Het bericht ‘Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg.’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Deelt u de mening dat een man die zes kinderen in 2002 heeft vermoord en volgens het vonnis nu in tbs had moeten zitten, geen proefverlof mag krijgen?
De rechter heeft de verdachte in deze zaak in 2003 een gevangenisstraf van 15 jaar en tbs met verpleging opgelegd. De tbs-maatregel is erop gericht mensen veilig terug te laten keren in de samenleving. Het proefverlof is een cruciaal onderdeel van de resocialisatie van tbs-gestelden en de laatste fase van een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden binnen de behandeling. Voordat een tbs-gestelde met proefverlof kan moet hij eerst de stappen van begeleid verlof, onbegeleid en transmuraal verlof (betrokkene verblijft buiten de tbs-kliniek in een instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) of een psychiatrische instelling) succesvol hebben doorlopen. Hierdoor wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving.
De verlofprocedure vindt zorgvuldig plaats en is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt). Ook een slachtofferonderzoek, waarin een analyse van mogelijke gevolgen en veiligheidsrisico’s van het verlenen van verlof voor het slachtoffer of zijn of haar omgeving wordt gemaakt, maakt onderdeel uit van de verlofaanvraag.
Proefverlof betekent overigens niet dat de tbs-maatregel eindigt. Bij proefverlof houdt de reclassering toezicht en blijft de tbs-kliniek verantwoordelijk voor de tbs-gestelde. Na deze laatste verloffase kan de rechter de tbs voorwaardelijk beëindigen. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging houdt de reclassering toezicht. De rechter kan de voorwaardelijke beëindiging telkens met één of twee jaar verlengen, zolang hij dit nodig acht.
Deelt u de mening dat van het jarenlang in de watten leggen van deze gruwelijke crimineel, die zijn zes kinderen heeft vermoord, geen enkel afschrikwekkend effect uit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te bepalen welke straf en/of maatregel past bij het gepleegde delict. De rechter houdt daarbij onder andere rekening met de aard en de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafmaat in deze zaak.
Wanneer gaat u eens logisch nadenken en komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van hoge minimumstraffen voor dit soort misdaden de enige oplossing is om criminelen ècht rechtvaardig te straffen?
Met het aantreden van het vorige kabinet in 2012 is het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven ingetrokken. Uw Kamer is hierover bij brief van 12 februari 20132 op de hoogte gesteld. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor de invoering van minimumstraffen.
Bent u bereid gebruik te maken van de mogelijkheid dit proefverlof tegen te houden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dit aan de (nabestaanden van) de slachtoffers uitleggen?
Verloven van tbs-gestelden kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd worden over verloven en dat de slachtofferbelangen worden meegewogen bij de verlofaanvraag, zoals ook als vereiste is gesteld in de Verlofregeling tbs. Slachtoffers en nabestaanden worden over verlof geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop van het OM.3
Ik ga hier niet verder in op de besluitvorming en de details van deze specifieke zaak.
Een lek in het nucleaire gedeelte van kernreactor Doel 1 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Belgische kernreactor Doel 1 ligt stil tot oktober», waaruit blijkt dat de reactor van de kerncentrale Doel 1 is stilgelegd vanwege een lek in het nucleaire gedeelte?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer u door de Belgische autoriteiten op de hoogte bent gebracht van deze lekkage en met welke risicobeoordeling? Bent u tevreden over de communicatie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Nu er naar het oordeel van FANC geen gevolgen waren voor veiligheid en milieu heeft de melding mij op dat moment niet bereikt. Dit is wel gebeurd naar aanleiding van vragen vanuit de regio en aandacht in de media, op 28 april 2018.
De voorlopige INES-inschaling als INES-0 (geen impact voor de veiligheid) is door het FANC op 2 mei 2018 vastgesteld en gecommuniceerd. Vanaf 23 april 2018 is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Dat is goed gegaan. Waar ik niet tevreden over ben is dat de ANVS niet meteen is geïnformeerd. Ook constateer ik dat uit de eerste publiekscommunicatie vanuit ENGIE onvoldoende duidelijk was wat de aard en locatie van de gebeurtenis was.
Kunt u beoordelen of de Belgische autoriteiten adequaat hebben gereageerd op de lekkage? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het FANC heeft bevestigd dat de vergunninghouder ENGIE (als primair verantwoordelijke) de juiste acties heeft ondernomen in reactie op de constatering van de lekkage zoals deze zijn vastgelegd in de technische specificaties van de installatie. Er was dus tijdens het voorval geen noodzaak voor het FANC om vanuit zijn rol als toezichthouder in te grijpen. Wel is geconstateerd dat de Belgische autoriteiten ten onrechte de ANVS niet hebben geïnformeerd.
Ook heeft Minister Jambon aangegeven dat ENGIE 5 dagen te laat (op 30 april 2018) pas een voorstel heeft ingediend voor een INES-inschaling van de gebeurtenis. Het FANC heeft op 2 mei 2018 deze gebeurtenis voorlopig vastgesteld als INES-0, een afwijking zonder gevolgen voor de veiligheid, en deze gecommuniceerd. Het FANC geeft aan dat dit incident geen enkele impact heeft op de veiligheid van de personeelsleden, de bevolking of het leefmilieu.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse burgers gevaar hebben gelopen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of het lek te maken heeft met de ouderdom van de kerncentrale? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0. Dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid, maar ik vind het belangrijk dat er bij het onderzoeken van dit incident, maar ook in het algemeen, wordt gekeken naar risico’s door veroudering.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaatsvindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het bericht “Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots” |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de tekortkomingen bij de munitiedepots, wat er inmiddels is gedaan om de veiligheid te herstellen en hoe u gaat voorkomen dat dit in de toekomst niet meer zal voorvallen? Kunt u een overzicht geven, uitgesplitst naar locatie, situatie, veiligheidsrisico’s, ondernomen acties en te ondernemen acties met tijdspad?
De geconstateerde tekortkomingen betreffen voornamelijk infrastructurele voorzieningen, keuringen van gereedschappen en apparatuur, aanwezige kennis van regelgeving en correcte opslag. De belangrijkste geconstateerde tekortkoming betreft de bliksembeveiligingsinstallaties.
De tekortkomingen die de lokale verantwoordelijken van Defensie zelf konden aanpakken zijn opgelost. Zo zijn reparaties uitgevoerd aan luchtbehandelingsinstallaties, markeringsborden vervangen of geplaatst, drempelplaten voorzien van aardkabels en is een calamiteitencentrum verplaatst. Voor het oplossen van de infrastructurele tekortkomingen op onder meer keuringen en bliksembeveiliging (overspanningsbeveiliging) is Defensie afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De aanpassing van de bliksembeveiliging betreft een groot aantal oude bunkers waarvan de complexe bliksembeveiligingsinstallaties moeten worden aangepast of vervangen. Dit vereist ingrijpende verbouwingen die zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt hiervoor, in nauwe samenwerking met het RVB, een plan van aanpak opgesteld en voorgelegd aan de I-SZW.
Daarnaast inventariseert het RVB momenteel of de tekortkomingen in de bliksembeveiliging zich ook op andere munitiecomplexen voordoen. Deze inventarisatie zal naar verwachting in juli 2018 worden voltooid. Tot die tijd worden, in nauw overleg met I-SZW, voorzorgs- en herstelmaatregelen genomen, zodat het werk op een veilige manier kan worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt staat uiteraard altijd voorop.
Naast de verbetertrajecten per locatie wordt een defensiebreed verbetertraject opgestart die zich onder meer richt op regelgeving, opleidingen en kennis. Gezien de omvang van dit traject zal dit enige tijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste brevet van onvermogen is van de Defensie Materieel Organisatie, om de veiligheid van ons defensiepersoneel en omwonenden te garanderen, en dat het hoog tijd is om de bezem grondig door deze organisatie te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om Defensie een organisatie te laten zijn waar veiligheid de norm is, is de gezamenlijke inzet van alle medewerkers, zowel militairen als burgers, op elk niveau nodig. Zoals verwoord in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat op 28 maart 2018 is verzonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 919, nr. 4) is het veiliger maken van de werkomgeving een topprioriteit voor de komende jaren.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Coalitie oneens over ophalen IS-kinderen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele verblijfplaats van de naar schatting 175 Nederlandse kinderen die in voormalig IS-gebied verblijven of hebt u daar tenminste een indicatie van? Zo ja, waar verblijven deze kinderen? Zo nee, waarom bent u hiervan niet op de hoogte?
Op dit moment verblijven er ten minste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Het gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit of kinderen die hierop aanspraak kunnen maken.
Beschikt u over signalen dat er kinderen van relatief veilige Koerdische gebieden naar IS-gebieden worden overgebracht? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, komt dat omdat u geen actueel beeld hebt van de verblijfplaats van deze kinderen of zijn er andere redenen waarom u dat niet weet?
Deze berichten zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer vanuit familieleden van uitreizigers. Hen bereikte het bericht dat men mogelijk bezig zou zijn om vrouwen en kinderen uit een vluchtelingenkamp terug naar IS gebied te brengen. Vooralsnog kunnen deze berichten niet bevestigd worden.
Heeft u actief contact gezocht met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio of gaat Nederland dat nog doen, om u op de hoogte te stellen van de situatie waarin de Nederlandse IS-kinderen zich bevinden en of er sprake is van een verplaatsing naar IS-gebied? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, via haar Consulaat Generaal in Erbil, structureel contact met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio in Irak over uiteenlopende onderwerpen. In Noord Syrië is er geen formeel contact met de lokale groepering die de leiding hebben over de kampen, zoals de Syrian Democratic Forces/ Partiya Yekîtiya Demokrat. Wel hebben er recentelijk in Nederland met medewerkers van het Ministerie van BZ en JenV gesprekken plaatsgevonden met deze groepering.
Deelt u de mening dat als blijkt dat er Nederlandse kinderen naar IS-gebied worden overgebracht, dat een groter gevaar voor die kinderen oplevert en er ook toe kan leiden dat zij nog verder van de Nederlandse samenleving komen af te staan? Zo ja, wat verandert dat aan het kabinetsstandpunt ten aanzien van het naar Nederland terugbrengen van IS-kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn reactie op het standpunt van de Kinderombudsman die tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer is gezonden, zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes en de als gevolg daarvan ontstane victimisatie. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze weging leidt ertoe dat dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord.
De opties rond de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u nauwkeurig laten berekenen wat het annuleren van het besluit tot verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn naar Vlissingen zou kosten en de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen?1 Zo nee, waarom niet?
Ter voorbereiding van de bouw van de marinierskazerne in Vlissingen zijn de volgende kosten gemaakt:
Deze posten bedragen in totaal € 36,8 miljoen. Daarnaast is het mogelijk dat, in het geval van het stopzetten van het aanbestedingsproces, de drie consortia die aan de dialoog deelnemen een vergoeding vragen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ik houd er rekening mee dat er in het geval van het annuleren van het besluit nog meer claims voor kostenverrekening worden ingediend en dit zal resulteren in hogere kosten voor Defensie. Bij het annuleren van het besluit tot verhuizing geldt nog steeds dat er een oplossing zal moeten worden gezocht voor de huidige verouderde huisvesting in Doorn.
