De mediasituatie in Arabische landen, en in Jemen en Bahrein in het bijzonder |
|
Frans Timmermans (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Deelt u de zorgen dat nu ook in Jemen en Bahrein in reactie op de betogingen het internet van overheidswege zwaar wordt beperkt qua bandbreedte en toegang? Deelt u de zorgen dat burgers en betogers als gevolg daarvan nauwelijks toegang tot informatie meer hebben en nauwelijks meer video en beelden kunnen uploaden, terwijl steeds gewelddadiger op hen wordt ingegrepen1
Wij delen uw zorgen over de beperkingen op toegang tot vrije media en de mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring die in verschillende Arabische landen worden opgelegd.
Deelt u de zorgen dat lokale en onafhankelijke media in Jemen en Bahrein steeds minder in staat zijn de betogingen en gewelddadige overheidsreacties te verslaan, nu mediastations uit de lucht worden gehaald?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de beperkingen voor internationale media, nu in Jemen Westerse journalisten en journalisten van Al Jazeera het land worden uitgezet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het gewelddadige ingrijpen en de mediarestricties in Bahrein en Jemen net zo scherp te veroordelen als in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gewelddadig ingrijpen tegen vreedzame demonstranten, het opleggen van mediarestricties en het beperken van internetvrijheid zijn zware inbreuken op de vrijheid van meningsuiting. Wij veroordelen deze inbreuken waar ze ook ter wereld plaatsvinden.
De verslechtering van de mediavrijheid in Jemen baart niet alleen Nederland maar ook de EU zorgen. Dit is zowel bilateraal als in EU-kader aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. Zo heeft Nederland, bijvoorbeeld, zorg uitgesproken bij de Jemenitische autoriteiten over een voorstel voor een restrictievere nieuwe mediawet. Naar aanleiding van diezelfde wet heeft de EU later gedemarcheerd om zijn zorg te uiten.
De EU ministers van Buitenlandse Zaken hebben zich meerdere malen publiekelijk uitgesproken over de situatie in Bahrein, meest recentelijk op 23 mei jl. Onze collega’s en wij hebben onze zorgen uitgesproken over de arrestaties van personen die hun recht op vrijheid van meningsuiting vreedzaam hebben gebruikt. De autoriteiten zijn opgeroepen hen direct vrij te laten en de mensenrechten te respecteren, inclusief de vrijheid van meningsuiting. Op 15 mei jl. heeft de EU een demarche uitgevoerd bij de Onderminister voor Buitenlandse Zaken, waarbij de zorgen van de EU over mensenrechtenschendingen aan de orde zijn gesteld. Op ons verzoek zijn dezelfde grote zorgen ook bilateraal overgebracht door de Nederlandse ambassadeur te Koeweit in een gesprek met de Onderminister voor Buitenlandse Zaken op 19 mei jl.
Op welke wijze zullen de Verenigde Staten de vrije toegang tot internet in het Midden-Oosten bevorderen, nu minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton middelen heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van internettechnologie en het omzeilen van internetcensuur in onder andere Egypte en Iran?4
Op welke wijze bent u van plan u in te zetten voor het veiligstellen van toegang tot internet in de regio en met name in partnerland Jemen, waar Nederland zich inzet voor democratisering en mensenrechten? Bent u bereid hier met urgentie stappen te ondernemen, voordat de situatie in deze landen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Persvrijheid is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In Jemen wordt gewerkt aan een project ter ondersteuning van de media, gericht op de versterking van een journalistensyndicaat en training van journalisten en NGOs. De voorbereidingen voor dit project worden sinds de repatriëring van de ambassadestaf vanwege de veiligheidssituatie voor zover mogelijk vanuit Den Haag voortgezet.
Daarnaast worden in de regio uit het Mensenrechtenfonds projecten ondersteund gericht op bevordering van mediadiversiteit en internetvrijheid. Voor de bredere inzet van Nederland op de bevordering van internetvrijheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief die u over dit onderwerp zult ontvangen.
Bent u bereid initiatieven voor het ter beschikking stellen van satellietmodems aan burgerjournalisten in die landen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Arabische regio op 28 juni 2011?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Genederbeleid in de Arabische regio |
|
Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
Welke concrete gevolgen voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) heeft de verklaring van u en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton, waarin u stelde dat deze «will lead to concrete joint actions for women»?1 Wanneer wordt duidelijk wat deze concrete acties zijn?
De VS, en vooral minister Clinton, benadrukt stelselmatig dat duurzame democratie zonder participatie van vrouwen niet mogelijk is. Nederland zet zich al jaren in om de positie van vrouwen en meisjes in de regio te versterken en heeft op dit terrein een uitstekende reputatie opgebouwd, die door de VS wordt erkend. De gezamenlijke verklaring van de VS en NL onderstreept het gemeenschappelijk belang dat beide landen aan deelname van vrouwen aan politieke en bestuurlijke besluitvormingsprocessen hechten.
Als uitvloeisel van de verklaring was Nederland vertegenwoordigd bij het bezoek van de Amerikaanse Ambassadeur for Global Women’s Issues Melanne Verveer aan Tunesië (mei 2011) voor overleg met vrouwenorganisaties uit de regio. Een bezoek aan Marokko voor overleg met de autoriteiten staat eveneens op het programma. In juni zal door Nederland en de VS worden deelgenomen aan een ministeriële bijeenkomst van de Community for Democracies (Working Group on Women and Democracy Mentoring) in Vilnius.
Hoe zult u de «areas of collaboration» identificeren waar Nederland en de Verenigde Staten bij bestaande initiatieven een specifieke meerwaarde kunnen leveren? Welke (Nederlandse) NGO’s zult u hierbij betrekken?
In aanvulling op het onder vraag 1 gestelde zullen in de komende tijd nadere afspraken worden gemaakt over hoe verdere samenwerking gestalte krijgt.
Voor de betrokkenheid van Nederlandse Ngo’s zie vraag 3.
Kunt u aangeven wat op dit moment de Nederlandse bijdrage is ter bevordering van vrouwen in de MENA-landen, zowel via multilaterale donoren als via Nederlandse NGO’s die samenwerken met lokale vrouwenorganisaties? Bent u bereid in de kabinetsreactie op de motie Pechtold-Timmermans over het Nederlandse en EU-beleid ten aanzien van de MENA-landen een specifieke genderstrategie mee te nemen?
De Nederlandse financiële bijdrage aan multilaterale donoren is niet geoormerkt voor steun aan vrouwenemancipatie in de MENA regio. Beleidsmatig is Nederland wel betrokken bij het stimuleren van multilaterale activiteiten gericht op het bevorderen van vrouwenrechten.
Steun aan lokale en regionale vrouwenorganisaties wordt verleend via het MDG3 fonds en rechtstreeks door ambassades. Het MDG3 fonds steunt, via ASMA (American Society for Muslim Advancement), Kvinna till Kvinna Foundation, Nobel Women’s Initiative, OWFI (Organization of Women’s Freedom in Iraq), V-Day Egypt (Karama) en het WLP (Women’s Learning Partnership for Rights, Development and Peace) diverse vrouwenorganisaties in de regio.
