Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Lilian Marijnissen , Barbara Kathmann (PvdA), Hilde Palland (CDA), Wybren van Haga (BVNL), Christine Teunissen (PvdD), Nicki Pouw-Verweij (BBB), Pieter Grinwis (CU), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al jaren in armoede, door een fout van de overheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe in 2023 de bruto/netto berekening eruitziet voor de bijstandsuitkering voor een (echt)paar (beiden tussen de 21 en 66 jaar)? Kunt u dus aangeven wat het netto jaarbedrag per persoon is, wat het bruto jaarbedrag per persoon is en hoe die berekening tot stand komt?
De bijstandsnormen zijn nettobedragen en worden ieder halfjaar van rechtswege aangepast. De normbedragen worden bekend gemaakt via publicatie in de Staatscourant2 en de normenbrief voor gemeenten3.
Voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners) bedraagt de netto-normuitkering per 1 januari 2023 € 1.708,08 per maand, inclusief vakantiegeld. Per 1 juli 2023 wordt deze norm bijgesteld als gevolg van de halfjaarlijkse indexatie van het wettelijk minimumloon die van invloed is op de hoogte van de bijstandsuitkering. De regeling waarin de indexatie van het minimumloon per 1 juli 2023 wordt geregeld, is nog niet beschikbaar. Daarom wordt in de beantwoording van de voorliggende Kamervragen geabstraheerd van de indexatie per 1 juli 2023. Voor jaarbedragen wordt zodoende gerekend met twaalfmaal de bijstandsnorm per 1 januari 2023, inclusief vakantiegeld.
De netto-bijstandsnorm wordt berekend op basis van artikel 37 van de Participatiewet, volgens de systematiek van het referentieminimumloon. Het uitgangspunt is het bruto wettelijk minimumloon, inclusief de minimumvakantiebijslag van 8%. Dit is een bruto inkomen van € 2.089,16 per maand en € 25.069,92 per jaar. Voor de berekening van de loonheffing op basis van het tabelloon, dient het jaarloon voor het belastbaar inkomen een veelvoud van 544 te zijn, waarbij – in het voordeel van de belastingplichtige – naar beneden afgerond wordt: € 25.056 bruto. Om tot het (netto) referentieminimumloon te komen, wordt uitgegaan van de loonheffing via de groene tabel (geen arbeidskorting), waarbij 1,6 maal de algemene heffingskorting wordt toegepast.5 De loonheffing bedraagt € 4.573 per jaar of € 381,08 per maand.6
Het referentieminimumloon is dan € 1.708,08 per maand.7 De bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, voor een (echt)paar is 100% van dit referentieminimumloon. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende in het (echt)paar voor de helft dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
Op jaarbasis komt de netto-bijstandsnorm voor de genoemde gehuwden als huishouden uit op € 20.496,96. Dit komt overeen met € 10.248,48 netto per lid van een paar. Het brutobedrag kan worden berekend door de netto-norm per persoon te verminderen met de algemene heffingskorting (in 2023 maximaal € 3.070) en het resultaat te delen door 1 minus het geldende tarief in de eerste belastingschijf (in 2023 36,93%). De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 naar huidig inzicht zodoende € 11.381,77 per persoon voor de genoemde gehuwden, of € 22.763,54 in totaal voor hun huishouden.
Hoe hoog is dus de bruto bijstandsuitkering voor het (echt)paar tussen 21 en 66 jaar?
De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 (op basis van de januaribedragen) zodoende € 11.381,77 per persoon voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners), en in totaal voor het echtpaar € 22.763,54.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de tegemoetkomingen waar een (echt)paar in de bijstand gemiddeld recht op heeft in 2023 in bijvoorbeeld de stad Utrecht? Dit zijn zaken als kwijtschelding gemeentelijke lasten en waterschapslasten, bijzondere bijstand, U-pas, energietoeslag?2
Hieronder vindt u een begrotingsschets, op maandbasis, voor verschillende huishoudtypes op basis van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. Op jaarbasis kunnen de verschillende huishoudtypes gebruik maken van minimaregelingen met een totale gemonetariseerde waarde van maximaal € 3.204, € 3.864 of € 4.248.
(echt)paar met bijstand
(echt)paar met bijstand en 1 kind
(echt)paar met bijstand en 2 kinderen
1
Bijstand per maand
1.622
1.622
1.622
2
Huurtoeslag
298
361
361
3
Zorgtoeslag
265
265
265
4
Kindgebonden budget en kinderbijslag
0
288
565
5
Bijzondere bijstand
0
0
0
6
Individuele inkomenstoeslag
56
80
80
7
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
44
44
44
8
U-pas
20
52
84
9
Zorgverzekering U-polis
38
38
38
10
Energietoeslag
108
108
108
11
12
Waarvan totaal minimaregelingen Utrecht
267
322
354
Ad 1. Dit betreft algemene bijstand volgens de gehuwdennorm per 1 januari 2023, exclusief vakantiegeld van € 85,40 per maand. (€ 1.622,68 + € 85,40 = € 1.708,08 per maand.)
Ad 2. Huurtoeslag: Dit is berekend op basis van de hoogte van de huur bij sociale woningbouw. Het Nibud rekent voor de gemeente Utrecht in de Minima Effect Rapportage met een gemiddelde sociale huur van € 563,– per maand voor alleenstaanden en voor (echt)paren zonder kinderen en met een gemiddelde sociale huur van € 659,– per maand in situaties met kinderen voor zowel alleenstaanden als (echt)paren.
Ad 3. Zorgtoeslag: de zorgtoeslag bedraagt € 265,–. Bij een toetsingsinkomen boven de € 25.000 per jaar treedt een geleidelijke daling op. Het toetsingsinkomen bijstand is lager dan € 25.000 dus per definitie de maximale zorgtoeslag.
Ad 4. Dit betreft kindgebonden budget en kinderbijslag.
Ad 5. In de Minima Effectrapportage van het Nibud voor de gemeente Utrecht wordt individuele bijzondere bijstand niet mee genomen als structurele vorm van maandelijkse inkomsten, omdat individuele bijzondere bijstand verstrekt wordt bij onvoorziene, bijzondere kosten.
Ad 6. Individuele inkomenstoeslag: € 673/12 voor (echt)paar zonder kinderen. Aanname in de gemeente Utrecht is dat het (echt)paar langer dan 3 jaar (= referteperiode) in armoede verkeert. € 954/12 voor een (echt)paar en 1 kind. (>12 jr) en € 954/12 voor (echt)paar en 2 kinderen (>12 jr).
Ad 7. Hoogte bedrag kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen: Afvalstoffenheffing € 366,25, Watersysteemheffing € 98,99 en Zuiveringsheffing € 63,94. Voor meerpersoonshuishoudens.
Ad 8. U-pas= tegoed € 120,– per persoon x 2 (boven 18 jaar) + € 385,– per kind > 12 jaar.
Ad 9. Zorgverzekering U-polis= € 19,– per persoon x 2 per maand.
Ad 10. Energietoeslag verschilt per gemeenten. In de gemeente Utrecht: € 1.300/12.
Het gaat hier om de theoretische maximale aanspraak op minimaregelingen. Dus bijzondere bijstand én middelen voor sociale participatie in de gemeente Utrecht. Bij de meeste gemeenten zijn dit de individuele bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag, de participatiepas en een bijdrage in zorgkosten eventueel in combinatie met een gemeentepolis. De doelgroep van het minimabeleid van de gemeente Utrecht betreft huishoudens met een inkomen van 125% van het sociaal minimum9. Dit zijn ruim 23.000 huishoudens. Het gemeentelijk minimabeleid en de hierbij gehanteerde inkomensgrenzen verschillen van gemeente tot gemeente.
Het uitgangspunt van bovenstaande tabel is dat de minimaregelingen volledig benut worden en de vraagstelling naar de waardebepaling heeft tot gevolg dat een «monetarisering» van het gebruik van de minimaregelingen moet worden toegepast. In de tabel wordt ervan uitgegaan dat het gezin daadwerkelijk alles aanvraagt waar recht op is.
Kunt u aangeven hoeveel bruto arbeidsongeschiktheidsuitkering een persoon van een fiscaal stel moet hebben om netto de netto bijstandsuitkering voor een echtpaar te kunnen ontvangen? (NB: de andere partner heeft geen inkomen in dit voorbeeld).
Om uit te komen op netto-inkomen van € 20.496,96 (overeenkomend met het netto-inkomen van een bijstandspaar) moet een alleenverdiener stel met één partner met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een bruto-uitkering hebben van € 28.162. Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden door de uitkeringsverstrekker.
Wilt u een vergelijking maken tussen de volgende huishoudens:
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u een tabel maken voor elk van de drie huishoudens (in kolommen) en voor elk van de drie huishoudens vermelden
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden, hierbij is uitgegaan van de situatie per 1 januari 2023. In de tabel is de gemeentelijke minima-ondersteuning gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van 1.30010 euro die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in deze tabel niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet al van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens hanteren. Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties zoals bij huishoudens b. en c. voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.241
3.648
970
(f)
3.182
2.760
1.145
(g = e+f)
27.919
26.905
29.357
(h)
1.972
1.972
–
(i = g+h)
29.891
28.877
29.357
(j)
1.224
1.224
–
Heeft u een politiek oordeel over de verschillen bij h?
In dit voorbeeld maken mensen gebruik van verschillende regelingen binnen de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Deze losse regelingen zijn bewust zo vormgegeven dat ze hun uitwerking hebben op de inkomensondersteuning en de mate waarin werken loont. Het voorbeeld laat zien dat waar mensen deze gebruiken er sprake is van een complexe samenloop. Door deze samenloop komt het voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering11 minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering en daarom minder te besteden heeft. Deze samenloop wordt in het antwoord op vraag 21 nader toegelicht.
Dit is een ongewenste uitkomst van deze stelsels. Wij realiseren ons dat de samenloop en de complexiteit de meest kwetsbare mensen raakt, die juist vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Zelfs wanneer regelingen samen lopen zoals bedoeld, vraagt ons complexe stelsel van mensen dat zij de weg weten te vinden naar inkomensondersteuning. En dat geeft problemen. Daar komt een samenloop van regelingen bovenop die nadelig uitpakt voor mensen. Het is pijnlijk te constateren dat dit het geval is voor een grote groep huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum.
We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te vinden. Wij onderzoeken daarom de oplossingsrichting waarin een aanvullende bijstandsuitkering door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft.12 Dit zou ertoe leiden dat voor huishoudens die zonder de aanvullende bijstandsuitkering de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de aanvullende bijstandsuitkering (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Klopt het dat het echtpaar onder 6b geen wettelijk recht heeft op een bijstandsuitkering en dat ook echtparen die daar vlak boven zitten wel een netto inkomen na belastingen hebben dat hoger is dan in de bijstand, maar dat zij door lagere toeslagen (soms ver) onder het niveau van de bijstandsuitkering (inlcusief toeslagen) uitkomen?
In de situatie van het paar onder 6b is sprake van een netto-inkomen op de bijstandsnorm. Daarom is er geen sprake van een aanvulling uit de algemene bijstand. Ondanks dat het netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm ligt, is er sprake van een toetsingsinkomen waarbij geen recht bestaat op het maximale bedrag voor bijvoorbeeld huur- of zorgtoeslag. Deze situatie komt inderdaad voor bij paren met een hoger netto-inkomen, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 18. Hoewel dit echtpaar gebruik kan maken op minimaregelingen van hun gemeente, is bovenstaande wat ons betreft de kern en het onbehagen van deze problematiek, ook omdat veel echtparen in deze situatie waarschijnlijk niet weten dat zij gebruik kunnen maken op gemeentelijke minimaregelingen.
Hoeveel inkomstenbelasting betaalt het derde echtpaar uit vraag 6 (40.000 euro arbeidsongeschiktheidsuitkering) en hoeveel euro zit dit echtpaar de facto boven het echtpaar met een bijstandsuitkering? Acht u dit redelijk?
In de situatie van het paar onder 6c wordt € 12.758 inkomstenbelasting betaald. In de situatie van het paar met bijstandsuitkering onder 6a wordt € 2.267 inkomstenbelasting betaald. Dit paar onder 6c heeft een netto-inkomen plus toeslagen van € 1.439 meer dan het paar met bijstandsuitkering onder 6a. Als ook de gemeentelijke minima-ondersteuning die de gemeente Utrecht als inkomen kan verstrekken wordt meegenomen heeft het paar onder 6a € 534 meer te besteden dan het paar onder 6c. Dit is een situatie die geldt in de gemeente Utrecht in 2023, voor huishoudens in de gemeente Utrecht die deze minima-ondersteuning niet (volledig) ontvangt. Voor huishoudens in andere gemeenten kan dit verschillen. In 2023 vormt de energietoeslag van € 1.300 een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke inkomensondersteuning.
Deze uitkomst wordt veroorzaakt door het verschil in belastingdruk, de harde inkomensgrens die wordt gehanteerd bij gemeentelijke armoede-ondersteuning en de marginale druk die het gevolg is van het samenspel van het tarief in de eerste schijf van de Inkomstenbelasting, de inkomensafhankelijkheid van de algemene heffingskorting en de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen. Hierin speelt mee dat bij het paar onder 6c het uitkeringsinkomen door één van de partners wordt verdiend, de andere partner heeft geen inkomen. Hierdoor kan slechts eenmaal algemene heffingskorting in mindering worden gebracht op de te betalen Inkomstenbelasting. Bij 6a is sprake van een bijstandsuitkering die voor de helft wordt toegekend aan beide partners. Dit beperkt de belastingdruk op huishoudniveau doordat beide partners een inkomen hebben waartegen ze hun individuele recht op algemene heffingskorting kunnen verzilveren.
Het voorbeeld van het paar onder 6c illustreert scherp dat een alleenverdiener met een bovenmodale arbeidsongeschiktheidsuitkering toch rond het bestaansminimum uitkomt. Dit betekent dat deze huishoudens mogelijk langdurig zelfs in de situatie verkeren waarin ze moeilijk rond komen. Als ook gekeken wordt naar minima-regelingen heeft dit huishouden, als gevolg van de incidentele energietoeslag in 2023, potentieel minder te besteden dan een vergelijkbaar paar in de bijstand. Hierbij geldt wel dat de overige voorwaarden strenger zijn in de bijstandsuitkering, bijvoorbeeld ten aanzien van vermogen.
Bent u bereid de berekening uit vraag 2 t/m vraag 8 te herhalen voor een echtpaar met drie kinderen in de leeftijd 12–18 jaar en daarin dan ook de kindregelingen mee te nemen?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 geldt hierbij.
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van huishoudens met in totaal 3 kinderen van 12, 15 en 17 jaar. Voor de kinderbijslag is uitgegaan van de bedragen per 1 januari 2023 zoals vermeld op de website van de SVB. In de bedragen voor de gemeentelijke minima-uitkering van de gemeente Utrecht is geen verbijzondering gemaakt voor regelingen die specifiek op gezinnen met kinderen zijn gericht.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.603
4.010
1.332
(f)
3.182
2.760
1.145
(g)
4.624
4.624
4.624
(h)
5.727
5.727
5.727
(i = d+e+f+g+h)
38.633
37.618
40.070
(j)
1.972
1.972
–
(k = i+j)
40.605
39.590
40.070
(l)
1.224
1.224
–
Bent u ervan op de hoogte dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) van mening is dat gezinnen in de bijstand met kinderen tussen de 12 en 17 jaar niet kunnen rondkomen van een bijstandsuitkering?3
Ja, wij zijn op de hoogte van dit rapport van het Nibud. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Dit maakt kinderarmoede zo schrijnend, en daarom hebben wij als kabinet in het Coalitieakkoord afgesproken om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede te halveren in deze kabinetsperiode.
Het kindgebonden budget is daarom door dit kabinet en haar voorgangers al aanzienlijk beleidsmatig verhoogd om beter recht te doen aan de lastige positie van grotere gezinnen.
Daarnaast doet de Commissie sociaal minimum op dit moment onderzoek naar wat een aantal huishoudtypen, waaronder gezinnen met kinderen, minimaal nodig heeft om rond te kunnen komen. Op basis van de uitkomsten van dit rapport kan het gesprek worden gevoerd over wat huishoudens nodig hebben, ook voor deze gezinnen.