Bent u bereid scenario's te onderzoeken waarbij de Van Braam Houckgeestkazerne na renovatie als volwaardige marinierskazerne in gebruik blijft en er in Vlissingen een nieuwe multidisciplinaire (voor onderhoud aan schepen, oefenplek etc.) kazerne wordt gebouwd met faciliteiten die momenteel in de rest van het land ontbreken? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn verschillende scenario’s ten aanzien van de mogelijkheden in Doorn, Vlissingen, De Peel en Budel verkend. Zoals blijkt uit de Kamerbrief van 10 april 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 59) en uit de brief van 22 juni 2012 met antwoorden op schriftelijke vragen (Kamerstuk 32 733, nr. 70) is de businesscasevan de gemeente Utrechtse Heuvelrug indertijd bestudeerd. In een uitvoerige bijlage 3) bij deze antwoorden ontving de Kamer het Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland.
De realiteit is dat er in 2012 een besluit is genomen dat niet zonder consequenties kan worden teruggedraaid. Naar aanleiding van de signalen van vertrekkende mariniers wordt nu wel een analyse van de cijfers van de irreguliere uitstroom gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de eerste zes maanden van dit jaar.
Deelt u de constatering dat bij herbestemming van het beoogde kazerneterrein in Vlissingen ten behoeve van een multifunctionele kazerne voor het Rijk niet alle tot op heden gemaakte kosten voor niets waren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten waren dan wel voor niets?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke totale kosten voor de bouw van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen gaat u momenteel uit? Hoe verhoudt die raming zich tot de oorspronkelijke raming voor een «state of the art» kazerne zoals door uw ministerie gemaakt in 2012?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief. Dit antwoord gaat in op de bouwkosten. Daarnaast houdt Defensie in de financiering van het project rekening met exploitatiekosten. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk voorafgaand aan de gunning geïnformeerd over het te sluiten contract en de totale kosten.
Kunt u uw eerdere stellingname in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1932), dat het annuleren van het verhuisbesluit «tientallen miljoenen euro's» zou kosten, financieel onderbouwen? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan bijvoorbeeld de kosten á 13,8 miljoen euro, waarvan de provincie Zeeland zelf zegt dit uit te hebben gegeven aan de kazerne, terwijl er nog geen schep in de grond is gegaan?
Voor de berekening van de kosten die Defensie kwijt zou zijn in geval de aanbesteding wordt afgebroken verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de voortgangsrapportage van de provincie aan provinciale staten van eind maart 2018 over het project MARKAZ staat, dat van het beschikbare budget van ruim € 18 miljoen (€ 15 miljoen van de provincie en ruim € 3 miljoen van de gemeente Vlissingen) nog ca. € 4,2 miljoen resteert. De provincie en de gemeente hebben tot nu toe € 13,8 miljoen besteed aan onderzoek en planvorming, grondverwerving, sloopkosten, explosievenruiming, engineering en aanleg van nutsvoorzieningen, een afkoopsom voor bouwrijp maken, communicatie en promotie.
Welke financiële risico’s zitten er aan de bouw en aan de exploitatie van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen? Wat is de financiële omvang van deze risico's? Zijn deze risico’s groter door de gekozen DBFMO-constructie?
De financiële risico’s gedurende de bouw en de exploitatie van de kazerne zijn op geld gewaardeerd in de commercieel vertrouwelijke Public Sector Comparator(PSC). De PSC maakt onderdeel uit van de DBFMO-constructie. Voor deze waardering verwijs ik u graag naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief.
In de DBFMO-overeenkomst betaalt Defensie een prestatie-gerelateerde vergoeding. Daarmee liggen deze risico’s bij het consortium, dat deze risico’s het beste kan mitigeren. Tot die tijd bestaan de financiële risico’s voor Defensie uit mogelijke gevolgen van de ontwerpkeuze, algemene marktrisico’s zoals rente en inflatie, het aanbestedingsresultaat en prijsontwikkelingen in de vastgoedsector.
In hoeverre is de inrichting van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen vergelijkbaar met de raming in 2012? Klopt het bijvoorbeeld dat de geplande schietbanen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen maar half zo groot zijn als door de mariniers was gevraagd, en dat hierdoor slechts met zes mariniers tegelijk kan worden getraind in plaats van de vaste aanvalsteams van zestien personen, en dat er niet of beperkt geschoten kan worden? Zo ja, bent u voornemens een alternatieve faciliteit in gebruik te nemen voor oefeningen met zestien mariniers waar geen schietbeperkingen zijn en wat zijn daarvan de meerkosten?
Sinds 2012 is de behoeftestelling op onderdelen aangepast. Er is bijvoorbeeld nu voorzien in de huisvesting van marechaussees en van de NATRES op het terrein, en in de opslag van Viking rupsvoertuigen. Daarnaast is het aantal parkeerplaatsen voor civiele personenauto’s conform normering naar beneden bijgesteld.
Het aantal schietpunten van een reguliere schietbaan, zoals op de kazerne in Vlissingen is voorzien, wordt bepaald op basis van gebruiksintensiteit per jaar. De in de huidige ontwerpspecificatie opgenomen schietfaciliteiten zijn op basis van de hierbij horende capaciteitsberekening nog steeds afdoende. Door het treffen van geluidwerende maatregelen, hetgeen onderdeel is van de uitvraag bij de consortia, voldoet het gehele operationele gebied aan de wet- en regelgeving en zijn er geen schietbeperkingen.
Ten aanzien van een aantal onderdelen in de behoeftestelling en bijbehorende outputspecificatie, waaronder onder andere het aantal schietpunten, overkappingen voor het stallen van militaire voertuigen en havenfaciliteiten, heeft de medezeggenschap aangegeven dat zij de huidige outputspecificatieniet vinden voldoen. Hierover is Defensie intern nog in gesprek.
Klopt het dat niet alle gewenste helikoptertrainingen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen uitgevoerd kunnen worden en dat voor bepaalde trainingen uitgeweken gaat moeten worden naar andere locaties? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als nu in Doorn zijn de mariniers na de verhuizing naar Vlissingen voor helikoptertrainingen aangewezen op trainingslocaties zoals de vliegbases Gilze-Rijen en Deelen, en op laagvlieggebieden op een aantal locaties waar ook geïntegreerd geoefend wordt (dit betreft de Oirschotse heide, Leusderheide, Weerter- en Budelerheide, Ederheide en de Marnewaard). Daarnaast zullen de mariniers jaarlijks oefeningen houden op terreinen als ISK Harskamp, ASK Oldebroek en op Texel. Voor het bereiken van deze terreinen is de kazerne in Doorn gunstiger gelegen.
Bij verhuizing naar Vlissingen kan in de toekomst voor het trainingsprogramma van de mariniers ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de in Zeeland aangeboden terreinen bieden. Momenteel is Defensie in gesprek met terreineigenaren, gemeenten en de provincie Zeeland over het medegebruik van verschillende terreinen. Voor een aantal terreinen is al een contract afgesloten.
De meerkosten van de verhuizing naar Vlissingen betreffen voornamelijk reis- en verblijfkosten. In 2012 zijn de hieruit voortkomende exploitatiekosten op enkele honderdduizenden euro’s geraamd. Deze kosten zijn echter afhankelijk van een aantal factoren, zoals de oefen- en trainingsschema’s van de mariniers en dienstreizen ten behoeve van opleidingen en bedrijfsvoeringactiviteiten. Dit zijn factoren die nog niet vastliggen en per marinier zullen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om deze kosten exact te duiden.
Klopt het dat bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen geen oefeningen uitgevoerd kunnen worden tijdens het broed- en strandseizoen? Moet hier een alternatief voor worden gezocht? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als op de oefenterreinen van Defensie elders in Nederland wordt in Zeeland rekening gehouden met natuurwaarden. Voor de oefen- en trainingsfaciliteiten op de kazerne leveren het broed- en het strandseizoen geen beperkingen op. Op twee gebieden buiten de kazerne, namelijk de Kop van Schouwen en Krammer-Volkerak, gelden beperkingen gedurende het broedseizoen. Hiermee kan rekening worden gehouden in de planning en hiervoor zijn zodoende geen alternatieven nodig.
Voor het medegebruik van terreinen van Staatsbosbeheer en North Sea Port zal Defensie, zoals gebruikelijk bij dit soort terreinen, rekening houden met recreatieve medegebruikers.
Welke kosten gaan gepaard met de extra reistijd en reiskosten die gemaakt moeten worden voor de veel grotere afstand die mariniers moeten afleggen vanuit Vlissingen ten opzichte van Doorn om bij andere militaire bases te komen, zoals bijvoorbeeld Den Helder, Gilze-Rijen en de Harskamp?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 8 en 10.
Gedurende hoeveel jaren verwacht u dat extra accommodatie nodig is voor personeel dat niet verhuist en daardoor op de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen moet worden gehuisvest? Wat zijn de financiële consequenties als deze verwachting niet uitkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de behoeftestelling is ervan uitgegaan dat gedurende tien jaar extra behoefte aan legering bestaat. Als er gedurende een langere tijd extra legering nodig is, gaat dit gepaard met extra exploitatiekosten. De hoogte hiervan is sterk afhankelijk van de invulling van een contract met een consortium. Deze kosten kunnen daarom nu nog niet worden berekend.
Klopt het dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug inmiddels een nabij de Van Braam Houckgeestkazerne gelegen golfbaan heeft opgekocht, terwijl het niet kunnen aankopen van deze golfbaan een struikelblok was voor eventuele uitbreiding van de kazerne?
De gemeenteraad heeft op 14 maart jl. bepaald dat Utrechtse Heuvelrug het perceel zal overnemen. Indertijd heeft Defensie gepoogd dit perceel te kopen, om het bij de kazerne te kunnen trekken. Dit is toen niet gelukt.
Bent u bereid met de gemeente Utrechtse Heuvelrug in gesprek te gaan om te bezien wat de mogelijkheden op het moment zijn en welke oplossingen eventueel kunnen worden gevonden voor de plannen die de gemeente inmiddels heeft voor het terrein van de Van Braam Houckgeestkazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 2, 3, 13 en 14.
Bent u, mede gelet op de uitlating van voormalig Minister Hans Hillen dat hij een scenario van instandhouding van de Van Braam Houckgeestkazerne nooit serieus heeft genomen2, bereid nauwkeurig en serieus te laten onderzoeken welke besparingen ten opzichte van het huidige besluit kunnen worden bereikt met het in stand houden van de Van Braam Houckgeestkazerne, zoals bijvoorbeeld besparingen op het gebied van verhuiskosten en het aantal boordplaatsers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke besluiten met betrekking tot het vastgoed van Defensie zijn sinds 2012 teruggedraaid of aangepast? Wat waren hier de financiële consequenties van?