De door Nederland gesteunde organisatie Karama was de drijvende kracht achter de van 13-15 mei jl. in Cairo gehouden regionale bijeenkomst «The Arab Women’s Movement and the Uprisings». Vrouwenactivisten uit verschillende generaties, verschillende landen, met een religieuze of seculiere achtergrond bespraken hoe te voorkomen dat vrouwen in de transitieperiode weer buitenspel worden gezet. Van belang hierbij is volgens de deelnemers dat politieke participatie van vrouwen niet alleen ondersteuning krijgt binnen ontwikkelingssamenwerking, maar tevens in breder politiek/veiligheidskader.
In Egypte steunt de ambassade het Ishraq project, waarbij een geïntegreerd pakket van diensten wordt aangeboden aan meisjes van 12 – 15 jaar in drie gouvernoraten om hun kansen te vergroten. Daarnaast worden programma’s uitgevoerd om politieke participatie van vrouwen te bevorderen, de juridische positie van vrouwen te versterken, de werklast van plattelandsvrouwen te verminderen, het nationale emancipatiebeleid te versterken en geweld tegen vrouwen te verminderen.
Verder worden door Nederlandse Ngo’s diverse activiteiten ter ondersteuning van vrouwen in de Arabische regio uitgevoerd. Binnenkort zal het departement een bijeenkomst organiseren om een beter overzicht te krijgen van de gezamenlijke inspanningen om positieverbetering van vrouwen in de regio te bevorderen.
Zoals ik ook al zei tijdens het AO RBZ van 19 mei jl. onderschrijf ik ten volle het beleidsvoornemen van HV Ashton en Commissaris Füle om meer aandacht aan gender en vrouwen te besteden in het herziene EU Nabuurschapsbeleid. Hier kom ik nader op terug.
Deelt u de mening dat het in bepaalde MENA-landen van belang is om zo snel mogelijk extra in te zetten op vrouwenrechten cq vrouwenprojecten? Hoe bent u dit van plan te realiseren?
Ja.
Organisaties die gesteund worden door het MDG3 fonds kunnen voor 2011 aanvulling aanvragen. Ik heb voor 2011 € 2 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van vrouwenparticipatie in de Arabische regio en € 1,7 miljoen uit het Mensenrechtenfonds. Voorstellen kunnen tevens worden ingediend voor een bijdrage vanaf 2012 uit FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women), de opvolger van het huidige MDG3 fonds.
Heeft u de Verenigde Staten verzocht om in hun contacten met de Egyptische Supreme Council of the Armed Forces gender op de agenda te zetten? Zo nee, wanneer zult u dit doen?
Mevrouw Clinton heeft tijdens haar bezoek aan Egypte in maart 2011 gesproken met de Supreme Council of the Armed Forces, waarbij dit onderwerp aan de orde kwam.
Bent u bereid middelen ter bevordering van vrouwenparticipatie in de Arabische regio ook ter beschikking te stellen voor de overgangs- en verkiezingsprocessen die reeds nu plaatsvinden in landen als Tunesië en Egypte? Welke middelen zijn dit en hoe snel zijn die beschikbaar?
Deelname van vrouwen aan transitieprocessen, waaronder verkiezingen, is een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid en stabiliteit van democratische staatsvormen. De onder het antwoord op vraag 4 genoemde € 2 miljoen voor vrouwenemancipatie is vooral hiervoor bedoeld. Fondsen zijn op aanvraag beschikbaar en verzoeken kunnen op korte termijn worden behandeld.
Welke rol speelt VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in uw contacten met autoriteiten van MENA-landen?
De ambassades in de regio worden geïnformeerd over de implicaties van VNVR resolutie 1325 en worden geïnstrueerd daar in hun contacten met lokale autoriteiten uitvoering aan te geven.
Zult u het belang van resolutie 1325 in al uw contacten met de autoriteiten van MENA-landen onderstrepen? Bent u bereid alle Nationaal Actieplan (NAP) 1325 partners op te roepen om dit ook te doen? Zo neen, waarom niet?
Ja, in het momenteel in voorbereiding zijnde Nationaal Actieplan 1325 voor de periode 2012 – 2015 zal de uitwerking voor de MENA regio worden meegenomen.
De hoofddirecteur personeel van Defensie die alarm slaat |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Leegloop bij Defensie» en «Hoofddirecteur personeel Defensie slaat alarm»?1
In de artikelen wordt ten onrechte een verband gelegd tussen een brief van de Hoofddirecteur Personeel aan het Sector Overleg Defensie (SOD) over de huidige reorganisatie van de facilitaire dienstverlening en de bezuinigingen in de beleidsbrief van 8 april jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 1).
Met de reorganisatie van de facilitaire dienstverlening worden de staven van de Regionale Militaire Commando’s (RMC staven) van de landmacht opgeheven. De in het artikel aangehaalde brief van 11 april 20112 is aan het SOD gestuurd naar aanleiding van de opschorting van het overleg door de centrales van overheidspersoneel. Als gevolg hiervan worden lopende reorganisaties niet in overeenstemming met de reguliere procedures behandeld. Met de meerderheid van de centrales van overheidspersoneel is overeengekomen dat reorganisatieplannen toch in behandeling worden genomen als, bijvoorbeeld, wordt aangetoond dat er een onevenredig nadeel bestaat voor het personeel.
De brief van 11 april jl. betreft een uitwerking van deze afspraken met de centrales van overheidspersoneel en houdt geen verband met de aangekondigde maatregelen uit mijn brief van 8 april jl.
Er is geen sprake van dat veel van het RMC-personeel Defensie als gevolg van deze reorganisatie verlaat. Er vindt wel een verschuiving van personeel plaats. De vacatures die militairen of burgers bij vertrek achterlaten in organisaties die in een reorganisatietraject verkeren, kunnen moeilijk worden gevuld. Hierdoor is er specifiek bij de RMC-staven sprake van een vullingsprobleem. Spoedige realisatie van deze reorganisatie zorgt voor een oplossing van het gesignaleerde (vullings)probleem.
Deelt u de mening van Hoofddirecteur Personeel Leijh dat de reorganisaties resulteren in grootschalig vertrek van Defensiepersoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat ook mensen met een gegarandeerde baan de organisatie verlaten? Om hoeveel mensen gaat het? Wat doet u eraan om de beste mensen voor Defensie te behouden?
Zoals elke werkgever kent Defensie uitstroom van personeel. Het personeel besluit om uiteenlopende redenen de loopbaan elders voort te zetten. Het is onduidelijk in hoeverre de bezuinigingsmaatregel een doorslaggevende rol speelt. Defensie probeert zo snel mogelijk helderheid te verschaffen over de perspectieven van het personeel. Door juiste en tijdige communicatie wordt getracht zoveel mogelijk gekwalificeerd personeel voor de defensieorganisatie te behouden.
Is het waar dat er geen exacte uitstroomcijfers beschikbaar zijn? Zo nee, kunt u dan een overzicht geven van het aantal Defensiemedewerkers dat het afgelopen jaar de organisatie verliet, uitgesplitst per maand, en uitgesplitst naar militair en burgerpersoneel? Zo ja, wanneer komen deze cijfers en stuurt u deze direct naar de Kamer?
