Het coalitieakkoord |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de zorg dat er een huurexplosie dreigt nu de hoogte van de huren is gekoppeld aan de inflatie en de inflatie nu op het hoogste niveau is sinds 40 jaar?
De basis voor de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 (tot en met 30 juni 2023) is de inflatie van 1 december 2020 tot 1 december 2021, te weten 2,3%. De inflatie in 2019 was hoger (2,6%). In een separate brief die gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer wordt gestuurd, licht ik dit besluit nader toe.
In de komende periode werk ik samen met huurders en verhuurders aan bredere afspraken over huurbeleid. Daarbij houd ik ook de inflatieontwikkeling in de gaten. De augustusbesluitvorming kan waar nodig ook worden benut.
Wat gaat u doen om een huurexplosie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een huurstijging van maximaal 3,3% zoals komend jaar in de vrije sector zal gelden voor veel huurders veel teveel is?
Door de initiatiefwet van het lid Nijboer (PvdA) geldt nu sinds 1 mei 2021 voor een periode van drie jaar een maximering van de jaarlijkse huurstijging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten (ook wel vrije sector genoemd). Daarvóór was de jaarlijkse huurstijging vrij overeen te komen.
De in de wet geregelde maximering is inflatie + 1 procentpunt. In 2021 was dat 2,4% en in 2022 is dat 3,3%.
Ik deel de mening dat 3,3% huurverhoging voor veel huurders veel te veel is niet. Wel kan een huurverhoging van 3,3% voor een deel van de huurders in de vrije sector fors zijn, met name bij de hogere huren. Of 3,3% voor huurders (veel) te veel is, hangt af van andere factoren zoals bijvoorbeeld de hoogte van het inkomen en de inkomensontwikkeling.
Overigens merk ik op dat de huurverhoging maximaal 3,3% is; als in het huurcontract een lagere huurverhoging is afgesproken, geldt die lagere huurverhoging.
Welke impact verwacht u van nieuwe huurverhogingen op het besteedbaar inkomen van huurders nu de huren gemiddeld de afgelopen 10 jaar met 35% zijn gestegen?
Ik erken dat in de komende periode moet worden ingezet op de betaalbaarheid van het wonen, daarom kom ik ook met een programma Betaalbaarheid. En voor 2022 sta ik voor het gereguleerde segment een gematigde huurverhoging toe, zie mijn antwoord op vraag 5.
Toch hecht ik eraan een completer beeld rond de betaalbaarheid in de afgelopen jaren te schetsen.
Ten eerste betreft de geschetste huurontwikkeling van 33% de nominale ontwikkeling van alle huurprijzen, inclusief huren in de corporatiesector en de vrije sector, alsmede huurstijgingen bij bewonerswissel. Gecorrigeerd voor inflatie is de gemiddelde huurstijging in die periode ongeveer 8–9% (reële huurstijging).
Ten tweede zijn de inkomens van veel mensen in die periode ook gestegen. Wellicht niet van iedereen in gelijke mate, maar de WoON-onderzoeken laten zien dat het besteedbaar inkomen van huurders tussen 2012 en 2018 met zo’n 8% is toegenomen en dat de gemiddelde huurquote tussen 2015 en 2018 licht is gedaald. Daarnaast was de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders vanaf 2018 zeer gematigd, bij woningcorporaties op of zelfs onder inflatie. Ook de huurharmonisatie (huurverhoging bij bewonerswissel) is sinds 2018 afgenomen, met een lichte stijging in 2021 – vermoedelijk vanwege de beperkte ruimte voor huurverhoging bij zittende huurders.
Ten slotte is er de huurtoeslag voor de betaalbaarheid. In 2010 ontvingen 1,17 miljoen huurders in totaal ongeveer 2,2 miljard euro aan huurtoeslag, in 2020 ging dat om 1,5 miljoen huurders en 3,8 miljard euro huurtoeslag. De verwachting is dat dit (na definitieve vaststelling van de huurtoeslag van 2021) in 2021 verder oploopt naar ongeveer 4 miljard euro.
Met welk percentage mogen de sociale huren vanaf 1 juli stijgen?
Voor alle kamers, woonwagens en standplaatsen is vanaf 1 juli 2022 een huurverhoging van maximaal inflatieniveau toegestaan, te weten 2,3%.
Voor zelfstandige woningen in het gereguleerde segment sta ik een gedifferentieerde huurverhoging toe. De «reguliere» huurverhoging is maximaal 2,3% (inflatie).
Daarnaast sta ik voor zelfstandige woningen twee specifieke hogere huurverhogingen toe:
Voor alle maximaal toegestane huurverhogingen geldt dat die toegestaan zijn zolang daarmee niet de maximale huurprijsgrens van de woonruimte wordt overschreden. Die maximale huurprijsgrens wordt bepaald door het woningwaarderingsstelsel (hoe meer punten des te hoger de maximale huurprijsgrens). In een brief aan uw Kamer die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan u wordt verzonden, licht ik het besluit nader toe.
Bent u bereid de huren voor de komende regeerperiode ten minste te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog wordt de in het regeerakkoord aangekondigde huurverhoging voor sociale huurders met een hoger inkomen?
Ik zal de toegestane huurverhoging(en) vanaf 2023 en de in het coalitieakkoord aangekondigde huurmaatregeling in onderlinge samenhang bezien en uitwerken in het programma Betaalbaarheid onder de Nationale Wonen en Bouwen Agenda (NWBA). Ik zal de grote lijnen van dat programma in een separate brief aan uw Kamer schetsen.
Draagt u met deze huurverhoging niet bij aan de negatieve spiraal waarbij woningprijzen alsmaar blijven stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bij welk inkomen legt u de grens voor de huurverhoging?
De in het coalitieakkoord aangekondigde stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs zal in uitwerken in het programma Betaalbaarheid.
Voor de huurverhoging per 1 juli 2022 ligt de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op € 47.948 voor eenpersoonshuishoudens en € 55.486 voor meerpersoonshuishoudens.
Voor eenpersoonshuishoudens met een inkomen hoger dan € 47.948 maar niet hoger dan € 56.527 is een huurverhoging van maximaal € 50 op de maandhuur toegestaan; bij huishoudens van twee of meer personen is dat bij een inkomen hoger dan € 55.486 maar niet hoger dan € 75.369.
Voor eenpersoonshuishoudens met een inkomen dat hoger is dan 56.527 en voor huishoudens van twee of meer personen met een inkomen dat hoger is dan 75.369 is een huurverhoging van maximaal € 100 op de maandhuur toegestaan
Het gaat dan om het inkomen in 2020 van de gezamenlijke huidige bewoners.
Overigens geldt dat de huur met de huurverhoging niet boven de maximale huurprijsgrens van de woning mag stijgen. De maximale huurprijsgrens wordt bepaald met het woningwaarderingsstelsel: hoe meer punten de woning waard is, des te hoger de maximale huurprijsgrens1 van de woning. Als de voorgestelde nieuwe huurprijs hoger is dan de maximale huurprijsgrens van de woning, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen de voorgestelde huurverhoging.
Wat gebeurt er met de nieuwe verhoogde huurprijs als het inkomen enkele jaren later (drastisch) daalt?
De huidige wet voorziet in een terugvaloptie bij inkomensdaling. Die terugvaloptie is per 2022 verruimd: de recentste drie jaarlijkse huurverhogingen kunnen (voor de toekomst) gecorrigeerd worden naar het huidige, lagere inkomen na inkomensdaling. Voorheen gold dat voor de recentste twee jaarlijkse huurverhogingen.
De huurder kan dan aan de verhuurder een huurverlaging voorstellen naar de huurprijs die zou hebben gegolden als het inkomen bij de recentste drie jaarlijkse huurverhogingen op het huidige, lagere niveau zou hebben gelegen.
Daarnaast bestaat nog een tweede huurverlagingsrecht: indien de huurprijs door de inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen in de afgelopen jaren tot boven de huurtoeslaggrens (2022: € 763,47) is gestegen en het inkomen is gedaald tot onder de toepasselijke inkomensgrens voor passend toewijzen2, dan kan de huurder een huurverlaging tot onder de huurtoeslaggrens voorstellen, zodat hij daarna in aanmerking komt voor huurtoeslag.
Die huurverlaging werkt niet terug, maar gaat (conform huurverhogingsvoorstel-len) minimaal twee maanden na het huurverlagingsvoorstel in. Als de verhuurder niet met de huurverlaging instemt, kan de huurder die via de Huurcommissie afdwingen.
Wat houdt de in het coalitieakkoord aangekondigde huurbevriezing voor huurders in 2024 in?
Voor wie gaat die huurbevriezing gelden?
Waarom geldt die huurbevriezing alleen in 2024?
Deelt u de mening dat die huurbevriezing in 2024 voor grote groepen huurders onvoldoende is, omdat zij nu al iedere maand geld tekort komen om in levensonderhoud te voorzien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor welke groepen gaat de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverlaging voor huurders met een lager inkomen gelden?
Geldt deze huurverlaging ook voor mensen die recht hebben op een sociale huurwoning maar noodgedwongen in de vrije marktsector huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe groot is de groep mensen die te duur woont gezien het inkomen dat ze genieten? En geldt de huurverlaging ook voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Uit WoON 2018 blijkt dat het aantal dure scheefwoners met circa 56.000 was gedaald naar circa 346.000 in 2018. Informatie uit WoON 2021 komt in het voorjaar beschikbaar.
In 2021 gold de eenmalige huurverlaging voor huurders in een woningcorporatiewoning met een laag inkomen en een voor dat inkomen te hoge huur. Ik beschik niet over gegevens van alle huurverlagingen, maar van ca. 160.000 huurtoeslagontvangers die van een woningcorporatie huren is de huur in 2021 verlaagd.
De precieze uitwerking van de in het coalitieakkoord genoemde huurverlaging voor huurders met een laag inkomen volgt nog in het programma Betaalbaarheid.
Wanneer bent u van plan om deze huurverlaging in te voeren?
Met hoeveel wordt de huur verlaagd en waar wordt deze huurverlaging op gebaseerd?
Wat zullen de effecten van de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverhoging op de betaalbaarheidsrisico’s worden?
Kunt u garanderen dat huurders geen extra betaalbaarheidsrisico lopen als gevolg van de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverhoging?
Waarom wilt u de huurprijs voor mensen die (iets) meer verdienen verhogen? Kunt u hierbij ingaan op welk doel u hiermee wilt dienen en of de woningcorporaties hierom gevraagd hebben?
Deelt u de mening dat mensen die net iets meer verdienen door deze huurverhoging hard geraakt kunnen worden? Zo ja, zou u er dan voorstander van zijn om de huurverhoging niet voor iedereen even hoog te laten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat huurders, die door deze huurverhoging geraakt zullen worden, kunnen besluiten om minder te gaan werken omdat het extra salaris niet opweegt tegen de huurverhoging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Begrijpt u dat huurders de huurverhoging als een straf kunnen zien omdat ze meer zijn gaan verdienen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Realiseert u zich dat deze huurverhoging een negatieve incentive kan zijn voor mensen om meer te gaan verdienen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de menin dat de woningmarkt op slot zit?
Bent u het ermee eens dat een huurverhoging geen zin heeft om mensen naar een duurdere woning te bewegen, omdat de woningmarkt op slot zit? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat voor deze huurders het kopen van een woning geen alternatief is gezien het beperkte aanbod en de inmiddels enorm gestegen woningprijzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat mensen die door deze huurverhoging geraakt zullen worden en zich gedwongen voelen om te verhuizen naar een andere woning terecht kunnen komen in een onzekere woonsituatie aangezien er steeds meer tijdelijke huurcontracten afgesloten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u zich een voorstelling maken dat huurders het gevoel krijgen dat zij gestraft worden omdat zij nog in een betaalbare woning zitten terwijl zij niets kunnen doen aan de woningmarkt die op slot is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is het rechtvaardig om deze huurders opeens te confronteren met een enorm gestegen huurprijs, terwijl eigenaar-bewoners hun maandlasten zien dalen?
Houdt u bij deze huurverhoging rekening met de inmiddels gestegen woonlasten als gevolg van de gestegen energieprijzen?
Houdt u bij deze huurverhoging rekening met de hoge inflatie?
Op welk belastingjaar baseert u het inkomen van huurders die door deze huurverhoging getroffen worden?
Dat zal bij de uitwerking van de maatregel van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Maar de huidige regeling voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging gaat uit van het inkomen van twee jaar geleden (in 2022: het inkomen in 2020). Daarvoor is gekozen omdat de inkomens van dat belastingjaar ten tijde van het doen van het huurverhogingsvoorstel (doorgaans in april, voor de huurverhoging per 1 juli) grotendeels definitief zijn vastgesteld door de Belastingdienst. Daardoor zullen er minder geschillen zijn tussen verhuurder en huurder over de hoogte van het huishoudinkomen.
Wat kan een huurder doen als deze een wisselend inkomen heeft en door deze huurverhoging geraakt wordt?
Dat zal bij de uitwerking van de maatregel van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Zie voor nadere toelichting over huurverlaging na inkomensdaling mijn antwoord op vraag 10. Daarnaast kan de huurder volgens de huidige wet bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel van 2022 (dat uitgaat van inkomen 2020) als de hij kan aantonen dat zijn huishoudinkomen van 2021 onder het in het huurverhogingsvoorstel gehanteerde inkomensgrens ligt.
Kan deze huurverhoging ervoor zorgen dat huurders een huurprijs moeten gaan betalen die boven de liberalisatiegrens uitkomt?
Dat zal bij de uitwerking van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Overigens wijs ik erop dat de huurprijs (ook) volgens de huidige regelgeving door jaarlijkse huurverhogingen boven de actuele liberalisatiegrens (2022: € 763,47) kan en mag uitkomen. Dat is het geval als de maximale huurprijsgrens van de woning (die bepaald wordt met het woningwaarderingsstelsel) hoger is dan de liberalisatiegrens. Ter illustratie: de tabel met maximale huurprijsgrenzen voor zelfstandige woningen per 1 juli 2022 loopt van € 208,05 bij 40 punten tot € 1.386,29 bij 250 punten.
Wat betekent deze huurverhoging voor de uitgave aan huurtoeslag?
Dat hangt af van de uitwerking en van de te kiezen inkomensgrenzen. Ik zal, zoals gezegd, de in het coalitieakkoord aangekondigde huurmaatregelen, onder meer rond de huurverhoging naar de markthuurprijs en rond de huurtoeslag, in onderlinge samenhang bezien.
In de huidige regelgeving liggen de inkomensgrenzen van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (zie ook mijn antwoord op vraag 9) ruim hoger dan het inkomensbereik van de huurtoeslag. De huidige inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft dus geen effect op de uitgaven voor de huurtoeslag.
Kan het zo zijn dat als gevolg van hogere uitgave aan huurtoeslag en/of de extra uitgave in het kader van saneringstrajecten als gevolg van betaalbaarheidsrisico’s deze huurverhoging de schatkist geld kost? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 38.
Deelt u de mening dat de overzichtelijkheid voor huurders straks verdwenen is als deze huurverhoging doorgevoerd wordt gezien alle aangekondigde en nog aan te kondigen huurverhogingen en eenmalige huurverlagingen? Kan deze onoverzichtelijkheid juist leiden tot meer betaalbaarheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Sinds 2013 bestaat een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, naast de «reguliere» (inkomensonafhankelijke) toegestane huurverhoging. En in 2021 gold de eenmalige huurverlaging voor huurders in een woningcorporatiewoning met een laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huurprijs. Daarnaast bestaat, onafhankelijk van het huishoudinkomen van de huurder, het recht op huurverlaging als de geldende huurprijs hoger is dan de maximale huurprijsgrens van de woning.
De verwachting is dat het samenstel van huurverhogingsmogelijkheden en recht op huurverlaging niet onoverzichtelijker wordt dan in de huidige situatie. Maar ik zal de verschillende huurmaatregelen uit het coalitieakkoord, zoals gezegd, in onderlinge samenhang bezien.
Wat houdt een stapsgewijze huurverhoging in?
Een stapsgewijze huurverhoging houdt in dat de huurprijs niet in één keer wordt verhoogd naar de markthuur, maar in jaarlijkse toegestane huurstappen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving waarin de verhuurder de huur voor huishoudens met een hoger (midden)inkomen met jaarlijkse stappen kan verhogen tot aan de geldende maximale huurprijsgrens van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel. Zie ook mijn antwoord op vraag 37.
Wanneer bent u van plan om deze huurverhoging in te voeren?
Bent u voornemens om eerst te laten doorrekenen wat de huurverhoging voor effect op de bestedingsruimte van deze huurders heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat een eventuele huurverhoging aan een maximum gebonden zou moeten worden gezien de hoge inflatie, gestegen energieprijzen, minder hard gestegen CAO-lonen en de betaalbaarheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Klopt het dat het volgens het NIBUD zo is dat honderdduizenden huurders iedere maand zulke hoge woonlasten hebben dat zij te weinig geld overhouden om alle andere kosten voor levensonderhoud te kunnen betalen?
Het Nibud heeft in 2019 (op basis van het Budgetonderzoek 2015 van het CBS) geconcludeerd dat circa 800.000 huurders een betalingsrisico hebben3. Het gaat daarbij met name om huishoudens met een zeer laag inkomen.
In de Staat van de Woningmarkt 20214 (pag. 65–67) heb ik laten zien dat deze groep gemiddeld de laagste huren hebben en de meeste huurtoeslag ontvangen. Deze mensen hebben geen hoge woonlasten, maar wel een hoge woonquote en moeite om alle kosten van levensonderhoud te betalen. Dit komt door een laag inkomensniveau. Het Nibud heeft vorig jaar ook geconstateerd dat huurders met een bijstandsuitkering meer geholpen zijn met een stijging van hun uitkering dan met een huurverlaging5.
In het coalitieakkoord is een stijging van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen voorzien. Voor mensen met een inkomen op of boven het sociaal minimum tot aan een middeninkomen werk ik aan verbetering van de betaalbaarheid van wonen in het programma betaalbaarheid. Ik ben voornemens daar concrete doelstellingen aan te verbinden.
Welke verwachting heeft u gezien de hoge inflatie ten aanzien van de huurverhoging na 1 juli 2022?
De basis voor de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 (tot en met 30 juni 2023) is de inflatie van 1 december 2020 tot 1 december 2021, te weten 2,3%.
In de komende periode werk ik samen met huurders en verhuurders aan bredere afspraken over huurbeleid. Daarbij houd ik ook de inflatieontwikkeling in de gaten. De augustusbesluitvorming kan waar nodig ook worden benut. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Waar is een marktconforme huur op gebaseerd?
Deelt u de mening dat de huidige marktconforme huur soms een irreële huurprijs is aangezien er sprake is van een wooncrisis en dus huurders bereid zijn om veel meer huur voor een woning te betalen dan wanneer er geen sprake zou zijn van een wooncrisis? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat huurprijzen en woningprijzen communicerende vaten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Nee, dat is mij niet gelukt; mede doordat ik niet eerder dan medio februari, na overleg met Woonbond en Aedes, heb besloten wat de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 voor het gereguleerde segment wordt.
De opzegging van de overeenkomsten van de standplaatsen op het Vakantiepark Meerzicht |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Recreanten Vakantiepark Meerzicht inzake de opzegging van de overeenkomst van hun standplaatsen op dit vakantiepark?1
Ja.
Bent u inmiddels doordrongen van het feit dat er sprake is van een kwalijke trend gezien de opkoop van vele vakantieparken door roofinvesteerders?
De overname van het vakantiepark Meerzicht is in de eerste plaats een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen de standplaatshouders en de park eigenaar. De juridische basis hiervoor ligt in het Burgerlijk Wetboek. De afspraken tussen de standplaatshouders en de eigenaar zijn vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen deze beide partijen. Hierin kunnen ik noch de Minister van EZK treden.
Tijdens het tweeminutendebat volkshuisvestelijke en ruimtelijke ordeningsaspecten» van 23 november 2021 is een tweetal moties ingediend door de SP. Met de moties wordt de regering verzocht onderzoek te doen met betrekking tot het opkopen van vakantieparken door investeerders en de gevolgen hiervan voor onder andere de huidige gebruikers. Deze moties zijn aangenomen. Daar deze twee moties nauw verbonden zijn is besloten om middels één onderzoek beide moties in uitvoering te brengen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben dit inmiddels samen opgepakt.
Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren. Ik wacht met een reactie op uw vraag over de eventuele gevolgen van het opkopen van vakantieparken, totdat ik de resultaten van het onderzoek heb ontvangen.
Deelt u de mening dat het hier weer gaat over poen boven fatsoen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen moeten hier nog de dupe van worden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en de mensen wegjagen, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel schade mag de natuur lijden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens slopen, gestopt worden?
Na de overname van een vakantiepark kan de eigenaar overgegaan tot de (gedeeltelijke) sloop of uitbreiding van het park. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat in dat kader wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof en grondwater en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Belanghebbenden kunnen een verzoek om handhaving indienen bij het bevoegd gezag als zij de indruk hebben dat de sloop of uitbreiding van het park in strijd is met de geldende regelgeving. In het geval dat het bevoegd gezag toestemming heeft verleend voor de sloop of uitbreiding, bijvoorbeeld in de vorm van een vergunning, dan kunnen belanghebbenden ook daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep bij de rechter indien gewenst.
Overigens komt het geregeld voor dat een (nieuwe) eigenaar aanpassingen aan een park doorvoert welke binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving zijn toegestaan. Het is dus niet altijd zo dat een eigenaar toestemming van de gemeente, of een andere overheid, nodig heeft om aanpassingen te maken aan het vakantiepark.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven heb ik, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat, opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen van het opkopen van vakantieparken voor de natuur.
Hoeveel schade mag er aan het welzijn van dieren nog toegebracht worden voordat roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens met de sloop hun broed- en rustplaatsen verstoren, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat deze standplaatshouders daags voor de Kerstdagen een opzegging van de overeenkomsten van hun standplaatsen krijgen?
Het opzeggen van de overeenkomsten is vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de standplaatshouder en de eigenaar van het park. In deze overeenkomst zijn de voorwaarden voor opzegging en de relevante (opzeg)termijnen vastgelegd.
Wat vindt u van het feit dat deze opzegging op de meest onpersoonlijke manier namelijk per aangetekende mail plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat opzegging van de overeenkomsten net vóór de Kerstdagen extra wrang is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs met betrekking tot de opzegging onzorgvuldig gehandeld heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De oude en nieuwe eigenaar van camping Meerzicht zijn aangesloten bij de brancheorganisatie HISWA-RECRON. Dat betekent dat de voorwaarden van HISWA-RECRON van toepassing zijn op het opzeggen van contracten met recreanten.
De juridische basis voor het plaatsen van een stacaravan op een recreatiebedrijf ligt in het Burgerlijk Wetboek: huur van grond. Met het oog op versterking van de rechtspositie van de consument hebben HISWA-RECRON enerzijds ANWB en de Consumentenbond anderzijds de zogenaamde RECRON-voorwaarden afgesproken, die een verbijzondering vormen op de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Deze afspraken komen steeds tot stand in het kader van de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad. De RECRON-voorwaarden bieden extra bescherming boven de algemeen geldende wet- en regelgeving van het contractenrecht. De zorgplicht van de verhuurder wordt in deze voorwaarden vormgegeven. Het gaat dan om voorwaarden voor opzegging, de opzegtermijnen en regelingen ter compensatie. Daarnaast is op het terrein van recreatie de Geschillencommissie Recreatie actief die klachten van consumenten tegen recreatieondernemers behandelt. Tot slot kan een recreant zich voor een onafhankelijk oordeel tot de rechter wenden. Het is niet aan mij, of aan de Minister van EZK, om te beoordelen of de verhuurder zich in dit geval aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden.
Tot slot wil ik ook hier verwijzen naar het voormelde onderzoek dat EZK en BZK samen zullen laten uitvoeren. Daar worden de positie van- en de effecten voor recreanten in het geval van overnames in meegenomen.
Welke zorgplichten heeft de oude eigenaar van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Welke zorgplichten heeft de nieuwe eigenaar van de grond als het om het proces in aanloop naar de opzegging van de overeenkomst gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom spelen de belangen van de standplaatshouders geen rol bij een verkoop van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de oude eigenaar van de grond de zorgplicht richting de betreffende standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de nieuwe eigenaar van de grond de zorgplicht richting de standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich een voorstelling maken van de boosheid en het verdriet van deze standplaatshouders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming te beperkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat de standplaatshouders gecompenseerd moeten worden voor investeringen die door de standplaatshouders gedaan zijn?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kan het zo zijn dat de nieuwe eigenaar na de aankoop van de grond slechts vijf weken tijd nodig gehad heeft om over te gaan tot opzegging van de overeenkomsten?
Zie antwoord vraag 17.
Kan de opzegging van de overeenkomst leiden tot dakloosheid?
Nee, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er permanente bewoning plaatsvindt op het park. Dit is bovendien ook niet toegestaan.
In situaties waar permanente bewoning wel voorkomt en waar dat ook wenselijk en mogelijk is, probeer ik gemeenten te ondersteunen om parken te transformeren naar woningen. Hiervoor is bijvoorbeeld het Expertteam Transformatie Vakantieparken in het leven geroepen om gemeenten te ondersteunen om niet-vitale vakantieparken te veranderen naar een woonbestemming.
Kunt u ervoor zorgen dat de opzegging van de overeenkomst niet zal leiden tot dakloosheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming geen recht doet aan de werkelijke schade c.q. kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Bent u bereid te onderzoeken of de verkoop van de grond aan alle gestelde voorwaarden voldoet, gezien de (mogelijke) grote impact op de mensen, de natuur en de dieren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat deze standplaatshouders juridisch nooit kunnen opboksen tegen roofinvestereerders als Waterland Private Equity Investments die een meerderheidsbelang in Europarcs hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik heb aangegeven zal ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen dergelijke gebeurtenissen, en of er aanpassingen aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman met betrekking tot het onderzoek naar uitbreiding van rechten van deze huurders in wet- en regelgeving?2
Ik ben samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat gestart met de uitvoering van beide moties. We hebben gezamenlijk besloten om beide moties af te doen middels één onderzoek waarin alle gevraagde aspecten aan bod zullen komen. Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman aangaande de ontwikkeling dat steeds meer vakantieparken door roofinvesteerders opgekocht worden en het onderzoek naar de opkoop en wenselijkheid van deze ontwikkelingen op de ruimtelijke ordening?3
Zie antwoord vraag 25.
Is het mogelijk om in deze onderzoeken de casus van de standplaatshouders van de camping Meerzicht mee te nemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek zal gekeken worden naar elementen die ook (kunnen) spelen bij de casus met betrekking tot de camping Meerzicht.
Deelt u de mening dat Camping Meerzicht die zijn oorsprong heeft vóór de Tweede Wereldoorlog op een lijst van cultureel erfgoed hoort te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het cultureel erfgoed van de gemeente. Daarbij beschikt de gemeente over verschillende mogelijkheden om erfgoed te beschermen, als objectbescherming via een verordening of als planologische bescherming via het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat het opkopen van campings zoals Camping Meerzicht schade toebrengt aan het cultureel erfgoed van Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitgangspunten en regels voor de instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland zijn onafhankelijk van het eigenaarschap. Verkoop aan een andere eigenaar heeft hierop als zodanig dus geen invloed.
Wat gaat u doen om de diversiteit van het aanbod van vakantiewoningen te waarborgen nu het aanbod steeds schraler wordt?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen voor de diversiteit en betaalbaarheid van vakantieparken.
Deelt u de mening dat de grootschalige opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders een ernstige ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders als Waterland Equity Investments een ongezonde ontwikkeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kunt u nu al doen om standplaatshouders zoals de campinghouders op het vakantiepark Meerzicht te beschermen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kan de provincie doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de instrumenten die medeoverheden tot hun beschikking hebben om dit proces van opkopen te beïnvloeden.
Wat kan de gemeente doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zie antwoord vraag 34.
Wat vindt u ervan dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs nog geen vergunning voor de herstructurering heeft maar toch alvast overgaat tot opzegging van de overeenkomsten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 en 6 heb aangegeven is het, afhankelijk van het bestemmingsplan, niet perse noodzakelijk dat vergunningen worden aangevraagd voor aanpassingen aan het park. Voor de voorwaarde omtrent het opzeggen van de overeenkomst verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Welke mogelijke problemen/obstakels ziet u voor de nieuwe eigenaar van de grond als deze wil overgaan tot sloop van het park dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke rol spelen de natuurwaarden en de dieren in de voorgenomen sloop dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat roofinvesteerders in vakantieparken steeds meer parken opkopen en deze transformeren naar het dure dan wel het topsegment?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat vakantieparken steeds minder toegankelijk zijn voor mensen tot een modaal inkomen en dat ontspanning daardoor steeds meer een luxe product wordt dat alleen toegankelijk is voor mensen met een hoger inkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de zorgen van deze standplaatshouders als het om de natuur gaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Ik onderschrijf het belang om oog te houden voor de natuur bij ruimtelijke ontwikkeling. Daarom is het van belang dat in dergelijke situaties de vigerende wet- en regelgeving gevolgd wordt. Ik zie geen reden om aan te nemen dat de wet- en regelgeving in deze niet gevolg wordt.
Welke procedures moeten ervoor zorgen dat de natuurwaarden en de dieren bij de voorgenomen sloop dan wel mogelijke uitbreiding goed beschermd worden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat de marktwerking niet alleen in deze casus maar ook in andere casussen leidt tot offers die mensen, natuur en dieren moeten maken ten gunste van het rendement van één private equity firm? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat standplaatshouders invloed moeten kunnen hebben op ontwikkelplannen die roofinvesteerders hebben als zij hun park opkopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Ziet u een rol voor de gemeente dan wel voor de provincie in deze fase weggelegd om de schade voor deze standplaatshouders te beperken? Zo ja, welke is/zijn dat? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van de eventueel geleden schade is een privaatrechtelijke aangelegenheid. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat standplaatshouders de mogelijkheid geboden moet worden om de grond onder hun standplaats te kopen voordat deze bij vervreemding in andere handen overgaat? Zo ja, welke rol zou de (lokale) overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Het staat standplaatshouders vrij om, in overleg met de nieuwe eigenaar, mee te gaan in de beoogde herstructurering en een nieuw recreatieobject aan te schaffen dan wel te huren passend in het vernieuwde park. Eventuele voorschriften met betrekking tot de verkoop van een (gedeelte) van een park grijpen in op het eigendomsrecht.
Wel zal de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen de eventuele negatieve gevolgen van de overname van een vakantiepark onderzocht worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 24.
Wat vindt u van het feit dat de nieuwe eigenaar niet eerst met de mensen in gesprek is gegaan alvorens deze een besluit tot sloop genomen heeft?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de aangenomen moties zo snel mogelijk uitgevoerd moeten worden om nog meer slachtoffers en schade aan de natuur en de dieren te voorkomen? Zo ja, hoe snel kunnen de onderzoeken worden uitgevoerd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 25 en 26.
Hoe gaat u waarborgen dat er geen schade aan de broed- en rustplaatsen van vleermuizen en vogels toegebracht wordt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat het missionstatement van de nieuwe eigenaar Europarcs niet in overeenstemming is met de belangen van de huidige standplaatshouders dan wel met de belangen van de natuur en de dieren in de (nabije) omgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het missionstatement van Europarcs is voor mij als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening niet relevant. De belangen van de natuur en de huidige standplaatshouders zijn geborgd in de huidige wet- en regelgeving en in de overeenkomsten tussen de standplaatshouders en de eigenaar.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop van deze camping dan wel mogelijke uitbreiding zal leiden tot veel meer autoverkeer en/of lichtvervuiling en/of meer drukte gedurende het hele jaar aangezien het zeer aannemelijk is dat de (horeca)voorziening(en) ook voor niet-parkgasten bereikbaar zal zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is de voorgenomen sloop gevolgd door nieuwbouw niet strijdig met de klimaateisen/klimaatdoelen die we in Nederland gesteld hebben aangezien deze nieuwbouw onnodig voor extra CO2 uitstoot zorgt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Welke (mogelijke) gevolgen heeft de voorgenomen sloop in combinatie met de mogelijke uitbreiding voor de grondwaterstand?
Bieden de bestaande bestemmingsplannen genoeg mogelijkheden om de natuur en de dieren goed te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoeveel extra stikstof zal er worden uitgestoten op basis van het ontwikkelplan dat door de nieuwe eigenaar Europarcs is opgesteld?
Is deze extra stikstof gezien de reeds aanwezige stikstofcrisis wenselijk?
Kan het ontwikkelplan van de nieuwe eigenaar Europarcs leiden tot teveel overlast in de ruimste zin des woords dus naast geluid ook verkeersoverlast, lichtvervuiling, vervuiling etc?
Betekent de verkoop aan de nieuwe eigenaar ook een einde aan de rustperiode zoals die nu geldt in de periode van ruwweg november tot april? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs deze hier niet zal bijdragen aan een klimaat adaptieve leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs het ontwikkelplan kan leiden tot extra hittestress en verdroging in warme perioden en tot wateroverlast in de natte perioden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 59.
Deelt u de mening dat de camping een onlosmakelijk deel kan uitmaken van iemands leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Recreëren is voor veel mensen een belangrijke activiteit die in het teken staat van rust, reflectie en samenzijn. Ik begrijp dat recreanten gehecht zijn aan een vaste recreatieplek.
Deelt u de mening dat de sloop van iemands standplaats een inbreuk in de levenssfeer van deze persoon is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u zich voorstellen dat deze standplaatshouders hun standplaats als een echt (t)huis zien?
Zie antwoord vraag 61.
Is de nieuwe eigenaar eigenlijk niet verplicht om een sociale meting te doen naar de mogelijke gevolgen van de sloop? Zo nee, waarom niet?
De verplichtingen voor de nieuwe eigenaar aangaande de sloop van (gedeelten van) het park zijn voorgeschreven in de relevante wet- en regelingeving en de onderlinge overeenkomst tussen standplaatshouder en eigenaar.
Deelt u de mening dat tot een gemeenschap behoren mensen waardigheid en geborgenheid biedt?
Ja.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop niet alleen een sloop van woningen is, maar ook de sloop van een gemeenschap inhoudt?
Zoals ik eerder heb aangegeven heb ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van de opkoping van vakantieparken. Hierbij zullen we ook de door u genoemde gevolgen in vraag 66, 67, 68 meenemen.
Dient de sloop van een gemeenschap aan voorwaarden verbonden te worden?
Zie antwoord vraag 66.
Is het mogelijk dat deze standplaatshouders gezondheidsschade kunnen oplopen nu hun ontspanningsmogelijkheid ontnomen wordt?
Zie antwoord vraag 66.
Is hier sprake van een gedwongen huisuitzetting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20 en 21.
Bent u een voorstander van een rechtelijke toets om te bepalen of het rendement van deze roofinvesteerders die vakantieparken opkopen boven het woongenot van de standplaatshouders mag staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Omwille van de leesbaarheid en veelvoud van gelijkluidende vragen is een deel van de antwoorden geclusterd beantwoord.
Het bericht 'Een jaar dakloos en dertig vakantieparken achter de rug en nu is het bijna kerst' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u het artikel over de uitzichtloze en dakloze situatie van de familie Hendriks van 14 december jongstleden?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij een woningcorporatie en/of verhuurder ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het past bij de taak van woningcorporaties om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat het bekijken van alternatieven voor een andere woning een onderdeel van haar zorgplicht is als een woningcorporatie een huurovereenkomst met haar huurder wil beëindigen die tot dakloosheid kan leiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, past het bij de taak van corporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst wil beëindigen. Het is aan woningcorporaties zelf welk beleid zij hierop hanteren. Dit is niet landelijk voorgeschreven. Een verhuurder kan een huurovereenkomst bovendien niet zomaar beëindigen. Dit kan alleen via wederzijds goedvinden, of via de rechter. Beëindiging via de rechter kan alleen in bijzondere gevallen, zoals ernstige overlast, criminele activiteiten of het niet-betalen van de huur. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Is er een procedure in het geval een woningcorporatie/verhuurder een huurovereenkomst ontbindt die tot dakloosheid leidt? Zo ja, welke is dat? Zo nee, waarom niet en zou deze procedure er wel moeten komen zodat mensen uiteindelijk niet dakloos worden gemaakt dan wel opgevangen kunnen worden?
Woningcorporaties moeten zich bij de beëindiging van een huurovereenkomst aan de bestaande wet- en regelgeving houden. Onderdeel daarvan is dat huurders in Nederland huurbescherming hebben. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al aangaf, kunnen verhuurders een huurovereenkomst alleen in uitzonderlijke gevallen beëindigen. Binnen de wet- en regelgeving hebben woningcorporaties een belangrijke mate van beleidsvrijheid in het vormgeven van beleid rondom het beëindigen van huurovereenkomsten. In de Governancecode 2020 van Aedes, waarin principes voor de gehele sector zijn vastgelegd, wordt benadrukt dat van corporaties wordt verwacht dat zij in de omgang met haar huurders vanuit haar maatschappelijke opdracht handelt en te allen tijde een respectvolle dialoog voert. In de afweging die corporaties maken bij het beëindigen van een huurovereenkomst zullen zij de behoeften van haar huidige en toekomstige huurders en bewoners dan ook als vertrekpunt dienen te nemen.
Wat is de verantwoordelijkheid van de gemeente Bladel jegens deze familie waar deze familie ingeschreven is?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in de Grondwet (artikel 22, lid 2) als in meerdere verdragen (o.a. Artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht betreft zowel het aantal woningen, alsook de kwaliteit, veiligheid, gezondheid, betaalbaarheid, toegankelijkheid en passendheid. Dit recht gaat niet zover dat iedereen recht heeft op een woning naar keuze.
Het huisvestingsbeleid is belegd bij gemeenten. De gemeente dient zich zoveel mogelijk voor voldoende passende huisvesting voor haar inwoners in te spannen. Gemeenten zijn verplicht een woonvisie op te stellen waarin zij in kaart brengt wat de woonopgave is. Van gemeenten wordt daarbij ook verwacht dat zij de lokale woonzorgopgave meenemen in de woonvisie. Het kan immers ook om inwoners gaan die naast een woning zorg of begeleiding nodig hebben.
Op basis van de Woningwet zijn woningcorporaties vervolgens verplicht om naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het woonbeleid. Indien de corporatie, gemeente en huurdersorganisaties het niet eens kunnen worden over wat een redelijke bijdrage is, en om die reden het totaal aan prestatieafspraken niet willen ondertekenen, staat voor hen de weg naar geschilbeslechting open bij de adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken.
Heeft de verantwoordelijke wethouder in de gemeente Bladel waar deze familie ingeschreven staat een huisvestingsplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al aangaf zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid. Gemeenten moeten een woonvisie opstellen, waarin zij het volkshuisvestingsbeleid voor ten hoogste de eerstvolgende vijf kalenderjaren is neergelegd. Corporaties dienen naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van de woonvisie. Zij dienen te zorgen voor voldoende huisvesting en het organiseren van een passende woonplek met begeleiding als mensen uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen.
Is het de gemeente Bladel duidelijk wat haar zorgplicht jegens deze familie is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De gemeente Bladel heeft in algemene bewoordingen aangegeven wat zij doet voor kwetsbare inwoners. Zij heeft een zorgloket. Inwoners kunnen daarnaartoe met vragen op het gebied van aangepast wonen, welzijn en zorg. Van 9 tot 12 is daar een dagelijks spreekuur. Indien meer tijd nodig is voor de hulp wordt daar buiten een gesprek gepland. Inwoners kunnen hierbij een onafhankelijk cliëntondersteuning krijgen. Soms worden inwoners doorverwezen naar bijvoorbeeld het Juridisch Loket of de bijzondere bijstand, of wordt een Wmo aanvraag ingediend. De gemeente deelt geen details over specifieke casussen.
Ik kan daar dus geen oordeel over geven.
Komt de gemeente Bladel haar zorgplicht jegens deze familie goed na en waaruit blijkt?
Het is aan gemeenten om te beoordelen op welke manier zij met zulke situaties omgaat. Zoals ik in het antwoord op vraag 7 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan hier dus geen oordeel over geven. De gemeente geeft desgevraagd wel aan dat ze haar zorgplicht kent en hier aan voldaan heeft. Uiteraard kan de gemeenteraad hier wel opheldering over vragen bij het college van B&W.
Kunt u in de prestatieafspraken die u met de gemeenten zal maken opnemen dat huisuitzettingen die tot dakloosheid kunnen leiden tot nul gereduceerd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik al bij de beantwoording van vraag 5 aangaf, komen prestatieafspraken lokaal tot stand. Op verschillende manieren heeft mijn ambtsvoorganger samen met de Staatssecretaris van VWS gemeenten gestimuleerd dat er lokaal prestatieafspraken met corporaties en verhuurdersorganisaties worden gemaakt op basis van woon(zorg)visies. Onder andere via de Taskforce Wonen en Zorg en de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid worden gemeenten aangejaagd om dit te doen. Hierbij wordt hen ook ondersteuning aangeboden.
Voorkomen moet worden dat mensen zonder huis komen te zitten. Dit is een van de actielijnen uit het programma «Een thuis voor iedereen» dat ik in navolging van het advies «Een thuis voor iedereen»2 inricht. Ik werk daarin onder meer samen met andere departementen, gemeenten, IPO en Aedes. De aanpak van dakloosheid, waarin ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie optrek, heeft hierbij prioriteit. Begin april wil ik het programma «Een thuis voor iedereen» naar de Tweede Kamer sturen.
Wat heeft u geregeld in woonsituaties zoals die van de familie Hendriks met betrekking tot de huurtoeslag en of andere toeslagen?
In het geval een familie voor korte duur en in verschillende vakantiewoningen verblijft, bestaat er geen recht op huurtoeslag. Een huurder in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet op de huurtoeslag is een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, of de woning onderdeel uitmaakt van een hotel- of pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
Een woning maakt alleen geen deel uit van een vakantiebestedingsbedrijf als er sprake is van een door de gemeente gedoogde vorm van permanente bewoning. Daarvan lijkt hier geen sprake te zijn.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie tot op heden niet wilt helpen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 en 8 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan dit dus niet beoordelen. De gemeenteraad heeft als taak toe te zien op het college.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie financieel niet wil ondersteunen zelfs niet nu zij binnenkort op straat moet slapen omdat het geld op is?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft deze familie recht op een (gemeentelijke) woonkostentoeslag omdat zij nu hogere woonlasten heeft?
Wanneer betrokkene aanspraak wil maken op de woonkostentoeslag dan bestaat er de mogelijkheid om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen, indien betrokkende de woonlasten niet vanuit de bijstand kan voldoen. Iedere gemeente hanteert zorgvuldige berekeningen om de woonkostentoeslag te beoordelen. Dit doen zij aan de hand van de hoogte van de woonkosten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Om dit te berekenen houdt de gemeente rekening met het inkomen van betrokkene. Er moet sprake zijn van zelfstandige woonruimte, een dringende reden waardoor betrokkene (nog) geen recht heeft op huurtoeslag en er een dringende reden is waardoor huurtoeslag niet voldoende hulp biedt.
Deelt u de mening dat de gemeente Bladel haar zorgplicht verzaakt heeft als de familie uit het krantenartikel binnenkort op straat komt te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat huurders zoals deze familie dubbel geraakt worden omdat ze dakloos zijn en vanwege het ontbreken van de huurtoeslag en/of woonkostentoeslag financieel hard geraakt worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb begrepen dat partijen een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de huur wegens ernstige overlast hebben gesloten. Er is gesproken over alternatieven, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Uiteindelijk heeft in deze situatie een belangenafweging moeten plaatsvinden tussen de ernstige overlast voor andere omwonenden en het belang van de huurders.
Deelt u de mening dat deze familie recht heeft om compensatie voor hogere woonlasten als gevolg van niet ontvangen huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te bepalen of betrokkene recht hebben op compensatie voor hogere woonlasten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om families zoals eerdergenoemde familie te laten compenseren zodat ze niet op straat belanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is, ongeacht de oorzaak, altijd ingrijpend als iemand in de betaalproblemen komt. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. De beoordeling of een gezin recht heeft op woonkostentoeslag ligt bij gemeenten.
Deelt u de mening dat de familie in genoemd artikel financieel ondersteund moet worden zodat zij niet op straat komt te staan?
Zie het antwoord op vraag 11, 16 en 17.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden geboden moeten worden om ervoor te zorgen dat mensen in soortgelijke situaties als gevolg van onvoldoende financiële middelen op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangaf in de beantwoording van de vragen hiervoor, hebben gemeenten het instrument van de bijzondere bijstand. Gemeenten bepalen wanneer hier recht op is. Indien mensen onverhoopt toch dakloos worden kunnen zij naar de maatschappelijke opvang. Zo kunnen zij in elk geval warm en veilig overnachten. Vanaf dit punt zullen zij geholpen worden en zal een passend traject worden gestart.
Hoeveel huurders lopen nu huurtoeslag mis vanwege woonsituaties zoals die van deze familie of soortgelijke woonsituaties?
Er is geen landelijk overzicht van het aantal mensen dat nu in alternatieve woonruimte, zoals vakantiewoningen, verblijft waar zij geen recht hebben op huurtoeslag.
Kunt u de toezegging doen dat deze familie niet op straat komt te staan?
Het is aan de gemeente en de woningcorporatie om hier samen met de familie uit te komen en passende huisvesting of een passend traject te organiseren voor deze familie. De gemeenteraad controleert het college.
Wat zou u deze familie nu adviseren om te doen?
De familie zou zich opnieuw tot de gemeente kunnen wenden. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel een huurovereenkomst beëindigen zonder een alternatief voor deze familie aan te reiken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 en 4 heb aangegeven, vind ik het passen bij de taak van woningcorporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst willen beëindigen. Het is het aan woningcorporaties zelf om beleid te voeren op hoe zij hiermee om gaan.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel onder dreiging van een kort geding een huurbeëindiging laten tekenen?
Van de woningcorporatie heb ik begrepen dat na meerdere malen ernstige meldingen van overlast en contact daarover met huurders uiteindelijk de corporatie besloten heeft om toch naar de rechter te gaan. De huurders zijn daar bij gestaan door een advocaat en hebben uiteindelijk voor de uitspraak van de rechter een vaststellingsovereenkomst getekend.
Kunt u uitleggen hoe woningcorporatie Trudo de familie Hendriks dakloos mocht maken?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen al heb aangegeven, hebben huurders van woonruimte huurbescherming. Dat betekent dat een huurcontract niet zomaar wordt beëindigd, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Voor Trudo gelden dezelfde regels. Trudo’s uitgangspunt is ook dat de weg naar de rechter echt een laatste stap is. In de onderhavige situatie was sprake van overlast, waarna uiteindelijk het contract via een vaststellingsovereenkomst is beëindigd.
Deelt u de mening dat het dakloos maken van mensen geen enkele zin heeft, omdat daarna weer een traject opgestart moet worden om diezelfde mensen aan een dak boven het hoofd te helpen?
Het is uiteraard onwenselijk dat mensen dakloos worden. Om huurders zoveel mogelijk te beschermen is daarom het recht ook zo ingericht dat de huur heel lastig kan worden beëindigd. Dit recht is echter niet oneindig. Daar staan de belangen van de andere huurders en het recht van de verhuurder om in onhoudbare situaties de huur toch te beëindigen tegenover. Uiteraard dient zo’n afweging niet lichtvaardig en met nauwkeurige afweging te worden genomen. Juist om die reden zijn hiervoor wettelijke kaders. Woningcorporaties zijn bovendien ook verantwoordelijk voor het woongenot van andere huurders en de leefbaarheid binnen de directe woonomgeving. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.3 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders en woningcorporaties verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan.
Wat kost het de maatschappij per jaar als iemand dakloos wordt gemaakt?
In 2011 berekende Cebeon in opdracht van het Ministerie van VWS de kosten van inzet op het gebied van preventie, regie, opvang en maatschappelijk herstel. Volgens deze berekening kunnen de zorgkosten van dakloze mensen die zijn ingeschreven bij een instelling voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen oplopen tot 53.120 euro per jaar.4
Deelt u de mening dat iemand dakloos maken een ernstige schending van het recht op behoorlijke huisvesting is?
Zie het antwoord op vraag 26.
Hoeveel mensen zijn er die van vakantiepark naar vakantiepark moeten verhuizen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van mensen die tijdelijk op vakantieparken wonen. Wel heeft ABF in 2020 onderzoek gedaan naar permanente bewoning van vakantieparken. Tijdelijke bewoning is zeer lastig te meten. Dit is bovendien alleen mogelijk als men zich op het adres van het vakantiehuisje heeft geregistreerd. Dat kan niet bij alle vakantiehuisjes, niet ieder vakantiehuisje heeft namelijk een adres.
Bent u bekend met het bestaan van een sancties & kansenlijst, ook wel zwarte lijst genoemd, zoals die onder andere door de Eindhovense woningcorporatie Trudo gehanteerd wordt?2
Ja, daarmee ben ik bekend. Corporaties zijn verantwoordelijk voor het woongenot van hun huurders en kunnen in de situatie dat een huurder ernstige en herhaaldelijke overlast pleegt een signaleringslijst gebruiken. In samenwerking met een groot aantal woningcorporaties heeft Aedes het Modelprotocol Signaleringslijst Ongewenst Huurdersgedrag opgesteld, waarin staat beschreven wat onder ongewenst huurdersgedrag wordt verstaan (te denken valt aan ernstige woonoverlast, agressie, hennepplantages of drugshandel vanuit de woning) en welke afwegingen en waarborgen aan het gebruik van de lijst ten grondslag liggen. Het gebruik van signaleringslijsten dient beperkt te zijn tot gevallen die voor een rechter reden kunnen zijn tot ontbinding of huisuitplaatsing over te gaan. Het doel van deze signaleringslijsten is te voorkomen dat een huurder die ernstig en herhaaldelijk ongewenst huurdersgedrag laat zien, dit gedrag meeneemt naar een volgende woning en daarmee het woongenot van de andere huurders verstoort. De Sancties & Kansenlijst die door de Eindhovense woningcorporaties gehanteerd wordt is in lijn met het Modelprotocol. In algemene zin geldt dat woningcorporaties uitsluitend gebruik dienen te maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Wat vindt u van het bestaan van deze zwarte lijst? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Hoewel huurders doorgaans respectvol met de woning en buurt omgaan, komt het geregeld voor dat een huurder ongewenst huurdersgedrag vertoont. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de toename van woonoverlast de afgelopen jaren.6 Woonoverlast is een maatschappelijk probleem dat ik zeer serieus neem. Het tegengaan van woonoverlast is in eerste instantie een zaak van bewoners onderling. Als dat niet lukt hebben verhuurders, woningcorporaties, gemeenten en zorginstellingen verantwoordelijkheden en mogelijkheden om op te treden. Het is daarbij belangrijk oog te hebben en houden voor de context waarin de overlast plaatsvindt en de eventuele achterliggende problematiek van overlastgevende personen. Het voorkomen van woonoverlast kan op verschillende manieren, zoals buurtbemiddeling, begeleiding, hulpverlening, waarschuwingen of een vrijwillig tussen huurder en verhuurder overeengekomen gedragsaanwijzing. In samenwerking met gemeenten en zorg- en hulpverlenende instanties kan dus worden ingezet op voorlichting en preventie. Soms blijkt dit echter niet genoeg en zijn verdergaande maatregelen nodig, zoals het geval is bij ernstige en herhaaldelijke overlast.
Ik vind het belangrijk dat corporaties in die situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen dat het woongenot van haar huurders verstoord wordt. In het uiterste geval kunnen corporaties gebruik maken van een signaleringslijst, waarmee ze de huurder die ernstige overlast pleegt en op de signaleringslijst geplaatst wordt, een woning kunnen verhuren onder strikte voorwaarden en/of met passende begeleiding of, in het uiterste geval, tijdelijk kunnen uitsluiten van een woning in de regio of een deel daarvan. Dat kan nodig zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 toelicht komen daadwerkelijke huisuitzettingen relatief weinig voor en zullen corporaties in de eerste plaats op zoek gaan naar een passende oplossing of alternatief. Met het gebruik van een signaleringslijst hebben woningcorporaties meer inzicht in de mate waarin een huurder overlast pleegt en het beleid dat de woningcorporatie in dat kader heeft gevoerd. Daarmee worden woningcorporaties beter in staat gesteld passende maatregelen te nemen en het woongenot van de overige huurders te beschermen. Verder geeft een signaleringslijst huurders met ongewenst huurdersgedrag duidelijkheid over de gevolgen van hun gedrag.
Plaatsing op een signaleringslijst is niet definitief en uitsluiting van een woning of een regio moet voor een redelijke periode zijn, zodat de huurder na verloop van tijd en/of onder strikte voorwaarden opnieuw kan huren bij een van de corporaties in de regio. Het merendeel van de corporaties (of samenwerkingsverbanden) hanteert een vorm van kansbeleid. Zij zullen in eerste instantie op zoek gaan naar een minder vergaand alternatief, zoals het aanbieden van een andere woning, al dan niet met passende begeleiding. Daarnaast krijgen huurders die zich schuldig hebben gemaakt aan ongewenst huurdersgedrag, eventueel na een plaatsgevonden woningontruiming, onder voorwaarden of na een bepaalde periode alsnog toegang tot het verkrijgen van een sociale huurwoning. Mocht de zaak voor de civiele rechter verschijnen, dan zal deze toetsen of het besluit van de woningcorporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is. Ook zal de civiele rechter kijken naar de mate waarin de corporatie heeft geprobeerd tot een alternatieve, minder vergaande oplossing te komen. In algemene zin geldt dat corporaties uitsluitend gebruik dienen maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Is er een juridische basis om deze zwarte lijst te mogen hanteren? Zo ja, waar is deze grondslag te vinden?
De verantwoordelijkheid van corporaties voor het woongenot van huurders en de leefbaarheid binnen de directe omgeving vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.7 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders, waaronder begrepen corporaties, verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan. Het gebruik van een signaleringslijst kan bijdragen aan de bescherming die woningcorporaties moeten bieden voor het woongenot van al haar huurders.
Vindt u het hanteren van deze zwarte lijst door een woningcorporatie als Trudo niet in strijd met de kerntaak van deze woningcorporatie? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 31.
Deelt u de mening dat verhuurders die een zwarte lijst hanteren ook op een lijst gezet moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 30 en 31, kan het gebruik van een signaleringslijst in het uiterste geval noodzakelijk zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Hierbij geldt dat corporaties te allen tijde zullen moeten beargumenteren waarom zij ertoe overgaan een huurder of huishouden op de signaleringslijst te plaatsen. Zij zijn daarbij gehouden aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG. Deze bepaalt dat voor het delen van signaleringslijsten met andere organisaties, zoals corporaties, doorgaans een vergunning van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nodig is. Voorwaardelijk daaraan is het opstellen van een protocol waarin onder meer door de organisatie (in dit geval de corporatie) wordt aangegeven hoe de persoonsgegevens verwerkt worden en hoe aan de plichten uit de AVG wordt voldaan. Het Modelprotocol benadrukt dat corporaties plaatsing op de lijst zorgvuldig moeten beargumenteren. Ook zijn in het Modelprotocol uitvoerige afwegingen opgenomen. Over het Modelprotocol is intensief overleg gevoerd met de AP vanwege de privacyaspecten die bij het delen van persoonsgegevens aan de orde zijn. Daarbij is afgesproken dat (samenwerkende) woningcorporaties, die op basis van het Modelprotocol een signaleringslijst invoeren, daarvan een melding doen bij de AP. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden om die reden geacht zorgvuldig te zijn opgesteld en te worden gebruikt, gestoeld op de juiste afwegingen.
Komt het voor dat huurders foutief op een zwarte lijst gezet worden?
Over het foutief op een zwarte lijst plaatsen van huurders hebben mij geen signalen bereikt. Corporaties nemen bij het hanteren van de signaleringslijst verschillende waarborgen in acht. Zij dienen er zorg voor te dragen dat de door hen in de signaleringslijst opgenomen gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Zij doen dit door middel van periodieke controle van de ingevoerde gegevens. In het Modelprotocol is daarom voorzien in een aantal rechten die betrokkene op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft, zoals het recht op informatie (artikel 13 en 14 AVG), het recht op inzage en afschrift (artikel 15 AVG), het recht op rectificatie (artikel 16 AVG), het recht op het wissen van de gegevens en verwijdering van de signaleringslijst (artikel 17 AVG) en het recht van bezwaar (artikel 21 AVG). (Ex-) huurders of woningzoekenden die menen ten onrechte op de signaleringslijst te zijn geplaatst kunnen daartegen een klacht indienen en, in het geval de klacht door de woningcorporatie niet wordt gehonoreerd, zich wenden tot een onafhankelijke klachtencommissie, waarover elke woningcorporatie (al dan niet in samenwerking met andere woningcorporaties) op voet van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet beschikt. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, die toetst of de beslissing om de betreffende huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is.
Mij zijn geen cijfers bekend van hoe vaak het precies gebeurt dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden. Uit de Corporatiemonitor van Aedes blijkt wel dat het aantal huisuitzettingen in 2020 met ongeveer 43% van is afgenomen ten opzichte van 2018. Daaronder vallen ook de huisuitzettingen vanwege overlast. Uit de Corporatiemonitor volgt ook dat het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen vele malen lager is dan de rechterlijke vonnissen tot huisuitzetting: 1.720 uit 6.750. Gelet op de hoeveelheid woningen die corporaties verhuren (ca. 2.3 mln), kan daaruit worden opgemaakt dat corporaties zich in de regel inspannen om tot een alternatieve oplossing te komen en pas in het uiterste geval tot een huisuitzetting overgaan. Om huisuitzettingen tijdens de coronacrisis zoveel mogelijk tot een minimum te beperken, heeft mijn ambtsvoorganger in het voorjaar de afspraken met verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen en de VNG om huisuitzettingen in coronatijd door betaalachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen herbevestigd. Deze afspraken gelden tot na de coronacrisis.
Hoe vaak gebeurt het dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat als verhuurders wettelijk gezien een zwarte lijst mogen hanteren maar deze zwarte lijst foutief hanteren ook zelf op een zwarte lijst gezet moeten kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat verhuurders of woningcorporaties signaleringslijsten foutief gebruiken. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 34, is een signaleringslijst erop gericht om te voorkomen dat woningzoekenden die zichzelf, hun omgeving en de woningcorporatie waarbij zij huurden in de problemen hebben gebracht met ongewenst huurdersgedrag, dit gedrag meenemen naar een volgende woning. Het biedt woningcorporaties en gemeenten daarnaast inzicht in de situatie van de huurder, waardoor naar een passende oplossing kan worden gezocht. Huurders die op een signaleringslijst staan worden van de lijst verwijderd zodra zij een nieuwe kans aangeboden hebben gekregen en deze hebben geaccepteerd. Plaatsing is op een signaleringslijst is niet definitief en beperkt tot een aantal jaar waarvan de duur gerelateerd is aan de ernst en impact van het getoonde ongewenste huurdersgedrag.
Deelt u de mening dat als er een wettelijke grondslag voor het hanteren van deze zwarte lijst is de verhuurder met zeer goede argumenten moet omkleden waarom huurders op deze zwarte lijst zijn gezet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 34.
Vindt u het correct dat indien huurders aangegeven hebben dat ze onterecht op deze zwarte lijst gezet zijn vervolgens bij diezelfde verhuurder hun beklag moeten doen?
Ik vind het belangrijk dat huurders meerdere mogelijkheden hebben om het besluit tot plaatsing op een signaleringslijst te laten toetsen. Mocht het verzoek om van de signaleringslijst te worden gehaald worden afgewezen, dan hebben huurders de gelegenheid om in beroep te gaan bij de daarvoor ingestelde onafhankelijke geschillencommissie of de Huurcommissie. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, zoals ik toelicht in mijn antwoord op vraag 34.
Deelt u de mening dat in het geval het gebruik van deze zwarte lijst wettelijk toegestaan is een onafhankelijke geschillencommissie een geschil moet afhandelen?
Het is van groot belang dat huurders hun beklag kunnen doen bij een onafhankelijke instantie en niet beperkt worden tot het instellen van een klacht bij de woningcorporatie die hen op een signaleringslijst heeft geplaatst. Daarmee wordt gewaarborgd dat het proces eerlijk verloopt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vorige vraag kunnen huurders van Trudo het besluit tot plaatsing op de Sancties & Kansenlijst laten toetsen bij de onafhankelijke klachtencommissie en staat beroep open bij de geschillencommissie. Verder staat de rechtsgang naar de huurcommissie en de civiele rechter open.
Wie toetst of het gebruik van deze zwarte lijst disproportioneel uitpakt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 34 en 35 aangeef, staat voor de huurder in eerste instantie de gang naar een onafhankelijke geschillencommissie open. Iedere corporatie beschikt daarover op grond van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet. Daarnaast kan de huurder terecht bij de Huurcommissie of de civiele rechter, die toetst of het besluit van de corporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen rechtmatig is en of de corporatie voldoende naar een alternatieve oplossing heeft gezocht. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden sneller geacht de juiste afweging van belangen te bevatten, omdat door het CBP en de AP is geoordeeld dat het Modelprotocol rechtmatig is. Het is mogelijk dat de AP hierop ook toetst op het moment dat een corporatie de signaleringslijst aanmeldt.
Hoeveel mensen zijn er die van slaapbank naar slaapbank moeten verhuizen?
Het CBS schat dat op 1 januari 2021 32.000 Nederlanders in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zonder vaste verblijfplaats op straat, in de laagdrempelige opvang of op niet-structurele basis bij familie of vrienden sliepen. De laatste groep blijft vaak buiten beeld bij instanties en gemeenten. Het CBS maakt daarom bijschattingen op basis van een econometrisch model. Daarnaast is vanuit Een (t)huis, een toekomst de Monitor Dak- en Thuisloosheid opgezet. Hierin wordt gemonitord hoeveel dakloze mensen daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Met gemeenten wordt gewerkt aan het verbeteren van inzicht in deze cijfers.
Hoeveel mensen zijn er die van herstructureringsproject naar herstructureringsproject moeten verhuizen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen zijn er die noodgedwongen in een auto moeten slapen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen wonen er te duur die anders dakloos zouden worden?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Welke definitie hanteert u voor dakloosheid?
Het onderzoek van CBS richt zich op de populatie feitelijk dakloze mensen. Dit zijn mensen zonder vaste verblijfplaats die slapen in de open lucht, in overdekte openbare ruimten, in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang of op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.8 In Europees verband hebben de lidstaten zich verbonden aan de ETHOS Light definitie.
Waarom neemt het CBS in de definitie van dakloosheid de mensen boven 65 jaar en onder 18 jaar niet mee?
Het CBS benut drie registers bij het tellen van het aantal dakloze mensen: de registratie van briefadressen, de Wet werk en bijstand (WWB) en sinds 2020 gegevens van de reclassering. Dakloze mensen die jonger zijn dan 18 jaar of 65 jaar of ouder worden niet meegenomen in het onderzoek van CBS. Zij hebben per definitie niet of nauwelijks de kans om voor te komen in het bijstandsregister. Daarnaast verblijven veel oudere daklozen in een meer residentiële setting, zoals een hostel, een speciale maatschappelijke woonvoorziening voor oudere dakloze mensen of een andere vorm van 24-uurs maatschappelijke opvang. Jongeren onder de 18 jaar vallen binnen de Jeugdwet en worden tot 18 jaar opgevangen in instellingen voor jeugdhulp of door pleegzorg.
Deelt u de mening dat op basis van eerdergenoemde vragen het werkelijk aantal dakloze mensen veel hoger ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het CBS heeft sinds de voorgaande metingen geen wijzigingen aangebracht in de methodiek waarmee het aantal dakloze mensen wordt geteld. Door deze continuïteit zijn er trends vast te stellen in het aantal dakloze mensen. Daarnaast geeft de eerdergenoemde Monitor Dak- en Thuisloosheid inzicht in de hoeveelheid dakloze mensen die daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Desondanks is er een groep die buiten beeld blijft. Het Rijk, de VNG en gemeenten zetten zich daarom in voor het verbeteren van monitoring en daarmee het zicht op de doelgroep.
Bent u voornemens om, conform de in Lissabon gemaakte Europese afspraak, dakloosheid in 2030 ook voor de eerder genoemde dakloze groepen mensen te beëindigen?
Niemand verdient het om dakloos te zijn. Een toekomstige aanpak dient zich daarom op bestrijding van alle vormen van dakloosheid te richten.
Deelt u de mening dat mensen niet dakloos gemaakt mogen worden?
Het is zeker niet wenselijk dat mensen dakloos worden gemaakt. Om huurders te beschermen kan een huurcontract daarom ook niet zomaar worden beëindigd. Dit kan alleen via de rechter en in uitzonderlijke situaties, zoals het niet-betalen van de huur, overlast of vanwege het verrichten criminele activiteiten. Tijdens de coronacrisis heb ik ook met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij de verhuurder ligt op het moment dat deze iemand dakloos wilt maken? Zo ja, kunt u deze zorgplicht nog duidelijker verankeren? Zo nee, waarom niet en in welke situaties zou deze zorgplicht wel bij de verhuurder (moeten) liggen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 aangaf past het bij de taak van de woningcorporatie om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat de aangenomen motie Beckerman3 die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt op nummer één op de agenda van de nieuwe Minister van Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening moet komen te staan?
Het voorkomen en tegengaan van dak- en thuisloosheid vind ik, net als u, erg belangrijk. Het streven van het kabinet is daarbij om dak- en thuisloosheid zoveel mogelijk terug te dringen. Dat blijkt ook uit het Regeerakkoord. De precieze aanpak wordt de komende tijd ingevuld in samenwerking met onder meer gemeenten. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd door mij en door de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie.
De aanpak zal in ieder geval zien op het zo snel mogelijk zorgen voor een passende en betaalbare woonplek met de juiste zorg en begeleiding.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Wanneer komt u met een plan waaruit blijkt dat genoemde motie die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt als zodanig uitgevoerd wordt?
Zoals ik in antwoord op vraag 52 heb aangegeven zal ik de komende tijd de aanpak vormgeven, samen met de Staassecretaris van Jeugd en Preventie.
Deelt u de mening dat iedere dag dat mensen dakloos zijn deze mensen in de steek zijn gelaten, letterlijk in de kou staan en hun rechten op behoorlijke huisvesting ernstig geschonden zijn?
Zie het antwoord op vraag 26 en 28.
Vindt u ook dat mensen net vóór de kerst dakloos maken extra wrang is?
Ik ben het met u eens dat de periode rondom kerst een extra vervelende periode is om dakloos te worden.
Zijn er zwaarwegende redenen te benoemen die ervoor zorgen dat iemand dakloos gemaakt mag worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zoals ik al bij beantwoording van vraag 50, hebben huurders in Nederland huurbescherming. Dat betekent dat het huurcontract niet zomaar door de verhuurder beëindigd kan worden, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat een huisuitzetting zonder een alternatief voor een dak boven het hoofd niet mag voorkomen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 heb aangegeven, vind ik het bij de rol van woningcorporaties passen om bij het beëindigen van een huurcontract met de huurders te kijken naar alternatieve woonruimte, of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar hulp in kunnen krijgen. Bovendien geldt daarnaast het huurrecht, zoals ik al bij de beantwoording van vraag 23 t/m 25 beschrijf. Huurders kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen uit hun woning gezet worden en niet zonder tussenkomst van een rechter (zie beantwoording vraag 50). Dit geldt dus ook bij huurders van particuliere verhuurders. Particuliere verhuurders hebben echter niet de plicht om mee te zoeken naar alternatieve woonruimte. Bovendien heeft mijn voorganger ook tijdens de coronacrisis met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode, waardoor de kans om de woning te verliezen nog meer is afgenomen.
Kunt u deze vragen astublieft apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik heb de vragen apart beantwoord. Wel heb ik zo nu en dan terugverwezen naar een eerdere vraag.
Versnellende factoren van de versterkingsoperatie die tot vertraging leiden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de versnellingsmaatregelen die de afgelopen jaren bedacht zijn nog niet tot versnelling van de versterkingsoperatie hebben geleid? Wat is hierop uw reactie?
De afgelopen jaren is ingezet op verschillende maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen. Zo is in januari 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 718) het versnellingsmaatregelenpakket vastgesteld. Het klopt dat zulke maatregelen doorgaans een aanlooptijd hebben, waardoor de beoogde versnelling niet altijd direct zichtbaar is. Bij de typologie-aanpak die in 2021 is gevalideerd, is die versnelling inmiddels wel zichtbaar. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen. Vanaf de tweede helft van 2021 zijn de eerste circa 950 typologische beoordelingen uitgevoerd, waarmee de NCG een versnelling in de beoordelingen heeft kunnen realiseren.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de planning was voor 2021 binnen batch 1467, batch 1588, batch 1581, batch 3260, batch 2018, batch P50 2018, batch Opname & Normering Lokale Stuurgroepen en Batch HRA 2019? Hoeveel van die planning is uitgevoerd? Wat is de planning voor 2022?
Het eind januari verschenen dashboard maakt de uitvoering van de planning over geheel 2021 inzichtelijk. Deze is te vinden op www.nationaalcoordinatorgroningen.nl. Onderstaande tabel geeft de voortgang per batch weer op 30 november 2021
Batch →
1467
1588
1581
3260
2018
P50 2018
O&N Lokale stuur-groepen
HRA 2019
0
0
0
10
6
1
2036
255
11
0
21
31
220
32
2060
491
17
0
6
852
2198
18
2621
958
906
796
1403
2132
1778
953
2161
241
728
659
117
181
33
81
17
36
1687
133
18
34
65
45
552
228
Over de gehele werkvoorraad behaalde de NCG in 2021 de resultaten zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Doelstelling
Behaald
4.000
4.068
4.000
4.599
1.500
1.804
n.v.t.
656
n.v.t.
1.148
De planning voor 2022 is opgenomen in de lokale plannen van aanpak die de gemeenten in het najaar van 2021 hebben vastgesteld en onderdeel vormen van het MJVP. Deze plannen zijn te vinden op de sites va betreffende gemeenten. Op basis hiervan organiseert de NCG de benodigde uitvoeringscapaciteit en communiceren gemeenten, NCG en corporaties hierover naar bewoners. Dat gebeurt niet op basis van batches, maar op basis van projecten. Daarbij hanteert de NCG voor 2022 de volgende doelstellingen
Doelstelling
2.000
6.000
4.000
1.000–1.500
Wat was binnen de groepen «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief» de planning voor 2021? Wat is daarvan daadwerkelijk gereedgekomen in 2021? Wat is de planning binnen deze groepen voor 2022?
In het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief bevinden zich 270 woningen. Voor al deze adressen zijn de opname en beoordeling afgerond en is de planvorming gestart. De planning voor dit programma was gemiddeld voor één pand per week de bouwkundige versterking dan wel de sloop/nieuwbouw af te ronden. In 2021 zijn 40 panden in dit kader versterkt. Waar dit niet is gelukt, komt dit doordat afstemming nodig is tussen constructeur, aannemer en de bewoner. Voor 2022 verwacht de NCG wederom dat circa 50 panden kunnen worden afgerond.
Klopt uw beantwoording op vraag negen van mijn Kamervragen van augustus 2020, waarin u stelt dat er voor bewoners geen risico is wanneer budgetten ontoereikend zijn?1 Hoe staat dit in verhouding tot het ontraden van mijn motie die de regering oproept tot het volledig compenseren van gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren in het versterkingstraject?2
Ja, dit antwoord klopt. Wanneer de budgetten voor de versterking van een woning door prijsstijgingen in de markt ontoereikend dreigen te raken, is geen sprake van een risico voor de bewoner. De budgetberekeningen voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking worden door de NCG geïndexeerd. Daar waar sprake is van sloop-nieuwbouw in aanvulling op versterking, zijn op projectniveau afspraken gemaakt over de dekking van prijsstijgingen. Een recent voorbeeld is batch 1588.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen eigen geld moeten investeren in hun versterkingstraject of schadeafhandeling, wanneer het gaat om «terugkrijgen wat je had»?
Zoals in de beantwoording van uw Kamervragen op 9 september 2021 (Kenmerk 2021D32705) door mijn voorganger is aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven. Soms is er geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie.
Het IMG heeft als taak om alle schade af te handelen. De IMG-deskundigen bekijken per schade welke herstelmethode nodig is. Als dit betekent dat in plaats van één tegel, een hele muur opnieuw betegeld moet worden, dan is dat wat zij opnemen in het adviesrapport en wat het IMG vervolgens vergoedt. Naast een schadevergoeding kan een bewoner in bepaalde omstandigheden ook kiezen voor herstel in natura. Het IMG laat in die gevallen, in plaats van een schadevergoeding uit te keren, de schade door een geselecteerde aannemer herstellen. Het IMG is dan verantwoordelijk voor de uitvoering en oplevering van het herstel.
Welke planning was er binnen de «Groninger Bouwimpuls» voor 2021? Hoeveel van de eerste 1100 woningen zijn er versneld aangepakt? Hoeveel van de 5000 die jaarlijks zouden volgen zitten inmiddels in het traject? Hoe ver zitten ze in dat traject? Wat is precies de planning binnen het Bouwakkoord voor 2022?3
De Groninger Bouwimpuls is een samenwerking van zes bouwbedrijven in een bedrijfsbureau die een stimulans aan de versterking geeft. De opdracht voor de Bouwimpuls bevatte de doelstelling in 2021 voor 1150 adressen een uitvoeringsontwerp op te leveren. Er zijn momenteel 475 uitvoeringsontwerpen gereed en aan bewoners gecommuniceerd. Op basis hiervan zal de bouw binnenkort starten. Circa 380 adressen zijn om uiteenlopende redenen opgenomen in andere programma’s dan de Bouwimpuls. Bijvoorbeeld wegens herbeoordelingen, of omdat de eigenaren toch voorkeur hadden voor een ander traject. De NCG plant momenteel nieuwe adressen in voor deze vrijgekomen plaatsen. Daarnaast plant de NCG in 2022 voor 295 adressen de uitvoeringsontwerpen gereed te maken. Naast de afspraken over het opleveren van uitvoeringsontwerpen, zijn de bedrijven uit de Bouwimpuls ook betrokken bij de uitvoering van de versterking. In 2021 zijn in het kader van de Bouwimpuls 54 woningen gerealiseerd en opgeleverd. Daarnaast zijn 16 woningen na opname en beoordeling op norm verklaard die woningen voldoen aan de veiligheidsnorm. De planning is om voor het einde van het tweede kwartaal van 2023 500 woningen in het kader van de bouwimpuls te versterken, waarvan 200–250 in 2022.
Is het bouwakkoord een verbetering ten opzichte van de bouwimpuls? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is daar de oorzaak van?
Het bouwakkoord en de bouwimpuls liggen in elkaars verlengde. In 2020 is in het Bestuurlijk Overleg Groningen het Versnellingspakket vastgesteld, onder andere om de bouwcapaciteit te vergroten. Op 1 juli 2020 is gestart met de Bouwimpuls. Kern van deze aanpak is om in samenspraak tussen eigenaar en aannemer een versnelde aanpak van versterking te realiseren. Vervolgens is in september 2020 tussen BZK, Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Met het Bouwakkoord is, in aanvulling op de samenwerking van de zes bedrijven uit de Bouwimpuls, ook een pool van bouwbedrijven ingericht, waaraan inmiddels 73 bedrijven deelnemen. Andere aanvullingen ten opzichte van de Bouwimpuls zijn het project «Eigenaar kiest Bouwer» en de toepassing van het «Groninger Model» voor efficiëntere aanbesteding.
Bent u op de hoogte van de opgetreden vertraging bij het project «Eigenaar Kiest Bouwer»? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben op de hoogte van vertraging binnen dit project. Aan dit project nemen in totaal 192 adressen eigenaren deel. Bij 16 van deze adressen is sprake van vertraging. In circa de helft van de gevallen komt dit door de wettelijke periode die staat voor de keuze voor een herbeoordeling. Bij de overige adressen spelen uiteenlopende redenen. Net als in de reguliere operatie, kent het programma Eigenaar Kiest Bouwer projecten waarbinnen verschillende stappen gezet moeten worden. Soms vragen deze stappen extra tijd, waardoor vertragingen kunnen optreden. Het gaat bijvoorbeeld om het uitwerken van het versterkingsadvies naar een uitvoerbaar plan, een haalbaarheidsstudie voor nieuwbouw op basis van het voor versterken beschikbare budget, de instemming van de eigenaar met het versterkingsadvies en het kiezen van een aannemer. Voor sommige van deze stappen is specifieke kennis en ondersteuning nodig.
Hoeveel bouwbedrijven zijn inmiddels aangesloten bij de pool, die in september 2020 werd opgericht, waaruit mensen kunnen kiezen om hun huis te versterken?
Inmiddels hebben 109 bedrijven zich aangemeld. Daarvan zijn er 73 gekwalificeerd en geregistreerd. Bewoners kunnen kiezen uit deze 73 bedrijven. De NCG adviseert bewoners daarbij welke aannemer het meest geschikt is voor hun specifieke versterking.
Hoeveel bedrijven hebben zich gemeld om in de pool te komen? Welke procedure hebben deze bedrijven doorlopen om mee te mogen doen? Op welke gronden zijn bedrijven eventueel afgewezen voor de pool?
Voor de eerste vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 9. Om zich aan te melden moeten bedrijven een aantal basisgegevens digitaal overleggen, zoals KVK-gegevens en omzet van het bedrijf. Vervolgens kijkt de NCG of de bedrijven voldoen aan a) minimumeisen voor de projecten die zij moeten uitvoeren; b) regels omtrent VOG-verklaringen; c) akkoordverklaring omtrent door NCG voorgeschreven modelovereenkomsten en d) toepasselijkheid algemene voorwaarden en kaders zoals voorgeschreven in Groningen Maatregelen Catalogus. Bedrijven die voldoen aan deze voorwaarden worden niet uitgesloten van deelname aan de pool.
Hoe gaat het met betalingen? Hoe worden depots gevuld en op basis waarvan? Hoeveel (onder-)aannemers voeren wel werkzaamheden uit, maar krijgen niet of te laat betaald?
De NCG vult depots op basis van door de NCG te nemen subsidiebesluiten, bijvoorbeeld op basis van de Regeling Versterken Gebouwen Groningen. Aannemers stellen voor betalingen zelf een termijnschema op aan de hand van de geplande werkzaamheden. Zij krijgen op basis van dit termijnschema betaald voor de prestatie die ze per termijn (correct) leveren. Hiermee wordt de mate van voorfinanciering door aannemers tot een minimum beperkt. De NCG heeft in 2021 97% van de facturen op haar naam binnen 30 dagen betaald. Waar dit niet gelukt is, is er mogelijk vooruitlopend op een concrete opdrachtverlening al werk uitgevoerd. Indien dit het geval blijkt, wordt vrijwel direct actie ondernomen door de NCG om dit op te lossen.
Hoeveel eigenaren hebben inmiddels een opdracht tot versterking verstrekt? Zijn dat vooral woningbouwcorporaties of particuliere woningeigenaren?
De NCG heeft twee programma’s waarbinnen particuliere woningeigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken het programma Eigenaar Kiest Bouwer (EKB) en het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief (HIEH/EI).
Binnen het programma EKB bevinden zich momenteel 192 adressen. Daarvan hebben eigenaren van 21 adressen alsnog gekozen voor de NCG als opdrachtgever richting de aannemer. De overige eigenaren verstrekken zelf de opdrachten aan aannemers. Hiervan hebben 15 eigenaren inmiddels ook de subsidie aangevraagd om de opdracht te verstrekken aan een aannemer voor ontwerp en/of uitvoering. Voor vijf eigenaren is het gehele traject afgerond.
Het programma HIEH/EI kent ruim 270 adressen. Hiervan zijn tot op heden 20 eigenaren zelf uit het programma overgestapt naar met name de reguliere operatie, omdat zij bijvoorbeeld de structuur van de reguliere operatie toch prettiger vonden. Van de overgebleven groep van 250 adressen hebben 125 eigenaren tot op heden een opdracht tot versterking verstrekt.
Woningbouwcorporaties verstrekken daarnaast voor bijna al hun woningen (10.600 adressen) de opdracht volgens een werkwijze die lijkt op die van EKB.
Volledigheidshalve merk ik op dat eigenaren in batch 1588 ook zelf opdrachtgever zijn. Onder het antwoord op vraag 2 vindt u een overzicht van de voortgang in deze batch.
Hoe gaat het met de samenwerking tussen u, Bouwend Nederland, de Nationaal Coördinator Groningen en de eigenaar?
Er is tussen mij, de NCG en Koninklijk Bouwend Nederland (KBNL) een gezamenlijk commitment om tot versnelling te komen. Met de NCG werk ik eraan de planningen en de randvoorwaarden te realiseren om de bouwcapaciteit optimaal te kunnen benutten. De NCG onderhoudt hiertoe intensief contact met de bouwsector. Er is overleg over specifieke versterkingsprojecten, bijvoorbeeld rondom de planning, maar ook over de operatie in het algemeen. NCG sluit hiertoe op structurele basis aan bij het mkb-overleg van KBNL in Noord-Nederland. Daarnaast zorgt de NCG voor continue begeleiding van eigenaar en bewoner gedurende het versterkingstraject door een bewonersbegeleider. Deze is gedurende het eerste aanspreekpunt voor de bewoner gedurende het hele versterkingstraject. Ook bij de trajecten waarbij eigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken, in «Eigenaar Kiest Bouwer» en «Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief», is de NCG als procesbegeleider betrokken om een goede samenwerking tussen de verschillende partijen te borgen.
In november 2021 hebben de NCG en het Ministerie van BZK, in nauwe samenwerking met KBNL, een bouwtop georganiseerd. Hier hebben bouwers duidelijk aangegeven wat zij nodig hebben om hun beschikbare capaciteit in te kunnen zetten ten behoeve van de versterkingsoperatie. Er is behoefte aan eenvoudigere procedures rondom contracten en lagere administratieve lasten. Ook willen bouwers graag eerder in het versterkingsproces aan tafel zitten, door te werken via bouwteams. Door met bouwteams te werken, kan ook de eigenaar eerder inzicht krijgen in het versterkingstraject. Eind januari spreekt de NCG opnieuw met de bouwsector om vervolg te geven aan de voorgestelde oplossingen voor de gesignaleerde knelpunten. Hier kom ik later dit kwartaal uitgebreider op terug in reactie op uw motie (Kamerstukken 2020–2021, 33 529, nr. 919).
Wat is er uitgekomen van de beloofde vaart die de typologieaanpak zou brengen? Klopt het dat de beoordeling ongeveer drie tot maximaal zes maanden duurt?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de beoordeling van een individueel gebouw met de NPR tussen de drie en zes maanden kan duren. Daarbij moet elk individueel gebouw in de computer zorgvuldig en handmatig worden gemodelleerd waarna het computerprogramma dat ingenieursbureaus gebruiken gaat rekenen bij welke seismische belasting welke onderdelen van het gebouw bezwijken. Het is om deze reden dat toegewerkt is naar de typologieaanpak, waarbij gebouwen die gelijk zijn maar één keer worden doorgerekend.
De typologieaanpak zorgt voor meer vaart in het tempo waarmee gebouwen kunnen worden beoordeeld. Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is een door het ACVG gevalideerde typologie beschikbaar en aanvullende typologieën worden uitgewerkt. De looptijd van opname tot indienen rapport is bij typologie korter dan de reguliere procedure. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen.
Bent u ervan op de hoogte dat 96 huizen in Tuikwerd, een wijk in Delfzijl, versterkt zullen worden volgens een typologie-aanpak?
In de wijk Tuikwerd staan 1007 woningen. Daarvan zijn er inmiddels 279 beoordeeld volgens de NPR. Deze woningen worden versterkt of de eigenaren kunnen kiezen voor herbeoordeling. De overige 728 woningen zullen volgens de typologieaanpak beoordeeld worden.
Weet u dat het gaat om voormalige huurwoningen die grotendeels verkocht zijn, zowel aan particulieren als aan investeerders?
Woningbouwcorporatie Acantus heeft in deze wijk inderdaad woningen verkocht aan verschillende partijen.
Wat vindt u er van dat de eigenaren mogen kiezen voor versterking of herbeoordeling volgens de nieuwste Nederlandse-Praktijk-Richtlijn-normen (NPR-normen), maar dat er per blok van zeven woningen eenzelfde keus moet plaatsvinden?
Het betreft in Tuikwerd constructief verbonden panden. Het is in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van wie de woningen constructief verbonden zijn, zullen daarom tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen voor versterking op basis van het oude versterkingsadvies of herbeoordeling. Dit komt niet alleen in Tuikwerd voor, maar is een bekend gegeven op meerdere plekken in de versterkingsoperatie. Dit vraagt steeds om een proces waarbij bewoners hun eigen wensen kunnen meenemen, en ze tegelijkertijd met de buren tot een gezamenlijk plan moeten komen. De NCG zal de buren hierbij ondersteunen en zal een zorgvuldig proces opzetten waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Daarbij kan de NCG al een indicatie geven van de mogelijke uitkomst van een herbeoordeling of het pand aan de veiligheidsnorm voldoet of niet. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur. Hierdoor kunnen eigenaren een overwogen keuze maken. In het geval de buren verschillende wensen hebben en er samen niet uit lijken te komen, zal de NCG zich blijven inspannen om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen.
Wat vindt u ervan dat investeerders een vertragende factor zijn in óf de versterking, óf de uitkering van de 30.000 euro? Wat vindt u ervan dat bewoners dus nog langer moeten wachten?
In het kader van de bestuurlijke afspraken krijgen alle eigenaren van wie het adres met verouderde inzichten is beoordeeld, de keuze om een nieuwe beoordeling aan te vragen. Eigenaren hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Wat zijn de gevolgen van dat wachten voor de bewoners, in ogenschouw nemend dat de bouwkosten steeds stijgen en het leven duurder wordt?
Zoals ook blijkt uit de beantwoording van vraag 4 en vraag 5, worden de budgetten voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking geïndexeerd. Hiermee zorgt de NCG ervoor dat bewoners geen eigen geld hoeven te investeren om een woning terug te krijgen die naar aard, omvang en gebruik vergelijkbaar is.
Deelt u de mening dat, wanneer er per huis een plan geweest zou zijn, de mensen die de keuze vlot maken al op zijn minst verder zouden zijn dan nu?
Indien u bedoelt dat er in situaties zoals in Tuikwerd per individueel huis in plaats van per constructief verbonden blok een versterkingsplan wordt gemaakt, deel ik die mening niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 beschreven, is het bij constructief verbonden woningen in de meeste gevallen niet mogelijk om woningen individueel te versterken. Ook een plan per huis zal daarom pas ten uitvoer kunnen worden gebracht nadat dit is afgestemd op het plan voor het hele blok. Daarvoor is het nodig dat alle eigenaren de tijd hebben gehad een weloverwogen beslissing te nemen.
Plannen van de NAM met oliewinning in Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de wens van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om de laatste olie uit het veld in Rotterdam, dat onder de Waalhaven ligt, tot 2050 te willen winnen?
De vraag die tijdens de beoordeling van de actualisatie van het winningsplan Rotterdam op tafel ligt, is of dit winningsplan voldoet aan de huidige wettelijke eisen om de winning van olie te mogen voortzetten. Hierbij weeg ik de gevolgen en risico’s voor de omgeving grondig af. Ik heb, zoals gebruikelijk is in dit soort procedures, advies gevraagd aan onder andere het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en de gemeenten Rotterdam en Barendrecht en ben tot een ontwerpinstemmingsbesluit gekomen. Ook zijn de omwonenden geïnformeerd en konden zij en andere belanghebbenden hun zienswijze geven op het ontwerpinstemmingsbesluit. Die zienswijzen neem ik mee in de definitieve besluitvorming.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de vergunningen zeer onwenselijk is?
Er is geen sprake van het aanpassen van de vergunde activiteiten. Er wordt niet meer olie per jaar geproduceerd dan onder de huidige instemming. Er worden geen nieuwe oliehoudende lagen aangeboord, geen nieuwe technieken toegepast en er worden geen nieuwe locaties aangelegd waarvandaan olie wordt gewonnen. In het winningsplan wordt een verwachting naar de toekomst gegeven tot en met 2050. Het winningsplan is geactualiseerd ten opzichte van het winningsplan uit 2003 naar aanleiding van de veranderde en meer gedetailleerde indieningsvereisten ten aanzien van de beschrijving van de mogelijke effecten van de winning die momenteel aan een winningsplan worden gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat een aantal Rotterdamse burgers niet wist dat er olie werd gewonnen. Mijn wettelijke rol is om bij de actualisatie van een winningsplan, deze te beoordelen op basis van de huidige juridische kaders. Een actualisatie van een winningsplan, de beoordeling ervan en de informatievoorziening die daarbij hoort, bieden de gelegenheid om de voorschriften verbonden aan de winning opnieuw te beoordelen en de omwonenden op de hoogte te brengen van de stand van zaken. De huidige wetgeving stelt mij in staat om een aantal beperkende voorschriften aan dit winningsplan te verbinden. Daarom heb ik in het ontwerpbesluit een beperking van de maximale druk in het oliereservoir voorgeschreven en stem ik niet in met technieken wanneer die tot scheurvorming in de afsluitende laag van het olieveld leiden. Deze voorschriften leiden er toe dat de veiligheid van de winning blijft gewaarborgd.
Wat kunt u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u hierover een informatiebijeenkomst heeft gepland? Zo ja, wanneer? Wilt u een verslag van deze avond delen met de Kamer?
Om omwonenden te informeren over een voorliggend winningsplan en het ontwerpbesluit van de instemming met dit winningsplan organiseer ik doorgaans een informatiebijeenkomst, waar omwonenden terecht kunnen met vragen en waar omwonenden zich kunnen laten informeren over verschillende onderwerpen waar omwonenden van een olie- of gaswinning vaak vragen over hebben.
Op 20 december 2021 was er een informatiebijeenkomst die vanwege de coronamaatregelen online werd gehouden. Medewerkers van mijn ministerie en de NAM waren aanwezig op deze informatiebijeenkomst om vragen te beantwoorden. De informatieavond werd georganiseerd tijdens de periode van ter inzagelegging van het ontwerpinstemmingsbesluit met een winningsplan.
Omwonenden waren per briefkaart uitgenodigd en konden bij inschrijving reeds vragen indienen die in de gegeven presentaties zoveel mogelijk beantwoord zijn. Er waren op het drukste moment 115 mensen ingelogd. Als verslag van de avond zijn de presentaties gedeeld en tevens beantwoord ik alle vragen die tijdens de bijeenkomst in de chat zijn gezet, schriftelijk.
De presentatie en de antwoorden op alle vragen zijn per e-mail aan alle mensen toegestuurd die zich hebben ingeschreven voor de informatiebijeenkomst en tevens gepubliceerd op www.mijnbouwvergunningen.nl/rotterdam.
Waarom wil de NAM bestaande vergunningen aanpassen, terwijl de velden in de verkoop staan? Wat is uw reactie daarop?
De NAM moest het winningsplan voor oliewinning actualiseren omdat de indieningsvereisten van een winningsplan zijn gewijzigd sinds de vorige versie uit 2003 en dan is het mijn taak om de aanvraag te beoordelen.
Ik ben er van op de hoogte dat de organisatie van de NAM wordt geherstructureerd. Dat vergunningen en instemmingsbesluiten op orde moeten zijn, staat daar los van.
Zijn er in de omgeving al gevolgen bekend van bodemdaling? Zo ja, welke? En welke acties zijn daar op ondernomen?
In de beginjaren van de oliewinning heeft er bodemdaling plaatsgevonden van enkele centimeters. Hiervan zijn geen gevolgen bekend. Door het opstarten van de waterinjectie eind jaren negentig houdt de NAM de druk in het olieveld op peil en daardoor is de verdere bodemdaling minimaal. De bodemdaling die vanaf nu nog verwacht wordt is dan ook minder dan 2 cm. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting. Hiervan worden geen gevolgen verwacht voor gebouwen en infrastructuur of de functionaliteit daarvan. De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) onderschrijft dit.
De NAM dient de bodemdaling te monitoren conform een vastgesteld meetplan. Het SodM ziet hierop toe.
Klopt het dat er aan de bewoners is verteld dat de oliewinning tot maximaal 2 centimeter bodemdaling zal leiden?
Ja, dat klopt, tijdens de informatiebijeenkomst en in het ontwerpinstemmingsbesluit is beschreven dat de nu nog verwachte bodemdaling maximaal 2 cm zal bedragen. Daarbij is aangegeven dat dit de maximale toekomstige bodemdaling betreft en bovenop de bodemdaling komt die reeds heeft plaatsgevonden. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting.
Is er in Rotterdam ook sprake van afvalwaterinjectie, zoals in Schoonebeek? Wat gebeurt er in Rotterdam met het afvalwater?
In het olieveld Rotterdam verschilt de situatie van de injectie in Twente. In Rotterdam brengt de NAM het productiewater dat uit het olieveld mee omhoog komt terug in hetzelfde olieveld. De injectie vindt plaats ter ondersteuning van de oliewinning en om bodemdaling tegen te gaan. In Twente vindt injectie van water plaats, afkomstig van oliewinning op andere locaties. Daarvan is in Rotterdam geen sprake.
Daarnaast is de oliewinning in Schoonebeek productietechnisch gezien anders. De olie in de Rotterdam-velden is goed winbaar omdat deze aardolie vloeibaar is. Dat is met de aardolie in Schoonebeek niet het geval, die olie is niet tot weinig vloeibaar en moet vooraf met behulp van stoom vloeibaar gemaakt worden. Dit bemoeilijkt de injectie van water in hetzelfde olieveld.
Wanneer zijn de injectieputten in Rotterdam voor het laatst gecontroleerd? Door wie? Wat waren de uitkomsten?
Op 27 mei 2021 is SodM een inspectie uitgevoerd op de mijnbouwlocatie Rotterdam Meetstation in het kader van waterinjectie. Tijdens deze inspectie zijn verschillende onderwerpen gecontroleerd die betrekking hebben op de injectieputten. Daarbij heeft de NAM aan de inspecteurs van het SodM aangetoond dat zij de drukken van de ruimten tussen de putbuis en de wand van het boorgat van de waterinjectieputten meten en registreren. Tevens zijn door het SodM steekproefsgewijs de inspectierapportages van put RTD-9 opgevraagd en gecontroleerd. Uit deze rapportages werd duidelijk voor het SodM dat de NAM de deugdelijkheid van de beveiligingen aan periodieke tests onderwerpt. Tevens is door het SodM geconstateerd dat de injectiedrukken en de injectiedebieten voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen.
Hoe staat deze winning in verhouding tot de klimaatplannen?
Het bereiken van de doelen van de klimaatplannen lukt alleen door de uitstoot van CO2 omlaag te brengen. Dit moeten wij doen door het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen en een zo snel mogelijke transitie naar duurzame energie. Dit gaat niet van dag op nacht. Op dit moment is de Nederlandse industrie en mobiliteit nog sterk afhankelijk van aardolie, of deze in Nederland of het buitenland wordt gewonnen. Hoewel de Nederlandse olieproductie gering is, leidt het importeren van olie tot meer CO2-uitstoot dan winning in eigen land. Zolang er nog olie wordt gebruikt is de winning in eigen land de optie waarmee de minste CO2-uitstoot wordt veroorzaakt.
In de beoordeling van vergunningen houd ik ook rekening met de klimaatdoelstellingen. Als de Nederlandse vraag naar olie afneemt, neem ik dit mee in mijn beoordeling of er nog grond is om de winning te continueren. Indien er geen sprake meer is van planmatig beheer van de ondergrond en kan ik de winning bekorten.
Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
Het nationaliseren van de kleine NAM-velden |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden geen nieuwe boorvergunningen meer af zullen geven en een einddatum willen afspreken voor olie- en gaswinning?1 Wat is uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en de rest van de wereld richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat landen als Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden hun olie- en gasgebruik willen terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen.
Bent u bereid gehoor te geven aan hun oproep en deel te nemen aan de Beyond Oil & Gas Alliance? Zo ja, op welke wijze gaat u de druk op investeerders opvoeren zich terug te trekken uit fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance is gericht op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratie- en exploitatievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de energietransitie en productie in eigen land Nederland minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen, onder meer door geologische onzekerheden in vergunningsgebieden op de Noordzee te reduceren die exploratieactiviteiten belemmeren en de doorlooptijd van vergunningsprocedures te verkorten.
Erkent u dat u, vanwege bestaande vergunningen, geen zeggenschap heeft over het wel of niet winnen van gas op plekken waar problemen zijn of waar het draagvlak van de samenleving ontbreekt?
Een winningsvergunning is een marktordeningsvergunning. Dit geeft een partij het alleenrecht om binnen een specifiek gebied gas te winnen. Daarmee heeft een partij nog geen toestemming om op een specifieke locatie een boring te doen of een winningsinstallatie in gebruik te nemen. Hiervoor is een goedgekeurd winningsplan nodig. Voordat er door mij een definitief besluit wordt genomen op een winningsplan wordt het conceptbesluit ter inzage gelegd. Iedereen kan van deze gelegenheid gebruik maken om zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen worden meegenomen in het definitieve besluit. Daarbij geldt dat instemming met een winningsplan uitsluitend kan worden geweigerd op basis van de limitatieve gronden in artikel 36 van de Mijnbouwwet, namelijk in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen of indien er nadelige gevolgen voor het milieu of voor de natuur ontstaan. Naast deze formele procedure is het voor mijnbouwbedrijven gebruikelijk om voorafgaand aan nieuwe gaswinningsprojecten in gesprek te gaan met omwonenden om te kijken hoe zij eventuele zorgen kunnen adresseren. Dit uitgangspunt is verankerd in de sectorale gedragscode kleine velden.
Deelt u de mening dat de verkoop van de kleine velden van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op een goed moment komt zodat u (de Staat) de kans krijgt deze velden te kopen en zo grip krijgt op het beleid?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te willen stoten. De NAM heeft geconcludeerd dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een operator die meer investeringsruimte heeft. Het kabinet heeft geen plannen om de gasvelden te kopen.
Deelt u de mening dat het goed is dat de staat als eigenaar van de kleine gasvelden de gaswinning in Nederland kan uitfaseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit kleine velden onder de Noordzee boven import. Op het moment dat een operator, met meer mogelijkheden om te investeren, één of meerdere onderdelen van de NAM overneemt, zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een minder grote afname in de natuurlijke afbouw van de gaswinning uit de kleine velden.
Hoeveel leveren de kleine gasvelden de Staat jaarlijks op? Hoeveel leveren ze de NAM jaarlijks op? Hoeveel ontvangt de NAM aan subsidies voor de kleine velden?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De overige circa 30% van de opbrengsten zijn voor de mijnbouwonderneming. De jaarlijkse omvang van de opbrengsten voor de Staat en mijnbouwondernemingen is afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. In de Kamerbrief van 14 september 2020 over Kabinetsaanpak Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over subsidies van fossiele brandstoffen. Voor gaswinning uit kleine velden zijn er geen subsidies in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen beschikbaar. Wel kunnen mijnbouwondernemingen, zoals NAM, gebruik maken van een investeringsaftrek ten behoeve van de opsporing en winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden. Deze investeringsaftrek kan worden toegepast op het winstaandeel, wat een extra heffing voor mijnbouwbedrijven is krachtens de Mijnbouwwet naast de vennootschapsbelasting. De investeringen in exploratie en winning door EBN betreffen geen subsidies, omdat het hierbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat. In het convenant «investeringsaftrek gaswinning kleine velden» staat de afspraak dat de mijnbouwbedrijven voor de kleine velden op land (inclusief gaswinning onder de Waddenzee) vrijwillig afzien van de investeringsaftrek.
Deelt u de mening dat lusten en lasten van het winnen van bodemschatten eerlijk verdeeld zouden moeten zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor mijnbouwondernemingen gebruikelijk om bij nieuwe projecten te kijken hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren aan de omgeving in de gebieden waar nieuwe projecten plaatsvinden. Zij hebben hiervoor principes vastgelegd in de sectorale gedragscode kleine velden. In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik wil kijken of ook bij andere energieprojecten een vorm van gebiedsinvestering mogelijk en wenselijk is. Vraagstukken die daarbij spelen zijn op welke wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de omgeving, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging.
Ziet u de mogelijkheden voor een eerlijker schadeafhandeling rondom mijnbouwlocaties wanneer de staat hier verantwoordelijk voor zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli 2020 worden meldingen van bewoners en kleine bedrijven over mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit Nederlandse kleine velden afgehandeld door de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak en omvang van de schade en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de mijnbouwonderneming. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt bewoners en kleine bedrijven door in feite de bewijslast van schademelders over te nemen. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor de mijnbouwonderneming. Hiermee is geborgd dat bewoners en kleine bedrijven die schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit kleine velden niet met deze schade achterblijven. Ik ben van mening dat hiermee een eerlijke, transparante en laagdrempelige afhandeling van schade is ingesteld en dat het wel of niet overnemen van kleine velden door de Staat hier los van staat. De Commissie Mijnbouwschade wordt jaarlijks geëvalueerd. De eerste jaarlijkse evaluatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat het nationaliseren van de gaswinning en het uitfaseren daarvan ervoor zorgt dat de hoge subsidies die naar fossiele brandstoffen gaan dan geïnvesteerd kunnen worden in echt duurzame energie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 is er bij gaswinning uit de kleine velden geen sprake van subsidie in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen, maar van een investeringsaftrek. Met deze investeringsaftrek wordt beoogd om te voorkomen dat gaswinning uit Nederlandse kleine velden te snel wordt afgebouwd ten opzichte van de Nederlandse vraag en dat de infrastructuur vroegtijdig wordt ontmanteld waardoor deze niet meer kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie. Het tenietdoen van de benoemde investeringsaftrek zou mogelijk zelfs het averechtse effect kunnen hebben dat de gasbaten en daarmee de inkomsten voor de staat lager uitvallen, waardoor er minder middelen beschikbaar zijn voor de energietransitie.
Wat is uw reactie op de wens van de gemeente Westerkwartier die ook graag ziet dat de staat deze gasvelden koopt?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet geen plannen om gasvelden te kopen. Ik zal met belangstelling kennis nemen van de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) die benaderd zijn door de gemeente Westerkwartier om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de plannen van NAM om gaswinning opnieuw op te starten bij Sebaldeburen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. NAM heeft op 16 december 2021 melding gedaan in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw over het opnieuw opstarten van de gastoestroom in de put Sebaldeburen-1 (SEB-1). Op grond van het bestaande winningsplan Grijpskerk-Zuid is winning uit het gasveld Sebaldeburen mogelijk.
Welke technische redenen zorgden ervoor dat in 2017 de winning in Sebaldeburen werd stilgelegd? Wat is eraan gedaan? Heeft de toezichthouder inmiddels toestemming gegeven om daar weer gas te winnen?
Vanaf 2010 is de put in Sebaldeburen langzaam dichtgeslibd door zoutafzetting. De winning werd niet door SodM stilgelegd. De NAM werkt momenteel aan het verhelpen van dit probleem, SodM houdt toezicht op de werkzaamheden die de NAM daartoe verricht.
In 2017 is een nieuw winningsplan ingediend, waarmee de Minister heeft ingestemd in 2019. Deze aanpassing betrof alleen verlenging van de periode van de winning tot 2023. Er was geen andere inschatting van de risico’s ten gevolge van deze verlenging. De NAM mag de winning dus na het herstel hervatten en dient daarbij uiteraard aan de vergunningvereisten te voldoen.
Zijn er in de omgeving van deze locatie, nabij Grijpskerk, al schademeldingen gedaan bij de Commissie Mijnbouwschade of het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Zo ja, hoeveel? Hoeveel zijn er toegewezen?
Het Instituut Mijnbouw Schade (IMG) handelt schade ontstaan door bodembeweging van het Groningenveld en de gasopslag Norg af, deze schades zijn mogelijk ook aanwezig in Sebaldeburen. Sebaldeburen ligt in de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen. Op de website van het IMG4 staan de meest recente aantallen van gemelde en afgehandelde schades in de gemeente Westerkwartier. De Commissie Mijnbouwschade adviseert over mogelijke schade bij winning en opslag van gas uit kleine velden en ontzorgt schademelders. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver geen schadevergoedingen geadviseerd in de gemeente Westerkwartier.
Wat vindt u van het feit dat de NAM, lopende de procedure, heeft laten weten te stoppen met fracking door middel van hydraulisch stimuleren in Pieterzijl, met als reden dat dit niet meer rendabel is?4 Welke verandering heeft ertoe geleid dat dit besluit is genomen?
Een winningsplan bevat een verwachte winning in de toekomst. Het is dus altijd mogelijk dat er ontwikkelingen zijn waardoor de verwachte werkzaamheden wijzigen. In het geval van Pieterzijl-Oost had de NAM in het winningsplan aangegeven naar verwachting te moeten fracken in het gasveld. Interne heroverweging van de NAM heeft, zo deelde de NAM mee, ertoe geleid dat zij de frack niet meer rendabel acht. Aangezien de frack nog onderdeel was van een beroepsprocedure, vind ik het goed dat de NAM hier transparant over is geweest.
Zijn er meerdere locaties in Nederland waar gas wordt gewonnen op deze manier door de NAM of zijn er plannen om dat te doen? Zo ja, is het daar nog wel rendabel?
Als de NAM van plan is om een frack te zetten dan moet dit beschreven staan in het winningsplan. In het onderzoek dat TNO in 2019 deed in opdracht van SodM is een overzicht gegeven van alle locaties waar olie en/of gas wordt gewonnen met gebruikmaking van een frack6.
Heeft het besluit van de NAM om kleine gasvelden te verkopen, mogelijk gevolgen voor het niet toepassen van de fracking-methode in Pieterzijl? Kunt u de omwonenden geruststellen?
Op basis van het winningsplan mag NAM of een nieuwe partij niet fracken. Mocht een nieuwe partij wel willen fracken bij Pieterzijl, dan zal deze partij een nieuw winningsplan moeten indienen. Dit nieuwe winningsplan zal dan door mij volgens de gebruikelijke procedures opnieuw worden beoordeeld, op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs en decentrale overheden. Daarbij is er ook gelegenheid voor inspraak voor omwonenden.
Het bericht ‘Rechter: de beslissingen van de minister zijn redelijk kort door de bocht’. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de volgende uitspraak «huurdersbelang is voor ons geen toetsingscriterium» gedaan door een jurist van de Autoriteit Woningcorporaties in de Nieuwe Utrechtse Krant van 24 november jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Mitros zegt dat ze het volkshuisvestelijk belang dient door woningen te verkopen?
Het is aan lokale partijen – gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen – om in overleg te bepalen wat de omvang, spreiding over wijken en buurten en samenstelling van de sociale woningvoorraad moet zijn. Daarover kunnen prestatieafspraken worden gemaakt, waarbij ook afspraken gemaakt kunnen worden over verkoop van delen van deze voorraad. De regels van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv) vereisen dat bij verkoop van sociale huurwoningen aan derden (beleggers) de gemeente een zienswijze geeft en, afhankelijk of het om blijvend gereguleerde woningen gaat, ook de huurdersorganisatie van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft geconstateerd dat zowel de gemeente als de huurdersorganisatie van Mitros een positieve zienswijze hebben gegeven. Op basis hiervan concludeer ik dat de lokale partijen de verkoop in het belang van de volkshuisvesting achten.
Wat vindt u ervan dat de rechter zegt dat de beslissingen van de Minister redelijk kort door de bocht zijn?
Ik kan niet treden in het oordeel van de rechter.
Deelt u de mening dat met de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger het volkshuisvestelijk belang niet gediend wordt? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen generiek bezwaar tegen de verkoop van woningen aan beleggers door woningcorporaties. Zoals hiervoor al aangegeven moet de verkoop wel passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid en zijn besproken met de gemeente en de huurdersorganisatie. Met de verkoop van woningen verkrijgen corporaties financiële middelen om hun opgaven te kunnen realiseren. De aan beleggers verkochte woningen kunnen een ander segment van de woningmarkt bedienen.
Waarom is het huurdersbelang geen toetsingscriterium?
Er is een verschil in het volkshuisvestelijk belang, het algemeen huurdersbelang en het individuele huurdersbelang. Bij het volkshuisvestelijk belang en het algemeen huurdersbelang gaat het niet alleen om de belangen van de zittende huurders, maar ook om die van woningzoekenden en anderen belanghebbenden. Het klopt dat het individuele huurdersbelang geen toetsingscriterium is bij de beoordeling van een aanvraag voor verkoop bij de Aw, juist omdat het individuele belang niet gelijk op hoeft te zijn aan het algemene huurdersbelang en het laatste voorrang dient te hebben.
Het algemene huurdersbelang kan, zoals hiervoor al aangegeven, door de huurdersorganisatie worden ingebracht bij het opstellen van de prestatieafspraken met de gemeente en de corporaties. Verder heeft de huurdersorganisatie het recht om bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen een zienswijze te geven. Deze wordt meegenomen in het besluit van de Aw.
Ik wijs er daarbij verder op dat het individuele belang van de huurders waarvan de woning wordt verkocht is gediend met het feit dat het bestaande huurcontract van kracht blijft, met de daarbij behorende huur(prijs)bescherming.
In welke toezichtskaders dan wel toetsingskaders van de Autoriteit Woningcorporaties is het huurdersbelang wel een (toetsings)criterium?
In brede zin praten huurders mee over het beleid van de corporatie via de prestatieafspraken. Daarnaast hebben huurdersorganisaties instemmingsrecht bij fusies en bij het aangaan van verbindingen. Huurdersbelangen worden ook meegewogen bij verschillende goedkeuringsverzoeken waarbij huurdersorganisaties een zienswijze kunnen indienen, zoals bij een nieuwe toelating, het scheiden of splitsen van de woningcorporatie en bij woningmarktregiovorming. Bij het verkopen van corporatiebezit wordt de zienswijze meegewogen zoals opgenomen in artikel 23 lid 1 onder d, Btiv.
Klopt het dat de Autoriteit Woningcorporaties niet toetst op de juistheid van zienswijzen en alleen maar toetst op de aanwezigheid daarvan? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. De Aw toetst of de zienswijzen in lijn zijn met de prestatieafspraken.
Wie controleert de zienswijzen dan wel? Deelt u de mening dat indien niemand die zienswijzen controleert de huurdersbelangen nooit worden afgewogen? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Was het huurdersbelang in het verleden wel een toetsingscriterium in het houden van toezicht? Zo ja, per wanneer is dit criterium afgeschaft en waarom is dit criterium afgeschaft?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de verbazing die men heeft dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Is de Autoriteit Woningcorporaties voor huurders makkelijk toegankelijk? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, hoe gaat u deze toegankelijkheid verbeteren?
Huurders kunnen in contact komen met de Aw via het klantcontactcentrum van de ILT/Aw. De Aw heeft echter geen rol bij klachten van huurders over hun corporatie of andere huurders. Daarvoor hebben corporaties veelal een eigen klachtenprocedure en/of kunnen huurders contact opnemen met de Huurcommissie.
Hoe kan het zo zijn dat de Autoriteit Woningcorporaties in haar toezicht op woningcorporaties de huurdersbelangen niet meeneemt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat huurdersbelangen wel een toetsingscriterium zou moeten zijn? Zo ja, kunt u aangeven per wanneer u daarvoor maatregelen neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft de Autoriteit Woningcorporaties u ooit verzocht om huurdersbelangen in het wettelijk kader om toezicht te kunnen houden dan wel in de wettelijke toetsingsinstrumenten mee te nemen? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat heeft u met dat verzoek gedaan? Zo nee, wie houdt sinds de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel toezicht op de huurdersbelangen en hoe wordt dit toezicht dan eventueel veranderd in nieuw beleid?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op woningcorporaties? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om de zienswijzen op feitelijkheden te controleren i.p.v. alleen de aanwezigheid daarvan te controleren? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Zijn er zaken bij u bekend waarin huurdersbelangen nog meer niet zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dat?
Nee.
Kunt u laten nagaan wanneer huurdersbelangen wel hadden moeten worden meegenomen? Zo ja, kunt u de Kamer op de kortst mogelijke termijn daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op hetgeen ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden zie ik daarvoor geen aanleiding.
Kunt u in retrospectief aangeven dat de belangen van de huurders uit de Tweebosbuurt geschaad zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, had de Autoriteit Woningcorporaties zelfstandig moeten ingrijpen bij saneringscorporatie Vestia? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de Tweebosbuurt berust op een democratisch genomen besluit van de gemeenteraad van Rotterdam. Naar oordeel van de gemeente Rotterdam draagt de sloop en vervangende nieuwbouw in de Tweebosbuurt bij aan het bredere volkshuisvestelijke belang in de gemeente en in Rotterdam-Zuid in het bijzonder, en sluit dit aan bij de demografische ontwikkelingen die om een gevarieerdere woningvoorraad vragen. De verbetering van de leefbaarheid is daarbij een belangrijke doelstelling.
De herstructurering van een buurt heeft een grote impact op alle betrokkenen, met name op de bewoners. Bij een ingrijpende operatie, waarin woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden teruggebouwd, moeten vanzelfsprekend de belangen van de bestaande bewoners goed worden meegewogen. Daarom zijn er wettelijke regels hoe een verhuurder in zo’n situatie moet handelen, bijvoorbeeld het aanbieden van vervangende woningen en een verhuiskostenvergoeding. In antwoorden op eerdere vragen over de Tweebosbuurt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3970 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 162) is gewezen op de waarborgen voor de belangen van huurders die er bestaan in wet- en regelgeving en de mogelijkheid voor huurders om de Huurcommissie en rechter te laten beoordelen of de relevante regelgeving is nageleefd. Een deel van de bewoners heeft ook gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Gegeven deze waarborgen is ingrijpen door de Autoriteit woningcorporaties niet aan de orde.
Horen huurdersbelangen in uw optiek bij het integraal toezicht van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, kunt u dat nader specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het integraal toezicht weegt de Aw primair het volkshuisvestelijk belang. Dat kan samenlopen met het huurdersbelang, maar er zijn ook situaties denkbaar waarbij volkshuisvestelijk belang en huurdersbelang (met name dat van zittende huurders) uiteenlopen, zoals ook in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Is het huurdersbelang ooit ter sprake gekomen in een evaluatie van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat was de strekking van deze evaluatie met betrekking tot het huurdersbelang? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger heeft in 2018 de Woningwet laten evalueren. In deze evaluatie is ook het huurdersbelang aan de orde gekomen. Een van de hoofddoelen van de huidige Woningwet 2015 is namelijk de versterking van de positie van huurdersorganisaties en gemeenten ten opzichte van corporaties. Deze partijen leggen gezamenlijk in de prestatieafspraken de inzet van de corporaties aan de lokale volkshuisvesting vast. Uit deze evaluatie blijkt dat de huidige wet (uit 2015) in de basis voldoende functioneert.
Het extern toezicht door de Autoriteit woningcorporaties is in 2018 door ABDTopconsult geëvalueerd, als onderdeel van de algehele evaluatie van de herziene Woningwet. In de evaluatie is huurdersbelang niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Deelt u de mening dat met de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties voorbij gegaan is aan het huurdersbelang? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het belang van huurders wel te waarborgen in de toezicht op de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
Botst de verkoop van woningen door een woningcorporatie niet met het toetsingskader van de Autoriteit Woningcorporaties inzake de bescherming van het maatschappelijk bestemd vermogen? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Met de verkoop van woningen aan derden (beleggers), waarbij de regels voorschrijven dat dit tegen marktwaarde moet gebeuren, verkrijgen corporaties financiële middelen. Deze kunnen zij inzetten voor het realiseren van hun opgaven, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen en verduurzaming. Door de verkoop van woningen aan derden lekt er dus geen maatschappelijk vermogen weg.
Deelt u de mening dat na verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger de huurprijs niet significant mag stijgen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de enorme huurstijgingen tegen te gaan?
De nieuwe verhuurder is gehouden aan de huurprijsregelgeving. Binnen de mogelijkheden die deze regelgeving biedt kan de verhuurder de huurprijzen verhogen. Met de verkoop van woningen door een corporatie aan een belegger verandert de huurprijsbescherming van de zittende huurders niet. Wanneer er sprake is van een gereguleerd huurcontract dan kan de jaarlijkse huurstijging niet hoger zijn dan het wettelijk maximum.
Is het waar dat huurdersbelangen geen toetsingscriterium is? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat huurdersbelangen vóór de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel onder toezicht stond van het Ministerie van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verkoop van woningen door corporaties aan beleggers was ook voor de instelling van de Autoriteit woningcorporaties in 2015 onderhevig aan de goedkeuring van de Minister. De daarbij geldende regels waren tot 30 juli 2015 vastgelegd in circulaires, laatstelijk MG 2013–02. De regels in de circulaire maakten evenals nu een onderscheid tussen blijvend gereguleerde woningen en potentieel te liberaliseren woningen. Bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen waren ook toen de zienswijzen van gemeente en van de huurders(organisatie) verplicht. Deze zienswijzen moesten in beginsel positief zijn. Bij de verkoop van potentieel te liberaliseren woningen was enkel de zienswijze van de gemeente verplicht die, net als nu, in beginsel positief moest zijn. Verder gold, net als nu het geval is, de eis dat de potentiële koper van blijvend gereguleerde woningen die werden verkocht in verhuurde staat een verklaring moest ondertekenen omtrent sociaal verhuurgedrag.
Vindt u dat, gezien de zelfstandige bevoegdheid van de Autoriteit Woningcorporaties, deze autoriteit deze bevoegdheid mag of moet gebruiken als huurdersbelangen geschaad worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Aw kan onafhankelijk toezicht uitoefenen binnen de kaders van de Woningwet. Dat omvat ook het meewegen van de belangen van huurders(organisaties) voor zover deze door de regelgeving rechten zijn toegekend.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Woningcorporaties gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om zelfstandig in te grijpen als huurdersbelangen worden geschaad?
Er worden geen gegevens bijgehouden over het aantal gevallen waarin de zienswijze van de huurdersorganisatie voor de Aw aanleiding is geweest om een voorgenomen besluit van een woningcorporatie tegen te houden.
Vindt u het ook onwenselijk dat de Autoriteit Woningcorporaties een bondgenoot is van de woningcorporatie in haar poging om woningen aan een belegger te verkopen? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijkheid tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Aw is de onafhankelijke toezichthouder op woningcorporaties. Wanneer de Aw een verkoop goedkeurt betekent dit niet dat de Aw de bondgenoot is van de corporatie, maar dat de Aw heeft geconstateerd dat is voldaan aan de voorwaarden die de regelgeving stelt en de daarbij voorgeschreven zienswijzen heeft gewogen.
Kan het zo zijn dat de huurdersbelangen één of meerdere malen geschaad zijn nu duidelijk is dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, wanneer is dat geweest? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Had de Autoriteit Woningcorporaties naar uw mening u moeten adviseren om de huurdersbelangen wel te laten meenemen in het toetsings- of toezichtskader? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het huidige stelsel voldoet naar mijn mening.
Waarom zijn in de laatste evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties de huurdersbelangen en de controle op de zienswijzen niet meegenomen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 21.
Zult u in de nieuwe evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties het huurdersbelang en de controle op de zienswijzen wel verplicht laten opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 21.
Op welke manier is de volkshuisvesting gebaat bij de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de verkoop van woningen aan een belegger/investeerder aan banden gelegd moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Is de Autoriteit Woningcorporaties als adviseur van de Minister inzake beleidsregels met betrekking tot het huurdersbelang dan wel de controle op de zienswijzen tekortgeschoten? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat herhaling voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
De Aw is geen adviseur van de Minister, maar een onafhankelijk toezichthouder. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op de woningcorporaties?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om zienswijzen te controleren?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Is het huurdersbelang bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet als toetsingscriterium opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Is de controle op de zienswijzen bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet in haar controlefunctie opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Hoe draagt u er zorg voor dat na verkoop van woningen door woningcorporaties aan een belegger de huurprijzen niet significant stijgen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 24.
Hoe controleert de Autoriteit Woningcorporaties dat huurprijzen niet significant stijgen als woningcorporaties gebruik maken van de regeling vermindering verhuurderhefing?
De regeling vermindering verhuurderheffing ziet toe op eisen die gelden voor het investeringsproject dat tot bedoelde heffingsvermindering aanleiding geeft. Dit gaat bijvoorbeeld over de aanvangshuur van een dergelijk project. De regeling gaat echter niet over de huurprijsregulering voor de hele portefeuille. Daar gaan andere regels over.
Corporaties zijn op instellingniveau gebonden aan de regelgeving over maximale huursomstijging. Daarop houdt de Aw toezicht. Waar het om huurprijstijgingen van individuele woningen gaat, kan de huurder een procedure bij de Huurcommissie starten, indien men van mening is dat de corporatie zich niet aan de regelgeving houdt.
Hoe kan het zo zijn dat op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport wel gesproken wordt over schade aan huurdersbelangen bij verkoop van woningen door een woningcorporatie?2
Schade aan huurdersbelangen is bijvoorbeeld mogelijk indien de corporatie bij haar voorgenomen besluit tot verkoop zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven over de zienswijze van de huurdersorganisatie.
Is gezien het bovenstaande bij vraag 43 het huurdersbelang nu wel of geen toetsingscriterium? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Is er nu sprake van een conflicterende situatie waarin de Inspectie Leefomgeving en Transport het een en de Autoriteit Woningcorporaties het ander zegt? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om deze conflicterende situatie op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een conflicterende situatie.
Kan er bij sloop van sociale huurwoningen waar huurwoningen in de geliberaliseerde sector voor terugkomen sprake zijn van schade aan huurdersbelangen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De sloop van corporatiewoningen moet passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid. De lokale partijen – gemeente, corporatie en huurdersorganisatie – kunnen hierover prestatieafspraken maken. Voor zittende huurders kan de sloop van hun woning belastend zijn, omdat zij hun vertrouwde huis en omgeving moeten verlaten.
Kunt u de toezegging doen dat u zult onderzoeken op welke manieren huurdersbelangen door de Autoriteit Woningcorporaties beter beschermd kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer dit onderzoek binnen zes maanden toesturen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gegeven mijn eerdere antwoorden, geen reden voor een dergelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Het Onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusie van het onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie, namelijk dat de energieleverancier ten onrechte vergunningen verkreeg van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de levering van gas en elektriciteit terwijl zij op geen moment in de periode van februari 2014 tot het faillissement in oktober 2018 beschikte over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor het uitvoeren van deze taak?1
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder die er op toeziet dat (energie)bedrijven zich houden aan wet- en regelgeving en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden bij schending hiervan. De ACM opereert volledig onafhankelijk en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. Ik vind het erg vervelend voor de klanten van deze energieleverancier dat ze negatieve gevolgen hebben ondervonden van het faillissement van deze energieleverancier.
De ACM is op grond van de wet bevoegd om, op aanvraag, leveringsvergunningen af te geven aan partijen die aan kleinverbruikers energie willen leveren.2 Aan deze aanvraag zijn wettelijke vereisten verbonden, waaronder het beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Aan deze vergunningseisen moet de aanvrager c.q. vergunninghouder blijvend voldoen. Indien aanleiding bestaat dat een vergunninghouder (vermoedelijk) niet voldoet aan de vergunningseisen kan de ACM hier een onderzoek naar starten. Dit is ook wat de ACM in deze casus heeft gedaan.
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. De ACM is in december 2016 een onderzoek gestart naar de administratieve organisatie en interne organisatie van Flexenergie naar aanleiding van signalen die zij van consumenten heeft ontvangen. De ACM kreeg uit verschillende bronnen signalen die wezen op mogelijke overtredingen doordat Flexenergie onterechte kosten («afsluitkosten») in rekening bracht. In mei 2017 was het onderzoek van de ACM nog gaande. Ingrijpen in mei 2017 op basis van een onvolledig onderzoek was dan ook niet mogelijk. Bij Flexenergie werden meerdere processen beoordeeld. De situatie bij Flexenergie was complex door de IT-inrichting en daarnaast leverden de gesprekken met medewerkers en leidinggevenden meerdere sporen op waar zich mogelijk een overtreding of probleem voordeed. Dit heeft de ACM zorgvuldig uitgezocht. De ACM heeft haar onderzoek eind 2017 afgerond en besloten om in te grijpen bij Flexenergie. Dit heeft ertoe geleid dat de ACM extra voorschriften aan de vergunning van Flexenergie heeft verbonden. Deze extra voorschriften hielden in dat Flexenergie binnen zes maanden achterstanden in haar administratie moest wegwerken en haar administratieve organisatie en interne controle moest verbeteren. Het is belangrijk dat de financiële administratie op orde is zodat een onderneming betrouwbare controles kan uitvoeren en (financiële) rapportages kan maken. In eerdere zaken van de ACM hebben voorschriften aan de vergunningen van andere leveranciers effect gehad en geleid tot verbeteringen in de administratieve organisatie en interne controle. Naast het aanbrengen van extra voorschriften aan de vergunning als maatregel voor reparatie zette de ACM haar onderzoek naar de gedragingen van de onderneming in het verleden voort. Dit heeft geleid tot een boete voor de bestuurders van Flexenergie. Voor nadere informatie verwijs ik uw Kamer naar het genomen besluit door de ACM.3
Deze onderzoeken en de daaropvolgende besluiten van de ACM waren erop gericht om consumenten te beschermen, waarbij de impact van mogelijke financiële schade voor consumenten uitdrukkelijk werd meegewogen. Dat er desondanks consumentenleed en schade is ontstaan als gevolg van het faillissement van Flexenergie betreur ik.
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is de Staatssecretaris voor Klimaat en Energie uitgebreid ingegaan op de uitvoering van de motie-Beckerman c.s. over strenge eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658). In de antwoorden wordt ook ingegaan op het wetsvoorstel van de Energiewet waarin onder meer de strengere eisen aan (het afgeven van) leveringsvergunningen zijn opgenomen (zie ook het antwoord op vraag 7).4 Ik doe een onderzoek waarbij de mogelijkheden naar extra financiële eisen aan energieleveranciers worden onderzocht, ook wordt gekeken naar de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Wat vindt u van de conclusie dat Flexenergie het, ondanks de miljoenenverliezen die zij leed, nog zo lang heeft kunnen volhouden omdat zij de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte als ongewilde financiers van haar verliezen?
In de Nederlandse energiesector is de betaling van de energierekening door kleinverbruikers via een voorschotsystematiek gebruikelijk. Het merendeel van de energieleveranciers int van klanten maandelijks een gelijkblijvend bedrag op basis van een geschat standaardjaarverbruik. Deze schatting is veelal gebaseerd op het verbruik van de voorafgaande jaren. Klanten kunnen echter de hoogte van het te betalen voorschotbedrag tot op zekere hoogte zelf bepalen en instellen en vaak op elk gewenst moment wijzigen. Eenmaal per jaar ontvangen klanten een jaarafrekening, waarin een verrekening plaatsvindt waarbij sprake kan zijn van bijbetaling of teruggave afhankelijk van het werkelijke verbruik van het voorgaande jaar. Het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht bepaalt dat een energieleverancier tenminste eenmaal per jaar een factuur verstrekt. Het verbruik van gas vindt voor het overgrote deel in de wintermaanden plaats. Door de voorschotsystematiek worden de kosten voor gas van deze verbruikspiek uitgesmeerd over het hele jaar. Het voordeel is dat klanten in de winter niet geconfronteerd worden met veel hogere rekeningen dan in de rest van het jaar die zij mogelijk niet kunnen betalen. De consequentie is echter wel dat klanten in de zomermaanden meer betalen dan ze werkelijk aan gas verbruiken in die maanden. Een energieleverancier staat het vrij om deze liquide middelen te gebruiken voor financiering van de inkoop van energie voor hun klanten.
Een energieleverancier factureert en int naast de leveringskosten ook de netwerkkosten en energiebelasting bij zijn klanten. Deze kosten worden afgedragen aan respectievelijk de netbeheerders en Belastingdienst. Dit proces is vergelijkbaar met de wijze waarop omzetbelasting wordt geïnd en afgedragen. Het is de verantwoordelijkheid van de leverancier zelf om tijdig en correct zijn energiebelasting af te dragen aan de Belastingdienst. Als een leverancier dat nalaat, kan de Belastingdienst invorderingsmaatregelen nemen om het uitstaande bedrag te vorderen.
Op grond van het vorenstaande kan niet geconcludeerd worden dat Flexenergie, louter door energiebelasting en voorschotbedragen te innen, de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte.
Hoe is het mogelijk dat de ACM heeft nagelaten om in mei 2017 in te grijpen bij Flexenergie, terwijl hier alle aanleiding toe was en de schade voor de Belastingdienst en klanten dan minder hoog zouden zijn opgelopen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat intrekking van de vergunning juist een vorm van bescherming van klanten kan zijn en het argument van de ACM dat dat «ingrijpende en onomkeerbare gevolgen» zou hebben geen steek houdt, omdat de gevolgen alleen maar meer ingrijpend en onomkeerbaar werden naarmate de situatie bleef voortbestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een leveringsvergunning van een leverancier wordt ingetrokken door de ACM, wordt de procedure leveringszekerheid gestart om ervoor te zorgen dat consumenten (kleinverbruikers) niet in de kou en het donker komen te zitten. Het is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende
leverancier voorzien zijn van energie.5 Het maakt hierbij niet uit of de ACM de vergunning intrekt naar aanleiding van een aangekondigd faillissement van de leverancier of als ultieme sanctie op het niet langer voldoen aan de vergunningsvereisten. In dit laatste geval geldt dat de ACM hiertoe niet lichtvaardig kan overgaan. Dat kan zij alleen doen in het geval zij oordeelt dat de energieleverancier niet langer op een betrouwbare wijze energie kan leveren. Dat is een zware toets.
Een intrekking van een vergunning betekent dat een leverancier niet langer mag leveren aan kleinverbruikers en deze activiteit moet staken. Doorgaans is de levering aan kleinverbruikers een dermate belangrijke activiteit van een leverancier dat deze door het gedwongen stoppen daarvan in grote financiële problemen komt en waarschijnlijk failliet zal gaan. Voor consumenten die klant waren en een vordering op de onderneming hebben omdat zij voorschotten hebben betaald (zie antwoord op vraag 2) betekent dat naar alle waarschijnlijkheid dat zij dat geld kwijt zijn. Hetzelfde geldt voor consumenten die gebruikmaken van de salderingsregeling. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier ook nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ook als er geen sprake is van een faillissement is het intrekken van een vergunning ingrijpend en onomkeerbaar. In dat geval zal de leverancier zelf zijn klantenbestand moeten verkopen of (als dit niet binnen de vensterperiode lukt) worden de klanten verdeeld over alle overige. Dit raakt zowel de leverancier, die deze klanten moet verkopen of ziet vertrekken, als de klanten die worden overgenomen door een nieuwe energieleverancier.
De wettelijke mogelijkheid van het stellen van nadere voorschriften aan een vergunning door de ACM, zoals bij Flexenergie is gedaan, is een manier om gericht maatregelen bij de vergunninghouder in gang te zetten in het belang van de consument. Als de onderneming er in slaagt binnen de termijn orde op zaken te stellen komt dit zowel de energieleverancier als de consument ten goede. Beide partijen kunnen hun gemaakte afspraken immers voortzetten. Indien de vergunninghouder hier niet aan kan voldoen, kan de ACM alsnog een zwaarder instrument inzetten en op eigen initiatief de vergunning intrekken.
Erkent u dat dit betekent dat het toezicht door de ACM gefaald heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden. Dit is in dit geval ook gebeurd. De ACM heeft ervoor gezorgd dat de klanten van Flexenergie niet zonder elektriciteit en gas zijn komen te zitten.6 De gevolgen van het faillissement van Flexenergie zijn wel bijzonder vervelend voor de voormalige klanten. De ACM heeft aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen. Voorts worden naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 658) in het wetsvoorstel van de Energiewet regels aangescherpt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning.
Wat vindt u van de overweging die de curator meegeeft aan de Consumentenbond om het bedrag dat zij verdiende door veilingen te organiseren waar consumenten werden overgehaald over te stappen naar Flexenergie, met dramatische situaties tot gevolg omdat zij niet op de hoogte waren van de deplorabele staat van de onderneming, terug te betalen aan de boedel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Het kabinet heeft hier geen rol en geen inzicht in afspraken tussen de organisatoren van de energieveilingen (meestal belangenorganisaties) en de energieleverancier over de voorwaarden van de veiling.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan de toetredingseisen om te voorkomen dat dit zich weer voordoet?
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. Sinds 2015 (dus na de vergunningverlening aan Flexenergie) zijn aanvragers verplicht om een rapport van een accountant te verstrekken om te bewijzen dat zij hun administratieve organisatie en interne controle niet alleen op papier maar ook daadwerkelijk geïmplementeerd hebben. Deze werkwijze van de ACM is aangescherpt naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en binnen de (beperkte) ruimte die de wet hiervoor biedt.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet heeft EZK
naar aanleiding van de eerder genoemde motie van Beckerman c.s., gekeken naar de vraag of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en of er meer controle door de ACM moet worden uitgeoefend. Daarnaast is bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bezien of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.7 Het wetsvoorstel Energiewet ligt op dit moment bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
Het wetsvoorstel stelt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten
energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Wat nu niet als zodanig expliciet in de wet is opgenomen, is de eis van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan het toezicht en de bescherming van consumenten?
Laat ik vooropstellen dat ik consumentenbescherming hoog in het vaandel heb en ik het belangrijk vind om te blijven kijken naar mogelijkheden om consumenten (beter) te beschermen.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt en gesprekken met de ACM en energieleveranciers9 wordt gekeken of het wettelijk kader voor het toezicht van de ACM robuust genoeg is. Deze gesprekken zal ik de komende maanden voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij volatiele marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik onderzoek de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren.10 Verschillende leden hebben hierbij de oprichting van zogenoemde waarborgfonds voorgesteld. Tot nu toe is hier niet voor gekozen vanwege de eerder genoemde risico’s die hier aan kleven.11 Niettemin is het van groot belang dat het kabinet, zoals gezegd, blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren. De vraag of een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijk fonds mogelijk is, zal ik daarom meenemen in het hierboven genoemde onderzoek.
De ACM is belast met uitvoerende en toezichthoudende taken. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat de ACM na de verlening van een vergunning doorlopend toezicht houdt op energieleveranciers. Dit gebeurt structureel aan de hand van (reguliere) informatieverzoeken en incidenteel op basis van klachten en meldingen van consumenten en bedrijven. De ACM kijkt of het bedrijf voldoende stabiel is zodat levering van gas en elektriciteit aan consumenten niet in gevaar komt. De ACM doet een onderzoek als zij hiervoor noodzaak of aanleiding ziet. De ACM verbetert haar toezicht voortdurend op grond van ervaringen en nieuwe kennis. Ook hebben EZK en ACM de mogelijkheden besproken om aanvullende regels op te nemen in de nieuwe Energiewet, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7. Het gaat dan onder andere om de mogelijkheid om de integriteit van bestuurders te beoordelen en een expliciete meldplicht bij wijzigingen in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat het gebrek aan toezicht op de energiemarkt tot een race to the bottom leidt waar consumenten de dupe van worden? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. Het voordeel van een vrije en concurrerende energiemarkt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen, met als gevolg mogelijke nadelige financiële gevolgen voor consumenten, helaas kunnen voorkomen. In geval van faillissement is met de Besluiten Leveringszekerheid geborgd dat consumenten niet zonder stroom of gas komen te zitten.
Een vrije energiemarkt is echter niet onbegrensd. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 (art. 95a e.v.) dient een energieleverancier betrouwbaar te zijn en tegen redelijke tarieven energie te leveren aan kleinverbruikers. Het is de taak van de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te toetsen of energieleveranciers voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Dit moment vindt normaliter plaats in oktober en kijkt daarbij een jaar vooruit. Het gehele jaar door voert de ACM risico georiënteerd toezicht. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. De ACM heeft binnen de wettelijke kaders haar taken uitgeoefend. Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet is wel gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven onderzoek ik de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Tevens onderzoek ik of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.12 Naar aanleiding van de resultaten en de aanbevelingen van dit onderzoek zal ik besluiten of er (eventuele) maatregelen moeten volgen. Indien de uitkomst van dit onderzoek leidt tot wijzigingen in de wet, zal ik uw Kamer informeren.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat liberalisering van de energievoorziening te ver is doorgeschoten waardoor het veel te makkelijk is geworden om er als onbekwame energieleverancier tussen te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
De zware gasbeving in Garrelsweer |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van de reacties van veel Groningers na de aardbeving in Garrelsweer? Begrijpt u de angst, de onrust, de woede, de wanhoop en het wantrouwen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja, die begrijp ik. Ik heb de dag na de aardbeving een bezoek gebracht aan Garrelsweer om met bewoners te spreken. In mijn gesprekken kwam inderdaad naar voren dat de beving een forse impact heeft gehad. Het is letterlijk en figuurlijk een zware klap geweest. Ik begrijp daarom goed dat de beving tot gevoelens van angst en onrust kan leiden.
Wat is uw reactie op het bericht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de grenswaarde van de maximale aardbevingsdichtheid op 8 november is overschreden?2
Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft na de aardbeving bij Garrelsweer op 16 november jl. laten weten dat de huidige aardbevingen het gevolg zijn van drukverschillen die door de jarenlange gaswinning in het veld zijn ontstaan en geeft aan dat er, gelet op de versnelde afbouw van de gaswinning zoals die nu wordt gerealiseerd, geen aanvullende mogelijkheden zijn om de seismiciteit te beperken. Ik heb u hierover in mijn brief van 19 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 913) geïnformeerd.
In diezelfde brief leg ik uit welke monitorings- en analyseverplichtingen voor NAM in de Mijnbouwregeling zijn vastgelegd. Zoals SodM aangeeft heeft op 8 november jl., door de aardbeving met magnitude 1,7 bij Westeremden, één van de monitoringsparameters, namelijk de aardbevingsdichtheid, nabij Zeerijp het hoogste niveau bereikt. De monitoringsparameters zijn er om verschillende niveaus te onderscheiden. Ze zijn niet bedoeld als absolute grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Het doel van de monitoring is om de ontwikkeling van seismiciteit in de gaten te houden: de monitoring en analyses zijn erop gericht om na te gaan of de ontwikkeling van de seismiciteit past bij de verwachtingen. Hiervoor wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de seismische dreigings- en risicoanalyse die ik gebruik bij het vaststellen van de operationele strategie. Een dergelijke vergelijking geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de modellen. Betrouwbare modellen zijn nodig om een inschatting te kunnen maken van het aantal aardbevingen in de toekomst.
NAM moet nu dus onderzoek doen en SodM stuurt mij daarvan een duiding. SodM verwacht enkele weken nodig te hebben om de analyses te beoordelen. Ik zal uw Kamer informeren zodra ik die duiding heb ontvangen.
Erkent u de conclusie van toezichthouder SodM, waarin zij stelt dat door drukvereffening aardbevingen, ook zware, nog tientallen jaren kunnen duren?
Het klopt dat er ook na sluiting van het Groningenveld aardbevingen zullen plaatsvinden. De frequentie en magnitude van de aardbevingen zullen de komende jaren naar verwachting afnemen. In de jaarlijkse seismische dreigings- en risicoanalyse wordt de kans op aardbevingen onderzocht. Ik verwijs naar de resultaten van de meest recente analyse (Kamerstuk 33 529, nr. 868) voor de huidige inzichten.
Erkent u dat tienduizenden woningen al jarenlang klappen krijgen en verzwakt zijn, nog tientallen jaren klappen zullen krijgen?
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt al vele jaren bevingen en de verwachting is dat de bevingen ook na de sluiting van het Groningenveld zullen voorkomen. Door bevingen ontstaat schade aan woningen. Dit kan ook constructieve schade betreffen. Ik verwacht daarom dat schade aan woningen kan blijven ontstaan in de komende jaren.
Erkent u de conclusie van SodM dat er «meer aardbevingen zijn dan verwacht»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben in afwachting van de analyses die op dit moment door NAM worden gedaan, en de conclusies die SodM aan deze analyses verbindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer over de analyses en de duiding daarbij informeren.
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI)-seismoloog Läslo Evers naar aanleiding van de aardbeving bij Garrelsweer? Welke conclusie verbindt u aan de uitspraak van het KNMI die stellen «hoe minder gaswinning, hoe beter»?4
Ja, ik heb het bericht gelezen waarin de heer Evers wordt geciteerd. De uitspraak van het KNMI is in overeenstemming met de inzet van het kabinet om de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen om daarmee de seismische dreiging te beperken. Overigens stelt SodM dat het nóg sneller stoppen dan de afbouw van de winning zoals die reeds wordt gerealiseerd geen beperkend effect zal hebben op de seismiciteit (zie onder andere de bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Wat betekenen de uitspraken van SodM en KNMI voor uw beleid?
Ik zet mijn beleid voort om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk definitief en volledig te beëindigen en ik blijf de ontwikkelingen in seismiciteit onderzoeken om een zo goed mogelijke verwachting te kunnen geven van de aardbevingen die zich in de toekomst kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat het huidige systeem van schadeafhandeling en versterking, dit niet aan kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het IMG is ingericht op het afhandelen van grote aantallen schademeldingen. Sinds de oprichting van het IMG zijn circa 100.000 meldingen van fysieke schade en 100.000 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Dat zijn grote aantallen. Voorts is het IMG onlangs gestart met een regeling voor immateriële schade. Ook daar verwacht het IMG tienduizenden schademeldingen af te zullen handelen. Dit geldt ook voor de afdeling die zich bezighoudt met de meldingen van acuut onveilige situaties. Zie vraag 9 voor het antwoord op de vraag waarom de doorlooptijd van de schademeldingen bij het IMG op dit moment te hoog is.
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voert de versterkingsoperatie uit en heeft als doel de huizen in Groningen zo snel mogelijk aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. Om de uitvoering van de resterende versterkingsoperatie in goede banen te leiden is het meerjarenversterkingsplan (MJVP) vastgesteld. Rijk, NCG en Regio hebben de gezamenlijke ambitie om de laatste adressen in 2023 te beoordelen en in 2028 de gehele versterkingsoperatie af te ronden. Het MJVP geeft inzicht in de planning om die ambitie te kunnen halen en maakt het mogelijk effectief sturing te geven aan de operatie.
Deelt u de mening dat met meer dan 30.000 openstaande schademeldingen het schadeafhandelingssysteem vastloopt?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het IMG een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is van belang om snel geholpen te worden en als dat niet mogelijk is te weten wanneer zij aan de beurt zijn en een besluit kunnen verwachten. De totale werkvoorraad is minder relevant. Omdat deze doorlooptijd momenteel te hoog is, heb ik hiervoor aandacht gevraagd bij het IMG. Het huidige aantal openstaande schademeldingen is naar de verwachting van het IMG een tijdelijke situatie. Deze situatie wordt grotendeels veroorzaakt door de circa 12.000 meldingen die het IMG sinds dit voorjaar in overleg met de bewoners aanhoudt, zodat deze bewoners mee kunnen doen aan de nieuwe regeling voor een vaste vergoeding. Deze bewoners kunnen vanaf 8 december een keuze maken voor de vaste vergoeding en krijgen dan naar verwachting binnen 8 tot 16 weken uitsluitsel. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd vanaf half januari weer afneemt.
Klopt het dat we met ruim 30.000 niet afgehandelde schademeldingen nu op een tragisch record zitten?
Momenteel heeft het IMG 35.245 schademeldingen in behandeling. Dit is inderdaad het hoogste aantal openstaande meldingen sinds de start van het IMG. Voor een reactie hierop verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat voor ruim de helft van de gemelde schades de afhandeling niet binnen de gewenste termijn van een half jaar plaatsvindt? Zijn er patronen (bijvoorbeeld type schade, type gebouw, geografische ligging etc) te zien in de wachttijden? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het aantal schademeldingen dat binnen de gewenste termijn van een half jaar wordt afgehandeld, ligt ver onder het doel dat het IMG zichzelf heeft gesteld. Ik deel het oordeel van het IMG dat dit niet wenselijk is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik hier met het IMG over gesproken. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd de komende periode afneemt. Ik blijf dit monitoren.
Het IMG houdt geen specifieke gegevens bij over mogelijke patronen tussen type gebouwen of de geografische locatie en de wachttijden. In algemene zin is te zeggen dat met name dossiers met erfgoed en agrarische panden meer tijd in beslag nemen.
Kunt u een inschatting maken hoe lang het duurt voor alle schades die gemeld worden na de aardbeving bij Garrelsweer zijn opgelost? Hoe lang zal het gemiddeld duren voordat een gedupeerde die kiest voor de maatwerkprocedure de schade vergoed heeft gekregen?
De verwachte doorlooptijd voor fysieke schademeldingen is momenteel 231 dagen. Bewoners die kiezen voor de regeling voor vaste vergoeding (VES-regeling) zullen naar verwachting een kortere doorlooptijd hebben van 8 tot 16 weken. Daardoor neemt ook de gemiddelde doorlooptijd naar verwachting vanaf half januari af.
Deelt u de conclusie van ingenieur Meiborg dat een woning die eerder is beschadigd door aardbevingen, gevoeliger is voor meer schade bij volgende bevingen? Ook wanneer dit relatief lichte bevingen zijn?5
Voor aanvragen voor fysieke schade hanteert het IMG een effectgebied, waarbinnen criteria ten aanzien van bodembeweging zijn meegenomen. Eerdere bevingen – ongeacht de intensiteit van de beving – worden door het IMG betrokken bij zijn werkwijze. Overigens kan het per type pand verschillen of het effect van eerdere trillingen substantieel is: bij kwetsbare objecten zoals kerken is dit vaker het geval dan bij reguliere woonhuizen.
Herkent u ook zijn conclusie dat huiseigenaren geconfronteerd worden met na-ijleffecten, omdat de grond onder een woning zich anders gaat zetten? En dat dat langere tijd na een aardbeving nog kan gebeuren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Herkent u dat gedupeerden na de aardbeving bij Garrelsweer zeggen schade niet meer te melden omdat ze nog wachten op de afhandeling van schades van 1,5 jaar geleden? Welke boodschap heeft u voor deze en andere gedupeerden?
Er zijn momenteel circa 6.000 openstaande schademeldingen ouder dan 1,5 jaar. Het aantal schademeldingen ouder dan 2 jaar is circa 700. Met in totaal bijna 100.000 afgehandelde schademeldingen betreft dit een klein deel van het totaal aantal meldingen. Desondanks vind ik dat een doorlooptijd van 1,5 jaar onwenselijk lang is. Soms ligt de oorzaak van de trage afhandeling aan de complexiteit van het pand. Ik ben met het IMG doorlopend in gesprek om te bezien hoe de afhandeling, juist voor complexe gevallen, versneld en verbeterd kan worden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen voor een rechtvaardige, goede en snelle schadeafhandeling? Welke stappen gaat u zetten om nieuwe schades te voorkomen?
Het IMG is onafhankelijk en binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. Het IMG blijft zich inzetten om alle bestaande en nieuwe schademeldingen rechtvaardig en snel af te handelen. Dit doet het instituut onder andere door zijn werkwijze te analyseren en aan te passen waar nodig. Een voorbeeld van aanpassing van de werkwijze met als doel sneller schades af te kunnen handelen is de regeling voor een vaste vergoeding voor fysieke schade die onlangs is gestart. Deze regeling zorgt er voor dat kleinere schades sneller afgehandeld kunnen worden, zodat het IMG de hiermee vrijkomende capaciteit in kan zetten op de afhandeling van de complexere schades die al langer openstaan.
Het ontstaan van nieuwe schades kan ik helaas niet voorkomen. Dat er ook na de sluiting van het Groningenveld nog aardbevingen zullen plaatsvinden, is zeker. Het duurt vele jaren voordat de drukverschillen in het veld zijn vereffend (zie het antwoord op vraag 2). Alles wijst er wel op dat de frequentie en de magnitude van de aardbevingen zullen afnemen. Ik zal blijven nagaan of de verwachtingen kloppen met wat in het veld gemeten wordt.
Begrijpt u de irritatie van de Ombudsman die concludeert dat u weinig doet met zijn aanbevelingen?6
Voor een ieder, inclusief mijzelf, is het frustrerend om te zien dat het tijd kost voordat verbeteringen in Groningen effect hebben. Dat beeld rijst ook uit het rapport van de Nationale ombudsman: er zijn verbeteringen, maar om het vertrouwen van de Groningers terug te winnen, is er ook nog heel veel werk te verzetten. Het kabinet zet zich daar voor in, zoals ook toegelicht in de reactie op het rapport van de Nationale ombudsman (kenmerk Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal)
Gaat u nu eindelijk de crisis ook als crisis aanpakken zoals uw toezichthouder en de Ombudsman inmiddels jaren adviseert? Dus stoppen met die versnippering, één loket, stoppen met het steeds de spelregels veranderen?
Bij een crisisaanpak geven de ombudsman en SodM aan dat zij ruim mandaat, financiële middelen voor de versterkingsprocedure en één organisatie voor zowel schade als versterking voor zich zien. De ombudsman gaf aan zich hierbij daarnaast één bewindspersoon voor te stellen. Met betrekking tot dit laatste punt moet ik het antwoord aan een volgend kabinet laten. Over de eerste punten kan ik zeggen dat het kabinet van mening is dat bewoners van Groningen recht hebben op een woning zonder schade die aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit op een snelle en adequate wijze tot stand te brengen, heeft de overheid de schade- en versterkingsoperatie in publieke handen genomen. Daarbij wordt op meerdere manieren ingezet op versnelling om tegemoet te komen aan het gevoel van urgentie. Daarbij komt dat de NCG reeds ruim mandaat en financiële armslag heeft. Op basis van de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 heeft het kabinet bijvoorbeeld een knelpuntenpot ter beschikking van de NCG gesteld, zodat de uitvoering niet op kleine punten gepauzeerd hoeft te worden.
Daarbij komt dat bij de circa 27.000 adressen in de versterkingsprocedure ook sprake van schade aan de woning kan zijn. Deze bewoners zijn gebaat bij het overbruggen van de verschillende processen en kunnen behoefte hebben aan een intensieve samenwerking tussen het IMG en de NCG. De samenwerking tussen het IMG en de NCG wordt geïntensiveerd en op hoofdlijnen vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur, zoals staat beschreven in de Kamerbrief en bijlagen van 24 november jl. Hierdoor wordt steeds vaker samengewerkt als ware het IMG en de NCG één loket en wordt het «no wrong door» principe gehanteerd. Volledige samenvoeging van beide organisaties zou veel energie vragen van de medewerkers daarvan, die niet gelijktijdig ook ten behoeve van een snelle en voortvarende versterking en schadeafhandeling kan worden ingezet.
Klopt het dat uw voorganger in 2017 zei dat de versterkingsoperatie binnen vijf jaar gerealiseerd zou zijn?7
Ja.
Erkent u dat er inmiddels ruim vier jaar van om zijn en dat er slechts 8 procent is versterkt?
Uit het meest recente dashboard van de NCG8 blijkt dat tot en met 31 oktober 2021 in totaal 2.400 adressen zijn afgerond. Dat is 9 procent van de totale werkvoorraad. Niet alle adressen uit die werkvoorraad hebben een bouwkundige versterking nodig. De huidige verwachting is dat van de circa 27.000 adressen in de versterkingsoperatie 15.700 adressen versterking nodig hebben. Op dit moment zijn van deze 15.700 adressen 1.915 adressen, dus 12% procent, bouwkundig versterkt en zitten er ook ruim 1.600 adressen in de uitvoeringsfase. Daarnaast is voor circa 500 adressen het versterkingstraject afgerond omdat met de beoordeling is vastgesteld dat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Welke oorzaken ziet u voor dit overheidsfalen?
Het besluit van dit kabinet uit 2018 om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig af te bouwen was mede ingegeven door de constatering dat het eerder beoogde tempo van de versterkingsoperatie niet zou worden gerealiseerd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). De versterkingsoperatie is in relatie tot dit besluit herijkt en in 2020 is de uitvoering definitief in publieke handen gekomen. De Minister van BKZ heeft zich de afgelopen jaren als verantwoordelijk Minister ingezet voor continuïteit in het beleid en duidelijkheid en perspectief voor de getroffen bewoners. Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en het recente meerjarenversterkingsplan zijn daar met de vijf aardbevingsgemeenten, de provincie Groningen en NCG belangrijke stappen in gezet.
Het Rijk, regionale overheden en de NCG spannen zich gezamenlijk in om de versterkingsoperatie in 2028 af te ronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het (SodM) aan deze termijn hecht. De eerste versterkte adressen betroffen veelal adressen waar sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking nodig was. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Door de afbouw van de gaswinning zijn inmiddels voor de meeste te versterken adressen minder vergaande versterkingsmaatregelen nodig, waardoor de verwachting is dat uitvoering sneller kan gaan.
Waarom gaat de aanpak uit het meerjarenplan nu wel werken?
Met het MJVP beschikt de NCG over een instrument waarmee de gehele versterkingsoperatie meerjarig gepland en gestuurd kan worden. Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Voor een toelichting op de werking van het MJVP verwijs ik voorts naar mijn brief van 16 november 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 911).
Hoe kan het dat nu u toezichthouder concludeert dat er meer aardbevingen zijn dan verwacht uzelf stelt dat er minder versterking nodig is?
Het doel van de versterkingsoperatie is om de gebouwen in Groningen te laten voldoen aan de Meijdamnorm. De norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. Er is een kleine kans op een zware aardbeving waartegen een deel van de gebouwen niet bestand is. Door de afbouw van de gaswinning wordt de kans op een dergelijke aardbeving steeds kleiner. In combinatie met betere bouwkundige inzichten leidt dit ertoe dat minder versterking nodig is.
Herkent u dat het hanteren van weer nieuwe normen juist ook voor vertraging zorgen?
Of gebouwen moeten worden versterkt, wordt beoordeeld met de veiligheidsnorm, de zogenoemde Meijdamnorm. Deze norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. De norm is wettelijk vastgelegd en is nooit aangepast. Het is de verwachting dat een groot deel van de gebouwen die in de scope van het versterkingsprogramma zitten aan de veiligheidsnorm voldoet. Om zeker te zijn krijgt elk gebouw in de scope een individuele beoordeling. Bij een beoordeling wordt getoetst of een woning aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit te doen zijn er twee beoordelingsmethoden, de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR) en de typologieaanpak. Bij de NPR wordt sinds dit jaar rekening gehouden met nieuwste inzichten, zowel wat betreft de seismische dreiging als de constructieve sterkte van gebouwen.
De typologieaanpak is een nieuwe beoordelingsmethode om aan de (onveranderde) norm te toetsen. De typologie-aanpak zet NCG in voor nog uit te voeren beoordelingen en voor de herbeoordelingen die NCG heeft aangeboden. Aan eigenaren die al een versterkingsadvies hadden ontvangen, is de mogelijkheid geboden om hun woning volgens die nieuwste inzichten te laten beoordelen.
De mogelijkheid voor herbeoordeling leidde inderdaad in eerste instantie tot vertraging. We willen bewoners de ruimte geven hiervoor een weloverwogen keuze te maken. De mogelijkheid van herbeoordeling zal naar verwachting vanaf het komende jaar echter voor een versnelling zorgen, omdat de verwachting is dat de meeste huizen veilig zullen blijken na herbeoordeling met de nieuwste inzichten.
Herkent u dat bewoners de afgelopen jaren soms wel 40 bedrijven in huis hebben gehad voor inspecties maar nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn?8
Zowel voor een versterkingsopname als bij een beoordeling van schade komt in principe één inspectiebureau bij de bewoner langs. Het streven is onderzoeken en eventueel schadeherstel als gevolg van de inspectie op dezelfde dag te laten plaatsvinden. Ondanks dit streven zijn er veel bewoners in het bevingsgebied bij wie inderdaad reeds talloze gezichten langs geweest zijn. Dit geldt zeker voor bewoners die al vanaf de beginfase last hebben van de gevolgen van de gaswinning en dus ook met de NAM en het CVW te maken hebben gehad. Het IMG en de NCG hebben hun werkwijze zo ingericht dat meerdere bezoeken zoveel mogelijk wordt voorkomen, en hebben de afgelopen tijd stappen gezet om de processen zo in te richten dat bewoners een zaakbegeleider als vast aanspreekpunt hebben.
Waarom duurt het tot 2023 – 11 jaar na de aardbeving bij Huizinge – voordat alle gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Er moesten in totaal 26.900 gebouwen beoordeeld worden. Tot het beschikbaar komen van de typologie-aanpak moest dat voor elk gebouw met een individuele berekening. Door de jaren heen is de expertise op dit gebied aanzienlijk groter geworden en kunnen opnames en beoordelingen sneller worden gedaan. De typologieaanpak speelt hierin ook een belangrijke rol.
Erkent u dat alle beloften die keer op keer werden gebroken hebben geleid tot een enorme emotionele schade?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. De beloofde inspanning om bewoners die duidelijkheid eind 2023 te kunnen geven, staat overeind. Dat neemt niet weg dat bewoners te lang het gevoel hebben gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid hebben verkeerd. Dat betreur ik. Om die reden wordt ook ingezet op emotionele en sociale ondersteuning, alsmede op geestelijke verzorging van die bewoners. Ik verwijs u in dit verband ook naar de Kamerbrief van 19 november jl. (Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal) waarin uitgebreider wordt ingaan op de verschillende maatregelen om bewoners te ondersteunen en het vertrouwen van bewoners te herstellen. Ook heeft het IMG sinds 5 november jl. een regeling voor immateriële schade.
Erkent u dat de huidige situatie, met meer aardbevingen, gebroken beloftes, een traag lopende versterking en schadeafhandeling en de dreiging van meer gaswinning, zorgen voor extra schade aan de gezondheid van Groningers?
De afgelopen tijd is Groningen opgeschrikt door een flink aantal bevingen, waarvan sommige met een aanzienlijke intensiteit. Het behoeft geen verdere uitleg dat zulke gebeurtenissen schokkend en zwaar zijn voor bewoners. Het afbouwen van de gaswinning neemt de oorzaak van de bevingen weg, maar de vervelende waarheid is dat de bodem in Groningen naar verwachting voorlopig niet zal stoppen met beven. Daarom zet het kabinet naast afbouw van de gaswinning vol in op het versnellen van zowel de versterkingsoperatie als een robuuste schadeafhandeling.
Snapt u de conclusie van de Groninger Bodembeweging (GBB) dat de bedragen die uitgekeerd worden voor immateriële schade te laag zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Leed is niet in geld uit te drukken. Wat sommige Groningers hebben meegemaakt zal hen waarschijnlijk nog lange tijd bij blijven. Het doel van de vergoeding van immateriële schade is erkenning te bieden voor het leed en verdriet als gevolg van bevingen door gaswinning en dit leed en verdriet enigszins te verzachten. Het IMG heeft de wettelijke taak om immateriële schade te vergoeden. Het IMG heeft inhoudelijk gereageerd op de conclusies van de GBB. Het IMG geeft onder andere aan dat de ontwikkeling van de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade een lastige opgave is geweest. Er moesten veel keuzes gemaakt worden waarbij zowel recht moest worden gedaan aan persoonlijke omstandigheden, aan uitvoerbaarheid (gelet op het grote aantal aanvragen dat wordt verwacht) en de juridische houdbaarheid van de werkwijze. Het IMG is naar mijn oordeel zorgvuldig te werk gegaan en hanteert bedragen die in lijn zijn met de laatste jurisprudentie van de Nederlandse rechter en met de uitgangspunten van de Tijdelijke wet Groningen.
Kunt u zich voorstellen dat de aankondiging van het kabinet dat de gaswinning mogelijk toch weer moet worden verhoogd voor veel gedupeerden voelde als een mokerslag?
De gaswinning komt naar verwachting ook dit gasjaar lager uit dan het afgelopen jaar. Het klopt dat ten opzichte van de voor dit jaar verwachte gaswinning deze wellicht naar boven moeten worden bijgesteld. Ik kan mij de teleurstelling en frustratie daarover voorstellen. De mogelijke verhoging van de gaswinning ten opzichte van de raming is het gevolg van de vertraging van de ingebruikname van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Deze vertraging is het gevolg van overmacht. Door de corona-uitbraak zijn mondiale logistieke ketens verstoord en konden niet alle bouwmaterialen tijdig geleverd worden. GTS heeft aangegeven dat zij er alles aan heeft gedaan om vertraging te voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 910) pas ik het niveau van de gaswinning alleen aan als het echt niet anders kan. Een dergelijk besluit neem ik niet zonder de risico’s in kaart te brengen. Overigens blijft de verwachting nog steeds dat dit het laatste gasjaar is met reguliere winning en dat het Groningenveld vanaf het volgende gasjaar alleen nodig is als reservemiddel.
Bent u, gezien de huidige situatie, bereid dit plan terug te trekken?
Zoals ik heb aangeven in mijn antwoord op vraag 30, neem ik pas een besluit over additionele gaswinning nadat GTS haar berekeningen heeft afgerond. Mocht additionele winning noodzakelijk blijken, dan is mijn inzet deze tot het minimum te beperken.
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat de gaskraan in 2022 gesloten moet zijn, zodat gedupeerden zekerheid hebben?
Het Groningenveld gaat zo spoedig mogelijk definitief dicht. Ik bereid daartoe een wetsvoorstel voor, waarmee de laatste inzet van het Groningenveld en het einde van de gaswinning wettelijk worden vastgelegd. In dat wetsvoorstel wordt allereerst geregeld op welke manier het Groningenveld nog enige tijd kan dienen als reservemiddel ten behoeve van de leveringszekerheid in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Ondanks de vertraging bij de stikstofinstallatie van Zuidbroek is de verwachting dat deze fase in de zomer van 2022 kan starten. Nadat duidelijk is geworden dat ook de laatste productielocaties niet meer operationeel gehouden moeten worden, treedt een wettelijk verbod op gaswinning uit het Groningenveld in werking. Het veld is dan volledig en definitief gesloten. Het is niet de verwachting dat dat al in 2022 zal zijn. Echter, het kabinet wil de periode waarin het Groningenveld nog nodig is als reservemiddel zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat de mogelijke tegenvallers in de afbouw van de gaswinning ook kunnen worden opgevangen door het Bescherm- en Herstelplan Gas?
Nee. Het Bescherm- en Herstelplan (Kamerstuk 29 023, nr. 252) is opgesteld ingevolge Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Conform deze verordening treedt dit plan in werking wanneer zich een uitzonderlijk hoge gasvraag, een aanzienlijke verstoring van de gaslevering of een andere aanzienlijke verslechtering van de gasleveringssituatie voordoet, waarbij alle relevante marktgebaseerde maatregelen zijn toegepast, maar de gaslevering niet volstaat om aan de resterende gasvraag te voldoen. In zo’n geval moeten er dus bijkomend ook niet-marktgebaseerde maatregelen worden genomen, met name om gasleveringen aan beschermde afnemers zeker te stellen. Onder beschermde afnemers vallen huishoudens maar bijvoorbeeld ook zorginstellingen en veiligheidsinstellingen. Hieruit volgt dat het plan is bestemd voor het opvangen van acute noodsituaties waarin sprake is van een (groot) fysiek tekort aan aardgas. Het opvangen van een mogelijke tegenvaller in de afbouw van de gaswinning als gevolg van vertraging in de oplevering van de stikstofinstallatie Zuidbroek valt daar niet onder. Dat zou haaks staan op de intenties van de EU-verordening en het Bescherm- en Herstelplan want die zijn gericht op het zo goed mogelijk in stand houden van de gasvoorziening en niet op het reduceren daarvan. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet alle mogelijk maatregelen neemt om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen, zoals het ombouwen van grootverbruikers, afbouwen van de export en vergroten van de stikstofcapaciteit.
Deelt u de mening dat inzet van dit Bescherm- en Herstelplan verkozen dient te worden boven het in verdere onveiligheid brengen van Groningers door het opvoeren en/of verlengen van de gaswinning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33. Overigens geeft SodM aan dat het sneller beëindigen van de winning dan nu wordt voorzien geen effect heeft op de seismiciteit, zie wat dit betreft ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat met het Bescherm- en Herstelplan Gas een verslechtering van de gaslevering kunnen worden opgevangen zonder dat huishoudens hierdoor geraakt hoeven te worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33.
Hoe garandeert u dat Shell hun deel van de rekening zal betalen nu zij als een dief in de nacht uit Nederland vertrekken?
Het is in de eerste plaats aan NAM om de rekening te betalen van de aardbevingskosten. Pas op het moment dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen kunnen haar aandeelhouders, Shell en ExxonMobil, aangesproken worden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 909) en ook in antwoorden op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874), en het lid Bromet (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875) over de herstructurering van de NAM hebben Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. De verplaatsing van het hoofdkantoor van Shell naar Londen heeft geen invloed op deze garanties. De garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning. Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gedupeerden in Groningen daar niets van merken?
Voor zowel de schadeafhandeling als de versterking en de overige regelingen geldt dat bewoners en bedrijven in Groningen terecht kunnen bij de overheid. NAM is geen onderdeel meer van dit systeem. Het verhaal van de kosten op NAM is een zaak van het kabinet waar bewoners in Groningen niks van merken.
Erkent u dat gedupeerden nu wel geraakt worden door de strijd tussen de staat en NAM, Shell en Exxon zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer?
Nee. De Algemene Rekenkamer heeft geschreven dat «het verhalen van kosten op de NAM diverse gevolgen heeft voor de «achterkant» van de herstel- en versterkingsoperatie». Door het op afstand zetten van NAM hebben de bewoners en bedrijven van het aardbevingsgebied geen last meer van deze «achterkant». De vormgeving van de afhandeling van schade en van de versterkingsoperatie wordt niet beïnvloed door de wijze waarop ik de kosten verhaal op NAM. De kosten worden bovendien achteraf op NAM verhaald, als individuele besluiten door NCG en IMG al zijn genomen. De discussie met NAM over de kosten vindt daarom ook pas plaats nadat de uitgaven ten behoeve van bewoners zijn gedaan. Deze discussie kan en zal dus geen rol spelen bij de schadeafhandeling of de versterking.
Kunt u deze vragen één voor één en ten minste voor het Wetgevingsoverleg Groningen op 29 november beantwoorden?
Ik heb deze vragen binnen de reguliere termijn, maar niet voorafgaand aan het debat, beantwoord; wel heb ik uw Kamer op 19 november jl. een brief gestuurd met een toelichting op de seismiciteit en de monitoring daarvan naar aanleiding van de aardbeving in Garrelsweer (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
De recorduitgaven aan de landsadvocaat |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er afgelopen jaar een record hoeveelheid geld uit is gegeven aan de landsadvocaat?1
De kosten zijn in 2020 ten opzichte van 2019 gestegen met 2,5 miljoen euro. Zie ook de tabel bij het antwoord op vraag 2. De kosten voor de meeste ministeries zijn gemiddeld genomen gedaald met uitzondering van de kosten van de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken en Klimaat. De kosten van deze ministeries gezamenlijk zijn met in totaal 3,3 miljoen euro gestegen. Kosten voor de inzet van de Landsadvocaat zijn vaak incident gedreven. Zo zijn in 2020 meerdere gerechtelijke procedures gevoerd over de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 en de gaswinning Groningen, hetgeen mede kan verklaren waarom de kosten voor juist de drie genoemde ministeries in 2020 hoger zijn uitgevallen. Ook worden dossiers omvangrijker en complexer, waardoor er meer werk moet worden verricht om de belangen van de staat te verdedigen.
Kunt u de uitgaven aan de landsadvocaat specificeren en uitsplitsen?
In de onderstaande tabel zijn de kosten over de jaren 2019 en 2020 uitgesplitst per jaar en per ministerie. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.
Algemene Zaken
0,1
0,01
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
3,0
2,9
Buitenlandse Zaken
0,2
0,4
Defensie
4,2
4,0
Economische Zaken en Klimaat
5,6
6,8
Financiën
2,7
2,4
Infrastructuur en Waterstaat
4,4
3,7
Justitie en Veiligheid
7,0
8,2
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0,5
0,9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0,7
0,6
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0,2
0,3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1,8
2,7
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft de landsadvocaat wel ingehuurd in 2020, echter komt het bedrag in de afronding uit op 0,0.
Welke uurtarieven betaalt de overheid eigenlijk aan de landsadvocaat?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2021 was het laagste tarief voor advocaat-stagiairs (tarief II) € 174 en het hoogste uurtarief € 405 (partners). Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Hoe kan het dat de overheid afgelopen jaar zoveel geld aan de landsadvocaat heeft uitgegeven en dat dit al jaren stijgt?
Er wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat en andere advocaten of juridische dienstverleners. Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorgdragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin zijn de kosten voor de inhuur van de Landsadvocaat gestegen. Zie hierover het antwoord op vraag 1.
Hoe verhouden deze sterk stijgende uitgaven zich tegenover de ambitie van de regering om de kosten van rechtsbijstand terug te brengen en juridisering tegen te gaan?
Zoals geantwoord op vraag 1 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat. Die kosten zijn echter niet altijd te voorkomen, met name niet bij civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en de overheid als gedaagde partij optreedt. Zoals aangegeven in de contourenbrief rechtsbijstand, is in bestuursrechtelijke procedures het voorkomen van onnodige juridisering een belangrijke inhoudelijke prioriteit.
Overigens zijn de inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds twee naar hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Kunt u in het bijzonder de hoge kosten voor juridische bijstand inzake de gaswinning in Groningen verklaren?
De maatschappelijke, juridische en financiële aspecten van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn complex. De kennis en de expertise van de landsadvocaat wordt daarom ingezet door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna EZK) als door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG).
Het Ministerie van EZK vraagt de landsadvocaat voornamelijk voor advisering en procesvoering zoals het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM en bij het verdedigen van het winningsbesluit voor de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het er streng op zal toezien dat alle kosten die bij NAM in rekening kunnen worden gebracht, ook in rekening zullen worden gebracht (Kamerstuk 33 529, nr. 866 over het op afstand plaatsen van NAM en Kamerstuk 33 529, nr. 908 over gedeeltelijke betaling NAM). De mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures is reëel. In lijn met de motie Beckerman c.s. zet het kabinet alle juridische middelen in om de kosten waar NAM verantwoordelijk is op NAM te verhalen (Kamerstuk 33 529 nr. 854). Het kabinet bereidt zich daar met de landsadvocaat op voor.
De inzet van het kantoor van de landsadvocaat bij het IMG en NCG is voor het grootste gedeelte gericht op inhoudelijke advisering bij het ontwerpen, het uitvoeren en het optimaliseren van de werkwijze voor de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterking. Bij de NCG is de landsadvocaat tot nu toe niet ingezet bij procedures.
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 29 november jl. heeft de Minister van EZK uw Kamer toegezegd bij het IMG na te gaan in hoeverre een meer gedetailleerde uitsplitsing van de kosten voor de landsadvocaat mogelijk is. Deze treft u hierna aan. Bij het IMG gaat het om het op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze afhandelen van de meer dan 100.000 aanvragen. De in de Tijdelijke wet Groningen neergelegde combinatie van een bestuursrechtelijke procedure, waarin op basis van het privaatrecht de aansprakelijkheid en de omvang van de schade moet worden beoordeeld, is uniek en kent geen precedenten. Het IMG diende en dient aan een en ander zorgvuldig uitwerking te geven. Dit is een omvangrijke werkzaamheid waarbij veel specialistische juridische kennis is vereist. Daarnaast zet het IMG het kantoor van de landsadvocaat voor een veel kleiner deel in voor juridische bijstand bij beroeps- en hoger beroepsprocedures. Dit zijn procedures die bewoners kunnen starten als zij het niet eens zijn met het besluit tot schadevergoeding van het IMG of de uitspraak die de rechtbank daarover heeft gedaan. De met deze bijstand gemoeide kosten worden niet afzonderlijk geadministreerd bij het IMG, maar de inschatting van het IMG is dat hiermee in de periode van medio 2018 tot en met 2020 circa 5% van de totale kosten was gemoeid.
Waarom trekt de regering wel zoveel geld uit voor de eigen juridische bijstand voor de gaswinning in Groningen, maar weigert u gedupeerden de kosten voor juridische bijstand te vergoeden?
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in álle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en door de Minister van EZK aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen zodat het uitvoerbaar wordt. Uw Kamer ontvangt deze novelle, waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand, binnenkort.
Hoe verhouden deze uitgaven zich tot de eerdere toezegging dat er een einde zou komen aan de juridisering van de problemen in het gaswinningsgebied?
In de contourenbrief rechtsbijstand is aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6, wordt de landsadvocaat door EZK onder andere ingezet voor procesvoering betreffende het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM. Bij het IMG wordt de landsadvocaat vooral ingezet voor inhoudelijke ondersteuning bij de (door)ontwikkeling van de werkwijze voor de afhandeling van schade om Groningers te ontzorgen. Gezien de complexiteit en grootschaligheid van de schadeafhandeling is het verstandig dat het IMG en NCG vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid zich bij de ontwikkeling van zijn organisatie en werkwijzen laat bijstaan door externe adviseurs.
Bent u alsnog bereid om ook extra geld uit te trekken voor juridische bijstand aan de gedupeerden van de gaswinning? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen gaat u zetten om het beroep op de landsadvocaat nu echt terug te brengen?
Hoewel het uitgangspunt is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden, is het terugbrengen van het beroep op de landsadvocaat geen doelstelling op zichzelf. Het is in het belang van Nederland dat de Staat in procedures effectief verweer kan voeren. Daarvoor is de inzet van een advocaat vaak vereist. In procedures waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven, geldt als uitgangspunt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen. Tot slot heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties eigen advocaten in dienst, zodat voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden.
Faillissementen van energiebedrijven |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «In problemen verkerende energieleverancier Welkom Energie failliet verklaard»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat er meer energiebedrijven om kunnen gaan vallen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. Het is helaas mogelijk dat er meer energiebedrijven failliet zouden kunnen gaan. De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen maanden flink gestegen. Stijgende energieprijzen kunnen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van energieleveranciers. Van enkele energieleveranciers is de vergunning inmiddels door de ACM ingetrokken, met de kanttekening dat de stijging van de energieprijzen niet altijd de enige reden is.
De ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit. De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in acute financiële problemen verkeren.
Wat gaat u doen voor de klanten van Welkom Energie?
De klanten van Welkom Energie worden plotseling geconfronteerd met een hogere energierekening en een nieuwe leverancier. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Dat vind ik heel erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is. Indien de wens zou zijn om consumenten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben vanwege de verplichte overstap naar Eneco, een compensatie die niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, dan zou dit een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De verlaging van de belastingen op de energierekening, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Klopt het dat consumenten meestal achteraan in de rij van schuldeisers staan bij een faillissement van een energiebedrijf?
Bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser».
Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder anderede Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7 en 11.
Erkent u dat consumenten in de problemen kunnen komen door het faillissement van Welkom Energie? Kent u bijvoorbeeld het verhaal van de in het artikel genoemde gedupeerde E.O., die zegt: «Van de eindafrekening wilde ik de Kerstdagen betalen en dingen [...] kopen. Ik ben ziek en heb weinig geld.»? Kent u tevens het verhaal van de eveneens in het artikel geciteerde gedupeerde A.B., die de verwarming maar drie keer per dag een uurtje aan zet en zegt: «Ik ga naar verwachting minstens het dubbele betalen. Ik heb dat geld simpelweg niet.»?2
Ja, ik vind dit vanzelfsprekend erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. Ik ben me er van bewust dat een faillissement nadelige financiële gevolgen heeft voor de klanten. Zo verwachten klanten bijvoorbeeld een cash-back bonus aan het einde van het jaar en rekenden op dit geld. Omdat bij het faillissement van een energiebedrijf dezelfde regels gelden als bij de faillissement van elk ander bedrijf, is er nog geen duidelijkheid over te veel betaalde voorschotten of de cash-back bonus. Dat wordt pas bekend nadat het faillissement afgewikkeld is. Dit creëert een uitermate lastige situatie voor deze klanten. De precieze gevolgen verschillen per klant, hier ga ik bij het antwoord op vragen 6 en 11 verder op in.
Een ander nadelig financieel gevolg is dat de klanten van Welkom Energie geconfronteerd worden met een hogere energierekening bij de nieuwe energieleverancier. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Welkom Energie, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Hoe gaat u zorgen dat deze consumenten hun voorschotten en andere bedragen die zij tegoed hadden, terugkrijgen? Hoe gaat u zorgen dat zij niet de hoofdprijs hoeven te betalen voor een nieuw contract?
De hoogte van betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van elektriciteit en gas is per consument verschillend. Het gaat hierbij immers om een individuele (privaatrechtelijke) overeenkomst tussen de energieleverancier en de afnemer. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Er is dus geen voorbeeldsituatie te omschrijven die van toepassing is op alle consumenten wiens leverancier failliet gaat. Meerdere variabelen zijn hierop van invloed en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden
Het is uiteindelijk de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.3Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zijn consumenten concurrente schuldeisers die worden uitbetaald na diverse andere groepen zoals zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders). Wanneer de vordering van deze andere groepen uitbetaald zijn, beziet de curator of er nog financiële middelen in de boedel zijn. Zo ja, dan worden consumenten betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Pas op dat moment is duidelijk of, en zo ja hoeveel, consumenten terugkrijgen. Dit geldt voor alle faillissementen en volgt uit de werking van de Faillissementswet.
De consumenten van Welkom Energie zijn overgenomen door Eneco en krijgen te maken met hogere kosten door de gestegen gasprijzen. Consumenten kunnen op grond van de wet ook na een verplichte leverancierswissel altijd overstappen naar een andere leverancier. In de huidige markt liggen de prijzen hoger dan het oorspronkelijke contract dat deze klanten hadden met Welkom Energie. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, verschillen de exacte financiële gevolgen per klant. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie zou te laat komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren.
De casus van Welkom Energie laat zien dat individuele compensatie zeer ingewikkeld is en veel tijd zou kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
Heeft u de motie-Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658) uitgevoerd?3
Deze motie wordt uitgevoerd bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bekijken of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun vergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.5
In het traject voor de nieuwe Energiewet is met onder andere brancheorganisaties en ACM gesproken. Ook is het onderwerp consumentenbescherming aan bod gekomen tijdens de (publieke) bijeenkomsten die over de Energiewet de afgelopen jaren zijn georganiseerd, zowel in de fase van voorbereiding van de wet als in de zomer van 2021 na afloop van de consultatieperiode.
Op basis hiervan stelt het wetsvoorstel ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers. Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt. In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.6 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Op basis van bovenstaande heb ik invulling gegeven aan de motie Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers.7
Heeft u het verzoek uit het dictum van deze motie, namelijk het vooropstellen van de bescherming van consumenten, inmiddels opgevolgd?
Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag of en hoe strengere eisen kunnen worden gesteld aan energieleveranciers, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is een intern onderzoek gedaan. Hiertoe is op verschillende momenten gesproken met onder andere diverse brancheorganisaties en de ACM. Ook bij de fysieke en online bijeenkomsten over de Energiewet die publiek toegankelijk waren, kwam het onderwerp consumentenbescherming en strenger toezicht aan bod. Als conclusie is besloten om in de nieuwe Energiewet een aantal aanpassingen te doen en extra eisen te stellen, die omschreven zijn in het antwoord op vraag 7. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe faillissementen kunnen worden voorkomen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer veroorzaakt kan worden door een faillissement.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Wel is bij het opstellen van de nieuwe Energiewet gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. In het antwoord op vraag 7 ben ik hier nader op ingegaan. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe gedupeerden kunnen worden geholpen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Dit onderdeel van de motie is tevens meegenomen bij het opstellen van de Energiewet. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, is het in een vrije markt mogelijk dat partijen toe- en uittreden, dit laatste kan het gevolg zijn van faillissementen van bedrijven. Wel is het, met de al aangekondigde strengere regels voor leveranciers en toezicht hierop, de bedoeling dat leveranciers financieel stabiel en betrouwbaar zijn. Bij het opstellen van de Energiewet is, naast aanscherping van de eisen aan energieleveranciers, ook gekeken hoe eventuele gedupeerden van een faillissement van een energieleverancier geholpen zouden kunnen worden.
Hieronder licht ik de verschillende facetten toe waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Niet elk facet zal zich bij elke consument voordoen. Hoe groot de financiële gevolgen van elk facet zijn, verschilt per geval. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden.
Allereerst kunnen gedupeerden van een faillissement nadeel ondervinden als zij hun teveel betaalde voorschot na afronding van het faillissement uiteindelijk niet terugkrijgen. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de maand waarin het faillissement plaatsvindt, het moment waarop de jaarafrekening wordt opgemaakt, de hoogte van het maandelijkse voorschotbedrag. Ik heb onderzocht of het afschaffen van het systeem van maandelijkse voorschotbedragen een goede oplossing zou zijn. Mijn conclusie is dat dit meer nadelen dan voordelen met zich meebrengt. Als consumenten achteraf per maand moeten gaan betalen voor het daadwerkelijke energieverbruik, zullen zij in de zomer weliswaar lage kosten hebben, maar in de winter geconfronteerd worden met hoge kosten, die zij op dat moment wellicht niet op kunnen brengen. Dat zou dus flinke nadelen voor consumenten met zich meebrengen. Kortom, ik houd vast aan het maandelijkse voorschotbedrag vanwege de voordelen voor de consument, waaronder de financiële zekerheid van een vast bedrag per maand.
Verder kunnen consumenten bij een faillissement nadeel ondervinden door het niet ontvangen van een afgesproken cash back bonus die consumenten aan het einde van hun vaste termijn contract verrekend zouden krijgen met hun jaarafrekening. Het betreft hier een commerciële afspraak tussen twee partijen. Het gaat mij te ver om regels te verbinden aan commerciële acties van een energieleverancier. Wel vind ik het belangrijk dat consumenten van eventuele risico’s omtrent de ontvangst van een cash back bonus bij faillissement, op de hoogte is. In de lagere regelgeving voor de Energiewet over pre contractuele informatie zullen hier eisen aangesteld worden.
Ten derde kunnen consumenten hun eventueel betaalde waarborgsom kwijt zijn bij een faillissement van hun leverancier. De waarborgsom is bedoeld om de leverancier te voorzien in een garantie in geval van wanbetaling van de maandelijkse voorschotten. Wanneer de consument van leverancier verandert krijgt hij dit geld terug wanneer zijn rekeningen betaald zijn. Bij een faillissement komen de waarborgsommen in de failliete boedel en is de kans dat de consument dit bedrag in de praktijk nog helemaal terugkrijgt niet groot. Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is ambtelijk verkend wat de mogelijkheden zijn om de waarborgsommen uit de eventuele boedel van faillissement te houden door het geld op een aparte derdenrekening te plaatsen en/of de waarborgsom in hoogte te beperken. Bij nadere analyse bleek dat de kosten van het extern plaatsen of beheren van de waarborgsommen veel hoger zouden zijn dan de hoogte van de te beheren waarborgsommen en dat dit dus geen goede oplossing is. Voor wat betreft de hoogte van de waarborgsom werd wel een mogelijkheid tot verbetering gezien. Conform de huidige voorwaarden die leveranciers hanteren, geldt een maximumhoogte van 6 maal het voorschotbedrag. Geconcludeerd is dat een waarborgsom van ten hoogste 4 maal het voorschotbedrag afdoende moet zijn om de eventuele geleden schade van de leverancier als gevolg van wantbetaling, te dekken. In lagere regelgeving in de Energiewet zal de maximumhoogte van viermaal het voorschotbedrag worden opgenomen.
Tenslotte kunnen consumenten bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb de motie Beckerman c.s. uitgevoerd door in 2019 en 2020 onderzoek te doen naar de verschillende facetten waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet, zo wil ik in de lagere regelgeving bij de Energiewet de waarborgsom die leveranciers vragen beperken tot maximaal vier maal het voorschotbedrag.
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 4 en 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek.
Bent u het eens met de uitspraak van Martien Visser, lector Energietransitie van de Hanzehogeschool, dat de controle op de energiemarkt slecht is? Kunt u dit antwoord toelichten?4
Energie is een belangrijke basisbehoefte en is het een publiek belang om te zorgen dat de leveringszekerheid geborgd blijft, dat wil zeggen dat consumenten niet zonder elektriciteit of gas komen te zitten als zij (al dan niet gedwongen door faillissement) van leverancier wisselen. Daarom worden consumenten voor energie extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM houdt toezicht op energieleveranciers die leveren aan huishoudens en klein zakelijke afnemers. Leveranciers moeten beschikken over een vergunning die zij aanvragen bij ACM. ACM toetst of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. ACM toetst of de leverancier op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie kan leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers.
In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) heb ik aangegeven op welke wijze ACM nu financieel toezicht houdt op leveranciers. Ook heb ik uw Kamer aangegeven te werken aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet dat thans voorligt bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en dat in 2022 naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de opvatting van de Consumentenbond dat er cowboys op de markt zitten, die consumenten in gevaar brengen? Wat gaat u doen met hun aanbeveling om de Autoriteit Consument en Markt meer bevoegdheden te geven om deze bedrijven te controleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, worden consumenten voor energie in de vrije markt extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM toets of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie te kunnen leveren aan huishoudens. Met deze eisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. In het wetsvoorstel voor de Energiewet zijn scherpere eisen aan en strenger toezicht op leveranciers door ACM opgenomen. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen. In de antwoorden op de vragen 7 en 13 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.
Bent u inmiddels bereid te komen tot een waarborgfonds zodat consumenten hun geld terug kunnen krijgen bij een faillissement?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers betaald hebben die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden. Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 11, dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Daar neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is.
Voor hoeveel andere energiebedrijven is de financiële situatie onzeker? Kunt u via de Autoriteit Consument en Markt een overzicht geven van de financiële situatie en de mogelijke gevaren voor energiebedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangaf, kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Kunt u consumenten vooraf waarschuwen over de financiële situatie van energiebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
Het inzicht dat de ACM verkrijgt bij de controle van de financiële positie van leveranciers heeft een signalerende functie. De ACM kan hierdoor een vinger aan de pols houden bij leveranciers waarbij mogelijk de leveringszekerheid in het geding komt. Bij voorkeur vindt een leverancier, indien nodig, zelf een passende marktoplossing voor de verbetering van haar financiële positie, of zelf een passende oplossing voor de afwikkeling van een faillissement. ACM heeft niet de taak noch de mogelijkheden om een faillissement te voorkomen. Door over de financiële situatie van een energieleverancier te communiceren, zou de ACM de marktprocessen verstoren en het faillissement van een leverancier mogelijk zelfs inluiden. De ACM kan daarom geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Waarom zijn de klanten van Welkom Energie nu verplicht een maand klant bij Eneco? Erkent u dat sommige consumenten nu ruim het dubbele moeten betalen? Waarom kunnen zij niet eerder overstappen? Waarom kunnen zij hun voorschot nu niet verlagen?
Welkom Energie heeft conform wettelijke bepaling uit de Besluiten leveringszekerheid bij ACM een melding gemaakt dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit aan haar kleinverbruikers na te komen. Daarom heeft zij de ACM verzocht haar vergunning in te trekken. De «procedure leveringszekerheid» wordt afgeroepen als er een vergunning van een energieleverancier wordt ingetrokken waar nog actieve aansluitingen (klanten) op zitten. Dat was bij Welkom Energie het geval. In dergelijke gevallen treden de Besluiten Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in werking en deze voorzien in een «vensterperiode». De vensterperiode is de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking. In het geval van Welkom Energie duurde de vensterperiode 26 oktober 2021 tot en met 1 november 2021.
Alleen tijdens deze vensterperiode van de procedure leveringszekerheid, die in dit geval dus 7 kalenderdagen duurde, kunnen kleinverbruikers niet overstappen. Na deze vensterperiode hebben kleinverbruikers altijd de mogelijkheid om over te stappen van energieleverancier. Bij deze overstap geldt de reguliere wettelijke bepaalde opzegtermijn van maximaal 30 dagen, zoals bij elke opzegging van een energiecontract.
De overgestapte consumenten betalen bij Eneco meer dan bij Welkom Energie. Hogere tarieven zijn momenteel zichtbaar in de gehele energiemarkt. De tarieven liggen aanzienlijk hoger dan enkele maanden geleden en kleinverbruikers wiens contract bijna afloopt, zullen waarschijnlijk hogere tarieven betalen voor hun nieuwe contract. Of klanten hun voorschotbedrag kunnen wijzigen en in hoeverre ze dat kunnen doen, hangt af van de voorwaarden van de leverancier.
Erkent u dat deze failllissementen het gevolg zijn van (ideologische) politieke keuzes om van energie een markt te maken? Hoe staat u nu tegenover deze keuze? Bent u van mening dat deze keuze nog steeds de juiste was? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u zetten om energie weer publiek te maken?
De Europese Unie heeft eind jaren negentig gekozen voor een vrije energiemarkt voor elektriciteit en gas (eerste liberaliseringsrichtlijn voor energie). Ook in Nederland zijn energieleveranciers actief op een vrije markt, waarin sprake is van onderlinge concurrentie. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen helaas kunnen voorkomen. Het voordeel van een vrije markt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. De ACM houdt er toezicht op dat energieleveranciers (en netbeheerders) zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Het bericht ‘Nieuwe werkwijze Huurcommissie onrechtmatig, huurders de dupe’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe werkwijze Huurcommissie onrechtmatig, huurders de dupe»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik herken het beeld dat in het bericht wordt geschetst niet. Het toepassen van de kennelijke voorzittersuitspraak volgt uit de wet en is niet onrechtmatig. Huurders zijn juist geholpen met deze werkwijze, aangezien zij eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Bovendien zorgt de Huurcommissie ervoor dat de kwaliteit van de geschilbeslechting en de rechten van partijen geborgd zijn en blijven. Voor een toelichting op deze waarborgen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9, 12 en 13.
Hoeveel huurders en verhuurders zijn er in 2020 en 2021 uitgenodigd om te verschijnen op zitting? Hoe verschilt dit met voorgaande jaren toen de Huurcommissie de nieuwe werkwijze nog niet had geadapteerd?
In 2020 zijn in totaal in 694 zaken partijen uitgenodigd voor een zitting. In 2021 is dit tot en met oktober in 2.236 zaken gebeurd. In onderstaande tabel zijn de cijfers van de afgelopen jaren opgenomen:
Geschillen op zitting behandeld
Waarvan met partijen
2018
2.997
2.872
2019
3.575
3.329
2020
917
694
2021 (t/m oktober)
3.195
2.236
Dat de cijfers over 2020 ten opzichte van voorgaande jaren lager uitvallen, is primair een gevolg van het feit dat de Huurcommissie in 2020 door de maatregelen tegen het coronavirus tijdelijk de zittingen heeft moeten stilleggen. Het aantal zaken dat nu op zitting wordt behandeld loopt daardoor nu weer op: zo zijn in 2021, tot en met oktober, in 2.236 zaken partijen uitgenodigd voor een zitting. Een definitief beeld van 2021 is pas te geven na afloop van het jaar. Zoals ik u eerder heb toegezegd,2 zal ik uw Kamer in voorjaar 2022 een overzicht bieden van de resultaten van het actieplan.
Wat was de doorlooptijd van zaken in 2020 en 2021?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Voor zaken die in 2020 zijn afgehandeld golden de volgende gemiddelde wachttijden:
Zaaksoort
Gemiddelde wachttijd (in dagen)
Huurprijsgeschillen
134
Servicekosten
204
Huurverhoging
23
WOHV
50
Klachten (art. 4.5 Uhw)
71
Verzet
121
Totaal
97
Ik vind het belangrijk om deze cijfers te duiden, aangezien zij een vertekend beeld geven. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, zijn in 2020 veel zaken op de plank blijven liggen, omdat door de coronamaatregelen tijdelijk geen zittingen of onderzoeken ter plaatse konden worden gehouden. De zaken die in 2020 wel konden worden afgewikkeld zijn over het algemeen de minder complexe zaken. De complexe zaken uit 2020 zullen grotendeels pas in 2021 worden afgerond. Hierdoor zullen de gemiddelde wachttijden over 2021 naar verwachting hoger uitvallen. De gemiddelde wachttijden over 2021 kunnen nog niet gegeven worden, omdat deze veel fluctueren over het jaar. Dat neemt niet weg dat de gemiddelde doorlooptijden in de afgelopen jaren te lang zijn geweest. Dit is dan ook aanleiding voor het Actieplan Aanpak Achterstanden, waarmee de achterstanden worden weggewerkt en de doorlooptijden mee verkort worden.
Hoeveel zaken zijn volgens deze nieuwe werkwijze afgehandeld en hoeveel zaken zijn nog per fysieke zitting afgehandeld? Kunt u dit in een overzicht weergeven?
In 2021 is de nieuwe werkwijze volledig van start gegaan. Daarmee wordt bij elke nieuwe zaak gekeken of deze zich leent voor behandeling op zitting of een kennelijke voorzittersuitspraak. Na behandeling op zitting volgt zonder meer een commissie-uitspraak. Hierbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen fysieke zittingen of videozittingen.
Indien een voorzittersuitspraak wordt gedaan kan daartegen verzet worden aangetekend, zodat de partijen hun geschil alsnog mondeling kunnen toelichten aan een voltallige commissie. Na deze zitting volgt dan alsnog een commissie-uitspraak. Overigens kunnen partijen, als geen verzet is aangetekend binnen 3 weken na de voorzittersuitspraak, ook naar de rechter gaan binnen 8 weken na een voorzittersuitspraak.
In 2021 zijn tot en met oktober 7.722 zaken volgens de nieuwe werkwijze van een inhoudelijke voorzittersuitspraak afgehandeld. En in dit jaar zijn 3.195 zaken op een zitting behandeld (maar nog niet allemaal administratief afgewikkeld). Voor een volledig beeld van de gehouden zittingen verwijs ik naar de tabel in mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel zaken zijn per videozitting behandeld? Waarom kan tegen deze uitspraak geen verzet worden aangetekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zaken in 2020 en 2021 zijn schriftelijk in verzet gegaan na de schriftelijke uitspraak?
Naar aanleiding van het Actieplan worden er meer kennelijke inhoudelijke voorzittersuitspraken gedaan. In 2020 zijn bij kennelijke inhoudelijke voorzittersuitspraken 20% van de partijen in verzet gingen. In haar brief van 6 oktober 2021, die ik aan uw Kamer heb doorgeleid3, geeft de Huurcommissie aan dat het percentage verzetszaken bij kennelijke voorzittersuitspraken zich dit jaar heeft gestabiliseerd rond de 28%.
Is deze nieuwe werkwijze van de Huurcommissie met u geëvalueerd? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Om voor de beste resultaten te zorgen wordt de nieuwe werkwijze doorlopend geëvalueerd door de Huurcommissie, in regulier overleg met het departement. De kennelijke voorzittersuitspraken worden gecontroleerd door een auditteam en ook de uitspraken in verzetszaken worden geanalyseerd.
De uitkomsten van deze verschillende mechanismen geven aan dat de werkwijze werkt: partijen krijgen sneller uitspraak en de achterstanden worden hiermee teruggedrongen. De resultaten van deze doorlopende evaluatie worden gebruikt om de werkwijze waar mogelijk te verbeteren. Ditzelfde geldt voor de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek dat de Huurcommissie doorlopend uitvoert. De tevredenheid over de kennelijke voorzittersuitspraken vertoont een stijgende lijn.
Klopt het dat deze werkwijze is geïntroduceerd vanwege de Coronacrisis zoals u toelicht in uw brief van 2 november 2020?2 Kan men er daarom vanuit gaan dat deze maatregel van voorbijgaande aard is? Kunt u dit toelichten? Wanneer wordt deze opgeheven?
De werkwijze is al sinds 2019 in voorbereiding, met als doel om onnodige zittingen te voorkomen en de Huurcommissie verder te professionaliseren. De werkwijze is dus niet specifiek geïntroduceerd als crisismaatregel naar aanleiding van het coronavirus. Wel heeft de coronacrisis, waardoor de zittingen tijdelijk moesten worden stilgelegd, de urgentie van de maatregel benadrukt.
De mogelijkheid tot het doen van deze kennelijke voorzittersuitspraken bestond al in het huidige wettelijke kader waarin de Huurcommissie werkt. Zoals ik in mijn brief van 8 november 20205 heb toegelicht gaat het niet om een tijdelijke, maar om een blijvende werkwijze.
Verwacht u dat deze manier van handelen van de Huurcommissie de inhoudelijke oordelen van de organisatie sterker of juist zwakker maakt? Kunt u dit toelichten?
Door bij kennelijke zaken, waarbij de uitkomst duidelijk is, geen onnodige zittingen te houden, kan de organisatie deze zaken snel afhandelen. Huurders en verhuurders hebben hier voordeel van. De Huurcommissie kan zich daarnaast richten op complexe zaken die juist baat hebben bij een zitting. Dit komt de algehele kwaliteit van de geschilbeslechting ten goede. Huurders en verhuurders vragen daar ook om, zo blijkt uit de klanttevredenheidsonderzoeken van de Huurcommissie.
Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken heeft de Huurcommissie verschillende controlemechanismen ingericht om de kwaliteit van de schriftelijke voorzittersuitspraken te bewaken. Deze uitspraken worden alleen ingezet wanneer de uitkomst van het geschil duidelijk is. De Huurcommissie heeft daarvoor criteria opgesteld. Ook is een twijfelteam ingesteld voor «randgevallen», waaraan ook een zittingsvoorzitter deelneemt en geldt voor de kennelijke voorzittersuitspraken onder meer een extra collegiale toets.
Bovendien kunnen partijen tegen een schriftelijke voorzittersuitspraak zonder bijkomende kosten bij een voltallige commissie in verzet gaan, waarna de zaak opnieuw getoetst wordt. Zoals ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd,7 wordt tegen circa 28% van de kennelijke voorzittersuitspraken verzet aangetekend en wordt in circa 25% het verzet gegrond verklaard. De uitkomsten van deze verzetszaken worden geanalyseerd en gebruikt om de werkwijze verder te verbeteren.
Door de werkwijze kunnen bovendien de achterstanden worden teruggedrongen, zodat huurders en verhuurders eerder geholpen zijn. Dit zorgt voor kortere wachttijden, hogere klanttevredenheid en minder klachten. De eerste tekenen uit het doorlopende klanttevredenheidsonderzoek van de Huurcommissie stemmen dan ook positief. Bovendien is ook de snelheid van dienstverlening onderdeel van de kwaliteit daarvan. Ik ben daarom van mening dat deze nieuwe werkwijze leidt tot een verbetering van de geschilbeslechting voor alle partijen en de laagdrempeligheid van de Huurcommissie ten goede komt.
Onderschrijft u de in het artikel van de NOS genoemde argument, dat door het dalen van het budget van de Huurcommissie de initiële achterstand is opgelopen? Kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze conclusie niet. Voor de toelichting hierop verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Wat heeft de Huurcommissie gedaan met de interne kritiek van de zittingsleden die de nieuwe werkwijze «onrechtmatig» en «onhoudbaar» noemen?
Zoals ik eerder met uw Kamer heb gedeeld, is de werkwijze van de Huurcommissie tot stand gekomen na uitvoerig overleg met alle betrokkenen, te weten: de dienst, de zittingsvoorzitters, de zittingsleden, de Raad van Advies en het departement. Eind 2019 is de nieuwe werkwijze vastgesteld door het bestuur. Na interne kritiek is dit besluit heroverwogen en bij verschillende partijen advies ingewonnen, waaronder een externe begeleidingscommissie en het departement. Op basis van alle beschikbare informatie heeft de Huurcommissie een weloverwogen keuze gemaakt, die gemotiveerd aan alle partijen is gecommuniceerd. Uiteraard blijft de Huurcommissie voortdurend investeren in de kwaliteit van haar dienstverlening, onderzoeksrapporten en uitspraken. Overigens ben ik het er niet mee eens dat deze werkwijze onrechtmatig is. De bevoegdheid om kennelijke zaken, waarvan de uitkomst vaststaat, met een kennelijke voorzittersuitspraak af te doen volgt uit de wet.
Onderschrijft u de conclusie van journalistiek platform Investico dat huurders steeds minder goed terecht kunnen om binnen de afgesproken termijn een gedegen uitspraak op zitting van de Huurcommissie te krijgen?3
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat de kwaliteit vooruit of achteruit is gegaan sinds de invoering van de nieuwe werkwijze van de Huurcommissie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het fundament van de Huurcommissie van hoor en wederhoor door deze nieuwe werkwijze wordt aangetast?
De rechten van partijen, waaronder het recht op hoor en wederhoor, zijn expliciet geborgd in de werkwijze van de Huurcommissie, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9, 12 en 13 heb toegelicht. Indien partijen het niet eens zijn met de kennelijke voorzittersuitspraak, kunnen ze daartegen te allen tijde kosteloos verzet aantekenen. De zaak wordt dan alsnog door een voltallige commissie op zitting behandeld. Daarmee is hoor en wederhoor geborgd.
Vindt u dat de huidige werkwijze van de huurcommissie de rechten van de huurders voldoende waarborgt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het budget van de Huurcommissie in tien jaar tijd is gedaald van 23 naar 14 miljoen euro? Deelt u de mening dat de grote achterstanden bij de Huurcommissie deels veroorzaakt zijn door het dalende budget?
Het beeld dat de achterstanden veroorzaakt zijn door een dalend budget herken ik niet. De achterstanden van de Huurcommissie zijn voornamelijk veroorzaakt door een plotselinge stijging van de instroom van nieuwe geschillen in 2018. Hierdoor verdubbelde de werkvoorraad dat jaar. De werkvoorraad steeg in 2020 doordat als gevolg van de coronacrisis tijdelijk geen zittingen en onderzoeken ter plaatse konden worden gehouden.
Het budget van de Huurcommissie heeft deze achterstanden niet veroorzaakt. Het budget van de Huurcommissie fluctueert jaarlijks en wordt bepaald op basis van de offerte van de Huurcommissie. Het budget bestaat voor een deel uit reguliere uitgaven voor de geschilbeslechting en voor een deel uit incidentele investeringen in de bedrijfsvoering. De reguliere uitgaven worden grotendeels bepaald door de instroom van geschillen en de productieprognose voor het betreffende jaar. De incidentele investeringen betreffen projecten zoals ICT-verbeteringen, een reorganisatie en aparte projecten om de geschilbeslechting te verbeteren.
Het klopt dat het budget van de Huurcommissie in 2010 circa € 23 miljoen bedroeg en in 2020 circa € 14 miljoen. Schommelingen in het budget van de Huurcommissie zijn echter normaal: ten eerste zijn de reguliere uitgaven voor de geschilbeslechting sterk afhankelijk van de productieprognose van de Huurcommissie voor dat jaar. Ten tweede variëren de incidentele investeringen per jaar sterk en vertekenen zij het beeld rondom het budget van de Huurcommissie. Ze zijn immers eenmalig: investeringen in het werkproces die in 2010 zijn gedaan, hoeven in 2011 niet opnieuw gedaan te worden.
De budgettaire verschillen tussen de jaren 2010 en 2020 worden voornamelijk veroorzaakt door deze incidentele investeringen: in 2010 was € 5,4 miljoen nodig aan eenmalige investeringen, ten opzichte van € 0,8 miljoen in 2020. De kosten van het reguliere werkproces van geschilbeslechting verschilden tussen deze 2 jaargetallen slechts € 1,7 miljoen. Dit verschil wordt verklaard door een lagere productieprognose van het betreffende jaar en door de behaalde efficiencyslagen door de eerder gedane incidentele investeringen in het werkproces. Schommelingen in het budget zijn dus niet de oorzaak van de achterstanden van de Huurcommissie.
Bent u bereid om te onderzoeken waar recent gesloten zittingslocaties weer heropend kunnen worden en dit te combineren met een verhoging van het budget van de Huurcommissie en het aantal commissieleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit gaat vormgeven en op welke termijn?
Nee. De Huurcommissie beheert geen eigen zittingslocaties, maar huurt deze locaties in als ze nodig zijn voor de geschilbeslechting. Er zijn dan ook geen zittingslocaties gesloten. De Huurcommissie beziet doorlopend hoeveel zittingen gehouden moeten worden en welke en hoeveel locaties daarvoor nodig zijn. Ik vind het belangrijk dat de Huurcommissie flexibel is en kan inspelen op de wisselende noodzaak om bepaalde zittingslocaties te gebruiken. Daarbij speelt ook het gebruik van videozittingen een belangrijke rol.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 heb toegelicht, ontvangt de Huurcommissie de benodigde middelen voor de geschilbeslechting op basis van de jaarlijkse raming die zij maakt voor het aantal geschillen dat het komende jaar moet worden behandeld. Om de achterstanden terug te dringen, heb ik in 2021 aanvullende middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van het actieplan «Aanpak achterstanden».
Op welke manieren kunnen huurders nu collectief bezwaar maken bij de Huurcommissie, omdat bijvoorbeeld in de hele straat gebreken zijn? Ziet u mogelijkheden om deze manier van bezwaar maken uit te breiden? Kunt u dit toelichten?
Het staat huurders vrij om (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken tegelijkertijd in te dienen. De Huurcommissie kan deze verzoeken dan gevoegd behandelen. Daarnaast kunnen huurders van een woonruimte in een wooncomplex met (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken kunnen deze verzoeken collectief bij de Huurcommissie indienen.
In de praktijk geldt dat casussen onderling vaak veel verschillen en dat collectieve behandeling daarom slechts in uitzonderlijke gevallen winst biedt. Ik zie daarom geen meerwaarde om een en ander uit te breiden.
Wat vindt u van het idee om een onafhankelijk huurcheck in te voeren voor zowel huurders in de sociale als in de vrije sector zonder termijn?
Ik ben met u eens dat het belangrijk is voor huurders om inzicht te hebben in hun huurprijs. Conform motie Beckerman/Nijboer8 onderzoek ik op welke manieren het WWS-systeem inzichtelijk uitlegbaar kan worden gemaakt zodat huurders zelf ook beter zicht hebben op wat een eerlijke en rechtvaardige huur zou moeten zijn. Tegelijkertijd werk ik aan de inzichtelijkheid van aanvangshuurprijzen in het traject Transparantie huurprijzen.
De wet bepaalt dat huurders met een geliberaliseerde huurovereenkomst binnen 6 maanden na aanvang van de overeenkomst de Huurcommissie kunnen verzoeken om de aanvangshuurprijs te toetsen. Deze termijn is gekozen zodat ook huurders in de vrije sector toegang hebben tot een onafhankelijke huurcheck. Tegelijkertijd is rechtszekerheid voor verhuurders ook van belang: zij moeten weten waar ze aan toe zijn. Vanuit dit oogpunt is het niet wenselijk om deze termijn aan te passen. Overigens heb ik voor huurders die een tijdelijk contract hebben geregeld dat zij de aanvangshuurprijs kunnen laten toetsen tot zes maanden na afloop van hun tijdelijke huurovereenkomst. Indien huurders en verhuurders ook andere type geschillen willen voorleggen aan de Huurcommissie, bijvoorbeeld over de servicekosten, dan kunnen zij de mogelijkheid hiertoe in de huurovereenkomst regelen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten (op initiatief van het lid Nijboer) kunnen huurders en verhuurders met een geliberaliseerd huurcontract tevens hun geschil over de huurverhoging bij de Huurcommissie voorleggen.
Wanneer krijgen huurders uit de vrije huursector dezelfde toegang tot de Huurcommissie als huurders in de sociale sector?
In mijn antwoord op vraag 19 heb ik aangegeven welke mogelijkheden huurders en verhuurders in de vrije sector hebben om naar de Huurcommissie te gaan. Ik zie op dit moment geen wettelijke basis om partijen in de vrije sector verder toegang tot de Huurcommissie te geven. In de brief van 21 september9 heb ik aangekondigd om zogeheten botsproeven te gaan doen om te bezien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Ik heb hierbij oog voor de uitvoering en zal daarbij ook specifiek naar de rol van de Huurcommissie kijken. Ik vind het daarnaast van belang dat de Huurcommissie haar taak zorgvuldig en tijdig kan uitvoeren. Daarom werkt zij nu met het actieplan aan het terugdringen van de achterstanden, zodat huurders en verhuurders eerder hun uitspraak kunnen ontvangen. De Huurcommissie is voortvarend met het actieplan aan de slag gegaan. Zoals de Huurcommissie echter in haar brief van 6 oktober 2021 aan mijn departement aangeeft,10 is er evenwel nog veel werk te verzetten. Ik vind het daarom op dit moment niet wenselijk om de taken van de Huurcommissie sterk uit te breiden.
Bent u bereid om mogelijk te maken dat huurders die in het gelijk worden gesteld door de Huurcommissie niet alleen een huurverlaging kunnen krijgen, maar ook het afdwingbaar recht om onderhoudsgebreken aan te laten pakken?
Nee. Dit past niet bij het karakter van de Huurcommissie als buitengerechtelijke geschilbeslechter. De Huurcommissie kan in het geval van onderhoudsgebreken de huur verlagen, totdat het gebrek is verholpen. Vaak wordt met deze financiële prikkel het probleem verholpen. Indien een huurder een afdwingbare uitspraak wil, kan men hiervoor naar de rechter stappen.
Zoals ik eerder in mijn antwoord op Kamervragen over de onderhoudssituatie bij sociale huurwoningen11 heb toegelicht, hebben huurders met een gebrekkige onderhoudssituatie verschillende mogelijkheden om deze op te lossen. Naast een gang naar de Huurcommissie of de rechter kunnen zij gebreken onder voorwaarden zelf herstellen en de kosten op de verhuur verhalen op de verhuurder. Ook speelt de gemeente een rol in de handhaving op de kwaliteit van de woningen. Daarmee hebben huurders naar mijn mening voldoende mogelijkheden om onderhoud af te dwingen.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ik heb de vragen zo veel mogelijk apart beantwoord. U heeft echter verschillende vragen over dezelfde onderwerpen gesteld. Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden, heb ik deze vragen samengevoegd.
De kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
Het varend ontgassen van kankerverwekkend gif. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gedogen van varend ontgassen van giftige stoffen rondom Natura2000-gebieden en de bewoonde omgeving op het Marker-, en IJsselmeer?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Deelt u de mening dat het niet uitvoeren van de motie Laçin, zorgt voor het onnodig lang uitstoten van het kankerverwekkende benzeen door schepen?2
Laat ik voorop stellen dat ook ik het verbod op varend ontgassen snel van kracht wil laten worden. In voornoemde motie werd de regering verzocht om per 1 juli 2020 een landelijk verbod op varend ontgassen in te voeren. Door middel van een Kamerbrief van 30 april 2020 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie4. In de brief is aangegeven dat het Scheepsafvalstoffenverdrag, waarin het verbod is geregeld, bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan de in dit verdrag opgenomen verplichtingen en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Nederland heeft sinds de afgelopen jaren voortdurend druk gezet op de overige landen die nog moeten ratificeren om dit snel te doen.
Waarom kiest u ervoor om te wachten met handhaven van het ontgassingsverbod totdat andere lidstaten het Scheepsafvalstoffenverdrag hebben geratificeerd?
Op initiatief van Nederland gaat er een nationaal verbod op varend ontgassen komen op grond van internationale afspraken5, 6. Dit hebben we met andere landen afgesproken in het Scheepsafvalstoffenverdrag. Nederland is gebonden aan het verdragsrecht. Dit verdrag bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan dit verdrag en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op.
Ik kan u overigens melden dat ik recent een constructief overleg heb gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland over deze kwestie. De conclusie van dat overleg was dat we allemaal liever vandaag dan morgen een landelijk verbod op varend ontgassen willen hebben, maar dat Nederland dit niet eigenstandig kan doen. In het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart) is vastgelegd dat het verbod pas van kracht wordt als alle landen geratificeerd hebben. Dit constaterende heb ik samen de gedeputeerden afgesproken om nog dit jaar met de sector om tafel gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar een verbod, alvast het ontgassen kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Kunt u duidelijk maken welke gevolgen er voor wie zijn wanneer u besluit het verbod op ontgassen nu toch snel in te voeren? Wiens belangen staan hier voorop? Wie is er volgens u bij gebaat om het verbod niet per direct te handhaven?
Vanuit het oogpunt van volksgezondheid en milieubescherming is het van belang dat er zo snel mogelijk een landelijk verbod komt. Een nationaal verbod gebaseerd op internationale afspraken is de enige mogelijkheid om dit te regelen. Wanneer het verbod nu wordt ingevoerd, zonder onderliggende ratificatie van alle verdragspartijen dan is het verbod niet rechtsgeldig en kan er vanzelfsprekend ook niet op worden gehandhaafd. Het gevolg is dat men kan blijven ontgassen conform de regels van het ADN. Een nationaal verbod in afwachting van het afgesproken internationale verbod biedt dan ook niet de gewenste oplossing, omdat overtredingen onbestraft blijven vanwege het ontbreken van een rechtsgrond. Daarom zet ik mij in voor een snelle ratificatie om te komen tot een nationaal verbod op ontgassen en in de tussentijd ga ik samen met de provincies met de sector om tafel zitten om te kijken of de sector, in aanloop naar het verbod, alvast het ontgassen kan verminderen door gebruik te maken van de succesvol geteste ontgassingsinstallaties en/of het meer uitvoeren van eenheids- en verenigbare transporten waardoor ontgassen niet nodig is. Ook zullen we met de deelnemers uit de taskforce Varend Ontgassen gaan verkennen hoe de financiering kan plaatsvinden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen.
Kunt u overzichtelijk weergeven welke provincies per wanneer een ontgassingsverbod hebben ingesteld?
De provincies Noord-Brabant (1 januari 2015), Zuid-Holland (1 januari 2015), Utrecht (1 maart 2017), Noord-Holland (1 maart 2017), Gelderland (6 juli 2017), Flevoland (3 mei 2018) en Zeeland (1 juli 2018) hebben een verbod op varend ontgassen ingesteld in hun provinciale milieuverordening.
Kunt u tevens aangeven op welke locaties de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten momenteel toezien en handhaven op het verbod en kunt u daarbij tevens specificeren hoe vaak dit gebeurt?
Door de ILT wordt toezicht uitgeoefend op varend ontgassen op grond van de vigerende ADN regelgeving. Dit betreft vervoersregelgeving wat is gericht op het waarborgen van de externe veiligheid; de veiligheid van mensen die zich in de omgeving van de transportroutes bevinden. Daarmee kan de ILT verspreid over heel het land toezien op varend ontgassen. De ILT is hierbij wel afhankelijk van meldingen. De meeste meldingen ontvangt de ILT vanuit de omgevingsdiensten. Ontvangen meldingen zijn echter ook vaak afkomstig van eNoses (snuffelpalen) die met name langs de doorgaande vaarwegen tussen Amsterdam en Rotterdam staan opgesteld (o.a. Noordzeekanaal, Het IJ, Amsterdam-Rijnkanaal, Lek, Boven- en Beneden-Merwede, Waal, Noord, Oude Maas, Hollandsch-Diep). Soms komen er ook burgermeldingen binnen bij de omgevingsdiensten. Deze worden, indien gelieerd aan mogelijk ontgassende binnenvaart tankschepen, kenbaar gemaakt bij de ILT. Daarnaast voert de ILT jaarlijks enkele grotere handhavingsacties uit (zie antwoord vraag 10).
Hoe kan het dat de kaart met gedoogroutes van uw ministerie en de ILT niet bekend was bij de provincie Flevoland?3
De term gedoogroutes is niet correct. In het AO Maritiem van 5 juni 2019 is toegezegd om aan te geven voor welke gebieden het ontgassingsverbod geldt. Dit was nodig na de toevoeging van het begrip dichtbevolkt gebied aan het ADN Mijn voorganger heeft de Kamer hierover op 21 augustus 2019 geïnformeerd8. In bijlage 1 bij deze brief is een door de ILT opgestelde analyse gegeven van het in het ADN gebruikte begrip dichtbevolkt (zie ook de beantwoording van vraag 9). Op basis hiervan heeft de ILT invulling gegeven aan het begrip dichtbevolkt gebied. Op basis van deze bevindingen is een kaart gemaakt waarop in groen is aangegeven waar ontgassen naar de atmosfeer mogelijk is omdat de bevolkingsdichtheid daar laag is en daar voldaan kan worden aan de andere eisen die het ADN stelt.
De kaart is onderwerp van gesprek geweest in de taskforce Varend Ontgassen en is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce op 3 oktober 2019. De taskforce is in 2018 opgericht door het ministerie en de provincies. De provincies zijn in de taskforce vertegenwoordigd via IPO. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland. De kaart zoals die nu op de site van de ILT staat zijn gebruikt bij toezicht en handhaving bij de verschillende toezichtsacties die de ILT in de afgelopen jaren in samenwerking met Rijkswaterstaat en tal van omgevingsdiensten heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de ILT in april 2020 alle omgevingsdiensten aangeschreven om het thema varend ontgassen onder de aandacht te brengen.
Hoe kan het dat regionale verboden, van Flevoland en Zeeland, gesaboteerd worden met deze kaart?
Ik heb begrip voor het feit dat deze provincies door middel van een provinciaal verbod het ontgassen in hun provincies willen verbieden. Echter is een dergelijk verbod niet geldig op Rijkswateren en kan het dan ook niet als zodanig door de ILT worden gehandhaafd. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Van een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert geregeld controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op. De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Op basis van welke criteria is gekozen voor deze trajecten met gedoogroutes?
Er zijn in Nederland geen gedoogroutes. Op dit moment is er nog geen nationaal verbod op grond van het CDNI-verdrag. Dat willen we snel veranderen. Nu mag in Nederland op de alle binnenwateren varend worden ontgast indien de schipper voldoet aan de voorwaarden gesteld in het ADN. Dat wil zeggen dat er niet ontgast mag worden in of bij sluizen (en hun voorhavens), bruggen en in dichtbevolkt gebied. Om inzicht te krijgen in de dichtbevolkte gebieden langs de vaarwegen in Nederland, gebruikt de ILT een combinatie tussen netwerken van hoofdvaarwegen (bron: Vaarwegen (lijn) Rijkswaterstaat, 2019) en een bestand met de bevolkingsdichtheid (bron: Vierkantstatistieken Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Aan de kaart zijn bruggen, sluizen en kilometermarkeringen van Rijkswaterstaat toegevoegd zodat helder is op welke trajecten ontgassen wettelijk mogelijk is.
Hoeveel handhavingsacties heeft de ILT in 2020 en 2021 verricht met betrekking tot het ontgassen van gevaarlijke stoffen door schepen?
In 2020 was de intentie de inzet voort te zetten en vooral te concentreren op vergroting van de samenwerking met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat gericht op informatie-uitwisseling en een andere inzet van de drones. De COVID-19 pandemie bemoeilijkte die oorspronkelijke opzet van gecombineerde acties. Ondanks de lockdowns zijn drones ingezet voor het in beeld krijgen van mogelijke ontduikingen van varend ontgassen door in het water te ontgassen en zijn fysieke zichtinspecties uitgevoerd. Daar waar de coronamaatregelen versoepelden zijn gecombineerde acties inspecteurs/drones gehouden. Aan intensivering van de samenwerking met de toezichtpartners is via videoconferencing volop aandacht besteed ter voorbereiding op fysieke acties, evenals aan de uitwisseling van de (digitale) gegevens.
Daarnaast is aandacht geschonken aan handhavingscommunicatie en communicatie met burgers naar aanleiding van ontgassingsklachten. Zo heeft de ILT op haar website en via sociale media geïnformeerd over toezichtsacties waarbij handhavend is opgetreden en zijn meerdere journalisten aanwezig geweest bij toezichtsacties. Verder zijn beschikbare data van de samenwerkingspartners verder door de ILT geanalyseerd om een duidelijker beeld te krijgen van de effectiviteit van onder meer de e-nosenetwerken en de koppeling van gegevens. Gebleken is dat burgermeldingen in de meeste gevallen niet hebben geleid tot waargenomen overtredingen, terwijl er bij signalen van e-noses er tot op heden altijd sprake was van het ontgassen van verboden gassen en dampen.
In 2021 zijn verspreid over meerdere dagen in de maanden, maart, mei, juli en september acties uitgevoerd. In november staat nog een aantal actiedagen gepland. Ook in 2021 heeft de ILT bestuurlijk opgetreden.Door de ILT zijn in 2021 (tot nu toe) 24 incidenten/meldingen behandeld inzake varend ontgassen door tankschepen.
Hoe heeft u de handhaving van het verbod bestuurlijk georganiseerd en deelt u de mening dat hiervoor één instantie verantwoordelijk zou moeten zijn om versnipperd toezicht te voorkomen?
Vanuit de wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203). Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is voldoende op orde.
Klopt het dat er in Nederland nog steeds maar één ontgassingsinstallatie in Moerdijk is?
Naast de ontgassingsinstallatie in Moerdijk is er ook een ontgassingsinstallatie in Rotterdam waar schepen die klant zijn van deze terminal kunnen worden ontgast. Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden. Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Hoeveel tests zijn er inmiddels gedaan met ontgassingsfaciliteiten? Hoeveel van deze installaties zijn er inmiddels vergund en worden deze openbaar toegankelijk voor schippers?4
Inmiddels zijn er negen proeven uitgevoerd met vijf ontgassingsinstallaties waarbij een aantal stoffen zijn ontgast die straks onder het verbod vallen. Uit de reeks proefnemingen is gebleken dat de deelnemende installaties kunnen worden vergund. De installaties kunnen dan in opdracht van de verladers ontgassingen uitvoeren. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Doordat het nog niet verplicht is om de ladingdampen af te geven is er weinig animo om reeds van deze installaties gebruik te maken. Samen met de provincies Flevoland en Zeeland ga ik in gesprek met de sector om te bezien of men alvast van deze installaties gebruik kan maken.
Hoe staat het verder met de ontwikkeling van (mobiele) ontgassingsinstallaties en wat onderneemt u daarnaast om schippers te helpen om de afvalgassen op een schone en veilige manier te lozen?
Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Om de ontwikkeling van mobiele installaties een duw in de rug te geven zal ik samen met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland in gesprek gaan met de sector om te bezien of men, in aanloop naar een landelijk verbod, alvast gebruik kan maken van deze installaties zodat de ontgassingen naar de open lucht kunnen worden verminderd.
Bent u bereid om het water rondom de gedoogde lozingstrajecten te onderzoeken op de aanwezigheid van concentraties Zeer Zorgwekkende Stoffen?
Een dergelijk onderzoek heeft geen meerwaarde gelet op het feit dat het bekend is dat varend ontgassen belastend is voor mens en milieu. Vandaar dat Nederland zich hard heeft gemaakt voor een internationaal verbod.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van professor Geerlings die voorstelt om de opdrachtgevende eigenaren van de schadelijke scheepsladingen te laten zorgen voor de financiering van veilige verwerking van de afvalgassen?
Die gedachte is reeds verwerkt in het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag, waar het verbod op varend ontgassen onderdeel van uitmaakt. Dit verdrag is gestoeld op het principe van «de vervuiler betaalt». In het verbod is dan ook een verplichting opgenomen die bepaalt dat de verladers, die de vervoersopdracht van deze stoffen verlenen, de kosten moeten dragen van de ontgassing. Hiermee is geregeld dat deze kosten niet worden afgewenteld op de schippers die de stoffen slechts vervoeren.
Het bericht dat vergelijkbare bevingsschades ongelijk beoordeeld worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het IMG waaruit blijkt dat vergelijkbare schades ongelijk beoordeeld worden?1
Ja.
Bent u het met de heer Kortmann eens dat deze verschillen onaanvaardbaar groot zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van schade is mensenwerk en wordt uitgevoerd door vier verschillende onafhankelijke, deskundige bureaus. Enige mate van verschil in de beoordeling is daarbij onvermijdelijk. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de gecontracteerde bureaus. Wel ben ik het met de heer Kortmann, voorzitter van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, eens dat deze verschillen niet onverklaarbaar groot moeten zijn.
Ook de bureaus zelf erkennen het belang van een meer eenduidige beoordeling en overleggen daarom wekelijks met het IMG om de beoordeling van schade zo uniform mogelijk te laten zijn Adviesrapporten waar sprake is van sterke afwijkingen worden uitgebreid besproken. Ook heeft het vernieuwde beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade mede als doel de eenduidigheid van de adviezen van de expertisebureaus te vergroten. Zo zijn er op aangeven van de bureaus en met inbreng van juridische expertise meer verfijnde handvatten toegevoegd aan het beoordelingskader. In combinatie met nauwgezette monitoring door het IMG moet dit leiden tot meer eenduidige adviezen.
Wat is uw reactie op het feit dat er niet alleen verschil zit tussen verschillende bureaus, maar dat er zelfs verschil zit tussen de beoordelingen van één schade binnen één rapport? Wat zegt dit volgens u over de deskundigheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Verschillen zijn helaas niet uit te sluiten. Deze verschillen mogen echter niet onverklaarbaar groot zijn. Het IMG en de betrokken bureaus zijn zich bewust van het belang van eenduidige oordeelsvorming en werken er hard aan om onverklaarbare verschillen tegen te gaan.
Welke aanleiding was er in 2017 om de Wet Bewijsvermoeden Groningen in te voeren?
De aardbevingen in Groningen veroorzaken schade die vaak gelijksoortig is. In de periode van augustus 2012 tot eind 2015 (vóór de inwerkingtreding van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) zijn er circa 59.000 schademeldingen gedaan, waarvan in ongeveer 92% van de gevallen door de exploitant een voorstel voor schadeherstel werd gedaan. Aangezien de fysieke schade in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg bleek te zijn van bodembeweging door gaswinning, werd vermoed dat ook de overige gevallen, die naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning konden worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, is in artikel 6 177a BW een wettelijk bewijsvermoeden opgenomen voor schade die naar haar aard redelijkerwijs door het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg veroorzaakt zou kunnen zijn2.
Klopt het dat deze wet is gebaseerd op het idee dat het (wetenschappelijk) onmogelijk is om vast te stellen of schade mijnbouwgerelateerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de context van het grote aantal schademeldingen in Groningen en in de gevallen waarin niet eenduidig is aan te tonen dat bodembeweging door gaswinning de schadeoorzaak is, maar dat ook niet is uit te sluiten, biedt het wettelijk bewijsvermoeden uitkomst. De bewoner wordt ontlast in de bewijsvoering ten aanzien van het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteit. In de praktijk van de schadeafhandeling wordt bij twijfel daarover in het voordeel van de gedupeerde besloten. Dat neemt niet weg dat er ook situaties bestaan waarin er geen twijfel bestaat dat schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
Klopt het dat redenen als de groei van de stapel claims, onvrede bij Groningers, verlies van vertrouwen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de falende overheid, de rol van de NAM, maar ook de gang naar de burgerlijke rechter, die als onevenredig bezwarend werden ervaren in verband met aspecten als de advocaat, de kosten, de risico’s en de tegenpartij, ten grondslag liggen aan het ontstaan van de Wet Bewijsvermoeden Groningen, zoals Peter van Buuren presenteerde op het derde gaswinningscongres in 2019?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat is er sindsdien veranderd?
Na de introductie van het bewijsvermoeden is de schadeafhandeling in Groningen volledig op afstand geplaatst van de NAM. Daarmee is de schadeafhandeling in publieke handen gekomen om de burger te ontlasten bij de procesvoering tegen de NAM en om op onafhankelijke wijze sneller en ruimhartiger de schades af te wikkelen. In Groningen zijn er sinds begin 2018 inmiddels circa 100.000 schademeldingen voor fysieke schade door het IMG en diens voorloper (de TCMG) afgehandeld. Het IMG heeft inmiddels ruim € 734 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen voor fysieke schade.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de stapel claims kleiner is geworden en alle Groningers tevreden zijn?
Het IMG publiceert wekelijks gegevens over het aantal afgehandelde dossiers, en de tevredenheid van bewoners, op een online dashboard op zijn website. Sinds de oprichting van het IMG heeft het in twee jaar tijd circa 100.000 meldingen van fysieke schade afgehandeld en circa 100.000 aanvragen voor waardedaling beoordeeld. In de zeven jaar daarvoor keerde de NAM circa 80.000 keer een vergoeding voor fysieke schade uit en circa 6.000 keer een vergoeding voor waardedaling. Het aantal afgehandelde meldingen is dus fors gegroeid sinds het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling en het gemiddelde schadebedrag is gestegen. Ook is het aantal schademeldingen fors gestegen en wordt door het IMG steeds vaker besloten over complexe dossiers waar de schadebedragen gemiddeld hoger liggen. Het IMG streeft ernaar fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Op dit moment lukt dit nog niet voor alle meldingen. De gemiddelde doorlooptijd voor nieuwe dossiers is nu 210 dagen. De verwachting is dat de gemiddelde doorlooptijd met de introductie van de keuze voor een vaste vergoeding weer wordt verkort.
De tevredenheid over de schadeafhandeling door het IMG is over het algemeen hoog. In 2020 werd de afhandeling van meldingen voor fysieke schade en waardedaling door bewoners gemiddeld met een 7,9 beoordeeld. In de afgelopen maanden heeft het IMG in afwachting van de nieuwe werkwijze een groot aantal meldingen van fysieke schade on hold gezet, om mensen de kans te geven een beroep te doen op de vaste vergoeding. Een gevolg hiervan is dat de gemiddelde doorlooptijd van schademeldingen is gestegen. Daarnaast is het maandelijks gemiddelde tevredenheidscijfer gedaald naar een 6,5 in oktober 2021. Ik hoop dat na de start van de nieuwe werkwijze op 1 november 2021 voor nieuwe schademeldingen, en op 8 december voor eerder ontvangen meldingen, de gemiddelde doorlooptijd afneemt en de tevredenheid weer toeneemt. Ik zal dit blijven monitoren.
Waaruit blijkt dat het vertrouwen is hersteld?
Het herstel van vertrouwen is een zaak van de lange adem. Het vertrouwen in de overheid heeft, zoals de Nationale ombudsman stelt in zijn recente rapport «Verscheurd Vertrouwen», een flinke deuk opgelopen. Bewoners hebben te lang het gevoel gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid verkeerd. Met het afbouwen van de gaswinning en het in publieke handen brengen van zowel de schadeafhandeling als de versterking zijn belangrijke stappen gezet die op termijn kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen. Het kabinet is zich bewust van de opgave die hier nog resteert en zal zich blijven inzetten om alles te doen wat nodig is voor Groningen.
Is het uw prioriteit om gedupeerden schadeloos stellen of om per schade vast te stellen of deze mijnbouwgerelateerd is?
Mijn prioriteit is om ervoor te zorgen dat alle schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg vergoed wordt. Het IMG past daarbij het bewijsvermoeden toe en beoordeelt of schade redelijkerwijs kan zijn veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Indien dit het geval is, wordt aangenomen dat de schadeoorzaak inderdaad gelegen is in de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Er wordt dus niet voor elke schademelding apart een causaal verband aangetoond. Het IMG vergoedt schade op grond van de Tijdelijke wet Groningen. Met deze wet beoogt het kabinet een rechtvaardige, ruimhartige en onafhankelijke schadeafhandeling te garanderen binnen de kaders van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, waarbij er oog is voor de menselijke maat. Het IMG is als zelfstandig bestuursorgaan bevoegd om alle vormen van schade, waaronder fysieke schade, schade door waardedaling en immateriële schade, af te handelen.
Heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) dezelfde prioriteit als genoemd in vraag tien? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het IMG streeft ernaar om aanvragers zo veel mogelijk te ontzorgen, door middel van het bieden van laagdrempelige procedures met voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid en ruimhartigheid.
Bent u van mening dat de deskundigen van IMG het bewijsvermoeden juist toepassen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is onafhankelijk en bepaalt zelf binnen het wettelijk kader de werkwijze voor de afhandeling van schade. Het wettelijk bewijsvermoeden is onderdeel van dit wettelijk kader. Aan een aantal onderdelen van het bewijsvermoeden moet in de praktijk invulling gegeven worden. De invulling hiervan is aan het IMG. Dit is wettelijk zo geregeld. Het is daarom niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat het IMG hier niet zorgvuldig mee omgaat. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het IMG het bewijsvermoeden op de juiste manier toepast.
Zou het op juiste manier toepassen van het bewijsvermoeden, zeker binnen het aangewezen gebied, deskundigen overbodig kunnen maken?
Nee. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en is onafhankelijk in het bepalen van haar werkwijze in dezen. De inzet van deskundigen is onderdeel van deze werkwijze, onder andere om de omvang van de schade vast te stellen. Sinds 1 november hanteert het IMG een nieuwe werkwijze waarbij voor kleinere schades gedupeerden kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige.
Herkent u zich in het beeld dat gedupeerden, met het toepassen van het nieuwe beoordelingsschema mijnbouwschade, weer moeten bewijzen dat hun schade door de mijnbouwactiviteiten komt en dat we dus terug bij af zijn?3
Nee. Het nieuwe beoordelingskader doet geen afbreuk van het wettelijk bewijsvermoeden en is juist bedoeld om het bewijsvermoeden op een meer eenduidige wijze toe te passen. Het doel van het nieuwe beoordelingskader is namelijk om onverklaarbare verschillen in beoordelingen – met name aan de randen van het effectgebied – tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de criteria binnen dit beoordelingsschema mijnbouwschade, die het IMG sinds 1 juli 2021 hanteert en gebaseerd zijn op gegevens van de NAM, zoals bijvoorbeeld de trillingssterktes, geen bijdrage levert aan een ruimhartige schadevergoeding?
Nee. De trillingssterktes van aardbevingen worden door het KNMI gemeten. Andere gegevens die het IMG gebruikt in zijn beoordelingsschema zijn evenmin van NAM afkomstig.
Bent u tevens van mening dat de invloed die de NAM hier dus nog steeds heeft zeer slecht is voor het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft geen invloed op de werkwijze van het IMG. Het IMG gaat over zijn eigen werkwijze.
Kunt u inzichtelijk maken hoe dit nieuwe beoordelingsschema bijdraagt aan beter, ruimhartig schadeherstel en minder uitvoeringskosten?
Het IMG hanteert sinds in mei 2021 een vernieuwd beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade. De reden hiervoor was dat het IMG vaststelde dat er soms grote verschillen voorkwamen in de beoordelingen van de verschillende expertisebureaus. Deze verschillen lieten zich niet verklaren doordat een bureau gemiddeld veel grotere of kleinere panden beoordeelde of bijvoorbeeld vaker in de kern of de rand van het effectgebied van bevingen actief was. Hoewel individuele beoordelingen mensenwerk zijn en verschillen onvermijdelijk, was het IMG van mening dat de verschillen onwenselijk groot waren. Omdat de bureaus pas kort werken met het nieuwe kader, is het nog te vroeg om vast te stellen in hoeverre het nieuwe beoordelingskader bijdraagt aan kleinere verschillen tussen beoordelingen. Het nieuwe beoordelingskader had niet tot doel de uitvoeringskosten te verlagen, maar was gericht op het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de expertbeoordelingen.
De nieuwe werkwijze waarbij gedupeerden sinds 1 november kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige, kan wél leiden tot een snellere schade-afhandeling en minder uitvoeringskosten. Dit staat echter los van het nieuwe beoordelingskader.
Klopt het dat de informatie op de website van IMG, bijvoorbeeld over de mate van onafhankelijkheid van deskundigen, de afgelopen jaren regelmatig aangepast is? Zo ja, is de oude informatie nog beschikbaar zodat er goed gekeken kan worden wat er is aangepast? Zo nee, hoe verhoudt dit tussentijds oncontroleerbaar wijzigen van de inhoud van webpagina’s door IMG zich tot de uitgangspunten van het Rijksbrede programma Informatie Open op Orde, in het bijzonder tot de Rijksbreed gestelde prioriteit van toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van websites?
Het IMG communiceert open en transparant en houdt daardoor zijn website zo goed mogelijk actueel. Op een centrale plek op haar website houdt het IMG een lijst bij van alle documentatie die ziet op het werkveld van het IMG. Deze documentatie is te vinden onder het kopje «documenten» en beslaat alle relevante documenten en adviezen sinds de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, de voorloper van het IMG.5 Oude documentatie en nieuwsberichten zijn dus nog beschikbaar via de huidige website. Dit geldt ook voor de eisen die zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van deskundigen tijdens de aanbestedingsprocedure in 2018. Ook de documenten behorend bij de recent gestarte aanbesteding voor deskundigenbureaus per 2022 zijn hier te vinden. Het IMG werkt daarnaast ook aan verbetering van de toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van de website.
Wilt u uw reactie geven op de voorbeelden uit het bericht «Gedupeerden zien twijfels bevestigd: «Van de acht identieke woningen kreeg ik als enige niets»»?4
Ik begrijp goed dat de situaties die in de publicatie van RTV Noord worden beschreven voor de betreffende bewoners moeilijk te begrijpen en te accepteren zijn. Het IMG erkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt met de betrokken bureaus aan het tegengaan van onverklaarbare verschillen. Bewoners hebben het recht op een contra-expertise wanneer zij het niet eens zijn met het oordeel van de schade-expert en kunnen bezwaar aantekenen tegen een besluit van het IMG.