In de nota «In het belang van Nederland» van 17 september 2013 was onder meer besloten tot de sluiting en afstoting van de Van Ghentkazerne in Rotterdam en de Johan Willem Frisokazerne in Assen. Deze maatregelen zijn in de maanden daarna teruggedraaid. Civiel medegebruik maakte voor deze kazernes kostenverdeling en een meer optimale bezetting mogelijk.
Onlangs is in de Defensienota 2018 aangekondigd dat een aantal defensielocaties openblijft: het Complex Brasserskade in Den Haag, het munitiecomplex in Alphen, de Korporaal van Oudheusdenkazerne in Hilversum, de Joost Dourleinkazerne op Texel, Kamp Nieuw Milligen in Uddel en de Koningin Wilhelminakazerne in Ossendrecht. Enkele andere locaties worden nog onderzocht.
Dit leidt tot een verhoogde exploitatie en in voorkomend geval het wegvallen van geraamde verkoopopbrengsten. Daarnaast zijn op bepaalde locaties investeringen benodigd. Defensie actualiseert de Vastgoedportefeuille Strategie. De daar uit volgende stand van zaken en de financiële gevolgen van de defensielocaties die open zijn, open blijven, en in de toekomst nog open zullen gaan, zullen worden verwerkt in het Materieel Projecten Overzicht, de begroting en het jaarverslag.
Deelt u de mening dat in onze moderne samenleving het werk van de partner even belangrijk is als dat van de marinier en het weinig emancipatoir is van hem of haar te verlangen dat hij/zij zijn/haar werk, familie en sociaal leven achterlaat om met de marinier mee te verhuizen? Bent u bereid bij uw onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde uitstroom bij het Korps Mariniers de consequenties voor partners en kinderen expliciet te onderzoeken en mee te laten wegen? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent naast de mariniers veel meer uitgezonden militairen van wie velen niet wonen in de nabijheid van hun kazerne, vliegbasis of de marinehaven in Den Helder. De beslissing over het al dan niet meeverhuizen van gezinsleden is altijd aan de individuele militair geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat een verhuizing naar Vlissingen invloed zal hebben op de privésituatie van de mariniers, zeker als partners van de mariniers momenteel in de omgeving van Doorn werkzaam zijn.
Het bericht “Companies sign up to pledge to cut plastic pollution” en “UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging” |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Companies sign up to pledge to cut plastic pollution» en «UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het UK Plastics Pact?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Brenk.
Zijn de verhoudingen en/of problematiek van plastic verpakkingen en plastic afval in het Verenigd Koninkrijk vergelijkbaar met Nederland?
Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. Het restant wordt verbrand of gestort. In Nederland recycleden we in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen. Het restant wordt nuttig gepast door middel van verbranding met energieterugwinning. Daarmee is Nederland koploper. De genoemde cijfers lijken erop te wijzen dat Nederland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk voorloopt. Uiteraard neemt dit niet weg dat ook Nederland nog de nodige stappen heeft te zetten bij het sluiten van de kunststof verpakkingsketen en het terugdringen van de hoeveelheid plastic afval, en dat initiatieven uit het Verenigd Koninkrijk ook voor de Nederlandse situatie leerzaam en bruikbaar kunnen zijn.
Zijn de doelen gesteld in het UK Plastics Pact haalbaar voor Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het aandeel van «single use plastics» anders dan verpakkingen in het Nederlands afval?
Ongeveer 14% van het huishoudelijk restafval betreft kunststoffen; daarvan is 9% verpakkingen en 5% niet-verpakkingen. Van de niet-verpakkingen is de helft vuilniszakken (2,5%). Deze kunnen als single-use gezien worden. Van de overige niet-verpakkingen (ook 2,5%) is niet bekend welk deel hiervan single use genoemd kan worden.
Hoe verhoudt het pact in het Verenigd Koninkrijk zich tot de afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen?
In de Raamovereenkomst zijn doelen gesteld voor het recyclen van verpakkingen. In de brancheverduurzamingsplannen, die uit de Raamovereenkomst zijn voortgekomen, wordt ingezet op preventie van verpakkingen, het beter recyclebaar maken van verpakkingen en het toepassen van recyclaat in verpakkingen. Met de Raamovereenkomst wordt dus invulling gegeven aan de vier onderwerpen waarvoor het Britse pakket ambities heeft gesteld.
Is een vergelijkbaar pact zoals gesloten in het Verenigd Koninkrijk haalbaar voor Nederland als het gaat om «single use plastics»?
In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Daarnaast is met de motie Van Eijs/Agnes Mulder3 verzocht om de producentenverantwoordelijkheid uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Hier kom ik in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s op terug.
Een mogelijk verbod of andere beleidsmaatregelen voor het terugdringen van single use plastic dienen bij voorkeur in EU-verband te worden uitgewerkt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Van Brenk.
Is de Staatssecretaris bereid in gesprek te gaan met producenten en afnemers van «single use plastics» om te kijken of vergelijkbare doelstellingen gesteld kunnen worden voor «single use plastics» in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Gebrekkige veiligheid in gevangenissen door bezuinigingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «FNV wil snel structurele afspraken over veiligheid gevangenissen»1, en de wens van de FNV met de Overheid en de hoofddirecteur Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) snel om tafel te gaan en extra afspraken te maken ten behoeve van de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen? Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de genoemde berichten en oproep. Ik neem de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) zeer serieus net zoals de eerdere signalen van de medewerkers, de Centrale Ondernemingsraad (COR) en de FNV. De bestuurder van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de COR en de vakbonden hebben eind vorig jaar een convenant gesloten waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van de personele bezetting, de veiligheid en de werkzekerheid. Ook zijn afspraken gemaakt over het investeren in het vakmanschap van de medewerkers. Over dit convenant heb ik u bij brief van 28 november 2017 bericht.3
In mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Uit Balans» heb ik u geinformeerd over aanvullende maatregelen. 4 Zo wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de taakuitvoering in zes locaties binnen het Gevangeniswezen uitgevoerd. Verder heb ik aangegeven dat onder meer de wervingscampagne wordt voortgezet, de toename in PAS- en ouderschapsverlof wordt gecompenseerd en voor de bestrijding van contrabande experimenten en onderzoeken naar het gebruik van nieuwe technologie worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat op 2 februari jl. ook al aandacht is gevraagd aangaande de oproep van de FNV voor meer geld voor het gevangeniswezen teneinde de veiligheid te garanderen2 Hoe vaak moeten FNV, werknemers en de Centrale Ondernemingsraad nog de noodklok luiden voordat u concrete maatregelen gaat treffen teneinde de veiligheid in gevangenissen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 1.
U schrijft in uw reactie op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid: «Uit Balans», dat u het door de inspectie geconstateerde zeer serieus neemt, welke serieuze maatregelen gaat u per direct nemen teneinde de geconstateerde, ernstige problemen structureel het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Personeel klaagt al langer dat er te veel bezuinigd zou zijn en dat daardoor de veiligheid in de gevangenissen achteruit ging, erkent u dat het personeel gelijk had? Zo ja, had er dan wellicht niet eerder ingegrepen kunnen dan wel moeten worden?
De onzekerheid rondom de aanpak van de dalende behoefte aan capaciteit en de aantrekkende economie hebben geleid tot een versnelde uitstroom van personeel. Op het moment dat duidelijk werd dat krapte in het personeelsbestand ontstond en daarmee de veiligheid in sommige inrichtingen onder druk kwam te staan, is meteen ingegrepen. U bent hierover geïnformeerd per brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 mei 2017.5 Deze druk was niet het gevolg van bezuinigingen.
Heeft het hoge ziekteverzuim onder het personeel volgens u te maken met de hoge werkdruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete, structurele maatregelen mag het personeel op dit vlak van u verwachten?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren, die per inrichting kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel, de zwaarte van de doelgroep, maar ook externe omstandigheden zoals een griepgolf. Daarnaast kunnen incidenten, baanonzekerheid en werkdruk van invloed zijn op het ziekteverzuim Het ziekteverzuim binnen DJI schommelt rond de 7% en is meerjarig gezien stabiel. In 2017 was sprake van een lichte stijging naar 7,4%. Voor de cijfers en de structurele aanpak van ziekteverzuim verwijs ik uw Kamer naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 oktober 2016 en de antwoorden op de Kamervragen het lid Van Nispen van 25 oktober 2017.6
Klopt het dat u in uw reactie op het rapport «Uit Balans» schrijft u dat op dit moment met de bonden en de Centrale Ondernemingsraad overlegd wordt hoe de afspraken in het convenant over Netto Personele Inzet kunnen worden geconcretiseerd en welke financiële middelen vanuit het convenant hiervoor beschikbaar zijn? Geeft u daarmee aan dat er reeds een bedrag gekoppeld is aan het convenant? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen en kan de hoogte van dit bedrag nog aangepast worden?
Voor de uitvoering van het convenant is voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt. Hierover heb ik uw Kamer bij eerdergenoemde brief van 28 november 2017 geïnformeerd. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van de extra investeringen die op relatief korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Het in november 2017 beschikbaar gestelde bedrag staat vast en op dit moment bestaat geen aanleiding om dit bedrag te verhogen. Hierbij is van belang dat maatregelen ten behoeve van een solide personeelsplan, dan wel het bevorderen van de veiligheid in detentie die niet zijn opgenomen in het convenant maar wel worden genomen, niet door middel van extra geld hoeven te worden gefinancierd. Gedacht kan hierbij worden aan het ondersteunen van inrichtingen in een goede sturing op het plan- en roosterproces in hun inrichtingen.
Bent u van mening dat, naar aanleiding van het rapport «Uit Balans», de afgesproken maatregelen in het DJI convenant 2018–2021 voldoende zijn of moet er meer geld beschikbaar gesteld worden vanuit uw ministerie en moeten er dus aanvullende maatregelen getroffen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw voorganger de heer Dijkhoff en zijn voornemen de dader in de «Hoornse zedendzaak» Nederland uit te zetten?2
Ja.
Klopt het artikel waarin staat dat de veroordeelde dader elk moment vrij kan komen en dat de dader tijdens zijn straf uitgezet zou worden uit Nederland? Kunt u uitleggen waarom deze dader Nederland nog niet is uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
In een strafzaak ontvangen slachtoffers standaardformulieren waarin wordt gevraagd of zij op de hoogte willen worden gehouden tijdens de strafrechtelijke procedure. In strafzaken met een grote impact op het slachtoffer en de maatschappij wordt een zaakcoördinator aan de zaak toegevoegd, die het slachtoffer gedurende de strafzaak begeleidt en informeert. Daarnaast kan de zaaksofficier van justitie in een gesprek met het slachtoffer een toelichting geven over de strafzaak zoals de stand van zaken of de strafeis. Ook in het onderhavige geval heeft de zaaksofficier van justitie meerdere malen contact gehad met het slachtoffer, ook ten aanzien van de invrijheidsstelling van de veroordeelde.
