Chileense en andere illegale adopties en archivering adoptiedossiers |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken |
|
Kent u de antwoorden van de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming op de vragen van het lid Van Nispen?1
Wat is de stand van zaken van het Chileense strafrechtelijk onderzoek naar verschillende gevallen van vermeende illegale adoptiepraktijken?
Geeft het verloop van dit strafrechtelijk onderzoek u vertrouwen dat de waarheid zal worden achterhaald en er recht zal worden gedaan?
Welke verantwoordelijkheid heeft u om recht te doen aan kinderen die illegaal geadopteerd zijn? Hoe geeft u daar specifiek voor de Chileense casus van de «adoptienon» vorm aan?
Bent u van plan om op enige manier aandacht te besteden aan erkenning van het leed dat illegaal geadopteerden hebben meegemaakt? Begrijpt u dat dit voor sommige illegaal geadopteerden belangrijk is?
Op welke manier worden de adoptiedossiers bewaard en zijn ze voor de geadopteerden in te zien als de vergunningstermijn van de vergunninghouder afloopt? Waarom zijn dossiers die ergens anders dan bij de vergunningverlener zijn ondergebracht, nu niet altijd (volledig) in te zien door geadopteerden? Hoe spant u zich in om dit mogelijk te maken?
Wat zou het betekenen voor de archivering, openbaarheid en inzage als de dossiers overgedragen worden aan het Nationaal Archief? Hoe garandeert u dat er voldoende middelen zijn om deze dossiers lange tijd te beheren?
Begrijpt u dat het voor geadopteerden erg gevoelig ligt wat er met hun adoptiedossier gebeurt? Bent u bereid om in samenspraak met hen een aanpak te bepalen voor het archiveren van adoptiedossiers?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over personen- en familierecht op 12 maart 2025?
Hulp bij toeslagen voor statushouders |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Financieel gat» dreigt voor statushouders nu COA geen toeslagen meer voor hen aanvraagt»?1
Kunt u beschrijven hoe het proces van overdracht van de taak om statushouders te ondersteunen bij de aanvraag van huurtoeslag is overgegaan van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar de gemeenten?
Kunt u de briefwisselingen tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)/gemeenten en het COA/ministerie over dit onderwerp aan de Kamer doen toekomen?
Is dit proces zorgvuldig verlopen?
Bent u bekend met de website van het COA waarop staat: «Aanvragen huurtoeslag en zorgtoeslag. De huurtoeslag en zorgtoeslag ontvang je via de Nederlandse belastingdienst. Het COA helpt je om je huurtoeslag aan te vragen. Neem hiervoor contact op met je contactpersoon van het COA.»?2
Is er overeenstemming en duidelijkheid bij de overheid zelf wie statushouders ondersteunt vanaf januari? Zo ja, wie is dat en hoe wordt dat gecommuniceerd?
Naar welke wijziging bij de Dienst Toeslagen verwijst het COA waardoor het ingewikkelder is geworden om toeslagen aan te vragen en hoeveel extra tijd kost het per persoon daardoor om de aanvragen te doen?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
‘Gerommel’ met versterkingsrapporten van onveilige huizen in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum |
|
Kent u het bericht «Groninger Mark krijgt versterkingsrapport voor niet-bestaande schoorsteen: «Is mijn huis wel veilig?»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Mark een conceptrapport heeft van zijn huis waarin staat dat de binnenwanden moeten worden versterkt, maar dit in het definitieve rapport ontbreekt? Hoe kan het dat in het definitieve rapport ineens de versterking van een schoorsteen wordt aanbevolen, terwijl het huis geen schoorsteen heeft?
Ik vind het enorm vervelend voor de bewoner dat het definitieve rapport een dergelijke fout bevat. In dit uitzonderlijke geval wil ik toelichting geven op de individuele situatie.
Tussen een conceptrapport en het definitieve rapport kunnen verschillen zitten. Het conceptrapport wordt namelijk gecontroleerd door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op fouten of omissies. Als deze worden geconstateerd, dan wordt het rapport teruggestuurd naar het ingenieursbureau. Het ingenieursbureau is verantwoordelijk voor de kwaliteit en inhoud van het rapport, daarmee ook voor eventuele aanpassingen.
Een onafhankelijk en gespecialiseerd ingenieursbureau stelt, op basis van een opname van de woning, een beoordelingsrapport op. In dit specifieke geval viel tijdens de controle door de NCG op dat het ingenieursbureau een versterkingsmaatregel voorstelde voor de binnenwand van de woning. In de beoordelingsrapporten van soortgelijke woningen in de omgeving stond deze maatregel niet. Daarom heeft NCG het ingenieursbureau gevraagd om te verklaren hoe ze tot deze versterkingsmaatregel kwamen en het conceptrapport teruggestuurd. Het ingenieursbureau heeft toen opnieuw berekeningen uitgevoerd en geconcludeerd dat de versterkingsmaatregel niet van toepassing is. Daarom staat deze versterkingsmaatregel niet in het definitieve rapport.
Een andere storende fout is helaas niet opgemerkt: het versterken van een niet-bestaande schoorsteen. Ik vind het uitermate vervelend dat deze fout niet is opgemerkt door het ingenieursbureau en NCG, ondanks de controlemechanismen. De fout heeft geen effect op de veiligheid van de woning. Ik begrijp ook heel goed dat een dergelijke fout tot wantrouwen leidt bij bewoners, en bij de betreffende bewoner in het bijzonder. NCG heeft hierover contact opgenomen met de betreffende bewoner en dit toegelicht tijdens een bewonersavond.
Begrijpt u dat de betrokken gedupeerde zegt: «Ze doen er alles aan om ons met een fooi af te schepen»? Wilt u voordat u deze vraag afdoet als «ik kan niet ingaan op individuele casuïstiek» overwegen dat dit een breder gedragen gevoel is onder gedupeerden? Begrijpt u voorts dat bewoners zich zorgen maken over de veiligheid van hun woning?
In het algemeen begrijp ik dat fouten in versterkingsadviezen leiden tot onzekerheid over de betrouwbaarheid van het advies en daarmee de veiligheid van de woning. Om dit gevoel weg te nemen en meer recht te doen aan de terechte behoeften van bewoners ga ik de processen meer richten op het centraal stellen van bewoners. Daarom breidt NCG bijvoorbeeld haar bewonersreis op projectbasis uit tot een bewonerscontactreis. De contactmomenten, het proces en de communicatie zelf worden daardoor aangepast op de behoefte van de bewoner.
Ik wil benadrukken dat geld geen rol speelt en dat we onveilige huizen koste wat het kost versterken.
Wie heeft de aanpassingen in het rapport gedaan?
Het ingenieursbureau, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Mag de NCG rapporten van deskundigen aanpassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Wie mogen er aanpassingen doen in deskundigenrapporten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe vaak worden versterkingsrapporten aangepast?
Die beslissing wordt genomen door het betreffende ingenieursbureau en er is vanuit NCG geen regelmaat voor aanpassingen te noemen. Een rapport kan om verschillende redenen terug worden gestuurd naar het ingenieursbureau. Bijvoorbeeld omdat er nog vragen zijn, er een bijlage mist of er nog onduidelijkheden zijn over de uitgangspunten van het rapport. Dit hoeft niet altijd te zien op de conclusie van het rapport. Ik kan niet aangeven in hoeveel gevallen het tot een aanpassing leidt, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel toetst NCG altijd of de opmerkingen of vragen afdoende zijn beantwoord.
Kunnen alle gedupeerden in de versterkingsoperatie hun conceptrapport ontvangen?
Nee, want dat zou onnodig tot onduidelijkheid en onzekerheid kunnen leiden bij bewoners als er nog fouten of omissies in het rapport zitten die aangepast moeten worden. De bewoner ontvangt daarom alleen een definitief beoordelingsrapport dat is gecontroleerd door NCG.
Wie bewaakt de kwaliteit van versterkingsrapporten? Is er externe controle op de NCG? Is er interne controle op de kwaliteit van de versterkingsrapporten binnen de NCG?
De kwaliteit van versterkingsadviezen wordt op verschillende manieren bewaakt: er zijn wettelijke eisen2 en er is interne controle van NCG en ingenieursbureaus.
NCG houdt zich aan de wettelijke veiligheidsnorm en aan de rekenmethoden waarover het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) adviseert. Beoordelingen worden voor NCG uitgevoerd door gespecialiseerde en onafhankelijke ingenieursbureaus. Zij onderzoeken of woningen veilig zijn met een rekenmethode uit de NPR 9998 of de Typologieaanpak. Ingenieursbureaus zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging op hun geleverde beoordelingen.
Naast de wettelijke eisen voert NCG kwaliteitscontroles uit op de opgeleverde rapporten. De kwaliteitscontroles zijn risicogestuurd en worden uitgevoerd door specialisten van NCG. Zij werken in de meeste situaties van grof naar fijn. Eerst wordt gecontroleerd op de belangrijkste hoofdaspecten. Bij constatering van afwijkingen wordt in meer detail gecontroleerd. Als eerdere controles daar aanleiding toe geven kan een gedetailleerde controle ook direct worden uitgevoerd. Het proces wordt onder andere op basis van het vier-ogenprincipe uitgevoerd, zodat tunnelvisie wordt voorkomen.
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie. De verwachting is dat dit onderzoek in februari wordt gepubliceerd. Ik zal dit onderzoek naar uw Kamer sturen. Ook is het mogelijk dat ACVG inhoudelijk onderzoekt of steekproeven doet en adviseert. Zo heeft NCG, met betrokkenheid van ACVG, een kwaliteitstoets op typologische beoordelingen gedaan, toen er signalen waren dat hier fouten waren gemaakt.3
Herkent u dat er al langere tijd grote zorgen zijn over de kwaliteit van de versterkingsrapporten die gedupeerden ontvangen? Herkent u dat dat ook zichtbaar is in het aantal bezwaren dat wordt ingediend? Deelt u de kritiek op de kwaliteit van rapporten en besluiten? Welke stappen heeft u gezet sinds deze zorgen aan u kenbaar zijn gemaakt? Welke stappen wilt u nog zetten?
Ik wil hierbij benadrukken dat begrijpelijke en empathische communicatie, die past bij het individu, belangrijk is. Om dit te realiseren blijft de NCG inzetten op het verbeteren van de communicatie met bewoners.
De afgelopen maanden zijn er meerdere berichten in de media verschenen over de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik vind het ontzettend vervelend als bewoners een rapport ontvangen dat fouten bevat. Bewoners moeten kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van hun rapport. Tegelijkertijd zijn fouten nooit helemaal te voorkomen. In gevallen waar er fouten in het rapport staan, gaat de NCG gezamenlijk met de bewoner op zoek naar een oplossing. Elke fout moet onderzocht en opgelost worden en leiden tot het verbeteren van het proces. De veiligheid van de bewoner staat altijd voorop.
Ik heb onlangs met een vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten gesproken over dit onderwerp en heb aangeboden om de deskundigen van het bureau en de deskundigen van de bewoners aan tafel te zetten om elkaars visie over het rapport te bespreken. Indien daar geen eenduidige conclusie uit komt, laat ik een derde onafhankelijke deskundige partij naar de zaak kijken. Gezien de aanhoudende berichten wil ik een onderzoek laten doen naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Ik zal met ACVG en NCG in overleg gaan hoe we de kwaliteit van de beoordelingsrapporten kunnen gaan controleren en welke partij dit kan gaan uitvoeren. Ik informeer uw Kamer hier voor het einde van het eerste kwartaal van dit jaar over.
Er zijn inderdaad bij NCG in 2024 meer bezwaren ingediend naar aanleiding van de beoordelingsrapporten. Tegelijkertijd heeft NCG de afgelopen jaren ook veel grotere aantallen beoordelingen laten uitvoeren. Het is voor bewoners belangrijk om te weten of hun woning veilig is. Daarom doet NCG er alles aan om bewoners zo snel mogelijk hun beoordelingsrapport te geven. Dat beoordelingsrapport moet duidelijk zijn en kloppen. Bewoners die vragen hebben over hun beoordelingsrapport kunnen terecht bij hun bewonersbegeleider. Ook kunnen ze het uitgebreide inspectierapport en de bijbehorende berekeningen van hun woning bij de NCG opvragen. Op verzoek kan het ingenieursbureau ook een toelichting geven aan de bewoner over de beoordeling. Indien een bewoner dan alsnog bedenkingen heeft over de beoordeling, kan hij eventueel in bezwaar en beroep tegen het besluit.
Door de grote hoeveelheid beoordelingen dat NCG afgelopen jaar heeft uitgevoerd, kon het in gevallen langer duren voordat er antwoord was op de vragen van bewoners. In veel gevallen gaan bewoners daarom pro-forma in bezwaar, om de bezwaartermijn niet te laten verlopen. Indien de bewoner aangeeft meer tijd nodig te hebben, gaat NCG echter ook coulant om met eventuele termijnen. Op deze manier krijgen bewoners alsnog de door hen gevraagde informatie of uitleg of kunnen ze een gesteld gebrek mee laten wegen in de besluitvorming. NCG neemt in deze fase alle tijd om samen met de bewoner naar een oplossing te zoeken.
Naar aanleiding van de ervaringen die NCG heeft opgedaan in de communicatie van de beoordelingsrapporten in 2024, gaat NCG onder andere meer persoonlijke contactmomenten creëren met bewoners tijdens het gehele versterkingsproces. Bijvoorbeeld door aan de keukentafel uitleg te geven over beoordelingen of besluiten van NCG. Of door na de versterking in gesprek te gaan over hoe het gaat in de versterkte woning en om eventuele vragen of zorgpunten te bespreken en op te lossen. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Bushoff en Beckerman.4
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat gedupeerden altijd een goed rapport krijgen over hun woning?
Zie het antwoord op vraag 10. Aanvullend zal ik NCG wijzen op het belang van een goed functionerende kwaliteitsborging, intern en bij de externe ingenieursbureaus.
Zorgen kwalitatieve tekortkomingen in de versterkingsrapporten voor vertraging in de versterkingsoperatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In september 2024 heb ik met uw Kamer de diepteanalyse naar de haalbaarheid van 2028 gedeeld.5 In de analyse besteedt NCG aandacht aan het risico dat de operatie vertraagt doordat versterkingsadviezen of beoordelingsrapporten niet tijdig beschikbaar zijn of van onvoldoende kwaliteit zijn en welke maatregelen genomen kunnen worden om deze vertraging te beperken. NCG beperkt de vertraging door bij de start van ieder project direct een ingenieursbureau te betrekken bij de uitwerking van het versterkingsrapport. Hierdoor worden eventuele kwalitatieve tekortkomingen in de meeste gevallen direct herkend en tegelijk opgelost. Dit kwartaal zal ik opnieuw kijken naar de risico’s uit de diepteanalyse en uw Kamer daarover – en de genomen maatregelen – informeren.
Naar aanleiding van het amendement Beckerman is er een regeling gekomen die gedupeerden in de versterkingsoperatie het recht geeft op een eigen deskundige, werkt deze regeling nu optimaal? Is er voldoende capaciteit? Volstaat het bedrag wat gedupeerden hiervoor kunnen krijgen?
De eigenaar van een woning kan ervoor kiezen om een bouwkundig en/of financieel adviseur in te schakelen. Een eigenaar heeft recht op 20 uur voor bouwkundig advies en 20 uur voor financieel advies. Mocht een bewoner meer uren nodig hebben, dan is dat – indien voldoende onderbouwd – mogelijk. Tot op heden zijn er ongeveer 800 aanvragen voor een onafhankelijk bouwadviseur ingediend en ongeveer 130 voor een financieel adviseur. NCG heeft geen signalen dat de capaciteit ontoereikend zou zijn of dat de beschikbare uren niet afdoende zijn. In het kader van de regeling Rechtsbijstand heeft een bewoner recht op kosteloze rechtsbijstand of mediation en in dat kader ook recht op bouwkundig en/of financieel advies.
Wanneer en hoe geeft u uitvoering aan de uitspraak van de Raad van State van oktober 2024 dat de NCG niet voldoet aan haar vergewisplicht?
Dit betreft tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Omdat dit nog onder de rechter ligt, doe ik hierover op dit moment geen inhoudelijke uitspraken.
Zie ook het eerdere antwoord op uw vraag, TK 2024–2025, 33 529, nr. 564 (vraag 8).
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ja.
De mogelijke sluiting van Gezondheidscentrum Kanaleneiland |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u de berichten gelezen over de mogelijke sluiting van het gezondheidscentrum in Kanaleneiland en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb het bericht over de mogelijke sluiting van het gezondheidscentrum in Kanaleneiland gelezen. Ik vind het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot huisartsenzorg in de buurt. Hiervoor is passende huisvesting een belangrijke randvoorwaarde. Huisvestingsproblematiek bij huisartsen en gezondheidscentra is een complex vraagstuk. Samen met betrokken landelijke partijen werk ik hard aan concrete oplossingen hiervoor. De huisarts is primair verantwoordelijk voor het vinden van geschikte huisvesting. Wanneer dit niet lukt, moet deze zo spoedig mogelijk aan de bel trekken bij de regionale huisartsenorganisatie (RHO) en zorgverzekeraar. Wanneer huisvestingsproblematiek leidt tot problemen in de continuïteit van zorg, dan heeft de zorgverzekeraar een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze heeft immers zorgplicht voor zijn verzekerden.2 Dat betekent niet dat de zorgverzekeraar het probleem alleen kan oplossen. Zeker als er sprake is van ruimtegebrek in een wijk, heeft ook de gemeente een belangrijke rol om met huisartsen en zorgverzekeraars mee te denken. De gemeente kan bijvoorbeeld eerstelijnszorg in omgevingsplannen opnemen, afspraken maken met woningbouwcorporaties over de bouw en beheer van buurtgezondheidscentra, of eerstelijnszorg opnemen in gemeentelijk vastgoedbeleid.3 Gemeenten hebben ook bevestigd dat zij de maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen om te zorgen dat in elke wijk toegang is tot eerstelijnszorg voor hun inwoners.4
Huisvestingsvraagstukken zijn veelal afhankelijk van de lokale situatie. Oplossingen kunnen alleen gevonden worden als lokale betrokken partijen goed samenwerken. Met landelijke afspraken in de handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra5 ondersteun ik lokale partijen hierbij. Het is echter niet mijn rol om mij te mengen in specifieke casuïstiek, zoals de kwestie bij het gezondheidscentrum in Kanaleneiland. Uit contacten met de betreffende partijen weet ik dat er op lokaal niveau goed samengewerkt wordt. Dat is positief. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat dit vraagstuk daarmee niet direct is opgelost.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de huisartsenpraktijk in Kanaleneiland zou verdwijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u al gezet om dit te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een vaste huisarts in de buurt, zodat de continuïteit van de huisartsenzorg gewaarborgd wordt. Als de toegankelijkheid van de huisartsenzorg in het geding komt (mede) door huisvestingsproblematiek, vind ik dat onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ondersteun ik lokale en regionale partijen bij het vinden van oplossingen door landelijke afspraken te maken.
Heeft u gesproken met de zorgverleners die bijdragen aan en de patiënten die afhankelijk zijn van de zorg van Gezondheidscentrum Kanaleneiland? Zo ja, wanneer en met wie? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van berichtgeving over deze casus heb ik het afgelopen jaar, zoals vaker gebeurt, contact gehad met de bij deze casus betrokken partijen. Ik heb verschillende partijen gesproken waaronder de betreffende huisarts, de regionale huisartsen organisatie, de zorgverzekeraar en de gemeente. Ik heb geconstateerd dat alle partijen zich actief inzetten om het gezondheidscentrum Kanaleneiland te behouden en actief op zoek zijn naar een passende oplossing.
Wat vindt u ervan dat vastgoedondernemer Urban Interest kan bepalen dat de toegankelijkheid tot zorg afneemt, vindt u dit acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit in deze situatie en in de toekomst te voorkomen?
Urban Interest draagt geen verantwoordelijkheid met betrekking tot de zorg. De huisarts sluit als zelfstandig ondernemer een huurcontract af met de verhuurder voor de betreffende locatie. In dit contract kunnen de voorwaarden voor het beëindigen van de overeenkomst worden vastgelegd. Wanneer de verhuurder, in dit geval Urban Interest, besluit de locatie een ander doel te geven en het contract te beëindigen of niet te verlengen, is het belangrijk dat de huisarts zo tijdig mogelijk in overleg treedt met de RHO, zorgverzekeraars, en gemeenten. In het faciliteren van dit contact heeft de RHO een belangrijke rol. Ik verwacht dat partijen bij huisvestingsproblematiek acteren volgens de handelingsperspectieven die landelijk zijn afgesproken in de handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra.6
Bij welke partij of instantie vindt u dat de verantwoordelijkheid ligt om te zorgen voor de toegankelijkheid van zorg door het behouden van het Gezondheidscentrum Kanaleneiland?
Als de continuïteit van zorg in het geding komt, ligt er zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 een belangrijke rol voor de zorgverzekeraar. Huisvestingsproblematiek binnen de huisartsenzorg is een complex vraagstuk en voor de oplossing is goede samenwerking tussen verschillende partijen noodzakelijk. In deze casus zijn alle benodigde partijen nauw betrokken. Ik ondersteun lokale en regionale partijen, zoals aangegeven, met landelijke afspraken die zijn opgenomen in de handreiking. De handreiking is eind 2023 opgeleverd, maar daarmee is mijn werk nog niet klaar.
Mijn rol zie ik binnen dit dossier op drie punten. Ten eerste verken ik op basis van het in mijn opdracht uitgevoerde onderzoek van PwC hoe financiële knelpunten bij huisvestingsproblematiek kunnen worden opgelost.7 Ten tweede zorg ik dat er dit voorjaar een nieuwe versie van de handreiking komt, die ook aangeeft hoe partijen financiële problematiek kunnen oplossen. Ten derde spreek ik in de gesprekken over het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord met betrokken landelijke partijen. Onderdeel van deze gesprekken is de handreiking. Met bovenstaande acties draag ik eraan bij dat huisartsen beter ondersteund en geholpen worden wanneer zij huisvestingsproblematiek ervaren. Dat wil echter niet zeggen dat alle problemen snel kunnen worden opgelost. Het blijft een complex probleem.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en de gemeenten naar elkaar blijven wijzen om dit probleem op te lossen? Welke rol ziet u weggelegd voor u als Minister hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben om te zorgen voor goede zorg in deze buurt en de daarbij behorende locatie?
Zoals aangegeven, hebben zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht de rol om te voorzien in toegankelijke huisartsenzorg voor hun eigen verzekerden. Voor toegankelijke huisartsenzorg is passende huisvesting een belangrijke randvoorwaarde. Als de toegankelijkheid in het geding komt door huisvestingsproblematiek bij huisartsen, verwacht ik dat zorgverzekeraars actief bijdragen aan het oplossen van het huisvestingsprobleem, bijvoorbeeld door het bieden van (financieel) maatwerk. De bekostiging van de huisartsenzorg biedt hier ook ruimte voor. Ik wil hierbij wel benadrukken dat dit maatwerk niet in alle gevallen betekent dat alle wensen van een huisarts ten aanzien van de huisvesting gerealiseerd kunnen worden. Het is immers ook de taak van zorgverzekeraars om te zorgen dat premiegeld zorgvuldig en doelmatig wordt uitgegeven. Ook is het belangrijk dat de zorgverzekeraar tijdig bij het vraagstuk betrokken wordt, zodat deze al vanaf het begin kan meedenken over passende oplossingen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met alle partijen om het gezondheidscentrum te behouden en over de mogelijke uitbreiding van dit centrum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heb ik contact gehad met de betrokken partijen bij deze casus. Als Minister ga ik mij niet verder in deze gesprekken mengen en ik vind het ook niet mijn rol om de Kamer over deze individuele casus te informeren. Wel ben ik altijd bereid om vanuit het ministerie met lokale partijen mee te denken of hen van informatie te voorzien. Partijen in Utrecht weten de ambtenaren van VWS ook te vinden wanneer dit nodig is.
Welk plan heeft u klaarliggen op uw ministerie zodra bekend wordt dat het gezondheidscentrum gaat sluiten en 9.000 patiënten geen toegang meer hebben tot een huisarts in de buurt?
De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de toegankelijkheid van de huisartsenzorg ligt middels de zorgplicht bij de zorgverzekeraars. Zoals aangegeven is de grootste zorgverzekeraar nauw betrokken bij het vraagstuk in Kanaleneiland. Ik heb er vertrouwen in dat partijen gezamenlijk tot een goede oplossing komen en dat de zorgverzekeraars daarbij ook verantwoordelijkheid nemen.
Kunt u onderzoeken wat de mogelijkheden zijn in dit soort situaties om huisartsenpraktijken te behouden, bijvoorbeeld door het verplicht afstoten van het pand als een eigenaar van de zorgfunctie af wil? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk om te verkennen of er mogelijkheden zijn tot het verplicht afstoten van panden, omdat de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet is overgelaten aan de gemeente. Ik vind het wel belangrijk dat gemeenten handelingsopties hebben om ervoor te zorgen dat er in elke wijk voldoende vastgoed is voor zorg. Deze handelingsopties bestaan al en staan beschreven in de Handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra.8 Hoewel dat bij bestaande bouw lastiger te realiseren is, bestaan er wel mogelijkheden.
Op welke manier bent u van plan om deze goede vorm van samenwerking – waar zorgverleners vanuit verschillende disciplines op één locatie zitten om gemakkelijk naar elkaar door te kunnen verwijzen – beter te ondersteunen zodat zorgverleners patiënten sneller en beter kunnen helpen?
Ik vind een goede onderlinge samenwerking tussen (eerstelijns)zorgverleners belangrijk ten behoeve van goede zorg voor hun patiëntenpopulatie. Dat kan in één pand, maar hoeft natuurlijk niet en dat is ook niet overal mogelijk. Zorgverleners weten elkaar vaak ook goed te vinden zonder dat zij in hetzelfde pand praktijk houden. Met de Visie eerstelijnszorg 2030 zet ik, samen met de eerstelijnspartijen, in op hechte wijkverbanden, die een sterke(re) samenwerking beoogt tussen tenminste huisartsen, wijkverpleegkundigen, apothekers en professionals uit het sociaal domein. Zij worden daarin ondersteund door regionale samenwerkingsverbanden die ze taken uit handen nemen zoals administratieve lasten en organisatorische taken. Huisvesting in één pand in de wijk kan daarbij een pré zijn, maar is geen vereiste. De afweging welke vorm van huisvesting passend en realistisch is, blijft een lokale en regionale afweging waarover zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten met elkaar het gesprek moeten voeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Dijk over een Noodplan Huisartsenpraktijken, en wanneer kunnen we de uitwerking hiervan verwachten in de Tweede Kamer en welke plannen staan hierin?
Ik ben bezig met aanvullende afspraken over huisvesting die terugkomen in de Handreiking Huisvesting 2.0. Daarnaast spreek ik met de landelijk betrokken partijen in het kader van het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. Onderdeel van deze gesprekken is de handreiking. Op die manier geef ik ook uitvoering aan de motie Dijk.
De uitspraken over het aanmerken van het spuiwater uit de stikstofkraker als dierlijke meststof |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma |
|
Is de veronderstelling juist dat de ammoniak of ammonium dat opgenomen of aanwezig is in het spuiwater van zowel de traditionele luchtwasser als de stikstofkraker uit dierlijke mest afkomstig is, derhalve dezelfde afkomst heeft en in de meststoffenregelgeving op gelijke wijze behandeld zou moeten worden?1
Is ammoniak in de stallucht anders dan ammoniak in de lucht in de stikstofkraker?
Is de veronderstelling juist dat ammoniak zoals het opgenomen is in het spuiwater van een stikstofkraker qua samenstelling hetzelfde is als ammoniak van welke andere bron dan ook, dat het zwavelzuur dat de basis vormt van spuiwater uit de stikstofkraker geen dierlijke herkomst heeft en dat het spuiwater uit de stikstofkraker daarom (juridisch) onderscheiden moet worden van de dunne en dikke fractie uit de stikstofkraker die inderdaad «waste products excreted by livestock (...), even in processed form» in de zin van de Nitraatrichtlijn (artikel 2) zijn?2
Heeft de Europese Commissie (EC) goedkeuring gegeven voor inzet van spuiwater uit luchtwassers als niet-dierlijke meststof? Zo ja, op welke titel?
Kunt u precies aangeven welke informatie u hebt gedeeld met de EC over het karakter van het spuiwater uit de stikstofkraker en waarom de EC het blijft zien als dierlijke meststof?
Gaat de EC stappen ondernemen richting Duitsland nu de Duitse werkwijze voor de classificering van dierlijke meststoffen blijkbaar niet voldoet aan de Nitraatrichtlijn, zoals deze wordt geïnterpreteerd door de EC?
Is er relevante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot het classificeren van dierlijke meststoffen beschikbaar? Zo ja, kunt u hier enig inzicht in geven?
De problemen bij het UWV |
|
Saris , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op de berichtgeving van EenVandaag en het AD?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Kunt u ervoor zorgen dat er een lijst komt van alle rapporten die de interne auditdienst van het UWV de afgelopen tien jaar heeft opgesteld en dat die openbaar gemaakt worden, hetzij door toezending aan de Kamer, hetzij door publicatie op het internet?
De Auditdienst UWV stelt kwartaal- en vanaf 2022 tertaalrapportages op, die een samenvatting bieden van de belangrijkste activiteiten en bevindingen van de Auditdienst. Deze bieden het gewenste overzicht. De bewaartermijn is zeven jaar. U ontvangt deze rapportages over de periode 2018 t/m 2024 (bijlage 2.1 t/m 2.24). De laatste tertaalrapportage van 2024 is nog niet definitief vastgesteld. Deze kan ik u later doen toekomen. In de rapportage zijn op juridische grond een aantal passages weggelakt. Dit betreft namen (of foto’s) van UWV-medewerkers, namen van leveranciers en bedrijfsgevoelige passages over IT-zaken in het kader van informatiebeveiliging. Indien gewenst kan ik de rapporten waarin minder zaken zijn weggelakt vertrouwelijk met u delen.
Kunt u ervoor zorgen dat alle rapporten van de auditdienst Rijk van de afgelopen tien jaar over het UWV op een gezamenlijke plek beschikbaar zijn? Kunt u een lijst van die rapporten bij deze vragen voegen?
Sinds 2015 stuurt de Minister van Financiën ieder half jaar per departement een overzicht met de titels van uitgebrachte rapporten en publiceert dit op rijksoverheid.nl2. Vanaf 2019 is op verzoek van uw Kamer deze lijst voorzien met een korte toelichting en een link naar het betreffende rapport, zoals door het betreffende departement actief openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl. Voor het Ministerie van SZW is dit «ADR-rapporten Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Rijksoverheid | Rijksoverheid.nl3. De overzichten met titels met rapporten van de 2e helft 2024 zijn nog niet gepubliceerd en volgen medio februari.
Er zijn rapporten die niet actief openbaar zijn gemaakt en derhalve niet op deze plek beschikbaar zijn, vanwege de volgende redenen:
Een lijst van de openbare rapporten over UWV is als bijlage 3 bijgevoegd. In de lijst zijn ook de rapporten opgenomen van andere ministeries dan het Ministerie van SZW.
Zijn er zaken in de rapporten van de interne auditdiensten die nu bekend worden en niet aan het kabinet zijn meegedeeld? Zo ja, welke zijn dat dan?
De rapporten van de interne auditdienst van UWV zien vaak in een hoge mate van detail op een veelheid van onderwerpen in de uitvoering en verantwoording van regelgeving alsmede de bedrijfsvoering. De interne auditdienst verricht zijn werk primair ten behoeve van het interne leerproces binnen UWV. Het is van groot belang dat de rapporten van een auditdienst maar ook andere signalen op waarde worden geschat en besproken. Binnen SZW is periodiek contact met de Auditdienst UWV waarin wordt doorgevraagd op bevindingen van audits.
Over de grotere risico’s en uitdagingen in de uitvoering wordt tussen SZW en UWV, ook op bestuurlijk niveau, regelmatig gesproken. De Kamer wordt onder meer via de halfjaarlijkse stand van de uitvoering hierover geïnformeerd. Indien opportuun, worden bepaalde vraagstukken die bij UWV als ook andere publieke dienstverleners spelen, ook binnen het kabinet besproken. Ik heb op dit moment geen aanwijzing dat in de in antwoord op vraag 2 genoemde stukken signalen bevatten die niet eerder zijn opgemerkt. Specifiek ten aanzien van fouten in de vaststelling van WIA-uitkeringen zijn wel signalen gemist, zoals ik eerder met uw Kamer heb gedeeld. De Algemene Rekenkamer doet op dit moment een onderzoek naar sturing, verantwoording en toezicht, waarin ook wordt bezien hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Kunt u de laatste drie jaarlijkse reviews op de auditdiensten van het UWV doen toekomen aan de Kamer?
De reviews werden op de werkzaamheden van de auditdienst UWV werden niet jaarlijks uitgevoerd. De reviews die zijn uitgevoerd over de jaren 2016 en 2018 zijn bijgevoegd als bijlage 4.
Op basis van welke informatie is besloten om geen reviews meer uit te voeren op de auditdiensten?
Het doel van de reviews was om een oordeel te geven over de toereikendheid van de uitgevoerde werkzaamheden van de interne auditdiensten. Hierbij werd getoetst of de werkzaamheden die door de interne auditdiensten zijn uitgevoerd voldoen aan de van toepassing zijnde beroepsstandaarden.
De meest recente review over de werkzaamheden van de auditdiensten, die plaatsvond middels een assurance opdracht aan de ADR over het jaar 2018, leverde geen aanvullende inzichten of toegevoegde waarde op voor de zbo’s of voor het Ministerie van SZW.
De ontwikkeling van de overige interne controle- en kwaliteitsmechanismen bij de zbo’s is verder ontwikkeld. Zo heeft UWV de Audit Adviescommissie (AAC) versterkt met een externe voorzitter en externe leden.
Binnen het Ministerie van SZW is het organisatiegerichte toezicht op UWV en de SVB vanaf 2020 verstevigd door een klein team hiervoor op te richten. Via dit team wordt op reguliere basis informatie van de interne auditdiensten verkregen4.
Kunt u een overzicht geven van de dwangsommen die het UWV de afgelopen drie jaar heeft betaald? Kunt u per jaar aangeven waarvoor dwangsommen betaald zijn en hoe hoog ze waren?
In de voortgangsbrief van 23 oktober 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de oplopende dwangsommen die UWV betaald bij niet tijdig beslissen voor de WIA. Bijgaande tabel toont de bedragen over de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 waarbij opgemerkt moet worden dat het bij 2024 om de maanden tot en met november gaat.
De bedragen zijn onderverdeeld tussen sociaal medisch beoordelen (SMZ) en andere bezwaar en beroepszaken (B&B). Bij SMZ heeft circa 60% van de dwangsommen betrekking op herbeoordelingen, 38% heeft betrekking op WIA-eindewachttijd.
Jaar
Dwangsommen SMZ
Dwangsommen B&B
Gerechtelijke dwangsommen
2021
€ 5.000.000
€ 500.000
€ 12.170
2022
€ 10.600.000
€ 1.200.000
€ 33.600
2023
€ 11.900.000
€ 3.000.000
€ 73.700
2024
€ 10.800.000
€ 7.000.000
€ 99.600
Kunt u een overzicht geven van rechterlijke uitspraken die het UWV de afgelopen drie jaar heeft verloren? Kunt u aangeven wat de inhoud was?
UWV legt in de openbare verantwoordingsinformatie (jaarverslagen, tertaalrapportages) vast wat binnen Bezwaar en Beroep het aantal beslissingen is, uitgesplitst per wet en welk percentage daarvan «gegrond» dan wel «niet gegrond», «niet ontvankelijk», «ingetrokken en overige» is. Enkele nuances hierbij zijn dat een beroep ook gegrond kan zijn op formele gronden, waarbij de materiële uitkomst hetzelfde blijft. De informatie van 2022 is vastgesteld in de bijlage kwantitatieve informatie van het UWV Jaarverslag 20225. Voor 2023 is de informatie vastgelegd in de bijlage kwantitatieve informatie van het UWV Jaarverslag 20236
Cijfers over 2024 kunnen we u bieden zodra het jaarverslag van 2024 is vastgesteld.
Kunt u een overzicht geven van rechterlijke uitspraken die het UWV niet uitvoert?
UWV hanteert als werkwijze dat rechterlijke uitspraken worden uitgevoerd. Er is geen overzicht van rechterlijke uitspraken die UWV niet uitvoert.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het bericht ‘Inspectie rekt regels voor het gedogen van geluidsoverlast bij Schiphol verder op’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie rekt regels voor het gedogen van geluidsoverlast bij Schiphol verder op»?1
Klopt het dat Schiphol wederom (na 2021) wettelijke geluidsnormen overtreedt?
Klopt het dat deze overtredingen wel zijn geconstateerd door de ILT, maar niet zijn gesanctioneerd?
Is er, ook na de uitspraak van de rechter, een gedoogbeleid, wat Schiphol impliciet of expliciet toestaat, om geluidsnormen te overtreden?
Wat is de wettelijke basis voor een gedoogbeleid voor geluidsoverlast van Schiphol?
Wat is over van de belofte aan omwonenden om hun rechtspositie en de wet te handhaven en hun gezondheid te beschermen?
Kunt u een uitgebreide en inhoudelijke reactie geven op de in het artikel geciteerde hoogleraren?
Kunt u alle correspondentie en gespreksverslagen aangaande de overschrijding van geluidsnormen en de handhaving ervan, tussen het ministerie, de ILT en Schiphol, naar de Kamer zenden?
Welke uitkomst en welke gevolgen verwacht u, als omwonenden en/of milieuorganisaties wederom een rechtszaak aanspannen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het komende commissiedebat Luchtvaart?
De grondgebondenheidseis voor melkveestallen in de Maatlat Duurzame Veehouderij |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma |
|
Heeft u kennisgenomen van de eis van volledige grondgebondenheid om als melkveebedrijf in aanmerking te kunnen komen voor de Maatlat Duurzame Veehouderij en daarachter de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil)-regelingen?1
Deelt u de zorg dat het voor veel melkveebedrijven gelet op het verlies van de derogatie en de impact daarvan op hun grondgebondenheid heel lastig zal zijn om in aanmerking te komen voor de Maatlat Duurzame Veehouderij en dat daardoor kansen voor stalvernieuwing ten behoeve van verbetering van dierenwelzijn, emissiereductie en brandveiligheid gemist worden?
Deelt u de mening dat de mate van grondgebondenheid geen directe relatie heeft met het duurzame karakter van een stalsysteem?
Hoe gaat u voorkomen dat kansen voor duurzame stalvernieuwing vanwege te strenge grondgebondenheidseisen gemist worden?
Deelt u de mening dat grondgebondenheid al voldoende gestimuleerd of op termijn afgedwongen wordt via andere beleidssporen?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de grondgebondenheidseis in de Maatlat Duurzame Veehouderij voor melkveestallen versoepeld wordt, zodat stalvernieuwing voor onder meer emissiereductie en dierenwelzijn niet onnodig geremd wordt?
De uitzichtloze situatie voor de stateloze Igor en Galina die al 17 jaar in Nederland wonen |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de situatie van Igor en Galina die al 17 jaar stateloos in Nederland verblijven?1
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van april 2024 waaruit blijkt dat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning jarenlang onterecht is afgewezen?
Vindt u het ook zeer pijnlijk om te horen dat de psychische toestand er na zoveel jaar heel slecht aan toe is?
Hoe kan het gebeuren dat er 8 maanden later nog niets gebeurd is voor deze mensen juist omdat in deze situatie een verblijfsvergunning zo lang onterecht is afgewezen?
Deelt u de mening dat deze mensen jarenlang door Nederland op inhumane wijze zijn behandeld?
Waarom worden zaken niet met prioriteit behandeld als uit uitspraken van in dit geval de Raad van State blijkt dat er jarenlang ten onrechte geen verblijfsvergunning is gegeven?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel door de IND naar deze casus zal worden gekeken? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er snel een oplossing komt voor Igor en Galina?
Kunt u aangeven hoeveel meer mensen er in een soortgelijke positie zitten?
De opkoop van campings en recreatieparken waardoor recreanten moeten wijken |
|
Sandra Beckerman |
|
Beljaarts |
|
Kent u het bericht «Vaste gasten camping De Meidoorn wacht aangezegd; ook in Sluis wijken caravans en tenten voor chalets»?1
Kent u het bericht «Staanplaatshouders Recreatiepark Westerkwartier in Niebert moeten noodgedwongen weg. «Ik kom hier al 40 jaar»»?2
Is het u bekend dat ook camping Het Vossenhol te Ermelo, camping de Eenhoorn in Schardam en camping Nieuwenhoven te Nieuwvliet zijn overgenomen en vaste recreanten weg moeten?3 4
Wat vindt u ervan dat vaste recreanten van tenminste vijf campings deze Kerstperiode te horen hebben gekregen dat ze hun geliefde recreatieplek dreigen te verliezen? Herkent u dat veel recreanten geïnvesteerd hebben en emotioneel verbonden zijn met hun camping of recreatiepark? Wat wilt u voor deze recreanten doen?
Deelt u de mening dat de overnamegolf gestopt dient te worden en recreanten, natuur en omgeving beter moeten worden beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Oktober 2023 werd er een initiatiefnota ingediend getiteld «Red de Camping» met voorstellen om recreanten, natuur en omgeving beter te beschermen tegen de overnames van campings door ketens, de Tweede Kamer steunde een motie om het kabinet te verzoeken voor eind 2024 te reageren zodat de voorstellen in de Tweede Kamer besproken kunnen worden, waarom heeft het kabinet nog steeds geen reactie gegeven op deze initiatiefnota? Wanneer kunt u uw reactie geven zodat de nota door de Tweede Kamer besproken kan worden?
Deelt u de mening dat er nu snel actie moet worden ondernomen tegen de opkoop van campings en recreatieparken waardoor betaalbaar recreatieaanbod verdwijnt?
Herkent u dat de trend om campings en recreatieparken om te bouwen tot luxe(re) vakantieparken een grote impact heeft op natuur en omgeving?
Herkent u dat meerdere van de overgenomen campings, zoals de Meidoorn en het Vossenhol, gelegen zijn bij Natura 2000-gebied? Erkent u dat de bouw van luxe vakantiehuisjes niet past op deze plekken? Herkent u dat gemeenten en provincies niet altijd eenduidig zijn in de handhaving van de wet- en regelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden wanneer er plannen zijn voor de bouw van vakantiewoningen?
Deelt u de mening dat de ombouw van campings naar luxe parken vaak wordt voorgespiegeld als economisch verstandige keuze maar dat onder andere de problemen bij private equity Europarcs hebben laten zien dat dit niet het geval is?
Wilt u in gesprek gaan met recreanten die hun vaste plek dreigen te verliezen om een beter beeld te vormen van de problematiek en wat dit met mensen doet?
Hulpmiddelen en voorzieningen voor mensen met een beperking. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over hulpmiddelen voor mensen met een beperking van 7 februari 2024?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat uw ambtsvoorganger de noodzaak erkent van snelle levering en reparaties, er nog steeds regelmatig berichten zijn van mensen die ernstig in hun leven of hun gezondheid worden belemmerd, omdat hulpmiddelen niet worden geleverd of reparaties lang op zich laten wachten?
Ik vind het vreselijk als mensen (te) lang moeten wachten op de levering of reparatie van hun hulpmiddel(en), zeker wanneer dat mensen betreft die ernstig nadeel ondervinden van deze wachttijd, bijvoorbeeld doordat zij niet meer (zelfstandig) kunnen participeren in de maatschappij. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer schreef, treedt er met name vertraging op als sprake is van een aan de cliënt aangepast complex hulpmiddel. Ook zijn onderdelen niet altijd beschikbaar. Uit navraag bij branchevereniging Firevaned blijkt dat er nog steeds sprake is van levertijden als gevolg van schaarste van onderdelen.
Firevaned geeft aan dat dit wordt versterkt door de grote diversiteit en complexiteit van hulpmiddelen. In complexe situaties kan een hulpmiddel uit onderdelen van drie tot vier fabrikanten bestaan. Ook heeft de hulpmiddelen branche nog steeds te maken met een krappe arbeidsmarkt, met name in uitvoerende beroepen zoals bij monteurs. Dit kan ook bijdragen aan langere wachttijden.
Daarnaast kan een lange duur van levering of reparatie aan communicatie tussen verschillende partijen liggen. Dit komt vaker voor bij complexe problematiek. Daarvoor heeft mijn voorganger met samenwerkingspartners het Convenant maatwerkprocedure toegang opgesteld met als doel dat cliënten met complexe op-maat-gemaakte hulpmiddelen en/of in complexe situaties zo snel mogelijk een passend hulpmiddel ontvangen. In 2025 werk ik aan het vergroten van de naleving van dit convenant. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10.
Vertegenwoordigers van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en leveranciers van hulpmiddelen geven aan dat het algemene beeld is dat de meeste hulpmiddelen binnen de gemaakte afspraken beschikbaar komen of worden gerepareerd. In individuele gevallen kan het langer duren voordat een (gerepareerd) hulpmiddel beschikbaar komt.
Is er een goed beeld van de wachttijden? Zo nee, bent u bereid om dit te monitoren?
De branchevereniging Firevaned geeft aan dat leveranciers zicht hebben op de wachttijden voor levering en reparaties van hulpmiddelen. Deze informatie delen zij met de opdrachtgever, op basis van gemaakte afspraken. Daarnaast is in het Landelijk normenkader hulpmiddelen opgenomen dat de gemeente afspraken maakt over de wacht- en levertijden in de overeenkomsten met de leveranciers en daar ook op stuurt. En dat de gemeente en/of de leverancier de cliënt proactief op de hoogte houdt van diens aanvraag en/of levering van het hulpmiddel, zodat deze informatie ook inzichtelijk is voor de cliënt zelf.2
Ik vind het niet nodig om, naast de afspraken die veldpartijen maken over het in beeld brengen van wachttijden, een monitor op te zetten. Wel ben ik bereid om te bekijken of algemene ontwikkelingen met betrekking tot de (ervaren) problematiek rond wachttijden een plek kunnen krijgen in de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Hier informeer ik uw Kamer voor het zomerreces over.
Deelt u de mening dat het dagenlang moeten wachten op reparaties in tegenspraak is met het VN-verdrag Handicap, onder meer artikel 9, 19, 20, 29 en 30?
Het belang van het naleven en het implementeren van het VN-verdrag Handicap, waaronder de door u genoemde artikelen, onderschrijf ik. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en toegang tot eventuele hulpmiddelen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Ik vertrouw erop dat gemeenten en aanbieders zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking die afhankelijk zijn van hulpmiddelen zo snel mogelijk geholpen worden, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen doen in de samenleving.
Bent u bereid om in de stelselwetten, waar u in de vorige antwoorden naar verwijst, afspraken op te nemen over wettelijke termijnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om in de stelselwetten (Wmo, Zvw en Wlz) afspraken op te nemen over wettelijke termijnen. Het is aan veldpartijen om daar gezamenlijk afspraken over te maken en deze na te komen.
Bij het verstrekken van hulpmiddelen vanuit de Wmo geldt dat het aan gemeenten is om passende afspraken te maken met leveranciers over de service aan hulpmiddelen, ook specifiek voor de maatwerkvoorzieningen. In het Landelijk normenkader hulpmiddelen is opgenomen dat de gemeente afspraken maakt over de wacht- en levertijden in de overeenkomsten met de leveranciers en daar ook op stuurt.
Het is aan zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat een Zvw-verzekerde altijd kan beschikken over een geschikt hulpmiddel. Tevens hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, die al wettelijk is vastgelegd.3 Om hieraan te voldoen maken zorgverzekeraars onder andere afspraken over de toegang en bereikbaarheid van hulpmiddelenzorg met gecontracteerde zorgverleners en maken ze overeenkomsten met leveranciers van hulpmiddelen. Dit omvat ook afspraken over eventuele reserve en vervangende hulpmiddelen.
Daarnaast kunnen hulpmiddelen ook vanuit de Wlz verstrekt worden. Dit geldt voor cliënten met een Wlz-indicatie die verblijven in een zorginstelling. Zorgkantoren maken afspraken met leveranciers van mobiliteitshulpmiddelen. Het Protocol Mobiliteitshulpmiddelen Wlz maakt deel uit van dit contract. Dit protocol omvat onder andere de levertijden van hulpmiddelen. Voor andere individuele hulpmiddelen (zoals incontinentiemateriaal) sluiten zorgkantoren ook contracten met leveranciers. Inhoudelijk sluiten zij hierbij aan bij de contracten die zorgverzekeraars afsluiten. Tevens is in de Wlz vastgelegd dat zorgkantoren én Wlz-uitvoerders een zorgplicht hebben.4
Waar kunnen mensen naar toe op het moment dat de verantwoordelijke gemeente, het zorgkantoor of de verzekeraar niet voldoet aan de domeinspecifieke afspraken of de zorgplicht?
Voor de Wmo geldt dat cliënten contact op kunnen nemen met het sociaal wijkteam of het Wmo- of zorgloket van hun gemeente. Daarnaast is het mogelijk om een klacht in te dienen bij de gemeente. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. Voor de Zvw geldt dat een verzekerde contact kan opnemen met de desbetreffende zorgverzekeraar wanneer diegene het hulpmiddel niet (tijdig) ontvangt. Zo nodig kan de verzekerde ook een klacht indienen bij de zorgverzekeraar. Voor de Wlz geldt dat de zorginstelling het zorgkantoor kan verzoeken om te bemiddelen wanneer de hulpmiddelenleverancier niet tijdig levert.
Als zorgverzekeraars of zorgkantoren in gebreke blijven, dan kan er een melding gedaan worden bij de NZa. De NZa heeft hier een meldpunt voor ingericht.5 Specifiek voor de Zvw geldt dat een verzekerde ook contact op kan nemen met de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en daar, zo nodig, een klacht in kan dienen. Tot slot kunnen cliënten terecht bij de Nationale ombudsman met een klacht over een overheidsinstelling of organisatie die een overheidstaak uitvoert.
Wie controleert of gemeenten, zorgkantoren en verzekeraars zich houden aan de afspraken? Is er ook een toezichthoudende instantie die kan handhaven en deze partijen op hun verantwoordelijkheden wijst als die niet worden nagekomen?
Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college op een passende manier invulling geeft aan de verplichtingen die gemeenten hebben in het kader van de Wmo. De NZa houdt toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Op welke manier heeft uw ambtsvoorganger de signalen doorgegeven aan gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars en wat is daar vervolgens mee gedaan?
De signalen over wachttijden zijn doorgegeven aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG heeft vervolgens een aantal keer overlegd met branchevereniging Firevaned over mogelijke oplossingen. Maar, doordat een groot deel van de problematiek zit in de schaarste van onderdelen en krapte op de arbeidsmarkt is deze problematiek niet makkelijk te verhelpen.
Er is contact geweest met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de wachttijden van reparaties van hulpmiddelen. ZN gaf aan dat in de overeenkomsten die zorgverzekeraars afsluiten met hulpmiddelenleveranciers, onder andere afspraken worden opgenomen over reparaties, vervangende hulpmiddelen en hulpmiddelen die van levensbelang zijn.
Vanuit de zorgkantoren wordt aangegeven de signalen over te lange wachttijden bij reparaties niet te herkennen. Hulpmiddelen in de Wlz worden enkel verstrekt aan cliënten die verblijven in zorginstellingen. Doordat cliënten gezamenlijk op één locatie woonachtig zijn, zijn leveranciers beter gefaciliteerd om tijdig onderhoud en reparaties, dus op grotere schaal en efficiënt, uit te voeren. De zorgkantoren geven aan de performance van de leveranciers te blijven monitoren en waar nodig, mede op basis van signalen vanuit de zorginstelling, hierover het gesprek met de leverancier aan te gaan.
Is er inmiddels een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen om, indien nodig, tijdelijk vervangende hulpmiddelen te leveren?
Naar aanleiding van uw eerdere Kamervragen heb ik het signaal over de behoefte voor een hulpmiddelenpoule onder de aandacht gebracht bij zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren. Daarbij wil ik vermelden dat in de Wlz bijna alle zorgkantoren al jarenlang samenwerken door mobiliteitshulpmiddelen (zoals rolstoelen en aangepaste fietsen) te verstrekken vanuit enkele regionale depots, waarbij de nadruk ligt op herverstrekking.
Verder geldt voor de huidige praktijk het volgende: Firevaned geeft aan dat bij lang durende reparaties van hulpmiddelen, er wordt gezocht naar een passend vervangend hulpmiddel, om cliënten zo mobiel mogelijk te houden. De VNG geeft aan dat in de contracten met leveranciers is opgenomen dat een cliënt een vervangend hulpmiddel krijgt als die hiervan afhankelijk is. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars voor dergelijke gevallen afspraken maken met de gecontracteerde aanbieders.
Hebben inmiddels alle gemeenten de convenanten die zijn voortgekomen uit de Verbeteragenda Hulpmiddelen ondertekend? Zo nee, bent u bereid om dit opnieuw onder de aandacht te brengen bij de desbetreffende gemeenten?
Op 20 december 2024 heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Implementatie Verbeteragenda Hulpmiddelen» aangeboden.6 Van de aan het onderzoek deelnemende gemeenten geeft een meerderheid aan te handelen volgens het Convenant maatwerkprocedure toegang (63 procent) en het Convenant meeverhuizen (83 procent), maar slechts een derde tot de helft heeft deze convenanten ondertekend. De onderzoekers doen verschillende aanbevelingen om de naleving van de convenanten te vergroten en knelpunten bij gemeenten voor het ondertekenen van de convenanten weg te nemen. Ik vind het belangrijk dat er opvolging wordt gegeven aan deze aanbevelingen en dat de betrokken partijen zich hiervoor inzetten. Ik ga daarom in gesprek met Firevaned en de VNG voor de uitvoering van de aanbevelingen en zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Wat kunt u nog meer doen om op korte termijn te zorgen dat mensen die lang moeten wachten op een hulpmiddel, geholpen worden?
De problematiek rondom wachttijden voor hulpmiddelen is helaas niet eenvoudig op te lossen. In het geval van arbeidstekorten en schaarste van onderdelen zoeken leveranciers onder andere de samenwerking met fabrikanten nadrukkelijker op om dit op te lossen, bijvoorbeeld door meer in te zetten op standaardisatie van onderdelen. Daarnaast kan de inzet van een casemanager vanuit de leverancier en/of gemeente waar nodig en mogelijk helpen bij het vinden van een alternatieve oplossing voor mensen die lang moeten wachten op een hulpmiddel. Tot slot zet ik in 2025 in op het verbeteren van de naleving van de Verbeteragenda Hulpmiddelen. Dat doe ik door de producten uit de Verbeteragenda, waar mogelijk, te koppelen met de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Daarnaast ga ik in gesprek met Firevaned en de VNG over de uitvoering van de aanbevelingen uit het bij antwoord 10 beschreven onderzoeksrapport.
De Bijzonder Beheer Barometer van PwC |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Beljaarts |
|
Bent u bekend met de Bijzonder Beheer Barometer van PwC?1
Hoe gaat u ervoor zorgen dat winkelstraten levendig blijven, terwijl er een gezonde prikkel behouden blijft voor bedrijven om in te spelen op veranderingen?
Deelt u de mening dat in dit kader een voortzetting van de Impulsaanpak Winkelgebieden zou helpen? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze regeling behouden blijft?
Deelt u de constatering in de PwC barometer dat deze laatste eis voor grote bedrijven vaak niet uitvoerbaar is, omdat grote bedrijven dan vaak tot overeenstemming moeten komen met soms wel honderden schuldeisers?
Deelt u de mening dat deze eis van de Belastingdienst temeer onuitvoerbaar is voor bedrijven omdat het informeren van vele schuldeisers de onrust onder schuldeisers kan aanwakkeren en daarom de financiële situatie van het anders levensvatbare bedrijf verder kan doen laten verslechteren?
Indien bevestigend beantwoord bij vraag 3 en 4, ziet u reden tot aanpassing van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA), waarin deze eis van de Belastingdienst wordt geregeld?
Deelt u de constatering uit de PwC barometer dat deze eis al snel resulteert in een hogere betalingsverplichting over die twaalf maanden dan zonder sanering, waardoor deze eis van de Belastingdienst eveneens onuitvoerbaar is voor veel bedrijven? Zo ja, ziet u reden tot aanpassing van deze voorwaarde van de Belastingdienst?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 20 februari 2025, zodat de beantwoording kan worden betrokken bij het commissiedebat Belastingdienst?
Het vrijkomen van tetrafluorethyleen door een leidingbreuk bij Chemours |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de oorzaak van de leidingbreuk?1
Chemours heeft op 6 januari aan het bevoegd gezag melding gedaan van een ongewoon voorval. Het bevoegd gezag voor Chemours is de Provincie Zuid-Holland. De uitvoering van de daaruit voortvloeiende taken rond vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zijn belegd bij de DCMR. Bij het bevoegd gezag is opgevraagd welke informatie nu beschikbaar is.
Er is geen sprake van een leidingbreuk. In de FEP-fabriek is ongeveer 45 kilogram van de stof tetrafluorethyleen (TFE) in gasvorm vrijgekomen doordat een breekplaat in een leiding is doorgebroken bij, zoals het nu lijkt, normale procescondities. Een breekplaat in een procesinstallatie is bedoeld om te beschermen tegen over- of onderdruk en wordt ingezet om bij een te hoge of te lage druk een opening te forceren. Op deze manier wordt een ongewenste druk in het proces verholpen zodat gevaarlijke situaties of schade vermeden of beperkt worden.
Het doorbreken van een breekplaat moet gezien worden als de directe oorzaak van het incident. Hiermee is er nog geen inzicht in de onderliggende oorzaken van het ongewone voorval. Dit vergt een diepgaander analyse die nu nog niet beschikbaar is.
Welke gevolgen zal het vrijkomen van deze pfas-stof hebben op de gezondheid van omwonenden?
Op basis van de hoeveelheid vrijgekomen stof, de hoogte van vrijkomen, de heersende windrichting en windsnelheid heeft DCMR vastgesteld dat het onwaarschijnlijk is dat de emissie buiten de terreingrens een risicovolle blootstelling heeft veroorzaakt. Overigens voldoet TFE niet aan de definitie van een PFAS-verbinding, maar het is wel een zeer zorgwekkende stof.
Welke gevolgen zal het vrijkomen van deze pfas-stof hebben op de kwaliteit van het oppervlakte- en bodemwater en het milieu in Dordrecht?
Geen. Deze stof is in gasvorm vrijgekomen.
Is de gezondheid van een medewerker getroffen door de leidingbreuk?
Voor zover op dit moment bekend bij de DCMR en de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn medewerkers niet getroffen bij het vrijkomen van TFE.
Welke stappen gaat u nemen om dit soort lekkages en milieuvervuiling te voorkomen?
Het bevoegd gezag ziet toe op de wijze waarop een bedrijf dat een melding van een ongewoon voorval heeft gedaan vervolgacties onderneemt. Het in werking treden van een veiligheidsvoorziening (zoals in dit geval een breekplaat) is in bepaalde gevallen noodzakelijk omdat hiermee mogelijk een zwaarder voorval is te voorkomen. Wel is het noodzakelijk de onderliggende oorzaken van het aanspreken van deze voorziening te onderzoeken en indien nodig correctieve maatregelen te treffen om dit in de toekomst te voorkomen. Dit is de verantwoordelijkheid van het bedrijf. DCMR ziet hierop toe.
Daarnaast is Chemours een Seveso-inrichting en moet naast het treffen van de nodige veiligheidsvoorzieningen onder andere een veiligheidsbeheersysteem hebben ter uitvoering van het interne preventiebeleid. Evaluatie en leren van incidenten is daar onderdeel van. De DCMR ziet hier samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie en de andere Seveso toezichthouders op toe.
Zijn er strafrechtelijke consequenties verbonden aan deze lekkage?
Bij het bevoegd gezag zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat er sprake is van overtreding van de wet- en regelgeving.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Chemours betaalt voor het opruimen van deze vervuiling?
Er is geen sprake van het opruimen van een vervuiling. Bij het incident is een gasvormige stof vrijgekomen die zich via de lucht verdund in de omgeving heeft verspreid.
Het artikel 'Rechter wijst meer dan ? 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire' |
|
Wingelaar , Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , Sandra Palmen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechter wijst meer dan € 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire» uit het Financieel Dagblad?1
Kunt u op deze uitspraak reflecteren? Lukt het om ernstig gedupeerden tijdig en goed te helpen?
Hoeveel verzoeken tot aanvullende vergoedingen zijn er ingediend bij de Commissie Werkelijk Schade? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgehandeld? Hoe lang is op dit moment de wachttijd bij de Commissie Werkelijke Schade?
In hoeveel gevallen adviseerde de Commissie Werkelijke Schade een aanvullende vergoeding?
In hoeveel gevallen nam de Dienst Toeslagen dit advies over? In hoeveel gevallen niet?
Hoeveel bezwaren zijn er gemaakt tegen de overgenomen adviezen van de Dienst Toeslagen?
Hoeveel bezwaren zijn toegekend en hoeveel niet?
Wat zijn de gronden van bezwaar?
Welke beroepsgronden worden aangevoerd?
Hoeveel lopende rechtszaken zijn er op dit moment nog in het toeslagenschandaal? Kunt u een uitsplitsing maken van het soort zaken dat speelt, zoals te laat beslissen of het niet verschaffen van de volledige dossiers?
Kunt u een uitsplitsing geven van de dwangsommen en schadevergoedingen die zijn uitbetaald in 2024? Om hoeveel zaken gaat het en om hoeveel geld gaat het?
Hoeveel verwacht u in 2025 te moeten uitbetalen? Wat vindt u daarvan?
Is het herstelproces op dit moment beheersbaar?
Kunt u aangeven bij welke andere overheidsdiensten er forse rechterlijke dwangsommen en schadevergoedingen worden betaald en wat daarvan de ontwikkeling is over de afgelopen drie jaar? Kunt u in ieder geval daarbij ingaan op de IND, het UWV en de Belastingdienst?
Kunt u deze vragen een dag voor het debat over de parlementaire enquête fraudebeleid en dienstverlening beantwoorden? Kunt u, indien vraag 14 op die dag niet geheel precies is beantwoord, wel alvast een indicatie geven van de feiten die u dan bekend zijn?
Het bericht 'Openbare agenda's van bewindslieden geven te weinig inzicht in hun lobbywerk' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u het ermee eens dat het accuraat en transparant openstellen van uw agenda van groot belang is, omdat het voor mensen in Nederland inzicht geeft in uw activiteiten als Minister en omdat het laat zien op welke wijze uw werk wordt beïnvloed door de mensen met wie u (niet) spreekt?1
Klopt uw online agenda wat betreft afspraken met externen in de weken sinds uw aantreden als Minister? Zo nee, waarom niet?
Waarom ontbreekt de agenda van de weken 29, 30, 31, 44 en 48?
Klopt het dat er in de weken 49, 45, 36 en 34 geen enkele afspraak buiten het departement of de Tweede Kamer of met een persoon of organisatie buiten uw eigen organisatie was? Zo nee, waarom staan deze niet in de agenda?
Klopt het dat u de afgelopen tijd, ondanks de druk op Ter Apel, slechts zes burgemeesters persoonlijk hebt gesproken (afgezien van een burgemeestersbijeenkomst in Putten)? Zo nee, waarom staat dit niet in de openbare agenda? Zo ja, waarom heeft u in de beantwoording van Kamervragen en in debatten steeds geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel burgemeesters u heeft gesproken?
Klopt het dat u geen kennismaking of ander gesprek heeft gehad met de volgende uitvoeringsorganisaties, ketenpartners en adviesorganen die van belang zijn voor migratie, asiel, opvang en terugkeer (graag individueel beantwoorden)? Zo nee, waarom staat dit niet in uw agenda en kunt u aangeven op welk moment dit gesprek wel heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft u hen (nog) niet gesproken, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Het bericht ‘Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie»1?
In hoeverre verwacht u dat de nu al stijgende aantallen patiënten die noodgedwongen in een ziekenhuis moeten overnachten, verder zullen stijgen, met het oog op de dubbele vergrijzing2? Kunt u dat met cijfers aangeven?
Hoe staan deze cijfers in verhouding tot de afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA)? Wat is de verwachting van de impact van het IZA op de in het artikel genoemde problemen, zowel in kwaliteit als in cijfers?
Deelt u de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen eigenlijk altijd risicovol is en dat deze zoveel mogelijk moeten worden voorkomen? Zo ja, op welke manier wordt dit nu effectief aangepakt? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre blijft het voorkomen van deze onnodige ziekenhuisopnames bij ouderen onderdeel van het aanvullend zorg en welzijnsakkoord? Wordt deze doelstelling ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg waar momenteel aan gewerkt wordt?
Wat zijn de te verwachten effecten van de maatregelen aangekondigd in de brief over de versterking van de eerstelijnszorg3 op het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames van ouderen? Kunt u dat met cijfers aangeven?
Kunt u een overzicht geven van regionale samenwerkingsafspraken over gezondheidsbevordering voor ouderen met valrisico zoals opgenomen in het IZA? Wat is de verwachting van de (kwantitatieve) effecten van deze afspraken? Welke andere preventieafspraken zijn in regio’s gemaakt?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de IZA-doelstelling dat in 2025 20% minder ouderen met een kwetsbare gezondheid onnodig opgenomen worden op de spoedeisende hulp (SEH)? Deelt u de mening dat het bericht over de spoedeisende hulp laat zien dat deze doelstelling nog wel heel ver weg lijkt?
In hoeverre worden patiënten met meerdere aandoeningen (multimorbide) meegenomen in de akkoorden? Wat voor effect heeft het «nogmaals onder de aandacht van de relevantie IZA-partijen brengen van de noodzaak voor goede organisatie rond de multimorbide patiënt' gehad, zoals u antwoordde op eerdere vragen van het lid Tielen4?
Hoeveel initiatieven zijn gericht op het vinden van de juiste plek voor een patiënt zodat deze niet hoeft te worden opgenomen, zoals Het Regionaal Transferpunt Salland, het Zorgplein-Gooi en het Centraal Aanmeldpunt Verplaatsingen in Zeeland? Wat doet u om ervoor te zorgen dat er in het hele land (meer) gebruik wordt gemaakt van al bestaande samenwerkingen?
Wat doen zorginstellingen en organisaties momenteel om te leren van bestaande initiatieven gericht op samenwerking binnen en buiten het ziekenhuis, zoals de Intensieve Samenwerking Afdeling van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, het GEM-team in het Tergooi MC, de Herstelkliniek van Pantein en Spaarnelabs? Is dat wat u betreft voldoende? Zo ja, hoe is dat te zien in de voortgang op IZA-doelstellingen? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat zorginstellingen meer gebruik maken van elkaars ervaringen?
Bent u bereid om zelf meer daadkracht te tonen jegens alle zorginstellingen om te voorkomen dat overal opnieuw geprobeerd wordt het wiel uit te vinden en er meer arbeidskracht wordt besteed aan praten en overleggen dan aan effectieve uitvoering? Zo ja, op welke termijn is daar effect van te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'VNG: ‘BZK tovert op papier miljardenkorting weg’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel «VNG: «BZK tovert op papier miljardenkorting weg»» in Binnenlands Bestuur?1
Waarom staat er in de genoemde Kamerbrief over de financiële positie van gemeenten en provincies niets over de miljardenkorting op het gemeentefonds?
Wat vindt u ervan dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) oordeelt dat, vanwege het niet noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, de Kamer ten onrechte wordt voorgehouden dat het wel meevalt met de financiële positie van gemeenten?
Deelt u deze opvatting van de VNG? Zo nee, waarom niet?
Zou u willen reageren op het contrast, van het ontbreken van het noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, met het feit dat het Centraal Planbureau (CPB) de miljardenkorting wel noemt en inschat dat de terugval aan inkomsten vanaf 2026 voor gemeenten en provincies samen op 4,9 miljard euro uitkomt?
Deelt u de opvatting van de VNG dat u als fondsbeheerder van het gemeentefonds in de Kamerbrief had moeten ingaan op deze miljardenkorting? Zo nee, waarom niet?
Zou u zich willen vergewissen van de inhoudelijke kritiek van de VNG op de nieuwe normeringssystematiek en daarbij op elk van de argumenten willen ingaan?
Waarom wordt er in de Kamerbrief niet ingegaan op het financieringsresultaat?
Deelt u de opvatting van de VNG dat het financieringsresultaat wel in de Kamerbrief had moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting van de VNG dat het niet klopt dat gemeenten structureel geld overhouden omdat het positief exploitatieresultaat over 2023 vooral te maken heeft met incidentele meevallers en zeer fragiel is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting van de VNG dat het terugdraaien van de extra bezuiniging op de jeugdzorg in de praktijk geen verbetering betekent voor de financiële positie van gemeenten, omdat het hier een exercitie in de papieren werkelijkheid betreft? Zo nee, waarom niet?
Zou u willen reflecteren op het feit dat gemeenten decentrale taken namens de rijksoverheid uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze kosten te beheersen?
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat het kabinet niet voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, derde lid van de Gemeentewet, waarin het kader voor de financiële verhoudingen tussen overheden is vastgelegd, en staat dat het Rijk moet aangeven hoe decentrale overheden financiële gevolgen moeten dekken die voortvloeien uit beleidsvoornemens van het Rijk (artikel 2 Financiële-verhoudingswet) en ook is opgenomen dat waar sprake is van medebewindstaken, het Rijk de kosten die ten laste van gemeenten komen aan hen dient te vergoeden (artikel 108, derde lid gemeentewet)?
Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien de genoemde tekorten bij gemeenten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
Zou u de voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van de resolutie «VNG-inzet richting nieuwe kabinet», waar 97,19 procent van de leden mee heeft ingestemd?
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat de gemeenten hebben aangekondigd dat gemeenten zich genoodzaakt voelen om met ondersteuning van de VNG een juridische procedure te starten tegen het Rijk als het kabinet de gemaakte afspraken over de vergoeding van de kosten met betrekking tot de uitvoering van de jeugdwet in de Voorjaarsnota niet volledig nakomt?
Het bericht ‘Agent kan voortaan ook eed zweren op Allah of andere god’. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agent kan voortaan ook eed zweren op Allah of andere god»?1
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd dat in aanvulling op het onderhandelingsakkoord ook de eedsaflegging bij de politie aangepast zou gaan worden? Vindt u ook dat dergelijke keuzes, gelet op het feit dat het blijkens de nota van toelichting een principiële wijziging betreft en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent andere verwachtingen heeft gewekt, voorafgaand expliciet aan de Kamer voorgelegd zouden moeten worden?2
Wat is uw reactie op het feit dat bovengenoemde wijziging in strijd is met hetgeen uitdrukkelijk door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is benoemd, namelijk dat op het punt van religie geen wijzigingen beoogd worden in de bekrachtingsformulieren?3 Onderkent u dat het alleen al daarom discutabel is om deze wijziging op deze manier toch door te voeren?
Deelt u de mening dat de opstelling van de politie opvallend is ten opzichte van andere overheidswerkgevers en dat het onwenselijk is dat iedere overheidsorganisatie op nationaal niveau er een eigen formule op nahoudt? Waarom zou de positie van de politie op dit punt zo uniek zijn dat afwijking van andere nationale instanties en de rijksoverheid noodzakelijk zou zijn?
Waarom heeft u gekozen voor een dergelijke verstrekkende aanpassing, gelet op het feit dat u in de nota van toelichting onderkent dat de eed van de politie moet aansluiten bij de formulieren van de rijksoverheid en Defensie? Waarom heeft u er niet voor gekozen om de constructie van artikel 7 van de Regeling ambtseed burgerambtenaren Defensie over te nemen in plaats van de onbepaalde, risicovolle wijziging dat ieder zelf een invulling kan kiezen?
Waarom heeft u zich niet veel uitvoeriger rekenschap gegeven van de achtergronden en dilemma’s bij de eedsaflegging, waarbij tot op heden bewust sprake is van een zekere terughoudendheid om eedsformules aan te passen teneinde de eed herkenbaar te houden?
Welke kaders hanteert u voor de uitwerking die betrokkenen zelf geven aan de religieuze eedsaflegging, onder andere met het oog op de waardigheid en geldigheid van de eed? Gaat de politie uit van een lijst van overtuigingen, zoals bijvoorbeeld uit de formulieren van de provincies te distilleren valt? Hoe voorkomt u dat straks situaties ontstaan waarbij de politie bijvoorbeeld moet gaan beoordelen of een beroep op het pastafarisme geldig is, zoals in de jurisprudentie reeds aan de orde is geweest?4
Internationale carbon credits |
|
Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat er tijdens de internationale klimaatconferentie in Bakoe, de COP29, is bereikt en afgesproken t.a.v. de normen voor koolstofkredieten onder Artikel 6.4 van het Klimaatakkoord van Parijs? Op welke manier versterkt deze afspraak de internationale koolstofmarkten?
Op COP29 is een akkoord bereikt over samenwerking via internationale koolstofmarkten, op basis van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs. Met dit besluit zijn de laatste regels afgerond, zodat een wereldwijde, VN-gereguleerde markt in werking kan treden. Twee vormen van internationale samenwerking via internationale koolstofmarkten staan centraal binnen artikel 6:
De nieuwe besluiten omvatten onder andere een raamwerk voor transparantie voor samenwerking tussen landen onder artikel 6.2 en nieuwe kwaliteitsstandaarden voor koolstofkredieten onder artikel 6.4.
Er zijn twee standaarden aangenomen voor artikel 6.4. De standaarden voor emissieverwijderingsprojecten gaan onder andere over passende monitoring, rapportage, accounting, het aanpakken van reversals (wat er gebeurt als de gerealiseerde emissieverwijdering door bewuste actie of overmacht teniet wordt gedaan), het vermijden van lekkage en het vermijden van andere negatieve gevolgen voor het milieu en de maatschappij, waaronder waarborgen voor mensenrechten. Daarnaast zijn standaarden aangenomen voor de ontwikkeling en beoordeling van artikel 6.4 methodologieën (dus criteria waaraan rekenmethoden voor mitigatie moeten voldoen).
De EU heeft zich succesvol ingezet om vooruitgang te bereiken op het gebied van kwaliteit, transparantie vooraf en verantwoording achteraf. Deze afspraken moeten er onder andere voor zorgen dat de internationale handel effectief wordt gemonitord, de kwaliteit wordt gewaarborgd en dubbeltelling wordt voorkomen, zodat vertrouwen in deze internationale koolstofmarkten kan ontstaan. Vertrouwen is van groot belang om het potentieel van deze markten ten volste te benutten.
Op welke wijze kunnen deze afspraken over, en het gebruik maken van internationale koolstofmarkten het beperken van klimaatverandering wereldwijd goedkoper maken en daarmee de klimaattransitie bespoedigen, zoals in de verklaring van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) staat; «These agreements will help countries deliver their climate plans more quickly and cheaply, and make faster progress in halving global emissions this decade, as required by science»?1
Koolstofmarkten bieden de mogelijkheid om mitigatie te realiseren waar het meeste potentieel is en waar mitigatie relatief kosten-efficiënt is. Dit is een manier om de mondiale klimaattransitie te versnellen.
Waar robuuste en ambitieuze koolstofmarkten worden geïmplementeerd, kunnen ze daarnaast ook de klimaattransitie versnellen door gedrags- en technologische veranderingen in gang te zetten, terwijl landen met de gegenereerde opbrengsten verdere klimaatactie kunnen financieren en kwetsbare gemeenschappen en gebieden kunnen ondersteunen bij de transitie. Zo kan met hetzelfde geld, op relatief korte termijn, wereldwijd méér klimaatactie gerealiseerd worden.
Een van de vereisten voor artikel 6 is wel dat de koolstofkredieten staan voor additionele mitigatie. Dit betekent onder andere dat bewezen moet worden dat zonder de financiering via internationale koolstofmarkten de mitigatie niet gerealiseerd had kunnen worden.
Tenslotte wordt 2% van de verkochte 6.4 kredieten geannuleerd voor «overall mitigation in global emissions» (OMGE). Dit betekent dat deze kredieten niet voor doelen van een land of bedrijf gebruikt kunnen worden en dat een land of bedrijf voor dit deel dus extra klimaatactie moet ondernemen. Daarnaast gaat 5% van de verkochte 6.4 kredieten – beter gezegd: de opbrengsten van die handel – naar het Adaptatiefonds voor ontwikkelingslanden. Voor handel via artikel 6.2 is het annuleren van kredieten en afdragen van een percentage aan het adaptatiefonds vrijwillig.
Uit de Europese klimaatwet volgt dat de EU-doelen van klimaatneutraliteit in 2050 en tenminste 55% reductie van broeikasgasemissies in 2030 ten opzichte van 1990 binnen de Europese Unie worden gerealiseerd. Dit betekent dat voor het realiseren van deze doelen geen artikel 6 kredieten gebruikt kunnen worden.
Wanneer verwacht de Minister dat deze «Paris Agreement Crediting Mechanism» (PACM) operationeel zal worden? Wat is daar nog voor nodig?
Onder artikel 6.2 zijn enkele landen al begonnen met het opzetten van samenwerkingsverbanden, zie ook het antwoord op vraag 5.
Het toezichthoudend orgaan voor artikel 6.4 zal de komende maanden met hulp van een expertpanel de methodologieën vaststellen op grond waarvan koolstofkredieten kunnen worden afgegeven. Deze methodologieën moeten voldoen aan de bovengenoemde standaarden. Op dit moment is de verwachting is dat halverwege 2025 de eerste 6.4-kredieten kunnen worden afgegeven.
Op welke wijze kunnen bedrijven gebruik gaan maken van het PACM? Klopt het dat het mogelijk wordt voor bedrijven om emissiereductieprojecten van andere bedrijven te kopen om daarmee de eigen klimaatdoelstellingen te realiseren; «For example, through this mechanism a company in one country can reduce emissions in that country and have those reductions credited, so that it can sell them to another company in another country. That second company may use them for complying with its own emission reduction obligations or to help it meet net-zero targets»?2
Bedrijven kunnen, net als landen, direct koolstofkredieten gaan kopen via artikel 6.4 (PACM). Er bestaan twee soorten koolstofkredieten onder artikel 6.4: Mitigatie contributie units (MCUs) of geautoriseerde 6.4 kredieten. Bij MCUs telt de mitigatie mee voor de klimaatdoelen (NDC) van het land waar het project gevestigd is. Een MCU is dus een bijdrage aan de klimaatdoelen van dat land. Bij geautoriseerde 6.4 kredieten telt de mitigatie niet mee voor de NDC van het land waar het project gevestigd is. Het land geeft hier toestemming (autorisatie) voor. Dit geeft de koper een unieke claim op de gerealiseerde mitigatie.
Bedrijven kunnen op basis van MCUs of geautoriseerde artikel 6.4 kredieten vervolgens vrijwillige klimaatclaims doen. Artikel 6 koolstofkredieten kunnen niet gebruikt worden in het EU ETS of om aan nationale verplichtingen te voldoen.
Nederland heeft samen met een groep EU-landen een gemeenschappelijke positie op vrijwillige klimaatclaims ontwikkeld en aanbevelingen voor kopers gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai in 2023.3 In hoofdstuk 3 van deze aanbevelingen wordt uiteengezet welke geloofwaardige claims bedrijven kunnen doen met verschillende soorten koolstofkredieten.
Klopt het dat landen onder het Klimaatakkoord van Parijs, artikel 6.2, op vrijwillige basis kunnen samenwerken om emissiereducties te realiseren die meetellen met de Nationally Determined Contributions (NDCs), via de zogenoemde «Internationally Transferred Mitigation Outcomes» (ITMOs)? Hoe gaat dat in z’n werk?
Dit klopt. Op grond van artikel 6.2 kunnen landen rechtstreeks met elkaar samenwerken (een samenwerkingsverband aangaan), in plaats van via de «marktplaats» onder artikel 6.4 handelen.
Landen maken van tevoren afspraken met elkaar over hoe deze samenwerking eruit gaat zien en rapporteren over de samenwerking aan de VN.
Hoewel er geen toezichthoudend orgaan is voor samenwerkingsactiviteiten via artikel 6.2, zijn er uitgebreide rapportage- en boekhoudkundige vereisten afgesproken tijdens COP29.
Er zijn al landen die begonnen zijn met het opzetten van deze samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld Zwitserland met Ghana, Thailand en Vanuatu.4
Een ander voorbeeld van mogelijke samenwerking onder artikel 6.2 is het koppelen van emissiehandelssystemen. Het koppelen van emissiehandelssystemen creëert een grotere koolstofmarkt, die de deelnemende regio’s kostenefficiëntere opties kan bieden om hun emissies te verminderen. De EU zal hier mogelijk gebruik van maken in de toekomst. Het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) is reeds gekoppeld aan het Zwitserse ETS, en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK) voorziet in de mogelijkheid om in de toekomst het VK ETS te koppelen aan het EU ETS.
Op welke wijze gaat Nederland gebruik maken van het PACM en de ITMOs? Gaat het kabinet deze instrumenten inzetten om haar klimaatdoelen te realiseren?
Uit artikel 2 en 4 van de Europese klimaatwet volgt dat de EU-doelen van klimaatneutraliteit in 2050 en tenminste 55% reductie van broeikasgasemissies in 2030 t.o.v. 1990 binnen de Europese Unie worden gerealiseerd. Dit betekent dat voor het realiseren van de Europese klimaatdoelen voor 2030 en 2050 geen artikel 6 kredieten gebruikt kunnen worden, omdat het daarbij gaat om reductie van broeikasgasemissies buiten de EU.
In de Nederlandse Klimaatwet is voor 2030 een streefdoel opgenomen om de emissies van broeikasgassen binnen Nederland met 55% te reduceren ten opzichte van 1990 (artikel 2, tweede lid). Voor 2050 is opgenomen dat Nederland overeenkomstig de Europese klimaatwet de netto-uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 tot nul reduceert (artikel 2, eerste lid). Voor het realiseren van dit 2050-doel zou Nederland gebruik kunnen maken van eventuele toekomstige mogelijkheden in de Europese wetgeving om bijdragen aan klimaatneutraliteit te salderen tussen lidstaten, indien deze worden gecreëerd.
Omdat het bij artikel 6 kredieten echter gaat om mitigatie die plaatsvindt buiten Nederland en buiten de EU kunnen deze kredieten niet bijdragen aan het realiseren van bovengenoemde doelen. Het kabinet is daarom momenteel niet voornemens om gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 6 biedt.
In Europees verband wordt mogelijk in de toekomst wel gebruik gemaakt van artikel 6 voor het linken van ETS, zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Het tegen betaling laten vertrekken van criminele asielzoekers |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van NRC over het aanbieden van geld en spullen aan criminele asielzoekers zodat ze vertrekken?1 Wat is uw reactie hierop?
Kloppen de beweringen en feiten zoals vermeld ten aanzien van deze man? Zo nee, wat klopt er niet aan?
In hoeveel meer gevallen is aan overlastgevende of criminele (uitgeprocedeerde) asielzoekers geld aangeboden en betaald om het land te verlaten? Om welke bedragen gaat dit?
Gaat het inderdaad om 900 vreemdelingen zoals NRC vermeldt?
Klopt het dat het beleid is dat criminelen juist uitgesloten zijn van dit soort deals en vertrekpremies? Hoe kan het dat dit dan toch is gebeurd?
Gebeurt dit vandaag de dag nog steeds? Zo ja, waarom is dit volgens u nodig?
Op welke momenten is deze werkwijze door u of uw voorgangers aan de Kamer gemeld? Is hier steeds eerlijk en open over gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat door u en uw voorgangers steeds een harde aanpak van overlastgevende en criminele (uitgeprocedeerde) asielzoekers is beloofd maar dat de praktijk dus kennelijk is dat ze forse sommen geld en spullen krijgen om terug te keren?
Gaat hier volgens u niet het signaal van uit dat overlast en crimineel gedrag loont? Is dat geen perverse prikkel?
Klopt ook hetgeen in het artikel staat vermeld over hoe de cliënt is opgezet tegen de advocaat en brieven aan hem zijn geschreven die onmogelijk van de cliënt konden zijn? Wat vindt u daarvan? Gebeurt dit vaker?
Is het aanbieden van geld en spullen nu echt de enige en meest effectieve manier om deze groep ernstige overlastgevers terug te laten keren? Kunt u dit toelichten? Zo nee, waar blijft dan uw concrete plan om deze groep terug te laten keren?