Hoe beoordeelt u dus het feit dat het mogelijk is voor een gezin met kinderen om nog ver onder het niveau van de bijstand (inclusief toeslagen) uit te komen, zoals ook beschreven in het NRC artikel «Al jaren in armoede door een fout van de overheid»?4
Zoals ook bij het antwoord op vraag 9 is aangegeven komt het door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar (echt)paar met een bijstandsuitkering en daarom minder te besteden hebben. Tegelijkertijd zorgt de vormgeving van de kinderbijslag en het kindgebonden budget ervoor dat gezinnen met kinderen in deze situatie geen verminderd recht op kindregelingen hebben. Desondanks heeft deze groep minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering. Wij vinden dit een ongewenste uitkomst. We realiseren ons dat het beleid het doel heeft bestaanszekerheid te bieden. We weten dat juist de meest kwetsbare mensen vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Het is dan pijnlijk om te constateren dat het complexe stelsel en de samenloop van regelingen nadelig kan uitpakken voor een aanzienlijke groep, ook bij het gebruik van alle beschikbare inkomensondersteuning. Mensen met een bruto inkomen tot modaal, waaronder gezinnen komen op het besteedbaar inkomen (netto-inkomen plus toeslagen) lager uit dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Bent u bekend met het feit dat iemand ook onder het netto bedrag van de bijstand (inclusief toeslagen) kan komen door
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Hoeveel alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met en zonder kinderen leven er naar uw schatting onder het niveau van een bijstandsuitkering (inclusief alle daarbij horende toeslagen)?
De Belastingdienst heeft in 201915 een analyse gemaakt voor het jaar 2023. Uit dit onderzoek volgt dat circa 5.700 huishoudens met een loongerelateerde uitkering (zoals WIA of WW) en aanvullende bijstand tot de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar dat enkel bijstand ontvangt. Deze huishoudens hebben daarom minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstand. Het onderzoek van de Belastingdienst houdt geen rekening met de vermogenstoets in de Participatiewet, hierdoor kan het werkelijk aantal huishoudens met deze problematiek lager liggen.16 In deze groep zitten zowel huishoudens die enkel als gevolg van de aanvullende bijstandsuitkering minder toeslag ontvangen dan het maximale toeslagbedrag als huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een extra vermindering van het toeslagbedrag leidt. In deze laatste groep zitten huishoudens die zonder aanvullende bijstandsuitkering een bruto-inkomen hoger dan WML hebben, maar zonder aanvullende bijstandsuitkering een netto-inkomen lager dan netto-bijstandsnorm voor paren hebben. In de analyse is het gevraagde onderscheid naar huishoudsamenstelling niet gemaakt. Deze gegevens zijn dus niet beschikbaar.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een paar met bijstandsuitkering) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een paar met bijstandsuitkering. Deze groep huishoudens was geen onderdeel van de analyse van de Belastingdienst uit 2019. Op basis van data uit het inkomenspanelonderzoek van het CBS is een ruwe, voorlopige inschatting dat dit circa 4.500 huishoudens zou kunnen treffen die een lager besteedbaar inkomen overhouden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Met het huidige inzicht komt de totale omvang uit op circa 10 duizend huishoudens.
Kunt u uitrekenen wat volgens u het maximale bedrag is aan misgelopen toeslagen ten opzichte van het bijstandsniveau (de indieners van de vragen denken dat dit optreedt met een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat de uitkeringsgerechtigde dan ook nog zijn eigen Zvw-premie moet afdragen)?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 en 12 geldt hierbij.
In lijn met de suggestie van de vraagstellers is gekeken naar de situatie waarin een alleenverdiener met een AO-uitkering zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt. Dit in tegenstelling tot de situatie waarin een werkgeversheffing voor de Zorgverzekeringswet wordt afgedragen door de uitkeringsverstrekker. In geval van een IAB Zvw draagt de burger 5,43% af van het inkomen tot het maximumbijdrage-inkomen van € 66.956 in 2023. Door deze bijdrage komt het netto-inkomen lager uit. Hierdoor moet sprake zijn van een hogere bruto-AO-uitkering (namelijk € 31.129) dan bij situatie 12b om op de netto-bijstandsnorm voor paren uit te komen. In de praktijk is dit de situatie met het hoogste bruto-inkomen waarbij het huishouden op de netto-bijstandsnorm uitkomt, omdat het huishouden enkel eenmaal algemene heffingskorting ontvangt en zelf IAB Zvw afdraagt. Onderstaande tabel toont deze situatie, hierin is zichtbaar dat het ontvangen bedrag aan huurtoeslag en zorgtoeslag in 2023 € 2.076 lager is dan dat bij een paar met een bijstandsuitkering.
(a)
22.764
31.129
(b)
1.690
(c)
8.407
11.496
(d)
6.140
2.554
(e = a-b-c+d)
20.497
20.497
(f)
4.241
2.991
(g)
3.182
2.355
(h = e+f+g)
27.919
25.843
(i)
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
27.815
(k)
1.224
1.224
Kunt u uitrekenen wat het bedrag is dat bij partners aan arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov)-uitkering (waarop Zvw-premie wordt ingehouden) moet binnenkomen om netto gelijk uit te komen bij de bijstandsgerechtigden (inclusief het recht op toeslagen en tegemoetkomingen) in de situatie dat de uitkering bij één partner komt en de ander geen inkomen heeft?
In de situatie van een alleenverdiener met een AO-uitkering die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt, zoals beschreven in vraag 17, moet de uitkering bruto circa € 44.000 bedragen om netto inclusief toeslagen gelijk uit te komen met een paar met bijstandsuitkering. Zoals toegelicht bij vraag 2 is bij de beantwoording van deze vragen uitgegaan van een jaarbedrag dat overeenkomt met 12 maal de bijstandshoogte per 1 januari 2023. De indexatie per 1 juli 2023 is hier dus niet in meegenomen. Omdat de gemeentelijke minima-ondersteuning, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen 4 en 8, verschilt van gemeente tot gemeente, is hier geen rekening mee gehouden in de beantwoording van deze vraag.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechtbank in sociale zekerheidszaken – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.»?5
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven hoe groot de groep mensen is die als gevolg van deze uitspraak in 2022 en 2023 een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand omdat zij geen recht hebben op de volledige toeslagen?
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Daarnaast gelast de CRvB dit te compenseren via algemene bijstand, waarbij de gemeente de brutering voor zijn rekening neemt. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16).
Kunt u heel precies omschrijven wie er volgens u door deze uitspraak recht hebben op bijzondere bijstand? Hoe zullen deze mensen geïnformeerd worden door gemeenten, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of door de rijksoverheid?
De uitspraak van de CRvB gaat over een alleenverdienerhuishouden waarbij één persoon een lage loongerelateerde uitkering van het UWV (in dit geval een arbeidsongeschiktheidsuitkering) ontvangt. De partner heeft geen of zeer beperkt inkomsten. Als de loongerelateerde uitkering een beperkte hoogte heeft, wat kan worden veroorzaakt doordat het verzekerd inkomen al lager was, bijvoorbeeld door parttime werk, dan kan het UWV de uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML). Het UWV kan deze uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML).18
De loongerelateerde uitkering komt inclusief TW-aanvulling netto lager uit dan de netto-bijstandsnorm voor paren. Dit komt doordat de alleenverdiener eenmaal algemene heffingskorting (AHK) in mindering kan brengen op het inkomen, terwijl in de bepaling van de netto-bijstandshoogte wordt gerekend met 1,6 maal AHK. Dit verschil komt door het niet-gelijk verlopen van de afbouwpad van de overdraagbaarheid van de AHK met het afbouwpad van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand.19
Dit huishouden ontvangt van de gemeente een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. Deze aanvullende bijstandsuitkering leidt er echter toe dat het bruto-inkomen van het huishouden stijgt (tot meer dan bruto-WML).
De appellant heeft in de beschreven situatie door deze samenloop te maken met een hoger toetsingsinkomen voor toeslagen (zorg-, huurtoeslag etc.) waardoor deze in het afbouwtraject van de toeslagen terecht komt. Deze mensen ontvangen daardoor lagere toeslagen dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering dat wel de maximale toeslagen ontvangt.
Dit huishouden komt volgens de uitspraak in aanmerking voor een compensatie van het verminderde bedrag aan toeslagen verstrekt door de gemeente op een manier zodanig dat de compensatie zelf niet leidt tot een vermindering van de ontvangen toeslagen in het lopende toeslagjaar.
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16). Dat de situatie zich voor kan doen dat het huishouden van een alleenverdiener minder kan besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering is ongewenst. Gelet op de lange looptijd (in zeven jaar is nog niet gekomen tot een passende oplossing), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 202220 en de omvang van de groep huishoudens is een passende oplossing daarom dringend wenselijk en nodig. Het raakt ons en het is frustrerend dat we in die zeven jaar nog niet tot een oplossing zijn gekomen. We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te doen. In het antwoord op vraag 9 geven wij aan welke stappen wij zetten om tot een oplossing te komen. In samenwerking met gemeenten en uitvoeringsorganisaties (UWV, Dienst Toeslagen) wordt bezien hoe huishoudens van alleenverdieners die door verminderde toeslagen minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering kunnen worden geïdentificeerd en geïnformeerd.
Kunt u via een goedkeurend beleidsbesluit, dat het gelijkheidsbeginsel borgt en ervoor zorgt dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden, duidelijk maken dat een ieder zich op deze zeer bijzondere situaties zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid Participatiewet kan beroepen?
Dit is een van de structurele oplossingen die worden onderzocht, namelijk tegemoetkoming voor verminderde toeslagen door een aanvulling via algemene bijstand waarbij wordt voorkomen dat deze aanvulling gevolgen heeft voor toeslagen. Deze oplossing zou aanpassing vereisen van fiscale wet- en regelgeving en de Participatiewet. Over de uitvoering van deze mogelijke oplossing gaan wij in gesprek met gemeenten en de betrokken uitvoeringsinstanties. Wij zullen hen betrekken bij de vormgeving en daarna ook vragen om een Uitvoeringstoets.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Hoe komt het dat uw oplossingen in een rapport, zoals aangekondigd in de brief van 15 mei 2020 nog niet zijn verschenen?6
In het antwoord op de Kamervragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) van 15 mei 202022 is opgenomen dat «het kabinet de mogelijkheden wil verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Belangrijke randvoorwaarde is uiteraard dat dit wel uitvoerbaar moet zijn. Bij deze verkenning wordt dan ook de uitvoeringsorganisaties betrokken. Het kabinet hoopt uw Kamer hier voor het einde van 2020 nader over te informeren.». Deze toezegging is ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg uit 2021.23 De verkenning bestond uit de mogelijkheid om door UWV een gelijk netto-bedrag te verstrekken aan alle TW-ontvangers met een partner (fiche 12A), het door Toeslagen ambtshalve toekennen van maximale zorg- en huurtoeslag voor de maanden waarin recht op TW bestaat (fiche 12B1) en het op aanvraag van het individu toetsen door Toeslagen of gelet op individuele huishoudsituatie het passend is om maximale huur- en zorgtoeslag te verstrekken (fiche 12B2). Deze opties zijn destijds door Toeslagen en UWV als onuitvoerbaar gekwalificeerd, met name omdat dit een handmatig proces vergt dat veel druk legt op de beperkte capaciteit van de uitvoeringsorganisatie.
Heeft u juridisch advies (intern, extern) gevraagd over deze uitspraak (rechtsgevolgen, reikwijdte en eventueel andere vragen)? Zo ja, aan wie en kunt u die adviezen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom laat u een uitspraak van de hoogste rechtbank die een systeemfout blootlegt, zo passeren?
Hoewel de uitspraak van de CRvB ziet op een individueel geval, is onze opvatting dat een oplossing voor deze problematiek dringend nodig is. Wij zijn daarom opnieuw op zoek gegaan naar een passende en uitvoerbare oplossing. Ambtenaren vanuit verschillende disciplines, waaronder de juridische, hebben naar aanleiding van de uitspraak overleg gevoerd om ons te kunnen adviseren over de oplossingsrichtingen. Juridisch was wel duidelijk dat de individuele regelingen op zichzelf juridisch juist worden toegepast, maar dat de samenloop ervan tot niet gewenste uitkomsten kunnen leiden. Daarvoor heeft de CRvB in het betreffende geval zelf een voorziening getroffen.
Zoals wij u hebben geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug24, en zoals eerder in deze set antwoorden naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Deze groep wordt onderzocht. Hierbij wordt ook nagegaan in welke mate de CRvB-uitspraak van toepassing is op deze groep, aangezien deze groep niet bijstandsgerechtigd is of is geweest. Deze vraag wordt ook voorgelegd aan externe experts.
Op welke wijze en tot welk punt in tijd – in rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak staat expliciet dat het terugwerkende kracht heeft – kunnen en zullen mensen gecompenseerd worden voor de afgelopen jaren? Op welke wijze zal daar bekendheid aan worden gegeven?
Voor compensatie voor deze misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken wij de mogelijkheden. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar (algemene of bijzondere) bijstand25 of een aparte compensatieregeling. Voor de vormgeving en een toets op de uitvoerbaarheid betrekken wij hier ook gemeenten en uitvoeringsinstanties bij.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de regelingen aangepast dienen te worden zodat dit mensen niet langer kan overkomen?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak laat pijnlijk zien dat de samenloop van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen in het geval van de appellant anders uitpakt dan beoogd.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug26 zijn verschillende pogingen ondernemen om door aanpassing van regelingen tot een passende oplossing te komen voor de getroffen huishoudens. Dit leidde destijds niet tot een passende oplossing, omdat de oplossingsrichtingen het toetsingsinkomen raken en daarmee zelf tot verminderde toeslagen leiden, gepaard gingen met grote negatieve inkomenseffecten, forse gevolgen voor de Rijksbegroting of negatieve gevolgen voor de uitvoering, of ze de arbeidsdeelname voor minstverdienende partners ontmoedigden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 9 en 21 werken wij aan een oplossing zodat de aanvullende bijstandsuitkering bij deze huishoudens niet leidt tot verminderde toeslagen. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de uitspraak om deze mensen tegemoet te komen (met terugwerkende kracht) en om mensen naar de toekomst te compenseren? Acht u die stappen voldoende gezien de vergaande aard van de uitspraak en het feit dat er bijna een half jaar verstreken is?
Mede door de CRvB-uitspraak en gelet op de lange looptijd is een passende oplossing dringend wenselijk en nodig. Wij willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Dit is uw Kamer ook gemeld in de reactiebrief op de brief van de LOSR.27 Wij verkennen daarom nogmaals de mogelijkheden om de mensen om wie het gaat, te helpen. Ook maken de getrokken lessen uit de recente toeslagenaffaire en recente ervaring met het verstrekken van netto-tegemoetkomingen (aan kwetsbare huishoudens met hoge uitgaven aan energie) dat voor- en nadelen bij eerdere oplossingsrichtingen nu anders gewogen kunnen worden.
In deze verkenning is ook onderzocht hoe uitvoering kan worden gegeven aan de oplossing van de CRvB. Hierbij is vastgesteld dat het zodanig uitkeren van in ieder geval aanvullende algemene bijstand zodat dit niet meetelt voor het toetsingsinkomen juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Dit vergt aanpassing van wet- en regelgeving. Dit biedt een sluitende oplossing voor huishoudens waarbij de bijstandsuitkering de enige oorzaak voor de toeslagvermindering is en helpt huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een verdere vermindering van toeslagen leidt. Wij gaan in gesprek met gemeenten en UWV over de uitvoerbaarheid van deze oplossing. Bij de uitwerking betrekken wij ook experts zoals sociaal raadslieden en mensen die in deze situatie zitten.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken wij naar ook mogelijkheden voor compensatie van misgelopen toeslagen in eerdere jaren voor deze huishoudens. We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen.
Deelt u de mening dat oplossing van dit probleem een verdergaande hervorming van de fiscaliteit en de sociale zekerheid (inclusief toeslagen) vergt met waarschijnlijk lagere heffingskortingen, geen afbouw heffingskortingen, een lagere arbeidskorting of een vergelijkbare korting voor niet-werkende mensen en een vorm van toeslag voor een niet-werkende partner zonder inkomen – zoals een uitkeerbare algemene heffingskorting?
De aanleiding van deze situatie is gelegen in de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) aan de minstverdienende partner in relatie tot de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Op het moment dat de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner als de dubbele AHK in het referentieminimumloon geharmoniseerd zijn verdwijnt deze situatie. Dit is in 2035 het geval, als de dubbele AHK in het referentieminimumloon volledig is afgebouwd. Deze afbouw zorgt ervoor dat de netto bijstandshoogte minder stijgt. De overdraagbaarheid van de AHK is sinds 2023 volledig afgebouwd.