Kunt u aangeven wat u voornemens bent te doen teneinde ervoor te zorgen dat deze dader wel het land wordt uitgezet, precies zoals uw voorganger voor ogen had? Wanneer kan deze dader uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze dader vast blijft laten zitten in de gevangenis tot hij het land kan worden uitgezet? Indien u deze mening niet deelt, hoe denkt u deze dader dan te gaan opsporen en hem vervolgens het land uit te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat volgens het artikel het slachtoffer niet op de hoogte is gebracht over het niet-uitzetten van deze man en dat zij daar zelf achter moest komen? Deelt u de mening dat dat een onwenselijk situatie is? Kunt u aangeven hoe u van plan bent het slachtoffer te informeren over de vorderingen in deze zaak? Hoe bent u van plan slachtoffers in een meer algemene zin te informeren over de vorderingen in een strafzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het lage-inkomensvoordeel |
|
Enneüs Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u nader aangeven hoe hoog de nadere stijging van de kosten zal zijn die begin 2018 bekend zou worden?1. Kunt u deze stijging onderbouwen?
Op het ICT-dashboard (rijksictdashboard.nl) is voor het project Wtl aangegeven dat begin 2018 de kosteninschatting zal stijgen vanwege te maken kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring en een nog te ontvangen claim van de Belastingdienst. De binnen de begroting van SZW gedekte incidentele kosten voor beleidsinformatie en ketenmonitoring in 2018 zijn eenmalig 1,1 mln. De structurele kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring zullen 0,08 mln. bedragen met ingang van 2019.
Kunt u aangeven hoe het versturen van de voorlopige beschikkingen verlopen is?
Het versturen van de voorlopige berekeningen is succesvol verlopen. Alle circa 93.500 werkgevers hebben tijdig, voor 15 maart 2018, de voorlopige berekening LIV ontvangen ten behoeve van circa 400.000 werknemers.
Ligt de implementatie van de ICT-systemen op koers?
UWV en Belastingdienst geven aan dat de implementatie van de ICT-systemen van plateau 2, waarbij de processen «beschikken», «betalen» en «bezwaar» voor het LIV worden ingeregeld, op schema liggen om de (wettelijke) termijnen te kunnen realiseren.
Kunt u de huidige planning geven van de implementatie van de ICT-systemen?
De huidige mijlpalenplanning voor dit jaar is als volgt:
De beschikkingen en uitbetalingen zullen, conform de wettelijke termijnen, respectievelijk voor 1 augustus en 14 september a.s. worden gerealiseerd. Het bijbehorende implementatieplan en het productiedraaiboek zijn gereed.
Indien een werkgever een fout maakt in zijn loonadministratie, waardoor een werknemer in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel (LIV) en deze fout na de peildatum van de definitieve beschikking (1 mei) herstelt, moet de werkgever de LIV dan terugbetalen?
De werkgever kan gemaakte fouten in de loonaangifte corrigeren voor 1 mei van elk kalenderjaar volgend op het jaar waarover de berekening is gemaakt. Indien achteraf blijkt dat de toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens, kan op basis van artikel 4.3 van de Wtl de beschikking worden herzien ten nadele van de werkgever of gewezen werkgever. Een herziening is uitsluitend mogelijk indien de onjuistheid van de beschikking een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of de werkgever of de gewezen werkgever redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Daarnaast kan op basis van artikel 4.7 van de Wtl een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Herinnert u zich dat u schreef dat 7% van het LIV terecht komt bij de uitzendsector, ofwel ongeveer 35 miljoen euro per jaar?
Ja. In mijn brief van 13 februari jl. heb ik uw Kamer een overzicht gezonden van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren, waaronder de uitzendsector.
Heeft u enige indicatie dat de lagere loonkosten door het LIV door de uitzendbureaus ook omgezet worden in lagere uurtarieven voor werkgevers? Zo nee, gaat u dat wel onderzoeken?
Ik heb daar geen signalen over ontvangen. De wet beoogt dat het LIV aan de werkgever wordt toegekend. Het is aan die werkgever om te besluiten of en hoe hij het LIV verder inzet. De wet stelt daar verder geen eisen aan. Ik zie dan ook geen reden daar onderzoek naar te doen.
Kunt u, naar aanleiding van uw opmerking over Extra Territoriale kosten, ook bijhouden hoeveel van de LIV-gerechtigden tijdelijke werknemers zijn uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. Daarbij gaat het per definitie om tijdelijke werknemers uit andere landen. Ik zal UWV daarbij vragen of het mogelijk is om inzicht te krijgen in hoeveel LIV-gerechtigde werknemers, werknemers zijn uit EU-lidstaten.
Vindt u het wenselijk dat een loonkostensubsidie verschaft wordt door de Nederlandse fiscus aan tijdelijke werknemers van buiten Nederland?
Het lage-inkomensvoordeel wordt uitbetaald aan werkgevers en niet aan de werknemers. Daarnaast is het vrije verkeer van personen één van de belangrijkste pijlers van een verenigd Europa. Dat betekent dat nationale wetgeving niet discriminerend mag uitwerken voor Europese werknemers die in Nederland komen werken. In dit licht mag het lage-inkomensvoordeel werknemers uit andere Europese landen die hier komen werken niet worden onthouden.
Hoe gaat u beoordelen of het LIV (en straks het jeugd-LIV) ook echt leiden tot extra banen en werkgelegenheid?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen. In de evaluatie zal ik aandacht besteden aan de werkgelegenheidseffecten van de tegemoetkomingen LIV en jeugd-LIV door gebruik te maken van de nulmeting, die ik aan UWV heb gevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel van het LIV en het jeugd-LIV terecht gaat komen bij supermarkten en op welke wijze dat bij supermarkten gaat leiden tot ook maar een extra baan?
Supermarkten maken deels onderdeel uit van sector 17 (Detailhandel en ambachten). Voorts maken sommige supermarkten deel uit van sector 19 (Grootwinkelbedrijf). In mijn brief van 13 februari 2018 heb ik aangegeven dat circa 12% van de LIV-gelden terecht komt in sector 17 en circa 4% in sector 19. Deze sectoren zijn echter breder dan alleen supermarkten.
Het LIV beoogt het met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt zeker ook voor de detailhandel en grootwinkelbedrijf (waaronder supermarkten), waar de marges vaak klein zijn en de loonkosten een relatief groot onderdeel uitmaken van de totale bedrijfskosten.
Hoeveel geld zullen het LIV en het jeugd-LIV kosten? Kunt u een aantal voorbeelden geven waar deze subsidie aantoonbaar geleid heeft tot meer (vaste) banen?
Het budgettair beslag van het LIV en het jeugd-LIV bedraagt respectievelijk 500 mln. en 85 mln. structureel. Op de gerealiseerde werkgelegenheidseffecten kan ik nog niet vooruitlopen aangezien de regeling recent is ingevoerd. Er is bovendien op dit moment nog niets uitgekeerd. De eerste betaling van het LIV zal uiterlijk medio september 2018 zijn en voor het jeugd-LIV een jaar later.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «Gezien de onzekerheid over het werkgelegenheidseffect verdient het aanbeveling om na de beleidswijziging de ontwikkeling op de arbeidsmarkt goed te monitoren en zorgvuldig te evalueren. Een stapsgewijze verhoging die voortdurend wordt gemonitord en zorgvuldig geëvalueerd kan helpen om werkgelegenheidsverliezen te voorkomen»?2
Ja. Arbeidsmarktontwikkelingen worden voortdurend gemonitord. De jeugdwerkloosheid heeft het afgelopen jaar een dalende trend laten zien en bevindt zich sinds januari 2018 op een lager niveau dan voor de crisis. In de Wet op het minimumloon is opgenomen dat de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon gefaseerd in twee stappen plaatsvindt, en dat het effect van de eerste stap per 1 juli 2017 tussentijds wordt geëvalueerd (zie ook vraag 14).
Op welke wijze gaat u deze monitoring vormgeven gaat u kijken of het jeugd-LIV de gewenste effecten heeft of niet? Is die monitoring al begonnen, nu de eerste verhogingen al hebben plaatsgevonden?
De jeugd-LIV is bedoeld om werkgevers te compenseren voor de verhoging van het minimumjeugdloon. De eerste verhoging heeft namelijk plaatsgevonden op 1 juli 2017. In de memorie van toelichting op de Wet op wettelijk minimumloon is toegezegd dat medio augustus 2018, op basis van cijfers over vier kwartalen van de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, er tussentijds kan worden geëvalueerd. Daarom wordt deze zomer een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017. De uitkomsten hiervan zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u zo spoedig mogelijk een grondige evaluatie van het LIV en het jeugd-LIV starten en de onderzoeksvragen eerst aan de Kamer voorleggen?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen en zal uw Kamer bij de onderzoeksvragen betrekken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk binnen de gestelde termijn van drie weken omdat de beantwoording diende te worden afgestemd met het Ministerie van Financiën, UWV en de Belastingdienst.
Alweer een ernstige mishandeling bij het Groningse studentencorps Vindicat atque polit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat opnieuw een lid van Vindicat atque Polit op de sociëteit van het Groningse studentencorps ernstig blijkt mishandeld, maar dat Vindicat het incident in strijd met de gedragscode voor studentenverenigingen – niet heeft gemeld bij de Rijksuniversiteit Groningen of de burgemeester van Groningen?1
Vindicat atque Polit heeft zich hiermee niet aan de, door hen zelf ondertekende, gedragscode gehouden. Ik vind het daarom zeer begrijpelijk dat de colleges van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool nu hebben besloten om definitief de bestuursbeurzen voor dit collegejaar in te trekken. Deze beurzen waren naar aanleiding van een eerder incident in het najaar al opgeschort.
Wat zegt het excuus van de rector van Vindicat dat de meldplicht hem onbekend was, terwijl het geweldsincident zich afspeelde op 3 december 2017 en enkele weken daarna via de uitzending van Rambam er in de media juist veel aandacht was voor de gedragscode in verband met de ontgroeningsmisstanden, over de mate waarin Vindicat serieus de ontgroeningsmisstanden wil tegengaan?2
Ik vind het onbegrijpelijk dat de rector van Vindicat heeft aangegeven niet bekend te zijn met het bestaan van de meldplicht. Dit laat onverlet dat ik de indruk heb dat Vindicat, samen met de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen, druk bezig is met een cultuurverandering.
Vindt u het bij zo’n ernstig geweldsincident te billijken dat het bestuur van Vindicat zelf geen aangifte heeft gedaan, maar dit heeft overgelaten aan het slachtoffer?
Ik heb begrepen dat het bestuur van Vindicat in nauw overleg met het slachtoffer heeft besproken of de vereniging aangifte moest doen. Uiteindelijk heeft het slachtoffer, naar ik heb vernomen, zelf aangifte gedaan. Het is niet aan mij om te beoordelen wie in dit geval aangifte had moeten doen.