In de onderstaande tabel wordt de uitstroom van militair en burgerpersoneel in 2010 per maand uiteengezet.
Zijn er exacte gegevens over het ziekteverzuim? Zo ja, kunt u dan een overzicht geven van het ziekteverzuim van het afgelopen jaar, uitgesplitst per maand, en uitgesplitst naar militair en burgerpersoneel? Zo nee, wanneer komen deze cijfers en stuurt u deze direct naar de Kamer?
Ja. In de onderstaande tabel wordt het ziekteverzuim van het militair en burgerpersoneel in 2010 per maand uiteengezet. De percentages in de tabel zijn berekend in overeenstemming met de richtlijnen van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het ziekteverzuim betreft geen zwangerschapsverlof.
Is het waar dat het achterblijvende personeel een disproportionele kans loopt om op een burn-out af te koersen? Hoe houdt het ministerie hier rekening mee?
Het is nu niet mogelijk een verband te leggen tussen de aangekondigde bezuinigingsmaatregelen en een mogelijk verhoogd ziekteverzuim. De leidinggevenden en de overige leden van het sociaal medisch team zien zoals altijd toe op de aard en omvang van de belasting van de medewerkers om zo uitval te voorkomen.
Gaat het uws inziens louter om de gevolgen van een reorganisatie uit 2009? Zo ja, welke lessen neemt u mee voor de aankomende taakstelling? Zo nee, hoe verhouden de bezuinigingen zich tot elkaar als het gaat om concrete gevolgen?
Ja. De les van de reorganisatie van de facilitaire dienstverlening is dat er centrale sturing op het gehele reorganisatietraject nodig is als meer dienstonderdelen bij een reorganisatie worden betrokken. Die centrale sturing wordt dan ook gewaarborgd in de komende jaren bij de uitvoering van de maatregelen in de beleidsbrief van 8 april jl.
Het bericht dat het nieuwe belastingregels de economie van Saba en Sint Eustatius ontwrichten |
|
Wouter Koolmees (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het bericht «Saba vreest nekslag»?1
Wat is uw reactie op de strekking van het bericht dat het nieuwe belastingstelsel en andere wet- en regelgeving die per 1 januari 2011 van kracht zijn geworden op de eilanden, leiden tot de ontwrichting van de economieën van Saba en Sint Eustatius?
Klopt het dat de kosten voor levensonderhoud, horeca, brandstof, transport en verscheidene verzekeringen en diensten zijn gestegen, zonder dat er sprake is van een navenante loonstijging? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor de Sabaanse en Statiaanse economie en de mogelijkheden van de bewoners tot adequate levensvoorziening? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Klopt het dat voor ondernemers op Saba en Sint Eustatius de loonkosten met 18.4% zijn gestegen? Wanneer is deze stijging ingegaan?
Klopt het dat deze werkgeverspremie over het brutoloon als een verrassing kwam voor de ondernemers, de Sabaanse overheid als een groot deel van de Nederlandse ambtenaren die op Bonaire gestationeerd zijn? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Op welke manier kunnen stappen ondernomen worden om te zorgen dat het nieuwe belastingstelsel niet de Sabaanse en Statiaanse economie ontwricht? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
De lekkage van benzinedampen bij de ISLA-raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL), Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat vorige week meer dan 1 000 kinderen geen onderwijs hebben kunnen volgen wegens ernstige stankoverlast door de ISLA raffinaderij?12
De mediaberichten spreken inderdaad van dit aantal. Ik kan dat niet bevestigen.
Waardoor is deze stankoverlast veroorzaakt? Klopt het dat er sprake zou zijn van een lekkage van benzinedampen? Wanneer is de stankoverlast geconstateerd? Zijn er voor mens en milieu schadelijke stoffen vrijgekomen?
Ik kan de gevraagde informatie niet vertrekken en zij valt niet onder de informatie waarvoor artikel 68 van de Grondwet geldt. Het is de regering van Curaçao die verantwoordelijk is voor het milieubeleid, voor de uitvoering daarvan door de relevante Curaçaose overheidsinstanties en voor de informatieverstrekking naar het Curaçaose parlement en de bevolking.
Wanneer waren er meetgegevens voorhanden over de luchtkwaliteit ter plaatse? Gaven deze meetgegevens aanleiding om handhavend op te treden? Zo ja, is daartoe ook overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat meer malen per jaar tot evacuatie van scholen en omwonenden wegens door de ISLA veroorzaakte stankoverlast moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk indien scholen moeten worden ontruimd door overlast veroorzaakt door een bedrijf.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van alternatieven voor de ISLA raffinaderij? In hoeverre worden de afspraken rond het SEI op dit moment nageleefd? Op welke wijze wordt het gevolg van de door de ISLA raffinaderij veroorzaakte verontreiniging verwerkt in de nota Caribische Natuur?
In januari van dit jaar heb ik met Curaçao in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de toekomstvisie op de raffinaderij:
De afspraken die in januari van dit jaar omtrent het SEI zijn gemaakt worden tot nu toe nageleefd.
Het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland voor de periode 2011–2016 betreft alleen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het natuur- en milieubeleid op Curaçao, Aruba en Sint Maarten is een autonome verantwoordelijkheid en daardoor primair een aangelegenheid van regering en parlement aldaar.
Bent u van mening dat de handhaving van de aan de ISLA raffinaderij gestelde voorwaarden met het oog op het uitblijven van een adequate bestuurlijke reactie op de frequente, voor mens en milieu schadelijke uitstoot een Rijksaangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
De regering van Curaçao heeft meermalen aangegeven dat het de geldende milieunormen wat betreft de uitstoot door de raffinaderij zal handhaven. Zulks is ook door middel van een rechterlijke procedure afgedwongen. Ik zie geen aanleiding het milieubeleid op Curaçao tot Koninkrijksaangelegenheid te maken.
Bent u bereid om de regering van Curaçao te vragen welke stappen zij onderneemt in reactie op deze recente ontwikkelingen?
De situatie betreffende de raffinaderij is een terugkerend onderwerp in mijn besprekingen met de regering van Curaçao. Tijdens mijn meest recente reis heb ik mij laten informeren over de huidige situatie en de bezorgdheid van de Tweede Kamer omtrent de milieuaspecten overgebracht. Deze zorgen worden overigens – zoals ook blijkt uit de meegestuurde brief – gedeeld door de Curaçaose regering.3
De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Een militair complex in Zaanstad |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Bent u bekend met het Hembrugterrein, een voormalig militair complex dat deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam, aan de ZaanIJoevers van de gemeente Zaanstad?
Bent u voornemens om op dit, aan de Dienst Domeinen toebehorende terrein, nog Defensie activiteiten te gaan ontplooien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het Hembrugterrein, als onderdeel van «the European Route of Industrial Heritage», cultuurhistorisch, landschappelijk en ecologisch waardevol is, en dat de rijksmonumenten op dit terrein optimaal behandeld moeten worden?
Wat bent u voornemens op korte, middellange en lange termijn te gaan doen aan voorkoming van (verdere) verpaupering van het terrein, waaronder de rijksmonumenten?
