbeidsinspecties en politiediensten onder de vlag van EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats). Vanuit dat netwerk wordt er jaarlijks een Europese actieweek georganiseerd tegen arbeidsuitbuiting; de Joint Action Day Labour Exploitation. Arbeidsinspecties en politiediensten treden dan ook internationaal gezamenlijk op tegen arbeidsuitbuiting, zowel bilateraal als multilateraal. Verder is er bij de zogeheten Dutch Desk van Europol een liaison officer van de Inspectie SZW gestationeerd. Ten slotte wordt er op strategisch niveau samengewerkt via het European Platform Tackling Undeclared Work.
Beperking van de geitenhouderij |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geitenstop in meeste provincies uit angst voor gezondheidsrisico’s»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven welke provincies inmiddels beleid kennen om geitenboerderijen aan banden te leggen en welke maatregelen zij daarvoor nemen?
Het gaat om de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Limburg en Flevoland, Zuid-Holland, Overijssel, Noord-Holland en Utrecht. In genoemde provincies gelden in grote lijnen dezelfde maatregelen, namelijk een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande stallen. Er kunnen verschillen bestaan tussen provincies als het gaat om uitzonderingssituaties. Zo is het in de provincie Noord-Brabant nog wel toegestaan om bij een gelijkblijvend aantal dieren een geitenstal te verplaatsen ten behoeve van de verbetering van de volksgezondheid en om de oppervlakte van een geitenstal uit te breiden ten behoeve van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat naarmate meer provincies maatregelen nemen om het aantal geiten te beperken, dit tot gevolg kan hebben dat geitenhouderijen zich in andere provincies vestigen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat alleen al om deze reden landelijk beleid nodig is en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn bepaalde taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu weloverwogen neergelegd bij gemeenten en provincies, onder meer inzake het verlenen van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven. In de provincies waar op dit moment geen verbod op nieuwvestiging van melkgeitenhouderijen van kracht is kunnen gemeenten, en in voorkomende gevallen provincies, met bestaande bevoegdheden voorwaarden stellen aan nieuwvestiging van veehouderijbedrijven, waaronder ook melkgeitenhouderijen. Het is aan provincies en gemeenten om in deze hun eigen afwegingen te maken.
Deelt u de mening dat vervolgonderzoeken naar nadelige gezondheidseffecten van de geitenhouderij geen reden mogen zijn om tot die tijd af te zien van verdere beperkende maatregelen omdat het belang van de volksgezondheid boven het belang van (uitbreiding van) de geitenhouderij gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer op 24 januari jongstleden, in het plenaire debat over dieren in de veehouderij, heb aangegeven, loopt op dit moment, naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonende (VGO), vervolgonderzoek naar de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op longontstekingen rond melkgeitenhouderijen. Ook bij de aanbieding van het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartsenpraktijken 2014–2016» heb ik aangegeven dat deze studies het belang benadrukken van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk.
Zolang er geen oorzaak is gevonden is er ook geen objectief aangrijpingspunt op basis waarvan risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden, zoals een nationale begrenzing van de melkgeitenhouderij. Een nationaal vestigingsverbod of een nationaal maximum aan het aantal geiten wordt om die reden op dit moment niet overwogen. Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 1 hebben acht provincies van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. De resultaten van de vervolgonderzoeken worden in de loop van 2020 verwacht.
Deelt u de mening dat, omdat uit onderzoek is gebleken dat geitenboerderijen een verhoogd gezondheidsrisico voor omwonenden opleveren en omdat provincies vanwege die risico’s geitenboerderijen aan banden leggen, het voorzorgsprincipe zou moeten worden gehanteerd en dat zelfs al zou er wetenschappelijke onzekerheid kunnen bestaan over de gevolgen voor de volksgezondheid dat verdergaand landelijk beleid met betrekking tot de beperking van de geitenhouderij nu al nodig is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de zorgen die provincies blijkbaar wel hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een landelijk vestigingsverbod voor nieuwe geitenboerderijen nodig is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u in navolging van veel provincies een maximum aan het aantal geiten stellen? Zo ja, hoe gaat u dit doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De gang van zaken rond de mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er nog twee weken onzekerheid zal bestaan over de toekomst van het Bronovo ziekenhuis in Den Haag? Wat vindt u daarvan?1
Zoals beschreven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur laten weten dat er nog geen besluit ligt. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is goed dat de Raad van Bestuur een zorgvuldig consultatie- en besluitvormingsproces doorloopt, dat geldt natuurlijk ook voor de consultatie van zijn interne adviesorganen. Maar ik vind het wel erg belangrijk, dat er op 24 januari ook echt meer duidelijkheid komt voor alle belanghebbenden, ook buiten het ziekenhuis, over het voorkeursscenario. Dan is helder wat de Raad van Bestuur voor ogen heeft en kan de dialoog met belanghebbenden buiten het ziekenhuis ook echt starten.
Is het waar dat pas nádat uitsluitsel wordt gegeven over «verkenningen» voor de toekomst, informatiebijeenkomsten voor inwoners van de regio worden georganiseerd om draagvlak te toetsen? In hoeverre heeft dan al besluitvorming plaatsgevonden? Welke bijeenkomsten voor de inwoners zijn er tot nu toe al geweest?
HMC heeft mij desgevraagd aangegeven dat de Raad van Bestuur op dit moment verkenningen uitvoert naar de meest wenselijke toekomstige koers, gegeven de ontwikkelingen in de zorg en in het ziekenhuislandschap de komende jaren. Op dit moment liggen er drie mogelijke scenario’s voor bij de medezeggenschapsorganen van HMC, te weten de ondernemingsraad, de cliëntenraad, de verpleegkundige adviesraad en de medische staf. Deze scenario’s zijn voorzien van een door het bestuur onderbouwde voorkeursrichting. Er is aldus het HMC nog geen besluit genomen over één van de scenario’s. Nadat de reacties van de medezeggenschapsorganen hierop zijn verwerkt, zal op 24 januari a.s. het voorkeursscenario bekend worden gemaakt. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Met het oog daarop heb ik de Raad van
Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. Na 24 januari a.s. zullen verschillende dialoogsessies worden georganiseerd met verschillende belanghebbenden.
Welke mogelijke «verkenningen» kunnen volgens u aan de orde zijn?
Zoals beschreven in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft het HMC het ministerie gemeld dat er drie toekomstscenario’s zijn ontwikkeld voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de zorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van het HMC wordt geleverd. Waarmee de concentratie van vormen van (acute) zorg op (bepaalde) locaties van het HMC dus een reëel scenario is. Op dit moment verleent HMC zorg op drie locaties: Westeinde en Bronovo te Den Haag en Antoniushove te Leidschendam-Voorburg.
Is het waar dat er een geheim «herstructureringsplan» bestaat, opgesteld in opdracht van het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, waarin staat dat het vrijwel zeker is dat het Bronovo ziekenhuis eind 2021 of begin 2022 sluit?
Ik ben op de hoogte van het feit dat het HMC verkenningen uitvoert, maar ik beschik niet over een herstructureringsplan. Zoals ik in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) aan uw kamer aangaf heb ik van HMC mondeling vernomen dat er drie toekomstscenario’s voorliggen, voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de ziekenhuiszorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van HMC wordt geleverd. HMC heeft mij mondeling van de hoofdlijnen van deze toekomstscenario’s op de hoogte gesteld. Een van de scenario’s is dat de zorg in het Bronovo zal worden afgebouwd. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen en dat hij de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel heeft voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Bent u op de hoogte van de inhoud van dit herstructureringsplan? Zo ja, wat staat er in? Zo nee, kunt u zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen en de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zijn respectievelijk inwoners uit de regio, personeel, zorgverzekeraars en gemeente voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenningen tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, (bestuur van) de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, vertegenwoordigers van de huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ/NZa, bank, waarborgfonds voor de zorg en zorgverzekeraars. Deze gesprekken zijn circa een jaar geleden begonnen, waarbij de advies- en medezeggenschapsorganen als eerste zijn betrokken, daarna -eind zomer- het personeel en in het najaar externe organisaties. De gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt het bestuur van HMC, constructief. Ook de medewerkers van HMC zijn met regelmaat geïnformeerd over het feit dat HMC toekomstverkenningen uitvoert.
Op welk moment is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis en op welk moment bent u voor het eerst geïnformeerd?
Op 18 september heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC mij verzocht om een afspraak om te praten over «de Haagse regio». Deze afspraak zou plaatsvinden op 21 november en is verzet naar 22 november i.v.m. een Algemeen Overleg. Op 22 november vond een VAO over dit AO plaats, dus moest de afspraak opnieuw worden verzet naar 9 januari 2019.
Ik heb medio december 2018 telefonisch contact gehad met de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft mij toen kort geïnformeerd over het feit dat het HMC verkenningen uitvoert. Op mijn verzoek heeft kort daarna eenzelfde telefoongesprek op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In dat telefoongesprek is dezelfde informatie verstrekt en heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur het procedurele verzoek gedaan om begin van het nieuwe jaar op ambtelijk niveau te spreken over ontwikkelingen rond het HMC. Op 2 januari en op 9 januari 2019 hebben deze gesprekken plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en respectievelijk een van mijn medewerkers en mijzelf.
De IGJ heeft op 28 december 2018 een persvraag ontvangen en daarover contact gehad met het Ministerie van VWS. Op 29 december verschenen berichten in de media. Op 31 december heeft de IGJ contact opgenomen met de Raad van Bestuur van HMC om een toelichting op de mediaberichten te vragen.
Op welke manier wordt u nu geïnformeerd over de gang van zaken rond de herstructurering van Haaglanden Medisch Centrum? Op welke manier bent u betrokken? Welke aandachtspunten heeft u binnen dit proces?
De Raad van Bestuur is op dit moment in gesprek met de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. Op 18 januari ontving hij de adviezen van deze organen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Ik zal hierover dan ook worden geïnformeerd en zal uw Kamer dan ook informeren. Ik blijf natuurlijk ook daarna in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het verdere proces. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. De aandachtspunten die ik heb meegegeven aan het HMC en de rol die ik voor mijzelf zie in deze situatie heb ik toegelicht in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185).
Waarom duurt het nog twee weken voordat duidelijkheid kan worden geboden, terwijl het herstructureringsplan mogelijk al klaar ligt? Bent u bereid u in te zetten om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de inwoners en het personeel van het Bronovo ziekenhuis? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig' |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent vervroegd het regeringstoestel De Gulfstream te vervangen? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
De huidige Gulfstream IV, een militair vliegtuig, raakt verouderd en staat met regelmaat aan de grond vanwege mankementen. Om deze redenen is Defensie voornemens de Gulfstream IV eerder te vervangen dan 2022. De Kamer is geïnformeerd dat zij de A-brief eerder ontvangt dan 2020 zoals in de Defensienota is vermeld. Dit is opgenomen in het Materieelprojectenoverzicht 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 259 van 18 september 2018), in antwoord op vragen over de begroting van Defensie (Kamerstuk 35 000 X, nr. 18 van 26 oktober 2018) en in de jaarplanning 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 79 van 21 december 2018). In de A-brief zal ik de Kamer informeren over de vervanging van de Gulfstream IV. Zoals gebruikelijk zal ik in deze brief de behoefte van de vervanging onderbouwen.