Ziet u in dit volgende incident in een reeks van incidenten aanleiding om te bevorderen dat de Rijksuniversiteit Groningen nu definitief de banden met Vindicat verbreekt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de eerste incidenten hebben de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool ingezet op een groot verandertraject bij deze vereniging. In de zomer van 2017 heeft Vindicat van de Rijksuniversiteit Groningen en Hanzehogeschool een accreditatie gekregen voor een jaar, waarbij Vindicat de opdracht kreeg binnen een jaar te voldoen aan enkele strikte voorwaarden. Komende tijd wordt door de ingestelde Accreditatiecommissie bezien of Vindicat hieraan voldoet. De uiterste sanctie leidt tot het niet verlengen van de accreditatie, definitieve uitsluiting van financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds voor de komende jaren of uitsluiting van officiële plechtigheden. Dit lijken mij de juiste stappen om een gewenste cultuurverandering voor elkaar te krijgen.
Het bericht dat de ouderbijdrage in het basis- en voortgezet onderwijs steeds hoger wordt en daardoor de ongelijkheid tussen leerlingen groeit |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat ouders de afgelopen vijf jaar tientallen miljoen euro’s meer aan vrijwillige ouderbijdragen zijn gaan betalen aan basis- en middelbare scholen?1
Dit beeld herken ik niet uit de laatste onderzoeken die ik tot mijn beschikking heb. Deze gaan over de jaren 2013–204 (po) en 2015–2016 (vo). Om een recenter beeld te kunnen hebben wordt op dit moment wederom onafhankelijk onderzoek naar de schoolkosten uitgevoerd. Het eindrapport van de Schoolkostenmonitor po, vo en mbo verwacht ik eind 2018. Over de resultaten informeer ik uw Kamer begin 2019.
Het AD heeft een andere bron gebruikt dan de bovengenoemde onderzoeken. Uit de bron van het AD is niet op te maken welke ouderbijdragen zijn meegenomen, maar na raadpleging van de websites van enkele uitschieters is gebleken dat bijdragen voor bijvoorbeeld kinderopvang, buitenschoolse opvang of bijdragen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) in de data zijn verwerkt. Op basis van deze cijfers kunnen dan ook geen conclusies worden getrokken over de toename of afname van de vrijwillige ouderbijdrage.
Klopt het dat ouders met kinderen op de basisschool 37 procent meer kwijt zijn aan de vrijwillige ouderbijdrage en ouders met kinderen op de middelbare school 27 procent?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de verschillen tussen scholen groot zijn, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, waar ziet u dan verschillen? Ziet u verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan?
Ja. Uit de laatste Schoolkostenmonitor blijkt dat de spreiding van de totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs tussen scholen, maar ook per niveau groot is2. Voor een grafiek die deze spreiding weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit een rapport van de Inspectie van het Onderwijs over de jaren 2013–20143 blijkt dat de verschillen ook in het primair onderwijs significant zijn. Ik heb echter geen informatie over de verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs sinds 2010 gestegen? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Uit de schoolkostenmonitor 2015–2016 blijkt dat de gemiddelde totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2015/2016 lager zijn dan de gemiddelde totale schoolkosten in het schooljaar 2012/20134. Voor een grafiek die deze spreiding per niveau weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit het onderzoek van het de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de gemiddelde hoogte voor het primair onderwijs met € 12 is toegenomen in de periode 2009 – 2014.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen per denominatie vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per denominatie niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen in de verschillende regio’s in Nederland? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per regio niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs gestegen per onderwijsniveau vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de PO-Raad die in het artikel stelt dat «dit duidelijk maakt dat de ouderbijdrage een bittere noodzaak is, omdat de basisbekostiging tekort schiet»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel dit niet. Ik ben van mening dat de bekostiging sober, maar toereikend is. De financiële staat van het primair onderwijs is positief. De afgelopen jaren zijn het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit toegenomen en waren de financiële resultaten voornamelijk positief.
Bovendien mogen scholen alleen een vrijwillige ouderbijdrage vragen voor «extraatjes» en zijn er veel scholen die geen vrijwillige of een lage ouderbijdrage vragen. Het blijkt zeker mogelijk te zijn om kinderen kwalitatief goed onderwijs zonder geldelijke bijdrage van ouders te bieden.
Wat is de status van de duidelijke afspraken die de PO-Raad en VO-raad gaan maken om incidenten op scholen waar leerlingen worden buitengesloten als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen, te voorkomen? Zijn er al afspraken gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer kunnen de Kamer deze afspraken verwachten?2
Zoals ik in mijn brief van maart 2018 heb aangegeven zijn de PO-Raad en de VO-raad momenteel aan zet in het maken van afspraken over de vrijwillige ouderbijdrage. De PO-Raad en de VO-raad hebben aangegeven dat ze in gesprek zijn met hun achterban en dat de afspraken er aan het eind van dit jaar zullen liggen. Mochten er geen of onbevredigende afspraken komen, dan zal ik bezien of het nodig is de wet aan te passen.
Het rapport van de Externe begeleidingscommissie beheer Oostvaardersplassen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport dat de Externe begeleidingscommissie beheer Oostvaardersplassen (Commissie-Van Geel) op 25 april jl. heeft uitgebracht in opdracht van het college van gedeputeerde staten van Flevoland?1
Ja.
Bent u bereid om een reactie te geven op de adviezen van de Commissie-Van Geel?
Het rapport «Advies Beheer Oostvaardersplassen» is opgesteld in opdracht van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland. Besluitvorming door provinciale staten over het advies wordt in juli 2018 verwacht en ik vind het niet aan mij om nu op het rapport te reageren.
Welke rol ziet uw kabinet voor zich weggelegd in het ondersteunen van de provincie bij het verbeteren van het gebied?
Over de Oostvaardersplassen is de afgelopen tijd veel te doen geweest en veel mensen voelen zich betrokken bij dit gebied. Er is lang uitgekeken naar het rapport van de Commissie-Van Geel.
Ik wil echter niet vooruitlopen op de besluitvorming van provinciale staten over de adviezen van de Commissie-Van Geel. Als de besluitvorming leidt tot uitvoeringsacties waarvoor mijn medewerking nodig is, dan ga ik daarover graag in gesprek met de provincie. Daarbij neem ik uiteraard de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die tussen Rijk en provincie is vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan en het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen als uitgangspunt. Indien de provincie komt met voorstellen voor aanpassing van het beleid, zoals afgesproken is in de Overeenkomst Dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, dan zal ik die toetsen aan de toepasselijke wet- en regelgeving (in het bijzonder de Wet natuurbescherming). Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partners met de adviezen van de Commissie-Van Geel tot een toekomstig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied komen.
Deelt u de opvatting van de Commissie-Van Geel dat gezocht moet worden naar andere natuurgebieden binnen Nederland of elders in Europa teneinde de dierenaantallen te reduceren om hongersterfte zoveel mogelijk te voorkomen?
Voor de beantwoording zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat transport naar andere natuurgebieden met afstand de voorkeur verdient boven afschot?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u – indien in Nederland geen geschikt alternatief gevonden kan worden – bereid om vanuit uw rol als bewindspersoon uw collega’s van andere EU-lidstaten te benaderen voor het vinden van natuurgebieden waar de uit te plaatsen grazers kunnen worden ondergebracht? Zo ja, heeft u hiervoor al gebieden op het oog en bent u bereid om dierenwelzijnsaspecten, zoals het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag, mee te wegen in uw zoektocht zodat de dieren niet van de regen in de drup terechtkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie»?1
Ja
Hoeveel (andere) gemeenten in Nederland hebben op dit moment te maken met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudgetten? Voor hoeveel gemeenten is de verwachting dat er op korte termijn tekorten op deze budgetten gaan ontstaan? Als u momenteel niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit op korte termijn uit te zoeken en de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Er is niet precies bekend hoeveel gemeenten een tekort of een overschot ervaren op hun jeugdhulpbudget.
Het ligt in de rede te kijken naar de uitgaven in het kader van het brede sociaal domein. Overigens is de taakstelling op het jeugdhulpbudget in het jaar 2017 afgerond. Vanaf 2018 is er dan ook sprake van een (landelijk) stijgend jeugdhulpbudget.
Kunt u aangeven hoe groot de tekorten zijn van de gemeenten die te maken hebben met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudget? Kunt u per gemeente aangeven om welke bedragen het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat kinderen en gezinnen die jeugdzorg nodig hebben nu niet de dupe worden van deze financiële tekorten? Zo ja, hoe gaat dit u inzichtelijk maken? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat er geen enkel kind en gezin tussen wal en schip valt?
In de Jeugdwet is de jeugdhulpplicht van gemeenten vastgelegd. Deze jeugdhulpplicht blijft onverkort van kracht, zelfs al heeft een gemeente een financieel tekort. Een door een gemeente (ervaren) tekort op haar jeugdhulpbudget mag er dan ook niet toe leiden dat een gemeente zijn jeugdhulpplicht niet meer uitvoert.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de eerder door u toegezegde gesprekken om de tekorten te bespreken met gemeenten in de jeugdhulpregio Noordoost-Brabant naar aanleiding van een brandbrief waarin zij aangaven ervoor te vrezen dat jongeren in de regio mogelijk geen zorg meer krijgen als zij die nodig hebben of niet de juiste zorg?2
Er zijn contacten gelegd met de regio Noordoost-Brabant. Binnenkort vindt er overleg plaats.
Lopen er naast de gesprekken met jeugdhulpregio Noordoost-Brabant nog met andere gemeenten of regio’s momenteel gesprekken over tekorten op de jeugdzorgbudgetten? Zo ja, met welke regio’s of gemeenten?
Tussen het Rijk en de VNG is er regelmatig contact. Als er bij de VNG signalen binnenkomen van gemeenten dan wordt dit ook besproken.
Daarnaast heeft met de gemeente Woudrichem en de gemeente Oosterhout als vertegenwoordigers van de regio West-Brabant-Oost een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is ook gesproken over het jeugdhulpbudget.
Gaan bij u niet alle alarmbellen rinkelen nu uit het hele land signalen komen van tekorten op de jeugdzorgbudgetten?
Op 14 februari 2018 hebben het Rijk en de VNG met de ondertekening van het Interbestuurlijk Programma (IBP) afspraken gemaakt over de door gemeenten ervaren tekorten in het sociaal domein. Geconstateerd is dat het gemeentefonds zich de komende jaren heel positief ontwikkelt.
Tevens is afgesproken om een tijdelijke voorziening te treffen voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein. De omvang van de voorziening is € 200 miljoen. De voorziening wordt gevuld met € 100 miljoen in 2018 vanuit de VWS-begroting en € 100 miljoen in 2018 uit de algemene uitkering van het gemeentefonds. De verdeling van de middelen over de gemeenten wordt aangeleverd door de VNG. Onder voorbehoud van instemming tijdens de Algemene ledenvergadering (ALV) in juni door de leden van de VNG worden de middelen voor de voorziening apart gezet binnen het gemeentefonds in een decentralisatie-uitkering.
Ten behoeve van het programma Zorg voor Jeugd is in het Regeerakkoord daarnaast drie maal € 18 miljoen gereserveerd voor een Transformatiefonds. Samen met de middelen die gemeenten hier voor vrij hebben gemaakt is er in totaal € 108 miljoen beschikbaar om de transformatie van de jeugdhulp in de komende jaren een impuls te geven.
