Het bericht ‘Onderzoeksinstituut Wetsus in Leeuwarden gehackt, hacker betaald in bitcoins’. |
|
Aukje de Vries (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Ben u bekend met het bericht «Onderzoeksinstituut Wetsus in Leeuwarden gehackt, hacker betaald in bitcoins»?1
Ja.
Wat heeft er precies plaatsgevonden bij het onderzoeksinstituut Wetsus met betrekking tot de ransomeware-aanval?
Op maandag 3 februari heeft een niet geïdentificeerde hacker een ransomeware-aanval uitgevoerd op Wetsus. Door de cyberaanval was tot en met 11 februari het netwerk en de e-mailserver van Wetsus niet toegankelijk. Wetsus heeft op 3 februari direct actie ondernomen en het incident gemeld bij de aangewezen instanties: de politie, de Autoriteit Persoonsgegevens en het Nationaal Cyber Security Center. Na overleg met cybersecurity experts heeft Wetsus de afweging gemaakt om losgeld te betalen.
Worden er minimale veiligheidseisen gesteld op het gebied van cyberveiligheid bij onderzoeksinstituten die een financiering vanuit de overheid ontvangen? Zo ja, wat zijn die eisen? Zo nee, waarom niet?
Het borgen van de (cyber)veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf, uiteraard met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber)veiligheid gesteld worden. Zo zijn de onderzoeksinstituten die onderzoek doen voor het Ministerie van Defensie onderworpen aan de Algemene Beveiligingseisen Defensieopdrachten 2019 (ABDO 2019), waarin een heel hoofdstuk is gewijd aan cyberveiligheid. Deze eisen gelden bijvoorbeeld voor de TO2-instellingen TNO, Marin en NLR.
Ziet u aanleiding om voortaan minimale cyberveiligheideisen te stellen aan onderzoeksinstituten die financiering ontvangen vanuit nationale of Europese instellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Cyberveiligheid is een verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten zelf en dient binnen de eigen bedrijfsvoering geregeld te worden. Defensie-gerelateerd onderzoek vormt hierop een uitzondering. Via de Algemene Beveiligingseisen Defensieopdrachten (ABDO) bestaat er een minimale set van eisen voor kennisinstellingen die onderzoek doen voor het Ministerie van Defensie. Mijn ministerie is naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie en andere onderzoeksinstituten om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid te verbeteren. Daarnaast zijn de gesprekken bedoeld om verder te bezien hoe de rijksoverheid kan faciliteren dat onderzoeksinstellingen ook in de toekomst beschermd blijven tegen cyberaanvallen en cybercriminaliteit.
Heeft de ransomeware-aanval gevolgen voor de gelden die ontvangen worden uit Europese programma’s, zoals Horizon 2020? Kennen deze programma’s minimale eisen van cyberveiligheid die gevraagd worden aan ontvangers?
Horizon 2020 kent geen specifieke eisen met betrekking tot cyberveiligheid. Wel kent het Kaderprogramma bepalingen rondom data-management (zoals de bescherming van persoonsgegevens) en ethiek. Subsidieontvangers zijn verplicht persoonlijke data te verwerken onder de geldende EU- en nationale databeschermingswetgeving. Een cyberaanval zelf heeft geen directe gevolgen voor de bijdragen verkregen uit Horizon 2020-projecten. In de projectrapportage zal de begunstigde moeten aangeven hoe is voldaan aan de geldende voorwaarden en bepalingen. Er wordt van begunstigden verwacht dat zij in de rapportage aan de Europese Commissie aangeven hoe zij met de gevolgen van een dergelijk incident zijn omgegaan, met name in de context van bescherming van persoonlijke data. Wanneer een beneficiant gebleken nalatigheid is te verwijten, heeft de Europese Commissie de mogelijkheid over te gaan tot vermindering van de subsidie en/of beëindiging van de Grant Agreement van de betrokken deelnemer.
Wanneer en op welke manier bent u op de hoogte gesteld van de ransomeware-aanval van onderzoeksinstituut Wetsus?
Op woensdag 5 februari heeft de directie van Wetsus telefonisch contact gelegd met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Gedurende de cyberaanval is er regelmatig contact geweest.
Op welke manier heeft u het onderzoeksinstituut Wetsus ondersteuning geboden bij het verhelpen van de ransomeware-aanval?
Mijn ministerie heeft de directie van Wetsus direct geïnformeerd over de instanties die kunnen adviseren in het geval van een cyberaanval. Wetsus heeft in dit gesprek aangegeven de verantwoordelijke instanties benaderd te hebben en met politie en cybersecurity experts reeds te werken aan een oplossing.
Op welke manier heeft de ransomware-aanval van het onderzoeksinstituut Wetsus overeenkomsten met die van de Universiteit Maastricht eind vorig jaar?
In beide gevallen is het netwerk ontoegankelijk gemaakt door een onbekende hacker die het netwerk pas vrij gaf na betaling van losgeld.
Hoeveel losgeld is er uiteindelijk aan de criminelen betaald? Hoe beoordeelt u de keuze dat dit heeft plaatsgevonden? Van welke geld wordt dit betaald? Komt dit geld direct uit de verstrekte subsidies?
Het kabinet is van mening dat er geen geld naar (cyber)criminelen toe moet vloeien. Het is echter een eigen afweging van Wetsus geweest om losgeld te betalen. In overleg met de politie heeft Wetsus verder geen details gegeven over de hoogte van het betaalde bedrag. Wetsus heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd dat het losgeld is gefinancierd uit het eigen vermogen en niet uit ontvangen subsidies.
Deelt u de mening dat het betalen van criminelen alleen maar hun businessmodel van ransomeware steunt en dat overheidsgeld niet gebruikt moet worden om criminelen te financieren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om herhaling te voorkomen? Hoe wordt hierbij rekening gehouden bij een eventuele aanvraag voor financiering van onderzoeksinstituut Wetsus voor het jaar 2021? Zo nee, welke maatregelen gaat u desondanks nemen om herhaling te voorkomen?
Het kabinet is van mening dat er geen losgeld aan (cyber)criminelen zou moeten vloeien. Het borgen van de cyberveiligheid is echter een verantwoordelijkheid van kennisinstellingen zelf. Desondanks zien we dat kennisinstellingen in toenemende mate worden geconfronteerd met geavanceerde cyberdreigingen. Na het incident bij de Universiteit Maastricht heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangegeven te verwachten dat hoger onderwijsinstellingen zich bewust zijn van kwetsbaarheden en zo veel mogelijk kennis delen, periodiek hun eigen systemen door experts laten controleren en bij een effectieve aanpak van de digitale veiligheid rekenschap geven van de risico’s van hun aanpak, zoals de risico’s bij een vergaande decentralisatie van de ICT-systemen.
Hogeronderwijsinstellingen zijn momenteel concreet bezig met maatregelen om dit te realiseren. Naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus is mijn ministerie in gesprek gegaan met de TO2-federatie en andere kennisinstellingen om te bezien hoe de samenwerking tussen kennisinstellingen kan worden verbeterd en of er een rol ligt voor het ministerie om te faciliteren dat kennisinstellingen in de toekomst beter beschermd zijn tegen cyberaanvallen en cybercriminaliteit.
In hoeverre kan de hack van het onderzoeksinstituut Wetsus worden gelieerd aan de waarschuwing van de AIVD dat het veiligheidsbewustzijn en de weerbaarheid van Nederlandse kennisinstellingen onvoldoende zijn tegen risico’s van diefstal van onderzoeksbevindingen vanuit landen zoals China?
Nederlandse kennisinstellingen zijn zich er van bewust dat naast de voordelen van internationale samenwerking er ook risico’s bestaan op ongewilde kennisoverdracht en de negatieve gevolgen hiervan. Het veiligheidsbewustzijn en de weerbaarheid van Nederlandse universiteiten en hogescholen wordt gestimuleerd in het platform Integraal Veilig Hoger Onderwijs. Dit platform is met steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ingericht door de Vereniging van Nederlandse Universiteiten en de Vereniging Hogescholen. Hierin werken bestuurders en veiligheidsexperts van hoger onderwijsinstellingen samen aan het stimuleren van veiligheidsbewustzijn door het uitwisselen van kennis en kunde en het ontwikkelen van tools en handreikingen.
Op verzoek van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken ontwikkelde het The Hague Centre for Strategic Studies de «Checklist voor Samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen». Daarnaast is het Ministerie van Buitenlandse Zaken een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onder andere onderzocht of en zo ja op welke manier een brede kennisregeling kan worden opgezet. Verder is mijn ministerie in gesprek gegaan met de TO2-federatie en andere kennisinstellingen om te kijken hoe het veiligheidsbewustzijn en de samenwerking tussen kennisinstellingen kan worden verbeterd en of er een rol ligt voor het ministerie om te faciliteren dat kennisinstellingen in de toekomst beter beschermd zijn tegen cyberaanvallen en cybercriminaliteit.
Is er volgens u binnen kennisinstituten voldoende bewustzijn over het plaatsvinden van spionage door China? Zo nee, wat gaat u doen om dit bewustzijn te vergroten? Zo ja, welke maatregelen worden binnen deze instituten genomen?
De TO2- en NWO-instituten zijn zich er van bewust dat naast de voordelen van internationale samenwerking er ook risico’s bestaan op ongewilde kennisoverdracht en de negatieve gevolgen hiervan. Zowel de TO2-instituten als NWO (en KNAW) volgen daarom actief de ontwikkelingen en de informatie van de rijksoverheid ten aanzien van kennisveiligheid. NWO-I, de institutenorganisatie van NWO, neemt bijvoorbeeld deel aan het overleg van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen met het kennisveld over de kennisveiligheid en mogelijke maatregelen. De door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het The Hague Centre for Strategic Studies ontwikkelde Checklist voor Samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen is hierbij zeer behulpzaam.
Hoe helpt de Nederlandse regering kennisinstituten met het beschermen van hun kennis, patenten, octrooien etc.? Wordt hier voorlichting over gegeven aan kennisinstituten? Bestaan er, net zoals hij het MKB, subsidies voor cyberweerbaarheid voor onderzoeksinstituten? Zo nee, waarom niet?
Kennisinstituten kunnen gebruik maken van het juridisch instrumentarium om kennis te beschermen en doen dat in de praktijk ook. Daarbij kan gedacht worden aan de octrooiwetgeving en de wetgeving voor de bescherming van bedrijfsgeheimen. Bij gelegenheid van het van kracht worden van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (2018) heeft ook een voorlichtingscampagne over het belang van een adequate bescherming van bedrijfsvertrouwelijke informatie plaatsgevonden. Momenteel worden er geen subsidies voor cyberweerbaarheid verstrekt aan kennisinstellingen. Uit de gesprekken met de kennisinstellingen zal moeten blijken of deze meerwaarde zouden kunnen hebben.
Op welke manier ontvangt het onderzoeksinstituut Wetsus financiering van de lokale, nationale en Europese overheid? Hoe hoog zijn deze bedragen? Klopt het ook dat onderzoeksinstituut Wetsus nog opzoek is naar financiering voor het jaar 2021? Wat gaat u (daarmee) doen?
In de periode 2016–2020 ontving Wetsus financiering vanuit het bedrijfsleven (3,5 miljoen per jaar), universiteiten (3 miljoen per jaar), NWO (0,5 miljoen per jaar) en subsidies vanuit de rijkoverheid en de regio (6,5 miljoen per jaar, waarvan 4,75 uit de Zuiderzeelijnmiddelen). Daarnaast wordt jaarlijks ongeveer 1,5 miljoen aan Europese middelen ingezet.
Het klopt dat Wetsus op zoek is naar financiering vanaf 2021, omdat de financiering vanuit de zogenaamde Zuiderzeelijnmiddelen in 2021 ophoudt. Voor het bedrijfsleven, de universiteiten, de regio en het Rijk is Wetsus een belangrijk kennisinstituut dat toonaangevend onderzoek verricht op het gebied van watertechnologie en een belangrijke bijdrage kan leveren aan het missiegedreven innovatiebeleid, met name binnen het maatschappelijke thema Landbouw, Water Voedsel. In de in januari 2019 door NWO uitgevoerde evaluatie van Wetsus wordt dit bevestigd. Vanwege het belang van Wetsus heb ik een groep van experts en stakeholders ingesteld. Over hun advies heb ik uw Kamer op 4 juni jl. geïnformeerd.2 Ik heb hierin aangekondigd dat met de bij dit advies betrokken stakeholders afspraken zijn gemaakt over een overbruggingsfinanciering voor de jaren 2021 en 2022. Voor de jaren na 2021 wordt door de expertgroep een aantal kansrijke routes geschetst die de komende tijd door Wetsus verder uitgewerkt zullen worden.
Klopt het dat uit onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), is gebleken dat het financieringsmodel van onderzoeksinstituut Wetsus niet duurzaam is en dat een onafhankelijke commissie heeft geadviseerd om het financieringsmodel minder afhankelijk te maken overheidsfinanciën? Welke oplossing ziet u daarvoor, aangezien Wetsus is een belangrijk kennisinstituut is?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Enkel de beantwoording van vragen 14 en 15 is samengenomen.
Het bericht dat banken het mkb leeg melken |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Banken melken het mkb leeg en komen ermee weg» van het platform voor onderzoeksjournalistiek Follow The Money1, en de antwoorden op de in 2015 gestelde Kamervragen hierover, waarin het kabinet aangeeft dat banken opslagverhogingen adequaat dienen te onderbouwen?2
Ja.
Deelt u de mening dat een specifieke, gekwantificeerde en verifieerbare onderbouwing van banken om opslagverhogingen door te voeren aan het mkb vereist is? Zo ja, wat gaat u eraan doen om banken te bewegen alsnog deugdelijke onderbouwingen te verstrekken aan het mkb, waar die tot nu toe ontbraken?
Ik ben van mening dat duidelijke en transparante communicatie tussen banken en kleinzakelijke klanten die kredietovereenkomsten aangaan van belang is. Ik verwacht van banken dat zij goed aan hun (mkb-) klanten uitleggen waarom zij een opslag in rekening brengen en wanneer en onder welke omstandigheden zij deze kunnen verhogen. Ik vind het tevens belangrijk dat een bank de klant vooraf informeert wanneer een wijziging in de renteopslag plaatsvindt en uitlegt op welke grond zij deze wijziging doorvoert.
Met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) op 1 juli 2018 is de informatievoorziening over wijzigingen in de rentetarieven en renteopslagen tussen kleinzakelijke klanten en banken geborgd.3 Deze gedragscode is van toepassing op financieringen tot € 2 miljoen die door banken worden verstrekt aan kleinzakelijke klanten met een maximale omzet van € 5 miljoen.4 In deze code worden eisen gesteld aan onder meer de informatieverstrekking richting (potentiële) klanten van financiers. De financier moet de klant inlichten over aanpassingen van de renteopslag en op verzoek van de klant een toelichting geven over de wijziging.
De gedragscode wordt jaarlijks gemonitord in opdracht van de NVB. In 2020 wordt de derde monitoringsrapportage opgeleverd en in 2021 zal de gedragscode worden geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Ik zal bij de NVB aandacht vragen voor het meenemen van renteopslagen bij de evaluatie, waarbij ook specifiek gekeken dient te worden naar de ervaringen van mkb-klanten omtrent informatievoorziening over renteopslagen.
Klopt het dat renteopslagen altijd te maken moeten hebben met het klantspecifieke kredietrisico dat de bank op de klant loopt?
In de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering is opgenomen dat wijzigingen van de renteopslag ook het gevolg kunnen zijn van generieke omstandigheden. De mogelijkheid voor een bank om renteopslagen in rekening te brengen of te verhogen volgt uit de tussen partijen overeengekomen (algemene) voorwaarden van het krediet en moet voldoen aan de regels van het civiele recht. Er zijn geen publiekrechtelijke normen of richtlijnen die grenzen stellen aan de bevoegdheid van banken om renteopslagen in rekening te brengen. Vanuit prudentieel oogpunt en voor goed risicomanagement is het van belang dat risico’s adequaat kunnen worden beprijsd. In het geval dat risico’s toenemen kan dit er dus toe leiden dat renteopslagen worden verhoogd.
Op welke manier dient een bank te onderbouwen dat het klantspecifieke risico gedurende een contractperiode hoger is geworden?
Op basis van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering moeten banken in de aanvraagfase voorwaarden vastleggen in de financieringsdocumentatie. Deze documentatie bevat onder meer informatie over het vaste of variabele rentetarief, provisies en kosten.5 Banken moeten uiteenzetten welke soorten provisie en kosten in rekening kunnen worden gebracht en onder welke omstandigheden rentetarieven, provisies en kosten kunnen wijzigen. Wanneer de klant een financiering heeft bij de bank, dient de bank bij wijziging van renteopslagen of kosten de klant te informeren over de aanpassingen, waarbij op verzoek van de klant een toelichting gegeven dient te worden.6
Zijn veranderende omstandigheden in een sector waarin een bedrijf opereert een legitieme grond om renteopslagverhogingen door te voeren? Zo ja, op welke manier moet de bank dan het verhoogde risico in de sector onderbouwen om te kunnen spreken van een deugdelijke informatievoorziening richting een klant?
Ja, in de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zijn enkele voorbeelden gegeven van aanleidingen tot wijzigingen in de renteopslag. Zo kunnen deze het gevolg zijn van generieke omstandigheden of individuele omstandigheden van de klant. Onder de eerste categorie vallen bijvoorbeeld ontwikkelingen in de geld- en kapitaalmarkt. Hierbij valt te denken aan een algemene rentestijging, of wanneer een bank zelf moeilijker aan financiering kan komen. Klantspecifieke omstandigheden zijn bijvoorbeeld veranderingen in het risicoprofiel van de klant of waardering van de zekerheden.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat ook sectorspecifieke omstandigheden kunnen leiden tot een wijziging van de renteopslag bij een individuele klant, of bij een groep klanten uit dezelfde sector. Het risicoprofiel van een klant wordt volgens de NVB onder meer vastgesteld op basis van de markt of sector waarin het bedrijf actief is. Voor zover wijzigingen van de renteopslag ten gevolge van sectorspecifieke omstandigheden worden doorgevoerd, ligt de grondslag hiervoor in de kredietdocumentatie, aldus de NVB. Zie mijn antwoord op vraag 4 voor de wijze waarop de bank een verhoging dient te onderbouwen op basis van de gedragscode.
Deelt u de opvatting van een aantal hoogleraren in het artikel dat «hogere kapitaal- en liquiditeitskosten» voor banken geen legitieme grondslag vormen voor opslagverhogingen binnen een contracttermijn en dus niet mogen worden doorberekend aan mkb-klanten? Als u van mening bent dat dit wel een legitieme grondslag is, op welke manier dienen banken dan volgens u de verhoogde liquiditeitskosten te onderbouwen en te communiceren zodat het verifieerbaar is voor hun klanten?
Een rentevergoeding bij kredietverlening met variabele rente is in het algemeen opgebouwd uit meerdere delen. Zo kan de bank bovenop de marktrente opslagen rekenen voor een klantafhankelijke risicopremie en een premie voor de financierings- en liquiditeitskosten. De bevoegdheid van banken om deze renteopslagen in rekening te brengen en te wijzigen is vastgelegd in de (algemene) voorwaarden van het krediet. De liquiditeitsopslag wordt door de bank gebruikt om de financieringskosten (van het aantrekken van financiering op de geld- en kapitaalmarkten en van spaargeld) door te berekenen aan klanten. Deze kosten kunnen per bank en over tijd verschillen, omdat deze mede afhankelijk zijn van de risicobeoordeling die investeerders maken van de bank, alsmede algemene marktomstandigheden. Indien een bank door marktomstandigheden of door haar eigen financieringspositie te maken krijgt met hogere financieringskosten, kan de bank deze doorberekenen in een liquiditeitsopslag.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb benadrukt, vind ik het vanuit een prudentieel oogpunt wenselijk dat de bank kosten en risico’s adequaat kan beprijzen. Zie mijn antwoord op vraag 4 voor de wijze waarop de bank een verhoging dient te onderbouwen op basis van de gedragscode.
Deelt u de observatie van veel ondernemers dat opslagverhogingen bij het mkb vóór de kredietcrisis nauwelijks voorkwamen, en zeker niet als jaarlijks terugkerend fenomeen? Wat vindt u hiervan?
Ik heb geen cijfers over in welke mate banken opslagen van uitstaande kredieten wijzigen. In algemene zin kan wel gesteld worden dat de financiële crisis grote impact heeft gehad op het mkb. De financiële situatie van veel mkb-ondernemingen verslechterde als gevolg hiervan in de periode tussen 2008 en 2013. De verkopen en winstgevendheid namen af en de solvabiliteit van mkb-ondernemingen ging achteruit, doordat veel ondernemingen te veel met schuld waren gefinancierd. Het mkb werd als gevolg van de hogere risico’s moeilijker financierbaar voor kredietverstrekkers. Voor bestaande kredieten werden risico’s opnieuw beprijsd, waardoor renteopslagen mogelijk wijzigden. Het stimuleren van de mkb-financieringsmarkt is een belangrijk aandachtspunt van het kabinet.7
Bent u van mening dat de opslagverhogingen die banken sinds de crisis hebben doorgevoerd qua omvang en frequentie buiten de grenzen vallen van wat het mkb op grond van het verleden had mogen verwachten?
De meest recente monitoringsrapportage van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB laat zien dat ruim 60% van de respondenten, van de gehouden enquête onder kleinzakelijke klanten met een financiering met een variabel rentepercentage ervaring heeft met aanpassing van opslagen.8 Van deze groep vindt meer dan drie op de vier respondenten dat zij hierover voldoende geïnformeerd zijn. Bij de volgende monitoringsrapportage en de evaluatie zullen er meer financieringen onder de gedragscode vallen. Dit zal een completer beeld geven van het effect van de code.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe legitiem de opslagverhogingen van banken aan het mkb de afgelopen jaren zijn geweest? En als deze op grote schaal illegitiem blijken te zijn, bent u dan bereid om met de banken in gesprek te gaan over compensatie voor alle onrechtmatige opslagverhogingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn beantwoording reeds heb aangegeven vind ik het belangrijk dat klanten duidelijk geïnformeerd worden wanneer en waarom wijzigingen plaatsvinden in het variabele rentetarief of renteopslagen. De grondslag om renteopslagen te verhogen ligt in het contract dat is gesloten tussen de bank en de mkb-onderneming. Indien de mkb-onderneming een klacht heeft over de financiering kan hij de klachtenprocedure bij de bank doorlopen, zich wenden tot het Kifid of een procedure aanhangig maken bij de civiele rechter.9
Wat vindt u van het feit dat de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering alleen geldig is voor financieringen na 1 juli 2018 en klanten met een omzet lager dan 5 miljoen euro? Waarom geldt de informatieplicht uit deze code niet voor alle financieringen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2016 via een openbare internetconsultatie onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de bescherming, de kenmerken van zzp’ers en mkb’ers die aanleiding geven tot minder of meer bescherming en diverse mogelijkheden om het niveau van bescherming aan te passen. Uit deze consultatie is gebleken dat effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten wenselijk is. Echter is door marktpartijen ook aangegeven dat dit niet hoeft te betekenen dat dit direct aanleiding is om dit in wetgeving neer te leggen.10 Tegelijkertijd werd geconstateerd dat additionele bescherming voor middelgrote en grote bedrijven niet nodig was. Deze partijen beschikken over voldoende expertise of kunnen expertise inhuren. Voor middelgrote en grote bedrijven geldt vaak dat de kredietovereenkomsten die zij aangaan maatwerk betreft, terwijl dat voor kleinzakelijke klanten minder gebruikelijk is.