Gaat u op de korte, middellange en lange termijn initiatieven ontplooien die tot doel hebben de zware bodemvervuiling te saneren? Zo nee, waarom niet?
Is het mogelijk het terrein te verkopen aan de gemeente Zaanstad, zodat deze het kan herbestemmen en ontwikkelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
Het kiesrecht voor de Eilandsraad van niet-Nederlanders |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Op welke wijze heeft u de desbetreffende verantwoordelijken in het Caribisch deel van het Koninkrijk formeel op de hoogte gebracht van de gevolgen van de uitspraak in de zaak Santana voor de verkiezingen van de eilandraad op 2 maart aanstaande?1
Het eilandsbestuur van Bonaire, dat immers partij was in deze zaak, heeft mij direct na de uitspraak (op 10 januari 2011) geïnformeerd en mij de uitspraak toegezonden. Nog dezelfde dag heeft het ministerie van BZK contact opgenomen met de ambtenaren die bij elk van de eilanden verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de verkiezingen. Op dinsdag 11 januari 2011 heeft een videoconferentie plaatsgevonden met ambtenaren van het eiland Bonaire om na te gaan wat de gevolgen van de uitspraak zouden zijn en hoe met die gevolgen omgegaan zou kunnen worden. Sint Eustatius en Saba zijn op 10 januari van de uitspraak op de hoogte gesteld. Ook de dagen erna is er informatie verstrekt aan de ambtenaren van de openbare lichamen.
Het ministerie van BZK heeft, gelet op de uitspraak van het Hof, geregeld dat drie openbare lichamen de beschikking hebben gekregen over een update in de module verkiezingen van de PIVA om de juiste selectie van de kiesgerechtigden te kunnen maken. Tevens is gezorgd voor technische ondersteuning daarbij. De betreffende programmatuur is op 18 januari 2011 succesvol bij alle drie de openbare lichamen geïnstalleerd. Daarnaast is de brief die ik aan uw Kamer (Kamerstuk 2010–2011, nr 32 500 IV, nr. 25) heb gestuurd, via de Rijksdienst Caribisch Nederland, overhandigd aan de gezaghebbers.
Net als de gemeenten in Nederland ter voorbereiding op de provinciale statenverkiezingen hebben de bestuurscolleges van de openbare lichamen een circulaire ontvangen ter voorbereiding van eilandsraadsverkiezingen waarin ook wordt ingegaan op de gevolgen van de uitspraak Santana.
Op welke wijze worden alle EU-burgers en ook overige vreemdelingen van 18 jaar en ouder die meer dan vijf jaar onafgebroken legaal verblijven in Nederland (inclusief Bonaire, Saba en Sint-Eustatius) en die derhalve het recht hebben aan de eilandraadsverkiezingen deel te nemen indien zij ingezetenen zijn van het desbetreffende openbaar lichaam voor elk openbaar lichaam afzonderlijk tijdig achterhaald en geïnformeerd? Indien dit niet lukt, welke problemen voorziet u en wat gaat u hier aan doen?
Direct na bestudering van de uitspraak, te weten op 11 januari 2011, is geadviseerd om zo snel mogelijk een (aanvullende) publicatie uit te laten gaan over de kiesgerechtigheid voor de eilandsraadsverkiezingen (eerder was door de gezaghebbers al openbaar gemaakt wie kiesgerechtigd waren voor de komende eilandsraadverkiezingen). Een concept tekst voor een dergelijke publicatie is op 14 januari 2011 door het ministerie van BZK aan de betrokken ambtenaren van de drie openbare lichamen verstrekt.
Verder wordt aan de vraag wie kiesgerechtigd zijn aandacht besteed in voorlichtingscampagne die in mijn opdracht wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN). Er zijn op alle eilanden meermalen in diverse bladen advertenties verschenen die kiezers er op wijzen dat zij, indien zij menen dat zij ten onrechte geen stempas hebben ontvangen, alsnog contact kunnen opnemen met de openbare lichamen om hun kiesgerechtigheid vast te stellen. Ook op de webpagina over de eilandsraadsverkiezingen van de RCN, in voorlichtingsprogramma’s over de verkiezingen op tv en in een huis aan huis verspreide folder komt dit punt aan de orde.
Is het waar dat de Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba (PIVA) niet de verblijfstitel registreert? Indien dit niet het geval is, op welke wijze kan dan vastgesteld worden dat iemand vijf jaar onafgebroken in Nederland (inclusief de BES-eilanden) heeft verbleven? Zo nee, op welke wijze wordt beoordeeld of zij inderdaad stemgerechtigd zijn?
In de PIVA kan, net als in de Nederlandse GBA, de verblijfstitel geregistreerd worden. Vernomen is dat de eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius in het verleden deze categorie in de PIVA niet hebben ingevuld. Het eilandsbestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van de kiesgerechtigheid van vreemdelingen die zijn opgenomen in de bevolkingsadministratie. Dit kan men onder meer doen door terug te gaan naar de brondocumenten die men heeft overlegd bij inschrijving (inschrijving is immers alleen mogelijk indien de vreemdeling aantoont op dat moment rechtmatig op het eiland te verblijven), door de IND te raadplegen, danwel door zelf contact op te nemen met de betrokken vreemdelingen om na te gaan of deze over documenten beschikt op grond waarvan de kiesgerechtigheid kan worden vastgesteld.
Op welke wijze is de IND betrokken bij het achterhalen van de verblijfsstatus van een niet-Nederlander? Heeft de IND voldoende capaciteit om, waar nodig, de eilanden te ondersteunen in dit proces? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit proces in goede banen te leiden?
Zoals hierboven aangegeven kan het eilandsbestuur dan wel de vreemdeling zelf, een beroep doen op de IND-unit Caribisch Nederland bij het achterhalen van de verblijfsgegevens. De vreemdeling die ooit een periode rechtmatig verblijf in het Europese deel van Nederland heeft gehad, kan door tussenkomst van de IND-unit Caribisch Nederland een beroep doen op de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie. Deze persoon moet zich wenden tot de IND-unit Caribisch Nederland om een verzoek om een bericht omtrent toelating in te dienen. De IND-unit Caribisch Nederland zal vervolgens dit verzoek doorsturen naar de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie.
De IND heeft voldoende capaciteit om de eilanden te ondersteunen in dit proces uitgaande van een gering aantal van dit soort verzoeken.
Bent u van mening dat de niet-Nederlanders voldoende tijd hebben gehad zich te organiseren in partijvorm en zichzelf verkiesbaar te stellen, gezien het feit dat de uitspraak van het Hof op 10 januari plaatsvond en de termijn om aanspraak te maken op het passief kiesrecht 18 januari verliep? Zo nee, hoe beoordeelt u de geldigheid van de eilandsraadverkiezingen in het geval deze wordt aangevochten?
De uitspraak van het Hof heeft alleen betrekking op het actieve kiesrecht en heeft tot gevolg dat artikel Ya 14 Kieswet over het actieve kiesrecht buiten toepassing moet worden gelaten. De regeling met betrekking tot het passieve kiesrecht die vastligt in artikel 11 van de Wolbes is door de uitspraak niet gewijzigd. Dit betekent dat alleen Nederlanders zitting kunnen nemen in de eilandsraad. Uitsluitend de zittende eilandsraad, in het kader van het geloofsbrievenonderzoek van de nieuw gekozen leden, kan oordelen over de geldigheid van de eilandraadsverkiezingen (artikel V 4, eerste lid Kieswet).