Bent u bereid extra geld uit te trekken voor de gemeenten die geconfronteerd worden met tekorten op hun jeugdzorgbudget? Zo ja, deelt u de mening dat hier spoedige acties nodig zijn? Zo nee, wat gaat u dan ondernemen om deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
De voorgenomen sluiting van HOVO in Limburg per 1 mei 2018 |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van Hogeschool Zuyd dat zij per 1 mei 2018 haar activiteiten op het gebied van hoger onderwijs voor ouderen (HOVO) beëindigt?
Ja.
Deelt u de mening dat HOVO van belang is in het bewerkstelligen van een leercultuur, je leven lang? Hoe kunt u deze beweging onder ouderen steunen en stimuleren?
Voor het bewerkstelligen van een breed gedragen leercultuur zijn alle vormen van leren, in alle fasen van leven en werken, van belang. Mijn verantwoordelijkheid betreft het formele onderwijs, maar ook non-formeel onderwijs (waar ook het aanbod van HOVO toe hoort) en informeel leren (onder meer door werkervaring) zijn van belang voor de leercultuur. Diverse universiteiten en hogescholen bieden onder de noemer HOVO een eigen cursusprogramma aan voor iedereen vanaf vijftig jaar. Het gaat hierbij met name om cursussen over kunst, cultuur, filosofie, geschiedenis en psychologie, zonder studieverplichting en verplichte tentamens. Het is prima dat instellingen voor hoger onderwijs dit type onderwijs verzorgen, mits zij dit kostendekkend doen en zich houden aan de spelregels die gelden voor private activiteiten van publieke onderwijsinstellingen.
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop financiering van de HOVO’s in Nederland plaatsvindt? Op welke wijze verschilt de financiering van de HOVO in Limburg met die in andere provincies? Hoe bestendig zijn de HOVO’s?
De kosten worden gedragen door de instellingen die betrokken zijn bij de HOVO leslocaties. Het gaat om niet door het Rijk bekostigde activiteiten van bekostigde instellingen hoger onderwijs. Dat betekent dat de instellingen voor deze activiteiten, net als voor andere contractactiviteiten, de integrale kostprijs in rekening moeten brengen. Op structurele basis moeten zij deze activiteiten kostendekkend uitvoeren; het structureel aanwenden van middelen uit de Rijksbekostiging voor dergelijke activiteiten geldt als ondoelmatige besteding van de Rijksbekostiging. Die is immers bestemd voor bekostigde formele opleidingen hoger onderwijs leidend tot een graad (ad, ba of ma).
Deze voorwaarden wat betreft financiering zijn in het hele land gelijk. Mij is niets bekend over verschillen in de financiering van HOVO in Limburg met die in andere provincies.
Hoe beoordeelt u de constatering van Hogeschool Zuyd dat er in de provincie Limburg «geen bereidheid is om hoger onderwijs voor ouderen gezamenlijk in de lucht te houden»?1 Kunt u inzicht verschaffen in de knelpunten?
Zuyd Hogeschool heeft besloten de activiteiten in HOVO Limburg stop te zetten omdat zij er niet in konden slagen de activiteiten kostendekkend uit te voeren. Eerder waren Open Universiteit, Universiteit Maastricht en Fontys Hogescholen ook betrokken bij HOVO Limburg. Nadat deze partners in de loop van de jaren gestopt waren met hun activiteiten en bijdragen, besloot Zuyd in 2013 HOVO Limburg alleen voort te zetten, met als opdracht de activiteiten van HOVO Limburg kostendekkend uit te voeren. Na enkele jaren niet geslaagd te zijn in de opdracht het kostendekkend uit te voeren, zag men geen mogelijkheden meer tot verdere kostenvermindering. Aanvullende financiering van andere onderwijsinstellingen en/of provincie is niet mogelijk gebleken en men zag ook geen andere mogelijkheden de inkomsten te vergroten. En dat heeft geleid tot het besluit per 1 mei 2018 te stoppen met HOVO Limburg.
Op welke wijze zijn HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit al dan niet vergelijkbaar in hun rol in laagdrempelig hoger onderwijs voor ouderen?
Het zijn in aard en doelgroep verschillende vormen van onderwijsaanbod. Studium Generale biedt vooral lezingen, die toegankelijk zijn voor iedereen. HOVO richt zich, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, op het verzorgen van cursussen voor de doelgroep van 50+.
De Open Universiteit biedt – met een verankering in de WHW – formeel bachelor- en masteronderwijs – in de vorm van afstandsonderwijs – aan. Het onderwijs van de Open Universiteit is toegankelijk voor iedereen van 18 jaar en ouder.
In hoeverre stemmen HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit hun onderwijsaanbod af op behoeften van enerzijds potentiële studenten en anderzijds arbeidsmarktontwikkelingen?
De Open Universiteit verzorgt formele opleidingen hoger onderwijs leidend tot een graad (ba, ma). Voor de opleidingen van de Open Universiteit geldt dat daar de landelijke beleidskaders inzake macrodoelmatigheid en accreditatie op van toepassing zijn. Daarbij vindt ook een toetsing plaats op de relevantie van de opleidingen voor het werkveld. Voor de lezingen van Studium Generale en de cursussen van HOVO gelden deze beleidskaders niet. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen welk aanbod zij in het kader van Studium Generale en/of HOVO verzorgen, waar zij denken dat de belangstelling naar uit zal gaan.
Hoeveel ouderen in Limburg hebben de afgelopen jaren gebruik gemaakt van het aanbod van HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit? In hoeverre wijken Limburgse cijfers af van dergelijke cijfers in andere provincies?
In de jaren 2014 t/m 2017 hebben gemiddeld ongeveer 1.100 mensen deelgenomen aan cursussen van HOVO Nederland. In diezelfde periode namen gemiddeld per jaar ruim 100 mensen ouder dan 50 jaar afkomstig uit de provincie Limburg deel aan opleidingen van de Open Universiteit. Dergelijke deelnamecijfers naar provincie van de doelgroep 50+ aan Studium Generale zijn niet bekend.
Inwoners van de provincie Limburg en personen in de leeftijdscategorie 50+ zijn overigens geen specifieke doelgroep voor de Open Universiteit; zij richten zich op alle inwoners van Nederland in alle leeftijdscategorieën.
In totaal nemen per jaar bijna 25.000 mensen deel aan cursussen van HOVO’s. Deelnamecijfers per HOVO locatie lopen sterk uiteen (zie bijlage)2. Uiteraard hangt dit ook samen met verschillen in grootte van het verzorgingsgebied, en qua omvang en samenstelling van de bevolking in de regio. En wat betreft Limburg speelt ook het cursusaanbod voor ouderen kort over de grens in België een rol volgens betrokkenen bij HOVO Limburg.
Over welke beïnvloedingsmogelijkheden beschikt u voor het bewerkstelligen van een leercultuur onder ouderen, het borgen van onderwijsmogelijkheden op latere leeftijd en het organiseren van een zeker regionaal dekkend aanbod?
In de brief over leven lang ontwikkelen die u voor het zomerreces ontvangt zal onder meer worden ingegaan op het versterken van de leercultuur en de wijze waarop de regering daar samen met sociale partners aan werkt.
Ik ben verantwoordelijk voor het formele onderwijs (mbo, hbo en universiteiten) en voor de kwaliteit en toegankelijkheid daarvan. Het is voor iedereen, dus ook voor ouderen, mogelijk om deel te nemen aan bekostigde opleidingen. In het mbo gelden daarbij geen restricties, in het hoger onderwijs geldt het «één bachelor, één masterprincipe». De toegankelijkheid van het formele onderwijs is daarmee wat betreft bekostiging gewaarborgd en ondertussen wordt hard gewerkt aan het versterken van de flexibiliteit van het formele onderwijs voor volwassenen.
Ik ben niet verantwoordelijk voor het cursorisch aanbod en de zorg voor een regionaal dekkend cursusaanbod voor ouderen of andere doelgroepen. Dit non-formele onderwijs wordt niet door de overheid gereguleerd. In de genoemde brief over leven lang ontwikkelen zal ook worden ingegaan op de uitwerking van de individuele leerrekening en de mogelijkheden om scholingsmiddelen te besteden aan zowel formeel als non-formeel onderwijs.
Het bericht ‘Binnen vijf jaar nieuw ziekenhuis’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u at is de conceptregiovisie van de Treant Zorggroep?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen, zoals beschreven in de conceptregiovisie van Treant om de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio?
Zoals u weet is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is dus niet aan mij om te bepalen of Treant wel of niet over zou moeten gaan tot de bouw van een nieuw interventiecentrum. Wel vind ik het uiteraard belangrijk dat Treant alle betrokken partijen goed betrekt bij zijn plannen met betrekking tot het zorgaanbod in de regio en hier goed over communiceert.
Treant heeft mij laten weten dat het voornemen om een interventiecentrum te bouwen te maken heeft met het feit dat het ziekenhuis zorg verleent in een regio waarin sprake is van bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing. Oost-Groningen en Oost-Drenthe zijn zogenaamde krimp- en anticipeerregio’s waarin ten gevolge van de genoemde veranderingen in de bevolkingssamenstelling de zorgvraag sterker verandert dan in andere regio’s. Treant is van oordeel dat concentratie van acute, complexe klinische zorg een manier is om deze zorg toch in een dunbevolkt gebied te kunnen behouden. Ook hoopt Treant op deze manier een aantrekkelijke werkgever te blijven voor medisch-specialisten en andere zorgprofessionals.
Naar mijn mening is het, meer nog dan in andere regio’s, belangrijk dat zorginstellingen en zorgverzekeraars in krimp- en anticipeerregio’s tijdig nadenken over de consequenties van deze veranderingen in de bevolkingssamenstelling voor de zorgvraag van de toekomst, en dat zij proberen het zorgaanbod in de regio hier zo goed als mogelijk op aan te passen.
Wat is uw reactie op de twee opmerkingen in de Regiovisie «voor de spoedeisende zorg en intensive care verandert er wat Treant betreft niets» en «een belangrijke kanttekening is dat nieuwe landelijke veldnormen samen met een chronisch tekort aan medisch specialisten in Noord-Nederland gevolgen kunnen hebben voor volledig behoud van de Spoedeisende Hulp afdelingen op alle drie de ziekenhuislocaties van Treant»? Deelt u de mening dat dit weinig zekerheid geeft over het openblijven van de Spoedeisende hulpen op alle drie de locaties in de toekomst?
De concept regiovisie van Treant is niet alleen een concept document, maar ook een visiedocument. Er is nog geen sprake van definitieve besluitvorming over alle onderdelen van deze visie, hiervoor moet nog een besluitvormingsproces worden doorlopen. Daar wil ik niet op vooruit lopen. Wat de spoedeisende zorg betreft moet overigens hoe dan ook aan de 45 minuten-norm voor de spreiding en beschikbaarheid van deze zorg worden voldaan.