Bij het opstellen van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering heeft de NVB, na overleg met stakeholders, waaronder vertegenwoordigers van mkb-ondernemers besloten om de grens te stellen op een omzet van € 5 miljoen. De NVB heeft aangegeven dat ook in de aanloopfase naar de gedragscode hun leden zich al committeerden aan de uitgangspunten in de uiteindelijke gedragscode. Ik zal bij de NVB aandacht vragen voor het meenemen van informatievoorziening over renteopslagen bij financieringen die voor 1 juli 2018 zijn afgesloten in de hierboven genoemde evaluatie van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering. Uit deze evaluatie zal blijken in hoeverre de huidige gedragscode toereikend is en of aanscherping op dit punt nodig is.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geen enkel wettelijk mandaat heeft om toezicht te houden op mkb-financiering? Waar kunnen gedupeerde mkb-ondernemers terecht met hun signaal en/of klacht?
De bescherming van kleinzakelijke klanten in de Wet op het financieel toezicht (Wft) verschilt per financieel product en type klant. Dit vindt zijn oorsprong in Europese sectorale regelgeving, waarbij veelal per producttype is bepaald wie wordt beschermd. De AFM heeft op basis van de Wft geen handhavende bevoegdheden op het terrein van kleinzakelijke financiering.
De Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB bevat voorschriften over de behandeling van klachten door financiers van hun kleinzakelijke klanten. Ook geldt voor financiers die zich hebben gebonden aan de gedragscode het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening inzake geschillenbeslechting kleinzakelijke financiering van het Kifid. Daarmee wordt aan kleinzakelijke ondernemers met een klacht alternatieve geschilbeslechting geboden als ze de interne klachtenprocedure bij de financier hebben doorlopen of de financier niet tijdig heeft gereageerd op de klacht van de klant. 11 Kifid is een alternatief voor de rechter.
Wat vindt u ervan dat banken de gronden waarop zij opslagen kunnen doorvoeren uitbreiden in hun standaardcontracten en de (nieuwe) algemene bankvoorwaarden?
Renteopslagen spelen een rol in het risicomanagement van een bank. Ik ben daarom niet per se tegenstander van renteopslagen. Echter vind ik het wel belangrijk dat de bank hierover goed communiceert met de kleinzakelijke klant. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is hier sprake van een ongelijke onderhandelingspositie, waarbij het mkb altijd de uitgebreide voorwaarden van de bank moet slikken om gebruik te kunnen maken van bankfinanciering?
Het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsleven bestaat uit zzp’ers en kleine ondernemers.12 Deze ondernemers dienen erop te kunnen vertrouwen dat partijen die hen financiering aanbieden in hun belang handelen. Voor een deel van hen geldt dat zij door het kennisverschil met financiële dienstverleners een potentieel kwetsbare positie innemen tegenover deze financiële instellingen. Als sprake is van een kredietrelatie wordt deze kwetsbare positie versterkt door de afhankelijkheid die de klant vaak heeft ten opzichte van de kredietverstrekker. Daarom is juist voor deze groep transparante informatievoorziening van belang.
De eerdergenoemde gedragscode moet transparante informatievoorziening borgen. De wederzijdse verwachtingen tussen financier en de kleinzakelijke klant worden hiermee verduidelijkt, waarmee de positie van de afnemer van financiering ten opzichte van de financier is verbeterd vergeleken met voor inwerkingtreding van deze code. Ook wijs ik erop dat er steeds meer alternatieve financieringsvormen voor het mkb beschikbaar zijn, zoals crowdfunding.13 Verder wordt in het kader van versterking van de Europese kapitaalmarktunie gekeken hoe het financieringslandschap verder gediversifieerd kan worden zodat ondernemers meer mogelijkheden tot financiering hebben.14
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat er stelselmatig opslagverhogingen aan mkb-klanten doorgevoerd worden, maar dat opslagverlagingen nauwelijks voorkomen? Bent u in ieder geval bereid om banken ertoe te bewegen om ook opslagverlagingen door te voeren?
De positie van de (klein)zakelijke klant die kredietovereenkomsten aangaat, waaronder de vraag in hoeverre deze beschermd dient te worden, vind ik zeer belangrijk. In mijn beantwoording heb ik aangegeven dat ik transparantie vanuit de financier naar de klant over het bestaan, de voorwaarden en wijzigingen van (rente)opslagen, belangrijk vind. De recent in werking getreden gedragscode is een belangrijke stap in de verbetering van deze transparantie. Ik zal bij de NVB aandacht vragen voor het meenemen van renteopslagen in de hierboven genoemde evaluatie van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering in 2021. Uit deze evaluatie zal moeten blijken in hoeverre de huidige gedragscode toereikend is. Mocht uit de evaluatie blijken dat de informatievoorziening onvoldoende is, dan zal ik de NVB vragen om de code aan te scherpen.
Het bericht ‘Politie waarschuwt voor vals geld met carnaval, mogelijk via AliExpress gekocht’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie waarschuwt voor vals geld met carnaval, mogelijk via AliExpress gekocht»?1
Ja, dit bericht is als waarschuwing naar buiten gebracht door de politie in Bergen op Zoom. In het bericht meldt de politie dat verschillende valse briefjes van 50 euro zijn onderschept.
Klopt het dat er valse biljetten van 50 euro kunnen worden gekocht via AliExpress? Zo ja, om hoeveel aanbieders en om hoeveel aanbod gaat het precies?
Ja, nepgeld wordt op verschillende online handelsplatforms aangeboden, waaronder AliExpress. Exacte cijfers ontbreken hier echter over. Er is overigens een verschil tussen vals geld, nepgeld dat voldoet aan de reproductieregels van de Europese Centrale Bank (ECB) (geautoriseerd nepgeld) en nepgeld dat niet voldoet aan de reproductieregels van de ECB (ongeautoriseerd nepgeld). Vals geld is moeilijk van echt te onderscheiden en wordt geproduceerd met het doel om voor echt geld door te gaan. Nepgeld is op zich niet verboden, het moet mogelijk zijn om namaakgeld te gebruiken, bijvoorbeeld voor spelletjes of educatieve doeleinden. Het opzettelijk uitgeven van vervalst geld met het doel dit als echt en onvervalst geld uit te geven is altijd strafbaar, ongeacht of het nep- of vals geld is. Wel dient nepgeld te voldoen aan de door de ECB gestelde voorwaarden voor de reproductie van nepgeld, ter bescherming van de integriteit van de eurobiljetten als betaalmiddel. De voorwaarden zien er onder andere op dat nepgeld te onderscheiden is van echt geld. Nepgeld dat voldoet aan de reproductieregels van de ECB is zodoende gemakkelijk te onderscheiden van echt geld. Nepgeld dat niet voldoet aan de reproductieregels van de ECB hoeft niet geproduceerd te zijn met het doel om voor echt geld door te gaan en is doorgaans relatief makkelijk te onderscheiden van echt geld. Vermoedelijk gaat het bij AliExpress overwegend om ongeautoriseerd nepgeld.
Welke overheidsinstellingen houden toezicht op dergelijke platforms buiten de EU die illegale producten simpel en massaal versturen naar Nederlandse consumenten?
Verschillende overheidsinstellingen zetten zich in om te voorkomen of bestrijden dat vals- of nepgeld (dat niet aan de ECB richtlijnen voldoet) Nederland binnenkomt, in omloop wordt gebracht of ten onrechte wordt aangenomen. Zo houdt de Douane risicogericht toezicht op de EU binnenkomende goederen die via online handelsplatforms kunnen worden besteld. Vals- of nepgeld is één van de vele risico's waarop post- of koerierszendingen worden gecontroleerd. De Douane werkt hiertoe nauw samen met post- en pakketdiensten. Politie en justitie treden op tegen (rechts)personen die geld namaken of het verkopen, bezitten of uitgeven. Ook kunnen zij waarschuwen, zoals is gebeurd in het bericht dat is genoemd in vraag 1. De Nederlandsche Bank (DNB) informeert het publiek, winkeliers en consumenten, op verschillende manieren over de echtheidskenmerken van biljetten en de wijze waarop er nagegaan kan worden of een bankbiljet vals is. In de antwoorden op de hierna gestelde vragen wordt hier nader op ingegaan.
Ten slotte heeft de ECB het auteursrecht op eurobankbiljetten en zijn er voorwaarden gesteld aan de reproductie van nepgeld. Nationale centrale banken kunnen partijen, die gevestigd zijn op hun grondgebied en ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten aanbieden, aanspreken met het verzoek dit aanbod te staken en de voorraad te vernietigen of in te leveren bij de centrale bank. Partijen die buiten het grondgebied van de lidstaten gevestigd zijn, kunnen worden aangesproken door de ECB. Indien een nationale centrale bank aanbod aantreft van een partij die gevestigd is buiten haar grondgebied, worden de gegevens over deze partij gedeeld met de ECB.
Hebben zij dit specifieke geval van nep-geld op de radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er meer voorbeelden van geweest afgelopen periode?
Dit specifieke geval is gesignaleerd door de politie op het moment dat het op de markt kwam. In het algemeen is er relatief weinig vals geld in omloop. De hoeveelheid vals geld dat wel in omloop is, is redelijk stabiel. Hierbij neemt het aantal vervalsingen van lage kwaliteit toe. Er zijn meerdere zendingen van vals geld door de Douane onderschept, namelijk 58 sinds januari 2018, inclusief 24 gevallen sinds januari 2020. Dit nepgeld voldeed niet aan de eisen die de ECB stelt aan toegestaan «nepgeld».
Welke wettelijke mogelijkheden bestaan er op dit moment om ervoor te zorgen dat deze biljetten niet mogen worden verkocht via webwinkels zoals AliExpress? Zijn deze wettelijke mogelijkheden voldoende en voldoende afschrikwekkend om te voorkomen dat er via China illegaal vals geld Nederland binnenkomt? Hoe worden de fraudeurs en verkopers van het valse geld opgespoord?
Valsemunterij is in Nederland strafbaar op grond van de artikelen 208 tot en met 214 van het Wetboek van Strafrecht. Strafbaar is niet alleen het namaken of vervalsen van geld, maar ook het verkopen, bezitten of uitgeven van vals geld. De maximumstraf voor deze feiten kan, afhankelijk van het feitencomplex, oplopen tot negen jaar gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie. Bij de politie lopen diverse onderzoeken naar verdachten die probeerden vals geld in omloop te brengen. Door de inzet van onder meer digitale expertise en de samenwerking met de Douane en DNB kunnen fraudeurs en verkopers van vals geld worden opgespoord. In vraag 9 ga ik nader in op de instroom van het aantal strafzaken met betrekking tot voornoemde wetsartikelen bij het Openbaar Ministerie (OM).
Welke maatregelen worden er genomen om aanbieders en platforms die illegale nep-bankbiljetten aanbieden aan te pakken? Bent u bereid om de Kamer maandelijks te informeren over het effect van deze maatregel in de vorm van het aantal illegale producten dat wordt aangeboden via Alibaba? Zo nee, waarom niet?
Controle op vals geld kan alleen op fysieke biljetten aan de grens door de douane plaats vinden. Ik kan daarom niet (maandelijks) rapporteren over het aanbod op een individueel platform. Wel zal mijn ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat u informeren over het gesprek met Alibaba (zie vraag 7).
De ECB heeft in het vierde kwartaal van 2019 contact gehad met de Chinese centrale bank over dit onderwerp. Daarnaast heeft DNB het afgelopen jaar een zestal partijen aangeschreven die gevestigd waren in Nederland met het verzoek het aanbod van ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten te staken. Voor een van de partijen geldt dat deze nog in gesprek is met DNB. De andere partijen zijn gestaakt met het aanbieden van ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten.
Heeft u, conform de motie-Aartsen, inmiddels al contact gehad met de directie van Alibaba om hen te verzoeken hun onveilige, ondeugdelijk en – naar nu blijkt – ook illegale producten van hun platform af te halen?2 Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft contact met Alibaba om met hen te spreken over productveiligheid in het kader van de genoemde motie. Helaas is door reisrestricties in verband met het COVID-19 een afspraak niet doorgegaan. Deze zal op een zo kort mogelijke termijn alsnog plaatsvinden. Bij dat gesprek zal ook het aanbieden van illegale nep-bankbiljetten worden betrokken. Mijn ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer later informeren over de uitkomsten van dat gesprek.
Deelt u de mening dat de verkoop van valse biljetten moet worden gestopt, bijvoorbeeld door AliExpress in het uiterste geval op zwart te zetten?
Ik ben van mening dat elke vorm van illegale handel, zo ook handel in vals of ongeautoriseerd nep-geld, onwenselijk is. Illegale handel is dan ook onderwerp van gericht overheidsoptreden.
Hoeveel gevallen zijn er op dit moment bekend van fraude met vals geld, meer specifiek van fraude met briefjes van 50 euro die zijn gekocht via AliExpress?
Bij het OM zijn in de afgelopen jaren diverse zaken binnengekomen waarbij sprake was van een verdenking van bezit van of handel in vals geld. Er vindt echter geen afzonderlijke registratie plaats van de herkomst van vals geld zodat niet bekend is in hoeveel zaken sprake was van geld dat is aangekocht via AliExpress. De instroom van vals-geld-zaken bij het OM ziet er als volgt uit:
Jaar
Instroom zaken bij OM
2015
652
2016
602
2017
535
2018
421
2019
7951
Het hoge aantal in 2019 hangt samen met een andere wijze van registreren sinds 1 januari 2019. Registratie volgens de werkwijze in de daaraan voorafgaande jaren zou leiden tot een aantal van ongeveer 545 zaken in 2019.
Wat gaat u doen om deze vorm van fraude te voorkomen, vooral tijdens carnaval en andere grote evenementen?
Het is belangrijk dat het publiek (winkeliers en consumenten) alert is op de risico’s van vals en ongeautoriseerd nepgeld en voldoende kennis heeft over de echtheidskenmerken van geldbiljetten, zodat vals en ongeautoriseerd nepgeld kan worden herkend. DNB geeft hier voorlichting over, onder andere, via één-op-één trainingen van het publiek en winkeliers tijdens grote events, zoals de Libelle beurs, Horecava, Bloemencorso en de 50+ beurs, alsook via de website van DNB en brochures. Ook heeft DNB een Echt-of-Vals-app ontwikkeld waarmee de echtheid van een eurobankbiljet gecontroleerd kan worden door deze te scannen met de camera van de mobiel op de echtheidskenmerken. Bovendien onderhoudt DNB contact met het Nederlandse bankwezen en winkeliers om hen te informeren over de ontwikkelingen rondom valse eurobiljetten. Ten slotte publiceert DNB vier keer per jaar een persbericht over de ontwikkeling van valse eurobiljetten. In het persbericht van 24 januari jl. heeft DNB melding gemaakt van «lage kwaliteits»-vervalsingen. Hiermee wordt gedoeld op nepbiljetten afkomstig van webshops die als valse eurobiljetten in omloop worden gebracht. Er vindt dus al veel voorlichting plaats en DNB heeft aangegeven geen aanwijzingen te hebben dat een extra voorlichtingscampagne noodzakelijk is.
Bent u van plan een voorlichtingscampagne op te zetten of mensen te waarschuwen over het in omloop zijn van vals geld?
Zie antwoord vraag 10.
Wat kunnen consumenten en horecaondernemers doen indien zij zijn opgelicht met vals geld? Worden zij hierbij ondersteund, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren voor consumenten om via een loket te controleren of hun geld een authentiek en wettig betaalmiddel is? Worden consumenten en horecaondernemers over deze mogelijkheden geïnformeerd anders dan via het nieuws?
In de voorgaande vraag is beschreven op welke wijze DNB het publiek informeert over de echtheidskenmerken van biljetten en de wijze waarop er nagegaan kan worden of een bankbiljet vals is. Op de website van DNB staat ook wat te doen bij een vermoeden van een vals biljet. Als iemand die vermoedt een vals biljet te hebben geaccepteerd, zich herinnert waar of van wie hij het biljet heeft gekregen, kan hij zich bij de politie melden. Als hij dit niet weet, dan kan hij het biljet laten checken op echtheid door de bank of DNB. Als er wordt vastgesteld dat het biljet echt is, krijgt hij de tegenwaarde terug. Horecaondernemers en winkeliers kunnen bovendien detectieapparatuur gebruiken, waarmee zij bankbiljetten kunnen controleren.
De vindbaarheid van artikel 2.82 aanbestedingen op TenderNed |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat het op TenderNed vinden van aanbestedingen, die zijn voorbehouden op basis van artikel 2.82, door (sociaal) ondernemers als ingewikkeld en complex wordt ervaren?
TenderNed heeft een klacht van een ondernemer ontvangen die het vinden van voorbehouden opdrachten (zogenaamde 2.82 opdrachten) als ingewikkeld en complex ervaart.
Deelt u de mening dat het meer herkenbaar maken van aanbestedingen, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor meer werkgelegenheid voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, wenselijk is en voor zowel aanbestedende overheidsdiensten (meer keuzemogelijkheid) als (startende) sociaal ondernemers van toegevoegde waarde kan zijn?
Ja.
Wat vindt u ervan dat opdrachten die in het kader van artikel 2.82 van de Aanbestedingswet 2012 zijn aanbesteed niet via een zoekfunctie vindbaar zijn op TenderNed? Bent u bereid om tot een dergelijke zoekfunctie te komen?
Het is op dit moment al mogelijk te zoeken binnen TenderNed, door het gebruik van bepaalde termen die vaak in opdrachtomschrijvingen van voorbehouden opdrachten staan, waaronder «voorbehouden opdracht», «2.82» of «sociale werkplaats». Dit geldt voor aanbestedingen gepubliceerd op zowel TenderNed als een privaat platform. TenderNed heeft daarnaast een attenderings/notificatiefunctie, waarbij (sociale) ondernemers via hun interesseprofiel specifieke zoektermen kunnen opnemen. Zij ontvangen dan automatisch bericht bij publicatie van een relevante aanbesteding.
Een apart zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten bestaat op dit moment niet. Aanbestedende diensten hebben op TenderNed de mogelijkheid middels een vinkje aan te geven of de aanbesteding een voorbehouden opdracht betreft. De reden dat hiervoor geen specifiek zoekfilter bestaat is dat aanbestedende diensten, naast het publieke platform TenderNed, ook gebruik maken van andere private platforms om hun aanbestedingen op te publiceren. Op TenderNed staat vervolgens alleen verwijzing naar het private platform en de aankondiging van de opdracht, waardoor TenderNed niet over alle gegevens beschikt. Ik heb geen invloed op hoe private partijen hun systemen vormgeven. Een zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten zal daarom alleen de voorbehouden opdrachten die op TenderNed worden aangemaakt weergeven en daarom zijn doel missen.
Ik vind het wel belangrijk dat sociale ondernemers makkelijk kunnen zoeken naar aanbestedingen. Voor zowel de zoek- als de notificatiefunctie is vereist dat aanbestedende diensten deze termen opnemen in titel, omschrijving, zoektermen, etc. Ik heb PIANOo gevraagd dit onder de aandacht te brengen van de aanbestedende diensten.
Bent u tevens bereid om naast een zoekfunctie zich ervoor in te spannen om ook de al in TenderNed bestaande attenderings-/notificatiefunctie met dit kenmerk uit te breiden, zodat sociaal ondernemers actief gewezen kunnen worden op een aanbesteding in het kader van artikel 2.82?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u verder om de herkenbaarheid van aanbestedingen in het kader van artikel 2.82 te vergroten? Ziet u tevens mogelijkheden om aanbestedende overheidsdiensten extra te stimuleren om meer in te zetten op sociaal opdrachtgeverschap?
Op het terrein van voorlichting en stimulering van sociaal opdrachtgeverschap gebeuren verschillende dingen. PIANOo (het Expertisecentrum Aanbesteden) publiceert informatie en advies over aanbesteden voor aanbestedende diensten. PIANOo zet daarbij actief in op sociaal opdrachtgeverschap en organiseert onder andere marktontmoetingen tussen aanbestedende diensten en sociale ondernemingen.
Ook zijn er sinds kort kennisbijeenkomsten over de toepassing van voorbehouden opdrachten met publieke inkopers en (sociale) ondernemers gezamenlijk. Het gaat hierbij om sociale ondernemingen in brede zin: het is niet beperkt tot het begrip uit artikel 2.82 van de Aanbestedingswet. Iedere onderneming met sociale en/of maatschappelijke doelstellingen is welkom. In deze bijeenkomsten wordt onder andere ingegaan op de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om sociale impact te creëren binnen inkoop- en aanbestedingsbeleid, zoals:
inhuur van participanten (mensen met een arbeidsbeperking) door de rijksoverheid;
één op één gunning op basis van de percelenregeling of bij specifieke diensten door non-profit organisaties;
de voorbehouden opdrachten (artikel 2.82 van de Aanbestedingswet), waarover ik al eerder uw Kamer informeerde1; en
sociale overwegingen binnen een (reguliere) aanbestedingsprocedure. In deze categorie gaat het onder andere over sociale uitsluitingsgronden, (minimum)geschiktheidseisen, bijzondere uitvoeringsvoorwaarden en gunningscriteria.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ondersteunt daarnaast sociaal inkopen met de Handreiking social return om gemeenten te informeren over de verschillende mogelijkheden binnen de Aanbestedingswet. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld de uitvoeringsvoorwaarde stellen dat mensen met afstand tot de arbeidsmarkt een deel van de opdracht moeten uitvoeren (SROI).
Het regeerakkoord en de initiatiefnota van het lid Bruins (CU) over ondernemen met een maatschappelijke missie gaan in op de verschillende mogelijkheden om de erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te versterken.2 In mijn Kamerbrief over passende regels en ruimte voor sociale ondernemingen heb ik aangekondigd om de behoefte en het draagvlak onder sociale ondernemers voor beleidsmaatregelen in kaart te brengen.3 Tijdens het notaoverleg over de Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie afgelopen december, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken. Ik streef ernaar om voor het zomerreces de mogelijkheden voor betere erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te delen met uw Kamer. Ik ben ook in gesprek gegaan met de sociaaleconomische Raad (SER) om de mogelijkheden voor maatschappelijke meerwaarde bij aanbesteden met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties te verkennen en geef daarbij invulling aan mijn toezegging aan het lid Moorlag (PvdA) in het AO Aanbesteden van 31 oktober 2019.4 Sociale ondernemingen kunnen hun maatschappelijke impact met behulp van de SDG’s in kaart brengen en zichtbaar maken. Dit kan helpen in een aanbestedingsprocedure.
Het bericht 'Deventer sluit ‘monsterdeal’ voor bouw XXL-distributiecentrum' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deventer sluit «monsterdeal» voor bouw XXL-distributiecentrum»?1
Ja.
Voor hoeveel jaar gaat het contract tussen investeerder/bouwer enerzijds en gebruiker(s) anderzijds worden gesloten?
Op basis van informatie van de gemeente Deventer kan ik aangeven dat de koper van de kavel ook de gebruiker is.