Kunt u aangeven hoeveel niet-Nederlanders die nu alsnog kiesgerechtigd zijn, Spaanstalig zijn?
De bevolkingsadministratie bevat slechts gegevens over de nationaliteit van kiesgerechtigden, niet over hun taalvaardigheid. De eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius hebben mij laten weten dat Saba momenteel 923 kiesgerechtigden telt waarvan naar schatting 80 Spaanstalig, Sint Eustatius telt 2 135 kiesgerechtigden waarvan naar schatting 200 Spaanstalig. Ik kan niet aangeven waarop de eilandsbesturen deze schatting hebben gebaseerd. Bonaire telt 10 154 kiesgerechtigden, waarvan 157 uit landen van de Europese Unie en 197 overige vreemdelingen. Bonaire geeft aan niet in te kunnen schatten hoeveel van hen Spaanstalig zijn.
Wat is uw mening over het feit dat vrijwel alle voorlichting over de verkiezingen plaatsvindt in het Nederlands, Engels en Papiaments?
De voorlichtingscampagne die in mijn opdracht door de RCN wordt uitgevoerd, is in het Nederlands, Engels en Papiaments. Ik breng in herinnering dat in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is besloten om de informatie voor kiezers over de wijze van stemmen ook te verstrekken in het Papiaments en het Engels. Ik wijs u er op dat de rijksvoorlichtingscampagne voor de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen, waarbij ook niet-Nederlanders kiesgerechtigd zijn, uitsluitend in het Nederlands is.
Overigens staat het de eilandsbesturen volledig vrij om voorlichting te geven over de verkiezingen in andere talen.
Kunt u aangeven welke verschillen – zoals de verkiezingsdag en de openingstijden van de stembureaus – bestaan tussen de wijze waarop de afgelopen verkiezingen werden georganiseerd en de komende eilandsraadverkiezingen?
Uitgangspunt bij het wetgevingsproces, waar uw Kamer mee heeft ingestemd, is geweest dat de Nederlandse Kieswet integraal van toepassing zou zijn en dat alleen waar dit op grond van artikel 1, tweede lid van het Statuut is toegestaan, afwijkingen mogelijk zijn. Dergelijke afwijkingen zijn op grond van dit artikel alleen mogelijk met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, het insulaire karakter, het kleine oppervlakte, de bevolkingsomvang, de geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Als gevolg hiervan worden de kiezers in Bonaire, Saba en Sint Eustatius geconfronteerd met wijzigingen, zoals andere openingstijden, een andere dag van stemming, het gebruik van de stempas, de noodzaak tot registratie van politieke partijen, het niet verstrekken van het kiezersregister aan politieke partijen, het stemmen in een willekeurig stemlokaal, de mogelijkheid om schriftelijke en onderhandse volmachten te geven en het afwijkende stembiljet. In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is het feit dat er wijzigingen zouden gaan optreden uitdrukkelijk behandeld.
Welke gevolgen verwacht u dat deze verschillen zullen hebben? Hoe beoordeelt u deze?
De veranderingen zijn het gevolg van het feit dat de Kieswet integraal van toepassing is verklaard op de eilandsraadsverkiezingen. Alle verkiezingen, dus ook de verkiezing van de eilandsraden, worden door het ministerie van BZK geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zal ik, samen met de uitkomst van de evaluatie van de verkiezingen van provinciale staten, aan de Kamer doen toekomen.
Is het waar dat het op de eilanden gebruikelijk was logo’s, kleuren en foto’s toe te staan op de verkiezingsbiljetten – mede in verband met het grote aantal laaggeletterden – maar dat dit nu niet het langer is toegestaan in verband met Nederlandse wetgeving?
Ja. Ik memoreer dat dit punt ook aan de orde is geweest in het Algemeen Overleg van 9 december 2010 over de inrichting van het verkiezingsproces. We hebben onder meer gesproken over het voorgenomen onderzoek naar een nieuw model stembiljet. Ik heb toen (zie pagina 21 van het verslag van het AO) aangegeven dat het vorige kabinet al had geconstateerd dat foto’s en logo’s een middel kunnen zijn om het laaggeletterden mogelijk te maken om zonder hulp te stemmen. In Caribisch Nederland werd daar al gebruik van gemaakt, maar op grond van de huidige Kieswet is het gebruik van logo’s, kleuren en foto’s niet mogelijk.
Deelt u de mening dat dit grote veranderingen zijn en dat die niet het gevolg zijn van veranderde omstandigheden op deze eilanden?
Bent u bereid te bezien op welke wijze – binnen het huidig wettelijk kader – aan deze bezwaren tegemoet kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe worden deze verkiezingen geëvalueerd? Worden deze verkiezingen ook gemonitord?
Bent u bereid op basis van het verloop van deze verkiezingen – indien nodig – het vigerend wettelijk kader aan te passen om tegemoet te komen aan evidente knelpunten?
Bent u bereid, gezien de korte termijn tot de verkiezingen, deze vragen voor het Krokusreces te beantwoorden?
Het was niet mogelijk het antwoord binnen de gestelde termijn te geven omdat voor het antwoord op vraag 6 informatie moest worden ingewonnen bij de openbare lichamen.
Het bericht dat de postbezorging op de BES eilanden in gebreke blijft door onduidelijkheid over postcodes |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Kent u het bericht «Post voor BES-eilanden gaat zoek»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Klopt het dat de BES-eilanden (nog) niet over een postcode beschikken die aansluit bij de nieuwe staatkundige verhouding die sinds 10 oktober 2010 is ingegaan?
Het klopt dat Caribisch Nederland niet beschikt over postcodes zoals deze in Nederland gebruikelijk zijn.
Het invoeren van een postcode – gelijk aan de situatie in Nederland – is aan de concessiehouder voor de postlevering op Caribisch Nederland in casu Nieuwe Post.
Begin dit jaar is er door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist. Daartoe zijn afspraken gemaakt die in de loop van 2011 moeten leiden tot het vereiste kwaliteitsniveau. Bekeken zal worden of een mogelijke invoering van postcodes kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en welke kosten daaraan verbonden zijn. Tevens zal de bredere toepassing van de postcode (ander gebruik van postcodes dan voor postbezorging) ten behoeve van andere instanties daarbij worden betrokken. Nieuwe Post brengt nu een en ander in kaart.
Klopt het dat de adressering Caribisch Nederland (nog) niet herkenbaar is voor de postbezorgingbedrijven en daardoor leidt tot het niet of met ernstige vertraging bezorgd worden van de post?
De Universal Postal Union (UPU) is begin oktober 2010 door mijn ministerie geïnformeerd over de staatkundige wijzigingen van de Nederlandse Antillen en de nieuwe benaming voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Binnen het (internationale) UPU Post Code Systeem staan op dit moment alleen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangeduid als BES (de internationale adressing code voor de eilanden). Ik zal de UPU het verzoek doen in dit code systeem de benaming «Caribisch Nederland/Dutch Caribbean» toe te voegen en deze additionele benaming wereldwijd onder de postbezorgingbedrijven bekend te maken.
Er is nu sprake van een overgangssituatie waarin het mogelijk is dat er vertraging zal optreden met de bezorging van de post.
Ik zal tevens Nieuwe Post N.V. verzoeken om hun internationale klanten over deze wijziging te informeren om er voor te zorgen dat deze wijziging in hun systemen wordt doorgevoerd.
Wat is uw oordeel over het niet tijdig kunnen voldoen aan sancties of betalingsverplichtingen aan de Nederlandse overheid als gevolg van vertraagde bezorging? Hoe gaat u deze problematiek oplossen?
Voor zover mij bekend heeft het door u geschetste probleem zich nog niet voorgedaan. Mocht dit probleem zich onverhoopt toch voordoen dan zal ik voor dat specifieke geval bezien of rekening moet worden gehouden met de omstandigheid van de vertraagde bezorging.
Zoals aangegeven bij het antwoorden op de vragen twee en drie, zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van de postlevering te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist en zullen de nodige stappen worden gezet om te komen tot bekendheid bij postleveringsbedrijven en klanten van de juiste adressering.
Ziet u mogelijkheden deze problematiek op korte termijn aan te pakken zodat de postbezorging op de eilanden weer op orde komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen drie en vier zal ik de UPU en de concessiehouder Nieuwe Post verzoeken meer bekendheid te geven aan de veranderde situatie met betrekking tot de BES-eilanden.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland voor verbetering vatbaar is. Dat was ook al zo toen de Nederlandse Antillen nog bestonden. Zoals gezegd zullen daarvoor de nodige stappen door Nieuwe Post moeten worden gezet.
Zijn er andere praktische problemen voor de bevolking van de BES-eilanden die zich voordoen dan wel worden voorzien ten gevolge van de nieuwe bestuurlijke verhouding? Zo ja, wat doet zich voor en wat wordt hiertegen ondernomen?
Ik verwijs u hiervoor kortheidshalve naar de passage «Caribisch Nederland» in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) van 8 februari jl. (Kamerstuk 32 500 IV, nr. 30) waarin de minister van BZK ten aanzien hiervan een uiteenzetting geeft.
De brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Zijn er onomkeerbare stappen genomen in de aanschafprocedure van de brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine, die naar verwachting eind 2012 in gebruik zal zijn?
De brugsimulatoren voor het Koninklijk Instituut voor de Marine worden in overeenstemming met de reguliere verwervingsprocedures bij Defensie aangeschaft. De procedure is nagenoeg voltooid. Vanwege de geldigheidstermijn van het aanbod in de offerte is de tekening van het contract op korte termijn voorzien.
Klopt het dat de tenderspecificatie voor de brugsimulatoren 472 eisen stelt, en daarmee de trainingseisen van de International Maritime Organisation (IMO) ver overschrijdt? Zo ja, waarom heeft u gekozen voor aanvullende eisen?
De brugsimulatoren zullen niet alleen worden gebruikt voor de opleiding en training van militairen om veilig te kunnen varen in overeenstemming met de civiele eisen van de International Maritime Organisation (IMO). De simulatoren zullen ook worden gebruikt voor trainingen ten behoeve van militaire operaties. Hiervoor gelden aanvullende eisen.
Bent u van mening dat een simulator, conform de eisen van het IMO, goedkoper kan worden aangeschaft als Defensie uitwijkt naar alternatieven voor de simulatoren waar zij zich nu op richt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle openbare informatie omtrent de aanbestedingsprocedure, en uw bijbehorende keuzes?
De aanbestedingsprocedure is begonnen met een openbaar verzoek tot informatie (Request for Information) waarin een algemene omschrijving van de behoefte was opgenomen. Omdat de uitvoering van het project bijzondere veiligheidsmaatregelen vereist, is de opdracht niet Europees aanbesteed. Dit is in overeenstemming met de regelgeving op dit gebied.
Defensie heeft een selectie uitgevoerd op grond van zowel civiele als militair-operationele criteria. Alle deelnemers aan de aanbestedingsprocedure waren van deze criteria op de hoogte. Uiteindelijk heeft Defensie gekozen voor de aanbieder met de economisch meest voordeligste inschrijving, die bovendien voldoet aan de eisen van Defensie.
Drugshandel en diefstal bij DMO |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?1
Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?
Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?
Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?
Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?
Is het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?
Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?
In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?
Het bericht dat door fouten bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) persoongegevens van studenten onbeveiligd inzichtelijk waren |
|
Wassila Hachchi (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door een fout studiegegevens onbeveiligd inzichtelijk waren?1
Ik betreur dit incident in hoge mate. Bij de beveiliging van persoonsgegevens mag simpelweg niets misgaan en gebruikers van het internetportaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moeten altijd kunnen rekenen op een betrouwbaar systeem. Temeer omdat de dienstverlening van DUO via dit portaal sterk toeneemt.
Kunt u aangeven wat de aard van de fout was waardoor studie- en persoonsgegevens op straat kwamen te liggen?
De fout is veroorzaakt door een technisch probleem in het programma dat klanten gebruiken om hun persoonlijke gegevens in te zien en te wijzigingen («Mijn DUO»). Het technische probleem deed zich voor toen een grote groep studenten in korte tijd tegelijk wilde inloggen. Deze overbelasting heeft ertoe geleid dat de gegevens van een andere klant werden getoond.
Is het probleem inmiddels opgelost?
Direct nadat het probleem bekend was, is de toegang tot «Mijn DUO» tijdelijk gesloten en is een onderzoek gestart naar de oorzaak van het probleem. Uit dit onderzoek bleek dat sinds het vergroten van de capaciteit van dit portaal half oktober de fout kan optreden bij een grote toeloop op het kanaal. Als korte termijn oplossing is o.m. de toegang tot «Mijn DUO» gereguleerd (dat wil zeggen dat het maximaal aantal klanten dat tegelijkertijd kon inloggen beperkt werd). Hiermee was een tijdelijke oplossing gerealiseerd.
Vervolgens is gewerkt aan de structurele oplossing van het probleem. In dat kader heeft een nadere analyse van het probleem plaatsgevonden, is een oplossing voor het probleem gevonden en deze is na grondig testen donderdag 11 november doorgevoerd. Tevens is de beperking in de toegang opgeheven.
In voorbereiding is nog het inbouwen van een extra check om te waarborgen dat de gegevens die getoond worden bij de klant horen die de gegevens heeft opgevraagd. De performance van het kanaal mijn DUO wordt nauwlettend gevolgd en het probleem heeft zich niet opnieuw voorgedaan.
De studenten die door de fout zijn geraakt hebben per omgaande een mail ontvangen met excuses en een uitleg.
Wat doet u eraan om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen?
Er is inmiddels opdracht gegeven om een externe audit uit te voeren naar de technische oorzaken. De audit kan tot aanbevelingen leiden om dit soort problemen te voorkomen. Daarnaast zijn in oktober dit jaar de voorbereidingen getroffen om de verouderde systemen voor studiefinanciering van DUO te vernieuwen, om ook voor de toekomst het sterk toenemende aantal studenten die via de elektronische weg gebruik wil maken van de dienstverlening een betrouwbaar systeem te kunnen bieden.