In de Defensienota 2018 staat de A-brief voor de vervanging van de Gulfstream gepland voor het jaar 2020. Kunt u duiden welke afwegingen een rol spelen in het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van het nieuwe regeringstoestel een maximale waarde van 100 miljoen euro mag hebben?
De aanschaf van het vervangende vliegtuig van de Gulfstream IV zal minder dan 100 miljoen euro bedragen zoals in Defensienota is vermeld. Voor vragen aangaande de vervanging van het regeringstoestel verwijs ik u graag naar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u expliciet toelichten waarom u dit een doelmatige besteding van beschikbare middelen vindt? Kunt u de business case voor het vervangen van de Gulfstream nader toelichten met o.a. inruilwaarde, aanschaf- en exploitatiekosten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de besluitvorming over het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream zich tot de onvrede over het niet bereiken van een cao-akkoord?
De besluitvorming over materieelinvesteringen inclusief transportcapaciteit is niet gekoppeld aan onderhandelingen over een arbeidsvoorwaardenakkoord.
Ik maak mij sterk voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van ons personeel.
Vindt u het besluit om prioriteit te geven aan het vervroegd vervangen van het vipvliegtuig moreel verantwoordelijk wanneer het personeel bij Defensie nog geen cao heeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag»?1
Ja.
Klopt het dat u wegens veiligheidsrisico’s de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wilt vrijhouden van turbines? Zo ja, kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s u verwacht door de plaatsing van windmolens binnen de A-zone van de munitieopslag in Staphorst?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft namens het Ministerie van Defensie bij het College van burgemeester en Wethouders van Staphorst een zienswijze ingediend met betrekking tot de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windpark Staphorst. In deze zienswijze is aangegeven dat nader kwantitatief onderzoek nodig is naar de effecten van windturbines op de externe veiligheid van het munitieopslagcomplex. Ten tijde van het indienen van de zienswijze was er nog onvoldoende zekerheid over de volgende aspecten:
In verband hiermee is er in de zienswijze op aangedrongen in de milieueffectrapportage geen varianten te ontwikkelen die de bouw van windturbines binnen de A zone mogelijk maken.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn binnen een A-zone en waar deze beperkingen op zijn gebaseerd?
De beperkingen die gelden binnen de A-veiligheidszone van munitieopslag zijn opgenomen in artikel 2.6.7 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze beperkingen betreffen het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).
In de lijst van (beperkt) kwetsbare objecten van het Bevi wordt geen specifieke aandacht geschonken aan windturbines. Er is in de wet dus geen expliciet verbod op de plaatsing van windmolens in de A-zone opgenomen.
Het Barro is gericht op schade die door een incident op het munitiecomplex in de nabije omgeving veroorzaakt zou kunnen worden. De ingediende zienswijze gaat met name ook in op de gevolgen die door een defect aan de windmolen op het munitiecomplex zouden kunnen ontstaan. Hierdoor zou ook de externe veiligheid in negatieve zin beïnvloed kunnen worden. Daarom is aangegeven dat nader onderzoek nodig is.
Kunt u aangeven of er een expliciet verbod is op plaatsing van windmolens binnen een A-zone? Zo nee, waar is de oproep van Defensie dan op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opstelling van Defensie zich tot haar taak om te verduurzamen zoals bijvoorbeeld opgesteld in de Operationele Energie Strategie?
Defensie staat positief ten opzichte van duurzame energieprojecten op of in de omgeving van haar terreinen en complexen. Op diverse complexen (de Vliehors op Vlieland en vliegbasis Eindhoven) heeft Defensie terreinen ter beschikking gesteld aan derde partijen waar zonneparken zijn of worden gebouwd. Als er zich in de buurt van defensieobjecten nieuwe ontwikkelingen, zoals stadsverwarming, voordoen bezien we of Defensie hierop kan aansluiten. Maar in alle gevallen staat veiligheid van defensiepersoneel en -materieel en de externe veiligheid in de omgeving van onze objecten voorop.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om de turbines binnen de A-zone te plaatsen zonder de veiligheidsrisico’s te veroorzaken?
Indien uit een door een ter zake deskundig adviesbureau uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat de externe veiligheid van het munitiemagazijnencomplex Staphorst niet in negatieve zin wordt beïnvloed, is er geen belemmering voor de bouw van windturbines binnen de A-zone van het complex. De mogelijkheden tot beheersing van de veiligheidsrisico’s zijn afhankelijk van de uitkomsten van de risicoanalyse.
Welke mogelijkheden ziet u voor het beheersen van de veiligheidsrisico’s wanneer er toch windmolens binnen de A-zone worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat er binnen de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wel mogelijk is met betrekking tot het opwekken van duurzame energie?
Methoden voor opwekking van duurzame energie, die geen veiligheidsrisico’s met zich mee brengen en niet onder de beperkingen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen, kunnen in de A-zone van een munitiecomplex worden gerealiseerd. Een gedegen risicoanalyse is noodzakelijk om vast te stellen of er zich veiligheidsrisico’s kunnen voordoen.
De mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u akkoord met de beslissing van het bestuur van Haaglanden Medisch Centrum (HMC) om mogelijk HMC Bronovo en HMC Antoniushove te laten sluiten omdat naar verluidt het bestuur er enkel grof geld mee wil verdienen?
Als de goede zorg voor de patiënt bij veranderingen het uitgangspunt is, dan wil dat niet zeggen dat de enige uitkomst kan zijn dat ziekenhuislocaties hun zorgaanbod niet kunnen verplaatsen. Zo kan ziekenhuiszorg ook elders in de stad, of via substitutie naar de eerstelijn of thuis plaatsvinden. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Vroegtijdig nadenken over veranderingen in de zorg is nodig, om ook op de lange termijn kwalitatief goede en voldoende beschikbare zorg voor patiënten te waarborgen.
Wel vind ik dat er een zorgvuldig proces in acht moet worden genomen, waarbij belanghebbenden (waaronder ook omwonenden) mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden (ook over waar ze dan heen moeten). Met het oog daarop heb ik de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. De patiënt moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan zij bloed laten prikken, waarheen wordt hij verwezen door de huisarts in het geval van een operatie en is gegarandeerd dat zij terecht kan op de SEH op de andere locatie?
U gaf in uw stand van zakenbrief over de mogelijke sluiting van Haagse ziekenhuizen aan dat bij veranderingen in de zorg altijd de patiënt voorop moet staan; hoe verhoudt het voorop stellen van zorg aan patiënten zich met het sluiten van een ziekenhuis in de buurt?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden geeft u de verantwoordelijkheid van ziekenhuisvoorzieningen in de regio uit handen aan bestuurders en zorgverzekeraars, die niet ingesteld zijn op toegankelijke goede zorg, maar puur uit financiële overwegingen ziekenhuisvoorzieningen willen sluiten, zoals de bestuurders van HMC voor ogen hebben? Is uw mening dat de markt beter in staat is om publieke zorg te regelen of begint u nu wel in te zien dat zorg belangrijker is dan financiële overwegingen van bestuurders?
In het proces spelen het bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars weliswaar een belangrijke rol, maar zij zijn niet de enige. Ook de toezichthouders, de IGJ en de NZa, en ikzelf spelen een rol. In de brief van 14 januari jl. heb ik aangegeven dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn. Zij moeten daarbij omwonenden en andere belanghebbenden voorzien van antwoorden op vragen over wat er exact verandert en wat dat voor hen concreet betekent. Het is daarbij mijn taak te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming. Zoals ik ook al in mijn brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) aangaf let ik hier actief op. Ik voer regie op het feit dat alle bij de wijziging van zorgaanbod betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden. Hun mening moet gehoord en meegewogen kunnen worden vóórdat tot daadwerkelijke besluitvorming wordt overgegaan. Dat heb ik ook in mijn gesprek met de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk laten weten
Bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties, toetst de IGJ of de kwaliteit en veiligheid van zorg voldoende geborgd zijn. De IGJ en de NZa hebben bij de Raad van Bestuur van HMC aangegeven gezamenlijk in gesprek te willen gaan over de wijze waarop HMC het verdere besluitvormingsproces rond de locatieprofielen inricht en hoe zij belanghebbenden daarbij betrekt. De IGJ verwacht van raden van bestuur van ziekenhuizen dat ze besluiten rond belangrijke veranderingen in het zorgaanbod voldoende onderbouwen, afstemmen en uitwerken.
Kunt u aangeven welke precieze rol de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) hebben in de plannen van de bestuurders van HMC om mogelijk de ziekenhuizen HMC Bronovo en HMC Antoniushove te sluiten?
Zie antwoord vraag 3.
In uw brief gaf u aan dat u het belangrijk vindt dat de bestuurders van HMC de patiënten, medewerkers, medische staf, bewoners, gemeenten, huisartsen, verloskundigen, de ambulancedienst, andere ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) actief te informeren en te betrekken voor de besluitvorming; op welke wijze geven de bestuurders van HMC hier invulling aan?
HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenning tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ, NZa, verzekeraars, bank en waarborgfonds voor de zorg. Deze gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt HMC, constructief. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft laten weten dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap, ondernemingsraad en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Ik zal uw kamer na 24 januari informeren over nieuwe ontwikkelingen in het proces.
Als u het zo belangrijk vindt dat naast alle zorgpartijen ook de bevolking en de gemeente betrokken moeten zijn bij de besluitvorming van veranderingen van ziekenhuisbestuurders, gaat u dit ook wettelijk regelen, zodat gemeenten en inwoners meer zeggenschap krijgen over de ziekenhuisvoorzieningen in de buurt? Zo neen, waarom niet? Hoe kunt u borgen dat er geen dingen gebeuren waar de lokale bevolking en samenleving niet achter staan?
Een dergelijke verplichting is voor acute zorg opgenomen in een concept van een algemene maatregel van bestuur (amvb) over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), die ik op 28 november 2018 aan uw Kamer en ter consultatie aan veldpartijen heb gestuurd3. Zoals opgenomen in de brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) heb ik de Raad van Bestuur van het HMC gevraagd te handelen in lijn met deze concept-amvb. De Raad van Bestuur heeft mij laten weten de bovenstaande punten ruimhartig ter hand te nemen en dat hij in dialoog met alle belanghebbenden zal gaan om de richting die men op wil zorgvuldig op draagvlak te toetsen.
Ik blijf in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het proces daar naartoe. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. Daarbij wijs ik erop dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn.
Op welke wijze voert u regie bij de wijziging van zorgaanbod, zodat betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Als u vindt dat de zorg voor de patiënt voorop moet staan, wilt u garanderen dat mensen niet hun vertrouwde zorgverlener kwijtraken indien de ziekenhuizen toch sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van het HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat, indien er gekozen wordt voor een scenario met minder locaties, het bestaande zorgaanbod zal worden ondergebracht op de andere locatie(s) of dat daar op een andere wijze in zal worden voorzien. HMC heeft aangegeven dat de patiënt in dat geval de keuze krijgt mee te gaan met zijn/haar vertrouwde zorgverlener naar de eventueel andere locatie. De dokter/patiënt of de verpleegkundige/patiënt relatie blijft dan ook in stand.