Voor hoeveel werkgelegenheid zorgt de komst van dit distributiecentrum precies? Om wat voor banen gaat het? Wie gaan hiervan profiteren? Zijn hier afspraken over gemaakt?
De gemeente geeft aan dat er na ingebruikname (naar verwachting eind 2021) ongeveer 300–350 arbeidsplaatsen gerealiseerd worden: onder meer administratief personeel, logistieke planners, onderhoudspersoneel en logistiek personeel. Dit is exclusief werkgelegenheid bij toeleveranciers, ICT-dienstverlening, onderhoudsdiensten en logistieke dienstverleners.
Hoeveel personeel verwacht u uit de directe regio te kunnen aantrekken en hoeveel van buiten Nederland?
Ook op basis van gegevens van de gemeente is de verwachting van de eigenaar dat het overgrote deel van het personeel van de huidige twee te sluiten distributiecentra in Groenlo en Ommen overkomt naar Deventer. Het is niet bekend of werknemers van buiten Nederland komen werken.
Zijn er gezien de krapte op de woningmarkt – ook in Deventer – afspraken gemaakt rondom de huisvesting van werknemers die niet uit de regio afkomstig zijn, in het bijzonder waar het arbeidsmigranten betreft?
De gemeente Deventer heeft een integraal ruimtelijk beleid aangaande woningmarkt, ontwikkeling van bedrijventerreinen, infrastructuur en nieuwbouw van woningen. De ontwikkeling van A1 Bedrijvenpark Deventer, inclusief de verwachte komst van nieuwe medewerkers is hier onderdeel van.
Welke onderzoeken met betrekking tot intensivering van bestaande infrastructuur zijn gedaan en wat zijn hiervan de resultaten? Welke flankerende maatregelen zijn genomen?
Vooruitlopend op de realisering van A1 Bedrijvenpark Deventer geeft deze gemeente aan dat de lokale infrastructuur is verbeterd (N348). Op dit moment wordt de Rijksweg A1, die pal langs het bedrijvenpark loopt, verbreed met een tweetal rijstroken. Voor het moment dat het A1 Bedrijvenpark volledig in bedrijf is zorgen deze maatregelen voor een zeer goede ontsluiting.
Hoezeer is bij het sluiten van deze deal rekening gehouden met aspecten als mogelijke verdozing van het landschap, gevolgen voor de leefbaarheid en het plaatselijke midden- en kleinbedrijf? Zijn hier bijvoorbeeld voorwaarden aan gesteld?
Het is inderdaad van belang dat er bij plaatsing van grootschalige distributiecentra rekening wordt gehouden met de effecten op het landschap, infrastructuur en de gevolgen voor de leefbaarheid. Ook in de Nationale Omgevingsvisie is dit een belangrijk thema en zal dit nog verder worden uitgewerkt.
Uit gemeentelijke informatie blijkt dat dit door de gemeente Deventer reeds zorgvuldig ter hand is genomen. Het bestemmingsplan A1 Bedrijvenpark en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan kennen diverse eisen en voorwaarden aangaande de verschijningsvorm van nieuw te ontwikkelen panden. Ook is er een supervisor aangesteld welke in de plantontwikkeling nauw betrokken is bij het werk van de architect en ontwikkelaar. Ook bij genoemde kavel zijn eisen gesteld aan hoogte en volume in de overgang naar de buren. Ook de planadviesraad heeft nadere suggesties gegeven op dit gebied welke zijn overgenomen door de architect. Daarnaast is het A1 Bedrijvenpark sinds de start in 2019 aardgasloos. Hierdoor is de energievoorziening van het pand zeer duurzaam. Maar ook wordt in samenspraak met de eigenaar gekeken naar de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen en naar klimaatadaptieve maatregelen. Het A1 Bedrijvenpark wordt ontwikkeld met de leefbaarheid voor de omgeving als belangrijk uitgangspunt en zal voor het regionale MKB een toegevoegde waarde zijn. Dit blijkt ook uit de verhouding bruto terrein en netto uitgeefbaar: van de 120ha bruto terrein, is 60 ha. uitgeefbaar. Het terrein heeft grote groene buffers, waterretentie en een ecologische zone.
Is onderzocht welke toegevoegde waarde dit XXL-distributiecentrum heeft voor het regionale ecosysteem, op korte, middellange en lange termijn?
De ligging van het bedrijvenpark aan de Rijksweg A1, nabij de A50, de internationale logistieke corridor (de TEN-T Corridor naar Duitsland en verder), marktverkenningen, de mogelijkheid voor flexibele en grote kavels hebben ertoe geleid dat de gemeente Deventer en de provincie Overijssel A1 Bedrijvenpark hebben aangewezen als logistieke hotspot. Het te bouwen duurzame distributiecentrum past daarmee goed bij de doelstellingen van A1 Bedrijvenpark en de gemeente Deventer.
In hoeverre is rekening gehouden met een situatie van economische krimp, waarin bedrijfsactiviteiten mogelijk afnemen of veranderen? Is bijvoorbeeld geborgd dat in dat geval een «monsterdeal» niet leidt tot «monsterleegstand»?
De gemeente geeft aan dat met de opschaling dit bedrijf juist beter kan inspelen op economische ontwikkelingen. De supermarktsector is een toekomstbestendige sector en minder conjunctuurgevoelig; temeer ook daar het hier gaat om een distributiecentrum van een internationale supermarktketen (ALDI). De gemeente Deventer ziet in de logistieke dienstverlening een groeiende vraag voor ruimte op A1 Bedrijvenpark. Het pand wordt gebouwd op basis van moderne logistieke eisen met een BREEAM-certificering (beoordelingsmethode om de duurzaamheidsprestatie van gebouwen te bepalen). Doordat de koper van de kavel ook de gebruiker is, ligt leegstand minder voor de hand.
Is bekend hoeveel van dergelijk grote logistieke bedrijfshallen Nederland telt, wat hun betekenis is (geweest) voor het betreffende regionale ecosysteem, en hoeveel hallen inmiddels geen of een andere functie hebben dan bij de opening?
Uit recent onderzoek van Buck Consultants International (feb. 2020) komt naar voren dat in Nederland 2019 er 19 megadistributiecentra (dus met elk meer dan 40.000 m2) hun deuren hebben geopend, met daarnaast ook nog eens 12 aankondigingen. Hiermee zijn/worden naar schatting 12.400 arbeidsplaatsen gecreëerd. Hiermee wordt duidelijk dat een meer actieve sturing vanuit de overheden nodig is om de impact op landschap en infrastructuur te beperken.
Het kabinet komt hier op terug in de Voorjaarsbrief met betrekking tot de nadere keuzes in de Nationale Omgevingsvisie.
De Stec Groep (okt. 2019) geeft aan dat grootschalige nieuwbouw in de afgelopen periode niet geleid heeft tot een hogere leegstand. De leegstand is zelfs afgenomen en uit recent onderzoek van Dynamis blijkt dat een groot deel van de structureel leegstaande panden ook opnieuw ingevuld wordt, dan wel voor alternatieve functies aangewend wordt.
Wat is de status van de uitvoering van de motie-Amhaouch/Bruins over verdozing van het landschap (Kamerstuk 35300-XIII, nr.?
De Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de nadere keuzes inzake landschappelijke inpassing van grootschalige distributiecentra in het kader van de Nationale Omgevingsvisie. De reactie op de motie Amhaouch/Bruins wordt daarin meegenomen.
Het bericht ‘Belastingdienst heeft geen btw-id voor starters: 'Ik zit weken op zwart zaad' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van de situatie dat startende ondernemers weken moeten wachten op een btw-identificatienummer en hierdoor hun bedrijf niet kunnen uitoefenen?1
Het is niet gewenst en niet de bedoeling dat deze startende ondernemers langer dan twee weken moeten wachten op het omzetbelastingnummer (hierna: ob-nummer) en het nieuwe btw-identificatienummer (hierna: btw-id).
De Belastingdienst hanteert als uitgangspunt een termijn van twee weken om het btw-id te verstrekken. Het unieke btw-id kan alleen door de Belastingdienst worden afgegeven, omdat derden (zoals de KVK) het btw-id niet meer kunnen afleiden van het BSN. De privacy van ondernemers is op deze manier beter beschermd.
Kunt u aangeven hoeveel startende (deeltijd)ondernemers last hebben van deze situatie?
Eenmanszaken krijgen met ingang van 1 januari 2020 twee nummers: eerst een ob-nummer voor contact met de Belastingdienst (waaronder het doen van aangifte) en daarna een nieuw btw-id voor bijvoorbeeld hun facturen en gebruik op de website van de ondernemer. Dit is gedaan omdat de privacy van de ondernemers met het unieke btw-id beter gewaarborgd is.
Begin januari had maximaal de helft van de startende ondernemers last van het probleem dat ze hun ob-nummer en btw-id niet binnen de gestelde termijn van twee weken in huis hadden. In aantallen gaat het om bijna 14.000 ondernemers die langer hebben moeten wachten.
Om de oplopende achterstanden in de eerste weken van dit jaar en specifiek de uitval, die hierna wordt benoemd, te verwerken is zo snel mogelijk extra capaciteit ingezet door intern te schuiven met personeel en door extra inhuur en inzet van uitzendkrachten. De achterstanden zijn inmiddels weggewerkt.
Vanaf 10 februari 2020 worden de inschrijvingen en aanmeldingen van ondernemers weer zonder vertraging verwerkt, zodat de betreffende ondernemers het ob-nummer en het btw-id binnen twee weken ontvangen.
Kunt u aangeven waarom ondernemers nu aanlopen tegen deze problemen terwijl de piek van het aantal startende (deeltijd)ondernemers te voorzien was?
In het vierde kwartaal van 2019 zijn aanpassingen in de processen doorgevoerd gekoppeld aan de overgang naar het nieuwe btw-id (zonder BSN) per 1 januari 2020. Daarnaast is per die datum de nieuwe kleineondernemersregeling in de omzetbelasting ingevoerd. De aanpassingen zagen mede op het proces registratie nieuwe ondernemers waarbinnen onder andere een nieuwe applicatie in gebruik is genomen.
De uitval in het proces registratie nieuwe ondernemers, die handmatig verwerkt moet worden, was hoger dan verwacht en daardoor liepen de voorraden snel op. De belangrijkste reden voor uitval in het proces is dat de benodigde gegevens voor de vaststelling van de belastingplicht en aanvullende registraties niet meteen compleet en/of volledig juist beschikbaar zijn. Binnen bovengenoemd proces worden ook de aanmeldingen van zonnepaneelhouders verwerkt, waarvan de aanmeldingen in de maand december 2019 50% hoger waren dan in december 2018. Er moesten in deze drukke periode daardoor ook 5.000 meer aanmeldingen zonnepaneelhouders dan voorzien verwerkt worden.
Deelt u de mening dat het bijzonder vervelend en onwenselijk is wanneer ondernemers zich moeten bezighouden met administratieve rompslomp en tekortkomingen bij de Belastingdienst in plaats van met ondernemen omdat ze niet beschikken over een geldig btw-id? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening; daarom streeft de Belastingdienst ernaar dat ondernemingen niet langer dan twee weken moeten wachten op het ob-nummer en het btw-id, en zijn hiervoor ook maatregelen genomen (zie ook vraag 2).
Waarom krijgen nieuwe ondernemers hun btw-id niet mee bij hun KvK-inschrijving?
In 2018 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de Minister van Financiën een verwerkingsverbod opgelegd om het Burgerservicenummer (BSN) in het btw-identificatienummer te gebruiken. Het BSN was de basis van het nummer dat veel ondernemers al van de KVK namens de Belastingdienst ontvingen bij hun inschrijving. Bij de brief van 19 december 2018 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer geïnformeerd over de implementatie van het alternatief voor het gebruik van het btw-identificatienummer met BSN, waardoor de privacy van de ondernemers beter beschermd is. Dit alternatief is per 1 januari 2020 geïmplementeerd.2 Als gevolg hiervan is ook de procedure van het toekennen van nummers gewijzigd, nu ontvangt een (startende) ondernemer twee verschillende nummers. Na implementatie gebruikt de ondernemer/natuurlijk persoon daarom de volgende twee nummers:
Zo wordt de privacy van de ondernemer beter gewaarborgd en is het niet langer mogelijk voor derden om het BSN af te leiden uit het btw-identificatienummer.
Deze ondernemers ontvangen bij inschrijving bij de KVK vanaf 1 januari 2020 een brief van de Belastingdienst. Hierin staat uitgelegd dat zij binnen twee weken twee brieven krijgen, elk met een nummer en waarvoor zij dit nummer gebruiken. Het btw-id staat in de tweede brief vermeld.
Als gevolg van de inzet van digitalisering is bij de Belastingdienst geen extra capaciteitsinzet vereist om volgens deze nieuwe werkwijze te werken. In de eerste weken van 2020 is wel extra capaciteit ingezet om de snel oplopende voorraden te behandelen die zijn ontstaan door meer uitval voor handmatige verwerking dan begroot (zie ook vraag 2).
Kunt u aangeven waarom de werkwijze bij inschrijving bij de KvK veranderd is en hoeveel capaciteit er extra ingezet moet worden bij de Belastingdienst om volgens deze nieuwe werkwijze te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wijziging van bovengenoemde werkwijze tot meer bureaucratie leidt en dit niet in lijn is met het regeerakkoord waarin juist de afspraak is gemaakt om de regeldruk en administratieve lasten te beperken? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om op dit punt de administratieve lasten te beperken?
Het gebruik van de eerder genoemde twee nummers waaronder het nieuwe btw-id zonder BSN is een verbetering ten opzichte van het voormalige btw-identificatienummer, waarvan het belang ook in uw Kamer meermaals naar voren is gebracht. Ik hecht eraan dat startende ondernemers niet langer dan de termijn van twee weken die daarvoor staat, moeten wachten op het ob-nummer en het btw-identificatienummer. Hierbij geldt het verwerkingsverbod om het Burgerservicenummer (BSN) in het btw-id te gebruiken als extra waarborg. Om die reden is bij brief van 19 december 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd over de implementatie van het alternatief voor het gebruik van het btw-identificatienummer met BSN. Daarbij is enerzijds zoveel mogelijk rekening gehouden met de uitgangspunten van het Regeerakkoord om regeldruk en administratieve lasten te beperken, maar geldt anderzijds het verwerkingsverbod van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe ziet de beoordeling van een aanvraag eruit (welke handelingen worden verricht) en hoeveel tijd neemt een individuele beoordeling in beslag? Hoeveel beoordelingen zijn er vanaf de start van deze nieuwe werkwijze afgewezen en met welke reden?
Na inschrijving in het Handelsregister worden de gegevens automatisch aan de Belastingdienst verstrekt. De Belastingdienst toetst de gegevens van de ondernemer administratief en met een geautomatiseerd risicomodel, om mogelijke fraude te voorkomen. De administratieve toets betreft onder andere de indeling van de bedrijfsactiviteiten en het bepalen van de branchecode van de ondernemer. Als dat niet meteen duidelijk is dan wordt er contact met de ondernemer opgenomen. De administratieve beoordeling (vaststelling) en de aanvullende registratie van een nieuwe ondernemer kost gemiddeld 10 minuten. Dit is echter slechts een onderdeel binnen het gehele proces van de registratie van nieuwe ondernemers. Voordat de ondernemer zijn ob-nummer en btw-id in huis heeft vinden er nog meer geautomatiseerde en handmatige verwerkingen en handelingen plaats. Uiteindelijk ontvangt de ondernemer de twee nummers binnen de genoemde twee weken, tenzij uit de geautomatiseerde beoordeling blijkt dat een extra toetsing moet plaatsvinden.
Voor de afgifte van de nummers worden opvolgend twee brieven aangemaakt, geprint en verzonden. Indien van toepassing wordt bij de eerste brief een aangifte omzetbelasting over verstreken tijdvakken meegestuurd.
De eventuele extra toetsing bestaat uit het raadplegen van de systemen en, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar het ondernemerschap door de Belastingdienst. Indien hierbij nadere informatie nodig is, zoekt de Belastingdienst telefonisch of schriftelijk contact met belanghebbende. Ook behoort een bedrijfsbezoek tot de mogelijkheden. De uitkomst van het proces kan een toekenning van de nummers zijn maar ook een afwijzing. Bij een afwijzing wordt de reden van afwijzing gecommuniceerd richting de aanvrager. Afwijzing vindt plaats als de Belastingdienst het ondernemerschap voor de omzetbelasting niet vaststelt of kan vaststellen. De aanvrager kan een verzoek doen tot heroverweging.
De bovenstaande processtappen worden ook uitgevoerd ingeval de belanghebbende zich niet moet (en kan) inschrijven bij KVK, maar zich dient aan te melden bij de Belastingdienst omdat hij wel ondernemer is voor de omzetbelasting en/of inkomstenbelasting. In dat geval registreert de Belastingdienst de algemene gegevens handmatig.
De aangepaste werkwijze is eind 2019 ingevoerd. Tegelijkertijd is een verbeterd en geautomatiseerd systeem van risicoselectie ingevoerd. Er is nog geen gevalideerde bestuurlijke informatie beschikbaar over het aantal extra toetsingen en afwijzingen.
Hoeveel aanvragen voor een btw-id liggen nog op de plank en hebben nog geen check gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de oorzaak van de achterstanden met de verwerking van de aanvragen voor een nieuwe btw-id, mede gezien het feit dat u op de hoogte bent van het jaarlijkse piekmoment aan het begin van het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Belastingtelefoon de bezorgde ondernemers zonder btw-id onvoldoende telefonisch kan helpen en dat er binnen de dienst soms zelfs aanvragen kwijtraken? Welke acties heeft u in gang gezet om het kwijtraken van dossiers per direct te stoppen?
De eerdergenoemde oorzaken van de vertraging hebben ervoor gezorgd dat ondernemers in de eerste twee weken van dit jaar beperkt geholpen konden worden, hier had de Belastingtelefoon zelf geen invloed op. Het proces bij de Belastingtelefoon is vervolgens aangepast. Medio januari is er een spoedproces ingericht voor ondernemers die aangaven in de problemen te komen door het niet kunnen beschikken over het btw-id binnen de gestelde twee weken. Voor deze ondernemers gold dat hun registratie door deze telefonische melding versneld werd opgepakt en dat zij binnen enkele werkdagen hun brief met btw-id kregen. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er aanvragen of dossiers kwijtraken. Daarnaast zijn de achterstanden inmiddels ingelopen en is het spoedproces niet langer noodzakelijk.
Heeft u contact met vertegenwoordigers van ondernemers om de problemen waar ondernemers tegenaan lopen te inventariseren en samen te zoeken naar oplossingen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft zowel in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe btw-id via de gebruikelijke kanalen van afstemming met ondernemers en koepelorganisaties van fiscaal dienstverleners informatie en updates verstrekt. Op de website van de Belastingdienst zijn in januari 2020 updates over de langere behandeltermijn geplaatst. Ook is er contact geweest met VNO/NCW en MKB Nederland over deze problematiek. Inmiddels zijn de achterstanden ingelopen en kan de ondernemer zijn ob-nummer en btw-id binnen twee weken verwachten.
Wat gaat u doen om de achterstanden weg te werken? Wanneer is de verwachting dat de achterstanden zijn weggewerkt? Wat gaat u doen om deze getroffen ondernemers te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of alle ondernemers inmiddels beschikken over een btw-id nummer op basis van de tussenoplossing (de factuurvariant), waarvoor de Belastingdienst heeft gekozen, omdat het niet mogelijk was per 1 januari 2020 op een geheel nieuw systeem over te gaan, dat nodig was, omdat het oude btw-nummer (op basis van het BSN) niet meer gebruikt mocht worden? Kunt u aangeven wanneer het geheel nieuwe systeem (zoals aangekondigd in de brief van 19 december 20182geïmplementeerd gaat worden?
De Belastingdienst heeft in het najaar van 2019 alle ondernemers (meest eenmanszaken) die beschikten over een btw-(identificatie)nummer waarin hun BSN was verwerkt, een nieuw btw-id uitgereikt waarin geen BSN is verwerkt. In de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2019 zijn 1,47 miljoen nieuwe btw-id’s verstuurd, waarvan ruim 1,3 miljoen aan ondernemers die al per 1 oktober 2019 bij de Belastingdienst geregistreerd stonden. Daarnaast is in deze periode aan bijna 170.000 nieuwe ondernemers een nieuw btw-id uitgereikt (inclusief particuliere zonnepaneelhouders).
Er is op dit moment nog geen exacte datum aan te geven wanneer het geheel nieuwe systeem gebouwd en geïmplementeerd gaat worden. Het beschrijven, inkaderen, begroten, plannen en prioriteren van deze werkzaamheden vindt plaats in een meerjarig portfolioproces.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 beantwoorden?
Ja.
De eHerkenning en het artikel ‘MKB en VNO-NCW: gedupeerden nieuw aangiftesysteem compenseren’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst weerstand is tegen de onduidelijkheid en de hoge kosten die eHerkenning met zich meebrengt?1 Waar is de interne weerstand tegen de implementatie van eHerkenning op gebaseerd?2 Wat is er met deze weerstand gedaan? Deelt u de mening dat er onvoldoende is geluisterd naar de mensen op de werkvloer die tegen de implementatie van eHerkenning zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De zorgen over een betaald inlogmiddel zijn meegewogen en geadresseerd in de implementatie en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet digitale overheid. De Belastingdienst is nadrukkelijk betrokken bij de Rijksbrede implementatie en mediacampagne rond eHerkenning en de implementatie bij het UWV. Bij leveranciers is aangedrongen op een passend prijsbeleid.
Hoeveel vragen en klachten heeft de Belastingdienst ontvangen? Wat is hiermee gedaan?
De Belastingdienst heeft circa 60 klachten ontvangen van ondernemers. Ook zijn brieven ontvangen van FNV en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). Met het CIO is zowel de Belastingdienst als het Ministerie van Binnenlandse Zaken in gesprek om spoedig tot een oplossing te komen. De Belastingdienst zal alle klachten zo snel mogelijk behandelen.
Hoe duidt u de zorgelijke signalen uit het bedrijfsleven? Op welke manier is het bedrijfsleven betrokken bij de regelgeving rond eHerkenning? Wat waren hun reacties op de voorliggende voorstellen en wat is er met deze reacties gebeurd?
MKB-Nederland en VNO-NCW heeft het idee van eHerkenning, het gemak daarvan en de verhoogde betrouwbaarheid van de online identiteit altijd ondersteund. VNO-NCW en MKB-Nederland voert ook in nauwe afstemming met BZK/Logius campagne voor het gebruik van eHerkenning. Tegelijk maakt zij ook bezwaar tegen de verplichtstelling daarvan door de Belastingdienst.
Zie ook:
en
Bij de consultatie van het wetsvoorstel Generieke Digitale Infrastructuur3 heeft VNO-NCW aangegeven voorstander te zijn van de acceptatieplicht voor erkende middelen. Het redeneerde dat door de verplichting van bestuursorganen om erkende middelen te accepteren ondernemers gebruik kunnen maken van de voor hun meest relevante en optimale authenticatieservice. Het betoog daarbij was dat deze keuzevrijheid op zichzelf weer marktwerking in de markt van authenticatiemiddelen stimuleert, waardoor ook continue innovatie en prijs-optimalisatie plaatsvindt. Dit zou telkens een versnelling in de digitale dienstverlening teweeg kunnen brengen.
eHerkenning als inlogmiddel bestaat al sinds 2009. Overheidsbreed is er al ruime ervaring opgedaan met het gebruik door ondernemers. De Belastingdienst heeft voorafgaand aan de invoering van eHerkenning onderzoek gedaan. Deze onderzoeken zijn tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer gestuurd. Ondernemers geven aan positief te staan tegenover het verhogen van de betrouwbaarheid van inlogmiddelen maar blijven kritisch over de kosten.
Kunt u verklaren waarom het bedrijfsleven nog steeds kritisch is op eHerkenning en dan met name op het feit dat er geen rekening wordt gehouden met de negatieve impact ervan op ondernemers en het geen wettelijke grondslag lijkt te kennen?
Zoals ook geantwoord op de vragen die 23 december 2019 zijn gesteld door de leden Omtzigt en Lodders moeten overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) handelen. Informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken, behoren aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Op grond van artikel 5, eerste lid, letter f, van de AVG moeten passende technische beveiligingsmaatregelen worden genomen. De Belastingdienst stelt daarom dat organisaties voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting via het ondernemersportaal per 1 januari 2020 een inlogmiddel dienen te gebruiken dat ingevolge Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Op dit moment is eHerkenning (niveau 3) het enige inlogmiddel dat hieraan voldoet. Eenmanszaken kunnen op het Mijn Belastingdienst zakelijk portaal met DigiD inloggen.
Het bedrijfsleven lijkt niet zozeer kritisch over eHerkenning in algemene zin- zie ook het standpunt van VNO-NCW en MKB NL – maar vooral over de kosten en de betrokkenheid van commerciële aanbieders. Onderzoek van de Belastingdienst wijst uit dat een deel van de kritische houding voortkomt uit onbekendheid met dit inlogmiddel. Daarnaast is in het kabinetsbeleid de overweging gemaakt dat de voordelen van een beveiligde communicatie met de overheid deze kosten rechtvaardigt.
Met name ondernemers die aangifte omzetbelasting doen zijn kritisch ten aanzien van de kosten van eHerkenning. Voor hen blijft het oude portaal van de Belastingdienst beschikbaar en kunnen zij inloggen met de bekende combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord.
Hoeveel ondernemers moeten de eHerkenning nog aanvragen?
Er is geen exact beeld te geven, omdat een deel van de doelgroep inmiddels al over een passend eHerkenningsmiddel beschikt (maar dit nog niet heeft gebruikt). Het is ook mogelijk dat een deel besloten heeft om de aangifte voortaan uit te besteden of gebruik te maken van een professioneel aangiftepakket. In deze gevallen hebben ondernemers geen eHerkenning nodig om aangifte te doen.
Wel bekend is dat:
Klopt het dat ondernemers naast de aanschaf van eHerkenning ook nog op extra kosten worden gejaagd bijvoorbeeld door een identificatiecheck paspoort door een derde?
Nee, dat klopt niet. De Identificatiecheck zit in principe in de prijs inbegrepen. In uitzonderlijke gevallen kan extra fysieke identificatie ter plekke nodig zijn. Dan rekenen sommige leveranciers wel een meerprijs.
Op welke manier kunnen ondernemers uitstel aanvragen bij de Belastingdienst voor het doen van aangifte via eHerkenning?
Zoals toegezegd in de brief over de invoering van eHerkenning d.d. 29 januari jl.4 informeer ik u hierbij nader over de verschillende mogelijkheden die ik heb om uitstel te verlenen en zo onterechte boetes te voorkomen.
De Belastingdienst verleent proactief uitstel voor ondernemers die aangifteplichtig zijn voor de loonheffingen, rechtspersoon zijn en hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via het oude ondernemersportaal van de Belastingdienst. Dit geldt voor ondernemers die overstappen naar Mijn Belastingdienst Zakelijk en daarvoor eHerkenning aanschaffen, maar ook voor ondernemers die voortaan een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen. Ondernemers die hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via een fiscaal dienstverlener of marktsoftware komen niet in aanmerking voor proactief uitstel. De groep, die in aanmerking komt voor proactief uitstel, ontvangt van de Belastingdienst binnenkort een brief waarin staat dat uitstel tot 1 juli wordt verleend voor de loonaangifte 2020 en de betaling daarvan. Deze groep hoeft daarvoor niet zelf een verzoek om uitstel te doen. De aangifteplichtige kan ook afzien van het proactief verleende uitstel.
Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD en krijgen geen uitstel. Voor overige werkgevers geldt dat zij een verzoek tot uitstel voor de aangifte loonheffing kunnen indienen voordat de uiterste inleverdatum van de aangifte verstreken is. Uitstel aanvragen kan door een schriftelijk verzoek te sturen (aan postbus 8738, 4820 BA Breda) onder vermelding van het loonheffingsnummer, de aanleiding van de aanvraag, de tijdvakken waarvoor uitstel wordt gevraagd en of uitstel wordt gevraagd voor het doen van de aangifte en/of de betaling.
Ondernemers kunnen voor 1 juni uitstel voor het doen van de aangifte vennootschapsbelasting aanvragen via het ondernemersportaal van de Belastingdienst of door op het openbare gedeelte van de website van de Belastingdienst het uitstelformulier te downloaden, in te vullen en per post te retourneren. Het reguliere uitstel wordt altijd verleend en is vijf maanden. Voor langer uitstel moet het verzoek worden onderbouwd.
Waarom wordt er gestopt met het oude Belastingdienst-portaal en wat zijn de alternatieven?
Het portaal van de Belastingdienst is technisch zeer verouderd. Wijzigingen in de omzetbelasting als gevolg van nieuwe wetgeving kunnen hierop niet meer worden doorgevoerd. Wijzigingen voor de loonaangifte en Vennootschapsbelasting kunnen worden doorgevoerd op het nieuwe portaal.
Het oude portaal voor ondernemers blijft ook in 2020 nog beschikbaar voor de omzetbelasting. Vanaf januari 2020 is het echter niet meer mogelijk om nieuwe aangiftes Loonheffingen en Vennootschapsbelasting via het oude portaal te doen. Dit kan op het nieuwe Mijn Belastingdienst Zakelijk portaal.
Ondernemers die geen gebruik kunnen of willen maken van het nieuwe portaal kunnen gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of professionele administratie- en aangiftesoftware aan te schaffen om aan hun aangifteverplichtingen te voldoen.
Klopt het dat er een «Restgroep» van ongeveer 60.000 ondernemingen bestaat die niet de mogelijkheid heeft om eHerkenning aan te vragen? Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk onvoldoende is nagedacht over de gevolgen van eHerkenning voor deze groep omdat de gangbare inlogprocessen niet geschikt zijn voor hen om de aangifte te kunnen doen? En deelt u de mening dat de overheid met de invoering van eHerkenning op deze manier juist meer problemen creëert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Ik ben van mening dat de aanloopproblemen van de implementatie zorgvuldig zijn afgewogen tegen het belang dat de toegang tot informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de AVG passend zijn beveiligd zodat onbevoegden geen toegang krijgen tot gegevens van ondernemers.
Wat gaat u doen om zorg te dragen dat (kleine) ondernemers kosteloos, zoals nu ook het geval is, hun belastingaangifte kunnen doen?
De meeste kleine ondernemers (eenmanszaken) kunnen gebruik maken van DigiD. Kleine ondernemers met rechtspersoonlijkheid kunnen gebruik maken van eHerkenning. Bij de behandeling van de Wet Digitale Overheid op 5 februari 2020 is toegezegd dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen 4 weken met een nadere brief kom waarin wij ingaan op een mogelijke oplossing om tijdelijk tegemoet te komen aan de zorgen van kleine bedrijven over de (aanschaf)kosten van een herkennings-middel.
Het bericht ‘Sorry, alle IP-adressen zijn al vergeven’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sorry, alle IP-adressen zijn al vergeven»?1
Ja.
Bent u bekend met het probleem rondom het opraken van IPv4 IP-adressen? Welke kortetermijnoplossingen ziet u?
Ja, het opraken van IPv4-adressen is al geruime tijd een bekend onderwerp.
De Europese organisatie die IP-adressen beschikbaar stelt, RIPE NCC, heeft in november 2019 bekend gemaakt dat alle voor Europa gereserveerde IPv4-adressen gebruikt zijn en dat er voor organisaties in Europa alleen nog de mogelijkheid is om op de wachtlijst te komen als adressen weer vrijkomen.
Er zijn geen goede korte termijn oplossingen. Er is echter een markt ontstaan waar niet gebruikte adressen verhandeld worden voor vaak hoge bedragen.
Daarnaast is een technische workaround bedacht (zoals een hulpmiddel bekend als Network Address Translation) dat het mogelijk maakt een IPv4-adres te gebruiken voor meerdere toepassingen, gebruikers of componenten in plaats van de oorspronkelijk bedoelde enkele toepassing, gebruiker of component. Een dergelijke workaround heeft mogelijk enig voordeel zolang IPv6-adressen nog niet veel gebruikt worden, maar beperkt bij verdere digitalisering (Internet of Things, AI) de mogelijkheden op gebied van veiligheid en dienstverlening die IPv6-adressen wel bieden.
Klopt het dat (semi-)overheidsinstellingen grote hoeveelheden ongebruikte IPv4-adressen bezitten? Ziet u het vrijgeven van dergelijke IPv4-adressen als mogelijke oplossing om de nood op de korte termijn te verlichten?
De overheid heeft in het verleden IPv4-adressen aangevraagd en toegewezen gekregen. In theorie zou de overheid IPv4-adressen die niet meer nodig zijn kunnen verkopen aan andere partijen. Dit is echter onwenselijk en gebeurt dus ook niet, omdat dit zou bijdragen aan het in gebruik blijven van IPv4-adressen en de overgang naar IPv6-adressen belemmert. Deze overgang is dringend gewenst vanwege de verwachte toename van op internet aangesloten apparatuur en programmatuur. Al deze apparatuur en programmatuur moet van een internetadres kunnen worden voorzien.
Deelt u de mening dat de echte oplossing zit in de overgang naar IPv6? Waar zit nu de belemmering in de overgang naar IPv6? Welke stappen neemt u, in overleg met de sector, om de overgang naar IPv6 te bevorderen? Bent u bereid om hiervoor een deadline af te dwingen?
Ja, de echte oplossing zit in de overgang door alle partijen en gebruikers naar IPv6.
De overgang naar IPv6 vergt investeringen door enerzijds alle leveranciers die de technische componenten ontwikkelen (zoals emailsoftware, netwerkapparatuur voor routering of interconnectie, enz.) en anderzijds de internetgebruikers -zowel organisaties, bedrijven als particulieren- die componenten moeten aanschaffen en installeren. Een bijkomend aspect hierbij is dat een zeer groot deel van de leveranciers buiten Nederland of zelfs de EU gevestigd zijn.
Met andere woorden, aan de overgang naar IPv6 zijn kosten verbonden, terwijl de voordelen, die op het gebied van veiligheid en dienstverlening liggen, pas duidelijk worden naarmate meer partijen overgaan op IPv6. Het dilemma hierbij is wie als eerste start met aanpassen en dus moet investeren. Een toepassing die alle partijen noodzaakt over te gaan op IPv6 adressering, is er niet of nog niet. Dit draagt ook bij aan de situatie dat IPv4 en IPv6-adresseringen lange tijd naast elkaar zullen blijven bestaan.
Gezien het zeer grote aantal private en publieke partijen dat een investering moet doen en deze investering moet inpassen in hun eigen investeringsplannen, laat de overheid het initiatief voor overgang naar IPv6 primair aan deze partijen. Wel stimuleert de overheid al geruime tijd de overgang naar IPv6 door voorlichting via het Platform Internetstandaarden waaraan marktpartijen, bedrijven en overheden deelnemen. Het Platform biedt onder andere kennis aan partijen ter ondersteuning bij de overgang naar IPv6 en daarnaast heeft het Platform de website Internet.nl ontwikkeld waar iedereen de door hem of haar gebruikte website of email voorziening kan laten testen op daadwerkelijk gebruik van onder meer IPv6. De overheid zelf hanteert bij inkopen de «pas toe of leg uit» lijst van standaarden en let er bij aanschaf van telecom en ICT-componenten op dat deze componenten IPv6 gebruiken.
Daarnaast zal op korte termijn een overheidsbrede afspraak gemaakt worden met het Forum Standaardisatie over de inspanningsverplichting om eind 2021 alle overheidswebsites en emailvoorzieningen bereikbaar te maken via IPv6 adressering. De overheid heeft hierin dus een stimulerende rol, geen afdwingende.
Het bericht ‘Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze tariefverhoging een direct gevolg is van een verplichting vanuit de Wereldpostunie om per 1 januari 2020 een strikt onderscheid te maken tussen het versturen van brieven en goederen? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wijziging in de internationale regelgeving deze verplichting geldt?
In 2016 zijn er binnen de Wereldpostunie afspraken gemaakt waardoor nationale postvervoerders in de wereld (zowel binnen als buiten de EU) vanaf 2018 onderscheid dienen te maken tussen internationale postzendingen met goederen en zendingen met alleen documenten. Internationale brievenpost die goederen bevat, dient in vervolg voorzien te zijn van een barcode. Het doel daarvan is onder andere een verbetering van de operationele afhandeling van internationale zendingen alsmede het beter kunnen controleren van de sterk toenemende stroom e-commerce zendingen en het gebruik van postverkeer voor het vervoer van verboden of gevaarlijke goederen. Vanaf 2021 zal deze verplichting uitgebreid worden, waardoor ook «Electronic Advanced Data» gekoppeld moet zijn aan deze barcode (informatie over inhoud, waarde, afzender en geadresseerde). Die informatie kan alleen van de verzender komen en zal gekoppeld moeten worden aan de barcode.
Het is aan elke nationale postvervoerder op welke wijze deze nieuwe eisen worden doorgevoerd. De wijze waarop PostNL de internationale afspraken heeft geïmplementeerd hangt niet alleen samen met de verplichte introductie van de barcode, maar ook met voorbereiding op verdere aanscherping van nationale douaneregels en de inschatting van PostNL van het risico dat internationale zendingen vanuit Nederland elders lopen (vertraging, retouren, schade, boetes). PostNL heeft mij laten weten dat zij van verschillende buitenlandse postbedrijven heeft vernomen dat zendingen met goederen op basis van aangescherpte nationale douaneregels (o.a. VS, Brazilië, Rusland, Turkije) reeds nu al alleen nog maar samen met digitaal beschikbare informatie mogen worden aangeleverd. PostNL is erbij gebaat om internationaal te worden gezien als een betrouwbare logistieke dienstverlener (zowel bij autoriteiten als bij klanten). Een tariefwijziging hangt derhalve niet alleen samen met de aansluiting op de internationale afspraken uit 2016, maar ook met de operationele processen van PostNL.
Kunt u aangeven welke andere gevolgen deze wijziging heeft voor het bedrijfsleven?
Lichte zendingen met goederen die nu als enkelstuks internationale brievenpost worden verstuurd, zullen duurder worden. Voor pakjes tot 350 gram heeft PostNL wel een variant aan het productaanbod toegevoegd: «pakje zonder track & trace tot 350 gram». Bedrijven die meer dan 50 internationale zendingen per jaar versturen kunnen ook zakelijke klant worden van PostNL met een bijbehorend zakelijk account en voordeligere tarieven. Hoe dat qua kosten uitpakt voor deze bedrijven is situationeel afhankelijk. Dit kan ook positief zijn ten opzichte van de huidige situatie.
Kunt u aangeven of postbedrijven in andere (Europese) landen op vergelijkbare wijze per 1 januari 2020 hun tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten naar het buitenland verhoogd hebben? Zo ja, welke landen hebben hun tarieven verhoogd en hoe hoog was deze verhoging per land?
Deutsche Post heeft haar voorwaarden voor internationale zendingen per 1 januari 2019 op soortgelijke wijze als PostNL gewijzigd. Goederen mogen in Duitsland sinds vorig jaar niet meer worden verzonden als briefpost, maar hiervoor moet een pakketdienst worden gebruikt. Dit kan in voorkomende gevallen kostenverhogend werken, afhankelijk van mogelijke (groot)zakelijke oplossingen waar een klant gebruik van kan maken. Ter illustratie: in 2018 was het mogelijk om een DVD via een brief met Deutsche Post naar het buitenland te sturen voor € 3,70. Vanaf 1 januari 2019 worden Duitse klanten doorverwezen naar DHL en kost deze zending (tot 2 kg) € 8.89.
De nationale postvervoerders in alle overige lidstaten moeten ook voldoen aan de eisen ten aanzien van het middels een barcode meegeven van informatie over de inhoud van een zending met goederen. In o.a. het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk hebben de postvervoerders hun productportfolio daar vooralsnog niet op aangepast.
Kunt u aangeven of er ook bij deze wijziging een onderscheid is gemaakt tussen ontwikkelingslanden en niet-ontwikkelingslanden? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven wat deze wijziging betekent voor de verzendkosten van pakketjes uit China?
De wijziging geldt voor alle landen die lid zijn van de Wereldpostunie. De tarieven voor pakjes vanuit China worden verhoogd op basis van afspraken die gemaakt zijn tijdens hetzelfde Congres van de Wereldpostunie in 2016.
Bent u bekend met een onderscheid dat in andere (Europese) landen gemaakt wordt ten aanzien van de toepassing van deze regels tussen zakelijke gebruikers en particulieren?
Vanuit de internationale regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen zakelijke gebruikers en particulieren. Alle Europese postvervoerders hanteren verschillende tarieven voor enkelstuks postzendingen (die meestal door particulieren worden gebruikt) en volumekortingen voor (zakelijke) klanten die frequent grotere aantallen zendingen aanbieden.
Kunt u aangeven of u bekend bent met eventuele compensatiemaatregelen voor ondernemers die voordat de wijziging van de regels bekend werd postzegels hebben aangeschaft die als gevolg van de wijziging van de regels niet meer te gebruiken zijn in hun normale bedrijfsvoering? Vindt u dat een dergelijke compensatieregeling wenselijk is?
Ik heb begrepen dat PostNL een coulance periode hanteert. Mocht hier verandering in komen dan zal PostNL dit tijdig en gericht communiceren, zodat klanten de gelegenheid hebben om de zegels op te maken. Deze zendingen dienen in dat geval vanaf 1 januari dit jaar aangeboden te worden bij een retailer (in plaats van in de brievenbus) zodat PostNL ze alsnog kan voorzien van een barcode.
Voor zendingen met goederen buiten de EU adviseert PostNL haar klanten om hun zending via het online loket voor te bereiden. Op deze manier worden deze zendingen naast de barcode, ook voorzien van de noodzakelijke, digitaal voorgemelde data. Postvervoerders uit verschillende landen, zoals de Verenigde Staten, stellen deze informatie inmiddels verplicht. Bij tekortkomingen kunnen de postzendingen vertraagd of geretourneerd worden. De verwachting is dat steeds meer landen dit zullen eisen in de nabije toekomst. Zendingen van zakelijke klanten die meer dan 50 stuks versturen en een zakelijk account hebben, worden automatisch voorzien van de juiste verzendlabels met barcode en digitaal voorgemelde data.
Op welke wijze zijn ondernemers geïnformeerd over de gewijzigde regels omtrent het invullen van een douaneformulier voor verzending van brievenbuspakketten naar het buitenland?
PostNL heeft deze wijziging op diverse manieren onder de aandacht gebracht. Onder andere door berichtgeving op de website, via nieuwsbrieven en door informatievoorziening via de PostNL servicepunten. Ondernemers met een zakelijk PostNL account zijn naast bovenstaande kanalen ook geïnformeerd via de jaarlijkse tariefcommunicatie.
Hoe verhoudt de gewijzigde regelgeving met betrekking tot het invullen van douaneformulieren en het verhogen van de tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten zich tot de Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer van goederen?
Binnen de EU worden geen douaneformulieren gebruikt en is er dus ook geen impact op het vrij verkeer van goederen. Het vaststellen van de verzendtarieven voor eindgebruikers is een zaak van de nationale postvervoerder en de geldende nationale regelgeving. Dat is niet anders geworden door de gewijzigde afspraken binnen de Wereldpostunie.
De nieuwe Kleine Ondernemersregeling (KOR) |
|
Helma Lodders (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minder aanmelders nieuwe btw-vrijstelling kleine ondernemers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle kleine ondernemers onder de nieuwe Kleine Ondernemersregeling (KOR) zouden moeten kunnen vallen? Deelt u de mening dat dit niet het geval is en dat dit aangepast zou moeten worden omdat de administratieve lasten voor de kleine ondernemer door de nieuwe KOR niet zijn afgenomen en de nieuwe KOR daarmee zijn doel niet bereikt? Graag een toelichting hierop.
Ik deel de mening dat alle kleine ondernemers onder de nieuwe kleineondernemersregeling (KOR) zouden moeten kunnen vallen. Het gaat om ondernemers bij wie de omzet die voor die regeling als maatstaf geldt, maximaal € 20.000 per jaar is. De nieuwe KOR is daarom in vergelijking met de oude KOR uitgebreid in die zin dat niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen gebruik kunnen maken van de regeling. Zo kunnen bijvoorbeeld ook de vele kleine Nederlandse stichtingen en verenigingen van de nieuwe KOR gebruikmaken. Dit betekent dat alle ondernemers die op basis van de KOR als kleine ondernemer worden aangemerkt de regeling kunnen toepassen wanneer zij dat willen. Naast het financiële voordeel van maximaal € 4.200 (21% x € 20.000) betekent de nieuwe KOR automatisch ontheffing van administratieve verplichtingen zoals het indienen van aangiften en het uitreiken van facturen. In de oude regeling was dit alleen mogelijk als op jaarbasis minder dan € 1.345 btw was verschuldigd en de ondernemer om ontheffing van administratieve verplichtingen had verzocht. Overschrijdingen van de KOR-drempel gedurende een jaar leiden niet meer tot correcties over voorbije tijdvakken van dat jaar. De nieuwe KOR is in al deze aspecten een administratieve vereenvoudiging, waarvoor de ondernemer zelf kan kiezen. Voor een aanpassing van de KOR zie ik geen aanleiding. Dit laat onverlet dat ondernemers bijvoorbeeld niet kiezen voor de nieuwe KOR wanneer zij zakelijke klanten hebben die aan hen berekende btw kunnen verrekenen. Of wanneer zij niet op voorhand voor drie jaar willen kiezen voor een vrijstelling zonder recht op aftrek of als (startende) ondernemer grote investeringen voorzien. De btw daarover is alleen als voorbelasting aftrekbaar indien de ondernemer valt onder de reguliere btw-heffing. Zo kunnen er diverse redenen zijn waarom ondernemers (nog) niet kiezen voor de nieuwe KOR, ondanks de administratieve vereenvoudiging.
Waarop heeft het kabinet het aantal van 200.000 ondernemers gebaseerd?
De herkomst van het aantal van 200.000 ondernemers, genoemd in het FD-artikel, is mij niet bekend. Bij het vaststellen van de hoogte van een omzetgrens is budgetneutraliteit het uitgangspunt geweest. Op basis van aangiftegegevens omzetbelasting 2017 en aannames over de gedragseffecten van ondernemers is geraamd dat dit het geval zou zijn bij een omzetgrens van ongeveer € 20.000. Bij deze grens was de verwachting dat zo’n 169.000 btw-plichtige ondernemers gebruik zouden gaan maken van de nieuwe KOR. Dit aantal is exclusief degenen die al onder de oude KOR vrijgesteld waren en exclusief de particuliere zonnepaneelhouders.
Herinnert u zich dat in de antwoorden van 17 september 2019 op schriftelijke vragen van de leden Lodders en Aartsen is vermeld dat het doel van de nieuwe KOR een vereenvoudigde vrijstellingsregeling is om de administratieve lasten te verlichten?
Ja.
Kunt u verklaren waarom kleine ondernemers, gezien het tegenvallende aantal kleine ondernemers dat gebruik maakt van de nieuwe KOR in vergelijking met de verwachtingen van het kabinet, dit blijkbaar niet als zodanig zien?
Uit de meest recente cijfers van de Belastingdienst blijkt dat 108.000 ondernemers zich actief hebben aangemeld voor de nieuwe KOR per 1 januari 2020, en nog eens 32.000 per 1 april 2020. Dit laatste aantal ontwikkelt zich nog, nu de aanmeldtermijn loopt tot 4 weken voorafgaand aan 1 april. Pas begin 2021 kan vastgesteld worden of het aantal ondernemers dat gebruik wil maken van de nieuwe KOR al dan niet significant afwijkt van het eerder geschatte aantal.
Bent u het eens met de genoemde ondernemingsorganisaties, die zeggen dat ondernemers door de nieuwe regeling afgeschrikt worden? Zo nee, hoe kunt u aantonen dat dit niet klopt?
In de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling is een evaluatie in de loop van 2021 aangekondigd van de nieuwe regeling. Op dat moment ben ik in staat vast te stellen in hoeverre het aantal aangemelde ondernemers (positief of negatief) afwijkt van het verwachte aantal en inzicht te krijgen in de mogelijke oorzaken daarvan.
Wat is de rol van het niet weergeven van de btw op een factuur op het aantal kleine ondernemers die geen gebruik maken van de nieuwe KOR?
Het niet weergeven van de btw op de factuur bij toepassing van de KOR betekent dat de afnemer kennis krijgt van de beperkte jaaromzet van de ondernemer. Dit aspect zal de ondernemer moeten afwegen tegen het administratieve voordeel van de nieuwe KOR en kan reden zijn voor ondernemers om ervoor te kiezen de KOR niet toe te passen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 zijn er ook diverse andere redenen die kunnen maken dat een ondernemer niet kiest voor toepassing van de nieuwe KOR, zoals veel zakelijke klanten met aftrekrecht of veel investeringen met btw. Daarbij moet opgemerkt worden dat het niet berekenen van btw en de hiervoor opgesomde gevolgen niet afwijken van de oude KOR indien daarbij ontheffing van administratieve verplichtingen was verkregen.
Een kleine ondernemer die de KOR toepast, is overigens voor de btw niet verplicht een factuur uit te reiken voor de goederenleveringen en diensten die hij in Nederland verricht.
Waarom heeft het kabinet de suggestie van de branche tot een onderzoek naar de effecten van het weglaten van de btw op de factuur naast zich neergelegd?
De nieuwe KOR is een vrijstellingsregeling die voortvloeit uit de BTW-richtlijn 2006. In deze richtlijn staat dat ondernemers die de KOR toepassen geen btw op hun facturen mogen vermelden. Ten aanzien van dit punt bestaat geen beleidsvrijheid voor Nederland. Het doen van onderzoek naar de effecten van het weglaten van de btw op de factuur is daarom achterwege gelaten. Het is ook moeilijk om voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuwe regeling alle gedragseffecten van deze regeling in kaart te brengen. Of een ondernemer gebruik zal maken van de nieuwe KOR is een individuele keuze waarbij verschillende aspecten een rol spelen. Daarbij mocht een kleine ondernemer die onder de oude KOR was ontheven van administratieve lasten ook al geen btw op zijn factuur vermelden en is in zoverre sprake van voortzetting van een bestaande voorwaarde.
Waarom is er gekozen voor een termijn van drie jaar?
Het is ongewenst dat belastingplichtigen strategisch gedrag vertonen en bijvoorbeeld per aangiftetijdvak of investering kunnen kiezen of zij de nieuwe KOR willen toepassen. Om ongewenst jojo-effect tegen te gaan, ook bezien vanuit de daarmee samenhangende uitvoeringsaspecten, is voorzien in een bezinningsperiode van drie jaar.
Herkent u het beeld dat ondernemers te laat doorkregen dat de KOR ging veranderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren, naast de in de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen genoemde publiekscampagne, kunnen in de toekomst tijdig alle ondernemers bereikt worden?2
Nee, ik herken dat beeld niet. Al vanaf 2018 is richting fiscale dienstverleners aandacht besteed aan de nieuwe KOR tijdens de Intermediairdagen en op het Forum Fiscaal Dienstverleners. De communicatiecampagne is op 1 juni 2019 gestart met het aanbod van informatie en het aanmeldformulier op de website van de Belastingdienst, na de zomer gevolgd door een grote landelijke mediacampagne. Omdat de nieuwe KOR pas op 1 januari 2020 in werking trad was een eerdere start van de massamedia communicatie niet zinvol/effectief. Met een campagne effectonderzoek heeft de Belastingdienst vastgesteld dat eind 2019 76% van de doelgroep bekend was met de nieuwe KOR door de communicatiecampagne. Ook voor 2020 is een communicatieplan opgesteld met daarin aandacht voor bekendheid met de regeling en handhavingscommunicatie, zoals attendering van ondernemers op de € 20.000 omzetgrens.
Herkent u het beeld dat het voor veel ondernemers onder de nieuwe KOR niet duidelijk is aan welke factuureisen moet worden voldaan? Kunt u een toelichting geven op de factuureisen waaraan een factuur moet voldoen?
Nee, dat beeld herken ik niet. Op de website van de Belastingdienst zijn de factuur- en administratie-eisen te vinden. Daar is ook uitgelegd dat een ondernemer bij toepassing van de nieuwe KOR geen btw meer mag berekenen en zelfs geen factuur hoeft uit te reiken voor de btw. Als de ondernemer onder de nieuwe KOR wel wil factureren of zijn afnemer vraagt daarom, dan moet hij op de factuur vermelden dat een vrijstelling van toepassing is. Zoals aangegeven mag op deze factuur geen btw vermeld worden.
Moeten ondernemers onder de nieuwe KOR wel het btw-nummer op de factuur vermelden, nu de btw niet op de factuur vermeld hoeft te worden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 11 is de ondernemer ontheven van de verplichting om een factuur uit te reiken. Als een kleine ondernemer onder de nieuwe KOR toch ervoor kiest een factuur uit te reiken, dan hoeft hij geen btw-nummer op de factuur vermelden. Zie hiervoor ook de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen d.d. 17 september 2019.
Waarom heeft u gekozen voor een omzetgrens van 20.000 euro, die gezien de omzetgrens in andere Europese lidstaten de op een na laagste van Europa is?
Het kabinet heeft gekozen voor een omzetgrens van € 20.000 per kalenderjaar, omdat de nieuwe KOR met deze grens budgetneutraal is ten opzichte van de oude KOR. Dat betekent dat de kosten voor de schatkist van de nieuwe KOR naar verwachting even hoog zijn als de kosten van de oude KOR.
Wat doet deze relatief lage omzetgrens met de concurrentiepositie van kleine ondernemers die handelen met het buitenland?
De concurrentiepositie van kleine ondernemers die handelen met het buitenland kan beïnvloed worden (zowel positief als negatief) door alle verschillen die tussen lidstaten bestaan. De KOR is daar geen uitzondering op. Daarbij is de omzetgrens van € 20.000 niet veel lager dan de gemiddelde omzetgrens in de EU en redelijk in lijn met de omzetgrens van de omliggende landen. De gemiddelde omzetgrens is € 26.000. In België geldt een omzetgrens van € 25.000, in Luxemburg van € 30.000, in Denemarken van DKK 50.000 (ongeveer € 6.700, in Duitsland van € 17.500 en in Oostenrijk van € 30.000.
In dit verband wordt nog opgemerkt dat in november 2019 een politiek akkoord is bereikt over een wijziging van de huidige regelgeving in de BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers, waarbij lidstaten de KOR-vrijstelling die lokale ondernemers genieten ook moeten toestaan aan ondernemers uit andere lidstaten. Het gevolg hiervan is dat de concurrentieverschillen tussen buitenlandse en binnenlandse kleine ondernemers zullen verminderen. De nieuwe regeling treedt per 1 januari 2025 in werking.
Op welke manier blijft u de nieuwe KOR monitoren? En op welke manier wordt ook de Kamer meegenomen in de voortgang van de nieuwe KOR?
Het aantal ondernemers dat gebruik maakt van de nieuwe KOR wordt constant gemonitord. Na evaluatie (zie het antwoord op vraag 16) zal het evaluatierapport aan de Kamer gezonden worden.
Bent u bereid over te gaan tot een evaluatie van de KOR in 2021, hoewel het kabinet in de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling heeft aangegeven de nieuwe KOR niet eerder dan het eerste jaar van inwerkingtreding te evalueren?3
De nieuwe KOR zal in de loop van 2021 geëvalueerd worden, zodra de volledige gegevens over het eerste jaar van inwerkingtreding (2020) beschikbaar zijn. Dit is in de memorie van toelichting bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling door het kabinet ook aangekondigd.
Kunt u toezeggen dat indien er inderdaad een afschrikwekkend effect van de nieuwe regeling uitgaat u de regeling zult aanpassen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 kan pas na afloop van de aangekondigde evaluatie vastgesteld worden in hoeverre het aantal aangemelde ondernemers (positief of negatief) afwijkt van het verwachte aantal en wat daar mogelijk de oorzaak van is. Verder merk ik op dat de Wet op de omzetbelasting 1968 is gebaseerd op de BTW-richtlijn 2006. Het is niet mogelijk een regeling voor kleine ondernemers te introduceren die afwijkt van deze richtlijn. Wel biedt de richtlijn de ruimte om een derogatieverzoek bij de Europese Commissie in te dienen voor een hogere omzetgrens, mocht de lidstaat daar behoefte aan hebben.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Medewerkers van Sandd die geen baan krijgen bij PostNL |
|
Jasper van Dijk , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Vindt u het aanvaardbaar dat een meerderheid van de 16.000 Sandd-medewerkers hun baan kwijtraakt per 1 februari, maar niet aan de slag kan bij PostNL?1 2 3
Zoals ik in mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag van 23 december 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 1205 en 1206) reeds heb aangegeven, ben ik van mening dat de consolidatie tussen PostNL en Sandd met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard moet gaan. Aan de vergunning voor de overname heb ik dan ook het voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd, waarbij onder meer is vastgelegd dat alle bezorgers van Sandd de mogelijkheid wordt geboden om in dienst te komen als postbezorger bij PostNL. In mijn antwoord op vraag 2 ga ik in op de acties die PostNL heeft ondernomen om aan postbezorgers en ondersteunend personeel een passend aanbod te doen.
Deelt u de mening dat PostNL – in de geest van de afspraak die u met hen maakte – een werkbaar banenaanbod had moeten doen aan de werknemers van Sandd?
Ik deel de mening dat PostNL een passend aanbod moet doen aan de postbezorgers van Sandd. Voor het behoud van zoveel mogelijk banen is het van belang dat de aard van de werkzaamheden, tijden en standplaats van het banenaanbod waar mogelijk aansluiten bij de wensen van werknemers van Sandd. Tegelijkertijd is het baanaanbod van PostNL niet onbegrensd. Dit hangt onder andere samen met de mogelijkheden in de praktijk voor PostNL (zoals de locaties van de sorteercentra) en met het belang van het behoud van een financieel gezonde postdienstverlening tegen de huidige kwaliteitsstandaard in een sterk krimpende markt.
Ik heb van PostNL begrepen dat het zich op verschillende manieren heeft ingespannen om ten aanzien van gewerkte uren en standplaats een passend banenaanbod te doen aan de postbezorgers van Sandd. Alle bezorgers van Sandd hebben een aanbod gekregen, en mensen die niet reageerden zijn vervolgens telefonisch benaderd. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken zijn daarnaast inloopspreekuren en bijeenkomsten georganiseerd op alle locaties van Sandd en zijn speciale open dagen op sorteerlocaties en het PostNL-hoofdkantoor gehouden. Overigens hebben niet alleen bezorgers met een arbeidsovereenkomst, maar ook de postbezorgers die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam waren voor Sandd een arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen. Dit vind ik positief.
PostNL heeft mij gemeld dat het matchen van medewerkers van Sandd aan PostNL niet vanaf het begin vlekkeloos is verlopen. Naar aanleiding van initiële klachten heeft PostNL verschillende herstelacties ingezet. Toen bijvoorbeeld bleek dat voor een bepaalde groep (ongeveer 1.300 mensen) door een administratieve fout was uitgegaan van een te laag aantal uren voor het nieuwe contract bij PostNL is dit door PostNL hersteld. Van circa 1–1,5% van de groep postbezorgers bleek dat ze bij Sandd postbezorging combineerden met andere werkzaamheden, zoals chauffeursdiensten. Omdat men alleen een aanbod kreeg voor de gewerkte uren voor postbezorging tot maximaal 25 uur per week, zoals bij PostNL gebruikelijk is, werd dit als een onvoldoende aanbod ervaren. In deze gevallen is een combinatiebaan aangeboden (bijvoorbeeld postbezorging en postvoorbereiding), wat in belangrijke mate lijkt te hebben geleid tot indiensttreding bij PostNL. Ook is bij een langere reisafstand aangeboden om van een PostNL-busservice gebruik te maken. Bij schrijnende gevallen, waarbij het aanbod qua dagen en uren niet te combineren is met bijvoorbeeld zorgtaken, zoekt PostNL naar een passende oplossing. Als mensen niet in dienst kunnen of willen treden bij PostNL dan kunnen zij gebruik maken van de sociale regeling.
Tot slot is het goed om te vermelden dat de vakbonden FNV en BVPP onlangs te kennen hebben gegeven dat zij vinden dat PostNL na de overname van Sandd het maximale heeft geprobeerd om de bezorgers aan nieuw werk te helpen4.
Hoeveel mensen van Sandd hebben na 1 februari geen baan meer? Was u op de hoogte van dit hoge aantal op het moment dat het overnamebesluit werd genomen?
Op het moment van schrijven is de stand van zaken als volgt: bij Sandd werkten circa 11.000 postbezorgers. Van deze postbezorgers heeft circa 40 procent geen interesse getoond in een aanbod om bij PostNL te komen werken. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Zoals ook toegelicht in mijn besluit tot verlening van een vergunning op grond van artikel 47 van de Mededingingswet5 ging ik er destijds reeds vanuit dat een deel van het personeel van Sandd niet binnen de PostNL-organisatie werkzaam wil zijn, bijvoorbeeld omdat Sandd een grotere mate van vrijheid geeft ten aanzien van bezorgtijden of vanwege geografische redenen (het sorteercentrum van Sandd is in Apeldoorn, het dichtstbijzijnde sorteercentrum van PostNL is in Zwolle). Voor die mensen kan de sociale regeling aantrekkelijk zijn. Mogelijk speelt bij een deel van deze groep ook mee dat de arbeidsmarkt gunstig is, waardoor er alternatieven aanwezig zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat meer dan 100 bedrijven via banenmarkten interesse hebben getoond in medewerkers van Sandd.
Van de ongeveer 6.600 bezorgers die wel interesse hebben getoond in een aanbod van PostNL hebben op dit moment circa 4.000 bezorgers dit aanbod geaccepteerd (een percentage van ongeveer 60%). Dit aantal kan nog verder oplopen, omdat het proces nog niet volledig is afgerond en er bij PostNL nog veel vacatures beschikbaar zijn.
Voor de ongeveer 1.800 niet-postbezorgers van Sandd is afgesproken dat zij met voorrang konden solliciteren bij PostNL op de beschikbare vacatures. Ongeveer 700 mensen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en gesolliciteerd op een baan bij PostNL. Deze sollicitatieprocessen zijn nog gaande. PostNL verwacht op dit moment een baan aan te kunnen bieden aan ongeveer 300 tot 400 mensen. Het feit dat het grootste deel van de niet-bezorgers niet heeft gesolliciteerd, lijkt erop te wijzen dat men op zoek is naar een andere baan die wellicht beter bij persoonlijke behoeftes aansluit. PostNL organiseert ook voor hen banenmarkten.
Hoeveel medewerkers over zouden gaan van Sandd naar PostNL was op voorhand niet te voorzien omdat zowel de werkgever als de werknemer moet instemmen met het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Ten tijde van de besluitvorming inzake de aanvraag tot toepassing van artikel 47 zijn hier dan ook geen verwachtingen over uitgesproken. In plaats daarvan waren alle inspanningen erop gericht te zorgen dat bezorgers van Sandd die dat wilden ook daadwerkelijk een baan bij PostNL zouden krijgen.
Waarom zijn de vakbonden niet betrokken bij het maken van een sociaal plan?
Sandd heeft voorafgaand aan de overname besloten om deze afspraken te maken met haar medezeggenschap. De vakbonden hebben wel hun steun uitgesproken voor de overname van Sandd door PostNL. Een overweging van de vakbonden is daarbij geweest dat Sandd verlies leed, en dat bij een faillissement geen sprake zou zijn geweest van een sociale regeling6.
Waarom heeft u als randvoorwaarde voor de overname niet gesteld dat de banen en rechten van het personeel gewaarborgd moesten zijn (conform bijvoorbeeld de Wet overgang onderneming)?
Onderdeel van het vergunningsverzoek van PostNL en Sandd waren de toezeggingen die door Sandd en PostNL zijn gedaan aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Dat waren dus de condities van de beoogde concentratie waarvoor goedkeuring werd gevraagd en daarmee heb ik getracht de rechten van het personeel van Sandd zo goed mogelijk te waarborgen. In mijn besluit heb ik het voorschrift opgenomen dat deze toezeggingen dienen te worden nagekomen. De ACM houdt toezicht op de naleving van de vergunningvoorschriften.
Vindt u het ook onaanvaardbaar dat Sandd-medewerkers zeer twijfelachtige banen aangeboden krijgen, bijvoorbeeld op tijden dat zij niet kunnen of op een andere locatie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mensen die voor Sandd werken, aangeven dat zij een aanbod van PostNL kregen waarbij zij er financieel op achteruit gaan of waarbij zij slechts een tijdelijk contract krijgen? Valt dit volgens u binnen de afspraken die u heeft gemaakt met PostNL?
Ik heb begrepen dat PostNL eerdere arbeidsovereenkomsten in acht neemt en de keten van arbeidsovereenkomsten voortzet. Medewerkers die al een contract voor onbepaalde tijd hadden, krijgen ook bij PostNL een contract voor onbepaalde tijd. Medewerkers van Sandd met een tijdelijk contract worden op dezelfde manier behandeld als medewerkers van PostNL, in lijn met wet- en regelgeving. De medewerkers van Sandd die onder een overeenkomst van opdracht werkten (dus geen arbeidsovereenkomst hadden) hebben allemaal een contract voor bepaalde tijd aangeboden gekregen van PostNL. Voorts zijn er nog circa 400 jongeren onder de 21 jaar met veelal kleine contracten die bij PostNL een jeugdloon krijgen in plaats van een salaris voor volwassenen zoals zij bij Sandd kregen. Deze groep jongeren zou er door de overname dus op achteruit kunnen gaan.
In antwoord 2 ben ik reeds ingegaan op de groep van 1–1,5% van de medewerkers van Sandd met een combinatiebaan en de oplossingen die daarvoor geboden zijn. Voor een deel van deze mensen is het contract bovenop het bezorgcontract nu van tijdelijke aard, omdat de aanvullende werkzaamheden op termijn zullen vervallen. Mogelijk kunnen deze mensen op termijn ook andere aanvullende werkzaamheden binnen PostNL vervullen. Het uitgangspunt is dat zij volledig doorstromen naar een vast contract.
Tot slot wijs ik erop dat bezorgers van Sandd per 1 februari onder de cao voor de postbezorgers van PostNL vallen. Deze cao kent op het gebied van salaris, loondoorbetaling bij ziekte en pensioen betere arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers dan Sandd bood. In combinatie met de inspanningen van PostNL om het aantal uren te matchen biedt dit afdoende waarborgen voor het behoud van werkgelegenheid en goede arbeidsvoorwaarden.
Wat is uw reactie op de constatering dat ondersteunend personeel van Sandd de kans heeft gekregen om met voorrang te solliciteren, maar dat dit slechts bij een klein aantal tot een baan heeft geleid?
Er zijn verschillende acties opgezet om ondersteunend personeel aan te moedigen om op vacatures bij PostNL te solliciteren. Zo zijn er bijeenkomsten georganiseerd op alle locaties van Sandd om vacatures extra onder de aandacht te brengen en mensen aan te moedigen om te solliciteren. Ook is bij een langere reisafstand aangeboden om van een PostNL busservice gebruik te maken.
In antwoord 3 ben ik ingegaan op mogelijke redenen waarom ondersteunend personeel niet in dienst van PostNL kan of wil treden. In die gevallen kunnen zij aanspraak maken op de sociale regeling.
Wat gaat er gebeuren met de 3.000 bezorgers en 450 mensen ondersteunend personeel die voor franchisenemers van Sandd werken?
Dat is op het moment van schrijven helaas nog niet geheel duidelijk. In lijn met mijn eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Moorlag7 vind ik het van groot belang dat de postbezorgers bij de franchisenemers van Sandd die zonder werk komen te zitten zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen. PostNL is inmiddels in gesprek met de franchisenemers over vervangend werk binnen PostNL. Ook probeert PostNL middels regionale advertenties de aandacht te vestigen op beschikbare vacatures. Ik hoop in ieder geval dat de mensen die werk zoeken op korte termijn een passende baan kunnen vinden tussen de vacatures die er zijn, bij PostNL en bij andere bedrijven.
Wat vindt u van de uitspraak van de Vereniging Franchisenemers van Sandd (VFS): «We beschuldigen Sandd tevens van contractbreuk, waardoor onze mensen zonder enige vorm van transitievergoeding en begeleiding op straat komen te staan per 1 maart 2020»? Wilt u hierbij ingaan op de juridische positie van de franchisenemers en van het personeel?
Het is niet aan mij om te treden in individuele contracten tussen Sandd en deze franchisenemers. Bij een geschil is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen. Daarbij is relevant te vermelden dat de VFS begin januari 2020 PostNL en Sandd heeft gedagvaard.
Voor het personeel van franchisenemers dat een arbeidsovereenkomst heeft is de reguliere bescherming zoals het recht op een transitievergoeding van toepassing. Voor het grootste deel van de postbezorgers bij deze franchisenemers geldt echter dat zij op basis van een overeenkomst van opdracht werkten en dat zij daardoor geen aanspraak kunnen maken op deze bescherming voor werknemers. Voor postbezorgers van de franchisenemers van Sandd die zonder werk zitten is het van belang dat zij zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen. Zoals tevens in antwoord 9 is aangegeven, is PostNL in gesprek met de franchisenemers om te bezien of er voor deze postbezorgers mogelijkheden zijn om ander werk te vinden binnen PostNL. Met beide partijen houd ik contact over het verloop van deze gesprekken.
Gaat u zich inzetten voor een sociaal plan voor mensen die via franchisenemers voor Sandd werken?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe heeft u zich ervan verzekerd dat zowel Sandd als haar franchisenemers voldoen aan de norm van 80% arbeidsovereenkomsten? Gaat u hierop handhaven, aangezien de arbeidsrechtelijke gevolgen (zoals WW en transitievergoeding) bij bedrijfsbeëindiging voor een werknemer onder arbeidsovereenkomst gunstiger zijn dan voor een zzp’er?
De ACM heeft in 2018 onderzoek gedaan naar de naleving door Sandd en andere postvervoerbedrijven van de norm van 80% arbeidsovereenkomsten. De uitkomst hiervan was dat geen overtreding is vastgesteld. Daarbij is relevant te vermelden dat de franchisenemers van Sandd alle als postvervoerbedrijven geregistreerd staan bij de ACM en het Tijdelijk besluit postvervoerders 2011 (Tbp) in beginsel ook voor deze partijen geldt. Echter, de norm van 80% arbeidsovereenkomsten uit het Tbp is van toepassing op postvervoerbedrijven met een relevante omzet van € 2 miljoen of meer. Dit kan verklaren waarom in voorkomende gevallen de betreffende postvervoerders met minder dan 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben, zonder dat sprake is van een overtreding van het Tbp.
Hoe kon het gebeuren dat Sandd een deel van zijn medewerkers onder het minimumloon heeft betaald?4
Uit het onderzoek van de Inspectie SZW kwam naar voren dat het bedrijf het personeel uitbetaalde volgens zogeheten normuren. Het bedrijf heeft na vordering van de Inspectie SZW geen stukken overgelegd waaruit blijkt hoeveel uur de medewerkers die in het onderzoek zijn betrokken, daadwerkelijk werkten. Deze registratie is een verplichting krachtens de Wet minimumloon. Omdat het bedrijf geen gegevens kon overleggen over de daadwerkelijke gewerkte uren van de medewerkers was het niet mogelijk voor de Inspectie SZW om na te gaan of het minimumloon werd betaald, of dat de medewerkers werden onderbetaald. De door de Inspectie SZW opgelegde boete had hierop betrekking. Ik heb begrepen dat Sandd hiertegen in bezwaar is gegaan.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de betreffende Sandd-medewerkers alsnog het minimumloon uitbetaald krijgen over de jaren dat zij onder het minimumloon betaald zijn? Welke juridische mogelijkheden zijn hiervoor?
Aangezien niet kon worden vastgesteld of het minimumloon is betaald, is het niet mogelijk op individuele basis de betaling van het minimumloonbedrag af te dwingen. Deze omstandigheid heeft de Inspectie SZW verdisconteerd in de hoogte van de opgelegde boete. Werknemers die vermoeden dat zij zijn onderbetaald kunnen civiele loonvorderingen indienen bij de werkgever. In geval van een nieuwe melding kan de Inspectie SZW opnieuw een onderzoek instellen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met PostNL over genoemde misstanden, zoals de slechte voorwaarden waaronder mensen een nieuwe baan krijgen aangeboden?
Ik houd contact met PostNL over de situatie ten aanzien van de werkgelegenheid. Op basis van deze gesprekken is mijn indruk dat PostNL veel doet om zoveel mogelijk banen met goede arbeidsvoorwaarden voor medewerkers van Sandd te behouden. Ik word in deze indruk gesterkt door wat de vakbonden hierover vorige week in de media hebben gezegd.
Het bericht ‘Kamer van Koophandel vertrekt uit Drenthe’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kamer van Koophandel vertrekt uit Drenthe»?1
Ja.
Klopt het dat het op dit moment technisch en juridisch niet mogelijk is voor een ondernemer om zich digitaal in te schrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK)?
Of volledig digitale inschrijving mogelijk is, hangt op dit moment nog af van de ondernemingsvorm. Voor inschrijving van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid, waarbij geen notaris wordt ingeschakeld, is éénmalig een afspraak bij de KVK nodig zodat de identiteit van de ondernemer kan worden vastgesteld. Bij de oprichting van rechtspersonen (BV, Stichting en NV) is echter altijd een notaris betrokken. In dat geval verzorgt de notaris de identiteitscontrole en de inschrijving bij de KVK. Een bezoek aan een KVK-kantoor is voor de oprichting in deze gevallen niet nodig, de ondernemer hoeft hiervoor alleen naar de notaris. Op termijn zal inschrijven helemaal digitaal mogelijk zijn.
Hoeveel inschrijvingen vinden er per week, maand en jaar plaats bij het KvK-kantoor in Emmen? Met andere woorden, hoeveel startende ondernemers worden gedupeerd door het vertrek van het KvK-kantoor uit Emmen?
In 2019 zijn gemiddeld per week 48 bezoekers geweest op de locatie in Emmen. Het kantoor in Emmen is daarbij met grote afstand de minst bezochte fysieke vestiging van de KVK. In heel 2019 zijn in Emmen 2484 klanten ontvangen, dat is 0,75 procent van de fysieke klantencontacten van de 19 kantoren van KVK.
Moeten deze ondernemers hierdoor naar Groningen of Zwolle rijden om zich in te schrijven bij de KvK? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is die erg nadelig uitpakt voor startende ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb)? Zo nee, hoe moeten ondernemers uit Drenthe de KvK dan bereiken?
Startende ondernemers kunnen inderdaad terecht bij de vestiging Groningen of Zwolle. Dit past binnen de randvoorwaarden die bij de reorganisatie zijn gesteld voor spreiding van het kantorennetwerk van KVK: een adequate spreiding over het land waarbij wordt gestreefd naar optimalisatie en bijbehorende versobering.2 Dat betekent in de praktijk dat in nagenoeg heel Nederland een KVK-kantoor te bereiken is met maximaal een uur reistijd.
De sluiting van een groot aantal kantoren van de KVK heeft geleid tot een flinke vermindering van kosten. Ondernemers hebben daar ook baat bij. Zo is onder andere de jaarlijkse bijdrage aan de KVK komen te vervallen. Daarnaast blijkt dat steeds meer ondernemers de voorkeur geven aan het gebruik van digitale communicatiekanalen boven een bezoek aan de balie, omdat het tijd bespaart. Naast de fysieke ondernemerspleinen beheert KVK het digitale Ondernemersplein, waar ondernemers voor al hun communicatie met de overheid online terecht kunnen. De verregaande digitalisering van de dienstverlening, zoals de KVK dat voorstaat, betekent dat de ondernemer 24 uur per dag, 7 dagen in de week terecht kan op het Digitale OndernemersPlein. Voor ondernemers betekent dit duidelijkheid, tijdwinst en een verlaging van de (transactie)kosten. En voor de overheid betekent het een efficiënte en effectieve toegang tot de ondernemers.
Hoeveel wordt er met de sluiting van de KvK Emmen bezuinigd? Staat dit in verhouding tot het sluiten van een vestiging?
De huur in Emmen is € 18.000 per jaar, maar besparing op huurkosten is niet het doorslaggevende punt. Veel meer middelen zijn gemoeid met de inzet van personeel en met de beschikbaarheid van ICT-middelen, zoals een geavanceerde paspoort-scanner. Deze middelen worden in Emmen beperkt gebruikt, terwijl in de vestigingen in Groningen en Zwolle op dit moment wachttijden voor afspraken verkort kunnen worden door die beschikbare mensen en middelen dáár in te zetten. Daarin is enkele jaren geleden al een slag gemaakt door de openingstijden in Emmen tot twee dagen per week te reduceren.
Wat waren de alternatieven voor het sluiten van deze vestiging zoals een goedkopere locatie of een efficiënter afsprakensysteem? Waarom is daar niet voor gekozen?
Alternatieven voor het sluiten van deze vestiging waren tot dan toe reeds benut. De ruimere openstelling in Emmen in het verleden was niet efficiënt. De afsprakenagenda op deze locatie kon niet gevuld worden, terwijl er op andere kantoren in de omliggende regio’s wachttijden waren. Door de beperkte openstelling konden extra afsprakenmomenten worden opengezet op de andere locaties waardoor de wachttijden daar flink zijn geslonken. Omdat het baliebezoek voor inschrijving verder terugliep heeft KVK de bezetting enige jaren geleden teruggebracht naar twee dagen per week. Omdat de sluiting van de locatie in Emmen op termijn was voorzien is niet gezocht naar een andere locatie. Immers, de sluiting van de locatie in Emmen is onderdeel van een bredere omvorming van KVK die in 2013 is ingezet. Bij de voorbereiding van de fusie van de 12 regionale Kamers van Koophandel en Syntens naar één nationale KVK, is al aangekondigd dat op termijn als fysieke vestiging van KVK alleen de Ondernemerspleinen overblijven.3 Dat zijn er vijf (Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Eindhoven en Arnhem), zodat in nagenoeg heel Nederland een ondernemersplein te bereiken is met maximaal een uur reistijd. Deze vestigingen staan sindsdien ook zo geoormerkt op de site van de KVK. Rond de startdatum van de nieuwe KVK in 2014 is het aantal fysieke locaties al ingeperkt van ruim 50 naar de huidige 19. De sluiting van een groot aantal kantoren van de KVK heeft geleid tot een flinke vermindering van kosten.
Wat vindt u van het feit dat er in de volledige provincie Drenthe geen KvK-vestiging meer is door dit besluit? Deelt u de mening dat zolang het nog niet mogelijk is om digitaal een KvK-inschrijving te regelen er ministens 1 plek per provincie moet zijn waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
De vijf ondernemerspleinen zijn bedoeld als ontmoetingsplaatsen voor ondernemers en gerelateerde organisaties. De spreiding is zodanig dat in nagenoeg heel Nederland een ondernemersplein te bereiken is met maximaal een uur reistijd. Alleen in het geval van een inschrijving als ondernemer zonder rechtspersoonlijkheid is het nodig dat de ondernemer zich eenmalig fysiek meldt bij de KVK. Verdere contacten met de KVK kunnen volledig digitaal plaatsvinden, zoals ook de wens is van veel ondernemers. Ik erken de wens om fysiek aanwezig te zijn, maar dat moet wel tot uiting komen in fysieke bezoekersaantallen (bereik) en waardering, om de besteding van publieke middelen te rechtvaardigen.
Wat vindt u van de communicatie over dit besluit slechts 1 maand voor de definitieve sluiting?
De gemeente is over de aanstaande sluiting van het kantoor geïnformeerd op 26 september 2019, drie maanden voor de sluiting. Op 8 november 2019 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met wethouder Economie, Wmo en emancipatie. De gemeente was niet blij maar had begrip voor de situatie. De gedeputeerde die zich binnen de provincie Drenthe onder meer bezig houdt met economie en digitale ontwikkeling, is op 6 oktober 2019 geïnformeerd. In reactie op zijn verzoek om open te blijven heeft de KVK laten weten hiervoor begrip te hebben maar dat de lage bezoekersaantallen reden zijn om vast te houden aan het besluit de vestiging te sluiten. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om de KvK dringend te verzoeken dit besluit terug te draaien en/of op zijn minst uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens de KVK te verzoeken dit besluit terug te draaien. De opzet van vijf fysieke ondernemerspleinen en het terugbrengen van het aantal kantoren van 50 naar de huidige 19, en naar uiteindelijk vijf, is onderdeel van de omvorming van de KVK naar een landelijke organisatie, waarbij onder meer realisatie van het dienstverleningsconcept ondernemerspleinen en een verdergaande digitalisering van de dienstverlening centraal staan.4 Dit past in de strategie voor een toekomstbestendige KVK zoals die eerder is gecommuniceerd aan uw Kamer. Zie voor nadere toelichting ook het antwoord op vragen 4 en 6.
Wat bent u van plan te doen om de startende ondernemers te helpen die hinder ondervinden doordat zij zich niet digitaal kunnen inschrijven?
De verwachting is dat eventuele hinder voor ondernemers beperkt zal zijn, om de redenen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. Op dit moment heeft een fysiek bezoek aan de KVK overwegend betrekking op het oprichten van een nieuwe onderneming of het inschrijven van een nieuwe functionaris. Startende ondernemers kunnen terecht bij de KVK in Zwolle of Groningen. De openingstijden zijn ruimer dan deze waren bij de KVK Emmen en de wachttijden zijn er korter. Ondernemers kunnen vooraf een afspraak maken of telefonisch of digitaal informatie inwinnen.
Is het volgens u wenselijk dat er op korte termijn een andere mogelijkheid voor startende ondernemers komt om zich te kunnen inschrijven bij de KvK? Zo ja, welke oplossing zou uw voorkeur hebben? Zo nee, waarom niet?
In een aantal gevallen is het al mogelijk om je als ondernemer in te schrijven zonder een bezoek aan de balie van de KVK. In de toekomst zal inschrijven van een onderneming helemaal digitaal mogelijk zijn, maar ook dan zal ergens de identiteit van de ondernemer moeten worden vastgesteld voordat hij een digitale identiteit krijgt. Eerder dit jaar is een EU Richtlijn over toegankelijkheid van overheidswebsites en apps vastgesteld, die dit mogelijk moet maken. Aan de implementatie daarvan wordt gewerkt middels de Wet digitale overheid. Deze wet heeft als doel het regelen van het veilig en betrouwbaar kunnen inloggen voor Nederlandse burgers en bedrijven bij de (semi-)overheid. De Wet digitale overheid is zo opgezet dat er stapsgewijze invoering plaatsvindt.5.
Wat er dan verder nog nodig is een aansluitschema middels de toegelaten en verplichte middelen uit de Wet digitale overheid. Voor een aantal vitale processen dient KVK de identiteit van de aangever met maximale zekerheid vast te stellen. Deze processen kennen een hoog betrouwbaarheidsniveau en dus zijn elektronische identificatiemiddelen nodig van een hoog betrouwbaarheidsniveau. Deze dienen bovendien breed beschikbaar te zijn en een boven gemiddeld dekkingspercentage te kennen alvorens KVK deze kan inzetten. Op dit moment is er nog geen door de overheid aangedragen enkelvoudig middel dat het betrouwbaarheidsniveau Hoog haalt. KVK werkt hieraan samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het is niet wenselijk dat er op korte termijn een andere mogelijkheid voor startende ondernemers komt om zich te kunnen inschrijven bij de KVK. Ondernemers willen ondernemen en niet te veel tijd kwijt zijn aan het verplicht verstrekken van gegevens en het zoeken naar informatie van verschillende overheden. Een alternatieve manier van inschrijven bij de KVK, anders dan aansluiten bij de ontwikkelingen binnen het Rijk zoals die nu plaatsvinden (eHerkenning), ligt niet voor de hand.
Op welke termijn valt een alternatieve manier van inschrijven, zoals digitaal inschrijven, bij de KvK te realiseren? Welke wet moet hiervoor worden gewijzigd en wat is hier verder voor nodig? Bent u van plan hier een bijdrage aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat DPG Media uitgeverij Sanoma overneemt |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «DPG Media neemt uitgever Sanoma over: «Twee superreuzen worden één superreus»?1
Ja.
Kunt u zich eerdere schriftelijke vragen van de leden Sneller en Verhoeven herinneren, over de groeiende macht van DPG Media? Hoe duidt u in dit verband het gegeven dat met de overname van Sanoma door DPG Media, dit het grootste uitgeverijbedrijf in de Nederlandse geschiedenis wordt?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst, kent Nederland een hybride mediasector waarbij op de dagbladenmarkt al geruime tijd sprake is van een hoge concentratie van eigenaarschap. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. De overname van Sanoma past binnen deze ontwikkeling.
Wat is uw mening over de visie van DPG Media, dat de overname van onder andere nu.nl deze organisatie «de slagkracht om te groeien ten opzichte van mondiale digitale spelers zoals Google en Facebook» geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effect heeft dergelijke marktconcentratie wat u betreft op de pluriformiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Ziet u het medialandschap als één markt? Zo niet, in welke markten segmenteert u het medialandschap?
Concentratie van eigenaarschap binnen de mediasector kan niet zonder meer gelijk gesteld worden aan inperking van pluriformiteit. Nederland kent op het gebied van media een traditie van zelfregulering waarbij de onafhankelijke positie van redacties middels redactiestatuten wordt vastgelegd. Op basis van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met het doen van onderzoek naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de informatievoorziening in Nederland. Het Commissariaat doet hier jaarlijks verslag van in de vorm van de Mediamonitor.
Voor wat betreft het mededingingstoezicht, zal de ACM bij het beoordelen van een concentratie onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe kijkt de ACM allereerst naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. De ACM ziet dat de mediasector digitaliseert en actief op zoek is naar succesvolle (digitale) businessmodellen. De concurrentiedruk die mogelijk uitgaat van digitale aanbieders van media wordt door de ACM meegenomen in de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen overname. De ACM bekijkt bijvoorbeeld in hoeverre nu.nl – onderdeel van Sanoma – concurreert met de dagbladen van DPG.
Klopt het dat voor deze fusie toestemming gevraagd dient te worden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, op welke termijn zal de ACM hier uitspraken over doen? Zo nee, bent u bereid desondanks toetsing van deze fusie door de ACM te laten plaatsvinden?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM of de Europese Commissie gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. De voorgenomen overname van Sanoma door DPG Media is op 20 december 2019 gemeld bij de ACM. De toezichthouder is gebonden aan een wettelijke beoordelingstermijn van 4 weken. Deze termijn kan onder bepaalde omstandigheden worden verlengd, bijvoorbeeld wanneer de ACM besluit dat er na haar eerste beoordeling nader onderzoek nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om op dit punt marktmacht te (blijven) controleren? Welke mogelijkheden zijn er om achteraf in te grijpen wanneer blijkt dat een dergelijke fusie onwenselijke effecten heeft voor de diversiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Bent u bereid dit te monitoren of te laten monitoren?
Zoals hierboven genoemd, moet een voorgenomen concentratie bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Dit biedt de mogelijkheid om vooraf onderzoek te doen naar de gevolgen van een voorgenomen concentratie en de marktmacht die hieruit voortvloeit. Op basis van het onderzoek zou de toezichthouder kunnen besluiten een fusie of overname goed te keuren onder voorwaarden, die mogelijke (toekomstige) problemen kunnen wegnemen. Als de markt zich anders ontwikkelt dan nu wordt voorzien en er bestaat een vermoeden van misbruik van een machtspositie, is de ACM bevoegd om onderzoek te doen naar misbruik van een machtspositie.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, verricht het Commissariaat voor de Media jaarlijks onderzoek naar ontwikkelingen in de Nederlandse mediasector. Hierbij wordt ook gekeken naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de Nederlandse media.
Het bericht 'VDL Groep verliest busorder aan Chinees bedrijf' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VDL Groep verliest busorder aan Chinees bedrijf»?1
Ja.
Wat is BYD Auto voor bedrijf? Welke reputatie heeft het? Wie zijn de aandeelhouders? Heeft BYD Auto banden met de Chinese overheid?
BYD Auto is een autofabrikant met hoofdkwartier in Shenzhen, China. Het bedrijf produceert elektrische voertuigen zoals auto’s, bussen, fietsen en trucks. BYD Auto werd in 2003 opgericht als een onderdeel van BYD Company Limited (BYD), een van China’s grootste private ondernemingen. BYD Company Limited is een high tech bedrijf dat zich richt op schone energietechnologieën, van opwekking en opslag tot toepassing. Het bedrijf heeft een omzet van bijna € 16 miljard (2018, huidige wisselkoers), ongeveer 220.000 werknemers en is actief in meer dan 50 landen. Het Europese hoofdkwartier staat in Schiedam.
BYD is één van de grootste producenten van oplaadbare batterijen ter wereld en inmiddels ook een zeer grote fabrikant van elektrische voertuigen. Wereldwijd rijden meer dan 50.000 elektrische bussen van BYD op de weg. BYD is 100% beursgenoteerd, deels in Hongkong en deels in het vasteland van China, en kan daarmee worden gekwalificeerd als een privaat bedrijf. Wel ontvangt het moederbedrijf BYD overheidssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie voor R&D-projecten of indirect via aanschafsubsidies op elektrische voertuigen, als onderdeel van Chinees beleid om het gebruik van elektrische voertuigen te bevorderen. Uit de jaarrekening over 2018 blijkt bijvoorbeeld dat BYD in 2018 voor € 300 miljoen aan steun ontvangen heeft. Het is niet te herleiden waarvoor dat precies is en welk deel daarvan betrekking heeft op de elektrische bussen. Het is niet bekend in hoeverre het bedrijf daarnaast nog andere, indirecte ondersteuning krijgt vanuit de Chinese overheid.
Wat vindt u van het mislopen van deze order door de VDL Groep? Welke gevolgen heeft dit voor de werkgelegenheid in Nederland in het algemeen en specifieke provincies in het bijzonder?
Ik zie Nederlandse bedrijven natuurlijk graag orders binnenhalen, zeker als de productie ook in Nederland plaatsvindt. Vanuit die optiek is het mislopen van de order door VDL Groep teleurstellend. Als deze 259 elektrische bussen in Nederland zouden worden geproduceerd had dat immers bijgedragen aan de Nederlandse werkgelegenheid en opbouw van kennis op het gebied van elektrische bussen. Hoeveel werkgelegenheid dat had gecreëerd is voor mij lastig in te schatten. Wim van der Leegte (commissaris bij VDL Groep) heeft in een ingezonden artikel in het FD van 17 december 2019 aangegeven dat het mislopen van deze en een andere recente order van 156 elektrische bussen ongeveer 800 mensjaren aan werk scheelt, exclusief uitbesteed werk en onderzoek en ontwikkeling bij toeleveranciers en kennisinstellingen.
Waar gaat BYD Auto de bussen produceren? Wie zijn de toeleveranciers voor de diverse onderdelen en waar zijn deze gevestigd? Liggen hier nog kansen voor Nederlandse bedrijven?
De bussen zijn aangekocht door vervoersbedrijf Keolis, de houder van de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht. Keolis geeft aan dat het er vooralsnog naar uit ziet dat de BYD bussen worden geproduceerd in China en mogelijk ook deels in Hongarije.
Desondanks profiteert het Nederlandse bedrijfsleven tot op zekere hoogte wel mee. Zo worden namelijk veel componenten van het interieur afgenomen van Nederlandse en (West-)Europese toeleveranciers. Zo zijn de Nederlandse bedrijven Ventura Systems (deuren), Carvision (camera’s) en Franz Kiel NL (stoelen) toeleveranciers. Verder leveren bijvoorbeeld de Duitse fabrikanten ZF en Init respectievelijk de assen en boordcomputers van de bussen. Tenslotte gaat het onderhoud in Nederland plaatsvinden.
Hoe duidt u het aanbestedingstraject dat is doorlopen? Was er naar uw mening sprake van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie?
De bussen zijn niet ingekocht door middel van een aanbestedingstraject. Gedeputeerde staten van de provincies Flevoland, Gelderland en Overijssel hebben de provinciegrensoverschrijdende openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht aanbesteed. De bussen zijn vervolgens aangekocht door de winnaar van die concessie, Keolis Nederland. De inkoop van de bussen door Keolis is een private transactie geweest.
In de afgelopen periode heb ik in nauwe samenwerking met de provincie Overijssel (die als penvoerder optrad bij de concessieverlening) het doorlopen traject bekeken. Op basis van de beschikbare informatie zie ik geen reden om te veronderstellen dat er sprake is geweest van een ongelijk speelveld en/of oneerlijke concurrentie. Het gunningsbesluit is ook niet aangevochten.
Tegelijkertijd moet ik constateren dat de mogelijkheden op dit moment beperkt zijn om onderzoek te doen naar bedrijven die mogelijk discriminatoire financiële steun ontvangen, en op te treden tegen bedrijven indien dat het geval blijkt. Ik informeerde uw kamer hierover bij brief van 2 december 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470), waarin ik mijn initiatief aankondig voor nieuwe, Europese bevoegdheden op dit punt. Een dergelijk onderzoek had bijvoorbeeld meer duidelijkheid kunnen verschaffen over het karakter van de in het antwoord op vraag 2 vermelde steun die BYD heeft ontvangen van de Chinese overheid.
Had deze aanbesteding in uw ogen anders kunnen uitpakken indien de concessieverlener in het Programma van Eisen aanvullende voorwaarden had opgenomen ten aanzien van de door de concessiehouder te doorlopen aanbesteding van het busmateriaal, bijvoorbeeld voor wat betreft de herkomst van de bussen? Waarom is dat nagelaten?
Dat is in dit geval een hypothetische vraag en het antwoord op die vraag is nee. Het was voor de concessieverleners (gedeputeerde staten van Flevoland, Gelderland en Overijssel) niet mogelijk om het Programma van Eisen zo in te richten dat een specifieke leverancier van elektrische bussen zou zijn uitgesloten.
Dat komt doordat de bussen niet door de provincies zelf zijn aanbesteed, maar in een private transactie zijn aangekocht door de concessiehouder Keolis. Aan Keolis konden geen directe eisen worden opgelegd betreffende de herkomst van de bussen.
Weliswaar sluiten gedeputeerde staten op grond van artikel 62, lid 4, van de Wet Personenvervoer 2000 vervoersbedrijven uit van een vervoersconcessie indien deze vervoersbedrijven zelf gevestigd zijn in staten buiten de EU of de EER indien de wederkerigheid van de toegang tot de desbetreffende markt voor personenvervoer voor vervoerders die in Nederland gevestigd zijn, niet gewaarborgd is. De winnaar van deze vervoersconcessie was echter Keolis. Keolis is een Nederlandse vervoersmaatschappij (in eigendom van Keolis SA in Frankrijk). Het is voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 daarnaast mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. Ook deze mogelijkheid was hier echter niet aan de orde, omdat Keolis met het afnemen van de bussen een private transactie heeft verricht en niet een speciale sectoropdracht heeft verleend.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het in beginsel niet mogelijk om in de technische specificaties van een opdracht naar een bepaalde herkomst te verwijzen voor door de concessiehouder aan te schaffen goederen of diensten.
De bestaande mogelijkheden voor concessieverleners en nutsbedrijven op grond van artikel 62, lid 4, van de Wet Personenvervoer 2000 en/of de Aanbestedingswet 2012 om voorwaarden te stellen die kunnen leiden tot uitsluiting van partijen op basis van herkomst zijn in dit geval dus niet van toepassing. Het was voor de concessieverleners zoals gezegd niet mogelijk om Keolis Nederland de verplichting op te leggen om bussen uit de EU te betrekken. Dat zou in strijd zijn geweest met het beginsel van non-discriminatie dat de basis is van het WTO-recht: de overheid kan op basis daarvan niet voorschrijven dat bedrijven producten uit eigen land c.q. de EU voorrang moeten geven boven producten uit bepaalde andere landen.
Welke gunningcriteria heeft de concessiehouder gesteld in de door hem gevoerde aanbesteding terzake het busmateriaal? Op welke gronden heeft BYD Auto de aanbesteding gewonnen? Op prijs of op andere criteria?
De concessiehouder is in dit geval Keolis Nederland, het vervoersbedrijf. Keolis heeft het busmaterieel ingekocht via een private transactie. De criteria die ten grondslag gelegen hebben aan de keuze van Keolis voor BYD vormen geen openbare informatie. Desgevraagd geeft Keolis hierover aan, gekozen te hebben voor de elektrische bussen van BYD omdat de bussen voldoen aan de uitgevraagde eisen en de afgegeven garanties. Daarnaast biedt BYD volgens Keolis een goede prijs-kwaliteitsverhouding en heeft BYD, van origine een batterijfabrikant, een jarenlange ervaring, kennis en voorsprong op het gebied van het ontwikkelen en onderhouden van batterijpakketten.
De provincies hebben aan Keolis een openbaar vervoersconcessie verleend op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. Inschrijvers werden gescoord op vijf onderdelen: marketingplan, afstemming aanbod op de vervoersbehoeften van reizigers, maatschappelijk verantwoord ondernemen, reizigerscomfort en invulling ontwikkelrol. Een onderdeel van het gunningscriterium maatschappelijk verantwoord ondernemen was het subgunningscriterium transitiepad zero-emissie. Inschrijvers kregen hierop een hogere score naarmate zij de concessie op kortere termijn met zero-emissievoertuigen konden uitvoeren. Daartoe moesten zij aangeven met welke typen voertuigen zij de concessie zouden uitvoeren.
Ook in het programma van eisen hebben de provincies eisen opgenomen ten aanzien van het busmaterieel en wel aan technische kenmerken als toegankelijkheid, uiterlijk en duurzaamheidskenmerken van de voertuigen. De concessie is op basis van deze systematiek gegund aan Keolis.
Bent u bereid om met provincies en gemeenten, in Interprovinciaal Overleg (IPO)- en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)-verband, te bespreken welke ruimte er in aanbestedingen is om maatschappelijke effecten, op bijvoorbeeld werkgelegenheid, te laten meewegen?
Ja, daar ben ik toe bereid. Expertisecentrum PIANOo licht hier ook over voor2. Ik heb naar aanleiding van deze casus daarnaast contact gezocht met de provincie Overijssel, die als penvoerder opgetreden is bij de concessieverlening. De provincie heeft naar aanleiding van een motie van provinciale staten extern juridisch advies ingewonnen over deze zaak3. Het Ministerie van EZK is daarbij betrokken geweest. Dat advies bevestigt mijn analyse in het antwoord op vraag 6.
De Aanbestedingswet 2012 biedt diverse mogelijkheden om maatschappelijke effecten mee te laten wegen. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het mee laten wegen van sociale, milieu en innovatieve kenmerken. Ook de naleving van internationale arbeidsnormen en mensenrechten in de keten kan meewegen. Regionale werkgelegenheid is geen aspect dat direct mee kan wegen, omdat dat neer zou komen op het stellen van eisen aan de herkomst van een product of dienst. Wel kunnen bij aanbestedingen in algemene zin eisen gesteld worden in de sfeer van social return, waarmee indirect tot op zekere hoogte gestuurd kan worden op regionale werkgelegenheid. Dergelijke eisen zijn overigens ook gesteld bij de aanbesteding van de openbaar vervoersconcessie door de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. Die eisen hebben betrekking op personele inzet bij de uitvoering van de openbaar vervoersconcessie, niet op de productie van de bussen.
Is de aanbieding van de winnende inschrijving onderzocht, bijvoorbeeld op het aspect van een abnormaal lage inschrijving (voor zover daarvan sprake is) vanwege staatssteun (vgl. art. 2.116 van de Aanbestedingswet 2012, art. 107 en 108 VwEU)?
Ja, de concessieverleners hebben de financieel economische onderbouwing van alle inschrijvingen aan de hand van een groot aantal kengetallen getoetst. Voor de duidelijkheid, er was in deze casus geen sprake van een aanbesteding van bussen, maar van de verlening van een openbaar vervoersconcessie. Wel hebben de concessieverleners bij de toetsing van de financieel economische onderbouwing onder meer gekeken naar verschillen in materieelkosten, zowel wat betreft de absolute kosten als de kosten per dienstregelinguur. Geconstateerd is dat verschillen in materieelkosten tussen inschrijvers zijn terug te voeren op verschillen in de opzet van het openbaar vervoersaanbod en de omgang met de overgangsperiode naar de uiteindelijke concessie-indeling die de efficiëntie bepalen waarmee het busmaterieel wordt ingezet.
De toetsing gaf voor de provincies geen aanleiding om één van de inschrijvingen aan te merken als een «abnormaal lage inschrijving» in de zin van artikel 2.116 van de Aanbestedingswet. Het ging hierbij overigens om de beoordeling van de inschrijvingen van potentiële concessiehouders, niet van het busmaterieel.
Op welke manier heeft de provincie Overijssel getoetst of de aanbesteding van de concessiehouder maximaal voldoet aan haar wensen?
De concessieverlening vond plaats door gedeputeerde staten van de provincies Flevoland, Gelderland en Overijssel gezamenlijk. De provincies hebben de ontvangen inschrijving beoordeeld aan de hand van de systematiek die hierboven beschreven is onder 7.
Zijn er gegevens of signalen van een toename van deelname van Chinese of anderszins niet-Europese bedrijven aan aanbestedingen in ons land?
Nee. Gegevens uit TenderNed (het aanbestedingsplatform van de Nederlandse overheid) laten zien dat het aantal Nederlandse aanbestedingen dat in de periode 2015–2019 gewonnen werd door niet-Europese ondernemingen maar enkele tientallen per jaar betreft, waarvan slechts enkelen (10% daarvan) uit het vasteland van China of Hongkong. De cijfers laten geen duidelijke stijging zien. Daar moet wel bij aangetekend worden dat deze cijfers geen inzicht bieden in de eigendomsstructuren van deze ondernemingen. Zo kan het zijn dat de opdracht aan een Europees bedrijf is gegund, terwijl het moederbedrijf in een derde land gevestigd is. Het hoofdkantoor van BYD Europe is gevestigd in Schiedam, zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2.
Rijden de bussen die BYD Auto, na het winnen van eerdere aanbestedingen, in Nederland heeft geleverd, bijvoorbeeld aan Schiphol, naar tevredenheid en voldoen deze aan de gestelde eisen?
Ik heb daar geen zicht op. Keolis geeft desgevraagd aan, goede ervaringen te hebben met de bussen van BYD. Onderzoek naar klanttevredenheid laten volgens Keolis in dit verband ook goede cijfers zien.
Hebben bedrijven als de VDL Groep in China een gelijke positie als BYD Auto in de Europese Unie (EU)? Met andere woorden: is er sprake van wederkerigheid?
Nee. China hanteert een zogenaamde Negatieve Lijst van sectoren waarin buitenlandse ondernemingen niet mogen investeren. Bussen vallen niet onder die Negatieve Lijst, maar de kansen voor bedrijven uit de EU zijn in China in de praktijk niet gelijk. Er gelden tarifaire en non-tarifaire belemmeringen. Als het gaat om het gunningsproces van publieke aanbestedingen, worden lokale werkgelegenheid en het bevorderen van lokale kampioenen als belangrijke factoren meegewogen door de Chinese overheid. Aanbestedingen in China gaan vooral naar lokale kampioenen. In Shenzen rijden met name bussen van BYD op straat rond, in Beijing de bussen van BAIC (Beijing Automotive Industry Cluster) en in Shanghai van SAIC (Shanghai Automotive Industry Cluster).
Ik ben een voorstander van meer wederkerigheid tussen derde landen als China en de EU als het gaat om toegang tot de markt voor overheidsopdrachten. Dat biedt het Nederlandse bedrijfsleven ook meer kansen buiten de Europese Unie.
Nederland steunt daarom de inzet van de Europese Commissie om in het kader van de WTO met China goede afspraken te maken voor toetreding tot de GPA. Verder staat Nederland positief tegenover het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuw aanbestedingsinstrument (het International Procurement Instrument), dat moet zorgen voor meer wederkerigheid. De inzet van het kabinet ten aanzien van dit voorstel – waarbij voorstellen zijn gedaan voor verdere versterking ervan – heb ik op 6 december jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 207, nr. 33).
Zou het recente Nederlandse voorstel om Europese mededingings- en/of aanbestedingsregels ook te laten gelden voor niet-EU-lidstaten, indien vigerend beleid, mogelijk tot een andere uitkomst van het aanbestedingstraject hebben geleid?
Dat is mogelijk, maar niet met zekerheid te zeggen. Deze situatie toont vooral aan dat er meer mogelijkheden moeten komen om nader onderzoek te doen naar bijvoorbeeld staatsteun uit derde landen en om daar zo nodig tegen te kunnen optreden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd over mijn voorstel voor een zogenaamd level playing field instrument (lpfi; Kamerstuk 21 501-30, nr. 470). Doel van dit voorstel is het herstellen van een gelijk speelveld op de interne markt tussen ondernemingen die oneigenlijke voordelen genieten door discriminatoire overheidsondersteuning en ongereguleerde overwinsten en andere ondernemingen actief op de interne markt die wel gereguleerd zijn. Dit instrument zou de Europese Commissie de bevoegdheid geven om onderzoek te verrichten als er een vermoeden bestaat dat een onderneming dergelijke oneigenlijke voordelen geniet. Als blijkt dat dat zo is, zou de Commissie maatregelen kunnen treffen tegen die onderneming. Die maatregelen beïnvloeden in principe niet direct individuele aanbestedingen. Wel zouden die maatregelen het gelijke speelveld kunnen herstellen en daardoor indirect invloed kunnen hebben op de uitkomst van aanbestedingen.
Op het moment dat een dergelijk instrument in werking zou treden, zou een transactie zoals deze mogelijk aanleiding kunnen geven tot het starten van een onderzoek. Daarvoor zou in een onderzoek duidelijk moeten worden wat voor prijzen en voorwaarden gangbaar zijn voor dit type transacties tussen een private partij en busleveranciers. Een dergelijk instrument zou bij het ontvangen van klachten door verschillende concurrerende leveranciers met relevante informatie inderdaad van toepassing kunnen zijn. Of er uiteindelijk maatregelen of sancties zouden volgen is nu niet te zeggen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
Ik verwijs hiervoor naar de onder 5 en 14 genoemde Kamerbrief. Deze Nederlandse inzet wordt actief op verschillende niveaus en momenten onder de aandacht gebracht van onze Europese partners en de verschillende diensten van de Europese Commissie.
Moeten volgens u het Nederlandse dan wel het Europese industriebeleid nog op andere punten worden herzien, om oneerlijke concurrentie door niet-EU-lidstaten tegen te gaan? Wat is hier de inzet van de regering?
Het kabinet heeft in mei middels de kabinetspositie Europese concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73) aangegeven hoe zij denkt de Europese concurrentiekracht te kunnen versterken. Hierin heeft het kabinet aangegeven dat Nederland en onze concurrentiepositie baat hebben bij open markten en dat juist competitieve druk belangrijk is voor innovatie en consumentenprijzen op de lange termijn.
Het kabinet trekt echter een lijn als er oneerlijke concurrentie plaatsvindt. De EU dient haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt beter in te zetten om een gelijk speelveld bevorderen. Zoals aangegeven in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht ziet het kabinet naast het level playing field instrument een belangrijke rol voor multilaterale en bilaterale afspraken, effectieve inzet van het Europese handelsdefensieve instrumentarium, onderhandelingen over eerlijke toepassing van exportkredietverstrekking en een gezamenlijk Europees optreden rondom regelgeving over en uitoefening van intellectuele eigendomsrecht om dit te bewerkstelligen. Ook pleit het kabinet in de EU voor een missiegedreven industriebeleid. Hiermee zal de vraag voor nieuwe en duurzame technologieën toenemen en de kansen voor Nederlandse en Europese spelers om deze te ontwikkelen en te leveren toenemen.
Deze inzet vindt ook op Europees niveau weerklank. In de onlangs verschenen industriestrategie4 van de Europese Commissie kondigt de Europese Commissie voor medio 2020 een zogenaamd white paper aan waarin zij onder meer in zal gaan op oneerlijke concurrentie door oneigenlijke staatssteun en op toegang voor staatsbedrijven uit derde landen tot de markt voor overheidsaanbestedingen.
Hoe staat u tegenover een voorkeur voor Europese bedrijven bij openbare aanbestedingen, waartoe de Franse president eerder dit jaar opriep? Welke mogelijkheden ziet u om dit te bewerkstelligen?
De wenselijkheid en mogelijkheid van het weren van inschrijvingen uit derde landen is afhankelijk van de aard van de opdracht en de markt. In sommige gevallen kan dit noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in verband met veiligheidsaspecten, in andere gevallen zijn aanbestedende diensten wellicht aangewezen op leveringen uit derde landen omdat het product of de dienst niet door een Europese partij geleverd kan worden. In algemene zin ben ik voorstander van wederkerigheid als het gaat om toegang tot de markt voor overheidsopdrachten; dit biedt juist kansen voor onze bedrijven. Nederland zet hier in internationaal verband ook actief op in, zoals ik onder andere in het antwoord op vraag 13 heb toegelicht.
Het dreigend verlies van banen bij Sandd |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Honderden ontslagen bij Sandd-franchiseondernemer Herling Strijdhorst in Zwaag»?1 2
Ja.
Is het waar dat Sandd in Nederland de contracten met alle franchiseondernemers stopt en dat daarmee door heel Nederland duizenden banen verloren gaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mij is bekend dat Sandd heeft aangegeven dat er vanaf een moment in het eerste kwartaal van 2020 geen volume meer beschikbaar zal zijn voor de Sandd franchiseformule. Het Sandd-netwerk wordt geïntegreerd in het netwerk van PostNL en houdt daarmee op te bestaan.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid op het gebied van postbezorging bij deze bedrijven verdwijnt. In een rapport opgesteld door Ecorys (dat bij de aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 47 van de Mededingingswet is gevoegd), is onder meer aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij deze franchisenemers werkzaam zijn. PostNL heeft aangegeven graag in gesprek te willen met individuele franchisenemers om te bezien of er in hun bezorggebieden mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden. De ruimte die daarvoor bestaat verschilt per regio/bezorggebied.
Had u voorzien, toen u toestemming voor de fusie van Sandd met PostNL gaf, dat ten gevolge van die fusie veel banen bij franchisenemers verloren zouden gaan? Zo ja, hoe groot schatte u dat banenverlies in? Zo nee, zou dit banenverlies een rol hebben gespeeld bij de voorwaarden waaronder de toestemming werd verleend en op welke manier? En kunt u alsnog die voorwaarden aanpassen?
Bij de aanvraag van PostNL voor een vergunning voor de overname van Sandd is aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij franchisenemers van Sandd werkzaam zijn en dat een deel hiervan werkzaamheden verricht voor Sandd. Tevens is aangegeven dat de consolidatie een negatief effect kan hebben op de werkgelegenheid voor deze groep.
Daarbij dient te worden aangetekend dat in de situatie waarin Sandd zelfstandig was blijven bestaan, het ook onzeker was of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken (als werknemer of als zzp’er) een baan bij deze bedrijven zou zijn geweest, vanwege de voortdurende krimp van het postvolume. In het genoemde rapport van Ecorys is aangegeven dat Sandd verwachtte per 1 januari 2022 geen gebruik meer te maken van franchisenemers en dat het ook in dat scenario nog onzeker was of een positief bedrijfsresultaat kon worden behaald door Sandd.
De overname van Sandd door PostNL dient met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard te gaan. Aan de vergunning voor de overname heb ik dan ook een voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Daarnaast waardeer ik de inspanningen van PostNL om ook postbezorgers van franchisenemers zo mogelijk aan werk te helpen. Tegelijkertijd is van belang dat efficiëntievoordelen als gevolg van de overname kunnen worden behaald, waardoor ook in een sterk krimpende markt een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare postbezorging kan worden geborgd. Een deel van deze efficiëntievoordelen zal helaas bestaan uit besparingen op arbeidsinzet. Ik ben dan ook niet voornemens om de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de vergunning op basis van artikel 47 aan te passen.
Deelt u de mening dat franchiseondernemers die een lopend contract met Sandd hebben en hun personeel dat al jaren de post bezorgt, niet op deze korte termijn zomaar aan de kant gezet mogen worden? Zo ja, waarom en wat kunt u hierin betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet treden in de contractuele relatie tussen Sandd en de franchisenemers. Ik vind het wel van groot belang dat de mensen die bij deze bedrijven werken zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen wanneer zij zonder werk komen te zitten. Zoals tevens in eerdere antwoorden aangegeven, begrijp ik dat PostNL bereid is om samen met de franchisenemers te bezien of er voor deze postbezorgers mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden binnen PostNL of daarbuiten. Ik moedig PostNL en franchisenemers aan om deze gesprekken daadwerkelijk op korte termijn en op constructieve wijze te voeren. Wat dat precies betekent voor het personeel van deze franchisenemers zal van geval tot geval bekeken moeten worden.
Welke juridische bescherming genieten franchiseondernemers indien de franchisegevende onderneming een fusie aangaat of overgenomen wordt?
Het staat marktpartijen vrij om commerciële keuzes te maken om op te treden als franchisegever of franchisenemer. Het is niet aan mij om te treden in individuele contracten tussen Sandd en deze franchisenemers. In contractuele afspraken kunnen eventueel specifieke risico’s, zoals rondom een overname, worden geadresseerd. Los daarvan geldt er geen specifieke aanvullende juridische bescherming voor franchisenemers, zoals in dit geval voor de franchisenemers van Sandd, ingeval van een fusie of overname. Bij een eventueel geschil is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen.
Hoe gaat u uw invloed aanwenden om ontslagen te voorkomen?
Zoals tevens in het antwoord op andere vragen aangegeven vind ik het van groot belang dat de postbezorgers bij de franchisenemers van Sandd die zonder werk komen te zitten zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen. PostNL heeft aangegeven graag het gesprek aan te gaan met de franchisenemers over vervangend werk binnen PostNL of daarbuiten. Ik zal PostNL en de franchisenemers aansporen op korte termijn en op constructieve wijze dit gesprek te voeren, in het belang van de mensen die deze franchiseorganisaties werken.
De berichten ‘Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong’ en ‘Tarieven voor pakjes uit China verhogen’ |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong»1 en «Tarieven voor pakjes uit China verhogen»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer u conform de uitkomst van het Buitengewoon Congres van de Wereldpostunie van 25 september 2019 van plan bent om deself declared rates voor het afhandelen van pakketten uit China overeenkomstig de economische status van China aan te passen?
Het tariefsysteem zal op grond van reeds in 2016 overeengekomen afspraken binnen de Wereldpostunie per 1 januari 2020 geharmoniseerd zijn waardoor China en andere landen uit die regio geen lagere tarieven meer betalen als gevolg van hun status binnen het Wereldpostunie systeem. Naar aanleiding van de afspraken tijdens het congres van september 2019 wordt per 2021 vervolgens een systeem met self declared ratesgeïntroduceerd. Vanaf dit moment kunnen nationale postvervoerders de tarieven voor de afhandeling van elkaars internationale post zelf vaststellen zolang de tariefwijziging binnen het vastgestelde en door de Wereldpostunie gecontroleerde tariefplafond valt (maximaal 70% van het binnenlandse losse post tarief). Dit systeem wordt gefaseerd ingevoerd. Dit betekent dat nationaal aangewezen postvervoerders over een periode van vijf jaar gefaseerd hun tarieven kunnen verhogen tot maximaal 70% van het tarief dat geldt voor binnenlandse losse post. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de nationale postvervoerder (in Nederland is dat de aangewezen UPD verlener PostNL). Het toezicht op deze 70% grens ligt bij de nationale toezichthouder (ACM) in samenspraak met de Wereldpostunie.