Gezien in de conceptregiovisie staat aangegeven dat over de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde later een besluit wordt genomen, deelt u de mening dat deze afdelingen essentieel zijn voor (het behoud van) een volwaardig (basis)ziekenhuis en dat concentratie van deze zorg onwenselijk is en een voorbode tot het sluiten van andere afdelingen van een ziekenhuis?
Inmiddels heeft Treant zijn voorgenomen besluit met betrekking tot de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant gepubliceerd. Daarin heeft Treant aangegeven het voornemen te hebben om deze zorg te concentreren op de locatie Emmen.
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant, waar ik graag naar verwijs voor mijn standpunt over dit voorgenomen besluit en de acties die onder meer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en de Nederlandse Zorgautoriteit naar aanleiding hiervan namens mij hebben genomen.
Ervan uitgaande dat over de concept regiovisie zal worden gesproken met belanghebbenden in de regio, waaronder huisartsen, patiëntenorganisaties en inwoners, hoe wordt gegarandeerd dat de meningen van deze groepen belanghebbenden serieus worden geworden en worden meegenomen in de uiteindelijke definitieve regiovisie? Hoe wordt gegarandeerd dat deze groepen belanghebbenden niet eigenlijk voor een al voldongen feit worden gesteld?
Treant heeft laten weten sinds begin 2017 zeer regelmatig met de betrokken partijen binnen het ziekenhuis en in de regio overleg te hebben gevoerd, en zich ervan bewust te zijn dat dit soort veranderingen alleen verantwoord door te voeren is in goede dialoog met alle relevante partijen. De kunst is iedereen te betrekken en een stem te geven. Daartoe organiseert Treant in juni bijvoorbeeld ook een bijeenkomst met verschillende stakeholders.
Dat laat onverlet dat het uiteindelijk aan Treant is om (in overleg met de zorgverzekeraars en andere partijen in de regio) een besluit te nemen over het zorgaanbod, en dat er bij veranderingen altijd partijen zullen zijn die niet tevreden zullen zijn.
Vindt u het realistisch om nog voor de zomer te komen met een definitieve regiovisie waarin alle belangen van alle partijen zijn gewogen en zijn meegenomen, terwijl buiten het ziekenhuis tot op heden niemand betrokken is bij de ontwikkeling van de conceptregiovisie van Treant?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Ik vind het juist heel positief dat Treant een concept visie heeft ontwikkeld op de ziekenhuiszorg in de regio en hierover tijdig het gesprek aangaat met alle betrokken partijen.
Waarom is er al een keuze gemaakt voor één van de drie geformuleerde scenario’s in de concept regiovisie voordat er met partijen buiten het ziekenhuis gesproken wordt? Was het volgens u niet netter geweest om andere partijen ook een stem te geven in deze ingrijpende beslissing?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat Treant aangeeft 15 miljoen euro te moeten bezuinigen en daardoor veel verpleegkundigen te moeten ontslaan (er zullen 93 banen verdwijnen) maar dat Treant tegelijkertijd wel een nieuw interventiecentrum wil gaan bouwen? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de opmerking uit de concept regiovisie: «goede zorg kun je alleen blijven bieden als je voldoende gekwalificeerd personeel in dienst hebt. De gevolgen van de krappe arbeidsmarkt ervaren we nu al en wordt de komende jaren alleen maar groter»? Is het niet verstandiger om voldoende personeel te behouden dan een nieuw gebouw neer te laten zetten? Is daarbij al enig inzicht in de kosten die de bouw van een dergelijk nieuw interventiecentrum met zich mee zal brengen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Treant heeft mij laten weten dat het verdwijnen van 93 van de circa 3000 arbeidsplaatsen binnen de ziekenhuisgroep niet te maken heeft met de bouw van een nieuw interventiecentrum, maar met de ombuigingsmaatregelen die het ziekenhuis moet nemen om weer een financieel gezonde organisatie te worden. Hierop is een sociaal plan van toepassing, waarin staat beschreven dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Treant zet in op zoveel mogelijk behoud van medewerkers door tijdelijke contracten niet te verlengen, en waar mogelijk een nieuwe functie binnen Treant care aan te bieden.
Verder heeft Treant mij laten weten de plannen met betrekking tot (onder meer) de bouw van een interventiecentrum eerst intern en extern te willen bespreken en pas daarna, samen met het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, de haalbaarheid van het interventiecentrum te willen onderzoeken.
Vindt u het logisch dat Treant pleit voor een nieuw interventiecentrum maar de haalbaarheid hiervan nog niet heeft onderzocht? Wie zal dit haalbaarheidsonderzoek (onafhankelijk) gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u de wens van de bestuursvoorzitter van Treant om het nieuwe interventiecentrum binnen drie tot vijf jaar te realiseren ook niet erg ambitieus?3
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat Treant haar belofte schendt dat er drie volwaardige ziekenhuizen in Emmen, Stadskanaal en Hoogeveen zouden blijven bestaan.4 5
Het is mij niet duidelijk naar welke uitspraken u verwijst. Treant was voornemens om in de jaren 2015–2020 (aldus het beleidskader waarnaar u verwijst) op alle drie de locaties onder meer klinische verloskunde aan te bieden. Op dit moment, dus enkele jaren na het uitbrengen van het beleidskader 2015–2020, heeft Treant naar eigen zeggen echter onvoldoende kinderartsen om op alle drie de locaties goede klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde te kunnen waarborgen. Voor mijn reactie op het voorgenomen besluit van Treant om deze zorg op één locatie te concentreren verwijs ik u graag naar de brief hierover die ik vandaag, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur.
Het bericht ‘Gaswinning Woerden verliesgevend’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Gaswinning Woerden verliesgevend»?1
Erkent u dat mijnbouwactiviteiten maatschappelijke kosten met zich meebrengen, waaronder de kosten van emissies van broeikasgassen, schade als gevolg van bodemdaling en waardevermindering van onroerend goed? Hoe hoog schat u de maatschappelijke kosten van mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld over de gehele looptijd en ook daarna op basis van de wettelijke aansprakelijkheid? Kunt u bevestigen dat het winnen van aardgas uit het Papekopveld onder Woerden verliesgevend zal zijn als alle maatschappelijke kosten (waaronder de stijgende kosten van CO2-uitstoot richting 2030) worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Toetst u naast de algemene risico’s van bodemdaling, trillingen en milieuschade ook locatiespecifieke risico’s bij het Papekopveld? Kunt u hier een overzicht van geven?
Welke eisen stelt u bij het verstrekken van vergunningen voor mijnbouwactiviteiten aan ondernemingen om nu en in de toekomst financiële zekerheid te bieden om alle maatschappelijke kosten te kunnen dekken, bijvoorbeeld voor schade aan woningen en infrastructuur en waardedaling van woningen? Maakt u op dit moment actief gebruik van de mogelijkheid in de Mijnbouwwet om extra financiële zekerheid te verlangen van ondernemingen om deze kosten te kunnen dekken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de recent wederom bevestigde «BB-»-credit rating (Standard & Poor’s) van moedermaatschappij Vermilion Energy? Wat vindt u van de opmerking in het jaarverslag over 2017 van Vermilion Energy: «there can be no assurance that the Company will be able to satisfy its actual future environmental and reclamation obligations», mede in relatie tot hetgeen vermeld staat bij «Operational matters»: «Costs incurred to repair such damage or pay such liabilities may impair Vermilion's ability to satisfy its debt obligations»?2
Deelt u de mening dat extra financiële zekerheid van Vermilion noodzakelijk is om mogelijke toekomstige «environmental and reclamation obligations» te kunnen dekken, bijvoorbeeld in de vorm van inleg in een fonds? Welke extra financiële zekerheid verlangt u op basis van de Mijnbouwwet van Vermilion bij eventuele mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld en op andere plekken in Nederland?
Kunt u ingaan op de bezwaren van de provincie Utrecht over fossiele winning onder de wijk Molenvliet, bijvoorbeeld het bezwaar dat het gasveld onder een grondwaterbeschermingsgebied ligt, onder een woonwijk en in een gebied dat toch al te maken heeft met bodemdaling als gevolg van inklinkend veen? Hoe weegt u het standpunt van de provincie Utrecht om mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld niet toe te staan mee in de besluitvorming?3
Het bezoek van de Eurocommissaris Cretu in het kader van het cohesiebeleid en de volgende meerjarenbegroting |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de komst van Eurocommissaris Cretu op 24 april?1
Het overleg met Commissaris Crețu op 24 april vormt onderdeel van het reguliere overleg dat het kabinet heeft met leden van de Europese Commissie in het kader van de Nederlandse belangenbehartiging in Brussel. Het kabinet acht het niet opportuun noch wenselijk om van elk gesprek dat bewindspersonen met leden van de Europese Commissie voeren, de Kamer te informeren. Immers, de uitkomsten van dergelijke gesprekken, die bijdragen aan de Nederlandse standpuntbepaling ten aanzien van Europese dossiers, worden conform de afspraken meegenomen bij de reguliere EU-informatievoorziening. Dit betreffen de BNC-fiches, de geannoteerde agenda voor de Raad, het Algemeen Overleg voorafgaand aan de Raad en nadien in het verslag van de Raad. Daarnaast bestaat er uiteraard de mogelijkheid voor de Kamer om via haar reguliere instrumentarium, zoals ook in dit geval, de leden van het Kabinet te bevragen. Overigens staat het de Kamer vrij om – zoals ook eerder is gebeurd – de leden van de Commissie uit te nodigen voor een gesprek over hun beleidsterrein.
Het verzoek om het verslag van het gesprek met de kamer kan ik niet inwilligen. Letterlijke verstrekking van dagelijkse verslagen vormen geen onderdeel van het reguliere verkeer tussen het Kabinet en het parlement. Hierover heeft uw Kamer eerder een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangen op 10 april 2015 (Kamerstuk 34 000 B, nr. 23)
Hoe past dit gesprek tussen de bewindspersonen van Binnenlandse Zaken met de Eurocommissaris over de toekomst van het cohesiebeleid in de strategie van de regering over het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK)?
Het kabinet probeert zijn inzet ten aanzien van het nieuwe MFK maximaal te verwezenlijken. Onderdeel daarvan zijn gesprekken met de Europese Commissie op politiek en ambtelijk niveau, om een nadere toelichting te krijgen op voorstellen van de Commissie en haar te overtuigen van de Nederlandse standpunten.
Is er een gespreksverslag van het gesprek met de Eurocommissaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkennen de ministers dat het vreemd is dat de Kamer wel wordt uitgenodigd in gesprek te gaan met de Eurocommissaris verantwoordelijke voor budget, de heer Oettinger, maar voor gesprekken over deelonderwerpen met betrekking tot de begroting geen informatie krijgen? Hoe stemmen de ministers dit onderling en binnen de regering af? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft een onderhandelingsinzet vastgesteld ten behoeve van het nieuwe MFK (zie bovengenoemde Kamerbrief d.d. 22 december 2017, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1282). Op 1 juni is de Kamer per brief geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de recente commissievoorstellen voor het nieuwe MFK per 2021. De verschillende betrokken ministeries werken onder coördinatie van de Minister van Buitenlandse Zaken en in goede onderlinge afstemming nauw samen aan de kabinetsinzet op deelterreinen van het MFK. De Kamer zal hierover onder meer worden geïnformeerd via het reguliere kanaal van de BNC-fiches en de geannoteerde agenda’s van de Raden van Ministers.