Klopt het dat het personeelsbestand bij het mogelijk verdwijnen van HMC Bronovo en HMC Antoniushove mogelijk met honderden fte 's zal afnemen? Zo neen, wat is dan het precieze aantal? Kunt u garanderen dat er geen personen worden ontslagen bij HMC? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat de personele consequenties afhankelijk zijn van het te kiezen scenario. Wel heeft HMC een analyse gemaakt om de consequenties voor medewerkers in beeld te krijgen per scenario. Deze analyse is gebaseerd op de uitstroom in de afgelopen jaren alsmede de aantallen tijdelijke contracten. Op basis van deze analyse wordt geconstateerd dat bij medisch en verpleegkundig personeel de reductie zonder het ontstaan van boventalligheid kan verlopen door: natuurlijk verloop, het eventueel niet verlengen van tijdelijke contracten alsmede door selectieve vacaturestops.
In de niet-medische beroepsgroepen kan HMC, afhankelijk van het te kiezen scenario, te maken krijgen met reductie in formatie die niet geheel kan worden opgevangen door bovengenoemde aspecten. In dat geval ontstaat boventalligheid en wordt het met de vakorganisaties overeengekomen lopend Sociaal Plan gevolgd om met deze medewerkers tot oplossingen te komen. Uitgangspunt is dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen, aldus het bestuur van het HMC.
Hoe verhoudt hetgeen dat u in uw brief aangeeft, dat 'de verkenning van het HMC kan geplaatst worden in de brede ontwikkeling binnen de zorg en daarmee het ziekenhuislandschap», zich met het scenario dat een belangrijke reden voor de bestuurders van het HMC is, dat de sluiting van HMC Bronovo gunstig is, omdat de grond tientallen miljoenen waard is en nu al zes stedenbouwkundige varianten ontwikkeld zijn voor woningbouw op deze plek?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de overwegingen en afwegingen met betrekking tot de voorliggende scenario’s veel meer aspecten een rol spelen dan de opbrengst van een locatie bij verkoop. Het gaat het HMC vooral om het brengen van de juiste zorg naar de juiste plaats en er is daarmee minder behoefte aan m2. Op dit moment is er een leegstand binnen HMC van circa 15.000 m2.
Wat zijn de boekwaardes van HMC Bronovo en HMC Antoniushove op dit moment? Wanneer zijn deze gebouwen volledig afgeschreven?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet. Ik verwijs voor deze informatie naar de openbaar toegankelijke informatie in de jaarrekeningen van HMC: https://www.haaglandenmc.nl/uploads/tekstblok/jaardocument_2017_def.pdf
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat op alle locaties jaarlijks instandhoudingsinvesteringen worden gedaan om de gebouwen en installaties betrouwbaar en veilig te laten functioneren. Daarnaast zijn op locatie HMC Bronovo extra uitbreidingsinvesteringen gedaan in verband met de eerdere samenvoeging van de SEH van locatie HMC Bronovo met de SEH van locatie HMC Antoniushove. Op locatie HMC Antoniushove hebben uitbreidingen en vernieuwingen plaatsgevonden in verband met de concentratie van de oncologische zorg binnen HMC op locatie Antoniushove (kliniek en radiotherapie).
Hoeveel is er de laatste tien jaar geïnvesteerd in deze gebouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Is er niet sprake van kapitaalvernietiging als bijvoorbeeld HMC Bronovo op korte termijn zou worden verkocht en afgebroken?
Zie antwoord vraag 11.
Is er bij deze plannen niet sprake van een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg op basis van financiële afwegingen in plaats van op basis van medische en maatschappelijk wenselijke criteria?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol speelt het hoofdlijnenakkoord waarbij in 2021 een groei van 0% is voorzien, bij de plannen van Haaglanden Medisch Centrum? Leidt dit knellende akkoord niet tot een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg hier of in andere situaties?
Er zijn verschillende factoren die effecten hebben op het zorglandschap. De inhoudelijke en financiële afspraken die opgenomen zijn in de hoofdlijnenakkoorden vormen een van die factoren. Onder andere wordt ingezet op zorg dichterbij huis, al dan niet via nieuwe vormen van zorg zoals eHealth. Dit leidt tot minder medisch-specialistische zorg en een hogere volumegroei voor huisartsenzorg, wijkverpleging en Eerstelijns verblijf (ELV). Een andere ontwikkeling is de toenemende vergrijzing die vraagt om een ander soort zorg voor patiënten. Tot slot is er sprake van een personeelstekort. Hierop voert het ministerie beleid, maar ook van zorginstellingen vraagt dit om lange termijn oplossingen.
Zoals aangegeven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) ben ik voornemens u dit voorjaar te informeren over de brede ontwikkelingen in de zorg en het ziekenhuislandschap.
Hoe is het verzekerdenaandeel van de verschillende grote zorgverzekeraars bij Haaglanden Medisch Centrum? Kunt u aangeven welke rol de verschillende betrokken zorgverzekeraars spelen bij deze reorganisatieplannen? Staan zij achter de afbraakplannen van HMC?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat overleg gevoerd is met de zorgverzekeraars. Verzekeraars geven aan dat het HMC op dit moment verkenningen uitvoert, in lijn met de gewenste veranderingen van het zorgaanbod in de regio. Met verschillende zorgverzekeraars is een meerjarenafspraak gemaakt. Verzekeraars begrijpen de noodzaak achter de onderzochte (concentratie)scenario’s, maar nemen geen richtinggevend standpunt in. In het verzorgingsgebied van HMC hebben de volgende zorgverzekeraars een aanmerkelijk marktaandeel: CZ, Menzis, Zilveren Kruis, VGZ, Zorg en Zekerheid en DSW.
Wilt u deze vragen uiterlijk vrijdag 18 januari beantwoorden? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn niet voor vrijdag 18 januari beantwoord, omdat er voor de beantwoording van enkele vragen informatie van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum nodig was.
Het tekort aan aansluitcapaciteit voor duurzame energie-initiatieven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden, waarin aandacht wordt besteed aan het tekort aan capaciteit voor zonneparken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is voor de energietransitie dat de ontwikkeling en aansluiting van duurzame energie-initiatieven stagneert door gebrek aan aansluitcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Ziet u mogelijkheden en bent u bereid zich in te spannen om de belemmeringen die aansluiting van duurzame energie-initiatieven in de weg staan weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u, welke inspanningen bent u bereid te leveren en welke resultaten mogen daar wanneer van worden verwacht?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Deelt u de opvatting dat – gegeven het feit dat huishoudens en kleine ondernemers onevenredig veel belastingen en opslagen bijdragen aan het vullen van de subsidiepotten voor duurzame energie – het ongewenst is dat het overgrote deel van de capaciteit wordt geclaimd en wordt toegekend aan grote commerciële ontwikkelaars van zonne- en windparken? Zo nee, waarom niet?
De SDE+-regeling is een techniekneutrale subsidieregeling waarvan het beschikbare budget zo kosteneffectief mogelijk wordt verdeeld en bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen van hernieuwbare energie. Tussen het type aanvrager wordt geen onderscheid gemaakt. Daarnaast dient de discussie over de grondslag van de ODE, namelijk de huidige 50%-50% verdeling tussen burgers en bedrijven, los te worden gezien van een kosteneffectieve besteding van het beschikbare SDE+-budget. Recent heb ik in een brief aan uw Kamer een korte- en een langetermijnverkenning van de huidige lastenverdeling van de ODE aangekondigd, Kamerstuk 35 004, nr. 18.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is om eerst zo veel mogelijk daken en overruimtes nabij woningen en bedrijven voor zonnepanelen te benutten in plaats van agrarische grond? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsperspectief NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) heeft het kabinet aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar zon op daken of zonneweides in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarde. In dit licht wijs ik tevens op de aangenomen motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 204). Met deze motie wordt de regering opgeroepen primair onbenutte daken en terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien en hiervoor een zonneladder op te stellen die als nationaal afwegingskader kan worden benut. In het kader van deze motie werkt het kabinet een aanpak uit waar ook de netbeheerders bij worden betrokken.
Bent u bereid, naar analogie van het principe «groen voor grijs» dat wordt toegepast in het congestiemanagement van het elektriciteitsnetwerk, te bevorderen en te regelen dat kleinschalige zonne-energieprojecten van particulieren, waar dakoppervlakte en overruimtes nabij woningen en bedrijven worden benut, voorrang krijgen bij de aansluiting op het elektriciteitsnetwerk boven grootschalige initiatieven van commerciële ontwikkelaars die agrarische grond benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit bevorderen en regelen?
Netbeheerders mogen nu geen onderscheid maken tussen aanvragers, zij mogen niet discrimineren, conform artikel 23, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Mijn inspanningen en die van de netbeheerders zijn er dan ook op gericht dat iedereen kan worden aangesloten op het net. Daarnaast zal het lastig zijn om maatschappelijke initiatieven waaraan in mediaberichten wordt gerefereerd te definiëren.
Misstanden in nagelsalons |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»?1 en het bericht «Staatssecretaris: meld misstanden in nagelsalons»?2
Ja
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er «nog te weinig actief onderzocht en te weinig samengewerkt» wordt in de bestrijding van misstanden in de nagelbranche? Zo ja, hoe past dit bij het streven van het kabinet prioriteit te geven aan het bestrijden van mensenhandel? Wat gaat u doen teneinde dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waaruit blijkt dat er wel sprake is van actief onderzoek en samenwerking?
In het programma «Samen tegen mensenhandel»3 staat uitvoerig omschreven hoe het kabinet gezamenlijk en integraal met maatschappelijke organisaties de aanpak van mensenhandel gaat intensiveren. Verschillende acties zijn al in gang gezet of zullen de komende periode worden opgepakt. Bij de zogeheten actielijn «Doorontwikkeling aanpak arbeidsuitbuiting» gaat het onder meer om het opzetten van een informatiepunt mensenhandel en het inrichten van een team inspecteurs dat, ook in gevallen waarbij er geen directe opsporingsindicatoren zijn, snel ter plekke kan zijn na een urgente melding of signaal.
Bovendien krijgt de Inspectie SZW een landelijke expert mensenhandel die de verbinding vormt tussen de opsporingsdienst en ketenpartners. Ook doet de Inspectie SZW onderzoek naar groepen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, in aanvulling op de bestaande opsporingsonderzoeken.
Deelt u de mening dat slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting juist door de situatie waarin zij zich bevinden niet snel geneigd zullen zijn tot het melden van deze misstanden of het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat dergelijke misstanden voortaan meer gemeld gaan worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Vanwege de verborgenheid van het delict worden slachtoffers niet altijd gesignaleerd. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom slachtoffers van arbeidsuitbuiting geen melding maken van hun situatie. Dit kan bijvoorbeeld zijn door hun kwetsbare of afhankelijke positie, of doordat ze zichzelf niet als slachtoffer zien. In het programma «Samen tegen mensenhandel» zijn maatregelen opgenomen om dit probleem gezamenlijk en integraal aan te pakken. Door de politie worden diverse initiatieven ontplooid om de drempels voor het doen van aangifte te verlagen voor alle categorieën slachtoffers van mensenhandel. Zo start de politie met een proeftuin waarin onder andere wordt geëxperimenteerd met het horen van slachtoffers door een psycholoog. Daarnaast wordt er ook ingezet op het opsporen en vervolgen van daders wanneer slachtoffers besluiten geen aangifte te doen. Dit onder andere door informatie uit financiële stromen beter te benutten en publiek-private samenwerkingen aan te gaan met Nederlandse banken. Ook wordt er geïnvesteerd in verschillende trainingen, waardoor diverse groepen professionals, die in contact komen met mogelijke slachtoffers, signalen van mensenhandel beter leren te herkennen. De Inspectie SZW en het Ministerie van Justitie en Veiligheid starten een onderzoek om te kijken hoe de bewustwording bij burgers over het herkennen en melden van arbeidsuitbuiting kan worden vergroot. Aan de hand van dit onderzoek wordt er gekeken naar effectieve interventies.
Wat gaan de politie en de Inspectie SZW doen teneinde actief signalen van mensenhandel en uitbuiting in de nagelbranche te achterhalen anders dan het oproepen dat slachtoffers zich moeten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er bij de politie en de Inspectie SZW voldoende capaciteit komt om ernstige misdrijven zoals mensenhandel op te sporen en uitbuiting tegen te gaan?
De Inspectie SZW en de politie ontvangen nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht. In het regeerakkoord is er sprake van een intensivering voor de aanpak van mensenhandel, naast de middelen die eerder beschikbaar zijn gesteld aan het Openbaar Ministerie en de politie (twee miljoen euro).
Ook heeft het kabinet 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Meer dan de helft van de investering in de komende jaren, oplopend tot 50,5 miljoen in 2023, ligt op eerlijk werk, waaronder schijnconstructies, onderbetaling en arbeidsuitbuiting. Dit betekent onder meer dat er de komende jaren extra capaciteit wordt ingezet op onder andere het Inspectieprogramma Arbeidsuitbuiting. Op de uitbreiding van de Inspectie SZW en haar programmering wordt ingegaan in respectievelijk het Jaarplan 20184, het Jaarplan 2019 en Meerjarenplan 2019–20225 en mijn brief aan uw kamer over de uitbreiding van de inspectieketen en de daarin besloten systematiek van periodieke bijstelling en midterm review6.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.
Het bericht ‘856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op’ |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Klopt het dat de circa 35.000 medewerkers in facilitaire klantcontactcentra geen pensioen opbouwen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1 2
Ja
Is het volgens u niet de omgekeerde wereld dat veel uitzendkrachten juist niet in loondienst willen omdat zij dan geen pensioen op kunnen bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pensioenfonds StiPP voert de pensioenregeling uit voor personeel in de uitzendbranche. Het deelnemen aan het pensioenfonds is verplicht gesteld voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming. In Nederland kennen we geen algemene pensioenplicht. Bij werkgevers die niet onder een verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds vallen of waarbij deelname aan een pensioenregeling ook niet bij cao is geregeld, zijn werkgever en werknemers vrij om afspraken te maken over een pensioenregeling. Dit kan er ook toe leiden dat een werkgever geen pensioenaanbod doet en de betreffende werknemers geen pensioen opbouwen via de werkgever. De verantwoordelijkheid om afspraken te maken over pensioen ligt in beginsel bij sociale partners. Ik ontvang overigens geen signalen dat de verplichtstelling in de uitzendsector ervoor zorgt dat uitzendkrachten juist niet in loondienst willen, omdat zij dan geen pensioen opbouwen.
Hoeveel cao’s zijn er die niets regelen voor het pensioen van werknemers? Om welke bedrijfstakken gaat het daarbij en om hoeveel werknemers?
Pensioenen zijn voorzieningen met een eigen, door de Pensioenwet bepaald regime. Voor pensioenen bestaat parallel aan het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen de »verplichte deelname» op basis van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (WBpf 2000). In de cao kan een bepaling worden opgenomen waarin wordt verwezen naar de van toepassing zijnde pensioenregeling. Een cao bevat dus zelf geen pensioenregeling, maar verwijst er wel veelal naar. Ik heb om deze reden de grootste cao’s steekproefsgewijs onderzocht. «Groot» wil zeggen: bedrijfstakcao’s van toepassing op 8.000 of meer werknemers en ondernemingscao’s van toepassing op 2.500 werknemers of meer. Gezamenlijk zijn deze van toepassing op ruim 85% van alle werknemers die onder een cao vallen. Uit deze steekproef blijkt dat vrijwel alle cao’s verwijzen naar een pensioenregeling. Het gaat hier om 96 van de 98 onderzochte cao’s. De twee cao’s waar geen verwijzing naar een pensioenregeling is opgenomen zijn de cao van de technische groothandel en de cao van horeca en aanverwant bedrijf. De cao van de technische groothandel (ca. 30.000 werknemers) bevat een aanbeveling aan werkgevers om binnen de onderneming een collectieve pensioenregeling voor werknemers te treffen. De cao van horeca en aanverwant bedrijf bevat geen verwijzing naar een pensioenregeling. Binnen deze sector geldt de verplichtstelling voor het bedrijfstakpensioenfonds Horeca en catering.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen zzp’ers, maar ook de werknemers in loondienst vaker een pensioen opbouwen?
Een aanvullend pensioen is een belangrijke arbeidsvoorwaarde voor werknemers. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ligt binnen het huidige stelsel het primaat daarvoor in de eerste plaats bij de sociale partners. De instrumenten van de overheid – de verplichtstelling – worden op verzoek van de sociale partners ingezet. Het aanpassen van deze systematiek is een fundamentele stap. Dat kan niet zomaar geregeld worden en past ook niet bij de aard van het Nederlandse stelsel.
Zoals aangegeven in mijn brief over de vernieuwing van het pensioenstelsel vind het kabinet de omvang van de witte vlek een zorgelijke constatering en wil het Kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Wat sowieso van belang is, is een goede monitoring van de ontwikkelingen.
Bent u bereid een pensioenplicht te onderzoeken en mogelijk door te voeren, indien het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt niet afneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg pensioenonderwerpen van 6 februari aanstaande?
Ja
Wat is uw reactie op het bericht over de arbeidsomstandigheden in klantcontactcentra waaronder dat indien je te lang naar het toilet gaat, je loon in moet leveren?
Vanzelfsprekend is het zo dat werknemers in de gelegenheid gesteld moeten worden om voldoende pauze- en rustmomenten in acht te nemen en om naar het toilet te gaan wanneer dit nodig is.
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om het werk zo te organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. De werkgever dient bovendien op grond van de Arbeidstijdenwet een beleid inzake arbeids- en rusttijden te voeren in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid. Hierbij moet de werkgever, voorzover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van werknemers.
De Arbeidstijdenwet legt vast hoe lang werknemers mogen werken en wanneer iemand recht heeft op pauze of rusttijd. Deze wet geeft werkgevers en werknemers ook ruimte om in onderling overleg specifieke afspraken te maken over werk- en rusttijden. Afspraken over pauzes kunnen zijn gevat in de geldende cao’s, maar ook daarnaast kunnen tussen werkgevers en werknemers afspraken worden gemaakt over pauzes en korte werkonderbrekingen. Die kunnen bijvoorbeeld de vorm krijgen van reglementen en protocollen. Dat er sprake is van een vorm van afstemming met betrekking tot pauzegebruik en toiletbezoek om een afdoende bezetting te kunnen garanderen is niet onredelijk. Dit is ook in veel andere sectoren gebruikelijk. Bij het maken van afspraken hierover zijn goed werkgeverschap en goed werknemerschap beide van belang. Het is in eerste instantie aan de cao-partijen – werkgevers en werknemers – om het gesprek aan te gaan over eventuele knelpunten en hierover afspraken te maken. Wanneer sprake is van niet-naleving van de arbeidswetgeving, dan kan hiervan melding worden gemaakt bij de Inspectie SZW.
Bent u zich ervan bewust dat het niet tijdig naar het toilet gaan, daadwerkelijk tot gezondheidsproblemen kan leiden, bijvoorbeeld aan de blaas?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat werkgevers met het ontmoedigen van toiletbezoek, voldoen aan hun plicht om het werk zo te organiseren dat het geen nadelige invloed heeft op de gezondheid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Inspectie SZW te verzoeken onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en werkdruk bij klantcontactcentra? Kunt u uw antwoord toelichten?
Enkel signalen in de media zijn onvoldoende aanleiding om de Inspectie SZW te verzoeken onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en werkdruk bij klantcontactcentra. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar inzet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voordoen. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties en signalen van buiten – waaronder meldingen van misstanden en signalen in de media. Wanneer meldingen van niet-naleving van de arbeidswetgeving via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
De staat van de rechtstaat op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat u precies besproken heeft met de Maltese collega’s over de rechtsstaat en het onderzoek naar de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?1
Conform de wens van zowel Malta als Nederland, stonden rechtsstatelijkheid en het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia tijdens mijn bezoek aan Malta op de agenda. Ik heb met mijn Maltese collega’s gesproken over het belang van voortgang bij het moordonderzoek, en van opvolging van de conclusies die in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta getrokken worden. Ik heb daarbij de zorgen die hierover in Nederland leven overgebracht.
Heeft u in uw gesprek ook gesproken over de pogingen van de Maltese regering om het door de Raad van Europa ingestelde onderzoek te frustreren, in het bijzonder door te proberen de Nederlandse parlementariër Pieter Omtzigt als rapporteur te laten vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In september 2018 heeft het Maltees PACE-lid, Manuel Mallia, een motie in de PACE-Commissie voor Juridische Aangelegenheden en Mensenrechten ingediend om PACE-lid Omtzigt het rapporteurschap te ontnemen. De motie is weggestemd met dertig tegen één stemmen.
In oktober 2018 heeft de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid als PACE-rapporteur een bezoek gebracht aan Malta en daar zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren. Malta heeft aangegeven open te blijven staan voor het onderzoekswerk van PACE-rapporteur Omtzigt.
Wat vindt u van de pogingen van de Maltese regering om het onderzoek te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek over de rechtsstaat ook de zware kritiek van de Venetië-commissie van de Raad van Europa over het functioneren van de rechtsstaat op Malta besproken? Zo ja, wat heeft u ingebracht? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gezond dat de macht van de Maltese premier zich uitstrekt tot allerlei instituties – zoals de president, parlement, rechtspraak, ministers, rekenkamer en andere toezichthouders – die juist moeten zorgen voor controle van de macht van de premier? Erkent u dat op deze wijze corruptie gemakkelijk kan ontstaan en in stand kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het rapport van de Venetië Commissie worden zorgen over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta geuit, en worden aanbevelingen gedaan. De Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen.
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. Het kabinet neemt daarom de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en constateert tevens dat Malta heeft aangegeven aanbevelingen in het rapport op te willen volgen.
Heeft u kennisgenomen van paraaf 95 van het rapport van de Venetië-commissie: «As concerns positive obligations in relation to the murder of Daphne Caruna Galicia, it must be established that the authorities knew or ought to have known at the time of the existence of a real and immediate risk to the life of an identified individual or individuals from the criminal acts of a third party, and that they failed to take measures within the scope of their powers which, judged reasonably, might have been expected to avoid that risk»?
Ja.
Deelt u de mening dat door de huidige constellatie in Malta een onderzoek of het mogelijk was de moord op de journaliste te voorkomen, nooit zal plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het politieonderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is momenteel nog gaande. Er zijn door Malta drie personen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord. Nederland mengt zich in beginsel niet in lopende strafrechtelijke onderzoeken in andere landen.
Gezien het belang van de zaak, heeft deze ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Wilt u in Europees verband pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de vraag of de autoriteiten wisten of hadden kunnen weten of er een dreiging was voor het leven van Daphne Caruana Galizia?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u nog steeds vertrouwen dat de moord op de journaliste die juist feiten over de politieke machthebbers onthulde tot een goed einde wordt gebracht? Welke bemoedigende signalen heeft u sinds de beantwoording van Kamervragen gekregen?4
Tijdens mijn bezoek hebben mijn Maltese collega’s benadrukt dat het onderzoek grondig wordt uitgevoerd en dat de moordzaak moet worden opgelost. Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta ten aanzien van het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Beide organisaties hebben aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet steunt de lijn van deze internationale organisaties.
Baart het u zorgen dat in een lidstaat van de Europese Unie de openbaar aanklager tevens adviseur is van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe agendeert u deze zorgen in Europees verband?
De Venetië Commissie heeft deze dubbelrol in haar rapport «problematisch» genoemd. Aangezien de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen, verwacht het kabinet dat Malta dit mee zal nemen in de opvolging van het rapport.
Wilt u de Kamer een uitgebreide reactie sturen op het rapport van de Venetië-commissie en in het bijzonder op de conclusie waarin helder wordt gesteld dat er een serieus risico is voor de rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta bijzonder waardevol. Malta heeft aangegeven opvolging te zullen geven aan de conclusies in het rapport. Het is nu eerst aan Malta om hiermee aan de slag te gaan. Het kabinet ziet daarom geen reden de conclusies op dit moment op de agenda van de Raad Algemene Zaken te zetten.
Bent u bereid de conclusies van de Venetië-commissie te agenderen voor de komende Raad Algemene Zaken, zeker in het licht van andere lopende Artikel-7 procedures? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover actief informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom de éne lidstaat wél serieuze (en terechte) op- en aanmerkingen krijgt vanuit de Europese Commissie over de rechtsstaat van dat betreffende land en de andere niet? Zou dit te maken kunnen hebben met de politieke kleur van de verantwoordelijk Eurocommissaris en de kleur van bijvoorbeeld de Maltese regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient haar taak als hoeder van de Verdragen op een objectieve en onafhankelijke wijze te vervullen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat de Commissie deze taak selectief of partijdig zou uitvoeren.
Het bewijs dat door Airbnb de huizenprijzen stijgen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit en berichten daarover dat bewezen is dat huizen duurder worden door Airbnb-verhuur?1 2
Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek dat betrekking heeft op de woningmarkt in Los Angeles. Uiteraard is de woningmarkt in Amsterdam anders dan in Los Angeles en kunnen deze onderzoeksresultaten niet een op een vertaald worden naar de situatie in Amsterdam. De daadwerkelijke effecten van toeristische verhuur op de huur- en koopprijzen in Amsterdam zijn van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet alleen worden toegeschreven aan toeristische verhuur. Een belangrijke factor die de invloed op de huizenprijzen tegen gaat is dat inkomsten uit toeristische verhuur niet behoren tot het bestendig inkomen dat bepalend is voor de leencapaciteit voor de aankoop van een woning. Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen te beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Koerhuis/Beckerman, die met algemene stemmen is aangenomen in de Tweede Kamer, om woonfraude via Airbnb als economisch delict te kunnen aanpakken?3
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 het volgende gemeld. Tegen illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven sluit de motie Beckerman en Moorlag, die de regering verzoekt gemeenten behulpzaam te zijn bij het maken van afspraken met platforms, aan bij de uiteengezette aanpak. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik met de betrokken platforms en gemeenten in gesprek ben over het verwijderen van advertenties indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van illegale content. Dit is op grond van bestaande wetgeving niet vrijblijvend voor platforms.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woningen wordt nog deze maand via internet ter consultatie aangeboden.
Is het inmiddels makkelijker voor gemeenten om afspraken te maken met bedrijven als Airbnb om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de gemeentelijke regels omtrent toeristische verhuur en meewerken aan het achterhalen van gegevens van verhuurders? Zo nee, waarom niet en op welke manier(en) heeft het ministerie geholpen?4 5
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt de (aanvullende) wetgeving voor toeristisch verhuur via platforms als Airbnb naar de Tweede Kamer, zodat stijging van huizenprijzen, onttrekking van de woningvoorraad, overlast en oneerlijke concurrentie kunnen worden aangepakt, wat door u als «wenselijk en nodig» is bestempeld? En hoe ziet het door u aangekondigde ICT-ontwerp eruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huizenprijsontwikkeling in verschillende Nederlandse gemeenten en buurten met toeristische platforms als Airbnb te monitoren, zoals in Los Angeles is gebeurd, en de Kamer hierover te informeren?
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk, betaalbaar en stabiel is. Dit blijf ik dan ook monitoren. Samen met het Kadaster, DNB en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Het onderzoek geeft het meer inzicht in het prijseffect door particuliere beleggers in de stedelijke gebieden. Wanneer uit het onderzoek zou blijken dat er sprake is van een prijsopdrijvend effect, bijvoorbeeld door toeristische verhuur, kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik informeer uw Kamer hier later dit jaar over.
Herinnert u zich dat de prognose van de autoverkopen in het CARbonTAX-model 3.0 onder autobrief 2 was dat er tussen de 394.000 en 430.000 auto’s verkocht zouden worden in 2018 met een puntschatting van 413.000 auto’s?1
Op 19 juni 2015 is Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd. Autobrief II bevat een pakket aan maatregelen voor de autogerelateerde belastingen BPM, MRB en de bijtelling (IB/LB). De fiscale stimuleringsmaatregelen voor (PH)EV’s maken hier deel van uit. In september 2015 is de doorrekening van de te verwachten beleidseffecten van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Deze doorrekening is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Policy Research Corporation en TNO (PRC/TNO) aan de hand van het CARbonTAX-model 3.0 (hierna: Carbontax-model). Een van de vele verwachtingen uit deze doorrekening was dat het aantal nieuwverkopen zou dalen van circa 415.000 nieuwverkopen in 2016 naar circa 405.000 nieuwverkopen in 2020, met een bandbreedte van circa 40.000 nieuwverkopen.
Klopt het dat er voorspeld is, op basis van het CARbonTAX-model 3.0, dat onder autobrief 2 in 2018 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s ten opzichte van 2016 niet zou stijgen en constant zou blijven op 105 gram/km?2
Uit de doorrekening van Autobrief II, die is uitgevoerd met het Carbontax-model, volgde de verwachting dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s in 2016, 2017 en 2018 grosso modo zou uitkomen op 106 gram/km, 108 gram/km en 105 gram/km.
Klopt het dat de voorspelling op basis van het CARbonTAX-model 3.0 is dat er onder autobrief 2 in 2018 ongeveer 11.000 elektrische auto’s verkocht zouden worden?3
Uit doorrekening van Autobrief II volgde aan de hand van de destijds actuele inzichten de verwachting dat er in 2018 zo’n 11.000 volledig elektrische auto’s (EV’s) zouden worden verkocht.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal verkochte auto’s in 2018 ver buiten het betrouwbaarheidsinterval is uitgekomen op 447.000?
Het klopt dat het aantal nieuwverkochte auto’s in 2018 is uitgekomen op circa 447.000 en dat dit hoger is dan ten tijde van de doorrekening van Autobrief II in 2015, met de inzichten van toen, werd verwacht. Dit is deels te verklaren omdat PRC/TNO een conjunctuurneutrale inschatting van het aantal nieuwverkopen heeft gemaakt, uitgaande van een constante economische groei van 1% op jaarbasis.
Hoe hoog is de CO2-uitstoot van de nieuw verkochte auto’s in 2018 en hoe verhoudt zich dat tot de voorspellingen?
Op dit moment beschik ik nog niet over de benodigde informatie om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden. Ik verwacht in het voorjaar van 2019 over voldoende informatie te beschikken om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in 2018 maar liefst 24.024 elektrische auto’s verkocht zijn in Nederland en dus meer dan 120% meer dan de voorspelling onder CARbonTAX-model 3.0?4
In 2018 zijn in Nederland 25.068 EV’s verkocht. De uiteindelijk door uw Kamer aangenomen Wet uitwerking Autobrief II wijkt echter op enkele punten af van de beleidsvoornemens uit (de met het Carbontax-model doorgerekende) Autobrief II. In relatie tot de aantallen EV’s in 2018 is relevant dat de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2017 is beëindigd in plaats van een geleidelijke afbouw zoals beoogd in Autobrief II. Hierdoor heeft – onder meer door het groeiende aanbod van EV’s – een extra verschuiving van PHEV- naar EV-nieuwverkopen plaatsgevonden in 2018. Hier kon in de modelberekening in 2015 nog geen rekening mee worden gehouden. Dit verklaart een deel van de onderschatting van het aantal EV’s in 2018.
Erkent u dat de Rijwiel en Automobiel-Industrie (RAI) voor volgend jaar een verkoop van 28.000 elektrische auto’s verwacht en dat dat dus wederom meer dan 80% boven de verwachtingen ligt?
De RAI heeft recent de verwachting uitgesproken dat er in 2019 zo’n 28.000 elektrische auto’s in Nederland verkocht zullen gaan worden. Uit de doorrekening van Autobrief II volgde in 2015 de verwachting dat er in 2019 zo’n 16.000 nieuwe EV’s zouden worden verkocht in Nederland.
Erkent u dat de verkoop van Plug-in Hybrid auto’s (PHEV auto's), die niet meer gestimuleerd worden in 2018, onverwacht gestegen zijn naar ongeveer 4000 auto’s terwijl die auto’s geen enkele subsidie meer ontvangen en terwijl er in het CARbonTAX-model 3.0 geen enkele PHEV auto meer verkocht zou worden in 2019?
In de beleidsvoornemens van Autobrief II zou de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2019 vervallen. Op grond van de doorrekening van Autobrief II was om die reden de verwachting dat in de jaren 2018 en 2019 een omslag van PHEV-nieuwverkopen naar EV-nieuwverkopen zou plaatsvinden. Uw Kamer heeft ten tijde van de parlementaire behandeling van de Wet uitwerking Autobrief II bij het amendement Schouten echter besloten de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s al per 2017 te laten vervallen.5 Dit heeft geresulteerd in een piek in de PHEV-nieuwverkopen in de laatste maanden van 2016. Een deel van de nieuwverkopen uit 2017 is daarmee naar voren gehaald. Deze ontwikkelingen zijn terug te zien in de PHEV-verkoopaantallen: 21.695 in 2016, 2.445 in 2017 en 4.094 in 2018. De PHEV-nieuwverkopen lijken op dit moment weer enigszins op gang te komen. Voor PHEV’s geldt, ondanks het vervallen van de milieukorting op de bijtelling, namelijk nog altijd een gunstige fiscale behandeling.6 PRC/TNO heeft in de doorrekening benadrukt dat het aanbod van betaalbare EV’s en de marktontwikkeling van PHEV’s een cruciale factor zal zijn.