Is het u bekend of dit probleem met DigiD zich ook bij andere organisaties voordoet?
Het probleem voor studenten is niet veroorzaakt door DigiD. Het probleem had te maken met een fout in de applicatie van «Mijn DUO».
De wervingscampagne van het Rijk terwijl grootschalige bezuinigingen en inkrimpingen op het ambtenarenapparaat zijn aangekondigd |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het Rijk werft weer, voor 58 vacatures?»1
Ja.
Is het waar dat het Rijk onlangs een nieuwe campagne is gestart voor de werving van personeel?
De huidige arbeidsmarktcampagne van de Rijksoverheid loopt sinds september 2007. In die periode zijn er gemiddeld twee campagneperioden per jaar geweest. De campagne richt zich zowel op werving als positionering van de Rijksoverheid als werkgever. Omdat het aantal vacatures bij de Rijksoverheid sterk is teruggelopen is de campagne sterk versoberd. In de eerste twee weken van december zal er online nog een kleine campagne gevoerd worden, gericht op positionering van de Rijksoverheid als werkgever; daarna houdt deze campagne op. Begin 2010 is een nieuwe arbeidsmarktstrategie voor de Rijksoverheid geformuleerd, die rekening houdt met veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid. Het contract met de uitvoerder van de huidige campagne is per 1 november afgelopen. Er is recent een Europese aanbesteding afgerond om een contract met een nieuwe partij voor de komende jaren af te sluiten. Samen met deze nieuwe uitvoerder wordt gewerkt aan een passende nieuwe arbeidsmarktcampagne.
Hoe verhoudt de doelstelling om het imago van het Rijk als werkgever in stand te houden zich tot de realiteit van aangekondigde bezuinigingen en inkrimpingen van het personeelsbestand van het Rijk?
Het blijven investeren in de positionering en imago van het Rijk als werkgever vereist voor de lange termijn permanente aandacht. Weliswaar is op de korte termijn slechts een beperkt aantal vacatures te verwachten, maar op de lange termijn zal het Rijk weer beroep moeten doen op de arbeidsmarkt. Wanneer het Rijk daar nu niet herkenbaar blijft als aantrekkelijk en onderscheidend werkgever, is in de toekomst een grote investering nodig om het imago weer van af het begin op te bouwen.
Is, alle argumentatie van de campagnemanager van Expertisecentrum Arbeidsmarktcommunicatie Rijk meegenomen, een campagne met posters op treinstations gepast indien er maar 58 vacatures op de site van de Rijksoverheid staan en een groot aanbod aan vacatures voorlopig niet verwacht kan worden?
Zoals het antwoord op vraag 2 al aangeeft, is deze imagocampagne van het Rijk niet gericht op de werving voor vacatures, maar op positionering van de Rijksoverheid als werkgever.
Deelt de mening dat met, het oog op de grootschalige bezuinigingen op het aantal ambtenaren, deze campagne een onjuiste suggestie wekt bij het publiek over werkmogelijkheden bij het Rijk en het daarmee ongepast is op deze wijze zichtbaar te willen blijven als aantrekkelijke aanbieder op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Een grote werkgever dient op zijn minst zichtbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is relevant op welke wijze dit zal gebeuren. Dit is onderdeel van de nieuwe arbeidsmarktcommunicatiestrategie van de Rijksoverheid, die begin 2010 is geformuleerd. Deze strategie vormt de richtlijn bij de uitwerking van een nieuwe arbeidsmarktcampagne voor de Rijksoverheid, zodat veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid daarbij worden betrokken.
Op welke termijn denkt u dat er bij het Rijk weer veel vacatures te vinden zijn gelet op het in het artikel aangevoerde argument dat de overheid zichtbaar moet blijven zodat werknemers het Rijk snel weten te vinden op het moment dat er weer veel vacatures te vinden zijn? Waar baseert u deze verwachting dit op?
Op grond van de samenstelling van het personeel bij het Rijk eind 2009 zal de grote uittocht bij het Rijk op grond van pensionering zijn hoogtepunt bereiken na 2020. Ter illustratie: tot 2015 zullen naar verwachting gemiddeld ruim 1 200 mensen per jaar met pensioen gaan. In de periode 2015 tot 2020 gaat het om ruim 3 000 mensen en in de periode na 2020 is dat naar verwachting opgelopen tot gemiddeld 4 000 per jaar. Daarbij is rekening gehouden met verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 in 2020. Daarnaast zal uiteraard ook normale uitstroom plaatsvinden. Vooral het feit dat jongere ambtenaren een kortere verblijfsduur in de rijksdienst hebben dan hun oudere collega’s maakt, dat werving van vooral jongeren noodzakelijk blijft.
Verwacht u over vier of vijf jaar dat er hoge nood bij het Rijk zal ontstaan vanwege het vertrek van een groot aantal ambtenaren in verband met het behalen van pensioengerechtigde leeftijd? Zo ja, waar baseert u deze verwachting op?
Op grond van de resultaten, vermeldt in de beantwoording van vraag 6 verwacht ik over vier of vijf jaar nog geen hoge nood vanwege het vertrek van grote aantallen ambtenaren. Wel zal vanaf die tijd het aantal ambtenaren dat met pensioen gaat jaarlijks flink stijgen. Of dit tot hoge nood leidt is mede afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden bij de voorliggende bezuinigingstaakstelling en van de samenstelling van het personeelsbestand van afzonderlijke diensten.
Kunt u inzicht bieden in de verwachte kostenpost die de beoogde leegloop gaat opleveren wat betreft de dan uit te zetten wervingstrajecten? Hoe verhouden deze kosten zich tot de door het kabinet beoogde bezuiniging op en inkrimping van het ambtenarenapparaat?
Dat is moeilijk te zeggen. Het hangt af van de wervingsmethoden en de wervingskosten op dat moment.
Hoe zorgt u er voor dat talentvolle ambtenaren die relatief kort bij het Rijk werken behouden worden, zodat zij over vier of vijf jaar kunnen doorstromen naar de vacante functies?
Ook in tijden van krimp is behoud van kwaliteit van groot belang. Binnen de mogelijkheden die het sociaal flankerend beleid biedt zal zoveel mogelijk geprobeerd worden (jonge) talentvolle medewerkers uit de bedoelde categorie voor het Rijk te behouden. Overigens blijkt uit onderzoek dat jongere werknemers zich anders gedragen op de arbeidsmarkt, ze hechten minder aan vaste banen en zijn sneller mobiel. Het zou dus kunnen dat zij eerder reageren op de verwachte krimp door zich te oriënteren op werken buiten het Rijk.
Een vermeende inspectie van Nederlandse militairen aan een ziekenhuis in Tarin Kowt |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Kent u de artikelen «Faux pas in Uruzgan» en «We zijn hier niet trots op» uit de Groene Amsterdammer?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Is het waar dat op 12 april 2009 gewapende Nederlandse militairen het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt hebben betreden? Zo ja, wat is de reden geweest?