Hoe garandeert u eenheid van het kabinetsbeleid aangaande de nieuwe meerjarenbegroting als verschillende ministers met verschillende Eurocommissarissen over verschillende onderdelen van het MFK gesprekken voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer in de toekomst op de hoogte brengen van dergelijke gesprekken en daarvan verslag doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De telefonische verkoop van ongevraagde producten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gratis puzzelboek van Puzzelbrein blijkt abonnement te zijn»?1
Ja.
Deel u de mening dat indien de wijze waarop de in het bericht genoemde bedrijf zijn product verkoopt al juridisch toegestaan zou zijn, het tenminste om een methode gaat waarbij de consument te gemakkelijk een niet weloverwogen beslissing kan nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Consumenten kunnen worden benaderd door bedrijven om gratis kennis te maken met hun producten of diensten, al dan niet in combinatie met een abonnement. Dit is op zichzelf een toegestane wijze van marketing. Het is echter niet toegestaan dat consumenten zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen.
Bedrijven moeten op basis van artikelen 193a en verder en 230g en verder van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ter implementatie van richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en richtlijn inzake consumentenrechten (2011/83/EU)) duidelijke informatie verstrekken over de voornaamste kenmerken, de prijs en de duur van de overeenkomst en bedrijven mogen consumenten niet misleiden of agressief benaderen. Zo volgt uit de wet dat het misleidend is om een product als gratis, voor niets of kosteloos te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of de handelspraktijk van dit specifieke bedrijf juridisch toelaatbaar is. De ACM is aangewezen om toezicht te houden op naleving van de regels. Wanneer de ACM constateert dat een handelaar in strijd met de regels handelt kan de ACM handhavend optreden en kan de consument een overeenkomst die als gevolg van deze misleidende handeling is gesloten, vernietigen. In het verleden heeft de ACM diverse malen opgetreden tegen handelaren die zich niet aan de regels houden en consumenten gewaarschuwd tegen dergelijke handelspraktijken.
Is het waar dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) eerder aan een aan het genoemde bedrijf gelieerde partner een boete uit heeft gedeeld?
Kassa geeft in haar bericht aan dat de eigenaar van Puzzelbrein de partner is van de eigenaar van Editie Enigma. De ACM heeft in 2015 aan Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete van in totaal 200.000 euro opgelegd omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht.
Doet de ACM onderzoek naar het in het bericht genoemde bedrijf? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder en ik kan geen uitspraken doen over (eventuele) lopende onderzoeken.
Hoe vaak komt het voor dat de ACM, al dan niet via het loket ConsuWijzer, klachten ontvangt over de telefonische verkoop van producten?
De ACM heeft mij laten weten regelmatig meldingen en klachten te ontvangen van consumenten die zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen, en dat de problematiek de aandacht heeft van de ACM.
Deelt u de mening dat ook voor de telefonische verkoop het schriftelijkheidsvereiste zou moeten gaan gelden? Zo ja, overweegt u de wetgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het schriftelijkheidsvereiste geldt al voor de telefonische verkoop van het regelmatig leveren van diensten en het regelmatig leveren van energie, water of stadsverwarming (artikel 230v, zesde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Pas als de consument schriftelijk heeft ingestemd is er sprake van een overeenkomst. Zonder handtekening is de overeenkomst niet geldig en hoeft de consument niet te betalen.
De Europese Commissie heeft recent een onderzoek gepubliceerd over misleidende «gratis» proeven en misleidingen rondom abonnementen. Ik ben met de ACM in gesprek over de conclusies van dit onderzoek. De uitkomsten van deze gesprekken, waar ook het schriftelijkheidsvereiste aan bod komt, neem ik mee in mijn overweging of er voldoende aanleiding is voor het aanpassen van wetgeving.
Het bericht 'Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken»?1
Ja.
Wat is uw mening over het UK Plastics Pact?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Deelt u de mening dat het streven naar 70% herbruikbaar plastic en dat 30% van de verpakkingen uit gerecycled materiaal moet bestaan een voorbeeld is voor Nederland, waar slechts 51% van de kunststofverpakkingen recyclebaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 72% van de Nederlandse verpakkingen recyclebaar is. In Nederland is in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen daadwerkelijk gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststofverpakkingsafval van slechts 39%. In het EU-afvalpakket is EU-breed afgesproken in te zetten op een recyclingpercentage van 55%.
Op welke manier kan Nederland aansluiten bij de urgentie die nu in het Verenigd Koninkrijk zichtbaar is door de aankondiging van de Britse regering van statiegeld op blikjes en kleine flesjes, een verbod op plastic rietjes en wattenstaafjes en het UK Plastics Pact?
De noodzaak om te komen tot een duurzame omgang met plastic en plastic verpakkingen wordt door dit kabinet en voorgaande kabinetten al geruime tijd gevoeld. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Ook het verbod op de gratis plastic tas is een voorbeeld van een succesvolle beleidsmaatregel waarmee de Nederlandse overheid het gebruik van plastic heeft teruggedrongen. Daarnaast heb ik aangekondigd de keten van plastic flessen te willen sluiten en 90% recycling van kleine flessen na te streven. Indien de geïntensiveerde aanpak onvoldoende werkt, voer ik hiervoor statiegeld in.
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook EU-breed wordt er gewerkt aan het terugdringen van het plastic voor eenmalig gebruik. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn tot het reduceren van de impact van bepaalde plastic producten op het milieu. Nederland hecht aan preventie van het onnodig gebruik van plastic wegwerpproducten en juicht daarom het EC-voorstel voor het reduceren van de milieu-impact van plastic wegwerpproducten van harte toe. Ik zal hier nader op ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer aangeboden zal worden.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Nederland op afzienbare termijn een Plastics Pact af te sluiten?
Ik zie zo’n Pact als onderdeel van de transitieagenda’s en de concrete plannen van het kabinet om te komen tot een circulaire economie.
Het bericht ‘Waarom dode mensen post van de belasting krijgen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Waarom dode mensen post van de belasting krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat een DigiD van een persoon die overleden is, blijft bestaan? Zo ja, waarom en hoe lang blijft zo’n DigiD bestaan?
Ja, een DigiD wordt niet automatisch opgeheven na het overlijden van een persoon. Een DigiD wordt automatisch opgeheven nadat het drie jaar niet is gebruikt. Het uitgangspunt is dat overheidsorganisaties stoppen met het leveren van diensten aan het betreffende BSN zodra zij de melding van overlijden krijgen. Mocht een nabestaande het DigiD-account eerder willen opheffen dan na drie jaar, dan kan deze telefonisch of schriftelijk een verzoek daartoe indienen bij DigiD.
Hoe kan het dat personen die overleden zijn, en waarvan een melding van overlijden aan de gemeente is doorgegeven, na het overlijden toch (digitale) post blijven ontvangen?
De problematiek is complex.
Met het overlijden gaan rechten en plichten over op de nabestaande(n), bijvoorbeeld rondom de fiscale afwikkeling van de erfenis of de APK-keuring van de auto van de overledene. De overheid weet niet altijd, bijvoorbeeld als er geen testament of verklaring van erfrecht bekend is, welke nabestaande verantwoordelijk is voor de afwikkeling van rechten en plichten van de overledene. Desalniettemin moet er nog wel aan plichten worden voldaan. De overheid verzendt de berichten om er voor te zorgen dat de nabestaande(n) aan deze plichten kan voldoen en ook een beroep kan doen op bepaalde rechten (bijvoorbeeld te veel betaalde heffingen). Idealiter adresseert de overheidsorganisatie deze berichten aan «de erven/nabestaanden van». Voor fysieke berichten is dit een gangbare en geaccepteerde procedure. Voor digitale berichten is dit echter problematisch omdat de nabestaanden geen toegang tot de berichtenbox hebben.
Daarnaast kan het voorkomen dat berichten al zijn verzonden (en/of zijn klaargezet voor verzending) voordat de melding van het overlijden bij de verantwoordelijke overheidsorganisatie bekend was. Deze berichten komen dan na het overlijden van de geadresseerde binnen.
Tot slot zetten (nog) niet alle overheidsorganisaties de melding van overlijden (meteen) om in een stopzetting van de digitale verzending van berichten. Ik wil binnenkort met overheidsorganisaties afspraken maken om aan deze ongewenste situatie een einde te maken. (Zie ook mijn antwoord op vraag 7.)
Wat moet een nabestaande doen wanneer een overheidsinstantie, ondanks dat het overlijden is doorgeven, toch (digitale) post van de overheid blijft ontvangen?
Dit is afhankelijk van de overheidsinstantie die de post verstuurt. Als een nabestaande zich bij de overheidsinstantie meldt om dit onder de aandacht te brengen kan die in veel gevallen het verzenden van berichten naar de overledene stoppen. Daarbij zal dan moeten worden aangegeven naar wie de berichten wel verzonden dienen te worden. Dat is in het belang van zowel de nabestaanden als van de overheid.
Deelt u de mening dat het erg ongelukkig en onwenselijk is dat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaanden contact opnemen met een overheidsinstantie met het verzoek om de (digitale) post voor de overleden persoon stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker voor nabestaanden is dat erg ongelukkig.
Welke instantie is eindverantwoordelijk voor het fatsoenlijk oplossen van problemen die ontstaan doordat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaande proberen om de (digitale) post stop te laten zetten?
Uiteindelijk maken overheidsorganisaties hierin, binnen hun specifieke verantwoordelijkheid voor de eigen primaire processen, hun eigen afwegingen. Wanneer daardoor burgers in digitale dienstverlening structureel tussen organisaties vast komen te zitten of van de ene organisatie naar de andere worden verwezen gaat er echter iets mis. Vanuit mijn coördinerende rol acht ik het mijn verantwoordelijkheid om te voorkomen dat dit gebeurt, door overheidsbreed heldere, niet-vrijblijvende afspraken te maken, bijvoorbeeld rond het gebruik van de berichtenbox. Wanneer mij desondanks signalen bereiken, zoals in dit geval, zal ik partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nabestaande nog langer veel tijd moeten stoppen in het stopzetten van (digitale) post van personen die overleden zijn?
Dit is, zoals gezegd, complexe problematiek. Ik wil niet de illusie wekken dat dit eenvoudig structureel opgelost kan worden. Ik werk aan verschillende maatregelen, met twee verschillende doelen. Ten eerste voorkomen dat berichten worden geadresseerd aan overleden personen (waar nabestaanden onder kunnen lijden) en ten tweede een goede manier te vinden om berichten die na overlijden moeten worden verzonden goed af te leveren. Ik intensiveer het gesprek daarover met verzendende overheidsorganisaties, zodat op eenduidige en consequente manier met burgers wordt gecommuniceerd.
Meer concreet zijn de maatregelen waar ik aan werk: