Het bericht dat het bellenscherm tegen plastic zwerfafval te duur zou zijn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bellenscherm in IJssel te duur»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het budget voor dit project was? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is?
Er was 400.000 begroot voor deze pilot als onderdeel van de gezamenlijke aanpak plastic zwerfafval in rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222). Om deze pilot in de IJssel bij Kampen te realiseren is intensief samengewerkt met The Great Bubble Barrier, CLEAR RIVERS, Deltares en combinatie BAM van den Herik. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie hiervan, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk was dan de begrote 400.000. Zo zou het vangsysteem toegepast worden op de hele breedte van een dynamische rivier gedurende een jaar onder verschillende omstandigheden. Dit vroeg om een robuuster systeem en extra engineering. Ook bleken er meer middelen nodig te zijn voor de monitoring van de effectiviteit en de effecten van het vangsysteem op bijvoorbeeld vismigratie. Er kunnen geen eenduidige uitspraken gedaan worden over het afnemen van de kosten op termijn, omdat de pilot niet tot uitvoering is gebracht.
Heeft u bij de kosten-baten afweging ook de milieukosten die veroorzaakt worden door plastic dat in de oceaan terechtkomt, meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Veel is nog onbekend over het effect van (micro)plastics in het milieu. Daarom is het bijvoorbeeld nog niet eenduidig te zeggen wat de precieze milieukosten hiervan zijn. Het staat echter buiten kijf dat plastic niet thuis hoort in het milieu en dus ook niet in het water. Daarom zet het kabinet in op het sluiten en verduurzamen van de kunststofketen en specifiek met het beleidsprogramma microplastics op onder andere het voorkomen van zwerfafval in rivieren. Op land richt het beleid zich op preventie van zwerfafval, bijvoorbeeld door de implementatie van de Single Use Plastics-richtlijn en de invoering van statiegeld op kleine plastic flesjes. Ook het verbod op gratis plastic tasjes draagt bij aan het voorkomen van de milieuvervuiling die ontstaat door zwerfafval.
Ook zet het kabinet in op het verminderen van marien zwerfvuil in de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), en lopen er verschillende Green Deals met stakeholders om dit doel ook te bereiken.
Kunt u aangeven of het tekort veroorzaakt werd door structurele kosten waarvan ook niet aannemelijk is dat deze op termijn afnemen of door kosten die te verwachten zijn bij een innovatieve startup?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u overwogen om belangrijke veroorzakers van zwerfafval, zoals de verpakkingsindustrie en de drankproducenten te vragen het tekort op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze pilot is een initiatief van het Rijk geweest om inzicht te krijgen in de mogelijkheden om plastics op te ruimen en te verwerken als beheerder van de Rijkswateren.
Heeft u vanuit het Rijk overwogen het tekort op te vangen? Zo ja, waarom heeft u daartoe niet besloten? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Ja. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie van het systeem, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk is dan er beschikbaar is. Gezamenlijk is vervolgens gezocht naar extra financieringsbronnen en manieren om de kosten te drukken. Zo is gekeken of de duur van de pilot korter kon, en zijn de mogelijkheden verkend bij het ministerie, Rijkswaterstaat en de Provincie Overijssel. Helaas hebben deze inspanningen niet tot een oplossing voor het tekort geleid. Er is daarom besloten deze pilot niet te starten. Wij verwijzen u ook naar het nieuwsbericht op de website van Rijkswaterstaat (https://zwerfafval.rijkswaterstaat.nl/actueel/nieuws/nieuws/2020/pilot-plastic-afvangen-verwerken-ijssel-stopt/).
Hoe is het stopzetten van deze proef te rijmen met uw ambitie om de plastic soep te bestrijden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het stopzetten van deze proef te heroverwegen?
Het besluit om de pilot niet uit te voeren is met zorgvuldigheid genomen en er is geen aanleiding tot een andere afweging te komen. Tijdens de voorbereiding van de pilot zijn waardevolle inzichten opgedaan over de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het afvangen en verwerken van plastic uit een rivier als de IJssel. Partijen werken momenteel samen om de belangrijkste lessons learned te rapporteren. De rapportage wordt binnenkort beschikbaar gesteld. Wij zullen de Kamer hierover nader informeren.
Naast de pilot in de IJssel worden onder de gezamenlijke aanpak van plastic zwerfafval in de rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222) meerdere pilots met vangsystemen en circulaire verwerking van het afgevangen plastic zwerfafval uitgevoerd, waarmee we inzicht krijgen in de potentie van deze aanpak. Zoals aangegeven in de kamerbrief is de aanpak erop gericht om verdere verspreiding van macro- en microplastics in het milieu te voorkomen. Hiervoor is het nodig de problematiek van macro- en microplastics in de rivieren in kaart te brengen (monitoringmethodiek), welke technologieën voorhanden zijn om het op te ruimen en andere interventiestrategieën te ontwikkelen. Naast de pilot met vangsystemen wordt ingezet op een bronaanpak gericht op gedragsbeïnvloeding van de gebruikers van de rivieren en op de ontwikkeling van een monitoringsystematiek.
Het Openbaar Vervoer |
|
Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer (OV) een publieke dienst is en dat we moeten zorgen dat deze voor mensen zoveel mogelijk bereikbaar blijft?
Ik vind het belangrijk dat iedereen die is aangewezen op het openbaar vervoer daar gebruik van kan maken. Daarom zet ik samen met de sector alles op alles om er voor te zorgen dat juist de mensen die aangewezen zijn op het OV ook onder de huidige omstandigheden op een veilige en verantwoorde manier met het OV kunnen reizen.
Deelt u de mening dat de term «pretreiziger» geen recht doet aan al die mensen die er voor kiezen om van het OV gebruik te maken, omdat ze geen auto hebben en/of omdat ze bewust kiezen voor de milieuvriendelijkste vorm van vervoer?
Zoals u weet ben ik groot liefhebber en voorstander van het reizen met het openbaar vervoer. Door de COVID-19 maatregelen was de capaciteit in het OV in de periode vóór 1 juni helaas zeer beperkt. Sinds 1 juni rijdt de NS met een maximale inzet van materieel en personeel en een zo normaal mogelijke dienstregeling. Samen met de alle partijen in de OV-sector doe ik er alles aan om het OV beschikbaar te houden voor de mensen die hier op aangewezen zijn.
Is bij het vaststellen van het OV-protocol vooral gekeken naar de belangen van de OV-bedrijven, forenzen en werkgevers of naar de belangen van iedereen in het OV?
Het protocol is een gezamenlijk document dat door alle vervoerders, concessie-verlenende overheden, ProRail, in aanwezigheid van reizigersorganisatie Rover en de vakbonden, in het Nationaal OV Beraad (NOVB) is vastgesteld. Het protocol maakt stapsgewijs meer mobiliteit weer mogelijk, waarbij veiligheid en gezondheid van het OV-personeel en de reiziger voorop staat. Alle belangen zijn hierbij meegewogen.
Zijn behalve werkgevers, vakbonden en reizigersorganisaties ook vertegenwoordigers van studenten en mensen met een beperking betrokken bij het maken van de afspraken over het OV? En zijn de studentenbonden betrokken bij de afspraken over collegetijden?
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook reizigers met een hand bewogen rolstoel die op de brug of op de plank een duwtje nodig hebben om in de trein te komen.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Mijn inzet hierbij is dat wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid in de uitvoering van de maatregelen van het OV-protocol en dat het voorzieningenniveau voor mensen met een beperking zo veel mogelijk terug gaat naar het niveau van voor de crisis. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden.
Wordt de spreiding van studenten in het OV bereikt middels gespreide aanvangstijden van onderwijsinstellingen of met beperkingen van de OV-studentenkaart?
De spreiding wordt bereikt door middel van gespreide aanvangs- en eindtijden van de onderwijsactiviteiten. Verder blijft ook voor studenten de algemene oproep om zo veel mogelijk te lopen of gebruik te maken van de fiets en drukte te vermijden.
Hoe ziet de begeleiding eruit van reizigers met een beperking? Krijgen zij dezelfde extra service als gebruikelijk? Hoe verhouden afstandsregels zich tot deze mensen? Mogen hulpmiddelen zoals rolstoelen, looprekjes, aangepaste fietsen enzovoort wel mee?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. In het OV-protocol dat ik op 14 mei heb vastgesteld1, is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook de reiziger met een beperking. Voor deze laatste doelgroep wordt in overleg met vervoerders en belangenbehartigers van mensen met een beperking goed vinger aan de pols gehouden en waar nodig zullen aanvullende maatregelen worden genomen om de toegankelijkheid van het OV te borgen.
NS Reisassistentie is per 1 juni weer volledig beschikbaar, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Als er, om in- en uitstappen te versimpelen, geen fietsen meer mee mogen in de trein, kan dan de OV-fiets standaard worden toegevoegd als reisproduct voor alle OV-chipkaart-houders? Is het mogelijk om af te spreken dat OV-fietsen tijdelijk ook op een ander station mogen worden ingeleverd?
Het huren van een OV-fiets kan altijd door iedereen op de persoonlijke OV-chipkaart worden toegevoegd (middels eenmalige registratie op het persoonlijke OV-chip account). Mensen kunnen op bijna 300 locaties maximaal twee fietsen huren per account. Het inleveren van fietsen bij een ander station dan waar die fiets is gehuurd is mogelijk, maar hier zijn wel kosten aan verbonden (€ 10 per keer). Aan het terugbrengen van fietsen naar hun oorspronkelijke locatie zijn namelijk ook voor NS kosten verbonden, is logistiek complex en vraagt capaciteit. De inzet is er momenteel op gericht om alle fietsenstallingen weer te openen, inclusief de servicepunten. Met de vervoerders is afgesproken om lopende de maand juni te evalueren, en te kijken of en wanneer het weer mogelijk zou kunnen worden om de fiets in de trein mee te nemen.
Is er gekeken naar de inzet van touringcars en andere vervoersmiddelen om het reguliere OV te ontlasten? Welke andere manieren ziet u om de capaciteit in het OV te vergroten?
In samenwerking tussen vervoerders, ProRail, concessieverleners, reizigersorganisaties en vakbonden is het OV protocol opgesteld om maatregelen in de OV sector vast te leggen. Hierin is afgesproken dat vervoerders met de maximale inzet van materieel en personeel streven naar een zo normaal mogelijke dienstregeling per 1 juni. Met maatwerkoplossingen zorgen vervoerders ervoor dat vraag en capaciteit maximaal op elkaar aansluiten. Indien nodig maken vervoerders hier ook gebruik van de inzet van andere touringcars om de capaciteit te vergroten.
Welke maatregelen wilt u nemen om het gebruik van de (elektrische) fiets te stimuleren om het OV te ontlasten?
De belangrijkste maatregel om het OV te ontlasten is het inzetten op spreiding. Door goed te spreiden wordt piekdrukte voorkomen en kunnen er door de dag heen meer mensen op een veilige manier van het OV gebruik maken.
Ten aanzien van de (elektrische) fiets zet ik het huidige fietsbeleid voort, gericht op meer mensen op de fiets naar het werk. Daarnaast maak ik afspraken met onderwijsinstellingen om het OV te ontlasten. Ik heb dit al gedaan voor de onderwijssectoren die (nu en binnenkort) open zijn: leerlingen komen zoveel mogelijk te voet of op de fiets naar school. Met VNO-NCW en MKB-Nederland ben ik in gesprek over spreiden van drukte op (lokale) wegen naar diverse bestemmingen zoals horeca. Fietsstimulering maakt onderdeel uit van deze gesprekken. In communicatie-uitingen vanuit het Rijk wordt zoveel mogelijk gestuurd op lopen en fietsen.
Klopt het, dat op dit moment mensen met een beperking maar zeer beperkt ondersteuning krijgen via Reisassistentie? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Op welke manier wordt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking gewaarborgd? Wanneer komen er aanvullende afspraken binnen het OV protocol zodat het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport ‘The burning question’ van Tearfund en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden en de verantwoordelijkheid van multinationals die dit plastic produceren. |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «The Burning question» van de organisatie Tearfund1 en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden door onder andere NOS2, Nederlands Dagblad3 en The Guardian?4
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit bovengenoemd rapport over de impact die het verbranden van het plastic afval heeft op het klimaat en de gezondheid van de inwoners van landen waarnaar het plastic wordt geëxporteerd dat door vier grote consumentenmerken (Coca-Cola, PepsiCo, Nestlé en Unilever) wordt geproduceerd? Deelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De schadelijke gevolgen van (plastic) afval in het milieu voor biodiversiteit en klimaat zijn belangrijke redenen om in te zetten op de transitie naar een circulaire economie, hier in Nederland, in Europa en in de rest van de wereld. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen de risico’s voor mens en milieu, zoals de schadelijke gevolgen van plastics, in hun waardeketen in kaart brengen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. De verantwoordelijkheid voor de (ongecontroleerde) verbranding van plastic afval in ontwikkelingslanden ligt niet alleen bij de genoemde verpakkende bedrijven. Overheden hebben ook een rol in het creëren van een adequate infrastructuur voor afvalverwerking. Bij gebrek aan een dergelijke infrastructuur hebben consumenten geen duurzaam handelingsperspectief.
Wat is uw reactie op de oproep door Tearfund om bedrijven het aantal plastic producten te laten rapporteren, te verminderen, te recyclen en veilig te verwerken? In hoeverre zal aan deze oproep gehoor gegeven worden door afspraken en maatregelen die volgen uit het Plastic Pact en de Europese Green Deal?
Ik kan mij vinden in de aanbeveling van Tearfund om meer aandacht te besteden aan de mogelijkheden voor bedrijven om te investeren in reductie en hergebruik, eventueel ondersteund door (nationale) hergebruiksdoelstellingen, naast publieke en private investeringen in recycling om te voorkomen dat plastic afval verbrand, gestort of geëxporteerd wordt. Meer transparantie in de product- en materiaalstromen is hierbij zeker welkom. Ook marktprikkels die stimuleren om meer en beter te recyclen en opnieuw te gebruiken helpen daarbij, onder meer door stelsels van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Dit is het beleid waar ik voor sta en dat ook in lijn is met de Europese Green Deal en het Europese Actieplan Circulaire Economie. Naast het verbeteren van regelgeving zet ik in op het bevorderen van innovatie in partnerschap tussen bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en de overheid. Daar zijn het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact en de New Plastics Economy Global Commitment goede voorbeelden van. Met de in het nationaal en Europees Pact opgenomen ambitieuze doelen wordt richting gegeven aan innovaties en worden bedrijven aangemoedigd om te innoveren en investeren in betere recycleerbaarheid, minder onnodig gebruik en meer hergebruik, en tot slot meer recycling en toepassing van het recyclaat. De inzet van Nederland is om snel tot concrete resultaten te komen, onder meer via werkgroepen binnen deze pacten en om succesvolle innovaties te delen met private en publieke partners. Deze pacten zijn weliswaar vrijwillig maar niet vrijblijvend. Partijen hebben daarom afgesproken om jaarlijks in het kader van de monitoring te rapporteren over acties, resultaten en de impact daarvan. Hiermee kan de voortgang worden gemeten en kunnen achterblijvers geïnspireerd worden goede praktijken over te nemen.
Bent u bereid om in contacten met de partnerlanden te bezien hoe het gebruik van plastic tegengegaan kan worden?
Plastics horen niet in het milieu. Met verbranding worden grondstoffen verspild en onnodig broeikasgassen uitgestoten. In mijn contacten met partnerlanden in Europa en daarbuiten richt ik mij op het tegengaan van onnodig gebruik en op meer hergebruik van plastic. De plastic kringloop moet en kan gesloten worden. Kennis en innovaties kunnen gedeeld, opgeschaald en verspreid worden. Daarbij maak ik ook gebruik van het «Platform for Accelerating the Circular Economy» (PACE) en het daaruit voortgevloeide initiatief van het «Global Plastic Action Partnership» (GPAP).
Bent u bereid om te onderzoeken of de onderzochte landen kunnen worden ondersteund in het recyclen van plastic afval met de kennis en kunde die hiermee in Nederland is opgedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) in om onder meer via de ambassades en de Stichting Holland Circular Hotspot (HCH) de Nederlandse expertise te delen in landen waar de wil en inzet aanwezig is om de plastic kringloop te sluiten en waarbij wij Nederlandse bedrijven in positie kunnen brengen om hun innovaties in het buitenland te verwaarden. In Nigeria en Senegal zijn in 2020 bij de ambassades 2020 pilottrajecten gestart om met het bestaande instrumentarium meer bij te dragen aan de transitie naar een circulaire economie. Verder verbind ik Nederlandse initiatieven aan die van anderen in de eerdergenoemde netwerken als PACE en GPAP en sluit Nederland aan bij de ambities die de Europese Commissie in de Green Deal en het nieuwe Actieplan Circulaire Economie heeft opgenomen om een leidende rol in de wereld te willen spelen, onder meer met de Global Circular Economy Alliance.
Bent u bereid om ontwikkelingsorganisaties die zich inzetten voor afvalverwerking in lokale contexten te ondersteunen, zij het financieel of materieel, in navolging van de Britse DFID die € 6,8 miljoen heeft gealloceerd voor afvalverwerking in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe dan, zo nee, waarom niet?
Voor projecten gericht op afvalverwerking wordt het financieringsinstrumentarium voor BHOS ingezet, zoals de Private Sector Development Toolkit (PSD), het Dutch Green Growth Fund (DGGF) en Develop2Build. Via deze instrumenten worden projecten gefinancierd die bijdragen aan het verbeteren van de infrastructuur voor afvalverwerking in onder andere Indonesië en Tanzania.
In 2019 was de oproep van het SBIR Innovatiefonds gericht op het vinden van circulaire innovaties voor snelgroeiende steden in ontwikkelingslanden. Via dit fonds worden 5 ondernemers ondersteund om de haalbaarheid te onderzoeken van innovaties die bijdragen aan de plasticproblematiek in Ivoorkust, Senegal, Marokko en Ghana.
Nederland is met Denemarken verder een van de drijvende krachten en financiers achter «P4G» (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2030), een internationaal initiatief dat beoogt via publiek-private partnerschappen in ontwikkelingslanden business cases op te schalen rond de SDG’s en de doelstellingen van het akkoord van Parijs. Verschillende van deze partnerschappen richten zich op plastics en de verwerking daarvan, onder andere in Kenia, Indonesië en Zuid-Afrika.