We onderzoeken de mogelijkheid om, tot het moment dat deze afbouwpaden gelijk lopen en de problematiek verdwijnt, te zorgen dat de aanvullende bijstandsuitkering voor deze ontvanger niet meetelt voor het toetsingsinkomen. Dit vergt een aanpassing van de Participatiewet in combinatie met de introductie van een eindheffing in de fiscaliteit (zie ook het antwoord op vraag 33). Dit voorkomt dat een aanvullende bijstandsuitkering leidt tot verminderde toeslagen. Hiermee wordt echter niet voorkomen dat alleenverdieners die door de hoogte van hun loongerelateerde uitkering (bruto) al in het afbouwtraject van de toeslagen zitten, bij een netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Deze huishoudens lopen mee in het onderzoek naar mogelijkheden om huishoudens met een hoog toetsingsinkomen in bepaalde gevallen toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Dit probleem illustreert – zoals kabinet en uw Kamer ook al eerder geconstateerd hebben – dat vereenvoudiging van de stelsels van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen dringend gewenst is. Daarom zetten we ons in om tot vereenvoudigingen te komen. Via de SZW-vereenvoudigingsagenda die we afgelopen zomer met de Stand van de Uitvoering hebben meegestuurd bent u geïnformeerd over de lopende trajecten en de stand van zaken. Aanvullend heeft het kabinet in 2022 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een IBO vereenvoudiging sociale zekerheid. Het is nodig om over de domeinen heen tot vereenvoudiging te komen. In de kabinetsreactie op het IBO dat voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden gaan we hier verder op in.
Klopt het dat mensen met een niet-werkende partner en een toeslag onder de Toeslagenwet te maken (gehad) hebben met deze problematiek?
Ja, deze mensen hebben ook met deze situatie te maken. In vraag 30 wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel een kostwinner (wederom met een partner zonder inkomen) met een (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-), Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikte (WGA-) of Werkloosheids(WW-))uitkering en een aanvulling onder de Toeslagenwet op dit moment ontvangt door een vergelijkbare berekening als onder 8 te maken voor dit voorbeeld?
Onderstaande tabel toont het gevraagde voorbeeld. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8, 12 en 17 geldt hierbij. Deze tabel is een uitwerking van de in de beantwoording van vraag 21 beschreven situatie. Hierbij laat situatie b het bruto-nettotraject zien van een alleenverdiener met een UWV-uitkering inclusief TW-aanvulling tot bruto-WML. In situatie b komt het netto-inkomen onder de netto-bijstandsnorm voor paren uit (ter illustratie laat situatie a een vergelijkbaar bijstandspaar zien). Dit is ter illustratie, dit huishoudens heeft (als zij voldoen aan de eisen van de Participatiewet) recht een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. In situatie c krijgt het huishouden uit situatie b deze aanvullende bijstandsuitkering. Hierdoor stijgt het bruto-inkomen (en toetsingsinkomen) waardoor het huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Zodoende ontvangt het huishouden in situatie c minder toeslag dan een vergelijkbaar bijstandspaar (situatie a).
(a)
22.764
25.070
25.070
(b)
2.426
(c)
8.407
9.258
10.154
(d)
6.140
2.923
3.154
(e = a-b+c+d)
20.497
18.735
20.496
(f)
4.241
4.241
3.788
(g)
3.182
3.182
2.851
(h = e+f+g)
27.919
26.157
27.134
(i)
1.972
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
28.129
29.106
(k)
1.224
1.224
1.224
Kunt u de Toeslagenwet zo aanpassen dat de toeslag zo wordt vastgesteld dat mensen met een recht onder de Toeslagenwet niet onder het niveau zakken van een bijstandsuitkering inclusief het recht op toeslagen?
Om te bereiken dat de TW voor alleenverdieners tot een inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren leidt, moet de bruto-TW-norm voor paren worden verhoogd. Een hogere bruto-TW-norm zou echter leiden tot een hoger toetsingsinkomen van (het huishouden van) de TW-ontvanger, waardoor dit huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Het is dus niet mogelijk om de situatie waarin een TW-ontvanger huur- of zorgtoeslag misloopt te voorkomen door aanpassing van de bruto-TW-norm voor paren.
Hoe beoordeelt u het feit dat er mensen zijn met werknemersuitkeringen, die een inkomen hebben dat de facto een stuk lager ligt dan het bijstandsniveau?
Het doel van de werknemersverzekeringen is om de inkomensderving als gevolg van een verzekerd risico op te vangen, zijnde werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Wanneer een werknemer vóór intreden van het risico reeds een individueel inkomen genoot dat lager lag dan het sociaal minimum, zal de werknemersverzekering alleen dit inkomensverlies compenseren. Dit komt overeen met de verzekeringsgedachte van deze werknemersverzekeringen. Het UWV kan verder aanvullen tot maximaal bruto-WML via de Toeslagenwet.
De (aanvullende) algemene bijstand vormt het algemene sociale vangnet waar Nederlandse huishoudens op terug kunnen vallen voor een aanvulling tot het sociaal minimum. De gemeente kan bij een laag netto-inkomen, en binnen de voorwaarden van de Participatiewet, het huishoudinkomen aanvullen tot de relevante netto-bijstandsnorm. Dit is ook gebeurd bij de zaak waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan. Door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen komt het echter voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar bijstandspaar en daarom minder te besteden hebben. Dit is een ongewenste uitkomst.
Het is erg pijnlijk dat ondanks verschillende momenten waarop is gepoogd deze situatie te verhelpen dit tot op heden niet is gelukt. We realiseren ons dat mensen hierdoor moeilijk rond kunnen komen en geldzorgen hebben. Een passende oplossing is daarom dringend wenselijk en nodig. We willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Wij onderzoeken mogelijkheden om te bereiken dat deze huishoudens toch de maximale toeslag ontvangen die zij zouden hebben gekregen als een vergelijkbaar (echt)paar met een volledige bijstandsuitkering of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Kunt u de Kamer binnen drie maanden – voor 10 juni 2023 – informeren over de stappen om dit structureel op te lossen, zodat eventueel eerste stappen gezet kunnen worden in het komende belastingplan en de komende begroting?
We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de voortgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nationale ombudsman al in 2016 hiervoor waarschuwde7, het feit dat collega’s Leijten en Kwint hier Kamervragen over gesteld hebben8, dat de rechters dit als buikpijndossier hebben aangegeven in het jaarverslag9, dat de sociaal raadslieden gewaarschuwd hebben en dat de regering iedere keer geen oplossing vond?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven. Dat betreuren wij. De mensen die het betreft, zijn afhankelijk van de overheid voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum ontvangt niet het maximale bedrag aan toeslagen31– geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een ongewenst gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de bestaanszekerheid te vergroten en de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Herinnert u zich dat u recent op Kamervragen van Omtzigt en Leijten10 op deze problematiek aangaf dat de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief abusievelijk dit dossier vergeten was11, maar dat het signaal zal worden meegenomen in het traject Participatiewet in balans, maar dat in die lange brief die hele problematiek niet genoemd wordt?12
Ja, het signaal is destijds opgepakt in het traject Participatiewet in balans. Dit traject bevat meerdere sporen. In de brief van 28 november 2022 waarnaar u in uw vraag verwijst, worden de maatregelen toegelicht die in het kader van het zogenoemde spoor 1 zo snel mogelijk worden ingevoerd. Daarnaast geeft de brief een stand van zaken weer voor spoor 2, waarin verbeteringen worden verkend die van fundamentelere aard zijn en het terrein van de Participatiewet overstijgen. De problematiek valt binnen het thema bestaanszekerheid van spoor 2. Dit thema richt zich juist op de huidige complexiteit van en de daaruit voortvloeiende fragiliteit van het bestaansminimum. In de brief wordt een eerste schets van de inhoud en vervolgstappen gegeven, zonder dat nog ingegaan kon worden op specifieke onderwerpen of beoogde maatregelen, omdat de uitwerking meer tijd kost.
Kunt u het signaal dat op 30 november aan de Raad voor de rechtspraak is doorgegeven met de Kamer delen?13
Ja. De reactie op het signaal bedoeld in vragen 35 en 36 is op 30 november 2022 op ambtelijk niveau per e-mail gedeeld vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Raad voor de rechtspraak. Wat betreft de problematiek luidt deze reactie: SZW meldt dat de signalen bekend zijn en worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans. De Kamer heeft hierover eergisteren een brief ontvangen: [ Kamerbrief stand van zaken Participatiewet in balans | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl].
Waarom is deze problematiek na het kinderopvangtoeslagschandaal niet opgepakt, toen de plechtige belofte gedaan werd vergelijkbare dossiers op te lossen?
Nadat de problematiek eind 201636 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 201737, 202038 en 202139 40, opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen. Gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 2022 en de omvang van de groep huishoudens, buigt het kabinet zich over een structurele oplossing.
Hoeveel gezinnen en hoeveel mensen hebben sinds het eerste signaal in 2016 op enig moment onder het sociaal minimum (de bijstandsnorm inclusief het recht op toeslagen) geleefd?
Dit aantal huishoudens en personen is niet bekend. Wat betreft het aantal betrokken huishoudens met aanvullende bijstand houden wij rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens op jaarbasis, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 201941 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. Daarbij kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.42 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Een eerste inschatting, op basis van een steekproef die wordt gebruikt bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling, komt op circa 4.500 huishoudens in 202343.
Kent u artikel 20 van de Grondwet die stelt: «1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.»?
Ja.
Deelt u de mening dat het derde lid van artikel 20 de opdracht geeft dat niemand onder de bijstandsnorm zakt (behalve bij schuldsanering wanneer een strengere norm geldt?)
Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Is de Grondwet geschonden? Hoe komt u tot die conclusie?
Het is een gegeven dat de Participatiewet uitvoering geeft aan de grondwettelijke opdracht tot wetgeving, zoals wij hebben toegelicht bij vraag 40. Daaraan doet deze problematiek niet af. Als, ten gevolge van conflicterende regelingen, burgers onder de bijstandsnorm uitkomen met hun besteedbaar inkomen, dan biedt de Participatiewet als vangnetregeling ook de mogelijkheid om tot aanvulling over te gaan. De uitspraak van de CRvB geeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat van een schending van de Grondwet sprake zou kunnen zijn.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gelet op de noodzaak om de uitvoerige set vragen zorgvuldig te beantwoorden, ontvangt u de beantwoording helaas buiten de termijn van drie weken. Voor uw overzicht is tweemaal gebruik gemaakt van een tabel waarmee meerdere vragen worden beantwoord.
De mogelijke oorsprong van de coronapandemie als gevolg van een ‘lableak’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de steeds waarschijnlijker wordende hypothese dat de coronapandemie zijn oorsprong vond in de (abusievelijke) ontsnapping uit het Wuhan Institute of Virology (WIV)?1, 2, 3
Ja.
Hoe plausibel acht u deze mogelijkheid, na het kennisnemen van de meest recente berichten? Gaat u de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) oproepen tot het met de grootste prioriteit herstarten van het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2-virus?
De WHO heeft onderzoek gedaan en daarover een rapport gepubliceerd. De WHO heeft aangegeven dat verder onderzoek op dit moment niet nuttig is.
Hoe reflecteert u op de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over de mogelijke herkomst van het SARS-COV-2-virus uit het WIV, waarin u deze theorie slechts omschrijft als een «interessante wetenschappelijke discussie»? Vindt u inmiddels niet dat het meer is, of in ieder geval inmiddels moet worden, dan slechts een «discussie» en dat met de grootste prioriteit moet worden uitgezocht of het coronavirus inderdaad is ontsnapt, of wellicht zelfs is losgelaten, uit het WIV?4, 5
De vraag naar de oorsprong van het SARS-COV-2-virus is in eerste instantie een wetenschappelijke vraag, de WHO heeft zich er voor ingezet deze te beantwoorden.
Hoe reflecteert u met de kennis van de recente berichtgeving op de rol van het Outbreak Management Team (OMT)-lid Koopmans, die in het allereerste begin van de coronapandemie actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van de lableak-theorie? Bent u nog steeds van mening dat dit geoorloofd was en slechts een geval van «wetenschappelijke gedachtevorming» betrof, niet in de laatste plaats met het oog op haar hoedanigheid als lid van het OMT en wetenschapper, die als taak had alle wetenschappelijke theorieën aangaande dit virus en de bestrijding daarvan serieus te nemen en objectief te onderzoeken?
Het bericht dat een van de acht diensten van de Amerikaanse overheid die zich met de oorsprong van het SARS-COV-2-virus bezighoudt, zijn beoordeling heeft aangepast van «weet ik niet» naar «mogelijk lableak» is voor mij geen aanleiding mijn eerder gegeven mening te herzien.
Nu de lableaktheorie steeds waarschijnlijker lijkt te worden, bent u dan niet van mening dat het OMT-lid deze theorie helemaal niet had mogen verwerpen, met name ook omdat de bewijslast daarvoor er nauwelijks was? Vindt u in retrospectief niet dat zij het OMT en het kabinet wel degelijk had moeten informeren over de teleconferentie van 1 februari 2020, waarin de lableaktheorie uitgebreid besproken werd en er werd besloten tot het actief onderdrukken ervan?
Zoals eerder herhaaldelijk aangegeven, heeft de overheid geen rol bij wetenschappelijke discussies.
Kunt u aangeven waarom de mogelijkheid van een lableak als oorsprong van de coronapandemie nauwelijks een onderwerp van gesprek is geweest binnen het OMT en het kabinet, terwijl deze theorie al heel vroeg in de pandemie door verschillende wetenschappers is aangedragen? Of was het wel degelijk een onderwerp van gesprek, maar is besloten om hier geen ruchtbaarheid aan te geven? Zo ja, wat waren hiervoor de overwegingen?
De oorsprong van het SARS-COV-2-virus is geen onderwerp van gesprek geweest omdat deze oorsprong geen invloed heeft op de mogelijkheden om de epidemie te bestrijden.
Kunt u aangeven of en welke bewindspersonen vanaf wanneer op de hoogte waren van de steeds grotere waarschijnlijkheid van de lableaktheorie? Welke informatie is er (wereldwijd), op welke momenten, door autoriteiten/overheden met de autoriteiten in Nederland gedeeld, door wie en wat is er met die informatie gedaan? Waarom is de Kamer hierover niet direct geïnformeerd en waarom heeft hierover geen parlementair debat plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 6.
Indien zou blijken dat de coronapandemie inderdaad zijn oorsprong vindt in een lableak, welke stappen gaat de Nederlandse overheid dan zetten om te achterhalen wat er exact gebeurd is, wie daarvoor verantwoordelijk waren en wie ervan op de hoogte waren, zowel internationaal als nationaal?
Voor het antwoord op dergelijke vragen vertrouw ik op de WHO.
Indien blijkt dat in Nederland bepaalde autoriteiten en/of bewindspersonen wel degelijk op de hoogte waren van de steeds groter wordende waarschijnlijkheid van de lableak-theorie en/of daarover werden geïnformeerd door derden en dus beschikten over cruciale informatie zonder deze openbaar te maken, welke consequenties worden daaraan dan verbonden?
Ik heb geen aanleiding de veronderstelling in deze vraag te delen en zie dan ook geen meerwaarde om hierover te speculeren.
Bent u inmiddels wel voornemens om het OMT-lid te bevragen over haar kennis van de lableak-hypothese, de informatie waarover zij gedurende de coronacrisis beschikte met betrekking tot dit onderwerp, met wie zij daarover contact had en waarom zij op een dusdanige manier heeft getracht de lableak-theorie te onderdrukken, terwijl daarover helemaal geen wetenschappelijke consensus bestond?
Nee.
Hoe reflecteert u op de communicatielijn vanuit de overheid die de lableak-theorie stelselmatig heeft afgedaan als een «complottheorie» en de mensen die hierover berichtten en/of vragen stelden positioneerde als «wappies»? Gaat de overheid hiervoor excuses aanbieden?
Een dergelijke communicatielijn is vanuit de overheid niet gebruikt.
Gaat u nieuwe informatie aangaande de herkomst van het SARS-COV-2-virus en de oorsprong van de coronapandemie open en transparant delen met de Kamer en de Nederlandse bevolking?
Ik ben zeer voor transparantie, maar richt mij daarbij wel op het handelen van de Nederlandse overheid. Alle informatie van de WHO waarnaar u verwijst, is openbaar. Informatie van de diensten van de Amerikaanse regering is beperkt openbaar. Ik ben niet bekend met de inhoudelijke werkzaamheden en informatiepositie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten. Ik ben ook niet voornemens om contact te zoeken met Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak.
Heeft u inmiddels, of bent u voornemens om, contact (te zoeken) met de WHO en/of de Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om alle informatie met betrekking tot een mogelijke lableak waarover de Nederlandse overheid op dit moment beschikt openbaar te maken, ook informatie over personen die (mogelijk) betrokken waren bij het (laten) ontsnappen van het SARS-COV-virus en/of daarvan afwisten, betrokken waren bij gain-of-function onderzoek met virussen in/door het WIV en/of daarvan afwisten, personen die bepaalde (financiële) belangen hadden bij het verwerpen van de lableaktheorie en/of daarvan afwisten, etc.?
Ik beschik niet over dergelijke informatie.
Achterstallige coronaboetes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nog duizenden coronaboetes wachten op beoordeling, maar OM wil niet seponeren»?1
Ja.
Onderschrijft u de stellingname van het Openbaar Ministerie (OM), dat aangeeft de openstaande veroordelingen niet te willen seponeren?
Het is in de eerste plaats aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een strafzaak moet worden geseponeerd. Ik ben het echter eens met het standpunt van het OM dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat lopende strafzaken moeten worden geseponeerd.
Hoe reflecteert u op deze stellingname van het OM, in het licht van het feit dat wij inmiddels weten dat de effectiviteit en legitimiteit van de coronamaatregelen discutabel waren? Bent u niet van mening dat het in retrospectief niet gerechtvaardigd is om mensen met terugwerkende kracht te beboeten voor het overtreden van regels die niet (wetenschappelijk) onderbouwd konden worden en die bovendien grondwettelijk niet te legitimeren waren?
In het belang van een goed functionerende democratische rechtstaat dienen regels te worden gehandhaafd, ongeacht of deze maatregelen door sommige mensen of groepen van mensen als discutabel of onvoldoende onderbouwd worden gezien.
Het gaat bovendien hierbij om verzetszaken, dat betekent dat de zaken al op een eerder moment beoordeeld zijn en het OM destijds heeft besloten om een strafbeschikking op te leggen aan de verdachte. Er is hier dus geen sprake van met terugwerkende kracht bestraffen. De verdachten hebben verzet ingesteld en het verzet moet nog beoordeeld worden of door de rechter behandeld worden.
Hoe reflecteert u op het feit dat het OM kampt met grote personeelstekorten, waardoor ernstige delicten en strafzaken, zoals bijvoorbeeld zedenzaken, onbehandeld blijven, maar dat deze organisatie desalniettemin wel werk gaat maken van het vervolgen van burgers die zich tijdens de coronacrisis hebben beroepen op hun vrijheden en grondrechten en in dat licht bezien eigenlijk geen strafbare feiten hebben begaan?
De opsporingsinstanties en het OM hebben, zoals bekend, onvoldoende capaciteit om alle strafbare feiten waar zij kennis van nemen aan te pakken. Om deze reden zijn afspraken gemaakt over de prioritering bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In zijn algemeenheid geldt bijvoorbeeld dat de aanpak van ernstige strafbare feiten, zoals zedenmisdrijven, voorrang krijgt. De vervolging bij de coronaboetes gaat dus niet ten koste van de vervolging van ernstige strafbare feiten.
Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar u verwijst vindt de behandeling van de «coronaboetes» plaats door het Parket Centrale Verwerking OM dat normaal gesproken vooral verkeersovertredingen en overtredingen op het gebied van de openbare orde behandelt. De behandeling van de coronaboetes gaat dus ook in dit opzicht niet ten koste van de vervolging van ernstiger strafbare feiten.
Hoe reflecteert u op het feit dat bijvoorbeeld de avondklok en de mondkapjesplicht volgens verschillende wetenschappelijke publicaties aantoonbaar geen effect hebben gehad op de bestrijding van het coronavirus, maar het OM burgers toch gaat vervolgen voor het overtreden van deze maatregelen? Vindt u niet dat voortschrijdend inzicht hierin zwaar zou moeten wegen en het seponeren van deze boetes dientengevolge dus op zijn plaats is, te meer daar de coronamaatregelen op dit moment op geen enkele manier meer relevant zijn voor het waarborgen van de veiligheid en de rechtsstaat en de Nederlandse samenleving dus op geen enkele manier gebaat is bij het doorzetten van deze zaken? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide analyse.
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb toegelicht is het belangrijk dat in een democratische rechtstaat de regels worden gehandhaafd, ook als deze regels door sommige mensen of groepen van mensen als discutabel of onvoldoende onderbouwd worden gezien. Indien mensen het niet eens zijn met een opgelegde strafbeschikking kunnen zij hiertegen verzet instellen bij de officier van justitie. De zaken in onderliggend artikel betreffen nog openstaande verzetszaken. Indien de officier de strafbeschikking niet wijzigt of seponeert naar aanleiding van het verzet dan wordt de zaak voorgelegd aan de rechter. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de strafbeschikking terecht is opgelegd.
Of een bepaalde regel tijdens het vervolgingsproces nog relevant is voor het waarborgen van de veiligheid en de rechtstaat is geen afweging om de vervolging te stoppen of door te zetten. In onze dynamische samenleving veranderen regels voortdurend. Het gaat erom dat burgers erop mogen vertrouwen dat de overheid de regels handhaaft. Dit geldt des te meer ten opzichte van de burgers die zich wel netjes aan de regels hebben gehouden en de burgers die wel bij overtreding de boete direct betaald hebben.
Hoeveel mankracht bij het OM gaat het kosten om alle coronaovertredingen op tijd te behandelen? Wat betekent dit voor de bezetting op andere zaken? Hoeveel vertraging levert het innen van de coronaboetes op voor de behandeling van andere strafzaken?
Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar u verwijst vindt de behandeling van de «coronaboetes» plaats door het Parket Centrale Verwerking OM dat normaal gesproken vooral verkeersovertredingen en overtredingen op het gebied van de openbare orde behandelt. De behandeling van de coronaboetes gaat dus niet ten koste van de vervolging van ernstiger strafbare feiten. Daarnaast geldt dat het overgrote deel van het werk al verricht is, alle corona-zaken zijn reeds beoordeeld waarna een strafbeschikking is opgelegd. Parket Centrale Verwerking OM is bekend en berekend op de instroom van grote aantallen. Het beoordelen en behandelen van de verzetszaken, dat nu nog loopt, is onderdeel van het reguliere werkproces van het Parket.
Is de vertraging die wordt opgelopen bij de behandeling van andere strafzaken ten faveure van de coronaovertredingen wat u betreft geoorloofd? Zo ja, wat is de argumentatie om hieraan prioriteit te geven ten opzichte van, bijvoorbeeld, wachtende zedenzaken?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er wordt geen prioriteit aan de behandeling van verzet tegen de coronaboetes gegeven, dit valt onder het reguliere werkproces van het Parket Centrale Verwerking OM. De behandeling van de coronaboetes gaat niet ten koste van de opsporing en vervolging van ernstiger strafbare feiten.
Welk voordeel voor de maatschappij levert het innen van de boetes voor coronaovertredingen de samenleving en de rechtsstaat op ten opzichte van de behandeling van andere strafzaken? Op welke manier wordt de nationale veiligheid hierdoor verbeterd en/of gewaarborgd?
Het is in het belang van het functioneren van onze democratische rechtstaat dat regels worden gehandhaafd ook als deze regels tijdens het vervolgingsproces niet meer actueel zijn.
Krijgen de bewindspersonen die zich tijdens de coronacrisis aantoonbaar niet aan de coronamaatregelen hebben gehouden ook een boete? Zo nee, waarom niet?
Bij de handhaving van regels wordt geen onderscheid gemaakt naar functie.
Hoeveel gaat het behandelen van de achterstallige coronaovertredingen de samenleving kosten ten opzichte van wat het oplevert? Heeft u een kosten-batenanalyse gemaakt van deze operatie en kunt u deze inzichtelijk maken?
Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het behandelen van de coronaboetes in het belang van het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dit belang kan moeilijk tegen een geldbedrag worden afgezet. Er is dan ook geen kosten-batenanalyse gemaakt.
De berichtgeving van the Wall Street Journal over natuurlijke immuniteit tegen het SARS-COV-2 virus |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Three years later, the Lancet recognizes natural immunity» van the Wall Street Journal?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van dit artikel, waarin wordt aangegeven dat het doormaken van een natuurlijke SARS-COV-2-infectie net zoveel bescherming biedt als vaccinatie?
Het opiniestuk in The Wall Street Journal heeft betrekking op een in The Lancet verschenen publicatie. Voor een duiding van de conclusies van deze studie, verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 21 februari jl.2
Hoe reflecteert u op het feit dat het idee van het inzetten op groepsimmuniteit voor het SARS-COV-2-virus lange tijd is verworpen door overheden en wetenschappers, terwijl dit principe in de immunologie voor andere virussen al sinds jaar en dag breed gedragen wordt?
Aan het begin van de pandemie was nog veel onduidelijk over het SARS-CoV-2-virus. Het kabinet heeft ingezet op het maximaal controleren van de verspreiding van het virus om zo kwetsbaren in de samenleving te beschermen en de zorg toegankelijk te houden. Immuniteit opbouwen door een infectie resulteert in (gedeeltelijke) bescherming tegen het virus, maar brengt ook het risico op een ernstig beloop van de infectie, inclusief ziekenhuisopname en overlijden, met zich mee. Als veel mensen tegelijk ernstig ziek worden, ontstaat er een enorme druk op de zorg. Met het beschikbaar komen van vaccins werd het mogelijk om de immuniteit onder de bevolking op een veilige manier snel te verhogen, zonder het risico van druk op de zorg.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid in het begin van de coronavirus nog wel sprak over het bereiken van groepsimmuniteit, maar deze strategie plotseling verwierp en bovendien tegensprak dat de Minister-President er in zijn «torentjes-toespraak» actief aangaf dat de Nederlandse aanpak van het virus gericht zou moeten zijn op het bereiken van groepsimmuniteit?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat gezonde mensen die eenmaal een infectie met een respiratoir virus hebben doorgemaakt robuuste immuniteit opbouwen en bovendien na herinfectie zelden nog ernstig ziek worden? Zo ja, waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / het kabinet dan toch ingezet op het massaal vaccineren van de bevolking, als zij wist dat dat dus niet nodig was en terwijl over de effectiviteit van de nieuwe coronavaccins bovendien minder bekend was dan over de effecten van het natuurlijk doormaken van een infectie voor gezonde mensen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3 en 4.
Als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / het kabinet op de hoogte was van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van natuurlijke immuniteit, waarom is dan niet gekozen voor het inzetten op bescherming van de kwetsbare groepen in de samenleving, zoals bijvoorbeeld het initiatief HerstelNL propageerde, en het tegelijkertijd opbouwen van groepsimmuniteit onder jonge, gezonde mensen? Bent u niet van mening dat deze strategie heel veel economische en maatschappelijke schade had kunnen voorkomen, omdat lockdowns en andere verregaande restrictieve maatregelen dan vermeden hadden kunnen worden en er bovendien veel sneller grootschalige immuniteit onder de bevolking was bereikt, wat weer had geleid tot bescherming van ouderen en kwetsbaren? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide, onderbouwde analyse geven?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4. Daarbij is het niet mogelijk en wenselijk om kwetsbare groepen af te zonderen van de rest van de samenleving. Ik ben dan ook niet van mening dat de door u voorgestelde strategie economische en maatschappelijke schade had kunnen voorkomen.
Heeft het verwerpen van de natuurlijke immuniteits-theorie te maken gehad met het willen behouden van zoveel mogelijk draagvlak voor lockdowns en andere coronamaatregelen en het willen onderdrukken van verzet vanuit de bevolking daartegen? Waarom was het zo belangrijk om kritiek op en verzet tegen het (wereldwijde) coronabeleid te onderdrukken, als beleidsmakers en autoriteiten zich er wel degelijk van bewust waren dat het inzetten op groepsimmuniteit waarschijnlijk een wetenschappelijk en epidemiologisch valide strategie zou zijn? Welke afwegingen en belangen speelden hierbij mee? Is de nevenschade van de lockdowns en de coronamaatregelen afgewogen tegen de winst van het sneller opbouwen van groepsimmuniteit onder de bevolking?
Van de suggesties die de vraagsteller hier doet neem ik nadrukkelijk afstand.
Klopt het dat werd gevreesd dat de natuurlijke immuniteits-theorie de vaccinatiebereidheid zou verminderen, aangezien veel mensen zich dan zouden realiseren dat zij geen vaccinaties nodig hadden? Zo ja, vindt u niet onethisch om mensen op misleidende gronden te bewegen een voor hen onnodige medische behandeling te ondergaan, die potentieel gezondheidsrisico’s oplevert? Bent u niet van mening dat de mogelijkheid van een tegenvallende vaccinatiebereid het actief verzwijgen en ontkennen van de wetenschappelijke realiteit nooit rechtvaardigt? Waarom werden mensen dan toch niet volledig geïnformeerd en werden zij niet in staat gesteld om op basis van volledige informatie een persoonlijke keuze te maken voor hun eigen gezondheid?
Ik neem afstand van de stellingname dat het kabinet mensen op misleidende gronden heeft gepoogd te bewegen een medische handeling te ondergaan. Dit geldt ook voor de stellingname dat het kabinet actief zaken heeft verzwegen of ontkend. Het vaccinatiebeleid is altijd gebaseerd op wetenschappelijke adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT-V. Ik vertrouw op de kennis en kunde en de onafhankelijke advisering van deze adviesorganen.
Vindt u het niet vreemd dat aan een theorie die al jaren wetenschappelijk en epidemiologisch gemeengoed is en bovendien tijdens de coronacrisis door vele wetenschappers en medici wereldwijd is uitgedragen, pas ruchtbaarheid wordt gegeven op het moment dat de gezondheidscrisis door de heersende macht als beëindigd wordt bestempeld en deze ten langen leste plotseling in de reguliere media verschijnt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op de demonisering van mensen die zich niet wilden laten vaccineren, omdat zij wisten dat het doormaken van een natuurlijke SARS-COV-2-infectie voor hen geen groot risico zou vormen en dat zij naar alle waarschijnlijkheid robuuste natuurlijke immuniteit zouden opbouwen? Vindt u de manier waarop door de Nederlandse overheid is omgegaan met en gesproken over ongevaccineerde mensen nog altijd geoorloofd? Bent u bereid excuses aan te bieden voor de manier waarop de Nederlandse overheid is omgegaan met mensen die zich niet wilden laten vaccineren?
Vaccineren is altijd een vrijwillige keuze. Ik vind het kwalijk dat de indruk wordt gewekt dat het kabinet mensen die ervoor kiezen om zich niet te laten vaccineren zou stigmatiseren en demoniseren. Dit klopt niet.
Kunt u aangeven waarom het kabinet drie jaar lang heeft beweerd «de wetenschap te volgen», terwijl diezelfde wetenschap met betrekking tot natuurlijke en groepsimmuniteit voor respiratoire virussen al sinds jaar en dag het volstrekt tegenovergestelde uitdraagt? Hoe verklaart u dit?
Zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4 en vraag 8 en 9.
Hoe werd binnen het Outbreak Management Team (OMT) gedurende de coronacrisis aangekeken tegen de theorie van natuurlijke immuniteit en de vele wetenschappers en medici die hiertoe wereldwijd opriepen voor het omgaan met het SARS-COV-2-virus? Is deze theorie ook binnen dit orgaan vanaf het begin van de crisis verworpen door alle OMT-leden en op basis waarvan? Of zijn er hierover binnen het OMT wel degelijk discussies geweest?
Het OMT heeft in zijn adviezen regelmatig gerefereerd aan de opgebouwde immuniteit na besmetting, bijvoorbeeld in de adviezen over quarantaine. Voor de experts binnen het OMT is het vanaf het begin van de uitbraak duidelijk geweest dat na een besmetting natuurlijke immuniteit kan optreden tegen het SARS-COV-2-virus, net als tegen veel andere virussen. Zoals ik in bovenstaande antwoorden heb toegelicht, moeten de voordelen van het opbouwen van natuurlijke immuniteit afgewogen worden tegen het risico op ernstige ziekte of sterfte door besmetting. Het risico op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 zonder bescherming door vaccinatie is nog altijd groter dan het zeer kleine risico op (ernstige) bijwerkingen na vaccinatie.
Woningaanslagen in Rotterdam |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rotterdam-West opgeschrikt door twee explosies»?1
Ja.
Wat is volgens u de aanleiding van een zo groot aantal woningaanslagen?
Er vindt strafrechtelijk onderzoek plaats. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht en het is niet aan mij als Minister om daar uitlatingen over te doen.
Op basis van de ervaring met de explosies in 2021 en 2022 kan worden geconstateerd dat het soms gaat om relationele conflicten of familievetes en meestal om druggerelateerde criminaliteit. In de Rotterdamse haven doet de politie met regelmaat grote drugsvangsten. Mogelijk leidt dit tot criminele conflicten in het achterland.
Heeft u een inzicht of en op welke manier alle aanslagen op woningen in de regio Rotterdam een verband met elkaar hebben?
In het kader van de lopende strafrechtelijke onderzoeken wordt onder andere gekeken naar mogelijke verbanden. Zoals gezegd kan hier niet op vooruit worden gelopen.
Welke concrete acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de daders worden gepakt en er wordt voorkomen dat er nog meer woningaanslagen komen?
De politie en het openbaar ministerie zetten alles op alles om de daders van explosies op te pakken en ook om nieuwe explosies zo veel mogelijk te voorkomen.
De politie surveilleert extra in een aantal gebieden en inwoners worden opgeroepen om verdacht gedrag direct te melden. Hulp van inwoners blijkt van onschatbare waarde om explosies te voorkomen.
In zijn algemeenheid kan ik nog opmerken dat het onder omstandigheden voor burgemeesters mogelijk is om in verband met woningaanslagen cameratoezicht in te zetten of – mits dat, alle belangen zorgvuldig wegend, evenredig is – over te gaan tot tijdelijke sluiting van een woning. Om dit laatste beter te verankeren, heeft de regering afgelopen oktober een wetsvoorstel ingediend.
De Kamer ontving op 16 maart 2023 de nota naar aanleiding van het verslag2 en ik hoop op een spoedige behandeling.
Deelt u de mening dat het politietekort het moeilijk maakt om voldoende capaciteit vrij te spelen om het onderzoek naar de ontploffingen goed uit te voeren en om ‘s nachts meer te surveilleren? Zo ja, wat gaat u doen om de Rotterdamse politie te ondersteunen?
De vraag naar politiewerk is in theorie oneindig, dat maakt politiecapaciteit schaars. In algemene zin hebben het vorige en het huidige kabinet geld vrijgemaakt om de formatie van de politie uit te breiden. De keuze waar politiecapaciteit wordt ingezet, is aan het lokaal gezag.
Capaciteit coronavaccinatielocaties en het advies van het OMT-V |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het is stil op de priklocaties: ministerie eist 100.000 plekken, maar nog geen 10 procent is nodig»1 van het Algemeen Dagblad?
Ja.
Bent u voornemens de coronavaccinatielocaties van de GGD (grotendeels) te sluiten, nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer worden de locaties gesloten en welke capaciteit wilt u behouden?2
De GGD’en bouwen de huidige capaciteit op verschillende vaccinatielocaties af3. Ik heb het RIVM en de LCCB gevraagd om uit te werken tot welk niveau de capaciteit verantwoord afgebouwd kan worden. Hierbij wordt meegewogen dat de GGD’en in het najaar voorbereid moeten zijn op een eventuele grootschalige vaccinatieronde.
Kunt u aangeven hoeveel het operationeel houden van de coronavaccinatielocaties ondanks de geringe vaccinatievraag de afgelopen maanden heeft gekost?
De GGD’en vragen per maand een voorschot aan voor de inzet op het gebied van coronavaccinaties. Zij leggen aan het eind van het jaar verantwoording af over gemaakte kosten. Om deze reden kan ik momenteel niet aangeven hoeveel het operationeel houden van alle coronavaccinatielocaties kost.
Hoeveel GGD-werknemers zijn als gevolg van de geringe vraag naar coronavaccinaties de afgelopen maanden niet aan het werk geweest en werden wel betaald?
Bezetting en openingstijden van individuele vaccinatielocaties worden voortdurend aangepast aan de actuele verwachte vaccinatievraag. Enkel personeel dat ingeroosterd is, wordt betaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad voor de krapte op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de zorg en de horeca, aangezien arbeidskrachten door de GGD’en aan de markt werden onttrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wilde u per se het advies van het OMT-V afwachten alvorens een beslissing te nemen over de GGD-vaccinatiecapaciteit, terwijl het al geruime tijd duidelijk was dat het coronavirus voor het overgrote deel van de bevolking al lang geen noemenswaardig gezondheidsrisico meer vormde (de wetenschappelijke consensus liet zien dat er geen opleving en/of nieuwe, gevaarlijke varianten van het coronavirus verwacht werden en de vaccinatiebereidheid neemt bovendien al tijden sterk af)? Was het niet beter geweest om hierop al eerder te anticiperen en de vaccinatiecapaciteit af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om besluitvorming te baseren op wetenschappelijke advisering zoals we dat afgelopen jaren meermaals gedaan hebben.
Het is onjuist dat er niet eerder afgeschaald is op de vaccinatielocaties. In overleg met de GGD’en heb ik de beschikbare capaciteit op de locaties al eerder verlaagd nadat veel mensen de herhaalprik in het najaar hadden gehaald.
Waarom heeft u de gelden die begroot zijn voor het operationeel houden van de GGD-vaccinatiecapaciteit met de kennis van het afnemende gevaar van het coronavirus en de geringe vaccinatiebereidheid niet aangewend voor bijvoorbeeld het inzetten op preventie en/of het verbeteren van de leefstijl van de Nederlanders en/of het structureel opschalen van de zorg? Bent u niet van mening dat dat een betere investering is van zorggeld op de lange termijn?
De COVID-19 vaccinatiecampagne is van belang voor de volksgezondheid zoals eerder toegelicht in onder meer de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga op 25 augustus 20224 en 16 december 20225 en de Verzamelbrief COVID-19 van 18 november 20226.
Heeft het operationeel houden van de GGD-vaccinatielocaties op enige manier te maken met de grootschalige investeringen van wereldwijde overheden in farmaceutische bedrijven die coronavaccins op de markt brachten?3
Nee.
Hoeveel heeft de Nederlandse overheid geïnvesteerd in farmaceutische bedrijven voor coronavaccins en zijn er met deze bedrijven inderdaad geen afspraken gemaakt over het maken van grote winsten, zoals in bovengenoemd artikel wordt aangehaald?
De vraag hoeveel de Nederlandse overheid heeft geïnvesteerd is lastig te beantwoorden. Dit komt doordat er verscheidene geldstromen zijn vanuit de overheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om eerste geldstromen van universiteiten (OCW) financiering van NWO/ZonMw, van EZK (zoals Innovatiekredieten) en vanuit de Europese Unie. In de COVID-19 pandemie heeft VWS voor de ontwikkeling van vaccins met name ingezet op de financiering via de non-profit organisatie CEPI (Coalition for Epidemic Preparedness Innovations).
Met behulp van de Advanced Purchase Agreements heeft Nederland, in samenwerking met verschillende EU-lidstaten, in Europees verband overeenkomsten kunnen sluiten om de ontwikkeling en grootschalige productie van COVID-19-vaccins mogelijk te maken. In de overeenkomsten zijn geen afspraken gemaakt over grote winsten. Er zijn zowel farmaceutische bedrijven die tijdens de pandemie hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen, alsook farmaceutische bedrijven die hun investeringen ruim hebben kunnen terugverdienen.
Hoeveel verlies maakt de Nederlandse overheid nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Hoeveel coronavaccins gaan er nu verloren en tegen welke prijs? Heeft dit gevolgen voor de afspraken/deals die door het Rijk met farmaceutische bedrijven zijn gesloten?
Nederland heeft op dit moment voldoende vaccins op voorraad die zowel inzetbaar zouden zijn voor een eventuele voorjaarsronde als een najaarsronde. De inkoop is niet gewijzigd door het OMT-V advies en het uitblijven van een voorjaarscampagne. Vaccins die niet nodig zijn voor nationaal gebruik (onder andere gebaseerd op het te verwachten opkomstpercentage) proberen we zo snel mogelijk te doneren, zodat zo min mogelijk vaccins verloren gaan.
Hoe groot is het overschot aan coronavaccins dat de Nederlandse overheid heeft opgekocht en op basis waarvan is deze (financiële) afweging gemaakt?
Nederland heeft geen overschot aan vaccins opgekocht. Op basis van de vaccinovereenkomsten die in Europees verband zijn afgesloten ontvangt Nederland een vastgesteld, pro-rata aandeel vaccins.
Bent u bereid om de details van de overeenkomsten die de Nederlandse overheid met farmaceuten heeft gesloten alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is afgesproken om de afspraken met farmaceuten omtrent de COVID-19 vaccins niet openbaar te maken.
Het tijdelijk blokkeren van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de blokkade van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter?1
Ja.
Wat vindt u van de blokkade van het account van een columnist van een van Neerlands grootste kranten door Twitter? Graag een gedetailleerd antwoord.
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zoals vermeld in de Kamerbrief Content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen en in de antwoorden op Kamervragen over soortgelijke situaties, gaan gebruikers van online platformen een privaatrechtelijke overeenkomst met dat platform aan wanneer zij hier gebruik van maken. Net als bij elke overeenkomst accepteren beide partijen daarmee rechten en verplichtingen.
Het staat platformen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Bij content die niet strafbaar of onrechtmatig is, maar door sommigen wel als ongewenst wordt beschouwd, hebben platformen een grote marge voor eigen appreciatie op basis van deze contractvrijheid.2 Het is niet aan mij om te oordelen over de gebruikersvoorwaarden van sociale media als Twitter.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is in Nederland, ook voor rechtsgeoriënteerde mensen? Zo ja, heeft u de bereidheid om met Twitter in gesprek te gaan om:
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. De politieke oriëntatie van de afzender is hierbij niet relevant.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruikersvoorwaarden. Hiermee accepteert de gebruiker dat het platform beperkingen stelt aan het gebruik van haar dienst, en dat zij die kan handhaven.
Ik ga niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Als private ondernemingen zijn zij in beginsel vrij om hun eigen contractvoorwaarden te stellen. Dat is fundamenteel aan de contractvrijheid en voor het recht op ondernemen.
De ontslaggolf bij PostNL |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «PostNL moet dit jaar 20 miljoen euro besparen en schrapt enkele honderden banen»?1
Ja, hiermee ben ik bekend. Uit het artikel in het Algemeen Dagblad en het persbericht van PostNL komt naar voren dat het bij de ontslagen niet gaat om het onderdeel dat zich bezighoudt met de bezorging van post. Ook geeft PostNL aan dat binnen het pakketonderdeel van het bedrijf geen functies zoals bezorgers en chauffeurs verloren gaan. PostNL heeft mij geïnformeerd dat de reorganisatie geen impact heeft op banen die te maken hebben met de operationele uitvoering van het bezorgen van pakketten en post.
Bent u voorts bekend met de berichten «Voor al uw brieven en onkruid»2 en «Postbodes gaan eenzaamheid onder Rotterdammers signalen»?3
Ja, deze zijn mij bekend. Ik juich initiatieven waarbij bedrijven samenwerken met lokale overheden toe. Een ander goed voorbeeld van lokale samenwerking tussen publieke en private partijen in gemeenten om problemen te signaleren en aan te pakken, is het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. In dat programma werken allianties samen in 19 gemeenten (20 focusgebieden) met in totaal ruim 1,2 miljoen inwoners. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat er diverse gemeenten zijn waar wordt geëxperimenteerd om te kijken hoe de overgebleven postbezorgers van PostNL, met een sterk teruglopend postgebruik, voor de toekomst behouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u kijken of u het massaontslag bij PostNL kunt voorkomen door postbodes en andere werknemers die ontslagen dreigen te worden in te zetten als extra paar ogen in de openbare ruimte? Kunt u gedetailleerd antwoorden, waarin u aangeeft of u de bereidheid heeft deze PostNL-medewerkers ook in de toekomst aan het werk te houden door samen met PostNL een project te starten waarbij postbodes en andere gedwongen ontslagenen worden ingezet als extra paar ogen in wijken, teneinde de openbare ruimte te verbeteren?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 betreft de aangekondigde reorganisatie bij PostNL niet het operationele onderdeel van het bedrijf dat zich bezighoudt met de bezorging van pakketten of poststukken. Verder hebben ontwikkelingen in de arbeidsmarkt er volgens PostNL toe geleid dat het bedrijf zich inspant om postbezorgers binnen het bedrijf een vast dienstverband aan te bieden.4 Momenteel staan nog veel vacatures voor deze functies open en biedt men postbezorgers al een vaste aanstelling aan. Dit in vaste dienst nemen van bezorgers van poststukken is een positieve ontwikkeling. De CEO van PostNL heeft eerder aangegeven een vergelijkbare inzet voor de bezorgers van pakketten na te streven.5
In het algemeen geldt dat, wanneer bij een reorganisatie herplaatsing van de werknemer niet mogelijk blijkt en deze werkloos wordt, het UWV een rol heeft bij het opvangen van de gevolgen daarvan.
UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoefte van de WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Naast de reguliere dienstverlening van UWV aan WW-gerechtigden kan via de regionale samenwerking in een regionaal mobiliteitsteam preventieve en aanvullende dienstverlening worden geboden aan werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk. Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben daarbij het initiatief voor met werkloosheid bedreigde werknemers en UWV voor mensen die instromen in de WW. Voorts maken vakbonden in voorkomende gevallen afspraken over herplaatsing van medewerkers. Voor PostNL zijn deze opgenomen in een sociaal plan.6
Heeft u de bereidheid om in navolging van de gemeente Rotterdam te komen met een proef om te bezien hoe hiertoe opgeleide postbodes en andere gedwongen ontslagenen kunnen worden ingezet om eenzaamheid onder ouderen te signaleren, zodat na de melding een medewerker van een welzijnsorganisaties langs kan gaan, graag een gedetailleerd antwoord?
In 2019 is PostNL aangesloten bij de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid7, een initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid. De Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid bestaat uit meer dan 170 partijen (maatschappelijk, bedrijven, kennisinstellingen, etc.) die vanuit hun kernactiviteiten of de missie van hun organisatie een bijdrage leveren aan de landelijke beweging om eenzaamheid in Nederland te voorkomen en/of te verminderen. Bij PostNL merkten ze dat pakketbezorgers zich soms zorgen maakten over het welbevinden van mensen waar ze pakketten bezorgen. Daarom is PostNL in Rotterdam in 2020 begonnen met een pilot8 om eenzaamheid te signaleren, in samenwerking met de gemeente Rotterdam en welzijnsorganisatie DOCK. De bezorgers die signalen melden, doen dit vrijwillig bovenop (en niet in plaats van) hun reguliere werk.
Het ligt niet voor de hand hier vanuit de overheid een verplichting op te leggen aan bedrijven: het is aan PostNL om af te wegen of en hoe mensen worden ingezet. Na de pilot in Rotterdam heeft PostNL besloten het signaleren van eenzaamheid door pakketbezorgers uit te breiden. En dat juich ik toe. Op dit moment werkt PostNL in elf gemeenten samen met het Signaalpunt tegen eenzaamheid.
Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie op schoolplein»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat brandstichting, vernielingen en ingegooide ruiten bij scholen door het hele land de afgelopen jaren voor vele tonnen aan schade hebben veroorzaakt?
Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Wat vindt u van het feit dat Maarten Brink van politievakbond ACP er voor waarschuwt dat de wijkagent door het politietekort juist steeds minder in de wijk is? Hoe krijgt u de wijkagent zo snel als mogelijk weer op volle sterkte terug in de wijken?
Voor de inwoners van wijken is de wijkagent het lokale gezicht van de politie. Deze levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Al een aantal jaren voert uw Kamer met mij en mijn ambtsvoorganger het gesprek over de druk op de politiecapaciteit en de gevolgen hiervan voor onder andere de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk. Deze aanwezigheid staat in sommige gebieden onder druk doordat wijkagenten moeten bijspringen in de incidentafhandeling.
Met verenigde kracht wordt er nu al een aantal jaren – in eerste plaats binnen de regionale eenheden – gewerkt aan het zo veel mogelijk dempen van de effecten van de onderbezetting in het korps, en in het bijzonder de gebiedsgebonden politie. Hiertoe zijn verschillende capaciteitsbevorderende maatregelen getroffen, toegesneden naar de lokale situatie en problematiek. Via het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderbezetting in het korps, waaronder de gebiedsgebonden politie, en de maatregelen die voor de eenheden ter beschikking staan. Ook wordt de wettelijk vastgelegde landelijke norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gemonitord. Voor de meest recente cijfers verwijs ik naar mijn meest recente halfjaarbericht politie.2
Daarnaast wordt de politiecapaciteit in de komende jaren uitgebreid met 700 extra agenten voor de wijk via de motie Hermans. De eerste agenten stromen in 2026 in in de regionale eenheden. De verdeling van deze extra agenten binnen de regionale eenheden is uiteindelijk aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er met name behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Tot slot heeft uw Kamer mij met de motie van het lid Van der Staaij (SGP) gevraagd om te bezien hoe de lokale verankering van de wijkagent verder ontwikkeld kan worden. In het volgende halfjaarbericht politie ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan om – naar goed Rotterdams voorbeeld2 – in alle grote steden de politie ontlastende stadsmariniers te geven, zodat we de toenemende (jeugd)criminaliteit een halt toe kunnen roepen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het voorbeeld van de Rotterdamse stadsmariniers is al een aantal jaren bekend en wordt door het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (online) beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het inzetten van stadsmariniers is een besluit van het lokaal bestuur. Het moet passen binnen de lokale context en problematiek. In algemene zin juich ik toe dat er vanuit verschillende disciplines samen met de politie gewerkt wordt aan het veilig en leefbaar houden van onze wijken.
Verder werkt dit kabinet, samen met de betrokken partners aan het voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit. Vanaf € 60 miljoen in 2022 wordt oplopend naar vanaf 2025 € 143 miljoen structureel ingezet. Hiermee investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, ook wel het programma Preventie met Gezag genoemd.
Deze aanpak heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen tot een integrale aanpak. Stadsmariniers kunnen hierbij een rol vervullen, als ogen en oren in de wijk vanuit de gemeente en ondersteuning van de wijkagent, maar het is aan gemeenten zelf hier invulling aan te geven. De stadsmarinier heeft overigens, voor zover bekend, over het algemeen geen corrigerende bevoegdheid. Tot nu toe zien we in de plannen van gemeenten de stadsmarinier nog niet terug, zoals bijvoorbeeld wel jongerenwerk en jeugd-boa’s.
Wilt u ouders van jongeren, die de boel willens en wetens slopen, naast het betalen van de schade, ook verplicht op opvoedcursus sturen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het opleggen van een opvoedcursus aan ouders als hun kinderen een delict plegen is niet mogelijk in het Nederlands recht. Om dit mogelijk te maken zou het als mogelijke bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het kind geïntroduceerd moeten worden. Bij het niet voldoen aan een bijzondere voorwaarde zoals deze komen de consequenties echter voor rekening van het veroordeelde kind; bij ouders zelf is een bijzondere voorwaarde niet afdwingbaar.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten.4
Berichtgeving m.b.t. ontoereikende capaciteit van Ronald McDonald huizen als gevolg van de voorgenomen concentratie van de kinderhartchirurgie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Logeerhuizen Ronald McDonald Kinderfonds in Groningen en Rotterdam waarschijnlijk te klein als alleen centra voor kinderhartchirurgie in die steden openblijven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van adjunct-directeur Miranda Noorlander dat de capaciteit van de Ronald McDonald huizen op dit moment niet voldoende is om de verwachte toegenomen vraag naar aanleiding van de concentratie van zorg op te vangen?
Het is mogelijk dat de huidige capaciteit van Ronald McDonaldhuizen op bepaalde locaties niet voldoende is voor toekomstige behoeften, ook in het licht van de concentratie van de interventies voor aangeboren hartafwijkingen. Dat betekent overigens niet per se dat dit een probleem zal zijn, om drie redenen. Ten eerste hebben de betrokken universitaire medische centra (umc’s) recent hun logeervoorzieningen uitgebreid en aangepast aan de wensen van patiënten en ouders, zoals rooming in.2 Ten tweede worden alleen de interventies (operaties) bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen geconcentreerd. Alle andere zorg, zoals voor- en nazorg, controles, behandelingen met medicatie, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis. Het is dus over het algemeen niet zo dat patiënten stelselmatig of lange periodes in het interventiecentrum moeten verblijven. De meeste patiënten met aangeboren hartafwijkingen hoeven slechts één of enkele keren in hun leven een interventie te ondergaan en verblijven daarvoor kort in een interventie centrum; zodra het kan gaan ze terug naar het eigen ziekenhuis voor nazorg. Tot slot is dit voorgenomen besluit het begin van een transitieperiode van 2,5 jaar, waarin de umc’s met alle aanverwante zorgaanbieders en betrokken partijen de tijd krijgen om deze concentratie vorm te geven. In die tijd kan ook gewerkt worden aan voldoende logeercapaciteit.
Hoe reflecteert u op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, die deze verwachte problematiek als gevolg van de concentratie van zorg al aankaartte, waarbij u aangaf deze problemen niet te verwachten? Hoe rijmt u dat met de verwachting van Noorlander, die het tegenovergestelde aangeeft?2
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over het voorgenomen besluit4 toelicht, is het besluit het begin van een meerjarige transitiefase. De komende periode verandert er nog niets voor patiënten. Tijdens die transitiefase van 2,5 jaar wordt met de patiënten, zorgverleners, ziekenhuizen en andere betrokken gekeken wat er nodig is om de verandering zo goed mogelijk vorm te geven en eventuele gevolgen zo goed mogelijk te kanaliseren. Ik verwacht daarom niet nu op voorhand al problemen.
Heeft u een impactanalyse gemaakt van de gevolgen voor de logeercapaciteit in Groningen en Rotterdam, naar aanleiding van de voorgenomen concentratie van kinderhartchirurgie? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel extra logeerplekken het waarschijnlijk zal gaan?
De impactanalyse van de NZa heeft gekeken naar de logeercapaciteit en heeft dit niet als een onoverkomelijk obstakel geïdentificeerd. Het is aan de umc’s waarbij in het definitieve besluit geconcentreerd zal worden om in overleg met patiënten, zorgverleners en andere ziekenhuizen en betrokkenen na te gaan wat er de komende tijd precies in de eigen situatie nodig is en hoe dat georganiseerd wordt. Dat hangt onder andere af van de wijze waarop deze netwerkzorg wordt vormgegeven en de behoeften van de mensen om wie het gaat. Mogelijk kan ook binnen de stichting achter de Ronald McDonald huizen worden gekeken wat gedaan kan worden om de lokale capaciteit aan te passen aan de te verwachten vraag.
Realiseert u zich dat de bezetting van de Ronald McDonald huizen op dit moment en sinds jaar en dag al hoog is en dat het nu al moeilijk is voor ouders om in deze huizen een logeerplek te bemachtigen? Denkt u niet dat het aannemelijk is dat dat nog ingewikkelder zal worden, als de zorg zich gaat concentreren op minder plekken in Nederland?
Ik zie geen reden nu al aan te nemen dat het ingewikkelder zal worden om een logeerplek te krijgen in een Ronald McDonald huis vanwege de concentratie van de interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Zoals vermeld zal tijdens de transitiefase van 2,5 jaar concreet vormgegeven worden aan de organisatie van samenwerkingsverbanden. Dan wordt ook duidelijk welke patiënten wanneer waar verblijven. Dan kan op verschillende manieren worden voorzien in die logeerbehoefte. Naast de Ronald McDonaldhuizen hebben de betrokken umc’s recent bijvoorbeeld nieuwe logeermogelijkheden gecreëerd, dicht bij het kind, aansluitend bij de behoeften van patiënten en ouders. Bovendien gaat het zoals gezegd alleen om de concentratie van interventies. De meeste zorg krijgen deze patiënten in hun eigen ziekenhuis, in hun eigen omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er voor alle ouders die behoefte hebben aan een logeerplek nabij hun zieke kind ruimte is in de Ronald McDonald huizen? Kunt u garanderen dat er geen ouders afgewezen moeten worden? Zo nee, hoe gaat bepaald worden welke ouders aanspraak kunnen maken op een plek in een Ronald McDonald huis? Welke criteria gaan hiervoor gehanteerd worden en op basis waarvan en door wie gaat dit bepaald worden?
Tijdens de transitiefase stel ik een deskundige en onafhankelijke commissie in die het proces zal begeleiden. Daarbij worden patiënten en hun ouders vanzelfsprekend nauw betrokken. De umc’s hebben het voortouw voor het realiseren van die transitie. Van de kant van VWS zal waar mogelijk de nodige ondersteuning worden geboden.
Ronald McDonald huizen zijn onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus niet aan het Ministerie van VWS om te bepalen welke ouders op basis van welke criteria aanspraak kunnen maken op een plek of om daar garanties over te geven.
Heeft u in kaart gebracht wat de gevolgen zullen zijn als er voor vele ouders geen plek is in de Ronald McDonald logeerhuizen? Betekent dit dan, bijvoorbeeld, dat ouders (extra) kosten moeten maken door bijvoorbeeld een (duur) hotel te boeken en/of over zullen gaan tot noodgrepen zoals het slapen in hun auto, om maar dichtbij hun zieke kind te kunnen zijn?
Uit de impactanalyse van de NZa kwam naar voren dat de betrokken umc’s beschikken over Ronald McDonaldhuizen en recent de logeercapaciteit, ook op de intensive care, hebben uitgebreid (rooming-in). De NZa heeft mogelijke gevolgen zoals u die beschrijft rond het verblijf voor ouders niet geconstateerd. Tijdens de transitiefase worden zoals genoemd patiënten nadrukkelijk betrokken om bij hun behoeften aan te sluiten. Logeermogelijkheden zullen dan ook zeker op de agenda staan.
Bent u voornemens om extra Ronald McDonald huizen te bouwen en/of de bestaande faciliteiten uit te breiden, op kosten van het Rijk? Zo ja, hoeveel gaat dit kosten en wanneer moet deze uitbereiding gerealiseerd zijn?
Dat ben ik op dit moment niet van plan. De transitiefase naar concentratie en netwerkzorg moet nog beginnen. Zoals gezegd is dat maatwerk en ligt het voortouw voor de realisatie bij umc’s. Ronald McDonald huizen zijn één mogelijkheid voor het verblijf van ouders, naast andere opties. Ook zou binnen de stichting achter de Ronald McDonaldhuizen kunnen worden gekeken hoe het aanbod in de toekomst kan aansluiten bij de vraag. Tot slot zijn Ronald McDonald huizen onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus sowieso niet aan het Ministerie van VWS om extra Ronald MCDonald huizen te bouwen of uit te breiden.
Wat zijn de gevolgen voor (het herstel van) zieke kinderen als hun ouders/verzorgers niet in hun directe omgeving kunnen verblijven? Heeft u een impactanalyse gemaakt van het ontbreken van een zogenaamd «support system» voor patiëntjes, als hun ouders niet continue in de buurt kunnen zijn?
Het is sowieso voor kinderen van belang dat hun ouders in de buurt zijn, zeker rond een operatie. Patiënten geven dan ook terecht in de impactanalyse van de NZa aan dat logeervoorzieningen voor hen en de naasten van belang zijn. Dit zal dan ook een aandachtspunt zijn in de transitiefase, nog los van de gevolgen voor het herstel. Uit de impactanalyse van de NZa blijkt niet dat het verblijf van ouders een groot probleem zal zijn qua de beschikbaarheid van voorzieningen.
Realiseert u zich dat de impact van het veelvuldig en lang moeten reizen voor ouders een grote fysieke en emotionele belasting vormt, die gevolgen heeft voor hun hele welbevinden, hun arbeidscapaciteit en hun gezinssituatie, wat doorwerkt op vele facetten van hun leven en de mensen in hun leefomgeving, wat op de lange termijn zal resulteren in uitval, een toegenomen zorgvraag en dus grotere druk op de zorg en economische schade? Wegen deze gevolgen wat u betreft op tegen de positieve gevolgen van het concentreren van de kinderhartchirurgie? Zo ja, kunt hiervoor een onderbouwde kosten-batenanalyse geven?
De toekomstbeelden die u schetst herken ik niet en komen ook niet voort uit de impactanalyse van de NZa. Patiënten hoeven slechts één of enkele keren in uw leven een interventie te ondergaan. De gemiddelde reistijd tot een interventiecentrum zoals aangewezen in mijn voorgenomen besluit (Erasmus MC en UMC Groningen) is 58 minuten.5 Meer dan 80% van de patiënten en hun ouders heeft in bij de impactanalyse van de NZa aangegeven bereid te zijn naar een ander interventiecentrum te reizen als de kwaliteit van de interventie dan beter is.6 Patiëntenorganisaties onderschrijven dan ook de beweging naar concentratie van interventies, omdat patiënten dan meer kansen hebben op een goede kwaliteit van zorg, met minder complicaties en andere risico’s met soms verstrekkende consequenties. Ik deel hun inschatting dat dit de extra reistijd waard is. Het gaat hier om zeer kwetsbare patiënten die nog een heel leven voor zich hebben. Zij verdienen de allerbest mogelijke operaties, wanneer ze die nodig hebben. Zelf nemen ze dus meestal, indien nodig, de eventuele extra reisafstand voor lief.
Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of uitval van ouders. De in uw vraag geschetste gevolgen blijken niet uit de impactanalyse van de NZa of gesprekken met patiëntenorganisaties.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met het bestuur van de Ronald McDonald huizen, teneinde de door hen verwachte knelpunten in kaart te brengen indien de concentratie van de kinderhartchirurgie doorgang vindt en samen met hen werk te maken van een oplossing voor deze problematiek?
Het is in eerste instantie aan de aangewezen umc’s om de transitie vorm te geven, onder begeleiding van de onafhankelijke commissie, en hierover eventueel in gesprek te gaan met Ronald McDonaldhuizen. Zo kunnen de verblijfsmogelijkheden optimaal aansluiten bij concrete wensen van patiënten en de organisatie van zorg.
Kunt u in kaart brengen voor welke provincies de impact van de concentratie van de kinderhartchirurgie en de daarmee gepaard gaande ontoereikende opvangcapaciteit voor ouders het meeste impact gaat hebben? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor patiëntjes en ouders uit Limburg, die als gevolg van deze concentratie zeer grote afstanden zullen moeten afleggen als zij niet terechtkunnen in een Ronald McDonald huis? Krijgen zij voorrang op basis van de afstand, of juist niet? Welke overwegingen/afwegingen zullen hieraan ten grondslag liggen?
Van ontoereikende capaciteit is, zoals vermeld, vooralsnog geen sprake. De transitiefase moet nog beginnen, waarin de behoeften van patiënten nadrukkelijk worden meegenomen. Patiënten in Limburg kunnen nu voor deze interventies overigens ook al terecht in Aken en Leuven, vanwege de goede samenwerkingsverbanden die Limburgse ziekenhuizen hebben. Zij hoeven in die gevallen geen grote afstanden af te leggen.
Bent u niet van mening dat de zorglast voor ouders van dusdanig ernstig zieke kinderen al zwaar genoeg is, zonder dat zij ook belast worden met het logistieke probleem van het (stelselmatig) moeten afleggen van grote afstanden om bij hun kind te kunnen zijn, omdat zij geen gebruik meer kunnen maken van een logeerfaciliteit, omdat deze overvraagd worden? Vindt u niet dat u hiermee een te groot beroep doet op de draagkracht van ouders en gezinnen?
Een aangeboren hartafwijking bij jezelf of bij je kind is vaak een zware belasting. Juist daarom hebben deze patiënten recht op de best mogelijke zorg. Zoals patiënten en patiëntenorganisaties zelf aangeven weegt een grotere reisafstand voor de interventies voor hen op tegen een betere kwaliteit van zorg en betere kansen op een goede operatie, met minder complicaties. Zoals aangegeven hoeven ouders ook na concentratie niet stelselmatig grote afstanden af te leggen. Immers, alleen de interventies en niet de overige zorg worden geconcentreerd. Die operaties ondergaan patiënten slechts één of enkele keren in hun leven. Vooralsnog is overvraging van logeercapaciteit zoals gezegd evenmin aan de orde. De behoeften van patiënten met betrekking tot logeercapaciteit worden meegenomen in het transitieproces.
Bent u bereid om opvang voor ouders van zieke kinderen die door capaciteitsproblemen niet terechtkunnen in een Ronald McDonaldhuis door de overheid te laten faciliteren en te bekostigen, zolang de logeercapaciteit van de Ronald McDonaldorganisatie niet is opgeschaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hiervoor een plan?
De umc’s zullen, na een definitief besluit van mijn kant, de transitie vormgeven. Dit onder begeleiding van een deskundige en onafhankelijke commissie en in overleg met patiënten. Daarbij zal, in overleg met de stichting Ronald McDonald, en andere partijen, ook gekeken worden naar logeerfaciliteiten. Het Ministerie van VWS ondersteunt dit transitieproces waar nodig en mogelijk.
Het beschermen van carnaval |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Als iedereen gelijk is in Oeteldonk, waarom is carnaval dan zo’n wit feestje?»1
Ja
Deelt u de mening dat carnaval een prachtige traditie is dat helemaal niets van doen heeft met discriminatie in welke vorm dan ook? Zo ja, hoe gaat u deze traditie beschermen tegen het opkomend wokisme?
Cultuur, en dus ook carnaval, is van en voor iedereen. Ik heb geen aanwijzingen dat deze mooie traditie onder druk staat of beschermd moet worden tegen welke maatschappelijke stroming dan ook. Gelukkig is het vieren van carnaval na twee jaar beperkingen door corona weer mogelijk geweest.
Wanneer gaat u ein-de-lijk staan voor het behouden van tradities, zoals de Paasvuren die door het stikstofbeleid onmogelijk gemaakt worden en het carnaval, dat door wokegedram in een kwaad daglicht wordt gesteld?
Ik vind het belangrijk dat iedereen zich kan herkennen in, en kan deelnemen aan het cultureel erfgoed dat Nederland rijk is. Mensen voelen zich verbonden met elkaar door middel van deelnemen aan immaterieel erfgoed. Dit geldt zeker voor carnaval.
Zoals ik ook in mijn Meerjarenbrief duidelijk heb gemaakt, sta ik voor «alle vormen van erfgoed: van musea en monumenten tot tradities en gebruiken zoals de bloemencorso’s, Koningsdag en het (Zomer)carnaval.» Dit is in lijn met het UNESCO Verdrag inzake Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed dat Nederland geratificeerd heeft. Onder meer via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland wordt hier actief uitvoering aan geven.
De ‘zorgarrangeur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe is het idee van de zogenaamde «zorgarrangeur» ontstaan? Welke signalen uit de samenleving hebben u doen besluiten om vanuit de overheid een dergelijke dienst in het leven te roepen?1
Domeinoverstijgend samenwerken tussen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren leidt naar verwachting tot betere zorg thuis, waardoor zorg in verpleeghuizen en andere zorginstellingen kan worden uitgesteld of voorkomen. Dat beschrijft de Raad voor Volksgezondheid en Zorg ook in haar rapport Grenzeloos Samenwerken (2022). Domeinoverstijgend samenwerken ondersteunt het beleid van langer thuis wonen en vermindert de vraag naar zorg die valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz). De baten van domeinoverstijgende samenwerking vallen daarmee in de Wlz terwijl er meer kosten gemaakt worden in de Wmo 2015 en de Zvw.
Met het aankomende wetsvoorstel domeinoverstijgend samenwerken maak ik het voor zorgkantoren mogelijk om bij te dragen aan initiatieven die ertoe kunnen leiden dat het beroep op de Wlz kan worden beperkt; deze wettelijke mogelijkheid hebben zij nu niet. Vooruitlopend op het wetsvoorstel geeft de Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken (spuk DOS) gemeenten een financiële impuls om nieuwe initiatieven te starten of om initiatieven met goede ervaringen uit te breiden. Eén van de voorbeelden van een dergelijk initiatief is het inzetten van een door de sector zo genoemde zorgarrangeur, maar gemeenten kunnen ook een aanvraag doen voor een ander experiment dat past binnen de doelstellingen van de spuk DOS.
Met de zorgarrangeur zijn positieve ervaringen opgedaan in de praktijk via pilots Domein Overstijgend Samenwerken (DOS) bij drie gemeenten (Ede, Dongen en Hoogeveen). De vorige Minister van VWS heeft de evaluatie van de werkwijze in de pilotgemeenten op 26 februari 2021 aan uw Kamer aangeboden.2 Significant (het onderzoeksbureau dat de evaluatie heeft uitgevoerd) beschrijft dat de aanpak meerwaarde heeft voor cliënten en naasten. Zo geven naasten aan dat zij zich dankzij de arrangeur ontlast voelen, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat de zorg geregeld wordt. Cliënten en naasten geven daarnaast aan dat zij zich gehoord voelen door de arrangeur en dat het fijn is dat zij de arrangeur als aanspreekpunt hebben. Het langer thuis kunnen wonen in combinatie met deze positieve ervaringen met de arrangeur en de werkwijze van Domein Overstijgend Samenwerken dragen naar verwachting van naasten en arrangeurs bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Daarnaast levert de werkwijze positieve ervaringen op bij medewerkers. Significant concludeert tevens dat de experimenten bijdragen aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Er is bij de zogenoemde (zorg)arrangeur overigens geen sprake van een nieuwe dienst of een nieuw soort medewerker. De rol van arrangeur kan door verschillende bestaande professionals worden vervuld, bijvoorbeeld de casemanager dementie, een wijkverpleegkundige of een leefcoach. De bedoeling is dat de arrangeur (doordat verschillende partijen daarover met elkaar afspraken hebben gemaakt) zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen kan toekennen en de zorg en ondersteuning integraal kan organiseren, waarmee het aantal betrokken personen juist afneemt in plaats van toeneemt en de zorg en ondersteuning beter aansluit bij de behoefte van de cliënt en zijn naaste.
Hoe reflecteert u op het feit dat de zorg in Nederland kennelijk dusdanig complex is geworden dat een «zorgarrangeur» nodig is om cliënten/patiënten bij te staan in het laveren door het zorgstelsel?
Voor sommige cliënten is zorg en ondersteuning uit meerdere domeinen nodig. Samenwerking is daarbij van belang. Met de spuk DOS wordt samenwerking gefaciliteerd zodat deze zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen georganiseerd kan worden door één en dezelfde persoon. Dat maakt dat het aantal betrokken partijen beperkt kan worden indien partijen elkaar daartoe het mandaat geven.
Bent u niet van mening dat het aanstellen van «zorgarrangeurs» een uiting is van symptoombestrijding, in plaats van het daadwerkelijke probleem, namelijk de steeds verdergaande complexiteit van en bureaucratie in het zorgstelsel, aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier is de «zorgarrangeur» «bevoegd om mensen zorg toe te zeggen»? Op basis van welke criteria kunnen deze personen dergelijke afwegingen maken? Welke eisen worden gesteld aan de functie van «zorgarrangeur»? Welke kwalificaties dient iemand hiervoor te hebben?
De wijze waarop een arrangeur bevoegd is om mensen zorg toe te zeggen, is afhankelijk van afspraken die samenwerkende partijen daarover met elkaar maken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat partijen de wijkverpleegkundige – die normaal gesproken alleen de wijkverpleging kan indiceren – op basis van de gemaakte afspraken van de gemeente ook de bevoegdheid krijgt om ondersteuning vanuit de gemeente toe te zeggen en/of te regelen. Het stellen van een indicatie voor de Wlz blijft voorbehouden aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Op welke manier wordt de 8,9 miljoen euro die wordt uitgetrokken voor het aanstellen van «zorgarrangeurs» gedekt? Uit welke middelen wordt dit betaald?
De € 8,9 miljoen is beschikbaar op de begroting van VWS en wordt bekostigd vanuit de transitiemiddelen «scheiden wonen en zorg». Doordat mensen met deze initiatieven langer thuis kunnen blijven wonen, draagt dit bij het langer thuis wonen of in geclusterde setting en minder in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de kabinetslijn dat de zorgkosten te erg stijgen met deze miljoenenuitgave voor een secundaire zorgvoorziening? Op welke manier is het geoorloofd om een nieuwe, administratieve zorgkostenpost, die bovendien voornamelijk voorziet in werkverschaffing voor overheidsmedewerkers, te creëren als er op praktische/uitvoerende/medische zorg aan patiënten/cliënten aanhoudend bezuinigd wordt?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur. De inzet bevordert juist de autonomie en voorkomt zwaardere zorg.
Kunt u een analyse geven over waarom burgers zelf kennelijk niet in staat zijn om zichzelf van de juiste zorg op de juiste plek te voorzien? Heeft u een knelpuntenanalyse gemaakt van deze problematiek en wat is daaruit gekomen? Wat zijn de problemen waar mensen tegenaan lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met de zorgsector en/of zorgverzekeraars over de knelpunten die door patiënten/cliënten ervaren worden en heeft u samen met hen gepoogd hiervoor binnen de eigen beleidskaders oplossingen te vinden zonder dat daar hulp van derden, zoals een «zorgarrangeur», bij nodig is? Zo ja, waarom is dit niet (voldoende) gelukt? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met patiënten/cliënten (organisaties) om ervaringen op te halen met knelpunten in het regelen van zorg? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen en welke oplossingen hebben deze groepen zelf aangedragen? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat nog een extra schakel in de zorgverleningsketen het stelsel alleen nog maar onoverzichtelijker en meer bureaucratisch maakt? Zo nee, op welke manier simplificeert het implementeren van nog een schakel het zorgstelsel dan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat het voor patiënten/cliënten van belang is om zoveel mogelijk autonomie te behouden bij hun eigen zorgvraag? Zo ja, vindt u het dan niet onwenselijk dat hen met een «zorgarrangeur» juist alleen maar meer regie uit handen genomen wordt, waardoor het zicht op hun eigen zorg nog verder vertroebelt, wat uiteindelijk onvermijdelijk leidt tot meer afhankelijkheid van het zorgstelsel, minder maatwerk, minder zelfredzaamheid, meer en complexere zorg en hogere kosten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt de onafhankelijkheid van een «zorgarrangeur» gewaarborgd? Hoe weten patiënten/cliënten dat zij te maken krijgen met iemand die geen persoonlijke en/of professionele belangen heeft bij het arrangeren van (een bepaalde vorm van) zorg (bij een bepaalde zorgverleningsorganisatie)? Mogen de «zorgarrangeurs» persoonlijk en/of professioneel betrokken zijn bij zorgverleningsorganisaties en/of zorgverzekeraars? Zo ja, hoe wordt belangenverstrengeling dan uitgesloten?
Als gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren besluiten om met behulp van de spuk DOS het model van een zorgarrangeur te introduceren in de regio, dan ga ik ervan uit dat zij op basis van goede afspraken de zorgarrangeurs het juiste mandaat meegeven om deze functie uit te oefenen en de onafhankelijkheid te borgen.
Op welke manier heeft uw minsterie invloed op de zorg die door de «zorgarrangeurs» wordt aangedragen/geregeld voor patiënten/cliënten? Vindt u niet onwenselijk dat uw ministerie deze dienst deels financiert, omdat daarmee de onafhankelijkheid van het aangedragen zorgaanbod wellicht in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat de «zorgarrangeur» bijdragen aan het bestrijden van de krapte in de zorg? Wat is de meerwaarde van een «zorgarrangeur» als er nog altijd niet voldoende aanbod/plekken zijn voor patiënten/cliënten die zorg nodig hebben? Wat hebben we aan een «zorgarrangeur», als die geen zorg kan arrangeren, omdat deze zorg simpelweg niet beschikbaar is?
Zoals hiervoor aangegeven in de beantwoording van vraag 1, is uit de evaluatie van de pilots gebleken dat domeinoverstijgend samenwerken (en de werkwijze met een arrangeur) zowel kan zorgen voor positieve ervaringen bij cliënten, hun naasten en medewerkers alsmede een bijdrage kan leveren aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit en daarmee de inzet van schaars personeel kan beperken doordat een zwaardere zorgvraag voorkomen wordt.
Is het niet zo dat veel zorgverleners, zoals bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en/of verzorgenden, al sinds jaar en dag optreden als verijdelde «zorgarrangeurs» en dat deze zorgprofessionals als geen ander weten hoe zij hun patiënten/cliënten moeten begeleiden bij het vinden en regelen van de juiste zorg? Wat voegt de «zorgarrangeur» toe dat deze professionals niet al lang bieden aan kennis en expertise?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur.
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Op welke manier verschilt de «zorgarrangeur» van andere soortgelijke, al bestaande rollen, zoals de cliëntondersteuner, de mantelzorgmakelaar, het wijkteam, de casemanager, etc., die allemaal in het leven zijn geroepen voor exact de taken die de «zorgarrangeur» nu zou moeten gaan vervullen? Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde rollen blijkbaar niet (voldoende) aan deze specifieke zorgbehoefte voldoen en op welke manier de «zorgarrangeur» dat dan wel zal bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe denkt u mensen te werven die willen optreden als «zorgarrangeur», aangezien de personeelstekorten in de zorg op dit moment al nijpend zijn? Gaat de «zorgarrangeur» mensen onttrekken aan andere takken van de zorgsector, of bent u voornemens mensen van buiten de sector voor deze rol aan te trekken? Indien dat het geval is, kunt u dan uitleggen hoe de kwaliteit van de gearrangeerde zorg gewaarborgd is, aangezien de «zorgarrangeur» in veel gevallen geen zorgachtergrond heeft en dus kennis en expertise mist?
Zoals onder andere mijn antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Significant (dat de pilots met deze werkwijze in 3 pilotgemeenten heeft geëvalueerd) geconcludeerd dat deze werkwijze bijdraagt aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Wat betekent het voor de toch al lange wachtlijsten in de zorg als er een nieuwe bureaucratische laag bijkomt, waarlangs patiënten/cliënten zorg moeten regelen? Denkt u niet dat dit alleen maar nog meer vertraging, nog meer administratielast en nog minder zorg gaat opleveren? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde uitleg geven?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u het dat het volgens het Integraal Zorgakkoord niet wenselijk is dat in er de toekomst nog meer mensen in Nederland in de zorg werkzaam zullen zijn, met het in het leven roepen van weer een extra laag van werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe worden de «zorgarrangeurs» gecontroleerd/getoetst om te bepalen of zij daadwerkelijk de meest geschikte zorg arrangeren voor patiënten/cliënten? Op welke manier moeten zij verantwoording afleggen?
De wijze waarop arrangeurs verantwoording moeten afleggen is afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt tussen de samenwerkende partijen.
Heeft u kennisgenomen van alle kritiek die er is gekomen op het plan voor de «zorgarrangeur», niet in de laatste plaats van mensen uit de zorg zelf, en hoe reflecteert u daarop?
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in de plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Overigens kunnen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren ook andere experimenten starten op basis van de spuk DOS die bijdragen aan de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren.
De toenemende verharde straatcultuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tiener met mes vanzelfsprekend»?1
Ja.
Wat is de status van het bestrijden van het politietekort? Hoeveel agenten zijn er nu te weinig? Welk tijdpad kunt u schetsen richting een gewenste oplossing?
De druk op de politiecapaciteit is groot. Dit komt enerzijds door bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen die extra druk op de capaciteit leggen – denk bijvoorbeeld aan de benodigde extra inzet voor bewaken en beveiligen, demonstraties en migratie – en anderzijds door een vergrijzend personeelsbestand dat gepaard gaat met een verhoogde leeftijdsgebonden uitstroom. Daarnaast hebben het huidige en vorige kabinet geïnvesteerd in uitbreiding van het politiekorps zodat de politie ook te maken heeft met een uitbreidingsvraag. Deze uitbreidingsvraag loopt dus samen met een vervangingsvraag. Daarom zijn er de afgelopen en komende jaren extra veel aspiranten nodig om aan deze uitbreidings- en vervangingsvraag te kunnen voldoen. Het opleiden van politiemensen kost tijd.
Daarnaast is de arbeidsmarkt krap en wordt het moeilijker om de instroom van nieuw politiepersoneel op peil te houden. De politie ontwikkelt op dit moment een arbeidsmarktstrategie. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer hierover binnenkort informeren.
Hoe staat het met het uitvoeren van de aangenomen motie-Ephraim (Kamerstuk 36 200-VI, nr. 95) om jongeren te ontwapenen?2
Zoals ik uw Kamer heb gemeld middels de beantwoording van de vragen van de leden Van Haga en Ephraim (groep Van Haga)3 staat het laatste bestuurlijke overleg voor de uitvoering van het actieplan Wapens en Jongeren gepland voor 28 maart 2023. Dan zal, mede aan de hand van de evaluatie en jaarcijfers van de politie, gesproken worden over het vervolg. Bij het vormgeven van het vervolg wordt bezien hoe het tienpuntenplan hierin kan worden opgenomen.