De ontwikkeling van de PHEV-nieuwverkopen uit de doorrekening kon volgens PRC/TNO dan ook als een «worst case»-scenario gezien worden: een scenario waarbij geen rekening is gehouden met alternatieve prijsstrategieën van autofabrikanten die mogelijk als gevolg van het wegvallen van fiscale voordelen, PHEV’s op een lager prijsniveau met kleinere marges gaan aanbieden. De lastig voorspelbare marktontwikkelingen en prijsstrategieën van fabrikanten spelen namelijk een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zowel de EV- als de PHEV-nieuwverkopen.7
Kunt u een staatje geven van wat de verwachtingen van de stimuleringskosten van elektrisch rijden onder autobrief 2 waren in 2015, uitgesplitst naar Belasting Personen Motorvoertuigen (BPM), motorrijtuigenbelasting (MRB) en Inkomstenbelasting/loonbelasting kortingen etc. over de hele periode (per jaar natuurlijk) en de uitkomsten voor elk van de jaren tot en met 2018?
Op 22 januari 2016 is de Wet uitwerking Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd.8 Op basis van de toen verwachte aantallen EV’s en de toen verwachte catalogusprijzen voor EV’s was de verwachting voor de budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregelen in de BPM, MRB en IB/LB voor EV’s als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
4
4
5
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
7
11
15
20
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
31
47
84
101
129
De raming in de Miljoenennota 2019 is als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
3
4
7
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
3
5
8
12
19
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
30
46
69
92
141
* Zoals beschreven in het antwoord op vraag 13 van de eerdere Kamervragen: met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (voor de BPM- en MRB-vrijstelling voor nulemissievoertuigen komt de raming in totaal € 2 miljoen hoger uit).9
Hoe beoordeelt u het CARbonTAX-model 3.0 dat gebruikt wordt bij de voorspellingen van de autoverkoop onder autobrief 2 en zeer specifiek voor de voorspellingen van de verkoop van elektrische auto’s?
Bij berekeningen met het Carbontax-model wordt bij iedere grote beleidsstudie voor de rijksoverheid aangesloten bij de meest actuele en betrouwbare inschattingen die op dat moment beschikbaar en realistisch zijn. Voor de doorrekening van Autobrief II (2015) is een modelupdate uitgevoerd om de laatste feitelijke ontwikkelingen tot en met 2014 en de meest actuele prognoses te benutten in het rekenmodel.10 11
Met het Carbon tax-model worden berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in onder meer de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Het Carbontax-model biedt dan ook relevante inzichten in de effecten van beleidsvoornemens op het terrein van de autogerelateerde belastingen. Tegelijkertijd kunnen deze modelmatige verwachtingen in korte tijd worden ingehaald door actuele ontwikkelingen. Dat geldt in het bijzonder voor EV’s omdat deze voertuigen nog in het beginstadium van de (wereldwijde) marktontwikkeling staan. Dit betekent dat de marktontwikkelingen (zoals vraag, aanbod en consumentenvoorkeuren) een zeer grillig en lastig voorspelbaar patroon kunnen volgen, waar – zonder de kennis achteraf – een geleidelijke ingroei wellicht meer in de lijn der verwachting lag. De onderzoeker is immers altijd gebonden aan de inzichten die op dat moment realistisch worden geacht. Om die reden heb ik in de tussentijdse evaluatie van de Wet uitwerking Autobrief II aangegeven dat het verstandig is een vinger aan de pols te houden. Ik zal de ontwikkelingen als gevolg van de maatregelen van de Wet uitwerking Autobrief II de komende jaren daarom scherp blijven monitoren. Tegelijkertijd is het van belang om de kabinetsambitie van 100% emissievrije nieuwverkopen niet uit het oog te verliezen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 openbaar en kunnen wij het ontvangen inclusief de schattingen, zodat wij zaken kunnen reproduceren?
Het Carbontax-model is in 2011 ontwikkeld door Ecorys ten behoeve van het onderzoek naar de beleidseffecten van de maatregelen uit Autobrief I. Een beschrijving van de werking van het Carbontax-model is destijds aan uw Kamer gestuurd.12 In 2014 is het door PRC/TNO uitgevoerde onderzoek Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013 aan uw Kamer gestuurd. Ten behoeve van dit onderzoek is het Carbontax-model verder ontwikkeld (versie 2.0) en voorzien van een update.13 In september 2015 is de doorrekening van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Voor deze doorrekening is het Carbontax-model wederom, door PRC in samenwerking met TNO, doorontwikkeld en voorzien van de meest recente inzichten (versie 3.0).14 In mijn brief van 28 januari 2019 is voorts toegelicht dat het Carbontax-model voor elke grote beleidsstudie wordt herijkt voor tal van parameters.15 Het Carbontax-model wordt momenteel door het PBL gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Om die reden zijn alle parameters in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Omdat het Carbontax-model niet openbaar is, is het niet mogelijk om het model aan uw Kamer te doen toekomen. Maar zoals hierboven beschreven heeft uw Kamer heeft bij elke grote beleidsstudie aan de hand van het Carbontax-model een uitgebreide beschrijving van het model ontvangen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 wetenschappelijk gevalideerd voor het doen van voorspellingen en het maken van beleid en het doen van langetermijnvoorspellingen met extreme belastingprikkels? Zo ja, wie heeft het gevalideerd en kunt u het bewijs van die validatie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de rijksoverheid tientallen modellen gebruikt voor de voorspelling en evaluatie van beleid?
Het is bij de rijksoverheid op allerlei beleidsterreinen gebruikelijk om bij grote beleidsveranderingen een modelmatige doorrekening te laten uitvoeren en achteraf te evalueren.
Kent u enig ander model bij de rijksoverheid dat er meer dan 100% naast zit bij de voorspellingen (hier: het aantal verkochte elektrische auto’s) en nog steeds gebruikt wordt? Zo ja, welk model is dat dan?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de historische foutmarges van bij de rijksoverheid gebruikte modellen. In het geval van de autogerelateerde belastingen is ervoor gekozen om beleid voor meerdere jaren achtereenvolgens in de wet vast te leggen (Autobrief I (2012–2015) en Autobrief II (2017–2020)). Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 worden met het Carbontax-model berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Zoals tevens toegelicht in het antwoord op vraag 10, kunnen beginnende markten – zoals die van EV’s – een grillig ontwikkelingspatroon volgen. Hierdoor ontstaat, voor wat betreft de voorspellingen van aantallen EV’s, een risico op relatief grote foutmarges, zeker wanneer verwachtingen voor meerdere jaren vooruit worden uitgesproken.
Klopt het dat het model uitgaat van een constante prijselasticiteit?5
Het model werkt niet met een constante prijselasticiteit.
Kunt u aangeven wat er volgens het model gebeurt als alle auto’s in het D-segment (zoals de Volkswagen Passat) in prijs gehalveerd worden en daardoor fors goedkoper worden dan de auto’s in het C-segment (zoals de Volkswagen Golf)? Hoeveel auto’s in het C-segment worden er dan verkocht en hoeveel auto’s in het D-segment?
In het Carbontax-model worden kruiselasticiteiten toegepast waardoor in de samenstellingseffecten naar autosegmenten overstapeffecten zichtbaar zijn wanneer bepaalde segmenten duurder of goedkoper worden voor wat betreft de catalogusprijzen of de belastingdruk. Een voorbeeld hiervan is het E-segment EV (zoals de Tesla S, Tesla X, Jaguar I-pace) waar een deel van de consumenten naar is overgestapt vanuit het lagere D-segment. Dit betekent dat voor de bepaling van de stimuleringskosten van EV’s in het E-segment niet een conventionele auto met dezelfde prijs als referentie wordt genomen.
Acht u het realistisch dat als de auto’s in het D-segment goedkoper worden dan auto’s in het C-segment er überhaupt nog auto’s in het C-segment verkocht worden? Kunt u dit antwoord motiveren?
De keuze van de consument is in het Carbontax-model niet volledig afhankelijk van de catalogusprijs van de auto. Het model maakt onder meer gebruik van TCO-berekeningen (Total Cost of Ownership). Uiteindelijk is het totale kostenplaatje voor de autokoper immers het meest relevant. Wanneer, zoals in deze specifieke situatie wordt gesteld, de aanschafprijzen van auto’s in het D- en C-segment dichter bij elkaar komen te liggen volgt dan ook niet per definitie een verkoopverschuiving tussen deze segmenten. Auto’s in het D-segment zijn namelijk zwaarder, verbruiken doorgaans ook meer brandstof dan auto’s in het C-segment en de verzekeringspremie is doorgaans ook hoger, waardoor de TCO van deze auto’s hoger is. Bovendien is ook niet iedere consument op zoek naar een zo groot mogelijke auto voor het beschikbare budget en spelen persoonlijke voorkeuren voor functionaliteit en smaak een belangrijke rol bij de keuze voor een specifieke auto.
Heeft u door dat het belachelijk klinkt dat wanneer een Volkwagen Passat goedkoper zou worden dan een Volkswagen Golf (of een Peugeot 508 goedkoper dan een Peugeot 308, of een Audi A5 goedkoper dan een Audi A3/Audi A2) mensen nog steeds een Volkswagen Golf zouden kopen?
Zie antwoord op vraag 17.
Beseft u dat u door grote belastingkortingen (BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling en dus 100% korting en 4% bijtelling in plaats van 22% bijtelling) u juist extreme testen aan het doen bent en dat dus de vraag over de effecten van enorme belastingskortingen en stimulansen zeer relevant is?
Het kabinet acht het – gelet op de ambities uit het regeerakkoord – van groot belang om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. De fiscale stimulering van emissievrije auto’s maakt onderdeel uit van de maatregelen van het kabinet om deze versnelling te realiseren. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de bestaande fiscale voordelen voor EV’s fors zijn en een relatief hoge lastenschuif vragen. Zowel vanwege de hoge ambities van het kabinet op het terrein van emissievrije mobiliteit en de forse fiscale voordelen voor EV’s acht het kabinet het zeer relevant om de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit beleid te monitoren.
Bent u bereid om het CARbonTAX-model 3.0 opnieuw op te bouwen en te callibreren zodat er wel een relatie is tussen de voorspellingen en de uitkomsten in de huidige autobrief 2?
Ik acht het niet noodzakelijk het Carbontax-model opnieuw op te bouwen en te kalibreren. Het Carbontax-model wordt voor elke grote beleidsstudie geactualiseerd aan de hand van de meest recente inzichten. Zie verdere toelichting bij antwoord 23.
Bent u bereid vervolgens schattingen te maken van de verkoop van elektrische auto’s en de kosten daarvan voor 2019 en 2020 die wel realistisch zijn?
De raming van de fiscale stimulering voor EV’s wordt in de miljoenennota jaarlijks geactualiseerd op basis van de dan beschikbare en meest recente informatie over de nieuwverkopen van EV’s. Deze schattingen zijn op dat moment het meest realistisch.
Indien u niet bereid bent dit te doen, heeft u dan door dat er opnieuw miljarden meer in een autobriefperiode uitgegeven wordt aan (semi-)elektrisch rijden op basis van een ondeugdelijk model?
Op dit moment is er geen sprake van een verwachting dat er een budgettaire derving in de orde van miljarden zal ontstaan. De ramingen worden jaarlijks bijgewerkt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Zoals eerder toegelicht worden ramingen gemaakt door het Ministerie van Financiën.17 In die ramingen wordt gebruik gemaakt van uitkomsten uit het Carbontax-model én van de meest recente realisaties en verwachtingen die er op het moment van opstellen van de ramingen zijn. Overigens zien de miljarden misgelopen belastinginkomsten – zoals deze door PRC/TNO in 2014 zijn berekend voor de periode 2008–2013 – voor het overgrote deel op de fiscale stimulering van zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en in mindere mate op (semi-)elektrische auto’s.