Bent u bereid maatregelen te treffen die de export van plastic afval uit Nederland tot een minimum beperken? Bent u bereid maatregelen te treffen die waarborgen dat de export van eventueel resterend plastic afval alleen gebeurt naar landen waar een geschikte afvalverwerkingscapaciteit aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober jl.5 heb aangegeven, vindt het kabinet het exporteren van moeilijk te recyclen (plastic) afval naar landen buiten de EU niet wenselijk. Vorig jaar hebben meer dan 180 landen waaronder Nederland tijdens het COP14 van het Verdrag van Bazel een voorstel aangenomen om verscherpte administratieve eisen te stellen aan transport van plastic afval vanuit de OESO-landen naar niet-OESO-landen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval vanuit de EU naar niet-OESO-landen mag worden geëxporteerd. Daarnaast heeft Nederland tijdens de G20 over circulaire economie en plastic zwerfafval de problemen rond de export aan de orde gesteld en ook bij mijn collega-bewindslieden in Europa heb ik aandacht gevraagd voor de noodzaak om tot een toename van de recyclingcapaciteit in Europa te komen.
Klopt het dat in Nederland enkele miljoenen tonnen recylebaar plastic afval verbrand wordt? Om hoeveel plastic afval gaat het precies? Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de recyclingcapaciteit voor plastic afval op dit moment onderbenut wordt? Heeft u inzicht in de (financiële) afwegingen van de gemeenten om te kiezen voor verbranding van afval in plaats van recycling van afval? Bent u bereid een verbrandingsverbod in te voeren per 2022? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In Nederland wordt jaarlijks circa 2.000 kton plastic op de markt gebracht, circa 1.700 kton (= 1,7 miljoen kg) afgedankte plastics wordt vervolgens aangeboden voor verbranding of recycling. In Nederland wordt een relatief hoog percentage plastics gerecycled in vergelijking met andere landen, maar een toenemende vraag naar recyclaat en dus de mogelijkheid om een verdere verschuiving van plastic verbranding naar recycling tot stand te brengen, is nodig om de kringloop te sluiten. De plastic recyclingcapaciteit wordt immers niet zozeer onderbenut, maar de afzet van het recyclaat stagneert als gevolg van de lage olieprijzen en vraaguitval bij de industrie (zoals de automotive).
Het is daarom belangrijk om op korte en lange termijn vast te houden aan gestelde doelstellingen en minimumnormen en standaarden voor afvalverwerking zoals genoemd in het Landelijk Afvalbeheerplan, het activiteitenbesluit, het Besluit beheer verpakkingen en vrijwillige afspraken zoals in het Plastic Pact NL. De recycling van plastics wordt gestimuleerd door middel van verschillende wettelijke normen en verwerkingsstandaarden. Voor gescheiden ingezameld en recyclebaar afval geldt de minimumstandaard recycling. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid. Alleen in het geval van een calamiteit kan een bevoegd gezag een tijdelijke uitzondering op deze minimumstandaard toestaan, zoals ook beschreven in de calamiteitenpassage van het LAP. De COVID-19-crisis voldoet aan de definitie van een calamiteit zoals bedoeld in het LAP. Dat heb ik aan gemeenten en andere betrokkenen in het afvalbeheer laten weten. De uitzonderingen worden overigens per geval beoordeeld en het ministerie dient hierover te worden geïnformeerd. In 2020 moeten producenten van verpakte producten er zorg voor dragen dat 50% van de kunststof verpakkingen voor recycling wordt aangeboden. Deze norm blijft ondanks corona van kracht en daarmee wordt de recycling van plastic verpakkingsafval op de kortere termijn gewaarborgd.
Ik voer een verkenning uit naar een verbod op het verbranden van recyclebaar afval. De verkenning zal moeten uitwijzen op welke manier een dergelijk verbod al dan niet tot stand zou kunnen komen. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de resultaten van deze verkenning. Zoals aangekondigd in mijn brief dd. 17 april jl. aan uw Kamer6, zal ik de komende tijd met bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurlijke partners de stappen richting 2050 in beeld brengen om te komen tot een toekomstbestendig afvalbeheersysteem richting een circulaire economie.
De toegankelijkheid voor mensen met een handicap in het openbaar vervoer in het licht van de coronacrisis |
|
Vera Bergkamp (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de zorgen van mensen met een handicap over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer in het licht van de coronacrisis?
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassingen in het openbaar vervoer ten behoeve van het houden van anderhalve meter afstand, waarbij rolstoelplekken worden opgeofferd?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig, waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. Op 14 mei1 heb ik het protocol «verantwoord blijven reizen in het OV» vastgesteld, verder: OV-protocol. Hierin is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook voor de reiziger met een beperking.
Bent u het met de vragenstellers eens dat het van groot belang is dat het openbaar vervoer toegankelijk blijft voor mensen met een handicap, ook onder de huidige maatregelen die zijn ingezet om de coronacrisis te bestrijden? Zo ja, hoe garandeert u dat deze mensen zo veel als mogelijk gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer?
In het OV-protocol is opgenomen dat de gemaakte afspraken voor iedere reiziger van toepassing zijn, dus ook de reiziger met een beperking.
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Die reguliere ondersteuning kan in deze bijzondere omstandigheden extra belangrijk zijn. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden. Hierin zal ik ook ingaan op de uitvoering van de moties Schonis/Van der Graaf en Laçin c.s., die bij genoemd debat zijn ingediend en aangenomen2.
De Minister van VWS heeft voorts in zijn brief3 van 6 mei jongstleden aangegeven dat hij samen met de cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte werkt aan een (meer integrale) actieagenda voor mensen met een beperking of chronische ziekte voor de korte en langere termijn. De knelpunten die deze doelgroep kan tegenkomen in de anderhalvemeter-samenleving, zoals de behoefte aan nabijheid maar ook de wens om volop te kunnen meedoen, zullen hier ook in worden meegenomen. Ook is mobiliteit in dit verband in algemene zin benoemd. Doel is om, in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, onevenredige schade, uitsluiting en achterstand van mensen met een beperking of chronische ziekte vanwege COVID-19 te kunnen voorkomen en op te heffen.
Hoe zorgt u ervoor dat mensen die bij het reizen afhankelijk zijn van een begeleider of personeel op een verantwoorde wijze gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er gezorgd dat mogelijke veranderingen in de fysieke omgeving van het openbaar vervoer in voldoende mate duidelijk zijn voor mensen met een visuele beperking en eventueel hun hulp- of assistentiehond?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt ervoor gezorgd dat de benodigde faciliteiten voor mensen met een handicap om zich op een station te verplaatsen – zoals een lift – toegankelijk blijven, ook indien er andere looproutes gestimuleerd worden op een station?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt er omgegaan in de communicatie met doven en slechthorenden die mogelijk afhankelijk zijn van liplezen, ook als men veel gebruik gaat maken van mondneusmaskers?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het mogelijk dat mensen met een handicap ook gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer als zij afhankelijk zijn van verschillende vormen van openbaar vervoer die op elkaar afgestemd en op maat geregeld zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u verder zetten om de mobiliteit van gehandicapten tijdens de coronacrisis te waarborgen?
De landelijke brancheorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) werkt op dit moment aan een protocol voor het zorgvervoer dat ook met relevante partijen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden, wordt afgestemd. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat ook mensen met een beperking die aangewezen zijn op zorgvoervoer op een veilige en verantwoorde manier kunnen reizen.
Bent u bereid met Ieder(in) en andere betrokken partijen in overleg te gaan om knelpunten te inventariseren en mogelijke oplossingen voor mensen met een handicap in het openbaar vervoer op te stellen?
Ja. Bij het in beeld brengen van de impact van het OV-protocol op mensen met een beperking en aanvullende maatregelen zijn Ieder(in), de Oogvereniging en Rover betrokken.
De voorspellingen over toe- of afname van files en mogelijke verschuivingen naar individueel vervoer |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «forse toename files na crisis»1 en het bericht «Maakt de auto een wedergeboorte»?2
Ja.
Kent u de analyse en verwachting van onder andere emeritus hoogleraar Henk van Zuylen van TU Delft en ANWB dat de files fors zullen toenemen als na de coronacrisis de samenleving weer op volle toeren gaat draaien? Kent u de analyse en verwachting van mobiliteitsexpert Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven dat de auto een flinke herwaardering gaat beleven en autobezit zal toenemen? En kent u de analyse en verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Kim) dat het totale wegverkeer in heel Nederland pas in 2025 weer voorbij het niveau van 2019 komt?3 Hoe verklaart u het verschil in deze analyses? Kunt u aangeven welke analyse het meest waarschijnlijk is?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyses. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft met behulp van een model de gevolgen voor de verkeersprestatie ingeschat. Deze inschatting is mede gebaseerd op scenario’s van het Centraal Planbureau die betrekking hebben op de economische effecten van het coronavirus voor de korte termijn (2020–2021). Bij de overige uitspraken lijkt er sprake van expert judgement. Hier valt ook niet te herleiden of deze uitspraken zich richten op de korte- of middellange termijn. Om deze reden zijn deze analyses niet goed te vergelijken. Ik kan dus ook niet aangeven welke prognose het meest plausibel is.
Deelt u de analyse en verwachting dat men na de intelligente lock-down gaat kiezen voor individueel vervoer zoals auto en fiets in plaats van collectief vervoer zoals trein, tram en metro?
De analyses die ik tot nu toe heb gezien lijken erop te wijzen dat, zolang de COVID-19 situatie voortduurt, er sprake is van een relatieve toename van het individueel vervoer. Dit is aan de ene kant het gevolg van een beperktere capaciteit van het openbaar vervoer (vanaf 1 juni ongeveer 40%). Aan de andere kant lijkt er ook sprake van een grotere vraag naar individueel vervoer, bijvoorbeeld omdat mensen grote groepen willen mijden en personen uit verschillende huishoudens niet meer samen mogen reizen. Daarnaast zie ik dat een groot deel van de vervoersbewegingen niet meer plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat mensen thuiswerken. Daardoor is het absolute aantal vervoersbewegingen met de auto, de fiets en lopend momenteel nog kleiner dan voor de crisis.
Klopt het bericht dat onderzoeken in China laten zien dat het opheffen van beperkende maatregelen onmiddellijk gevolgen heeft voor de mobiliteit waarbij de files allemaal terug kwamen en zelfs sterker dan in maart 2019? Zo ja, wat zegt deze analyse over de verwachte verkeersstromen in Nederland na het opheffen van de beperkte maatregelen?
Ja, dit lijkt het geval te zijn. De onderzoeken laten zien dat er vanaf maart een herstel van het wegverkeer in een aantal grote steden in China zoals Beijing en Shanghai te zien is, waarbij de niveaus van de hoeveelheid verkeer van 2019 worden gehaald. Mogelijke factoren die daaraan bij hebben gedragen zijn het tolvrij maken van het omvangrijke netwerk van tolwegen gedurende een periode van ruim twee maanden en de terugloop van het gebruik en ook capaciteit van het openbaar vervoer in diezelfde periode. De structuur van het Chinese vervoerssysteem verschilt op tal van punten van het Nederlandse en een één-op-één vergelijking is daarom niet te maken. Ik voer hiervoor eigen analyses uit (zie ook het antwoord op vraag4. Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid op zijn website een bericht geplaatst over de ontwikkelingen in China, waarin het ingaat op tal van aspecten. Ten slotte volg ik ook de ontwikkelingen in andere landen nauwgezet.
Kunt u aangeven of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat scenario’s in kaart heeft gebracht van de verwachte verkeersstromen voor de komende jaren na het versoepelen van de beperkte maatregelen, gedifferentieerd naar vervoersmodaliteiten (auto, fiets, trein en tram/bus) en mogelijke verplaatsing van ov-reizigers naar de auto of op de fiets tijdens de spits? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat deze worden opgesteld en met de Kamer worden gedeeld?
Ja, hier werken we aan. In april ben ik met de eerste modelberekeningen gestart, op basis van de inzichten op dat moment (bijvoorbeeld een fors gereduceerde OV-capaciteit).
De komende periode blijf ik modelberekeningen uitvoeren, bijvoorbeeld om de effecten van openstellingen van sectoren in te schatten. Daarbij teken ik aan dat het verkennende analyses betreft op basis
van o.a. verkeersmodellen waarbij de lange termijneffecten van de huidige crisis op dit moment nog moeilijk in te schatten zijn. De uitkomsten leunen dus sterk op
aannames en die zullen gedurende de COVID-19 situatie steeds worden aangepast. Bovendien wijkt de praktijk in deze onzekere situatie al snel af van modeluitkomsten.
Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de belangrijkste uitkomsten.
Naast modelstudies zet ik ook in op monitoring. Er wordt dagelijks bekeken hoe het verkeersbeeld op de weg en het reizigersgedrag op het
spoor zich ontwikkelen. Daardoor ben ik van eventuele problemen snel op de hoogte en kan ik, waar dat zinvol en uitvoerbaar is, maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welk beleid u aan het voorbereiden bent om ervoor te zorgen dat zo goed mogelijk kan worden ingespeeld op de veranderingen qua vervoerstromen door de coronacrisis?
Samen met andere wegbeheerders, diverse maatschappelijke organisaties, vervoerders, belangenorganisaties, andere departementen werk ik o.a. aan beleid met betrekking tot beperking van belasting van het mobiliteitssysteem en in het bijzonder het OV, spreiding en stedelijke mobiliteit. Over het weer opschalen van het OV vanaf 1 juni is uw kamer 14 mei geïnformeerd. Deze opschaling is essentieel voor het weer deels op gang brengen van de maatschappij. Via monitoring op landelijk en lokaal niveau volg ik de effecten van de maatregelen en de ontwikkelingen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van VWS 6 mei jl., zijn de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM verzocht een advies uit te brengen aan het kabinet. Het kabinet heeft deze partijen advies gevraagd over hoe het gebruik van de auto en het OV de komende maanden beperkt en in goede banen geleid kan worden. De Denktank Coronacrisis zal met name ingaan op de sociale gevolgen van thuiswerken en de voorwaarden om goed thuis te kunnen werken. Het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM is gevraagd hoe mobiliteitsstromen kunnen worden beperkt en in goede banen geleid kunnen. Hierbij is expliciet aandacht gevraagd voor de verschillende modaliteiten. Het advies van de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM wordt 1 juni uitgebracht, en zal openbaar worden gemaakt.
Hoe kijkt u naar de analyse van de Rabobank die aangeeft dat 43 procent volledig vanuit huis zou kunnen werken?4 Welke kansen ziet u hierin qua beperking van files?
Ik heb deze analyses met interesse bekeken. Ik zie dit als een steun in de rug om afspraken te gaan maken met werkgevers, zodat we voor de toekomst de positieve lessen van de huidige situatie kunnen benutten (zie ook het antwoord op vraag6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers om afspraken te maken over (gedeeltelijk) thuiswerken van werknemers zodat de druk op de spits ontlast wordt?
Ja, het uitgangspunt blijft immers zo veel mogelijk thuiswerken. Samen met de Minister van EZK zal via VNO-NCW en MKB-Nederland ingezet worden op verstandig gebruik van mobiliteit en op spreiding.
Bent u in overleg met bijvoorbeeld de Fietsersbond of met decentrale overheden om te kijken hoe mensen veilig op de fiets naar hun werk kunnen gaan? Ziet u mogelijkheden voor maatregelen om mensen te stimuleren om op korte afstanden met de fiets te gaan?
Ja. Samen met de decentrale overheden en in afstemming met maatschappelijke organisaties zoals de Fietsersbond is het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld. Fietsmaatregelen maken onderdeel uit van dit protocol. Gezamenlijk zetten wij ons in via diverse communicatiemiddelen en -kanalen mensen op te roepen korte afstanden bij voorkeur te voet af te leggen en als dat niet kan de fiets te pakken.
Kunt u een update geven hoe het staat met de uitvoering van de plannen om de spits in de trein te verlagen door studenten zoveel als mogelijk te spreiden via het verschuiven van lestijden van hogescholen en universiteiten?
Om onnodige studievertraging te voorkomen komt er per 15 juni ruimte voor onderwijsactiviteiten die online niet afdoende te verzorgen zijn. Het gaat om tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten. Het aantal reisbewegingen zal naar verwachting maximaal 20% ten opzichte van pre-Corona zijn. Ten aanzien van het OV hebben de sectorraden voor mbo en ho in overleg met vervoerders, OCW en IenW zich aan de volgende uitgangspunten gecommitteerd:
Ook kijken we samen met onderwijskoepels en vervoerders naar afspraken met het oog op de periode na 1 september. Daarbij worden ervaringen van de komende weken meegenomen.
Kunt u aangeven wat uw verwachting is over het gebruik van parkeerplekken in steden? Zullen deze kunnen worden gebruikt om de stad in te richten voor een 1,5 meter fietsmaatschappij zoals de Fietsersbond voor zich ziet, of zullen juist meer parkeerplekken nodig zijn omdat veel meer mensen zullen gaan kiezen voor auto in plaats van ov zoals de ANWB aangeeft? Hoe kijkt u naar dit spanningsveld?
Ik verwacht dat dit per wijk en per gemeente zal verschillen. Gemeenten hebben daar hun eigen vrijheid in. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het signaleren en oplossen van knelpunten. Ik vind het belangrijk dat daarbij naar het hele mobiliteitssysteem wordt gekeken, om te voorkomen dat de oplossing van het ene knelpunt het andere veroorzaakt.
Veilig schoolverkeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Welke extra maatregelen worden er genomen om veilig schoolverkeer mogelijk te maken nu de scholen binnenkort weer open gaan? Hoe gaat de anderhalve meter mobiliteit er voor scholieren uit zien?
Voor wegbeheerders is een handreiking gemaakt om maatregelen te treffen passend bij de lokale situatie. Via de Rijksbrede campagne «AlleenSamen» zijn communicatiematerialen beschikbaar gesteld zoals posters en stoepkrijt mallen die aandacht vragen voor afstand houden tijdens de reis. De boodschap voor schoolverkeer is dat ouders en kinderen lopend naar school komen indien dit niet mogelijk is fietsend. De ouders/verzorgers het haal- en brengmoment zo kort mogelijk houden (kiss & ride). De communicatiemiddelen en maatregelen zijn onderdeel van het protocol stedelijke mobiliteit.
Gaat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om tafel zitten (figuurlijk!) voor een actieplan dat fietsers en voetgangers extra ruimte geeft, zodat drukte wordt voorkomen?
In figuurlijke zin zit ik met IPO, VNG, vervoerregio’s, CROW en SWOV om tafel. Met hen heb ik onlangs het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld.
Welke mogelijkheden zijn er om op de korte termijn extra ruimte te creëren? Kunnen (delen van) rijbanen tot (tijdelijke) fietspaden worden omgezet, bijvoorbeeld door straten eenrichtingsverkeer te maken? Kunnen met snelheidsverlagingen veilige «shared spaces» gecreëerd worden?