Gaat u gedupeerden die onvoldoende of niet gecompenseerd worden voor hun schade alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het beoordelen van schade en toekennen van schadevergoedingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg is als wettelijke taak belegd bij het IMG. Het IMG heeft als opdracht om in onafhankelijkheid rechtvaardig, ruimhartig en voortvarend alle mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning uit het Gronigenveld of de gasopslag Norg af te handelen. Het IMG is van mening dat het met de huidige werkwijzen alle schade vergoedt waar gedupeerden volgens het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht recht op hebben. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Hoeveel van de 6199 schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld, de zogenaamde «oude NAM-schades», zijn nog steeds niet volledig afgerond? Bij hoeveel van deze «oude NAM-schades» is het aanbod van de NAM door de schademelder geaccepteerd en volledig en zonder voorwaarden door de NAM uitgevoerd?
Uw Kamer is in september 2020 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, kenmerk 2020Z15483) over de stand van zaken van de afhandeling van de zogenaamde oude schadegevallen. Op 28 augustus 2020 meldde NAM dat de reguliere schadeafhandeling is afgerond. Voor enkele afgehandelde schades kunnen bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform daarover gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken wordt op wens van de bewoner het schadeherstel gekoppeld aan bouwkundig versterken. Er is nog één complexe situatie waar NAM met bewoners tracht om tot een totaaloplossing te komen. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Herkent u de zinsnede «Gezinnen moesten vechten tegen een veel machtiger overheid. Een oneerlijke strijd, waar rechtspraak niet altijd de bescherming bood die deze ouders wel verdienden», op rechtspraak.nl, bij de presentatie van het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» in het Groningendossier?5
Het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» en de conclusies zijn mij bekend. Ook de Nationale ombudsman onderstreept in zijn rapport «Verscheurd Vertrouwen» dat de rechtspositie van bewoners aandacht verdient. U ontvangt op korte termijn van de Minister van BZK en mij een schriftelijke reactie op het rapport van de Ombudsman, waarin wij ook op het aspect van rechtsbescherming in zullen gaan.
Bent u het met de conclusie eens dat onrecht in de toekomst voorkomen moet worden in vergelijkbare zaken en dat de rechtsbescherming van het individu belangrijker is dan het waarborgen van rechtseenheid en rechtszekerheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22. Vooruitlopend daarop wil ik wel al vast opmerken dat ook rechtseenheid en rechtszekerheid waarborgen zijn in een rechtsstaat en bij kunnen dragen aan rechtsbescherming. Daaraan is wederkerig dat de individuele burger beschermd moet worden indien een rigide uitleg van rechtseenheid en rechtszekerheid een inbreuk op zijn of haar bestaanszekerheid met zich brengt.
Wat gaat u doen met deze aanbeveling «om gefinancierde rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase over toeslagenzaken en andere kwesties die bestaanszekerheid betreffen, goed toegankelijk en betaalbaar te maken en te houden» uit dit rapport?6
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in alle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van BZK en mij aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen. Bij de wijziging is het uitgangspunt om de intentie van het amendement in stand te laten en het amendement uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt. Uw Kamer ontvangt binnenkort deze novelle waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand. Hiermee wordt de aanbeveling uit het aangehaalde rapport uitgevoerd.
Klopt het dat gedupeerden van de gaswinning in Groningen pas bijkomende kosten krijgen vergoed nadat er is vastgesteld dat er recht op schadevergoeding voor mijnbouwschade bestaat?
Ja. Bijkomende kosten worden vergoed wanneer het IMG een vergoeding heeft toegekend voor mijnbouwschade. Zo kent het IMG de aanvrager bij de afhandeling van fysieke schade ambtshalve (automatisch) een vergoeding toe voor het thuisblijven bij de schadeopname en de overlast van de procedure.
Voor overige bijkomende kosten, zoals schoonmaakkosten bij herstelwerkzaamheden en onder voorwaarden ook advieskosten, moeten bewoners zelf een aanvraag doen. Dit kan zowel tijdens de procedure als nadat een besluit tot schadevergoeding is ontvangen.
Bestaat de kans dat de gemaakte kosten achteraf ten laste komen van de schademelder?
Ja. Het schadetraject is echter zodanig ingericht dat de bewoners dit in principe zonder kosten kunnen doorlopen. Zo wijst het IMG aan iedere eigenaar een zaakbegeleider toe. Daarnaast kunnen eigenaren hulp krijgen, zowel in de lokale steunpunten als online en telefonisch, bijvoorbeeld bij het invullen van het schadeformulier of het opstellen van een zienswijze. Ook is kosteloos hulp beschikbaar via het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Wanneer een aanvrager ervoor kiest om, naast de beschikbare deskundigen in het proces zelf (aanvullend) advies in te schakelen, komen deze kosten in beginsel voor rekening van de aanvrager. Het IMG kan niet op voorhand zeggen of deze advieskosten worden vergoed. Daarvoor is een beoordeling van het advies en de gemaakte kosten noodzakelijk. Het IMG geeft op de website aan dat mochten bewoners dit overwegen zijn contact op moeten nemen met IMG omdat de kans bestaat dat deze kosten niet vergoed worden.
Worden alle gemaakte kosten, zoals advieskosten, juridische kosten en kosten van contra-expertise, pas achteraf ten laste gelegd aan schademelder, dus pas nadat recht op schadevergoeding is vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25 en 26.
Begrijpt u dat het gebrek aan overzicht van mogelijke secundaire kosten voor veel gedupeerden een reden is om af te zien de procedure en dus geen rechtvaardige compensatie van de schade krijgen? Wilt u hier uw visie op geven?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de werkwijze van het IMG en de onafhankelijke beoordelingen van schade-experts een rechtvaardige compensatie van gedupeerden in de weg staan. Wanneer gedupeerden zich toch niet kunnen vinden in het oordeel van de schade-expert, hebben zij het recht om gehoord te worden en om bezwaar aan te tekenen. Het IMG wijst ambtshalve of op verzoek van de bewoner bovendien een deskundige aan, die de aanvrager kan bijstaan in een eventuele bezwaarprocedure. Bewoners die er zelf niet uitkomen, of vragen hebben, kunnen verder voor gratis advies en ondersteuning terecht bij het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24 inzake gefinancierde rechtsbijstand.
Bent u, op basis van bovenstaande vragen over rechtszekerheid, alsnog bereid om het door de Kamer aangenomen amendement-Beckerman onverminderd op te nemen in de wet?7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Welke gevolgen heeft het niet meer gebruiken of het ontmantelen van de meetnetwerken die het causale verband tussen bevingen en schade hadden kunnen vaststellen, volgens u voor de schadeafhandeling?8
Het IMG heeft zijn werkwijze vastgesteld binnen de wettelijke kaders en op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen bodembeweging door mijnbouw en schade aan gebouwen. Inherent aan wetenschappelijk onderzoek is dat kritisch gekeken wordt welke onderzoeksmethoden het meest passend zijn om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Op het moment dat bleek dat het sensorennetwerk van NAM geen nieuwe inzichten meer opleverde en experts aangaven dat een dergelijk netwerk geen technische meerwaarde biedt, is dat netwerk niet voortgezet. Voor verder onderzoek worden nu andere metingen en methoden ingezet. De Kamer is over het sensorennetwerk op 16 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 737). Het in die brief aangekondigde overleg met het KNMI heeft vorig jaar plaatsgevonden, maar heeft voor mij geen aanknopingspunten opgeleverd voor nieuwe initiatieven met burgerparticipatie bij schademonitoring.
Kent u de publicatie «Verscheurd Vertrouwen» van de Nationale ombudsman van 25 oktober 2021?9
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Ombudsman dat er een speciaal bewindspersoon zou moeten komen voor Groningen, «die zegt: nu is het afgelopen en hakken we de knopen door. Geen nieuwe onderzoeken meer, geen nieuwe procedures of weer nieuwe spelregels. Een crisisorganisatie met doorzettingsmacht.»?
Ik stuur u vóór het wetgevingsoverleg over Groningen/Mijnbouw op 29 november a.s. samen met de Minister van BZK een aparte brief met een inhoudelijke reactie op het rapport van de Ombudsman.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ombudsman dat hij dezelfde aanbevelingen doet als vier jaar geleden, omdat die helaas nog steeds gelden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Bent u bereid, nu de situatie in Groningen wederom een «nationale crisis» wordt genoemd door de Ombudsman, nogmaals te kijken naar hoe eventueel een crisisaanpak ingericht kan worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Het bericht PUR-cowboys hebben vrij spel |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht PUR-cowboys hebben vrij spel?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het artikel.
Volgens het advies van de Gezondheidsraad is bij een juiste toepassing van gespoten PUR-schuim de blootstelling aan gevaarlijke stoffen zeer laag. De Gezondheidsraad acht bij juiste toepassing nadelige gezondheidseffecten voor bewoners onwaarschijnlijk. Maar dan is het natuurlijk van essentieel belang dat de isoleerders zich houden aan deze regels. Ik vind het daarom zorgelijk als bedrijven zich bij het toepassen van gespoten PUR-schuimisolatie niet zouden houden aan de regels die hiervoor in het Bouwbesluit zijn opgenomen, de veiligheidsvoorschriften van de fabrikanten en indien van toepassing de richtlijnen van de certificering. Met de evaluatie van de werkpraktijk wil ik meer inzicht krijgen hoe de regelgeving, voorschriften en private certificering in de praktijk worden toegepast. Daarna zal ik bezien welke nadere maatregelen genomen kunnen worden.
Bij wie ligt de exacte verantwoordelijkheid om zorgvuldig met dit materiaal om te gaan volgens u? Kunt u dit toelichten?
In mijn reactie op vragen van uw Commissie in het schriftelijk overleg over gespoten PUR-isolatieschuim en gezondheid die ik 5 november jl. aan u heb toegezonden, ben ik uitgebreid op dit vraagstuk in gegaan. Ik verwijs u daarom graag naar mijn antwoorden 8, 10, 11, 12, 16, 17 en 38 in het betreffende verslag.2
Heeft u zicht op het aantal meldingen waar het aanbrengen van PUR-schuim materiaal onzorgvuldig of niet goed is gebeurd? Hoeveel meldingen heeft de GGD Nederland gehad over misstanden met purschuim materialen?
Zoals het kabinet u heeft laten weten in de kabinetsreactie d.d. 30 juni 2021 op het advies van de Gezondheidsraad over PUR-schuim, is er geen volledige registratie van mensen die klachten hebben gekregen van een onjuiste toepassing van gespoten PUR-schuimisolatie.3 Voor de reactie van het kabinet op het advies van de Gezondheidsraad over de registratie van die klachten, verwijs ik naar dat Kamerstuk.
Het RIVM publiceert elke twee jaar een overzicht van milieu gerelateerde klachten die bij GGD’en zijn behandeld, waaronder klachten als gevolg van gevaarlijke stoffen uit PUR-schuim. Dit is zoals gezegd geen volledige registratie, maar de ontwikkeling van meldingen over milieugerelateerde klachten wordt door het RIVM en de GGD’en gebruikt als signaal om een toe- of afname eventueel nader te onderzoeken. Het RIVM en de GGD’en bespreken de ontwikkeling van de gegevens elke twee jaar om te beoordelen of een verandering van de aanpak op een bepaald onderwerp nodig is. Er is een expertteam beschikbaar dat wordt ingezet voor de beoordeling van individuele klachten. In de afgelopen jaren registreerde het RIVM de volgende aantallen door de GGD’en behandelde meldingen gerelateerd aan gevaarlijke stoffen uit gespoten PUR-isolatieschuim:
2011–2012
1
2013–2014
19
2015–2016
4
2017–2018
12
2019–2020
14
Wat is volgens u de reden dat de GGD in sommige gevallen adviseert om het reeds aangebrachte purschuim te laten verwijderen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet kan niets zeggen over de afwegingen bij individuele casussen, maar in het algemeen geldt dat het een van de taken van de GGD is om onderzoek te doen naar externe bronnen die de publieke gezondheid schade kunnen toebrengen, zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Als een GGD aanwijzingen heeft dat gezondheidsklachten gerelateerd zijn aan verkeerd aangebracht PUR-schuim, kan zij adviseren om dat PUR-schuim te verwijderen. De GGD zou dat ook kunnen doen vanuit een voorzorgsprincipe; als het oorzakelijk verband onduidelijk is, kan zij ter overweging geven om het zekere voor het onzekere te nemen.
Wat zijn op dit moment de controlemechanismen op het aanbrengen van purschuim? Hoe kan voorkomen worden dat bedrijven de fabrikanten de schuld geven van verkeerd geleverd materiaal en fabrikanten de bedrijven van verkeerd aanbrengen? Heeft u hiervoor suggesties?
In mijn inbreng in het schriftelijk overleg, die ik 5 november jongstleden aan u heb aangeboden, heb ik aangegeven dat een isoleerder zich moet houden aan de Europese en nationale regelgeving. De overheid houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. Daarnaast dienen bedrijven zich te houden aan de voorschriften van de fabrikant/leverancier van het PUR-schuimisolatie. Gecertificeerde isoleerders moeten zich aan de richtlijn van de certificering houden en worden hier periodiek op gecontroleerd door de certificerende instelling.
Verder geven fabrikanten/leveranciers voorlichting over de juiste toepassing van hun producten. Voor fabrikanten/leveranciers die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Polyurethaan Hardschuim-fabrikanten (NVPU) geldt de afspraak dat er alleen materiaal geleverd wordt aan gecertificeerde isoleerders.
In de evaluatie van de werkpraktijk zal ik ook aandacht besteden aan de rol van de fabrikant/leverancier in de juiste toepassing van gespoten PUR-schuimisolatie.
Hoeveel procent van de gespoten purschuimbranche is gecertificeerd? Volgens de NPVU is dit negentig procent, maar is dit te controleren?
Het cijfer van negentig procent geeft de ordegrootte aan van het deel van de omvang van gespoten PUR-isolatieschuim dat wordt toegepast door gecertificeerde bedrijven. De NVPU is tot dit cijfer gekomen op basis van eigen kennis van de markt en door gesprekken met haar leden, de certificerende instellingen en leveranciers. Ik zie het cijfer als een «expert judgement». Er is geen andere manier om te komen tot een schatting van dit cijfer, omdat een volledige registratie van bedrijven die in deze branche werkt, niet beschikbaar is.
Hoe denkt u over verplichte certificering zoals ook de brancheverenging wil? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik herhaal hier hetgeen ik heb geantwoord in het schriftelijk overleg over PUR-schuimisolatie en gezondheid van 5 november jongstleden.
Ik ben bezig met de voorbereiding van de evaluatie van de werkpraktijk, die is geadviseerd door de Gezondheidsraad en die het kabinet aan uw Kamer heeft toegezegd. De evaluatie zal naar verwachting leiden tot een voorstel voor aanpassing van beleidsmaatregelen dat ik in de zomer van 2022 aan uw Kamer aan zal bieden.
In deze evaluatie zal ik ook onderzoeken wat in dit geval de voor- en nadelen van verplichte certificering zijn. Verplichte certificering is echter niet het enige instrument dat kan worden ingezet. Met de evaluatie van de werkpraktijk wil ik meer inzicht krijgen hoe regelgeving, voorschriften en private certificering in de praktijk worden toegepast en pas daarna bezien of een verplichte certificering – naast mogelijke andere maatregelen – een oplossing kan zijn voor in de werkpraktijk geconstateerde problemen.
Hoe kan het gebruik van valse en misleidende namen, die suggereren dat het om een groen en duurzaam product gaat, worden tegengehouden? Kunt u dit toelichten? Bent u van mening dat dit bij een eventuele verplichte certificering kan worden meegenomen?
De Reclame Code Commissie is in Nederland hét orgaan om klachten te doen over misleidende reclame en informatie. In de ogen van het kabinet is er hierop geen aanvullende actie van het kabinet nodig.
Op welke manieren worden werknemers die het materiaal aanbrengen op dit moment beschermd? Is deze bescherming volgens u voldoende? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt in het Arbostelsel is dat de werkgever primair verantwoordelijk is voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden van de werknemers (hier de isoleerders). Zo dient de werkgever de risico’s op de werkplek te inventariseren, te evalueren en te beheersen (middels een Risico Inventarisatie en Evaluatie RI&E) en werknemers adequaat voor te lichten en te instrueren. Daarbij moet deze van iedere stof waaraan de isoleerder kan worden blootgesteld de gevaren bepalen, een grenswaarde vaststellen en bepalen of deze grenswaarde overschreden wordt. Als er een wettelijke grenswaarde is voor een stof, dient de werkgever ervoor te zorgen dat de blootstelling van de isoleerder niet wordt overschreden. Voor isocyanaten wordt gewerkt aan zo’n wettelijke grenswaarde.
Verder moet ook de blootstelling via de huid worden beoordeeld. Indien de blootstelling boven de grenswaarde ligt of de huidblootstelling risicovol is (volgens de RI&E) is het aan de werkgever om adequate beheersmaatregelen te nemen. Daarbij is de juiste keuze van de persoonlijke beschermingsmiddelen essentieel (zoals type ademhalingsbescherming en beschermende kleding en handschoenen), die goed moet zijn aangepast aan de stoffen waaraan de isoleerders blootgesteld worden.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad onder punt 5.4
Ten slotte houdt de Inspectie SZW toezicht op de naleving van de Arboregelgeving en heeft daarbij al bijzondere aandacht voor de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. De Inspectie SZW volgt daarom de diverse adviezen en aangekondigde onderzoeken en de initiatieven vanuit deze branche op de voet en betrekt deze bij haar risico- en informatie-gestuurd toezicht.
Hoe kan het dat, nadat de certificerende instantie SKG IKOB op de hoogte werd gesteld van het verkeerd aanbrengen van het materiaal door ThermoSolutions, niet ingreep? Of als volgens u wel werd ingegrepen, is dat in voldoende mate gebeurd?
Ik heb hierover contact gehad met SKG-IKOB. SKG-IKOB kan niet zeggen of en hoe het contact heeft gehad met ThermoSolutions omdat contact tussen SKG-IKOB en bij de instelling gecertificeerde bedrijven onder contractuele geheimhouding valt.
SKG-IKOB voert jaarlijks een bedrijfsaudit uit bij bedrijven die het heeft gecertificeerd. Daarbij wordt ook gekeken naar communicatie-uitingen. Als het bedrijf daarbij afwijkt van de richtlijn en het certificatie reglement, dan moet het bedrijf dit corrigeren om sancties zoals schorsing te voorkomen. Dus als een bedrijf de suggestie wekt te zijn gecertificeerd voor iets waarvoor het geen certificaat heeft, dan zal SKG-IKOB ingrijpen om te zorgen dat het bedrijf dit corrigeert.
Neemt u de suggesties van de Gezondheidsraad over dat er duidelijke grenswaarden moeten worden gesteld bij het gebruik van gespoten purschuim?
Zoals ik in het antwoord op vraag 9 al heb aangegeven hebben werkgevers een eigen verantwoordelijkheid in het bepalen van grenswaarden voor hun medewerkers om zo gezondheidsrisico’s te voorkomen. Voor wat betreft isocyanaten wordt inmiddels gewerkt aan een wettelijke grenswaarde, tot die tijd moeten werkgevers zelf een veilige grenswaarde bepalen. Ik heb dit uitgebreid toegelicht in mijn inbreng van 5 november jongstleden in het schriftelijk overleg over gespoten PUR-schuimisolatie (antwoorden 3, 13, 20 en 41).
Is het bestaande protocol dat onder andere door de GGD wordt gebruikt om te controleren of slachtoffers ziek zijn geworden door pur, volgens u betrouwbaar? Is het waar dat dit protocol grotendeels gefinancierd is door de purindustrie zelf? Vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik herhaal hier hetgeen ik eerder heb geantwoord op vragen hierover van uw Kamer.5 Het protocol is opgesteld door artsen van het Vumc, AMC en GGD Groningen en met betrokkenheid van diverse andere medisch deskundigen. Alle belangenorganisaties mochten input leveren die vervolgens werd beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. Ook de branche mocht dus input leveren over bijvoorbeeld het productieproces van gespoten PUR-schuim, ook die inbreng is beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. De projectgroep heeft in hoofdstuk 4 van het protocol uitvoerig beschreven op welke wijze alle betrokkenen, waaronder het Kennisplatform Gespoten PURschuim en het Ministerie van BZK, zijn geconsulteerd en op welke momenten en welke wijze zij hebben kunnen reageren op de inhoud van het protocol. Ik heb daarom geen redenen om te twijfelen aan de medische inhoud van het protocol.
De kosten van het project zijn voor de helft gefinancierd door het Ministerie van BZK en voor de helft door de branche.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Vervuild slib in de Kaliwaal. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het storten van vuiler slib in de Kaliwaal door K3-Delta, waar meer giftig PFAS in zit? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. De Kaliwaal is een (particulier) baggerdepot (stortplaats) waarin baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast, onder voorwaarden kan worden gestort. Dit depot moet beschikken over een vergunning van de provincie op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en een vergunning van Rijkswaterstaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van de Waterwet. De bevoegde gezagen zullen beoordelen of het storten van baggerspecie verontreinigd met PFAS milieuhygiënisch verantwoord is. De vergunningen hiervoor zijn nu nog in behandeling.
Ligt de hoeveelheid PFAS in het slib, waarvoor deze vergunning wordt afgegeven, onder de normen die in het tijdelijke handelingskader PFAS zijn opgenomen? Wanneer komt het definitieve handelingskader PFAS? Kunt u uw antwoord toelichten?
De baggerdepots zijn bedoeld voor baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast. Baggerspecie met PFAS-gehalten onder de toepassingswaarden van het Tijdelijk Handelingskader kan in de regel wel nuttig worden toegepast. Juist voor hogere PFAS-gehalten is er behoefte aan alternatieve oplossingen, waaronder storten. Op grond hiervan komt baggerspecie met PFAS-gehalten boven het herverontreinigingsniveau in de regel voor storten in aanmerking. Uiteraard moet dit ter plaatse milieuhygiënisch verantwoord zijn, wat aan de bevoegde gezagen is om te beoordelen.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat geven aan dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, het grondwater en de drinkwaterwinning in dit concrete geval. Voor de beoordeling van de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit en de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater, die in de watervergunning aan bod komt, wordt de methodiek gevolgd van het op grond van de wetgeving voorgeschreven Handboek Immissietoets. De beoordeling van de effecten op het grondwater is beoordeeld aan de hand van de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen zoals opgenomen in het Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie. Dit is de gangbare benadering die in het verleden ook is toegepast voor de beoordeling van het storten van baggerspecie verontreinigd met andere stoffen in dit en vergelijkbare baggerdepots.
Zoals mijn voorganger uw Kamer in juli jl. heeft laten weten, wordt het Handelingskader na het zomerreces gepubliceerd (30 015, nr. 101). Op dit moment ben ik bezig om de reacties van de stakeholders op het concept-handelingskader van een antwoord te voorzien en waar nodig het handelingskader aan te passen. Wanneer dit gereed is, stuur ik uw Kamer het handelingskader toe.
Hoe zijn de afgelopen jaren de normen geformuleerd en aangepast? Op basis waarvan worden de normen aangepast?
Er zijn geen specifieke wettelijke normen voor de beoordeling van het storten van PFAS-houdend materiaal. Er bestaat alleen een norm voor de aanwezigheid van PFOS in oppervlaktewater. Deze norm is Europeesrechtelijk bepaald en wordt door de bevoegde gezagen betrokken bij vergunningverlening.
Het handelingskader stelt geen normen. Wel zijn hier toepassingswaarden opgenomen ter invulling van de wettelijke zorgplichten voor het toepassen van grond en baggerspecie. De toepassingscategorieën en -waarden zijn sinds de publicatie van het handelingskader in juli 2019 steeds op basis van wetenschappelijk onderzoek aangepast.
Kan helder worden uiteengezet of de vergunning die de provincie hier heeft verleend, verleend moest worden binnen de bestaande regelgeving? Had de provincie de vergunning kunnen weigeren? Zo ja, op grond waarvan?
De provincie kan als bevoegd gezag voor de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag alleen weigeren als deze in strijd is met het beoordelingskader van die wet. De provincie heeft aangegeven dat de betreffende aanvraag daarmee niet in strijd is en er dus geen grond is de vergunning te weigeren.
Tegen welke landelijke regelgeving loopt het provinciebestuur aan, waardoor de stort niet geweigerd kan worden?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke risico’s voor het drinkwater dat daar vlakbij wordt opgepompt zijn er te bedenken?
Het is aan de initiatiefnemer om risico’s voor de leefomgeving, waaronder een eventuele invloed op de drinkwatervoorziening, bij een voorgenomen activiteit in beeld te brengen, samen met passende beheersmaatregelen. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om daar in het vergunningenproces een oordeel over te vellen. Ten aanzien van de winningslocaties Druten en Kerk Avezaath, ligt de Kaliwaal buiten een grondwaterbeschermingsgebied. Desondanks is getoetst aan de extra strenge eisen voor grondwaterbeschermingsgebieden. Dit om na te gaan of er ook op de lange termijn geen risico’s aanwezig zijn voor de volksgezondheid en milieu. Uit berekeningen blijkt het invloedsgebied voor het grondwater waar in de verre toekomst (pas na honderden generaties) de normen voor drinkwater mogelijk worden overschreden, zeer klein blijft. Daarmee zal er ook geen risico zijn voor mens of milieu via het grondwater.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat komen tot de conclusie dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar geval specifieke informatie omtrent de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, de bodem, het grondwater en de drinkwaterwinning
Hoe vaak en door wie wordt de bron van het drinkwater gemonitord? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Conform de drinkwaterwet is het drinkwaterbedrijf verplicht om het ongezuiverde grondwater «ruwwater» en het gezuiverde drinkwater te monitoren. Het waterbedrijf Vitens voert dit uit conform deze voorschriften. De meetfrequentie en moment van monitoring is daarbij afhankelijk van meerdere factoren zoals de omvang van de winning, eventuele omgevingsrisico’s en de parameter die gemonitord wordt.
Zijn er (inter-)nationale voorbeelden bekend waarbij giftige stoffen uit vuil slib toch door de ondoordringbare laag schone klei zijn gedrongen en zo in de bodem terecht zijn gekomen? Zo ja, waar? Wat waren de gevolgen?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waarbij dit het geval is.
Klopt het dat K3-Delta zelf de aard van de lading slib controleert? Zo ja, wie controleert dan K3-Delta?
K3-Delta heeft de verplichting om bagger die bij Kaliwaal wordt aangeboden te voorzien van een kwaliteitsverklaring. Daarin staan per stof de gehalten die zich in die bagger bevinden. Het onderliggend onderzoek wordt uitgevoerd door een daartoe erkend laboratorium. Provincie en Rijkswaterstaat zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Zie het antwoord op vraag 1.
Waar kunnen omwonenden terecht met hun vragen en zorgen? Wat gaat u doen om te zorgen dat omwonenden actief worden geïnformeerd?
Op de ontwerp vergunningen is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Onderdeel daarvan is dat omwonenden zienswijzen kunnen indienen. Ook kunnen omwonenden met vragen terecht bij het provincieloket.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer een brief gestuurd aan B&W en de gemeenteraadsleden van Druten en West Maas en Waal en bewoners in de directe omgeving van de Kaliwaal. Daarin wordt uitleg gegeven en worden contactgegevens gedeeld als aanvullende informatie gewenst is.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
Verzakte huizen aan het Stieltjeskanaal |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over mensen in kapotte huizen langs het Stieltjeskanaal, die niet weten waar ze terecht kunnen met hun schade?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Deze mensen bevinden zich in een vervelende situatie, waarbij het belangrijk is dat helder is wat hun handelingsperspectief is.
Waar kunnen gedupeerden als de mensen uit het bericht naar toe, als de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de gemeente ze niet helpen?
Om te bepalen wie aansprakelijk is voor funderingsschade is het noodzakelijk de oorzaak van de ontstane schade te kennen. De eigenaar-bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud aan zijn woning en daarmee ook de fundering. De eigenaar-bewoner staat zelf aan de lat als het bijvoorbeeld veroudering of slechte aanleg van de fundering betreft. Is de schade veroorzaakt door ingrijpen van anderen, bijvoorbeeld door mijnbouw, aanleg van infrastructuur in de omgeving of anderszins dan moeten mensen met schade zich wenden tot degene die de schade heeft veroorzaakt en hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Indien men verwacht dat deze schade het gevolg is van mijnbouw (zoutwinning of de olie- of gaswinning uit de kleine velden) dan kan men zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade2. De Commissie zal deze schade onderzoeken en eventueel een schadebedrag toekennen. Is de aanleg van infrastructuur de oorzaak, dan kunnen mensen zich wenden tot het betreffende overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor de aanleg.
Over funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling in veenweidegebieden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u eerder geïnformeerd3. De gemeente of de provincie kan een adviserende en ook ondersteunende rol spelen. Een voorbeeld hiervan is het loket dat momenteel door de gemeente Emmen wordt ingericht. Het loket registreert meldingen van inwoners met schade door bodemdaling, adviseert en is bezig om verder te onderzoeken wat er vanuit de gemeente kan worden gedaan.
Voor eigenaar-bewoners die zelf verantwoordelijk zijn voor het funderingsherstel maar onvoldoende financiële middelen hebben is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel4 ingericht door het Rijk. Dit fonds biedt een vangnet voor mensen die om uiteenlopende redenen geen lening voor funderingsherstel kunnen krijgen bij een bank. Eigenaren kunnen tot op heden gebruik maken van deze faciliteit als hun gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met het fonds.
Het door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF)5 ingestelde landelijke funderingsloket biedt ook ondersteuning en advies voor woningeigenaren die te maken krijgen met funderingsproblematiek en de aanpak daarvan.
Hoeveel mensen uit dit gebied hebben schade gemeld bij het Instituut Mijnbouwschade? Hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Ik heb dit nagevraagd bij het IMG. Het IMG heeft uit dit gebied in totaal tien meldingen ontvangen (status 4 november 2021). Acht meldingen zijn afgewezen omdat het geen mijnbouwschade betrof. Twee schademeldingen zijn nog in behandeling.
Hoe kunnen omwonenden van deze olie- en gaswinningslocaties bewijzen dat de schade door mijnbouwactiviteiten komt? Hoe kunnen ze bewijzen dat de schade ergens anders door komt?
Bewoners in buurtschap Stieltjeskanaal die vermoeden dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gas- of oliewinning uit een klein veld kunnen dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade6. De commissie zal de schademelding onderzoeken en adviseren of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van olie-en gaswinning en de gedupeerde bewoner recht heeft op een vergoeding voor die schade. Indien het mijnbouwschade betreft dan stelt de commissie in dat advies ook het schadebedrag en een vergoeding vast. Het mijnbouwbedrijf betaalt deze vergoeding vervolgens aan de bewoner.
Om te bewijzen dat de schade ergens anders door komt is onderzoek nodig. Hierbij kunnen betrokken overheden mogelijk helpen, zoals in de buurgemeente Emmen het geval is.
Wat weet u van de buurgemeente Emmen die met getroffen inwoners en organisaties op zoek ging naar de oorzaak van bodemdaling? Is daar iets uit gekomen? Zo ja, wat?
In de naburige gemeente Emmen bevinden zich ook schademeldingen. De gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben een opdracht gegeven aan Fugro om een onderzoek7 te doen naar een selectie van deze schademeldingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de schade aan de onderzochte woningen wordt veroorzaakt door bodemdaling en of verbouwingen en of bouwkundige gebreken.
De bodemdaling wordt op haar beurt veroorzaakt door een combinatie van veenoxidatie en zetting (samendrukken) van diepere lagen in de bodem. Daarbij spelen druk op de bodem (bijvoorbeeld door gewicht van bouwwerken), lage grondwaterstanden en langdurige droogte door klimaatverandering een belangrijke rol. De olie- of gaswinning aldaar heeft enkele millimeters bodemdaling veroorzaakt, maar dit kan volgens de onderzoekers niet geleid hebben tot schade.
De onderzoekers gaven ook aan, dat er bij woningen met bestaande spanning in de constructie, mede schade kan ontstaan of verergeren door trillingen als gevolg van het langsrijdende verkeer.
Krijgen de inwoners van Emmen, Zandpol, Erica en Nieuw-Amsterdam hun schade vergoed? Zo ja, op welke wijze en wie compenseert de schade?
Zoals aangegeven in antwoord 2 is een eventuele schadevergoeding per casus afhankelijk van de precieze oorzaak van de schade en of daarvoor een partij kan worden aangesproken. Mensen die het niet eens zijn met de conclusie van de aangesproken partij kunnen zich wenden tot de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat, wanneer je huis in de stutten staat en je nergens terecht kunt, dit de gezondheid van mensen aantast?
Ja, dit is een onwenselijke situatie. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in sommige gevallen een flink effect kan hebben.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van funderingsherstel ligt in beginsel bij de eigenaar van de woning of het gebouw. Gezien de problematiek is het in eerste instantie aan de lokale en regionale bestuurders om een oplossing te vinden. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de betrokken partijen. De gemeente Emmen heeft goede stappen gezet met het organiseren van onderzoek en het inrichten van het loket. Ik heb begrepen dat de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en het waterschap Hunze en Aa’s ook zijn aangehaakt. Ik juich het initiatief van deze partijen om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek toe.
De betrokken ministeries zien ook dat deze problemen op meerdere plekken in het land voorkomen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit programma zet in op kennisontwikkeling en -deling en biedt ondersteuning aan gemeenten om te komen tot een lokale aanpak. Daarnaast is er het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek, dat een funderingsloket heeft en voorlichting geeft aan eigenaar-bewoners. Ook is er het eerdergenoemde Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht voor eigenaren die financieel niet in staat zijn tot herstel. Het fonds is toegankelijk voor inwoners van de bij dat fonds aangesloten gemeenten.
Wat gaat u doen om gedupeerden te helpen?
Zie antwoord vraag 7.