Wordt CARbonTAX-model 3.0 of een opvolger daarvan gebruikt voor doorrekeningen op dit moment, bij bijvoorbeeld het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Centraal Planbureau (CPB) of het Planbureau voor de Leefomgeving? Kunt u aangeven waarvoor?
Het Carbontax-model wordt gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 37 van de recent gestelde Kamervragen heb toegelicht, is voor de doorrekeningen van deze voorstellen in 2018 opnieuw een modelupdate uitgevoerd om feitelijke ontwikkelingen tot en met 2017 en de meest recente toekomstprognoses te benutten in het rekenmodel.18 De parameters van het model zijn in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Tot 2025 vindt er een jaarlijkse monitoring plaats van de hierboven genoemde maatregelen en ontwikkelingen. Dit biedt ruimte om bij te sturen wanneer bijvoorbeeld modelactualisaties leiden tot nieuwe inzichten.
Kunt u aangeven of de huidige versie van CARbonTAX wetenschappelijk gevalideerd is? Zo ja, door wie en wanneer en kunt u daarvan het bewijs aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het huidige CARbonTAX model beter in voorspellen dan het CARbonTAX model 3.0 en kunt u daarvoor bewijs aanleveren?
Zie antwoord op vraag 23.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden er ruim voor het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op woensdag 13 februari 2019 zijn?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen de antwoorden op enkele vragen samen te nemen.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
De ambulancezorg in de gemeente Gennep |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Henk van Gerven , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u er van op de hoogte dat afgelopen augustus de ambulancepost in Gennep is opgeheven?1
Ja. Van dat bericht ben ik een half jaar geleden op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de specifieke geografische positie van de gemeente Gennep – in het oosten grenzend aan Duitsland en in het westen begrensd door de Maas – met zich meebrengt, dat de aanrijmogelijkheden voor hulpdiensten van buiten de gemeente slechts beperkt zijn?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Ambulancezorg Limburg-Noord en de zorgverzekeraars VGZ en CZ geven aan dat de kop van Noord-Limburg een complex en langgerekt gebied is dat lastig te bedienen is. Hierdoor is het voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord van belang om goede afspraken te maken over burenhulp. De burenhulp afspraken zijn met ingang van 1 augustus 2018 deels vernieuwd en deels aangescherpt, waarmee de aanrijmogelijkheden van de gemeente Gennep worden verbeterd.
Bent u er van op de hoogte dat de ambulancepost in Gennep in 2014 met financiële hulp van Ambulance Zorg Limburg-Noord (AZLN) en de gemeente Gennep is ingericht, juist omdat de aanrijtijden van ziekenwagens daarvoor in de gemeente beroerd waren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat RAV Ambulancezorg Limburg-Noord in 2014 bij wijze van pilot uit eigen reserves een post in Gennep heeft gerealiseerd om de inwoners van de kop van de regio betere ambulancezorg te kunnen bieden en dat de gemeente Gennep heeft gezorgd voor huisvesting van de ambulance door een ruimte in de brandweerkazerne beschikbaar te stellen.
Het herverdelen van ambulancecapaciteit in de kop van Noord Limburg, wat tot gevolg had dat de ambulancepost in Gennep is opgegeven, is juist gedaan om de aanrijtijden in de gehele regio te verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Hoe vaak werd de norm, binnen 15 minuten een ambulance bij de patiënt gehaald voordat de ambulance in Gennep stond, en hoe vaak werd deze norm gehaald nadat de ambulance in Gennep stond?
De wettelijke prestatienorm in de ambulance sector luidt: de RAV zorgt ervoor dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is2. Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten, zoals in de wet vastgelegd. De prestatienorm kent voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord regionaal het volgende verloop: in 2012 90%, in 2013 90%, in 2014 92%, in 2015 92%, in 2016 91% en in 2017 91,4%. Het (door het RIVM) geverifieerde cijfer over 2018 is nog niet bekend.
In meer regio’s halen de RAV’en de 15 minutennorm niet. Dat speelt al langer en u bent hier eerder over geïnformeerd3. In 2016 is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met zorgplichtonderzoek in de ambulancezorg. In het kader daarvan hebben individuele zorgverzekeraars voor de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald met de betreffende RAV’en verbeterplannen opgesteld. De NZa bespreekt periodiek de voortgang van de verbeterplannen met de zorgverzekeraars en houdt zo toezicht zolang er niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van die voortgangsrapportages. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgplicht van verzekeraars een oordeel te vellen of zij de verwachting voldoende vinden of dat zij extra maatregelen (gaan) vragen van de zorgverzekeraar.
Dit neemt niet weg dat ik ontevreden ben dat meerdere RAV’en niet aan de 15 minutennorm voldoen. De ambitie hoort te zijn dat de norm gehaald moet worden. De oorzaken van het niet halen van de 15 minutennorm zijn veelzijdig en niet allemaal even eenvoudig en in korte tijd op te lossen. Genoemd worden met name een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, productiestijgingen (oa door een stijging van de acute zorgvraag, mede door een toenemend aantal (thuiswonende) ouderen en soms door (achteraf bezien) oneigenlijke inzet van ambulancezorg), belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging4.
Om de toegenomen drukte in de ambulancezorg te beteugelen en de responstijden in alle regio’s binnen de norm te krijgen, heb ik vorig jaar het actieplan ambulancezorg opgesteld met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op 12 november jl. aan uw Kamer gestuurd5. Het actieplan sluit aan bij genoemde oorzaken, en beoogt die op verschillende manieren aan te pakken. Het actieplan is van start gegaan in januari 2019 en loopt tot eind 2021. Ik zal op korte termijn met de ondertekenaars om tafel gaan om te bezien hoe versnelling kan worden aangebracht op de acties gericht op halen van de norm. Veel verbeteracties zullen tot mijn spijt niet direct tot zichtbare resultaten leiden. Waar het bijvoorbeeld gaat om het aantrekken van personeel duurt het enige tijd voordat zij volledig zelfstandig inzetbaar zijn op de ambulances. Hetzelfde geldt voor het eventueel aanpassen van de triagesystemen, dat kost tijd.
Hoeveel hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ geïnvesteerd in de proef met een ambulance in Gennep? In hoeverre vindt u het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om hieraan bij te dragen, gezien hun zorgplicht en de meerwaarde van deze extra ambulance die ervoor zorgde dat ziekenauto’s vaker binnen 15 minuten bij de patiënt waren?
De zorgverzekeraars VGZ en CZ hebben mij laten weten dat zij de standplaats in Gennep niet hebben bekostigd, maar dat de ambulance en het benodigde personeel wel waren opgenomen in de totale begroting van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord (en zodoende zijn gefinancierd door de zorgverzekeraars).
Zorgverzekeraars sturen met RAV Ambulancezorg Limburg-Noord op een regionale prestatieverbetering, niet op lokale prestatieverbetering. In 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van hun zorgplichtonderzoek, de representerende zorgverzekeraars de opdracht gegeven om samen met de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald verbeterplannen op te stellen. Daartoe hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ en de RAV Ambulancezorg Limburg-Noord onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren, waarin de optimale positionering en spreiding van ambulances in de regio is onderzocht teneinde de responstijden verder te verbeteren. Het verbeterplan wordt nu gefaseerd uitgevoerd, waarvoor de zorgverzekeraars de financiële middelen ter beschikking stellen. Onderdeel van het verbeterplan is een herschikking van de bestaande capaciteit in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar vanaf 1 augustus 2018. Door andere samenwerking tussen drie RAV’en, Ambulance Zorg Limburg-Noord, Brabant Midden-West-Noord en Gelderland Zuid, is de inzetbare capaciteit van deze RAV’en anders ingedeeld, waardoor meer mensen binnen 15 minuten bereikt kunnen worden (en dus een verbetering van het responspercentage voor de gehele regio wordt bereikt).
Zorgverzekeraars en RAV’en hebben samen een verantwoordelijkheid om de ambulancezorg in hun verzorgingsgebied zo optimaal mogelijk in te richten, zodat verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. De prestaties van de RAV’en worden continu gemonitord en er worden maatregelen getroffen indien nodig. Met de verschuiving van ambulancecapaciteit teneinde een optimale dekking in de kop van Noord Limburg te bereiken, willen CZ, VGZ en de drie RAV’en een zo groot mogelijke gezondheidswinst voor alle inwoners in de kop van Noord Limburg bewerkstelligen.
Klopt het dat in de huidige – tijdelijke – situatie de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (BMWN) primair de ambulancezorg in Gennep moet regelen?
Nee. Volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is de door de Minister aangewezen RAV verantwoordelijk voor het verlenen van de ambulancezorg in de eigen regio. Ook is een RAV volgens de Twaz verplicht om schriftelijke afspraken te hebben met de naburige RAV’en over in ieder geval de open grens benadering en de onderlinge assistentie (ook wel: burenhulp).
Voor de bekostiging van de ambulancezorg dient het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (hierna: referentiekader) als basis. In het referentiekader wordt gewerkt met een open grenzen benadering. Concreet betekent dit dat spoedritten die worden gereden naar een aantal postcodegebieden in Noord Limburg in het referentiekader worden toebedeeld aan RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid. RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid krijgen daarmee ook de financiële middelen om te voorzien in de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg voor die postcodegebieden in Noord Limburg. Aangezien RAV Limburg-Noord wel verantwoordelijk is voor de gehele eigen regio is het van essentieel belang dat er goede burenhulp afspraken worden gemaakt.
Heeft BMWN voldoende capaciteit hiervoor, of moet in de praktijk AZLN nog regelmatig uitrijden voor spoedritten in Gennep? Kunt u cijfers geven van de afgelopen zes maanden hoe vaak BMWN enerzijds en AZLN anderzijds hebben moeten uitrijden voor spoedritten in Gennep?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten dat in alle gevallen de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance wordt ingezet. Primair wordt Gennep aangereden vanuit Haps door ambulances van RAV Brabant-Midden-West-Noord. Indien in die regio alle ambulances gelijktijdig bezet zijn, moet er vanuit een andere locatie worden uitgereden. Dat kan door een ambulance van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord of van RAV Gelderland Zuid. Het aantal ambulance inzetten in Gennep in het derde en vierde kwartaal van 2018 zijn als volgt:
Inzet door:
Aantal A1-ritten
Aantal A2-ritten
RAV Ambulancezorg Limburg-Noord
119
109
RAV Brabant Midden-West-Noord
126
53
RAV Gelderland Zuid
12
10
Klopt het dat zorgverzekeraars van plan zijn de capaciteit van de ambulancepost in Haps uit te breiden? Kunt u aangeven wanneer deze wagen beschikbaar is en wanneer de bemensing hiervoor is geregeld?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten in 2019 voor RAV Brabant Midden-West-Noord vier extra ambulances te financieren, waarmee de ambulancecapaciteit in zijn totaliteit wordt uitgebreid in de gehele regio. Op basis van analyses door de RAV wordt altijd gekeken waar de inzet van extra ambulances het meest relevant is. Zorgverzekeraars sturen hier niet op. RAV Brabant Midden-West-Noord hoopt deze extra ambulances lopende 2019 op de weg te hebben. Maar, net als in veel zorgsectoren heeft ook de ambulancezorg met krapte op de arbeidsmarkt te maken.