In het protocol stedelijke mobiliteit is onderscheid gemaakt in maatregelen die op korte termijn getroffen kunnen worden en maatregelen die een langere uitvoeringstermijn hebben. Wegbeheerders kunnen verschillende tijdelijke maatregelen treffen om op de korte termijn extra ruimte te creëren. Kennisplatform CROW is gevraagd door Minister van Nieuwenhuizen om maatregelen uit te werken en deze kennis te verspreiden. Enkele voorbeelden:
Is het mogelijk om plannen voor herinrichting en onderhoud van wegen en fietspaden naar voren te halen zodat we snel extra ruimte kunnen creëren en tegelijk aannemers aan het werk houden?
Of herinrichting en onderhoud van fietspaden noodzakelijk en te combineren is met het creëren voor extra ruimte voor fietsers zal per situatie en locatie verschillen. De keuze hiervoor is aan de lokale wegbeheerders. We zien dat met name een aantal grote(ere) steden op dit moment actief bezig is met het vraagstuk.
Hoe voorkomen we dat er extra autoverkeer gaat ontstaan omdat mensen het openbaar vervoer (OV) mijden?
Door de coronamaatrelen zal de capaciteit in het OV voorlopig beperkt zijn. Daarom vragen we iedereen om zoveel mogelijk thuis te werken en anders buiten de spits te reizen. Dat geldt voor alle modaliteiten. Als mensen toch de deur uit moeten wordt gevraagd indien mogelijk te kiezen voor lopen of de fiets voor hun verplaatsing, en om dit zoveel mogelijk lokaal te doen.
Zijn de nu geldende regels voor het OV berekend op de komst van groepen scholieren? Hoe gaan OV-bedrijven hiermee om?
Om de verspreiding van het COVID19 virus tegen te gaan is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Samen met de OV-sector is een protocol opgesteld hoe het OV in de 1,5 m samenleving wordt ingericht. Dit protocol is u op 14 mei jl. toegezonden. Voor nu is de boodschap vooral: vermijd het gebruik van het OV als dat niet nodig is. Bij alle scenario’s en bij alle typen maatregelen zal de eigen verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven een bepalende rol spelen in wat wel en niet mogelijk is.
Daarnaast kiest het Kabinet voor een gefaseerde aanpak voor het opstarten van sectoren en activiteiten, zodat er goed zicht is op de gevolgen. Op die manier wordt ook het onderwijs stapsgewijs verder opgestart; met eerst het lager en middelbaar onderwijs, vervolgens het openen van activiteiten van onderwijssectoren met een (boven)regionaal karakter, zoals examens en praktijkgerichte lessen op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en examens en praktijkgerichte lessen op het hoger onderwijs (ho). Daarbij worden met onderwijsinstellingen o.a. afspraken gemaakt over het beperken en spreiden van mobiliteit.
Liggen er nu concrete vragen van gemeenten en provincies voor extra ondersteuning (financieel of beleidsmatig)?
Gemeenten en provincies hebben aangegeven dat ze graag ondersteuning willen bij de afweging van maatregelen bij knelpunten in de mobiliteit als gevolg van de 1,5 meter samenleving. Het protocol stedelijke mobiliteit is hiervoor opgesteld. Veel van de maatregelen zijn zonder grote investeringen te nemen. Een aantal overheden heeft aangegeven dat verdergaande maatregelen investeringen vergen.
Zijn er goede voorbeelden van maatregelen die actief gedeeld kunnen worden?
Ja. Kennisplatform CROW verzamelt en verspreidt deze voorbeelden, ook die uit het buitenland. De Dutch Cycling Embassy deelt de buitenlandse voorbeelden bijvoorbeeld met Kennisplatform CROW.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel», waarin wordt beschreven dat met de aanleg van een hyperloopverbinding de reistijd tussen Amsterdam en Brussel tot minder dan een half uur verkort kan worden?1
Ja.
Ziet ook u kansen om op termijn een hyperloopverbinding tussen Amsterdam en Brussel te realiseren? Zo ja, kunt uiteenzetten hoe snel zo’n verbinding gerealiseerd kan worden op basis van het onderzoek uitgevoerd door de provincie Noord-Holland?
Nee, niet op korte of middellange termijn. Er liggen al verschillende verbindingen zoals de HSL-Zuid en er moet nog veel ontwikkeld worden voordat de eerste persoon met de hyperloop kan reizen. Zie voor verdere toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten hoe het staat met het opzetten van de hyperlooptestbaan in de provincie Groningen?
Zoals u weet heeft in 2017 de toenmalige Minister een onderzoek naar hyperloop laten doen door TNO en dit aan uw Kamer gezonden. Sindsdien heb ik steeds het standpunt ingenomen dat een investering in de verdere ontwikkeling van een hyperloop-concept grotendeels door private partijen gedaan zou moeten worden. Samenwerking tussen internationale hyperlooppartijen onderling en bijvoorbeeld potentieel leveranciers en aannemers kan daarbij ook bijdragen. Het gaat om grote investeringen waarbij interoperabiliteit vanaf de start belangrijk is. Een hyperloop werkt alleen wanneer er in Europa hetzelfde systeem gebruikt wordt. Wij hebben ons als Nederland daarom ook hard gemaakt voor standaardisering- en certificeringscomités op EU-niveau. Die zijn er mede door onze inspanning gekomen.
Ambtelijk zijn er sindsdien door IenW en EZK gezamenlijk twee overleggen met mogelijke partners en investeerders in een hyperloop-ecosysteem gehouden. Tot dusverre heeft dat nog niet geleid tot voldoende commitment om ook een bijdrage vanuit het Rijk te rechtvaardigen. Insteek is om na een nieuwe ronde van gesprekken over mogelijkheden en omvang van private investeringen in een ecosysteem rond een testtraject in Groningen in de komende maanden te bezien of dit die situatie verandert.
Bent u het ermee eens dat de hyperloop op termijn een goed alternatief voor korteafstandsvluchten in Europa kan bieden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een tijdpad te geven voor het aanleggen van een hyperloopverbinding van Amsterdam naar andere Europese steden?
Het is prematuur om daarover uitspraken te doen. Hyperloop lijkt een aantrekkelijk systeem, ook met het oog op reductie van CO2 en de verduurzaming van lange afstand transport, maar is nog verre van realiteit.
Het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van € 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid. Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden. Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag, vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vindt u dit verschil wenselijk?
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben. Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke afbouw dan voor alleenstaanden.
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest. Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget?
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus ook kindgebonden budget.
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht. Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken. Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten. Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen hogere kosten huurtoeslag.
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
Het bericht ‘Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen»?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de Coronacrisis tot een verlies van 40.000 voltijdbanen kan leiden bij een economische krimp van 5 procent?
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de effecten van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn meestal niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn wel een groot effect hebben.
Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik al een pakket aan maatregelen gepresenteerd2 dat er op gericht is dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouwingen en verduurzaming niet worden uitgesteld. Naast het doorbouwen is het van belang dat er zo min mogelijk voltijdbanen verloren zullen gaan. Ik blijf de vinger aan de pols houden om te beoordelen of er verdere aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn.
Deelt u de conclusie dat het voornemen om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen te bouwen de komende jaren absoluut niet gehaald zal worden nu er vorig jaar vergunningen voor 57.000 woningen werden verleend en dit jaar vergunningen voor 48.000 woningen worden verwacht?
Ten gevolge van de stikstof- en PFAS-problematiek en de coronacrisis is de prognose van onder meer het EIB dat er dit jaar en volgend jaar minder dan 75.000 woningen gebouwd worden. Bij het uitbreken van de coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van IenW en alle maatschappelijke partners het manifest «samen doorbouwen aan Nederland» opgezet. Met dit manifest wil ik, samen met andere betrokken partijen, het signaal afgeven aan de hele bouwsector dat ik er werk van maak om de effecten van de coronacrisis te minimaliseren. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie, middels de woningbouwimpuls, het expertteam woningbouw, het lostrekken van specifieke projecten en het inzetten van mogelijkheden via de Crisis en Herstelwet. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen uit de Woonagenda en Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie op gang te houden.
Deelt u de conclusie van het EIB dat voor 2021 herstel wordt verwacht (vergunningen voor 65.000 woningen), maar dat het aantal woningen dat wordt opgeleverd zal zakken naar 50.000? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat het voor woningcorporaties vrijwel ondoenlijk is in het huidige tijdsgewricht een bod aan hun gemeenten te doen om tot (bijstelling van de) prestatieafspraken te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de regeling voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) ten aanzien van bouwbedrijven nu dergelijke ondernemingen zich er niet op kunnen beroepen?
Nee. Er zijn veel onzekerheden over hoe de pandemie zich de komende tijd zal ontwikkelen en welke effecten dat op de economie zal hebben. Dat maakt het juist belangrijk dat corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in gezamenlijkheid overleggen over de voorgenomen investeringen van corporaties en het effect dat de coronapandemie daarop heeft. Indien aanpassingen wenselijk, noodzakelijk of onvermijdelijk zijn, moet het gesprek over de te maken keuzes in die lokale driehoek plaatsvinden.
Deelt u de visie dat het scenario van het EIB dat er 40.000 arbeidsplaatsen zouden kunnen vervallen voorkomen kan worden als we met een ambitieus plan komen vanuit publieke en private opdrachtgevers? Zo ja, wat zal uw inzet daarbij zijn?
Bouwbedrijven kunnen gebruik maken van de NOW-regeling en doen dit ook. De regeling is positief ontvangen door de bouw. Wel bleek het lastig voor grote consortia om te voldoen aan de eis van 20% omzetverlies als zij slechts uitval van omzet in één van de bedrijfstakken hadden. Dit kon zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende activiteiten wel wordt geraakt (meer dan 20% omzetdaling), terwijl de activiteiten van de andere werkmaatschappijen van het concern wel doorlopen (of zelfs beter draaien) en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. De werkmaatschappijen van een concern kunnen niet individueel een beroep op de regeling doen. Als er dan geen interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is, dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot ontslag3.
Voor startups en voor seizoenswerk was de peildatum een probleem. Daar de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoen patronen, bleek dat ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik konden maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. De recent (aangekondigde) wijzigingen in de NOW leiden ertoe dat meer bedrijven op de NOW een beroep kunnen doen4.
Bent u bereid de bouw nu reeds te ondersteunen door aan te dringen op voorgang in de vergunningverlening en het naar voren halen van onderhoud? Kunt u concreet aangeven op welke terreinen dat voor de rijksoverheid mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op ministeries wordt gewerkt aan een groot investeringsplan met gerichte investeringen? Wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
In het doorbouwplan van 20 mei jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de bouwsector op gang te houden. Een van deze maatregelen is gericht op de vergunningverlening. Ik zie dat gemeenten en provincies prioriteit blijven geven aan het behouden van de voortgang in de planvorming en gebiedsontwikkelingen, maar dat de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en expertise regelmatig een probleem is. De inzet van gemeenten versterk ik daarom door zeker 20 regio’s financieel te ondersteunen om flexibele pools van ambtenaren op te zetten met (technische) kennis over planvorming en vergunningverlening, om zo de voortgang in de bredere lokale bouwfase te behouden en versnellen. Zo wordt de fase waar lokaal de eerste vertragingen kunnen ontstaan in gebiedsontwikkelingen aangepakt en vervolgens voorkomen dat woningbouwopdrachten bij marktpartijen afnemen. Met 20 miljoen euro extra in 2020 kunnen bestaande flexpools behouden blijven en verder uitgerold worden over 20 regio’s.
Daarnaast haal ik onderhoud en investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf naar voren en worden infrastructurele projecten versneld. Het Rijksvastgoedbedrijf kan een deel van het onderhoud en investeringen naar voren halen en versnellen, waaronder Defensie-vastgoed. Hiermee kan circa 15 miljoen euro aan onderhoud en investeringen in 2020 plaatsvinden.
In een gezamenlijke «Taskforce Infra» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en brancheorganisaties wordt gekeken naar maatregelen die direct uitvoerbaar zijn, naar maatregelen voor over een half jaar en voor 2021. Dit is reeds gecommuniceerd naar de Kamer5. Rijkswaterstaat en Prorail laten de reeds geplande aanbestedingen voor aanleg en onderhoud aan infrastructuur doorgaan. Samen met de brancheorganisaties onderzoekt Rijkswaterstaat de mogelijkheden om werkzaamheden die voor latere jaren gepland stonden, naar voren te halen. Een dergelijke mogelijke versnelling komt bovenop het impulspakket en versnelling van Beheer en Onderhoud in 2020 en 2021 van respectievelijk circa 100 miljoen euro en circa 165 miljoen euro – waartoe vorig jaar besloten is. Ook aan ProRail is verzocht om te kijken naar de mogelijkheden om werkzaamheden naar voren te halen. Zo heeft ProRail werkzaamheden aan de Willemstunnel en de Schipholtunnel naar voren gehaald.
Zullen aspecten als de verruiming van de NHG, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming en ruimere mogelijkheden voor een starterslening, daarvan een onderdeel zijn?
Er worden verschillende investeringen gedaan, zoals het naar voren halen van investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf. Ook werk ik samen met mijn collega Minister van Infrastructuur en Waterstaat om investeringen van Rijkswaterstaat naar voren te halen. Daarnaast zorgt een investeringsimpuls voor maatschappelijk vastgoed ervoor dat renovatie en groot onderhoud naar voren gehaald wordt en dat dit wordt gekoppeld aan verduurzaming en energiebesparing. Naast deze investeringen zal ik andere maatregelen verkennen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De verwachting is dat ik daar rond Prinsjesdag op kan terugkomen.
Ziet u mogelijkheden om de corporaties daar een specifieke rol in te geven aangezien zij minder afhankelijk zijn van de vraag naar koopwoningen en gelet op de schaarste aan huurwoningen altijd zullen moeten bouwen (anticyclisch bouwen)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 verken ik andere maatregelen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze huishoudens bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Verschillende gemeenten bieden momenteel een starterslening aan. Ook kunnen zij bepaalde voorwaarden verbonden aan een starterslening bepalen. Op dit moment geldt er al een lager btw-tarief voor arbeid bij isoleren, stukadoren, behangen en schilderen. Op dit moment is het verhogen van de NHG-kostengrens, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming of ruimere mogelijkheden voor een starterslening geen onderdeel van een investeringsplan.
Het bollenvloerdossier |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording blijkt dat er door TNO nader onderzoek gedaan gaat worden met toepassing van de principes die ten grondslag liggen aan NEN 8700 om rekening te houden met het principe van bewezen sterkte en dat dit onderzoek nog voor de zomer zal zijn afgerond?1 Kunt u de Tweede Kamer in kennis stellen van de inhoud van het onderzoeksvoorstel zodra dit bekend is?
Ik deel deze conclusie met de volgende kanttekeningen. In mijn beantwoording heb ik u geïnformeerd dat er een onderzoeksplicht wordt ingevoerd voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. Het TNO-onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van de onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. Dit onderzoek kan mogelijk leiden tot een beperking van deze aanvullende onderzoeksplicht. Uit het bij deze beantwoording meegestuurde verslag van de klankbordgroep van 11 maart 2020 volgt dat het streven was om dit TNO-onderzoek vóór de zomer af te ronden. Hierbij was er toen vanuitgegaan dat er door TNO snel een onderzoeksvoorstel zou worden gemaakt in overleg met onder andere VNconstructeurs en Adviesbureau Hageman. Ik heb van TNO vernomen dat de uitwerking van het onderzoeksvoorstel meer tijd kost. Pas als het onderzoeksvoorstel er is, kan worden aangegeven wanneer het onderzoek naar verwachting is afgerond. Ik zal het onderzoeksvoorstel met u delen nadat ik het heb ontvangen en opdracht aan TNO heb verstrekt voor de uitvoering.
Nadat het onderzoek is afgerond, zal het eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Het is overigens nog ongewis in hoeverre het onderzoek van TNO daadwerkelijk zal leiden tot een verdere beperking van de onderzoeksplicht voor de lagere gevolgklassen.
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording ook blijkt dat de onderzoekverplichting voor gebouwen in de gevolgklasse CC3 niet eindigt op 01.01.2021, maar op 01.04.2021 en dat voor de onderzoeken oorspronkelijk dus negen maanden was gegund aan de eigenaren? Deelt u de conclusie dat als die negen maanden worden aangehouden, de start van de onderzoekverplichting dus ook drie maanden zou kunnen worden opgeschoven, zodat rekening kan worden gehouden met de resultaten van het TNO onderzoek?
Ik deel de eerstgenoemde conclusie. Zoals gemeld in mijn eerdere beantwoording heb ik voor deze beperkte verlenging tot 1 april 2021 gekozen in verband met de coronacrisis zodat gebouweigenaren en gemeenten meer tijd hebben om te voldoen aan de onderzoeksplicht.
De tweede conclusie deel ik niet. Het TNO-onderzoek richt zich op de mogelijke beperking van de verdere onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen (CC1 en CC2). Het in afwachting van de onderzoeksresultaten opschuiven van de onderzoeksplicht voor gebouwen in de hoogste gevolgklasse (CC3) is daarmee niet aan de orde. Snelle uitvoering van de onderzoeksplicht is nodig gezien de grote gevolgen van een mogelijke instorting van deze gebouwen.
Bent u bereid de onderzoekverplichting ten minste drie maanden later te laten aanvangen, maar niet eerder dan nadat TNO het onderzoek heeft afgerond? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid voorafgaand aan het moment waarop de onderzoekverplichting ingaat de resultaten van het TNO onderzoek met de Tweede Kamer te delen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 zal het TNO-onderzoek, na afronding, eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Ik zal uw Kamer aansluitend informeren en daarbij ook het TNO-rapport delen.
Bent u bereid wanneer de uitkomsten van het bedoelde TNO onderzoek hiervoor een aanleiding zijn de onderzoeksverplichting te heroverwegen of aan te passen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Deelt u de conclusie dat het onderzoek van TNO is gebaat bij het kennisnemen van alle proefbelastingen die inmiddels in den lande zijn uitgevoerd, maar waarvan de resultaten niet kenbaar zijn voor de onderzoekers van TNO? Bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen om de vastgoedeigenaren ertoe te bewegen deze resultaten geanonimiseerd beschikbaar te stellen aan de TNO-onderzoekers bij het vorenbedoelde onderzoek met daarbij de afspraak dat die rapporten niet openbaar zullen worden, anders dan na uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen bij die proefbelastingen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 is TNO bezig om een onderzoeksvoorstel te maken. Met verwijzing naar uw vraag, heb ik TNO gevraagd om bij haar onderzoeksvoorstel ook aan te geven of het onderzoek gebaat is bij het kennisnemen van uitgevoerde proefbelastingen. Ik wacht dit onderzoeksvoorstel af.
Het bericht ‘Ministerie hield zorgen over Omgevingswet achter’ |
|
Henk van Gerven |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van BZK een ambtelijke noodkreet over het niet goed werken van de Omgevingswet bij invoering in januari 2021 en de te verwachten chaos en versnippering in de besluitvorming heeft achtergehouden?1
Het NRC-artikel refereert aan een Quick scan waarin de werkzaamheden van en samenwerking tussen verschillende onderdelen van mijn ministerie bij het ontwikkelen van de technische standaard voor het publiceren van omgevingswetdocumenten (STOP-TPOD standaard) worden geanalyseerd.
In mijn voortgangsbrief van november 2019 is al beschreven dat het streven was om voor deze zomer van 2020 definitief met uw kamer te bepalen of inwerkingtreding per 1 januari 2021 haalbaar was.3
Zoals vermeld in die voortgangsbrief lag er voor de ontwikkeling van de STOP-TPOD standaard en de aanpassing van software door lokale overheden eind vorig jaar al een stevige uitdaging. De planning werd haalbaar geschat maar was niet ruim bemeten. De rek was er eind vorig jaar al uit. Dit vormde mede de aanleiding om een Quick Scan te initiëren om de samenwerking tussen onderdelen die aan de STOP-TPOD standaard werken te verbeteren. De acties die naar aanleiding van deze Quick Scan genomen zijn gaven het vertrouwen dat 1 januari 2021 in beeld bleef.
In de diverse debatten in januari over de Invoeringswet en de aanvullingswetgeving in februari heb ik steeds benadrukt dat die debatten over de wetgeving die voorlag gingen en dat we aparte te spreken kwamen over de inwerkingtredingsdatum. Wat die datum zou worden, zou voor de zomer aan de hand van de voortgang van de implementatie worden bepaald.
Ik ben niet bereid de Quick scan met uw Kamer te delen. Ik sluit aan bij de kabinetsbrede lijn rondom het openbaar maken van documenten naar aanleiding van de moties Omtzigt. Het kabinet heeft de aangenomen moties – Omtzigt met betrekking tot artikel 68 Grondwet nog in beraad, in afwachting van het advies van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid. Na publicatie van dit advies zendt het kabinet uw Kamer een nadere kabinetsreactie.
Het gaat hier om een Quick scan waarin de werkzaamheden van en samenwerking tussen verschillende onderdelen van mijn ministerie bij het ontwikkelen van de technische standaard voor het publiceren van omgevingswetdocumenten (STOP-TPOD standaard) worden geanalyseerd. De STOP-TPOD standaard is een belangrijke bouwsteen voor het digitale stelsel. Deze Quick Scan is in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd, omdat er eerder vertragingen in de oplevering van deze standaard waren geconstateerd, waarover ik beide Kamers ook heb geïnformeerd.
De Quick scan had tot doel om alle aspecten – inhoud en proces – van het werken aan de STOP-TPOD standaard onder de loep te nemen. Dit om te voorkomen dat er verdere vertraging bij de oplevering van de standaard zou ontstaan door een herhaling van eerdere problemen.
De Quick scan is vervolgens met betrokkenen gedeeld en gebruikt om binnen de interne werkprocessen tot noodzakelijke verbetering te komen.
Ik ben wel graag bereid u te beschrijven welke conclusies en aanbevelingen de scan bevat en hoe ik daarmee ben omgegaan. Het ging dus om de analyse op het ontwikkelen van de publicatie STOP-TPOD standaard en de Landelijke voorziening voor bekend maken en beschikbaar stellen van documenten (LVBB). Deze twee voorzieningen worden gebruikt door het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) en zijn van belang voor de werking van dat stelsel.
In de Quick scan werd geconcludeerd dat:
In de Quick scan werden de volgende aanbevelingen gedaan:
De aanbevolen inhoudelijke vereenvoudiging is bereikt door complexiteit van ontwerpeisen op het gebied van mutaties, geografische informatieobjecten, synchroniciteit en validaties te beperken tot datgene wat strikt noodzakelijk is om de Omgevingswet inwerking te kunnen laten treden en de realisatie ervan te faseren. Het door de auteur aanbevolen in stand houden van de uitzonderingspositie in de Bekendmakingswet is onderzocht en niet overgenomen. Deze aanbeveling zou in dit stadium de haalbaarheid van de planning eerder bemoeilijken dan versnellen en daarnaast een aantal voordelen van het DSO ten opzichte van het huidige situatie te niet doen.
De aanbevelingen uit de Quick scan om de samenwerking en werkprocessen te verbeteren zijn ook ter harte genomen. Medio januari 2020 zijn er betere afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de verschillende onderdelen binnen mijn ministerie en relevante externe partners. Deze samenwerkingsafspraken hebben geleid tot een gedeeld eindbeeld van het bij inwerkintreding op te leveren resultaat in de planketen, een aangescherpte verdeling van de verantwoordelijkheden en procesafspraken om tot effectievere ketensamenwerking te komen. Dit heeft ook zijn weerslag gekregen in een gezamenlijke en samenhangende roadmap. Ook zijn inmiddels de noodzakelijke stappen gezet om het beheer van het LVBB en de STOP-TPOD standaard binnen mijn ministerie structureel te beleggen.
De verbeterde samenwerking heeft er onder meer in geresulteerd dat de STOP-TPOD standaard 1.0 op 3 april 2020 is opgeleverd en gepubliceerd. Het is nu van belang dat de leveranciers en de bevoegde gezagen op basis van deze standaard aan de gang kunnen met ontwikkeling van de lokale software van de planketen. De stappen die sinds januari zijn gezet om de planketen te stabiliseren, zijn betrokken bij de Gateway review, waarvan de resultaten4 op 1 april jongstleden met uw Kamer zijn gedeeld.
Klopt het dat een ambtelijke noodkreet niet is gedeeld met de Eerste Kamer bij de behandeling van de Omgevingswet in februari?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze inventarisatie van de problemen openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de mening van softwareleveranciers dat een fatsoenlijke invoering van de Omgevingswet in 2021 onhaalbaar is?
De softwareleveranciers zijn partners in het bouwen van het DSO, dat immers uit lokale plan-, vergunningen- en regelsoftware bestaat en een centrale motor, het DSO-landelijke voorziening.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de brief van 1 april 20205, waarin uiteen is gezet dat de mening van softwareleveranciers betrokken is in de overweging om tot uitstel over te gaan.
Het is hierbij van belang zowel recht te doen aan het vele werk dat al is verricht. De partijen die al ver gevorderd zijn, moeten in staat worden gesteld aan de slag te gaan en tevens moeten partijen die achterop zijn geraakt gelegenheid krijgen om achterstanden in te lopen. In overleg met de bestuurlijke partners wordt bekeken wat hierin haalbaar is en wat de situatie en behoefte per keten is.
Niet alle bevoegde overheden hoeven immers op alle ketens van het DSO aan te sluiten. Zo zullen omgevingsdiensten bijvoorbeeld vanwege de aard van hun werk vaak kunnen volstaan met een aansluiting op de vergunningenketen.
Bovendien hebben niet alle bevoegde overheden dezelfde planning. Provincies zullen bijvoorbeeld al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet hun omgevingsverordeningen bekend maken. Zij moeten dus eerder succesvol zijn aangesloten op de publicatieketen dan gemeenten en waterschappen. Dit komt doordat voor het omgevingsplan en de waterschapsverordening overgangsrecht van toepassing is. Daar komt bij dat overheden voor de verschillende ketens van het DSO (bekend maken van omgevingswetbesluiten, ontvangen van vergunningaanvragen en meldingen en het maken en uploaden van vragenbomen) door verschillende softwareleveranciers worden bijgestaan, die ieder ook hun eigen planning hanteren. Dit alles maakt een «gedifferentieerde aanpak» noodzakelijk, die is toegesneden op de behoeften van bevoegde overheden en softwareleveranciers.
Bent u de bereid de invoering van de Omgevingswet uit te stellen totdat alle problemen rondom de invoering van de Omgevingswet zijn opgelost? Zo neen, waarom niet?
Op 1 april jongstleden is aangekondigd dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal worden uitgesteld. De inzet is om samen met bestuurlijke partners in de tweede helft van mei met een voorstel voor een nieuwe datum voor inwerkingtreding te komen.
Het doorgaan van huisuitzettingen tijdens de coronacrisis ondanks uw statement en andere nadelige gevolgen op huisvesting |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom heeft u ervoor gekozen om een statement op te stellen met betrokken partijen zoals institutionele beleggers, commerciële en sociale verhuurders en niet een spoedwet te maken?1
In de huidige crisisperiode is het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om eraan bij te dragen dat niemand op straat belandt. Vanuit de verhuurders is er grote bereidwilligheid getoond om huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis te voorkomen. Hierbij geldt als gezamenlijke lijn in het statement dat huisuitzettingen voorlopig worden uitgesteld gedurende de crisisperiode, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Voor procedures tot huisuitzetting die voor 12 maart jongsleden reeds liepen zal de verhuurder de individuele situatie beoordelen. Verhuurders geven daarbij ook aan dat zij zich daarbij maximaal inspannen binnen hun mogelijkheden om te zoeken naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door het coronavirus. Zo zullen verhuurders geen incassokosten doorberekenen aan huurders die door het coronavirus in de problemen zijn gekomen. De Woonbond en LSVb geven aan dat zij tevreden zijn met dit statement. Ik blijf de vinger aan de pols houden, indien er onwenselijke situaties naar voren komen, zal ik de mogelijkheden voor gerichte, nadere maatregelen onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat u stelt in antwoord op Kamervragen «dat kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten niet worden aangemerkt als «urgente zaken». De Behandeling van dergelijke vorderingen wordt in dat geval aangehouden. Behandeling van dit type zaken is uitsluitend mogelijk als de rechter «superspoed» aanwezig acht. Van superspoed is sprake in zeer uitzonderlijke gevallen zoals in geval van crimineel handelen of bij ernstige overlast», maar dat er sprake was van een uitzetting van een gezin met kinderen hoewel er geen sprake is van criminaliteit of overlast? Kunt u uw antwoord toelichten? Op welke «zwaarwegende reden» of «de door de Minister met marktpartijen gemaakte afspraak» kunnen advocaten zich beroepen, zoals de geanonimiseerde brief laat zien?2
Uit de bijlage kan ik niet opmaken wat de reden voor het ontruimingsvonnis van de rechter is geweest en kan dus niet beoordelen of de beslissing van de deurwaarder om in de betreffende zaak wel tot ontruiming over te gaan in strijd is met de gemaakte afspraken. Uit signalen die mij hebben bereikt heb ik begrepen dat het hierbij mogelijk ging om een tijdelijk contract dat afliep, waarna niet over werd gegaan tot verlenging. Om deze reden maak ik via een spoedwet mogelijk om deze tijdelijke contracten te verlengen, hierbij houd ik in het oog welke zwaarwegende belangen de verhuurder heeft om niet over te gaan tot tijdelijke verlenging. Ik denk hierbij onder meer aan verkoop van de woning.
Kunt u ervoor zorgen dat reeds geplande (bijvoorbeeld van vóór uw statement) huisuitzettingen en rechtszaken daartoe niet doorgaan? Zo nee, waarom niet?
In het statement met verhuurders is afgesproken dat «voor procedures tot huisuitzetting die voor 12 maart jongsleden reeds liepen zal de verhuurder de individuele situatie beoordelen». Ik verwacht dat in dergelijke gevallen maatwerk wordt toegepast. De beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders heeft al dringend geadviseerd om in deze tijd van Coronacrisis voorlopig geen ontruimingen en boedelbeslagen uit te voeren. Dit om fysiek contact tussen mensen in deze dagen tot een minimum beperken en «social distancing» zoveel mogelijk te kunnen toepassen. Daarnaast moeten mensen zoveel mogelijk binnen blijven. Daarbij passen geen ontruimingen. Overigens hebben gerechtsdeurwaarders voor ontruimingen een gerechtelijk bevel nodig. De rechter beoordeelt alle feiten en omstandigheden bij zijn oordeel over ontruiming. Bij de planning van de uitvoering hebben gerechtsdeurwaarders soms speelruimte. Die moeten ze op advies van de KBvG maximaal benutten om de ontruimingen zoveel mogelijk uit te stellen, tot de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het Coronavirus weer opgeheven worden.
Waarom wil u geen spoedwet tegen huisuitzettingen, maar wél tegen het aflopen van tijdelijke huurcontracten tijdens de coronacrisis?3
Het is op dit moment niet mogelijk om een tijdelijk huurcontract te verlengen voor een tijdelijke periode. Het voorstel om te komen tot een spoedwet waarmee tijdelijke huurcontracten voor een periode kunnen worden verlengd is ingegeven vanuit het besef dat door de coronacrisis het dagelijks leven van velen op zijn kop staat. In deze tijden past het niet om van huurders te verwachten dat zij hun volle aandacht kunnen richten op het zoeken naar andere woonruimte, terwijl opzegtermijn van de verhuurder voor hun tijdelijke huurcontract dichtbij is. Zowel huurders als verhuurders signaleren dat hier mogelijk een probleem kan ontstaan. In combinatie met het statement creëert de mogelijkheid van verlenging van het tijdelijke huurcontract voor de huurder rust omdat hij kan blijven wonen in de woning. Voor de verhuurder biedt het de zekerheid dat de condities waaronder het huurcontract zijn gesloten niet veranderen. Daarmee wil ik voorkomen dat er huurders op straat komen als gevolg van de coronacrisis. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat betekent het statement van u en verhuurders voor de huisuitzettingen voor mensen die wonen op een antikraakcontract? Wordt aan deze mensen een tijdig, veilig en betaalbaar alternatief geboden, zodat er geen mensen op straat komen te staan? Op welke manier helpt u gemeenten hierbij?
Leegstandbeheerders zijn geen juridisch eigenaar van het vastgoed waarvoor zij het beheer verzorgen. In aansluiting op het statement met verhuurders hebben leegstandbeheerders in een eigen verklaring4 aangegeven hoe ze omgaan met hun bewoners in deze crisistijd. Zij geven daarbij aan dat zij «nadrukkelijk een appel doen op eigenaren van onroerend goed die tijdelijke bewoning op basis van bruikleen te blijven faciliteren en waar mogelijk te verlengen of zelfs uit te breiden, met als doel om de voorraad van betaalbare bruikleenwoningen te maximaliseren in deze moeilijke tijden». Indien een gemeente zelf gebruik maakt van leegstandsbeheer voor haar bezit, ligt het in de rede dat zij een tijdelijk alternatief bieden voor de bewoner wanneer de tijdelijke bewoning afloopt.
Bent u alsnog bereid om met een spoedwet te komen om huisuitzettingen op te schorten tijdens de coronacrisis, zodat mensen zichzelf en anderen adequaat kunnen beschermen tegen het coronavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat er met deze afspraken, in combinatie met de spoedwet ter introductie van de mogelijkheid om de tijdelijk huur te verlengen, passende stappen zijn gezet om ten tijde van de coronacrisis geen huisuitzettingen te doen. Indien blijkt dat afspraken niet nageleefd worden of verhuurders die niet aangesloten zijn bij een verhuurderorganisatie toch overgaan tot huisuitzettingen, sluit ik een gerichte wettelijke maatregel niet uit.
Wat gaat u doen voor bewoners van campings en vakantieparken die nu gesloten (gaan) worden door de aangescherpte maatregelen van het kabinet, omdat deze mensen jarenlang zijn gedoogd als bewoners, niets hebben misdaan en u het «in de huidige crisissituatie het zeer onwenselijk is dat mensen uit hun huis worden gezet»?4
Veiligheidsregio’s kunnen op basis van de noodverordening COVID-19 vakantieparken en andere recreatieve locaties zoals jachthavens sluiten in verband met het coronavirus, of een verbod op recreatief nachtverblijf instellen. Ik roep gemeenten en de veiligheidsregio’s op om daarbij een uitzondering te maken voor bewoners van dit soort locaties6. Dat is eenvoudig te doen door de uitzonderingsbepalingen voor arbeidsmigranten en andere mensen die hier (al dan niet tijdelijk) wonen ruimhartig toe te passen.
Daarmee wordt het park gesloten voor toeristen, maar blijft het open voor mensen die hier in een recreatieobject wonen.
Waar kunnen mensen als mevrouw Van Gelder (78 jaar), die geen ander huis heeft, naartoe als het vakantiepark sluit? Op welke manieren waarschuwt u de Veiligheidsregio’s, die noodverordeningen in (gaan) stellen, voor dakloosheid tijdens de coronacrisis en hoe worden deze negatieve gevolgen van noodverordeningen voorkomen?5
Mijn inzet is dat mevrouw van Gelder gedurende de crisis op dit vakantiepark kan blijven wonen. In deze uitzonderlijke situatie kan de veiligheidsregio op basis van uitzonderingsgronden voor het verbod op recreatief verblijf in de noodverordening COVID-19 maatwerk toepassen.
Waar kunnen Dinie en Eric terecht als de camping waar zij verblijven wordt gesloten, omdat er waarschijnlijke besmette familieleden in hun permanente huis wonen en andere familieleden al besmet zijn?6 7
Mijn inzet is dat Dinie en Eric gedurende de coronacrisis op de camping kunnen blijven wonen. Deze uitzonderlijke situatie vergt toepassing van maatwerk, waartoe de Veiligheidsregio een uitzonderingsgrond in de noodverordening kan opnemen.
Kunt u erop toezien dat mensen, die in soortgelijke situaties zitten als mevrouw Van Gelder en als Dinie en Erik, een veilig en betaalbaar alternatief krijgen aangeboden, zodat mensen niet blootgesteld hoeven te worden aan het coronavirus?
Mijn inzet is dat mensen gedurende de coronacrisis kunnen blijven wonen waar zij nu wonen, tenzij daar een onveilige situatie is. Zoals eerder genoemd, heb ik de Veiligheidsregio’s opgeroepen de uitzonderingsgrond in de noodverordeningen COVID-19 ruimhartig toe te passen voor mensen die aantoonbaar hun recreatiewoning als hoofdverblijf hebben10. Daarnaast ben ik met de VNG in gesprek over hoe gemeenten gedurende de coronacrisis met bewoning van vakantieparken en jachthavens om kunnen gaan.
Waar kunnen mensen terecht die dakloos dreigen te raken? Is dat nog steeds de gemeente en zijn gemeenten hierop toegerust tijdens de coronacrisis?
Het kabinet spant zich op allerlei manieren in om te voorkomen dat mensen in de knel raken door de gevolgen van het coronavirus. Indien mensen toch onverhoopt dakloos raken, kunnen ze nog steeds terecht bij gemeenten. VWS heeft samen met VNG en Valente een richtlijn11 opgesteld die de maatregelen beschrijft die gemeenten moeten nemen om dak- en thuisloze op een goede manier te helpen gedurende de maatregelen van het kabinet.
Bent u bekend met voorbeelden van huurders die gedwongen worden om dubbele huurlasten te betalen, dus zowel voor hun oude als voor hun nieuwe woning hoewel zij niet kunnen verhuizen door de coronacrisis, zoals het meegestuurde, geanonimiseerde voorbeeld laat zien?8
Bij verhuizingen is een maand dubbele woonlasten haast niet te vermijden, bijvoorbeeld in de periode waarin de huurder nog zijn oude woning huurt, maar ook het huurcontract van de nieuwe woning is ingegaan. Ook als huurders op dit moment door de Coronacrisis nog niet kunnen verhuizen, dan kunnen zij als de huur van de nieuwe woning bijvoorbeeld per 1 april 2020 ingaat en de huurders dus over de sleutel beschikken al wel voorbereidende werkzaamheden in de nieuwe woning (laten) uitvoeren. Ik raad de betreffende huurders aan om gezien de maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus nogmaals te proberen met de betreffende verhuurder tot aangepaste afspraken te komen.
Gaat u ervoor zorgen dat mensen tijdens de coronacrisis geen dubbele huurlasten hoeven te betalen omdat zij nog niet kunnen verhuizen tijdens de coronacrisis? Op welke manier(en) gaat u dit doen bij zowel woningcorporaties als verhuurders in de vrije sector?
Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb vermeld vallen enige dubbele lasten bij verhuizing meestal niet te voorkomen. Ik zal in mijn overleggen met verhuurders een oproep aan hen doen om binnen hun mogelijkheden coulance te betrachten en zo mogelijk de aanvang van de huur enige tijd uit te stellen als de betreffende huurder door de maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus nog niet kan verhuizen noch de voorbereidende werkzaamheden in de nieuwe woning kan (laten) uitvoeren.
Op welke manier(en) zorgt u ervoor dat huurders of woningzoekenden hun inschrijftijd of opgebouwde woonpunten voor een huurwoning niet verliezen omdat zij tijdens de huidige crisis niet tijdig kunnen reageren, niet kunnen bezichtigen of niet kunnen verhuizen?
Er hebben mij tot dusver geen signalen bereikt dat hier een acuut probleem ontstaat voor huurders of woningzoekenden. Indien er wel problemen ontstaan heeft een woningcorporatie de ruimte om in dergelijke gevallen maatwerk en coulance toe te passen.
Wilt u deze vragen per stuk beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Wilt u deze vragen en de eerdere Kamervragen over de (mogelijke) sluiting van vakantieparken en over de huisvesting van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis beantwoorden vóór het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 1 april 2020?9
Het is helaas niet gelukt om deze en de eerdere Kamervragen over de huisvesting van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis te beantwoorden vóór het debat van 1 april. Voor de beantwoording van laatstgenoemde vragen heb ik overleg gevoerd met mijn collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met het Covid-19 virus verslechtert |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Coronavirus threat greater for polluted cities» van de European Public Health Alliance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verband tussen een slechte luchtkwaliteit en de overlevingskans reeds is aangetoond bij de SARS-epidemie?2
De ecologische studie waarnaar wordt gerefereerd stelt dat tijdens de SARS-epidemie patiënten in China in vervuilde regio’s een grotere kans hadden om te overlijden dan mensen in regio’s met een lage luchtvervuiling. Een causaal verband is echter niet aangetoond. Dit heeft te maken met de manier waarop dit verband is onderzocht. Dergelijke zogeheten ecologische studies hebben als belangrijkste tekortkoming dat er niet wordt gecorrigeerd voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Zo wordt er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met allerlei verschillen tussen regio’s, zoals verschillen in de gezondheidszorg of verschillen tussen individuele patiënten, zoals roken, sociaaleconomische status, leeftijd, geslacht en onderliggende ziekten. Dit type onderzoek heeft slechts een signaalfunctie. Het kan daarom niet bevestigd worden dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten.
Daarnaast zijn de resultaten uit deze studie in China niet rechtstreeks te extrapoleren naar andere landen, zoals Nederland, vanwege het grote verschil in de luchtverontreinigingsniveaus in de onderzochte Chinese regio’s en die in Nederland.
Ook de recent verschenen Harvard studie3 betreft een zogenaamde ecologische studie waarbij enkel op groepsniveau naar de invloed van mogelijke andere risicofactoren is gekeken en niet op individueel niveau.
Kunt u bevestigen dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in Italië het sterftecijfer in de regionen met een slechte luchtkwaliteit wezenlijk hoger ligt dan in andere regionen? Acht u een causaal verband aannemelijk?
In Italië zijn de coronasterftecijfers inderdaad het hoogst in de regionen waar luchtverontreinigingsconcentraties hoger zijn dan in andere Italiaanse regio’s. Er zijn hypotheses dat luchtverontreiniging van invloed zou kunnen zijn op de kwetsbaarheid voor COVID-19. Dergelijke hypotheses komen ook terug in de eerder genoemde Harvard studie. Het RIVM geeft hierover aan dat deze hypotheses aannemelijk lijken, maar of en in hoeverre er werkelijk een causaal verband is, kan op basis van beschikbaar onderzoek niet worden aangetoond.
In het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op sterfte. Het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid heeft daarom mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt. Luchtkwaliteit als aspect van de leefomgeving en in bredere zin de gezonde leefomgeving zijn belangrijke thema’s voor nu en de toekomst.
Bent u bereid onderzoek te laten doen of onderzoek dat gedaan wordt naar dat causale verband te volgen en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarbinnen het RIVM participeert, is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken onder andere naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. Participanten van het netwerk krijgen de gelegenheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Door dergelijk onderzoek uit te voeren in internationaal verband kan de zeggingskracht van de onderzoeksresultaten vergroot worden. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over welk onderzoek er in MCC verband uitgevoerd zal worden.
Sinds 2013 coördineert het RIVM het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). In 2018 is VGO-III gestart waar het risico van longontstekingen rond veehouderijen nader wordt onderzocht samen met andere kennisinstellingen. Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april, verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden om de relatie veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Laat u onderzoek doen naar het verband tussen luchtvervuiling en de overlevingskans op Covid-19 in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De huisvesting van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat arbeidsmigranten vrezen voor ontslag, besmetting en reisbeperkingen door corona?1
Ik begrijp de zorgen van arbeidsmigranten in deze onzekere en snel veranderende tijden. Veel arbeidsmigranten werken in sectoren zoals de land- en tuinbouw of in de logistiek. Hun inzet is van groot belang voor de vitale processen in ons land. Het is een noodzaak dat te allen tijde de voorzorgsmaatregelen van de rijksoverheid worden toegepast.
Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op plaatsen waar het onmogelijk is om de bevolen afstand van anderhalve meter aan te houden, zoals gedeelde slaapkamers of stacaravans?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoe is het mogelijk dat de huisvesting, het vervoer en de werkomstandigheden van arbeidsmigranten niet voldoen aan de maatregelen van het RIVM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in ieders belang dat iedereen zo gezond en veilig mogelijk kan wonen, werken en reizen. Werkgevers, huisvesters en uitzendbureaus hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om de maatregelen van het RIVM zo goed mogelijk te implementeren om besmettingsgevaar te voorkomen. Het is voor iedereen een grote uitdaging om de maatregelen zo goed mogelijk door te voeren en tegelijkertijd de vitale processen draaiende te houden.
Wij vragen werkgevers hun verantwoordelijkheid te nemen en goed te zorgen voor de gezondheid van arbeidsmigranten, door hen bijvoorbeeld niet op straat te zetten als het werk stopt of de arbeidsmigrant ziek wordt. Dit in lijn met de oproep van het kabinet om de komende tijd goed voor elkaar te zorgen.
Zijn inmiddels alle arbeidsmigranten in ons land op de juiste wijzen geïnformeerd over de gevaren van en de maatregelen omtrent het coronavirus, waar in eerdere Kamervragen om is gevraagd? Zo nee, waarom niet aangezien de volksgezondheid op het spel staat?2
De voorzorgsmaatregelen die gelden vanuit de rijksoverheid zijn in de vorm van posters en flyers beschikbaar in diverse talen, waaronder in het Engels, Pools, Spaans, Turks, Arabisch en Papiamento. 3 Deze informatie wordt middels sociale mediacampagnes verspreid onder diverse doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten. De meest gestelde vragen en antwoorden over corona en de gevolgen voor werknemers worden op dit moment vertaald ten behoeve van arbeidsmigranten.
Het Ministerie van SZW verspreidt daarnaast de antwoorden op veel gestelde vragen over de situatie van arbeidsmigranten en het coronavirus, in overeenstemming met de informatie die te vinden is op rijksoverheid.nl en in afstemming met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Deze informatie wordt gedeeld met sociale partners en gemeenten die veel met arbeidsmigranten te maken hebben en gaat in op de vragen rondom de situatie van arbeidsmigranten. De informatie wordt tevens vertaald en onder ambassades verspreid van de thuislanden van veel arbeidsmigranten.
Waar kunnen arbeidsmigranten terecht als zij – al dan niet gedwongen- moeten werken en leven in omstandigheden die niet voldoen aan de richtlijnen van het RIVM en zijn of worden arbeidsmigranten op deze mogelijkheid gewezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel de Inspectie SZW (ISZW) verantwoordelijk is voor toezicht op onder andere de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), vallen de bijzondere voorzorgsmaatregelen van het RIVM niet onder de inspectiebevoegdheden van de ISZW. Op grond van de Arbowet moet de werkgever de risico’s en gevaren voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk voorkomen of beperken. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Meldingen kunnen ook worden doorgeleid naar andere instanties, zoals bijvoorbeeld de gemeente als het gaat om handhaving van de 1,5 meter afstand.
Wat gebeurt er als arbeidsmigranten van dezelfde persoon of hetzelfde bedrijf afhankelijk zijn voor werk en huisvesting, en deze mensen hun baan verliezen tijdens de coronacrisis? Worden deze mensen dan dakloos en waar kunnen zij dan heen?
De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten4, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.
Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier ook een verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kan de gemeente onder bepaalde voorwaarde tijdelijk onderdak bieden.
Op welke wijze(n) gaat u ervoor zorgen dat arbeidsmigranten zo snel mogelijk veilig zijn tijdens de coronacrisis, zowel op hun werk als in hun (tijdelijke) huis?
Het is van groot belang dat te allen tijde de richtlijnen van het RIVM worden gehanteerd. Zowel op de werkplaats, als op de huisvestingslocatie en in het gezamenlijke vervoer. Het kabinet zet in op voorlichting van de RIVM-richtlijnen en communicatie in verschillende talen. Daarnaast kunnen werkgevers, huisvesters en gemeenten maatregelen treffen om de werkplek en de huisvestingslocatie zo in te richten dat de kans op besmetting zo klein mogelijk wordt gemaakt. Alleen samen krijgen we het coronavirus in Nederland onder controle.
Er wordt samengewerkt met werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en ambassades om de problemen die nu ontstaan voor arbeidsmigranten en werkgevers, zo goed mogelijk aan te pakken en waar mogelijk te handhaven. Het kabinet monitort de ontwikkelingen en beziet of er extra stappen nodig zijn.
Is of wordt bij sluiting van locaties zoals vakantieparken, waar bewoners als bezoekers geen anderhalve meter afstand kunnen houden, voor alle bewoners passende en betaalbare, vervangende woonruimte geregeld? Voor welke locaties geldt deze maatregel van directe sluiting nog meer?3
Veiligheidsregio’s kunnen op basis van de noodverordening COVI-10 recreatieve locaties sluiten en een verbod op recreatief nachtverblijf afvaardigen. In de noodverordeningen zijn uitzonderinggronden opgenomen zodat al dan niet tijdelijke bewoners voor wie deze locatie het hoofdverblijf is hier kunnen blijven. Wij roepen de veiligheidsregio’s dan ook nadrukkelijk op om deze uitzonderingsgronden ruimhartig toe te passen en te zorgen dat mensen in een veilig recreatieobject met eigen voorzieningen kunnen blijven wonen tijdens deze crisis. Als dat niet kan omdat er een onveilige situatie is, dan dient de gemeente te ondersteunen bij het vinden van alternatieve huisvesting.
Deelt u de mening dat het onmenselijk, onwenselijk en onverstandig is om mensen gedurende de coronacrisis op straat te zetten, vanwege het gevaar op besmetting en verspreiding van het virus?
Ik ben van mening dat er gedurende deze crisis niemand op straat moet belanden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen mensen dakloos worden tijdens de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met verhuurders heeft het kabinet afspraken gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis6. Ook zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het met een spoedwet mogelijk maken om tijdelijke contracten te verlengen voor een korte periode. Deze wet is op 6 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend.
Het niet (tijdig) huur kunnen betalen door de coronacrisis |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Deelt u de zorgen van mensen met een huurwoning die als gevolg van wegvallende inkomsten door de coronacrisis mogelijk de komende maanden niet (tijdig) hun huur kunnen betalen?
Ja ik deel die zorgen. De Minister voor Milieu en Wonen heeft daarom op 25 maart jl. een bestuurlijk overleg met Aedes, Vastgoed Belang, IVBN, Kences en VLBN (leegstandsbeheerders) gehad. Hieruit is een gezamenlijk statement naar voren gekomen dat ook door de Woonbond en LSVB wordt ondersteund.1 Al deze partijen onderschrijven het belang van prettig wonen, juist ook tijdens deze crisis. Zij zien het als een gedeelde verantwoordelijkheid van eenieder om huurders daar nu in bij te staan. Via maatwerkoplossingen spannen verhuurders zich binnen hun mogelijkheden in om betalingsproblemen van huurders op te lossen. Verhuurders zullen bijvoorbeeld geen incassokosten doorberekenen aan huurders als zij wegens de coronacrisis de huur niet kunnen betalen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn wanneer huurders uit hun woning zouden worden gezet door het de komende maanden niet kunnen betalen van huur vanwege wegvallende inkomsten?
Ik deel die mening. Het kabinet neemt daarom diverse maatregelen om huishoudens te helpen, om werkgevers te ondersteunen zodat mensen hun baan kunnen houden en maatregelen voor ZZP’ers en flexwerkers in het bijzonder om hen in hun inkomstenvoorziening te ondersteunen. In het bestuurlijk overleg met bovengenoemde partijen is dit besproken. In het statement is opgenomen dat huisuitzettingen voorlopig worden uitgesteld gedurende de crisisperiode, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten, extreme overlast of structurele en niet-coronagerelateerde wanbetaling. Overigens kunnen mensen alleen hun huis worden uitgezet door tussenkomst van een rechter. Huisuitzettingen zijn door de rechtspraak niet aangemerkt als urgente zaken en voorlopig vinden er daarom geen mondelinge behandelingen plaats, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat een zitting moet doorgaan (bijvoorbeeld bij criminele activiteiten of extreme overlast). De Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders heeft leden ook geadviseerd ontruimingen tijdens de crisis zoveel mogelijk op te schorten.2
Naast deze huisuitzettingen kan het ook zo zijn dat er tijdelijke huurcontracten zijn die in deze periode van coronacrisis aflopen en huurders in deze periode moeilijker naar andere woonruimte kan zoeken. Maandag 6 april is daarom een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om het mogelijk te maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis3. Uw Kamer heeft dit wetsvoorstel inmiddels aanvaard.
Is het juridisch mogelijk om als crisismaatregel tijdelijk een verbod in te stellen op huisuitzettingen vanwege betalingsachterstanden tijdens de coronacrisis? Zo ja, moet hiervoor de wet worden aangepast of kan dit ook via lagere regelgeving? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wet- en regelgeving en eventueel jurisprudentie toelichten?
Wanneer een huurder in gebreke blijft met betalen kan de verhuurder een verzoek tot ontbinding en ontruiming indienen bij de kantonrechter. Als de rechter dat verzoek toewijst kan met het vonnis een deurwaarder worden ingeschakeld die de ontruiming kan uitvoeren. Op basis van de huidige wetgeving is het juridisch niet mogelijk om dit op dit moment te verbieden. In mijn brief van 15 april 2020 over amendement nr. 21 heb ik aangegeven waarom ik een verbod onwenselijk vind en ruimte wil laten aan de rechter om belangen te wegen. Een verbod op huisuitzetting is een zwaar middel. Een verhuurder kan een zwaarwegend belang hebben om de huur te beëindigen, bijvoorbeeld het waarborgen van de continuïteit van verhuurder. Een rechter kan op basis van feiten en alle omstandigheden van het geval een belangenafweging maken tussen partijen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, hebben de verhuurdersorganisaties verklaard in deze tijd geen huurders uit te zetten die door de coronacrisis in financiële problemen komen en er met maatwerkoplossingen naar streven om betalingsproblemen van huurders op te lossen. Verhuurders zullen daarnaast geen incassokosten doorberekenen aan huurders als zij wegens de coronacrisis de huur niet kunnen betalen.
Bent u bereid om als tijdelijke crisismaatregel een verbod op huisuitzettingen vanwege betalingsachterstanden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 15 april 2020 ben ik op dit moment niet voornemens een algeheel verbod in te stellen.
Deelt u ook de zorgen van mensen die een tijdelijk huurcontract hebben dat binnenkort mogelijk afloopt en vanwege de coronacrisis en de hieruit voortvloeiende begrijpelijke maatregelen lastig een nieuwe woning kunnen vinden?
Ja, ik deel die zorgen. In deze tijden past het niet om van huurders te verwachten dat zij hun volle aandacht kunnen richten op het zoeken naar andere woonruimte, terwijl opzegtermijn van de verhuurder voor hun tijdelijke huurcontract dichtbij is. Om die reden wil het kabinet het via spoedwetgeving mogelijk maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis.
Bent u in gesprek met de huurdersorganisaties (woonbond) en verhuurders (Aedes en de belangenbehartigers van particuliere verhuurders) om nadere afspraken te maken over het zoveel mogelijk voorkomen van het eindigen van tijdelijke huurovereenkomsten gedurende de coronacrisis? Zo ja, wat is volgens u de gewenste uitkomst?
Ja, hierover is gesproken. In het antwoord op vraag 1 aangehaalde statement is afgesproken dat verhuurders niet tot huisuitzetting over zullen gaan als huurders door de coronacrisis betalingsproblemen hebben. Daarnaast is, zoals eerder aangehaald, een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer om tijdelijke huurcontracten opnieuw tijdelijk te kunnen verlengen. Dit biedt verhuurders en huurders de mogelijkheid om de huur ten tijde van de coronacrisis tijdelijk voort te zetten.
Deelt u de zorgen dat ook wanneer er afspraken worden gemaakt tussen huurders- en verhuurdersorganisaties, dit geen soelaas biedt voor de huurders die een tijdelijke huurovereenkomst hebben met een verhuurder die niet aangesloten is bij een van de verhuurdersorganisaties? Zo ja, wat kunt hier voor deze huurders betekenen?
De tijdelijke wet die het kabinet voorstelt zal te gebruiken zijn voor elke verhuurder en elke huurder van een tijdelijk contract van maximaal 2 jaar (voor zelfstandige woningen) en 5 jaar of korter (voor onzelfstandige woningen). Over die tijdelijke wet heeft het kabinet de verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences) en de Woonbond en LSVb al geïnformeerd. Via communicatie via verschillende kanalen, zoals via www.rijksoverheid.nl, www.woningmarktbeleid.nl en het uitbrengen van persberichten worden zoveel mogelijk huurders en verhuurders op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om een tijdelijk huurcontract te verlengen.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een huurder een verzoek tot verlenging kan indienen. Uitgangspunt is dat het huurcontract vervolgens wordt verlengd. Het verzoek kan worden afgewezen als een verhuurder zich kan beroepen op een weigeringsgrond of een ander (door de rechter te toetsen) zwaarwegend belang.
Is het juridisch mogelijk om als tijdelijke crisismaatregel tijdelijke huurcontracten van rechtswege met enkele maanden te verlengen? Zo ja, moet hiervoor de wet worden aangepast of kan dit ook via lagere regelgeving? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wet- en regelgeving en eventueel jurisprudentie toelichten?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om tijdelijke contracten opnieuw tijdelijk te verlengen. Het contract wordt na het verstrijken van de overeengekomen, behoudens de tijdige schriftelijke kennisgeving over het einde van de huurovereenkomst, verlengd tot een contract voor onbepaalde tijd. Het eerder aangehaalde wetsvoorstel maakt het mogelijk om een tijdelijke huurovereenkomst tijdelijk te verlengen. Het uitgangspunt hierbij is dat de huurovereenkomst conform het verzoek van huurder wordt verlengd, behoudens de gevallen dat een verhuurder zich kan beroepen op een weigeringsgrond of een ander zwaarwegend belang.
Bent u bereid om als tijdelijke crisismaatregel de tijdelijke huurovereenkomsten van rechtswege te laten verlengen tot het einde van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd.
Het van rechtswege verlengen van alle tijdelijke huurcontracten vind ik niet wenselijk. Sommige verhuurders zullen al vóór 1 april contractuele verplichtingen met een derde zijn aangegaan voor de woning voor de periode na afloop van het tijdelijke huurcontract. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het verkopen of het reeds opnieuw verhuurd hebben van een woning. Ook is extreme overlast, of een huurder die de woning gebruikt om criminele activiteiten uit te voeren, een reden voor een verhuurder om niet over te gaan tot verlenging.
In het wetsvoorstel zijn een aantal redenen benoemd waarom de verhuurder niet over hoeft te gaan tot verlenging. De huurder kan dan aan de rechter vragen om alsnog over te gaan tot verlenging. De rechter zal vervolgens de belangen wegen.
Bent u bereid deze vragen één voor één en zo spoedig als mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Huisuitzettingen tijdens de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom vallen kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten onder «urgente zaken» bij de rechtbank, hoewel de rechtspraak eigenlijk gesloten is vanwege het coronavirus?1
Op rechtspraak.nl staat informatie over welke zaken wel en welke zaken op dit moment niet worden behandeld als gevolg van het coronavirus. Deze informatie wordt dagelijks geactualiseerd. Op 24 maart jl. vermeldde rechtspraak.nl: «Bij voorlopige voorzieningen/kort geding/beslagrekesten bepaalt de rechter of de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed) of dat deze wordt aangehouden (dan komt er nog geen uitspraak). «
Dit betekent dat kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten niet worden aangemerkt als «urgente zaken». De Behandeling van dergelijke vorderingen wordt in dat geval aangehouden. Behandeling van dit type zaken is uitsluitend mogelijk als de rechter «superspoed» aanwezig acht. Van superspoed is sprake in zeer uitzonderlijke gevallen zoals in geval van crimineel handelen of bij ernstige overlast.
Dat geldt ook voor executiegeschillen over vorderingen waarin huurovereenkomsten zijn ontbonden en ontruimingen zijn gelast. Ontruimingen zullen geen doorgang vinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Als een bewoner tegen een woningontruiming in kort geding wil opkomen, moet de voorzieningenrechter nagaan of er wel sprake is van «superspoed».
In zaken waarin de ontruiming door de kantonrechter al is toegestaan, maar waarin feitelijk sprake is van schuldenproblematiek, kan er ter voorkoming van woningontruiming een moratorium of voorlopige voorziening worden verzocht in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Hierdoor is het voor de verhuurder verbodenom tot ontruiming over te gaan in afwachting van behandeling van dit Wsnp-verzoek. Deze zaken zijn als urgente zaken aangemerkt en worden door de rechtbanken (schriftelijk) behandeld.
Zaken over huurachterstand en ontruiming inclusief ontruimingsvorderingen op andere gronden, worden aangehouden. Wel kan er in deze zaken met instemming van partijen schriftelijk worden geprocedeerd.
Wat gebeurt er op dit moment met het sluiten van woningen op verzoek van burgemeesters? Worden deze zaken uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven met betrekking tot de opstelling van de rechtbanken, zal het sluiten alleen aan de orde zijn bij criminele activiteiten of extreme overlast. Ook in die gevallen is het een lokale afweging of de sluiting in deze tijd van corona aan de orde is. De burgemeester zal bij een sluiting altijd bezien of sluiting in deze omstandigheden redelijk en billijk is.
Hoe verhoudt het door laten gaan van rechtszaken over uithuiszetting van mensen zich tot het feit dat rechtszaken over bijvoorbeeld het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een huurhuis, het krijgen van een uitkering of zaken over ontslag en loonvordering wel worden uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken of de juiste maatregelen zijn genomen en de juiste zaken zijn uitgesteld?
Zoals hierboven uiteengezet worden rechtszaken over uithuiszetting van mensen op dit moment niet behandeld maar uitgesteld.
Vindt u het verantwoord om, tijdens de coronacrisis waarin mensen opgeroepen wordt om zoveel mogelijk thuis te blijven, mensen op straat te zetten en daardoor bloot te stellen aan extra gevaren rondom de besmetting en verspreiding van het virus? Zo nee, waarom gebeurt dit dan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de richtlijnen van het RIVM, de Veiligheidsregio’s en de maatregelen van de overheid?
Het Kabinet acht het van groot belang te voorkomen dat mensen uit hun huis worden gezet tijdens de Corona-crisis. Er wordt op dit moment vanuit de huur- en koopsector gewerkt aan oplossingen voor mensen die in de problemen komen. Zo heeft de Minister van Milieu en Wonen met organisaties van verhuurders, leegstandbeheerders en met steun van de Woonbond en de LSVB, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Overigens kunnen mensen alleen hun huis worden uitgezet door tussenkomst van een rechter. Huisuitzettingen zijn door de rechtspraak niet aangemerkt als urgente zaken en voorlopig vinden er daarom geen mondelinge behandelingen plaats, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat een zitting moet doorgaan.
Op welke manieren kunnen rechters de gevolgen van een eventuele ontruiming inschatten omdat niet duidelijk is hoe lang de coronacrisis zal duren, hoe ernstig uiteindelijk zal blijken en welke gevolgen en nasleep deze crisis zal hebben? Kunt uw antwoord toelichten?
De partij die in weerwil van de getroffen maatregelen zijn zaak toch behandeld wil zien, zal moeten toelichten waarom de behandeling van zijn zaak «superspoed» heeft. Als de (voorzieningen)rechter daarin mee gaat zal hij zoals gebruikelijk baseren op de informatie van beide partijen, en dus ook de gevolgen van ontruiming in ogenschouw nemen.
Deelt u de mening dat een ontruiming van een huishouden op dit moment tegen de rechten van de mens ingaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontruiming van een huishouden is altijd een ingrijpende maatregel en maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van de bewoners. De huidige coronacrisis maakt dit nog ingrijpender.
In de huidige crisissituatie is het zeer onwenselijk dat mensen uit hun huis worden gezet omdat ze de huur niet meer kunnen betalen of omdat een tijdelijk huurcontract afloopt. Het kabinet ziet het dan ook als een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen om ontruimingen zoveel mogelijk uit te stellen en alleen te initiëren als er zwaarwegende redenen voor zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Om die reden heeft de Minister voor Wonen en Milieu afspraken gemaakt met de sector om hieraan gevolg te geven. Ook steunt het kabinet de oproep van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders om ontruimingen waar mogelijk op te schorten.
Daarnaast zal het kabinet via spoedwetgeving mogelijk maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis.
Bent u bereid om, net als in Vlaanderen, zo nodig een spoedwet te maken die alle uithuiszettingen tijdens de coronacrisis verbiedt zowel in de sociale als in de vrije huur- en de koopsector? Zo nee, waarom niet?2
Huisuitzettingen zijn door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken. In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. De Minister voor Milieu en Wonen heeft hierover, zoals in antwoord 6 aangegeven, afspraken gemaakt met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen, over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen in deze tijd van de coronacrisis.
Kunt u deze vragen en de eerdere gestelde Kamervragen vóór het debat van donderdag 26 maart 2020 beantwoorden?3
Ja.
De verbijstering van politici over de totstandkoming van Windpark Spui in Piershil/Nieuw-Beijerland. |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u zich de verbijstering voorstellen bij politici wanneer zij persoonlijk gaan kijken naar de gevolgen voor de lokale gemeenschap van de totstandkoming van Windpark Spui in Piershil/Nieuw-Beijerland?1
Met de energietransitie staat Nederland voor een grote opgave. Een overgang naar een duurzame energievoorziening is van groot belang, vanwege het tegengaan van klimaatverandering. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 35 TWh duurzame elektriciteit op land geproduceerd moet worden.
Deze energiedoelstellingen worden nagestreefd binnen de context van een dichtbevolkte en complexe ruimtelijke omgeving, waarbinnen tal van (maatschappelijke) functies dienen te worden gecombineerd (Kamerstuk 2020D11082). De energietransitie heeft daarmee een grote impact op onze leefomgeving en ons landschap. Ik ben me hiervan bewust.
Initiatiefnemers van energieprojecten moeten altijd voldoen aan ruimtelijke, veiligheids- en milieueisen die in beleid en wet- regelgeving zijn vastgelegd. Omdat de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag is voor windpark Spui, ben ik niet direct betrokken bij dit windpark. Van de provincie Zuid-Holland heb ik vernomen dat alle geldende normen in acht worden genomen bij windpark Spui.
Dit neemt niet weg dat omwonenden hinder van energieprojecten kunnen ervaren. Ik begrijp uit de aangehaalde uitspraken dat dit ook het geval is bij windpark Spui. Wanneer omwonenden hinder ervaren als gevolg van energieprojecten, kan er een onbalans zitten in de verdeling van lusten en lasten.
Participatie, zowel procesparticipatie als financiële participatie, is een belangrijk onderdeel van de afspraken in het Klimaatakkoord om lusten en lasten beter te verdelen. Ik heb van de provincie Zuid-Holland begrepen dat bij windpark Spui afspraken zijn gemaakt met de initiatiefnemer over participatie en er onder meer een zogeheten burenregeling is ingesteld voor direct omwonenden voor het treffen van relatief kleine maatregelen om onder andere geluidhinder te beperken.
Heeft u zich op de hoogte gesteld van de persoonlijke ervaringen van omwonenden, zoals ingebracht tijdens de Raadszitting in Zuid-Beijerland in maart jl?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak: «Door die windmolens is het alsof de omgeving is vermadurodamiseerd: alles lijkt een stuk kleiner ten opzichte van die enorme horizonvervuilende molens.»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat roept de volgende uitspraak bij u op bij een bewoner van een huis dichtbij Windpark Spui over hoe hij de geluidsoverlast van de windturbines ervaart: «Ik ervaar dit als een vliegtuig dat rondcirkelt boven de woning, maar niet wil verdwijnen ... Wij hebben tbs – turbinesyndroom – gekregen.»?
Windturbinegeluid kan – in vergelijking met andere geluidsbronnen – al bij lagere niveaus hinder veroorzaken, waarschijnlijk mede vanwege het repeterende karakter ervan. Om rekening te houden met deze extra hinder, is de normering voor windturbinegeluid relatief streng ten opzichte van die voor andere geluidbronnen, bijvoorbeeld wegverkeersgeluid. Hinder en slaapverstoring zijn de belangrijkste effecten die naar voren komen uit onderzoek naar effecten van windturbinegeluid. Er is geen wetenschappelijke basis voor het fenomeen «(wind)turbinesyndroom»; het onderzoek dat deze term introduceerde is stevig bekritiseerd, omdat het niet voldoet aan belangrijke wetenschappelijke criteria. Zo zijn de resultaten van de studies niet «repliceerbaar» (in nieuwe studies aan te tonen), is gebruik gemaakt van een zeer kleine studiepopulatie en is niet in alle gevallen vermeld wat de geluidniveaus waren.
Hoe kan het dat de windmolens zijn geplaatst waarbij een niet-geïsoleerde woning aan de buitengevel wordt geconfronteerd met geluidsoverlast van 60 Db of meer? Wat moet er gebeuren als geluidsnormen op een dergelijke wijze worden overschreden?
De normstelling voor windturbinegeluid is, net als die voor andere bronnen van omgevingsgeluid zoals verkeer en industrie, gestoeld op de jaargemiddelde geluidbelasting Lden (met extra weging voor geluid in de avond en de nachtperiode). Aan de hand van de grenswaarde van 47 dB Lden wordt de kans op ernstige geluidhinder over langere tijd beperkt, wat echter niet uitsluit dat aan de buitengevel op enig moment een hoger geluidniveau (LAmax) kan worden gemeten. De jaargemiddelde geluidbelasting wordt internationaal gebruikt als maat om de nadelige effecten van omgevingsgeluid in te schatten, zoals in het kader van de Europese richtlijn voor omgevingsgeluid en de WHO, en is ook internationaal de meest gebruikte maat voor het reguleren van windturbinegeluid.
Het is goed mogelijk dat de geluidpieken een bijdrage leveren aan de hinder, ongeacht de precieze geluidniveaus van deze pieken. Mensen horen immers geen gemiddelden, maar geluid op een bepaald moment. Deze piekgeluiden zijn echter verdisconteerd in Lden. De jaargemiddelde dosismaat Lden is een goede voorspeller voor hinder en slaapverstoring.
In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen de norm valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. Voor windpark Spui geldt dat Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, uitgebreide controles doet van de akoestische situatie. Uit dit onderzoek blijkt dat het windturbinepark voldoet aan de geluidsnormen en er geen aanleiding is tot handhaving.
Zorgt een «norm» die uitmiddelt over de dag, over het jaar en daarna nog over verschillende jaren wel voor voldoende mogelijkheden voor omwonenden om te toetsen of deze norm niet wordt overschreden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn niet juist de geluidpíeken verantwoordelijk voor de hinder voor omwonenden in plaats van het geluidsgemiddelde? Moet er niet ook een norm voor het maximale geluid komen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Nederland in 2009 de bestaande norm van 40 dB naar boven heeft bijgesteld, om überhaupt windenergie mogelijk te maken in ons dichtbevolkte land? Kunt u dit toelichten? Welke argumentatie en besluitvorming lag daaraan ten grondslag?
Nee, dat klopt niet. In 2011 is er voor gekozen om de geluidnormstelling voor windturbines aan te passen aan de Europese dosismaat (Lden), die beter met ervaren hinder correleert dan de tot dan toe in het Activiteitenbesluit gebruikte dosismaat. Ook is destijds de berekeningsmethodiek voor het vaststellen van de geluidniveaus van hoge windturbines op wetenschappelijke gronden aangepast. De gekozen grenswaarde van 47 dB Lden en de aanvullende grenswaarde voor de nacht van 41 dB Lnight corresponderen met de eerdere maximaal toelaatbare waarden binnen het Activiteitenbesluit en met de voormalige uitvoeringspraktijk bij de vergunningverlening (zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines3).
Is het juist dat Windpark Spui, thans in bezit van het Japanse Eurus, € 50.000 euro heeft gereserveerd voor benadeelde bewoners, terwijl er nu al minimaal 40 woningen in beeld zijn die moeten worden onderzocht of ze al dan niet voldoen aan het bouwbesluit 2018? Is een bedrag van gemiddeld € 1.250, – per woning voldoende om adequate woningaanpassingen te realiseren?3
De provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor windpark Spui en ik ben niet betrokken bij de afspraken die er tussen de provincie Zuid-Holland en de initiatiefnemer van het windpark zijn gemaakt. Ik heb van provincie Zuid-Holland vernomen dat het budget van € 50.000 is gekoppeld aan de burenregeling uit het participatieplan en is bedoeld voor direct omwonenden. De inschatting was dat het zou gaan om ongeveer 15 woningen. Het bedrag is bedoeld voor relatief kleine extra maatregelen zoals dubbelglas en/of screens, of de plaatsing van een satellietschotel ter voorkoming van storingen in (digitale) communicatieapparatuur.
Ik heb van de provincie Zuid-Holland begrepen dat de uitwerking van het participatieplan van windpark Spui nog niet verloopt zoals afgesproken in de anterieure overeenkomst. Het college van gedeputeerde staten van provincie Zuid-Holland heeft de exploitant van het windpark hierop aangesproken.
Wie/welke instantie handhaaft het recht van omwonenden op compensatie voor de door hen geleden schade?
Zoals ik in mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 71) heb aangegeven, kunnen mensen op individueel niveau schade ondervinden als gevolg van verschillende soorten ruimtelijke ingrepen, zoals een woningwaardedaling. Daarom bestaat er de wettelijke planschaderegeling. Dit is een instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. In het geval dat een woningeigenaar in aanmerking denkt te komen voor de planschaderegeling kan de eigenaar een planschadevergoeding vragen bij het bevoegd gezag voor schade als gevolg van het plan. Planschade wordt per individueel geval beschouwd. Dit betekent dat de specifieke omstandigheden van de waardedaling worden meegenomen in de beoordeling. Indien de woningeigenaar zich niet kan vinden in de voorgestelde planschadevergoeding, kan men hiertegen beroep aantekenen bij de rechter.
De planschaderegeling is geen antwoord op de hinder die omwonenden mogelijk kunnen ervaren als gevolg van windturbines. Hiervoor gelden wettelijke normen, zoals de bestaande normen voor geluid, waaraan immer voldaan moet worden. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zijn deze normen relatief streng in vergelijking met andere geluidsbronnen.
Acht u de planschade-regeling adequaat en in verhouding tot het persoonlijk leed dat omwonenden binnen 10 keer de tiphoogte lijden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de suggestie om airco’s in huis aan te brengen om het geluid van de windturbines buiten te maskeren een adequate oplossing van geluidsoverlast door windturbines binnenshuis en in de slaapkamer? Kunt u dit toelichten?
Voorop staat dat aan de grenswaarde voor windturbinegeluid aan de gevel moet worden voldaan. Wanneer beneden deze grenswaarde hinder of slaapverstoring wordt ervaren, kunnen individuele oplossingen soms uitkomst bieden. Lang niet iedereen zal echter maskering door een toegevoegde geluidbron, zoals airconditioning, als adequate oplossing voor de overlast accepteren. De manier waarop mensen met hinder omgaan is erg persoonlijk.
Kunt u aangeven wat bij benadering de gemiddelde kosten zijn voor adequate aanpassing van de woningen in verband met geluidsoverlast?
Wanneer woningen voldoen aan maximaal 47 dB op de gevel is het geluid in de woning in principe ook aanvaardbaar, hier gelden geen aanvullende normen voor. De kosten voor extra geluidisolatie zullen per woning sterk variëren en hangen onder meer af van het type woning, de geluidbelasting op de gevel, het gewenste binnenniveau en de omvang van het te isoleren dakoppervlak. Voor geluidisolatie in het kader van de geluidsanering windturbines worden bedragen uitgegeven van € 4.000 tot € 29.000 per woning, maar dit betreft dus hogere geluidbelastingen dan 47 dB en bij lagere geluidbelastingen zullen de bedragen lager zijn. Genoemde bedragen zijn gebaseerd op de uitvoering van de «Beleidsregels tegemoetkoming geluidsanering windturbines» van 2017.
Vindt u niet dat mensen die nu hun huis te koop hebben gezet vanwege de overlast van de windturbines en aantasting van het persoonlijk leefgenot, ruimhartig zouden moeten worden gecompenseerd voor het door hen geleden verlies, dat naar schatting wel 10% bedraagt?4
Bij waardedaling van omliggende woningen geldt de wettelijke planschaderegeling, waarbij sprake is van een normaal maatschappelijk risico (zoals in eerdere beantwoording van vragen aangegeven, zie brief van 19 maart 2020, Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2153).
Ten aanzien van geluid en slagschaduw bestaan er wettelijke normen om de hinder voor omwonenden te beperken. Ook kunnen er op projectniveau afspraken gemaakt worden om te zorgen voor een eerlijke lusten- en lastenverdeling en hinder te beperken. Zoals eerder aangegeven ben ik geen bevoegd gezag bij windpark Spui, maar ik heb begrepen dat er bij windpark Spui afspraken zijn gemaakt over participatie. Het is aan het bevoegd gezag om er op te zien dat de afspraken uit het participatieplan door de exploitant worden nageleefd.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat benadeelden van Windpark Spui daadwerkelijk worden gecompenseerd voor hun verlies aan woongenot en waarde van hun woning?
Zie antwoord vraag 14.
Vindt u niet dat er naar aanleiding van de situatie bij Windpark Spui er meer duidelijke landelijke regelgeving moet komen voor compensatie van benadeelden op basis waarvan benadeelden makkelijker hun recht kunnen halen? Zo neen, waarom niet?
In Nederland is sprake van eenduidige regelgeving omtrent planschade. Indien iemand schade ondervindt als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, kan een beroep worden gedaan op de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer iemand in aanmerking denkt te komen voor de planschaderegeling kan een planschadevergoeding aangevraagd worden bij het bevoegd gezag.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat ondanks bestaande wetgeving de belangen van de gemeenschap het hebben afgelegd tegen de individuele financiële belangen van de ontwikkelaars?
Windpark Spui is tot stand gekomen volgens de procedure voor een Provinciaal Inpassingsplan en bijbehorende omgevingsvergunning. Bij alle ruimtelijke ingrepen, dus ook bij windpark Spui, dienen initiatiefnemers altijd te voldoen aan wet- en regelgeving. Dit betreft ook wet- en regelgeving om belangen van omwonenden te borgen, zoals omtrent geluid, slagschaduw en veiligheid. Bij de totstandkoming van windmolenprojecten wordt getoetst of aan deze normen kan worden voldaan. Ik heb van de provincie Zuid-Holland vernomen dat er geen sprake is van overtredingen van de regels ten aanzien van geluid en slagschaduw (zie ook het antwoord op vraag 5, 6 en 7).
Zoals ik in mijn beantwoording van vragen van 11 november 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 678) heb aangegeven, betekent dit niet dat er geen subjectieve overlast kan worden ervaren. Hier ligt een belangrijke relatie met de wijze waarop omwonenden worden betrokken bij een project. Indien mensen bij hebben kunnen dragen aan het ontwerp- en besluitvormingsproces, zal hun acceptatie van deze windmolens over het algemeen groter zijn. Het is daarom belangrijk om omwonenden in een vroeg stadium actief te betrekken bij plannen voor het realiseren van windmolenprojecten en andere (energie-)projecten en om hun wensen en belangen – o.a. betreffende landschap en geluid – in kaart te brengen en mee te nemen in de ontwikkeling van het project. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken te streven naar 50% lokaal eigendom bij duurzame energieprojecten. Met dit eigendom kan de omgeving niet alleen financieel profiteren van het project, maar heeft de omgeving ook medezeggenschap over de inrichting van het project.
Hoe kan een democratisch proces tot een dergelijke ongewenste uitkomst leiden?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u bereid om persoonlijk te gaan kijken om uw oordeel te vellen over de gevolgen van de realisatie van Windpark Spui voor de lokale gemeenschap en hoe we dergelijke zaken voor de toekomst kunnen vermijden?
Voor dit windpark is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. De verantwoordelijke gedeputeerde heeft op 12 maart 2020 een bezoek gebracht aan het windpark en gesproken met enkele omwonenden. Ik zie daarom momenteel geen aanleiding om in dit kader een bezoek te brengen aan dit windpark of uitspraken te doen over het windpark Spui.
Zou u, aangezien de windturbines bij Piershil/Nieuw-Beijerland zijn overgenomen door het Japanse Eurus, een overzicht kunnen geven van:
De kosten van aanleg, bouw en verkoop van de betreffende windturbines zijn niet bekend bij mij. De rijksoverheid is niet direct betrokken geweest bij de aanleg en bouw, noch bij de verkoop en heeft dus ook niet bijgedragen aan de aanleg of de bouw, noch heeft de verkoop het Rijk direct iets opgeleverd. Het maximale SDE-bedrag waar het project aanspraak op kan maken betreft € 53,7 miljoen voor de gehele subsidieperiode. De precieze hoogte van de reeds en in de toekomst uit te keren SDE+ aan dit specifieke windpark is afhankelijk van de jaarlijkse marktprijs voor elektriciteit en de energieproductie van het windpark en is daarom nu nog niet bekend.
Hoeveel andere windturbineparken in Nederland zijn er inmiddels in buitenlandse handen?
De Nederlandse energievoorziening maakt onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. De subsidieregelingen SDE en SDE+ zijn bedoeld om de productie van hernieuwbare energie tegen de laagste kosten te realiseren in Nederland. Het uitsluiten van alle buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Dit zou een slechte zaak zijn, omdat de benodigde subsidie per geproduceerde eenheid hernieuwbare energie dan mogelijk hoger uitvalt, met hogere overheidsuitgaven als gevolg.
De gegevens over windparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn heb ik alleen voor de windturbines die een SDE(+)-beschikking hebben. Van de 2.000 MW aan geïnstalleerde windturbines op land is naar verhouding 40% in handen van buitenlandse aandeelhouders (afgerond 770 MW). Voor de geïnstalleerde windturbines op zee is ongeveer 92% van de 729 MW (669 MW) in buitenlandse handen. Daarbij is het voor mij niet mogelijk om onderscheid te maken tussen windparken die door buitenlandse eigenaren zijn ontwikkeld, versus die na verkoop over zijn gegaan in buitenlandse handen.
De SDE+ vangt de onrendabele top op. Daarmee zorgt de SDE+ er mede voor dat een dergelijk windpark gerealiseerd kan worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugbetaald kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie SDE naar het buitenland verdwijnt. De exacte hoeveelheid subsidie waar deze buitenlandse exploitanten aanspraak op kunnen maken is afhankelijk van de energieproductie en jaarlijkse elektriciteitsprijs en is dus niet bekend. Het maximale SDE-bedrag waar zij aanspraak op kunnen maken betreft circa 2,8 miljard euro voor de gehele subsidieperiode.
Hoeveel van de door de Nederlandse samenleving opgebrachte opslag duurzame energie (ODE) verdwijnt hiermee als subsidie duurzame energie (SDE) naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 22.
Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Vindt u het een goede zaak dat subsidie opgebracht door Nederlandse belastingbetalers, naar het buitenland verdwijnt? Kunt u uw mening motiveren?
Zie antwoord vraag 22.
Is het juist dat in Beieren voor windmolens de afstand tot bewoning op 10 maal de tiphoogte is gesteld? Wanneer is deze maatregel van kracht geworden? Wat was daarvoor de motivatie?5
Het is mij bekend dat deze maatregel enkele jaren geleden (in 2016) in Beieren van kracht is geworden. Naast zorgen over gezondheidseffecten lijkt de weerstand van burgers tegen de visuele vervuiling van het landschap een rol te hebben gespeeld.
Welke norm adviseert de Franse Gezondheidsraad? Is het juist dat deze een minimale afstand van 1.500 meter tot bewoning adviseert? Kunt u toelichten op basis waarvan zij tot dit standpunt komt?6
Hoewel de Franse Gezondheidsraad in 2006 een minimale afstand adviseerde van 1.500 meter, wordt hier in een recenter rapport uit 2017 niet meer aan gerefereerd. In dit recentere rapport concludeert de Franse Gezondheidsraad dat windturbines geen directe fysiologische effecten lijken te hebben, maar wel via visuele hinder en geluidhinder de kwaliteit van leven kunnen beïnvloeden. Daarom wordt een aantal aanbevelingen gedaan, bedoeld om het draagvlak voor windenergie te vergroten en te voorkomen dat windturbines direct of indirect het welzijn van omwonenden aantasten. Zo wordt aangeraden om technologische innovatie te stimuleren om windturbines stiller te maken, systematisch te checken of windturbines aan akoestische eisen voldoen, de overschrijding ten opzichte van het achtergrondgeluidniveau te limiteren, alsmede om bewoners vooraf goed te informeren en te consulteren.
Moeten niet ook in Nederland harde minimale afstandsnormen voor windmolens worden ingevoerd op basis van medisch-wetenschappelijke criteria en het voorzorgsbeginsel? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen, recenter onderzoek mee te wegen en regelgeving voor te bereiden?
In de huidige regelgeving (nu opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving) wordt de minimale afstand bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting, de slagschaduw of het plaatsgebonden risico bij een woning. Dit geeft een betrouwbaarder indicatie van de effecten dan een harde minimale afstandsnorm, welke op grond van beschikbare studies op dit moment niet is vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat inmiddels wetenschappelijk onderzoek is verricht waaruit blijkt dat bij de mens ook de hersendelen voor het emotionele en autonome zenuwstelsel betrokken zijn bij het «horen» van laag frequent geluid? En dat dit de verklaring zou kunnen vormen voor de vele klachten van omwonenden?7Wat is uw oordeel over dit onderzoek?
Ja, ik heb kennis genomen van het onderzoek, dat is gericht op het waarnemen van infrageluid (frequenties beneden < 20Hz). Dit is grotendeels onhoorbaar geluid met nog lagere frequenties dan geluid dat gedefinieerd wordt als laagfrequent.
Windturbines produceren net als andere geluidbronnen een mix van «gewoon» geluid (frequenties hoger dan 100 Hz), laagfrequent geluid (20–100 Hz) en infrageluid. Voor infrageluid komen de geluidniveaus van windturbines overeen met de interne lichaamsgeluiden en drukverschillen op de oren tijdens bijvoorbeeld lopen. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het infra- en laagfrequente deel van windturbinegeluid voor unieke gezondheidsproblemen zorgt.9
Wilt u alsnog overwegen of er niet ook een norm voor laag frequent geluid ín de woning moet komen, zoals in Denemarken al sinds 2012 wettelijk is geregeld nadat omwonenden betere bescherming nodig bleken te hebben dan alleen met de reguliere geluidsnormen tegen de buitengevel kan worden bereikt?8
De Nederlandse normen voor windturbinegeluid beslaan het hele geluidsspectrum, dus ook laagfrequent geluid. De Nederlandse normen voor windturbinegeluid blijken in de praktijk ongeveer even streng als de Deense norm voor laagfrequent geluid en bieden daarmee een vergelijkbare bescherming.11
Het Expertisenetwerk Windenergie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) brengt de nieuwste stand van kennis in kaart op het gebied van gezondheidseffecten van windturbines. Het is niet aangetoond dat specifiek laagfrequent geluid en infrageluid van windturbines gezondheidsproblemen veroorzaken. Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen beter toegankelijk te maken en te bezien of er verder onderzoek op dit gebied nodig is. In de zomer van 2020 wordt een onderzoeksagenda over laagfrequent geluid verwacht. Die onderzoeksagenda wordt in het najaar uitgewerkt tot een onderzoeksprogramma. De nieuwe informatie van het RIVM over laagfrequent geluid wordt afgewacht alvorens een beslissing te nemen over verdere beleidsontwikkeling op dit gebied.
Is er bekend hoeveel omwonenden in Nederland hebben moeten verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren van windturbines? Zou hiervoor niet een landelijk meldpunt moeten worden ingesteld om inzicht te krijgen in de grootte van dit probleem?
Er is geen overzicht van omwonenden die door de komst van windturbines hebben besloten te verhuizen. Ik zie ook geen aanleiding om een landelijk meldpunt in te stellen. Alle ruimtelijke ingrepen – ook een vliegveld, snelweg of een treinspoor – kunnen een effect hebben op de directe leefomgeving van omwonenden en aanleiding zijn voor een verhuizing.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsprincipe alle projecten in voorbereiding waarbij de afstand tot woonkernen minder dan 1 kilometer bedraagt, stil te leggen totdat goed onderzoek is gedaan naar de effecten op de gezondheid van windturbines?
In het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe is gedaan zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een direct verband met gezondheidseffecten, anders dan hinder en mogelijk slaapverstoring. Ook een relatief recent grootschalig Canadees onderzoek (2016) heeft geen rechtstreekse relaties aangetoond tussen de mate van windturbinegeluid waaraan mensen zijn blootgesteld en gerapporteerde of gemeten negatieve gezondheidseffecten. Indirect kan hinder, via stress of bezorgdheid, overigens wel somatische klachten tot gevolg hebben. Aangezien de huidige normering al is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring, zie ik geen aanleiding om projecten in voorbereiding uit voorzorg stil te leggen.
Is het juist dat kinderen als een kwetsbare groep moeten worden beschouwd om gezondheidsschade op te lopen door windturbines? Welke onderzoeken naar het effect van windmolens op kinderen zijn u bekend? Wat was de uitkomst van die onderzoeken?
In het algemeen worden kinderen, vanwege de fase van ontwikkeling, beschouwd als een mogelijk kwetsbare groep voor omgevingseffecten, waaronder geluid. Kinderen lijken echter niet gevoeliger voor het ervaren van geluidhinder dan volwassenen.12 Er bestaan geen studies naar de effecten van windturbinegeluid specifiek op kinderen.
Is u bekend dat op minimaal twee plaatsen in Nederland windturbines zijn/worden geplaatst op respectievelijk 600 en 800 meter van een basisschool?9
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoeksgelden beschikbaar te stellen voor biomedisch onderzoek bij deze kinderen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe. Opzetten van biomedisch onderzoek vergt een duidelijke vraagstelling en deze lijkt niet te volgen uit uitkomsten van voorgaand onderzoek. Het Expertisenetwerk Windenergie brengt het komende jaar in kaart welke kennis over gezondheid en windturbines een toegevoegde waarde zou hebben ten opzichte van de al bestaande kennis (over bijvoorbeeld geluid). Daarnaast wordt bekeken welke soorten van gezondheidsmonitoring relevant en haalbaar zouden zijn (omvang, tijd en kosten meewegend) in relatie tot windturbines, om (lokale) overheden te ondersteunen in de keuze voor (opdrachten in) vervolgonderzoek.
Het bericht 'Regio vraagt minister om hulp bij verkoop Vestia-woningen' |
|
Erik Ronnes (CDA), Jessica van Eijs (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Regio vraagt Minister om hulp bij verkoop Vestia-woningen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is ten aanzien van de wens van Vestia om haar woningbezit te verkopen om uit de financiële problemen te komen?
Voor de verkoop van het woningbezit van Vestia in de zes maatwerkgemeenten (Barendrecht, Bergeijk, Brielle, Pijnacker-Nootdorp, Westland en Zuidplas) heb ik Hamit Karakus in september 2019 opdracht gegeven om per maatwerkgemeente een (coalitie van) corporatie(s) aan te dragen die bereid en in staat is om het bezit van Vestia in de betreffende gemeente over te nemen. Op 12 mei zijn voor de voorgenomen overdrachten in de zes maatwerkgemeenten intentieovereenkomsten gesloten. Hierover heb ik u per brief geïnformeerd (29 453, nr. 517).
Deelt u de wens van betrokkenen om te komen tot een maximale bespoediging bij de Autoriteit Woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, zodat de zaak snel overgedragen kan worden?