Begin april 2009 was informatie ontvangen dat gewonde vijandelijke strijders in het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt en het nabijgelegen Health Training Center van de Afghan Health and Development Services aanwezig zouden zijn. Bovendien was bekend dat vijandelijke strijders in Afghanistan in voorkomend geval onder dreiging van geweld medische behandeling afdwingen of zich medicijnen toe-eigenen. Op grond van deze informatie hebben Nederlandse militairen op 12 april 2009 een bezoek gebracht aan het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center, waarbij onder meer het ziekenhuis is betreden. Alvorens het ziekenhuis binnen te gaan, hebben de militairen daartoe toestemming gekregen van de aanwezige staf van het ziekenhuis. Bij het bezoek waren vrouwelijke militairen en militaire artsen aanwezig. Tijdens het bezoek hebben de desbetreffende militairen de normale gang van zaken in het ziekenhuis zo min mogelijk verstoord.
Nederland hecht sterk aan een goede samenwerking met het ziekenhuis en het Health Training Center. De regering betreurt dat het bezoek bij de betrokken instanties een negatieve indruk heeft gemaakt. Na het bezoek zijn er klachten ontvangen over de handelwijze van de Nederlandse militairen. De klachten zijn onderzocht en er zijn enkele deels gegrond verklaard. Het betrof het niet vooraf aankondigen van het bezoek, het zeer kort betreden van de vrouwenvleugel van het ziekenhuis en het forceren van het hangslot van een kast. Naar aanleiding van deze conclusies zijn enkele relevante procedures aangescherpt. Bovendien is de Task Force Uruzgan met de betrokken instanties in overleg getreden om de constructieve relaties en het vertrouwen te bestendigen. Er was geen sprake van schending van het internationaal recht.
Is het waar dat zij hierbij ziekenhuispersoneel en/of andere mensen in het ziekenhuis onder schot hebben gehouden?
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van dhr. Khan Agha Miakhil, dat er geen sprake was van een «rondleiding» onder zijn begeleiding, maar van dwingend binnentreden van Nederlandse militairen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de gebeurtenis kenmerken als een inval, een inspectie, een bezoek of een rondleiding?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze gebeurtenis niet aangemerkt als een incident? Hebben Nederlandse militairen in Afghanistan vaker gewapenderhand ziekenhuizen betreden, en zo ja, zijn deze handelingen gerapporteerd?
De gebeurtenissen zijn intern gemeld conform de daarvoor geldende procedures. Nederlandse militairen hebben in Afghanistan nooit gewapenderhand een civiel ziekenhuis betreden. Wel zijn bij het betreden van het ziekenhuis van Tarin Kowt wapens mee naar binnen genomen. Dit is overigens niet in strijd met het internationaal recht.
Is het waar dat tegelijk met de gebeurtenis bij het ziekenhuis het kantoor van de Afghaanse NGO AHDS werd omsingeld en doorzocht? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er gebeurde? Hoe zou u deze gebeurtenis kenmerken? Wat is de relatie tussen de genoemde gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden uws inziens deze handelingen zich tot de Vierde Conventie van Genève?
De handelingen van Nederlandse militairen in Uruzgan op 12 april 2009 waren niet in strijd met de Vierde Conventie van Genève of enig ander onderdeel van het internationaal recht.
De Nederlandse regering hecht groot belang aan het internationaal recht. De Nederlandse krijgsmacht handelt ook in Afghanistan binnen de kaders die het internationaal recht stelt. Noch de Vierde Conventie van Genève noch enig ander onderdeel van het internationaal recht verbiedt het inspecteren of bezoeken van ziekenhuizen. Het is tevens toegestaan in voorkomend geval gewonde vijandelijke strijders te arresteren, onder de voorwaarde dat hun de noodzakelijke medische hulp niet wordt ontzegd. Bij het bezoek van het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center op 12 april 2009 zijn overigens geen personen gevangen genomen.
Over een afgelaste opleiding voor bijna 470 aspirant-militairen. |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Defensie de opleidingen en banen van 467 aspirant-militairen heeft afgezegd?1
De opschorting van de opkomst van een groep toekomstige militairen werd noodzakelijk door een combinatie van factoren die in belangrijke mate het gevolg zijn van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Doordat de werving is aangetrokken komen, na het goed doorlopen van de keuring, meer mensen in aanmerking voor een aanstelling als militair. Tegelijkertijd is het aantal afvallers tijdens de initiële opleidingen gedaald en hebben minder militairen vrijwillig ontslag genomen. In april werd duidelijk dat deze ontwikkelingen ingrepen vergden aangezien de beschikbare budgetruimte voor personeel niet is gewijzigd. De staatssecretaris heeft de beperking van de instroom in algemene zin aangekondigd tijdens het algemeen overleg Personeel van 20 april 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 129).
Bij het bezien van alle consequenties en alternatieven bleek het onontkoombaar de opkomst van deze groep, die de opkomstbrief al had ontvangen, uit te stellen. De betrokken toekomstige militairen zijn hierover in juli telefonisch en schriftelijk geïnformeerd. De maatregel behelst geen contractbreuk, maar uitstel van de geplande opkomstdatum.
Niettegenstaande de maatregelen is er nog steeds ruimte om militairen aan te stellen en blijven ook de wervingsinspanningen overeind. Bij aanstellingen krijgen de personeelscategorieën waarin sprake is van structurele tekorten voorrang. Dit betreft vooral technische en geneeskundige functies.
Wanneer werd duidelijk dat er voor deze nieuwkomers geen plek was? Binnen hoeveel dagen werden de nieuwkomers ingelicht?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er juridische belemmeringen om een deel van deze aspirant-militairen door te laten stromen naar de circa 3000 openstaande vacatures? Zo neen, bent u bereid zich in te zetten voor dergelijke trajecten?
Het gaat in deze kwestie niet zozeer om juridische belemmeringen, maar om de noodzaak binnen het desbetreffende budget te blijven.
Op welke manier wordt bijgehouden hoeveel ruimte Defensie heeft om mensen aan te nemen?
De personele vulling wordt maandelijks gerapporteerd aan de ambtelijke en politieke leiding van Defensie. Ook wordt per kwartaal, voor zover de personele vulling daartoe aanleiding geeft, een specifieke rapportage opgesteld. Dit zijn de momenten waarop tot bijsturing kan worden besloten.
Verder worden per defensieonderdeel in een apart forum maandelijks de vacatures, de personeelsbehoefte en de financiële ruimte onder de loep genomen.
Is de problematiek van deze casus ontstaan doordat het systeem niet goed is toegepast, of vanwege een omissie in het systeem? Bent u in het laatste geval bereid concrete wijzigingen door te voeren die dergelijke problemen in de toekomst voorkomen?
Ondanks de regie op de totale personele keten zijn de processen die hiermee gemoeid zijn niet probleemloos op elkaar af te stemmen. Daarvoor is de dynamiek in die processen te verschillend. Prognoses van de ontwikkeling van de personele sterkte en van de daaraan gekoppelde budgettaire realisatie zijn niet altijd gemakkelijk te maken. Uiteraard werkt Defensie voortdurend aan de verdere verbetering van informatie, prognoses en relevante deelprocessen.