Kunt u cijfers geven met betrekking tot de aanrijtijden (in hoeveel procent van de gevallen wordt aan de 15 minutennorm voldaan) voor spoedritten in de gemeente Gennep, enerzijds voor de periode voor 1 augustus 2018 en anderzijds voor de periode sinds 1 augustus 2018?
Vraag 9 ontbrak in de set dus geen antwoord.
Waarom zijn zorgverzekeraars wel bereid te betalen voor verhuizing van de ambulance van Gennep naar Bergen, maar niet voor behoud van de ambulance in Gennep?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de voortgangsrapportage van Ambulancezorg Limburg-Noord (AZLN) aan de Nederlandse Zorgautoriteit van 31 januari 2018, waarin staat dat de verwachting is dat in 2019 95% een responstijd heeft van minder dan 15 minuten, maar dat een te dunne bezetting voor heel Noord en Midden Limburg blijft bestaan? Wat is uw reactie, vindt u een «verwachting» dat 95% gehaald wordt voldoende geruststelling voor de mensen in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het met de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg ook verplicht om bij (voorgenomen) sluiting van een ambulancepost verplicht om regionale bestuurders te consulteren?2
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze kunt u er voor zorgen dat de aanrijtijden van maximaal 15 minuten overal in Limburg-Noord en in het bijzonder in de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, worden gehaald?
Nee. In de amvb beschikbaarheid acute zorg wordt geregeld dat zorgaanbieders die behoren tot de categorie traumacentra, aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen anders dan traumacentra, aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten of aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen, het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk kunnen beëindigen of opschorten als (onder meer) de zorgaanbieder de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio te voren over de beëindiging of opschorting heeft geïnformeerd. Deze bepaling wordt opgenomen omdat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten en inwoners plotseling met een beëindiging of opschorting van de acute zorg op een bepaalde locatie worden geconfronteerd. Dat een ambulancepost ergens verdwijnt, betekent niet dat de acute zorg op die plek wordt beëindigd of opgeschort. RAV’en hebben namelijk de wettelijke taak ambulancezorg te leveren en kunnen daar niet mee stoppen, zij leveren ambulancezorg in de hele regio, ongeacht de positionering van de standplaatsen. De continuïteit van de RAV’en is geregeld in de Twaz.
De berichten 'Ingreep ECB bij probleembank Carige is een oplossing ‘all’italiana’' en 'Italian populists dodge first big banking test' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de in de noten genoemde artikelen?1 2
Ja.
Wat vindt u van de acties van de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot de Italiaanse Banca Carige? Bent u het met de strekking van de artikelen eens dat er is gekozen voor een «Italiaanse oplossing»?
Net als sommige Europese banken heeft Carige te maken met structurele uitdagingen, waaronder een groot aantal niet-presterende leningen. De oplossingen hiervoor liggen in de eerste plaats altijd bij banken zelf. Op 2 januari 2019 is de ECB overgegaan tot een zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregel bij Carige. Zo heeft de ECB tijdelijke bewindvoerders aangesteld alsook het hogere management en leidinggevend orgaan afgezet.3 De actie van de ECB is op zichzelf nog geen oplossing voor de uitdagingen waar de bank mee te maken heeft. Het is in de eerste plaats een taak voor de bank en haar tijdelijke bewindvoerders om de stabiliteit van de bank te bewaken en ervoor te zorgen dat de bank aan de kapitaaleisen voldoet.
Recent communiceerde de Italiaanse overheid ook dat Carige toegang heeft tot een reeds bestaand garantieprogramma ten behoeve van liquiditeit.4 Bij zo’n liquiditeitsfaciliteit eist de Commissie onder andere dat banken solvabel zijn, een marktconforme vergoeding wordt betaald en banken die er op grote schaal gebruik van maken een herstructureringsplan indienen.5 In dezelfde communicatie werd ook gesproken over de mogelijkheid van een preventieve herkapitalisatie.6 Dit instrument is alleen bedoeld voor eventuele kapitaalbehoeften die ontstaan uit het adverse scenario van een stresstest en mag daarom niet worden gebruikt om bestaande of verwachte verliezen op te vangen. Bij deze vorm van staatssteun wordt ook vereist dat de aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden bijdragen door afschrijving en/of omzetting («bail-in tot en met junior»).7 Het is altijd aan de Europese Commissie om te oordelen of er bij maatregelen in de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofd is.
Hoe beoordeelt u deze oplossing, mede in het licht van de afgesproken EU-regels voor herstel en afwikkeling van banken en de eerdere oplossingen bij Banca Veneto en Banca Populare di Vicenza?
De richtlijn herstel en afwikkeling banken (BRRD) voorziet in zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen alsook het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten, waar in het geval van Carige gebruik van is gemaakt.8
De ECB concludeerde op 23 juni 2017 dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of dreigden te falen. Nadat de Single Resolution Board (SRB) oordeelde dat resolutie van deze twee banken niet in het publiek belang was, werden zij geliquideerd onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid.9 Over de Italiaanse bank Carige is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat deze faalt of dreigt te falen.
Wat is de rol van de Single Resolution Board (SRB) in het proces tot nu toe geweest?
Om snel en effectief in te kunnen ingrijpen wanneer banken in de problemen komen is een Europees resolutiemechanisme opgezet. Daarvoor maakt de SRB vooraf al per bank een plan waarin staat wat er gebeurt wanneer een bank faalt of dreigt te falen. Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat Carige faalt of dreigt te falen.
Welke stappen zijn er de afgelopen tijd gezet met de Banca Carige en wat heeft dat opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regels van de bankenunie geen veredelde menukaart zijn, waar je naar believen uit kunt kiezen?
De regels voor de bankenunie zien op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.10
Hoe voldoen de acties van de ECB aan de afgesproken regels in de Europese Unie met betrekking tot herstel en afwikkeling van banken (BRRD – banking recovery and resolution directive)? In hoeverre worden de aandeelhouders aangeslagen voor de bank die in de problemen is? In hoeverre worden de EU-regels met deze oplossing omzeild?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 spreekt de BRRD van vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen en het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten. Verder zijn de verliezen die een bank maakt altijd in de eerste plaats voor bestaande aandeelhouders. Indien een bank op last van de toezichthouder nieuwe aandelen moet uitgeven dan betekent dit dat bestaande aandeelhouders verwateren. Hun aandelen zullen dan minder waard worden. Als het een bank niet zelf lukt om private oplossingen te vinden zijn er in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt. Ik heb geen reden om aan te nemen dat van de EU-regels wordt afgeweken.
Wat zou de normale handelwijze zijn bij een niet systeem-relevante bank als Carige? In hoeverre is een bail-out aan de orde? Bent u van mening dat een bail-out bij niet systeem-relevante bank onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in antwoord 7, gelden voor alle Europese banken strenge afspraken voor wanneer zij in problemen komen. Toezichthouders hebben conform dit raamwerk verschillende mogelijkheden om problemen bij banken aan te pakken. Het gebruik daarvan zal afhankelijk zijn van de specifieke casus. Indien een private oplossing of garantieloket openstaat voor alle banken, dan kan deze in principe ook worden gebruik voor niet systeemrelevante banken. In de voorliggende casus is kapitaalsteun vanuit de overheid vooralsnog niet aan de orde. Aan eventuele kapitaalsteun in de vorm van een preventieve herkapitalisatie is ook de voorwaarde verbonden dat deze moet dienen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat vermijden. Daardoor kan dit instrument minder geschikt zijn voor banken waarvan een eventueel falen maar een beperkte impact heeft. Daarnaast dient bij kapitaalsteun altijd een bail-in tot en met junior plaats te vinden. Om de eventuele noodzaak van kapitaalsteun in de toekomst te verminderen dienen banken waarvoor resolutie de strategie zal zijn de komende jaren extra bail-inbare buffers («MREL») op te bouwen.
Deelt u de mening dat de «intergovernmental agreement» van het Single Resolution Fund (SRF) altijd als voorwaarde de 8% bail-in heeft? Kunt u bevestigen dat dit het geval moet zijn, indien er bij Carige een «resolution» komt en het SRF wordt aangesproken?
De voorwaarden voor gebruik van het SRF staan omschreven in de SRM-verordening.11 Bij gebruik van het SRF voor het absorberen van verliezen of herkapitaliseren van een bank in resolutie geldt dat verliezen ter grootte van ten minste 8% van de balans eerst door aandeelhouders en schuldeisers moeten zijn gedragen.
Waarom wordt er afgeweken van de BRRD-regels? Wat betekent dit voor de toekomst van de toepassing van de BRRD-regels? In hoeverre werken de BRRD-regels in de praktijk nu en hoe worden ze toegepast?
Het is aan de Europese Commissie en toezichthouders om de regels toe te passen zoals ze zijn afgesproken. Ik heb geen reden om aan te nemen dat wordt afgeweken van de BRRD-regels.
Hoe kwam Banca Carige uit de eerder uitgevoerde stresstests? In hoeverre voldoet Banca Carige aan de nieuw afgesproken normen voor de niet presterende leningen (NPL’s)? Indien Carige goed uit de stresstest kwam, wat zegt dit dan over de stresstest en moet die dan niet strenger worden? Indien Carige slecht uit de stresstesten is gekomen, wat is er vervolgens met de uitkomst gedaan?
Carige was in 2014 onderdeel van een exercitie die bestond uit een grondige gezondheidstoets (Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Op het meetmoment van de exercitie had een aantal banken, waaronder Carige, een kapitaaltekort. Eventuele tekorten hebben de banken zelf moeten oplossen door middel van uitgiftes van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen.12 Ook na 2014 kunnen banken nieuwe verliezen hebben geleden en dus met nieuwe tekorten te maken hebben gekregen. Ik kan echter niet oordelen in hoeverre dit specifiek bij Carige het geval is. Zo zat Carige niet in de in 2018 door Europese Bankenautoriteit (EBA) gepubliceerde stresstestresultaten.13 Wel kunnen als onderdeel van de jaarlijkse kapitaalbeoordeling van individuele banken (SREP) door toezichthouders interne stresstesten worden uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn echter niet openbaar.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan tijdens het algemeen overleg Eurogroep van 15 november 2018, dat er niet wordt afgeweken van de regels die we in Europees verband hebben afgesproken en dat het niet zo problematisch is, omdat het een privaat fonds is dat door andere banken wordt gevuld?
Ja. Het is in de eerste plaats aan banken om zelf private oplossingen te vinden. Tijdens het algemeen overleg is gesproken over private oplossingen. Intussen heeft Italië aangekondigd dat Carige gebruik kan maken van reeds bestaande garanties ten behoeve van liquiditeit. Ook zou Italië de route van preventieve herkapitalisatie verkennen. Binnen de regels van de bankenunie bestaan nog altijd mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.
Bent u bereid om dit punt aan te kaarten bij de eerstvolgende Eurogroep/Ecofin-vergadering? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Europese vergaderingen zet ik in op verbetering van het raamwerk, bijvoorbeeld waar het gaat om de opbouw van bail-inbare buffers en de meerwaarde van AQRs om te bepalen of aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie is voldaan.14 Zoals blijkt uit voorgaande antwoorden, zie ik vooralsnog geen aanleiding om deze casus zelf op te brengen.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het AO Eurogroep/Ecofin van 17 januari 2019?
Ja.
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.