Over de uitwerking van de overdracht van de woningen van Vestia wordt momenteel gesproken door meerdere partijen. Dit betreft een complexe overdracht met meerdere facetten, waarbij niet alleen de snelheid van de overdracht, maar ook de voorwaarden waaronder de overdracht plaatsvindt van belang zijn voor de bijdrage aan de volkshuisvestelijke opgave, het financiële herstel van Vestia en de risico’s voor de sector. Alle partijen delen de wens en noodzaak om de overdrachten op korte termijn te laten plaatsvinden, mits de voorwaarden bij de overdracht niet leiden tot een verslechtering van de positie van Vestia en/of de sector. Deze voorwaarden zijn eerder gedeeld door de saneerder bij de beoordeling van het herijkt verbeterplan van Vestia. De saneerder heeft daarnaast bij de ondertekening van de intentieovereenkomsten op 12 mei een adhesieverklaring getekend voor haar inzet bij de voorgenomen overdrachten.
In hoeverre deelt u het uitgangspunt dat bij taakoverdracht geen sprake is van een vastgoedtransactie, maar van overdracht van een (volkshuisvestelijke) taak en dat daarom eventueel een vrijstelling van de overdrachtsbelasting toegepast kan worden?
Indien een woningcorporatie haar (volkshuisvestelijke) taak overdraagt aan een andere woningcorporatie en in het kader daarvan alle activa en passiva (zoals de woningportefeuille, leningen en personeel) die betrekking hebben op die taak aan de andere woningcorporatie worden overgedragen, kan – indien voldaan wordt aan de geldende voorwaarden – sprake zijn van een taakoverdracht die recht geeft op de vrijstelling. De overdrachtsbelasting kent geen specifieke vrijstelling voor overdrachten tussen woningcorporaties, maar wel een vrijstelling bij een taakoverdracht tussen algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Woningcorporaties kunnen zijn aangemerkt als ANBI. Die woningcorporaties kunnen daarom bij een taakoverdracht (als in de bovenomschreven situatie) een beroep doen op de betreffende vrijstelling. Voor toepassing van de vrijstelling geldt een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak en voortzetting van de daarbij behorende werkzaamheden (volkshuisvestelijke taken). Voor toepassing van de vrijstelling geldt voorts dat bij de taakoverdracht commerciële factoren geen rol mogen spelen. In dat kader mag geen koopsom worden bedongen of indien op grond van publiekrechtelijke regelgeving toch een koopsom wordt bedongen, mag deze niet meer bedragen dan de boekwaarde van de overgedragen bestanddelen. Onder boekwaarde wordt voor de toepassing van deze regelgeving verstaan: de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Indien alleen de activa en passiva worden overgedragen die betrekking hebben op die taak, en daarnaast geen andere tegenprestatie wordt bedongen, wordt niet toegekomen aan de vraag of de koopsom hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijvingen.
Of in een bepaalde situatie wordt voldaan aan alle voor toepassing van de vrijstelling geldende voorwaarden en of betrokkenen aan deze voorwaarden willen voldoen, zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat specifieke geval beoordeeld moeten worden door de inspecteur van de Belastingdienst. Bij een voorgenomen taakoverdracht kunnen de betrokken partijen de inspecteur verzoeken om vooroverleg, teneinde te bepalen of in dat concrete geval voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling.
Kunt u nader duiden of er sprake is van een taakoverdracht wanneer er in de maatwerkgemeenten wordt voldaan aan overdracht van complete woningportefeuilles tussen twee corporaties, inclusief bijhorende leningen, volkshuisvestelijke verantwoordelijkheden, personeel en de verplichting om jaarlijks volkshuisvestelijk beleid af te stemmen met lokale gemeente- en huurdersvertegenwoordiging? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de veronderstelling correct dat in de huidige regelgeving het bij het bestempelen van een transactie als «taakoverdracht» de voorwaarde is dat de transactieprijs niet hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijving? Als dat zo is, is het in de praktijk dan mogelijk hieraan te voldoen, gegeven dat de transactieprijs tussen woningcorporaties vrijwel altijd hoger is?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de voorgenomen transacties in de maatwerkgemeenten de transactieprijs naar verwachting minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat is en dat bij het oplossen van de volkshuisvestelijke problematiek in deze gemeenten evident geen sprake is van commercieel handelen door de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dat?
Of bij de voorgenomen transacties in de maatwerkgemeenten de transactieprijs naar verwachting minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat is, kan op dit moment niet worden beoordeeld, omdat de voorgenomen transacties nog moeten worden uitgewerkt. Daarbij geldt in het algemeen dat de transactieprijs bij een activa-passiva transactie doorgaans lager of zelfs nihil zal zijn in vergelijking met uitsluitend een activa transactie, omdat bij een activa-passiva transactie de passiva (mede) worden ingezet ter financiering van de activa. Zoals in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 is toegelicht, is het aan de inspecteur om aan de hand van de feiten en omstandigheden van een concreet geval te beoordelen of voldaan wordt aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling. De betrokken partijen hebben de mogelijkheid om bij de voorgenomen taakoverdracht de inspecteur te verzoeken om vooroverleg.
Klopt het dat de uitleg van het Ministerie van Financiën is dat leningen van corporaties in zijn algemeenheid niet rechtstreeks zijn gekoppeld aan het vastgoed en dat daarom geen sprake is van «taakoverdracht»? Zo ja, kan een corporatie wel aan die eis voldoen aangezien bij corporaties sprake is van bedrijfsfinanciering?
Nee. Ook onder de omstandigheid dat leningen niet rechtstreeks aan bepaalde onroerende zaken zijn gekoppeld, kan sprake zijn van een taakoverdracht. In dat geval zal nader vastgesteld moeten worden op welke wijze de leningen aan de over te dragen taak kunnen worden toegerekend. Dit kan in overleg met de inspecteur plaatsvinden.
Hoe verhoudt de situatie waarin corporaties die een bijdrage leveren om het Vestia-bezit in de maatwerkgemeenten over te nemen en daarover overdrachtsbelasting dienen af te dragen, zich tot de oproep van de bestuurlijk regisseur dat alle betrokken partijen een bijdrage zouden moeten leveren ten behoeve van een breed gedragen oplossing voor de volkshuisvestelijke problematiek in deze maatwerkgemeenten?
Door de bestuurlijk regisseur is aan alle betrokken partijen (corporaties, gemeenten, provincies en Rijk) gevraagd een bijdrage te leveren aan een oplossing voor de volkshuisvestelijke uitdagingen in de maatwerkgemeenten. In dit kader heeft de bestuurlijk regisseur gezorgd voor een intentieovereenkomst tussen alle betrokken partijen, waarin alle partijen aangeven welke bijdrage zij zullen leveren. In dit kader heeft het Rijk aangegeven nadere uitwerking te geven aan de faciliterende maatregelen die zijn benoemd in het rapport van de bestuurlijk regisseur van 4 juli 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 490). Daarbij heeft het Rijk aangegeven de mogelijkheden voor de toepassing van een bestaande vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij deze transacties te onderzoeken of, indien dit niet mogelijk blijkt, beleidsalternatieven ter compensatie van de overdrachtsbelasting. Daarnaast heeft het Rijk aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding van saneringsheffing, op grond van artikel 118 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTiV). Ook heeft het Rijk aangegeven om in samenwerking met de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties te kijken naar de markttoets en de interne lening, mocht dit bij de transacties tot problemen leiden. Tot slot is opgenomen dat het Rijk bij het onderzoek naar de motie-Ronnes (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52), waarbij wordt gekeken of alle corporaties in alle woningmarktregio’s voldoende financiële middelen hebben om de toekomstige opgaven (nieuwbouw, renovatie en verduurzaming) te kunnen betalen, ook de aankoop van Vestia-bezit in de maatwerkgemeenten als variant bij de opgave zal voegen. Bij dit onderzoek zullen, indien noodzakelijk, ook beleidsmogelijkheden worden onderzocht om de opgave beter haalbaar te maken.
De voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van de voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (WKB)?
In het Bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn zes criteria van belang in de aanloop naar inwerkingtreding van de Wkb en het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Eerste overkoepelend criterium is dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012. De nadere criteria zijn:
Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden nieuwe proefprojecten gestart.
De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1.
Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen (aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Het starten van nieuwe proefprojecten, in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten (zie de beantwoording van vraag 8), gaat minder snel dan verwacht. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Ad. 2.
De digitalisering van het Wkb-proces leunt voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet. De landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) zorgt voor het kunnen indienen van de Wkb-meldingen. De voortgang van de implementatie van het DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register Kwaliteitsborging met daarin de registratie van de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt ontwikkeld en beheerd door de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging beheert en staat los van het DSO-LV.
Ad. 3.
De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4.
Er zijn momenteel vier instrumenten bekend die zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten aan worden toegevoegd.
Ad. 5.
De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwachten voldoende personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus dit bij deze partijen niet leidt tot capaciteitsproblemen.
Kunt u ten aanzien van alle afspraken die vastgelegd zijn in het bestuursakkoord, dat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesloten, aangeven wat de stand van zaken is? Wilt u daarbij expliciet ingaan op de afspraak dat 10% van de bouwprojecten per gemeente die in gevolgklasse I vallen, uitgevoerd moet worden als proefproject? Klopt het dat dat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de WKB volgens bepaling 3.2.2 uit het bestuursakkoord? Is reeds bekend of uit de proefprojecten gebleken is dat geen onoverkomelijke knelpunten naar voren komen voor invoering van het stelsel?
De uitvoering van de afspraken uit het Bestuursakkoord met de VNG loopt gestaag. Samen met de VNG is een stevig implementatietraject opgezet, waarbinnen partijen samenwerken aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Bekeken moet worden wat de ontwikkelingen rondom het coronavirus voor de proefprojecten gaat betekenen, zoals de mogelijke uitval van personeel, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, 1,5 meter afstand houden en het tijdelijk verleggen van prioriteiten.
De ambitie om 10% van de bouwprojecten uit te voeren als proefproject is geen expliciete voorwaarde voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, maar is wel een belangrijk streven. Hoe groter het volume is aan proefprojecten, des te meer ervaring er kan worden opgedaan. Dat betekent dan weer dat er een gedegen voorbereiding is en de inwerkingtreding soepeler kan verlopen. Naast het volume – dat mede afhankelijk is van de bereidheid van gemeenten en bouwende partijen om deel te nemen aan pilots – is het minstens zo belangrijk om een brede diversiteit in bouwtrajecten te beproeven, de zogenaamde representatieve doorsnede. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld ontstaat van eventuele knelpunten die opgelost moeten worden. Het belang van deze gecombineerde aanpak van representatieve doorsnede en volume wordt door alle stakeholders onderkend.
Tot op heden zijn er op basis van de eerdere ervaringen en de recent gestarte nieuwe proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen.
Kunt u aangeven hoeveel nieuwe proefprojecten sinds de zomer van 2019 zijn gestart en hoe zich dat verhoudt tot de 10% bouwprojecten per gemeente in gevolgklasse I?
Sinds de zomer 2019 is er gestart met het organiseren van nieuwe proefprojecten. Naast het inzetten op het streefvolume van 10% proefprojecten is het noodzakelijk dat er vanuit een representatieve doorsnede gekeken wordt naar de diversiteit in proefprojecten. Vanuit de representatieve doorsnede wordt gekeken naar alle fases in het bouwproces, van initiatief tot ingebruikname van het bouwwerk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er naast seriematige woningbouw ook andere typen bouwwerken als fietsbrug, bedrijfshal enzovoort als proefproject worden uitgevoerd. Tevens is het van belang dat er kennis en ervaring wordt opgedaan met verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgeverschap). Dit is de meest voorkomende categorie en in het kader van representatieve doorsnede meest urgent om proefprojecten op te initiëren.
Na de eerste toetsing van de instrumenten in december 2019 zijn in januari jongstleden de eerste proefprojecten aangemeld. Begin april zijn er 11 proefprojecten gestart en aangemeld. Naast de nieuw gestarte proefprojecten zijn er diverse proefprojecten in voorbereiding. Zowel bij de kwaliteitsborgers, aannemers als gemeenten. Daarnaast wordt er vanuit de begeleidingscommissie proefprojecten een veertigtal proefprojecten geïdentificeerd en gestart. Deze proefprojecten zijn gericht op verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgevers) als cruciaal onderdeel van de representatieve doorsnede.
Met het huidige aantal proefprojecten wordt nog niet voldaan aan het streven naar 10% proefprojecten. Betrokken partijen moe(s)ten hun inzet op proefprojecten verdelen met actuele ontwikkelingen zoals de Pfas- en stikstofproblematiek, de invoering van de Omgevingswet en recent het coronavirus. De inspanningen vanuit koepel- en brancheorganisaties blijven erop gericht om zoveel mogelijk proefprojecten te stimuleren.
Wat is uw beeld van de voorlichting die van de zijde van het rijk richting gemeenten wordt gedaan? Meent u dat dat voldoende is, nu een eerste brief met voorlichting over de WKB pas in december 2019 is verzonden naar gemeenten vanuit de VNG? Klopt het dat de handreiking voor proefprojecten die gemeenten soelaas moet bieden bij het opstarten van projecten volgens de nieuwe regelgeving, pas eind januari 2020 is verstuurd door de VNG? Zo ja, wat is uw visie daarop? Deelt u de gedachte dat het uitblijven van goede voorlichting bij gemeente leidt tot een matige informatiepositie, bewustwording en onnodige vertraging?
Conform de afspraken in het Bestuursakkoord zorgt het Rijk voor algemene voorlichting over het stelsel. Hiervoor worden al geruime tijd bijeenkomsten gehouden en wordt voorlichtingsmateriaal geproduceerd (zie onder meer de informatie op www.rijkoverheid.nl/Wkb en www.stichtingibk.nl). Daarnaast wordt de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig (zie www.helpdeskbouwregels.nl) sinds begin dit jaar ook beschikbaar gesteld en gebruikt voor vragen over de Wkb.
Met de verschillende branches is afgesproken dat voorlichting richting specifieke partijen primair een zaak is van de vertegenwoordigende organisaties. In het geval van gemeenten dus de VNG en VBWTN, de beroepsorganisatie van BWT-ambtenaren. Ook zij geven al langere tijd uitgebreid invulling aan deze voorlichtingstaak via specifieke websites (www.vng.nl/wkb en https://www.bwtinfo.nl/dossiers/kwaliteitsborging-voor-de-bouw), webinars, het Startpakket proefprojecten (VNG), nieuwsbrieven en gezamenlijke bijeenkomsten, zoals de voor dit najaar geplande Roadshows kwaliteitsborging.
Met al deze gezamenlijke acties van het Rijk, VNG en VBWTN ben ik van mening dat de informatiepositie van de gemeenten voldoende is om deel te kunnen nemen aan de proefprojecten. Het deelnemen aan de proefprojecten is voor betrokkenen een bewezen werkwijze en uitgelezen mogelijkheid om snel ervaring op te doen met het nieuwe stelsel.
Wat is uw voornemen ten aanzien van de afspraak uit het bestuursakkoord dat de Minister uiterlijk een half jaar vóór 1 januari 2021 bekend maakt of het stelsel op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden per 1 januari 2021 nu vast staat dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat voldoende nieuwe proefprojecten zijn gestart?
In de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat vanwege de vertraging bij de invoering van de Omgevingswet de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021 niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor komt er meer tijd om proefprojecten uit te voeren. Mijn streven is om u vóór de zomer van 2020 te informeren over een definitieve invoeringsdatum. Dit tijdpad is mede afhankelijk van de ontwikkelingen rond het stelsel van de Omgevingswet.
Deelt u de visie dat met het geringe aantal opgestarte proefprojecten eventuele knelpunten onvoldoende inzichtelijk zullen kunnen worden gemaakt? Leidt dat niet onvermijdelijk tot de conclusie dat het stelsel niet op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Meent u dat er onoverkomelijke knelpunten uit de nieuwe proefprojecten naar voren zullen komen en dat het tijdspad zoals was afgesproken in het bestuursakkoord geen belemmering hoeft te zijn voor verantwoorde invoering van het stelsel? Zo ja, waar baseert u dat op? Is dat besproken met andere stakeholders?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie dat het van groot belang is dat alle bouwbedrijven voldoende kans krijgen om ervaring op te doen met het nieuwe stelsel van de WKB voor inwerkingtreding van de nieuwe wet? Zo ja, welk deel van de bouwbedrijven heeft die ervaring inmiddels?
Voor alle partijen zal het nieuwe stelsel leiden tot een aanpassing in hun werkwijze. Ik ben met u van mening dat het dan ook van belang is om ervaring op te doen met kwaliteitsborging. Mede om die reden is in 2015 al gestart met uitgebreide proefprojecten en pilots waarbij met name bouwbedrijven en kwaliteitsborgers gezamenlijk aan de slag zijn gegaan. In het project Keurmerk Garantiewoningen – op basis van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en Herstelwet – zijn inmiddels veel projecten uitgevoerd waarbij een grote diversiteit aan bouwbedrijven ervaring hebben opgedaan met kwaliteitsborging.
Ook bij de nieuwe proefprojecten worden de bouwbedrijven gestimuleerd om mee te doen. De branchevereniging Bouwend Nederland speelt daar mede een belangrijke rol in. In de begeleiding van de proefprojecten wordt frequent met bouwende partijen gesproken over de voortgang. Daarbij komt ook aan de orde welke knelpunten er zijn om deel te nemen aan de proefprojecten en hoe deze kunnen worden opgelost.
Kunt u aangeven of er op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 voldoende gecertificeerde kwaliteitsborgers zullen zijn? Deelt u de visie van de Vereniging KwaliteitsBorgers Nederland (VKBN) dat voor gevolgklasse 1 er 850 kwaliteitsborgers opgeleid en gecertificeerd moeten zijn? Klopt het dat er op dit moment slechts 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn? Zo ja, wat is uw visie op dat probleem? Welke partijen zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 5, 6 en 7.
De VKBN heeft aangegeven dat er thans circa 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn, maar dat het verwerven van het benodigde aantal kwaliteitsborgers geen problemen zal opleveren. Hiervoor is het wel van belang dat er gestaag en in voldoende mate proefprojecten worden uitgevoerd om de toename gecontroleerd te laten verlopen. Het totaal aantal benodigde kwaliteitsborgers is afhankelijk van het aantal bouwtrajecten gevolgklasse 1 na inwerkingtreding en verder. Het genoemde aantal van 850 kwaliteitsborgers is een grofmazige eerste inschatting geweest, gebaseerd op een aanname van het aantal bouwprojecten in 2021 van gevolgklasse 1. Uit herberekeningen van het aantal bouwprojecten volgt dat dit aantal naar verwachting lager uit zal vallen. Met alle betrokken partijen wordt gezamenlijk bekeken hoe de werving van kwaliteitsborgers zo kan worden ingeregeld dat er geen gaten in de keten vallen.