Bent u bekend met de discussienota van Hart voor Den Haag, waarin voorstellen worden gedaan om meer politiecapaciteit vrij te spelen en ervoor te zorgen dat deze capaciteit effectiever wordt benut? Zo ja, wilt u bezien of u deze nota ten uitvoer kan brengen in steden waar dit nodig wordt geacht, onder andere door het tekort aan agenten? Graag een gedetailleerd antwoord.3
Ik heb kennis genomen van deze discussienota die is besproken in de gemeenteraad van Den Haag. Ik heb uw Kamer in meerdere brieven geïnformeerd over de sterkteproblematiek bij de politie en daarbij aangegeven dat de politie een groot aantal capaciteitsbevorderende maatregelen heeft genomen om de met die problematiek gepaarde gaande werkdruk zoveel mogelijk te verlichten5. Bij het nemen van die maatregelen ligt het zwaartepunt in de eenheden, zodat steeds die maatregelen worden getroffen die het best passen bij de lokale situatie en problematiek. Het is aan de eenheden om in overleg met de betreffende gezagen te verkennen welke maatregelen (nog meer) kunnen bijdragen aan het verlichten van de werkdruk in hun eenheid.
De uitspraak van de Raad van State inzake windmolens |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de nationale normen voor windturbines op land die buiten werking zijn gesteld, omdat de Raad van State heeft vastgesteld dat de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt?
Ja, ik ben bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 heeft geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffect-rapport (plan-MER) moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft zich alleen uitgesproken over de procedure, maar niet over de inhoud van de regels.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is een aantal provincies en gemeenten deze nationale normen verpakken als lokale normen om toch alsnog door te gaan onder de oude rijksnormen en rekensystematiek, zonder wetenschappelijke onderbouwing? Zo ja, heeft u de bereidheid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel deze mening niet. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het zorgvuldige proces die de decentrale overheden doorlopen bij het onderbouwen welke milieunormen zij bij hun besluitvorming hanteren (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de desbetreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is.
Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Ik ben niet bereid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land.
De brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen en het groeiende verzet tegen de komst van windmolens in Overijssel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen?1
Ja, ik ben bekend met deze brief.
Bent u bekend dat naast Gelderland ook Overijssel geconfronteerd gaat worden met de komst van grote windturbines (rondom Staphorst en De Lutte) en dat ook daar het verzet groeit?
Ja, ik ben bekend met het RES-bod vanuit de betrokken regio’s en de daarbij horende ambitie voor windenergie op land binnen deze twee provincies.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek die de belangengroepen uiten in hun brandbrief? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nederland heeft als doel om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990 en om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat de opwek van energie anders moet. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 ten minste 35 TWh wordt opgewekt door middel van windturbines op land of grootschalig zon-pv en jaarlijks 95 TWh aan windenergie van zee in 2031. Voor de opwek van windenergie wordt sterk ingezet op zee, maar ook windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen.
De Noordzee alleen biedt niet genoeg ruimte om aan de gehele toekomstige Nederlandse energievraag te voldoen. Daarnaast brengt windenergie op zee nog een uitdaging met zich mee: de vraag en aanbodkant van het energieverbruik. Op de opweklocatie van wind op zee is geen elektriciteitsvraag, waardoor de energie moet worden getransporteerd naar transformatorstations op land. Er is dus ook een ruimtelijke impact doordat er hoogspanningsmasten voor nodig zijn. Het meest efficiënt is om de lengte van het transport zo kort mogelijk te houden door opwek en verbruik dicht bij elkaar te realiseren.
De in totaal 30 Regionale energie strategieën hebben in een zorgvuldig proces hun gezamenlijke, democratisch vastgestelde ambities voor hernieuwbare energie op land vastgelegd in de RES 1.0. Momenteel zijn de RES-regio’s bezig met de uitvoering van plannen en de verbinding met andere opgaven in de leefomgeving.
Ik onderschrijf het belang dat tijdens de vergunningverlening voor windturbines alle effecten op een zorgvuldige manier worden afgewogen, dus ook de effecten op de leefomgeving en gezondheid. In Nederland zijn de gezondheidseffecten van windturbines tot nu toe gereguleerd met normen voor geluid, externe veiligheid en slagschaduw. De Staatssecretaris van IenW werkt momenteel aan nieuwe landelijke milieunormen op basis van een plan-MER.
Deelt u de mening dat draagvlak onder de bevolking belangrijk is? Zo ja, waarom bouwt u onverdroten verder aan nieuwe windturbines, terwijl er 0,0 draagvlak is?
Een goede betrokkenheid van inwoners bij de energietransitie is essentieel. Daarom zijn er afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord over zowel procesparticipatie als over financiële participatie bij projecten voor hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind en zonne-energie op land in 2030 om de lusten en lasten van de energietransitie eerlijk te verdelen en het lokaal zeggenschap te vergroten. Gemeenten hebben, net als de rijksoverheid en provincies een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven.
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek steeds duidelijker wordt dat gezondheidsschade door geluid, slagschaduw en laagfrequente trillingen vaker voorkomt dan werd aangenomen? Zo ja, deelt u daarbij de mening dat een overheid niet mag sollen met de volksgezondheid van haar inwoners en wilt u de bouw van nieuwe windturbines in Gelderland en Overijssel subiet stopzetten?
De gezondheidseffecten als gevolg van windturbines worden serieus genomen. Op basis van een verkenning door het RIVM worden daarom twee opdrachten voor gezondheidsonderzoek verstrekt. Hierover heb ik u op 6 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Binnen het eerste onderzoek zijn er aanwijzingen voor andere gezondheidseffecten die soms in verband worden gebracht met windturbinegeluid, maar nu nog niet wetenschappelijk zijn aangetoond. Om het onderzoek uit te voeren worden bestaande gezondheidsresultaten van omwonenden van windturbines onderzocht en met elkaar vergeleken, om zo in kaart te brengen of er gezondheidsklachten zijn die vaker voorkomen in de buurt van windturbines. Het eindrapport van dit onderzoek zal naar verwachting in september 2023 verschijnen. Het tweede onderzoek zal de bestaande wetenschappelijke kennis met bekende effecten zoals hinder en slaapverstoring aangevuld door middel van een dosis-effect studie. Een offerteaanvraag wordt in het tweede kwartaal van 2023 uitgezet.
Een voor garnalenvissers desastreus plan vanuit Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvissers houden hart vast; Nieuw plan Brussel gevaar voor toekomst»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vanuit Europa het ene na het andere voorstel komt waar boeren en vissers van huiveren? Zo ja, klopt het dat Eurocommissaris Sinkevičius met een actieplan komt om tegen 2030 de bodemvisserij te weren uit beschermde gebieden waar de oer-Hollandse sector nu nog onder al veel te strikte voorwaarden welkom is? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden, waarbij u ingaat op de vraag of u de mening deelt dat dit het einde voor de Nederlandse garnalenvisserij zal betekenen?
Op 21 februari 2023 heeft de Europese Commissie het actieplan voor het beschermen en herstellen van mariene ecosystemen voor duurzame en veerkrachtige visserij gepresenteerd. Met het actieplan beoogt de Europese Commissie middels het beschermen en herstellen van mariene ecosystemen duurzame visserij te bevorderen. De Europese Commissie vindt een gezond marien milieu met gezonde visbestanden en een rijke biodiversiteit van belang voor het toekomstperspectief voor de visserij.
Ik begrijp goed dat er binnen de visserij zorgen leven over wat er in het Actieplan staat over beperkingen voor bodemberoerende visserij. Ik ga het actieplan van de Europese Commissie nu eerst zorgvuldig analyseren en bekijken wat de consequenties zijn voor de Nederlandse vissers op de Noordzee. Binnen zes weken na publicatie van het actieplan wordt het kabinetsstandpunt via een
BNC-fiche met de Tweede Kamer gedeeld. Samen met de sector en natuurorganisaties zet ik mij in voor een duurzame, toekomstbestendige visserijvloot.
Deelt u de mening dat Europese samenwerking moet eindigen waar het de eigen bevolking begint af te knellen? Zo ja, bent u bereid om Europese dwingelandij die de garnalenvisserij de nek omdraait per direct naast u neer te leggen, teneinde deze oer-Hollandse sector te redden? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel deze mening niet, zie verder de beantwoording van vraag 2.
De wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u de bereidheid om de wolf vogelvrij te verklaren in Nederland omdat steeds vaker vee wordt aangevallen en gedood door de wolf, hetgeen leidt tot enorme schade? Zo ja, legt u daarbij de beschermende Europese regelgeving ten aanzien van de wolf naast u neer? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
Ik begrijp de zorgen van de burgers voor hun eigen veiligheid en voor die van hun vee. Aan de andere kant heb ik ook een verantwoordelijkheid voor de natuur in Nederland. Ik ben van mening dat we manieren moeten vinden om samenleven met de wolf mogelijk te maken. Dat is uitdagend in een klein land waar wolf, mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Daarom heb ik de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een brede maatschappelijke dialoog te organiseren over de positie van de wolf in Nederland. Daarnaast heb ik de RDA gevraagd om tijdens de gesprekken te verkennen wat er nodig is om in Nederland samen te leven met de wolf en op basis hiervan met een advies te komen. Ik wil eerst de dialoog over de wolf, en daarmee de beschermde status van de wolf, op een zorgvuldige manier voeren samen met alle betrokken stakeholders. Totdat de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en het advies van de RDA bekend zijn, houd ik me aan het bestaande beleid en wetgeving, waarmee ik uitvoering geef aan de motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 69).
Bent u bekend met het bericht dat drie provincies hebben opgeroepen om de beschermende status van de wolf los te laten?1 Zo ja, hoe gaat u om met deze oproep? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
De brief van de provincies Drenthe, Overijssel en Friesland heb ik ontvangen en beantwoord. Uw Kamer ontvangt een afschrift van dit antwoord.
Het steunen van Polen in haar lijn om weer baas in eigen land te worden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onzalige besluit van de Europese Commissie om Polen opnieuw voor de rechter te slepen?1
Ja
Bent u het ermee eens dat Europese regelgeving ons land opzadelt met grote problemen, kijk alleen al naar de asiel- en stikstofcrisis?
Het kabinet houdt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving nauwlettend in het oog wat de gevolgen zijn voor Nederland. Het kabinet beoordeelt van elk voorstel voor EU-regelgeving, onder andere, de gevolgen op het gebied van regeldruk en de implicaties voor de uitvoering en handhaving (BNC-fiche). De inzet van het kabinet tijdens de onderhandelingen over nieuwe EU-regelgeving is er steevast op gericht de NL belangen goed te borgen.
Deelt u de mening van Polen dat nationale wetgeving natuurlijk zwaarder moet wegen dan het Europese recht? Zo ja, wilt u Polen steunen in haar strijd om weer baas in eigen land te zijn en wilt u deze lijn ook per ommegaande de Nederlandse lijn richting de Europese Unie laten zijn? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Een gedeelde, goed functionerende rechtsorde binnen de EU is een voorwaarde voor effectieve Europese samenwerking. Het is hiervoor van essentieel belang dat alle lidstaten de beginselen van het EU-recht erkennen en respecteren, waaronder autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het EU-recht, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof van Justitie op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (VWEU).
Op 14 juli 2021 ontkende het Poolse Grondwettelijk Hof de bindende kracht van voorlopige maatregelen van het EU-Hof van Justitie voor zover deze betrekking hebben op de organisatie en de werking van de rechterlijke macht. Op 7 oktober 2021 oordeelde het Poolse Grondwettelijke Hof dat cruciale onderdelen van de EU-Verdragen (waaronder artikel 19 VEU, het recht op effectieve rechtsbescherming) onverenigbaar zijn met de Poolse Grondwet. Het kabinet steunt de Commissie volledig in haar besluit om Polen voor het EU-Hof van Justitie te dagen over deze uitspraken van het Poolse Grondwettelijk Hof.
Het sluiten van kinderhartcentra in Utrecht en Leiden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat kinderhartcentra in Utrecht en Leiden op uw aangeven gesloten gaan worden?1, 2
Nee. Deze centra gaan niet gesloten worden. Alleen de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking en bij volwassenen met een complexe aangeboren hartafwijking worden geconcentreerd bij het Erasmus MC en UMC Groningen. Alle andere zorg, ook voor hartpatiënten en patiënten met aangeboren hartafwijkingen, blijft beschikbaar bij de huidige ziekenhuizen.
Overigens betreft dit een voornemen. Pas na de fase van de zienswijzen wordt een definitief besluit genomen.
Deelt u de mening dat een Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwalitatief goede medische zorg niet moet afbreken, maar juist moet koesteren? Zo ja, heeft u de bereidheid om alle vier de kinderhartcentra te behouden en met een snel groeiende bevolking niet in te zetten op minder zorg, maar op behoud van zorg? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Goede zorg moet inderdaad gekoesterd worden. Volgens patiëntenorganisaties en de beroepsgroepen van artsen en chirurgen die bij deze interventies betrokken zijn, is concentratie van deze interventies juist nodig om de kwaliteit en continuïteit van zorg ook in de toekomst te borgen. Kinderen die geboren worden met een aangeboren hartafwijking zijn vanaf het begin kwetsbaar en verdienen de allerbest mogelijke zorg. Het veld komt er zelf niet uit waar de interventies geconcentreerd moeten worden, ook niet na de impactanalyse van de NZa. Daarom hebben de patiëntenorganisaties, juist om deze goede zorg te koesteren, bij mij aangedrongen op snelle besluitvorming.
Omdat volgens de beroepsgroep, patiëntenorganisaties, IGJ, NZa en umc’s zelf3, concentratie van deze interventies noodzakelijk is voor de kwaliteit en continuïteit van zorg, wil ik deze interventies in de toekomst niet in op vier locaties laten uitvoeren. Om vermijdbare risico’s te verminderen en de kwaliteit verder te verbeteren en om de werkdruk bij de betrokken artsen te verminderen is concentratie noodzakelijk.
Kunt u duiden waarom uw voorganger ruim een jaar geleden koos voor het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht en het Erasmus MC in Rotterdam? Wat is de reden van koerswijziging? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Na het besluit van de voormalig Minister van VWS heeft de NZa op mijn verzoek een impactanalyse uitgevoerd.4 Daaruit kwam voort dat toegankelijkheid en regionale spreiding een belangrijk aandachtspunt was bij de concentratie van deze interventies. Voor uitgebreidere toelichting over mijn afweging verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 16 januari 2023 en de bijgevoegde adviesaanvraag aan de NFU en naar mijn brief over mijn voorgenomen besluit met bijlagen van 13 februari 2023.5
Bent u bekend met het feit dat uw besluit grote gevolgen heeft voor het het UMC Utrecht, met name voor de samenwerking met het Prinses Máxima Centrum dat naast hen zit waar kinderoncologische patiënten worden behandeld en die met enige regelmaat ook met hartproblemen kampen? Bent u bekend met het feit dat uw besluit grote gevolgen heeft voor het het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) voor pasgeboren baby's aangezien in Leiden de meeste operaties bij deze doelgroep worden uitgevoerd?
De impactanalyse heeft in kaart gebracht wat de impact is van concentratie voor de verschillende centra. Daaruit bleek dat elk centrum gevolgen ondervindt wanneer het deze interventies moeten loslaten. Nu een voorgenomen besluit is genomen kan concreet het gesprek worden gevoerd met de betreffende umc’s hoe mitigerende maatregelen deze gevolgen in goede banen kunnen leiden.
Vindt u het niet totaal onwenselijk dat ernstig zieke kinderen naar Rotterdam of Groningen verplaatst moeten worden, hetgeen ingrijpend is, ook voor de ouders en andere familieleden?
Omdat het alleen om concentratie van de hoog specialistische operaties gaat, hoeven de patiënten en hun ouders maar korte tijd in het interventiecentrum te verblijven en kunnen zij voor de nazorg weer terug naar hun eigen ziekenhuis in de eigen omgeving. Vaak gaat het om planbare operaties. De concentratie van deze interventies heeft als doel de kwaliteit van de interventies te verbeteren en de risico’s voor de patiënten te verminderen. Patiëntenorganisaties hebben daarop aangedrongen. Meer dan 80% van de patiënten geeft aan verder te willen reizen als dat nodig is voor een betere kwaliteit van de operatie.6
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.