Hoe gaat u waarborgen dat deze aangepaste tarieven het oneerlijke voordeel voor webshops uit China ten opzichte van Nederlandse webshops wegnemen?
Op 26 november jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten van het buitengewone congres van de Wereldpostunie. In deze brief heb ik aangegeven dat het belangrijkste effect van de gemaakte afspraken voor de Nederlandse e-commercemarkt is dat zorgen over oneerlijke concurrentie vanuit China door te lage verzendtarieven sneller worden geadresseerd dan bij de eerdere internationale afspraken in de Wereldpostunie. Chinese webshops kunnen minder lang profiteren van de huidige lage vergoeding. Op basis van de gewijzigde internationale afspraken worden zowel per 1 januari 2020 als per 1 januari 2021 de Chinese verzendtarieven fors verhoogd. Hierdoor ontvangen nationale postvervoerders zoals PostNL een hogere vergoeding voor de afhandeling van e-commerce zendingen uit China. Het oneigenlijke voordeel is in het geval van Nederland daarmee vanaf begin dit jaar weggenomen.
Hoe bent u voornemens om de Kamer over de aanpassingen aan de gehanteerde tarieven voor het afhandelen van pakketten uit China te informeren?
De door nationale aangewezen postvervoerders gehanteerde tarieven zijn openbaar en worden ieder jaar gepubliceerd door de Wereldpostunie3.
Verwacht u dat door de beursgang van Alibaba en de daarbij behorende toegenomen investeringsruimte van Alibaba de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen?
De vraag of de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen als gevolg van de beursgang is afhankelijk van de houding van Alibaba ten opzichte van andere ondernemers en staat in die zin los van de toegenomen investeringsruimte. Uit het prospectus blijkt dat Alibaba’s strategie zich onder meer richt op het vergroten van het aantal gebruikers, het versterken van digitale transformatie en innovatie. Verder wil Alibaba groeien op het gebied van reizen en zich richten op een videoplatform en clouddiensten.
Zoals aangegeven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht4, alsook de vorige set Kamervragen van de VVD5 zet het kabinet zich in om – ook in het geval van handel via platforms als Alibaba – een gelijker speelveld te realiseren in relatie tot derde landen. Het kabinet doet dit onder andere op mondiaal niveau via bijvoorbeeld de WTO met de e-commerce onderhandelingen, of de Wereldpostunie en ook door middel van bilaterale of regionale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen of een instrument als de investeringstoets. Vanuit Nederland doet het kabinet dit verder bijvoorbeeld via publiek-private samenwerking om Nederlandse bedrijven veerkrachtiger te maken of door in derde landen problematische situaties aan de kaak te stellen.
Het kabinet vindt dat de EU haar marktmacht beter moet inzetten om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen. Daarbij is het van groot belang om onverminderd in te zetten op het aanpakken van het ongelijke speelveld op mondiaal niveau en de regulering van staatssteun, staatsbedrijven, monopolisten en oligopolisten zoveel als mogelijk te harmoniseren en op hetzelfde niveau te brengen als het niveau dat de Europese Unie hanteert. Een aanvullende oplossingsrichting die de Europese Unie zelf ter hand kan nemen is om bedrijven met discriminatoire overheidsondersteuning en ongereguleerde monopolisten of oligopolisten te onderwerpen aan strenger toezicht, voor zover zij actief zijn op de Europese interne markt. 6 Het is op dit moment overigens niet te zeggen of Alibaba dergelijke regels mogelijk zou overtreden. Dit is ter beoordeling van de toezichthoudende instantie op het moment dat dergelijke regels van kracht worden.
Hoe bent u voornemens het gelijke speelveld voor Nederlandse ondernemers te waarborgen na de beursgang van Alibaba? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe op nationaal en Europees niveau? Kunt u aangeven welke rol wederkerigheid van investeringen en handel in dit geheel zal spelen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, u in gesprekken met uw Chinese ambtsgenoot of met naar Nederland exporterende Chinese bedrijven het probleem van het exporteren van niet op kwaliteit gecertificeerde en daarmee potentieel gevaarlijke producten heeft geadresseerd of voornemens bent te adresseren, conform de motie-Aartsen/Van Haga?3
Het eerste contact met de grootste platforms (waaronder in ieder geval Alibaba/AliExpress) is inmiddels gelegd. Daarnaast is er op Europees niveau de zogenaamde Product Safety Pledge waarin de EU en een aantal platforms afspraken hebben gemaakt over maatregelen in het kader van productveiligheid8. Dit betreft onder andere het binnen enkele dagen na melding van het platform verwijderen van door derde partijen aangeboden onveilige producten. Een andere afspraak betreft het samenwerken met toezichthouders in Europese lidstaten om consumenten te informeren over bijvoorbeeld relevante terugroepacties.9
Kunt u aangeven wat uw inzet op Europees niveau is om de import van goedkope buitenlandse producten van slechte kwaliteit zonder de Conformité Européenne (CE)-markering te beteugelen? In hoeverre verwacht u dat de beursgang van Alibaba deze import zal vergroten?
Naast wat er al mogelijk is met de Product Safety Pledge zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product en hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.10 heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden in aanmerking komen voor platforms de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie Aarsten-Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk maken voor producten die zij aanbieden11.
Ik voer hierover gesprekken met de Europese Commissie en kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp.
Op de vraag wat de verwachtingen zijn voor de intensivering van directe import van producten van Alibaba na de beursgang kan ik geen antwoord geven. Dit hangt af van bedrijfseconomische keuzes van Alibaba en marktontwikkelingen. Onder deze marktontwikkelingen vallen ook de keuzes die de consument zelf maakt. Ik vind het belangrijk dat de consument een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet via een platform buiten de EU te kopen. Daarom ben ik eind vorig jaar een voorlichtingscampagne gestart waarin wordt gewaarschuwd voor de gevaren die kunnen zitten aan producten die de consument rechtstreeks (via een platform) in landen buiten de EU koopt. Hierover heb ik uw Kamer november jl. geïnformeerd in mijn voortgangsbrief over de consumentenagenda12.
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht gehouden wordt op onjuist gebruik van de CE-markering?
Toezichthouders houden risicogericht en informatie gestuurd toezicht. Risicogericht toezicht houdt in dat de toezichthouders producten selecteren waarvan ze verwachten dat de kans groot is dat deze niet voldoen aan de regels. Het kan zowel gaan om toezicht op formele non-conformiteit, waarbij het product zelf wel voldoet, maar de handleiding bijvoorbeeld ontbreekt of de CE-markering onjuist is aangebracht, alsook om gevallen waarbij het product zelf niet voldoet en in sommige gevallen gevaarlijk is. Bij de selectie wordt onder andere gebruik gemaakt van de meldingen die toezichthouders krijgen van collega toezichthouders (ook uit andere EU- lidstaten), fabrikanten, importeurs en eindgebruikers (bijvoorbeeld meldingen van consumenten). Producten worden door toezichthouders via verschillende kanalen verkregen, bijvoorbeeld door ze te kopen in (web)winkels of bij controles aan de grens. De toezichthouders kijken ook naar het aanbod op platforms/webwinkels die producten direct van buiten de EU aanbieden, maar waarbij er geen importeur in de EU is (directe import). Toezicht vindt daarnaast gezamenlijk in Europees verband plaats. Toezichthouders uit verschillende lidstaten onderzoeken dan gezamenlijk een bepaald product. Voorbeelden hiervan zijn een recent onderzoek naar apparaten die aangesloten zijn op het internet (Internet of Things) en een onderzoek naar rookmelders.
Het dreigend verlies bij Postnned Stadskanaal |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen banen bij Postnned Stadskanaal op de tocht door fusie PostNL en Sandd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de fusie tussen PostNL en Sandd met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard moet gaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Eén van de redenen voor het verlenen van een vergunning voor de overname van Sandd was dat door de overname een geleidelijke afbouw van het aantal postbezorgers kan worden gefaciliteerd, in samenhang met de krimp van het postvolume, en schokeffecten zoveel mogelijk te voorkomen. Bij Sandd werken circa 11.000 postbezorgers en bij PostNL circa 21.000. Tegelijkertijd is van belang dat door het samenvoegen van volumes van Sandd en PostNL efficiëntievoordelen kunnen worden behaald, waardoor ook in een sterk krimpende markt een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare postdienstverlening geborgd kan worden. Een deel van deze efficiëntievoordelen zal noodzakelijkerwijs bestaan uit besparingen op arbeidsinzet.
Heeft u bij de toestemming voor de fusie als voorwaarde gesteld dat alle bezorgers van Sandd zouden meegaan in de fusie of andere voorwaarden ten aanzien van baanbehoud?
PostNL biedt medewerkers van Sandd die werkzaam zijn in de bezorging van post de mogelijkheid om op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst te treden als postbezorger, ook wanneer zij op basis van een overeenkomst van opdracht voor Sandd werken. Voor overige werknemers van Sandd geldt dat zij voorrang hebben bij sollicitaties bij PostNL. Aan de vergunning voor de overname heb ik een voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Mensen die werken bij de franchisenemers van Sandd vallen echter niet onder de afspraken (met name de sociale regelingen) die gemaakt zijn met de ondernemingsraad van Sandd en waar PostNL zich aan moet houden.
Deelt u de mening dat ook bezorgers die niet in juridische zin maar wel de facto bezorgers van Sandd zijn ook na de fusie in dienst zouden moeten blijven van de rechtsopvolger van Sandd, te weten het gefuseerde PostNL en Sandd? Zo ja, hoe gaat u hier in de richting van dit bedrijf op reageren? Bent u bereid een pleidooi te houden voor het in dienst houden van de genoemde bezorgers? Zo nee, waarom niet?
PostNL heeft aangegeven graag met de individuele franchisenemers in gesprek te gaan om te kijken op welke manier er voor postbezorgers die bij deze bedrijven werken vervangend werk kan worden gevonden binnen PostNL of daarbuiten. Dit kan per persoon en per regio verschillen, onder andere omdat PostNL niet in alle regio’s evenveel vacatures open heeft staan. Ik steun de inzet van PostNL om ook postbezorgers van franchisenemers zo mogelijk aan werk te helpen en moedig PostNL en franchisenemers aan om deze gesprekken daadwerkelijk op korte termijn en op constructieve wijze te voeren in het belang van de mensen die bij deze franchiseorganisaties werken.
Zijn er nog meer franchisenemers van Sandd of PostNL waarbij ten gevolge van de fusie banen verloren dreigen te gaan? Zo ja, om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het en wat kunt u doen om banenverlies te voorkomen?
Er zijn mij in totaal 9 franchisenemers van Sandd bekend. Dit zijn: FRL Post, Meren Post, Postnned, Meco Distributie, Herling Strijdhorst, Mail DMB, Post Service, Postedd, Reli Groep. Sandd heeft aangegeven dat er als gevolg van de overname door PostNL vanaf een moment in het eerste kwartaal van 2020 geen volume meer beschikbaar zal zijn voor de Sandd franchiseformule omdat het Sandd-netwerk wordt geïntegreerd in het netwerk van PostNL en daarmee ophoudt te bestaan. Sommige franchisenemers hebben aangegeven dat dit betekent dat het werk op het gebied van postbezorging bij hen stopt. Deze acties van franchisenemers zijn gedaan vooruitlopend op de uitkomst van het aanbod van PostNL om te bezien of postbezorgers vervangend werk kan worden geboden.
In een rapport opgesteld door Ecorys (dat bij de aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 47 van de Mededingingswet is gevoegd) is onder meer aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij deze franchisenemers werkzaam zijn. Deze bedrijven verrichten ook andere werkzaamheden dan alleen postbezorging voor Sandd. Het aantal mensen dat zich bij deze bedrijven bezighoudt met postbezorging (al dan niet voor Sandd) ligt derhalve lager, maar het exacte aantal is mij niet precies bekend. In een eerder artikel in het Financiële Dagblad wordt door de Vereniging Francisnemers Sandd aangegeven dat bij deze bedrijven 3000 postbezorgers werken en 450 medewerkers in dienst zijn. Dit bevestigt het geschetste beeld ten tijde van de vergunningsaanvraag. Ik treed met de Vereniging Franchisenemers Sandd in contact om te bezien of zij nadere gegevens kan en wil verschaffen over de mensen die bij de franchisenemers werken.
Daarbij dient te worden aangetekend dat in de situatie waarin Sandd zelfstandig was blijven bestaan, het ook onzeker was of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken (als werknemer of als zzp’er) een baan bij deze bedrijven zou zijn geweest, vanwege de voortdurende krimp van het postvolume. In het rapport van Ecorys is aangegeven dat Sandd verwachtte per 1 januari 2022 geen gebruik meer te maken van franchisenemers en dat het ook in dat scenario nog onzeker was of een positief bedrijfsresultaat kon worden behaald door Sandd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk om te bezien of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken vervangend werk kan worden gevonden bij PostNL of daarbuiten. Daarom moedig ik partijen aan op korte termijn en op constructieve wijze het gesprek hierover met elkaar aan te gaan, in het belang van de mensen die deze franchiseorganisaties werken.
Het bericht ‘Onderzoek: een op de drie vluchten vanaf Schiphol zou ook per trein kunnen’ |
|
Jan Paternotte (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek waaraan wordt gerefereerd in het betreffende artikel?1 Zo ja, hoe oordeelt u over de conclusies?
Ik ken het onderzoek. Het rapport van Royal HaskoningDHV presenteert gegevens met betrekking tot vluchten van en naar Schiphol Airport, Rotterdam-The Hague Airport en Eindhoven Airport, maar trekt geen conclusies.
In het rapport is gekeken naar bestemmingen die hemelsbreed maximaal 750 kilometer van die luchthavens gelegen zijn. De reisafstand en -tijd over land kunnen in de praktijk (veel) groter zijn. Het rapport kijkt niet naar de mate waarin de trein op die bestemmingen ook daadwerkelijk een kansrijk alternatief is. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft in 2018 in het rapport «Substitutiemogelijkheden van luchtvaart naar spoor» inzichtelijk gemaakt voor welke bestemmingen de trein een kansrijk alternatief zou kunnen zijn. Op basis hiervan werk ik samen met partijen uit de spoor- en luchtvaartsector aan een actieplan ter versterking van de internationale trein en van de interactie tussen trein en vliegtuig.
Hoe groot is de rol van het toerisme op het aantal vluchten van en naar Nederlandse vliegvelden? Hoeveel vluchten zijn dit in totaal en hoeveel personen worden er met het doel toerisme vervoerd?
Op één vlucht zitten over het algemeen passagiers met uiteenlopende reismotieven. Het is daarom lastig om aan te geven hoe groot de rol is van passagiers met een toeristisch motief op het aantal vluchten naar Nederlandse vliegvelden. In het rapport «Economisch belang marktsegmenten Schiphol» van SEO (2018) is wel een schatting gemaakt van het aantal vluchten naar typische vakantiebestemmingen. Dit blijkt 10% van het totaal aantal vluchten op Schiphol te zijn. Dit aandeel is uiteraard afhankelijk van de gekozen definitie en bovendien is het zeker niet zo dat er geen vakantiepassagiers op de overige 90% van de vluchten op Schiphol zitten. De verhouding tussen de verschillende soorten passagiers was op Schiphol in 2018 als volgt: 33% van alle passagiers op Schiphol heeft een zakelijk motief (inclusief congres en studie), 46% gaat op vakantie (en heeft dus een toeristisch motief), 20% bezoekt vrienden of familie en 1% heeft een overig motief (bron: Schiphol Group). Uit de reizigersmonitor 2017 van Eindhoven Airport blijkt dat 73% van de passagiers op deze luchthaven een vakantiemotief heeft (inclusief weekend breaks), 14% gaat op reis om familie of vrienden te bezoeken en de rest heeft een zakelijk of overig motief. Voor de overige regionale luchthavens in Nederland zijn deze gegevens er niet voor zover mij bekend.
Wat is de economische toegevoegde waarde van het aantal vakantievluchten aan de Nederlandse economie?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de omvang van de specifieke toegevoegde waarde van vakantievluchten of passagiers met een toeristisch motief aan de Nederlandse economie. In een onderzoek naar de actuele economische betekenis van Schiphol, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, wordt wel onder meer ingegaan op de betekenis van de groeiende toeristische sector in Nederland en de rol van luchtvaart daarbij. Dit onderzoek zal u op korte termijn worden toegestuurd.
Daarnaast zijn er studies die ingaan op de bijdrage die verbindingen door de lucht vanaf Schiphol leveren aan de welvaart van Nederland, waarbij verschillende segmenten worden onderscheiden. Welvaartsbijdrage is echter een breder begrip dan toegevoegde waarde. In het onderzoek «Het belang van leisurevervoer op Schiphol» van SEO (2019) bijvoorbeeld zijn schattingen gemaakt van de welvaartsbijdrage van leisurevervoer. SEO heeft berekend dat netwerkmaatschappijen op Schiphol jaarlijks € 2,7 miljard bijdragen aan de Nederlandse welvaart, waarvan 50% (€ 1,4 miljard) is toe te schrijven aan leisurepassagiers. Point-to-pointmaatschappijen dragen jaarlijks € 1,7 miljard bij aan de welvaart, waarvan 73% (€ 1,3 miljard) op het conto komt van leisurepassagiers. Alhoewel de resultaten voor netwerkmaatschappijen en point-to-pointmaatschappijen in deze analyse niet optelbaar zijn, kan volgens SEO wel geconcludeerd worden dat leisurepassagiers verantwoordelijk zijn voor ruim de helft van de welvaart die door de luchtvaart op Schiphol wordt voortgebracht. «Leisurepassagiers» zijn in dit onderzoek overigens passagiers die op vakantie gaan en passagiers die familie en vrienden bezoeken.
Hoeveel toeristen nemen vanuit Nederland de trein richting hun vakantiebestemming?
Internationaal reizen met de trein zit in de lift. In de zomermaanden van 2019 was er bij NS Internationaal bijvoorbeeld sprake van een gemiddelde groei van 13% over alle bestemmingen ten opzichte van dezelfde periode in 2018, waar in 2018 en 2017 ook al sprake was van een groei van respectievelijk 10% en 6,4% ten opzichte van het jaar daarvoor. Met name op de verbindingen naar Berlijn, Parijs en Brussel was een sterke groei te zien.
Desondanks gaat het grootste deel van de Nederlanders nog altijd met de auto of het vliegtuig op vakantie. In 2018 maakten Nederlanders bij binnenlandse vakanties 1,1 miljoen keer gebruik van de trein. Bij vakanties in eigen land reisde 88% van de reizigers met de auto, dit zijn 16,5 miljoen vakanties. Bij vakanties buiten de landsgrenzen reisden Nederlanders 650.000 keer met de trein van en naar hun vakantiebestemming. In 9 van de 10 gevallen werd met het vliegtuig of de auto gereisd. Het vliegtuig was goed voor 10,3 miljoen vakanties en de auto voor 9,9 miljoen vakanties (bron: CBS, CVO 2018).
Wat zijn de grootste drempels voor toeristen om de trein te laten staan en met het vliegtuig naar hun vakantiebestemming te gaan terwijl hun vakantiebestemming binnen de 750 km ligt en per trein goed bereikbaar is?
In het hierboven genoemde KiM rapport uit 2018 zijn de belangrijkste factoren benoemd op basis waarvan de trein aantrekkelijker kan worden gemaakt als alternatief voor het vliegtuig. Het gaat om reistijd/frequentie, prijs en comfort. Het in het antwoord op vraag 1 genoemde actieplan is gericht op deze factoren.
Bent u het ermee eens dat het noodzakelijk is al een alternatief voor vliegen te bieden tijdens het boeken van tickets?
Het is wenselijk dat het zoeken en boeken van internationale treintickets makkelijker wordt gemaakt. Ook zou het voor de consument gemakkelijk zijn als meer zoekmachines het mogelijk maken om reisopties via verschillende modaliteiten met elkaar te vergelijken, zoals sommige websites nu al doen. In het algemeen vind ik het belangrijk dat reizigers een goede keuze kunnen maken tussen verschillende reisopties. Dit is ook waarom ik inzet op Mobility-as-a Service (MaaS) en de 7 MaaS-pilots in ons land. De pilot in Limburg heeft daarbij een internationale dimensie, zodat ook internationaal (ov-) betalen hierin vorm zal krijgen.
Wat is de reden dat nog niet bij iedere reisorganisatie naast vliegreizen voor korte afstanden ook standaard treinreizen worden aangeboden?
Reisaanbieders bepalen zelf hun aanbod en doen dit alleen als ze het vertrouwen hebben dat het ook wordt afgenomen. Dat aanbod moet daarom aantrekkelijk zijn qua inhoud, vorm en prijs voor de klant. Er zijn dan ook regelmatig gesprekken met de reisbranche om te bespreken op welke wijze het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt aan het aantrekkelijker maken van het reizen per internationale trein. Ook belangrijk is dat de reisorganisaties de treinreizen gemakkelijk kunnen boeken. Om te bezien welke stappen daar in genomen kunnen worden zal mijn ministerie in gesprek gaan met de reisbranche en NS International.
Bent u bereid in gesprek te gaan met reisorganisaties om naast vliegreizen ook treinreizen aan te bieden?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier wordt het reizen per trein voor korte afstanden aantrekkelijker gemaakt ten opzichte van vliegreizen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en de vragen 5 tot en met 8.
Het bericht 'KPN loopt voor de troepen uit en bouwt ondanks politieke strijd alvast Huawei-zendmasten in de Randstad' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «KPN loopt voor de troepen uit en bouwt ondanks politieke strijd alvast Huawei-zendmasten in de Randstad»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat KPN momenteel Huawei-antennes installeert voor zijn huidige 4G- en toekomstige 5G-netwerk? Indien ja, om hoeveel antennes gaat het en op welke locaties?
KPN heeft bevestigd dat zij dit najaar zijn begonnen met het moderniseren van het radionetwerk met apparatuur van Huawei.
Zijn KPN en T-Mobile op dit moment de enige telecomaanbieders in Nederland die Huawei-apparatuur in hun telecomnetwerk hebben?
Meerdere telecomaanbieders in Nederland en in de Europese Unie maken thans gebruik van Huawei-apparatuur in hun netwerken.
Is hier volgens u, indachtig de aangenomen motie-Weverling c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 471), sprake van een «onomkeerbare stap» in de uitrol van 5G? Indien niet, wanneer zou daar wel sprake van zijn?
In de motie Weverling c.s. wordt het kabinet verzocht telecomproviders te bewegen geen onomkeerbare stappen te nemen in de uitrol van 5G totdat de resultaten van de Taskforce bekend zijn. Op 1 juli 2019 zijn de resultaten van de Taskforce aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 821, nr. 92), waarna op 4 juli 2019 hierover een debat plaatsvond. De telecomaanbieders zijn vervolgens geïnformeerd over deze resultaten, waarbij is besproken dat zij hier rekening mee moeten houden bij de verdere inrichting van hun netwerk. KPN heeft aangegeven dit te doen.
Behoren antennes naar uw mening tot de kritische onderdelen van een telecomnetwerk, met vertaald naar de EU risicoanalyse voor 5G (pag. 16/17) een «hoog» veiligheidsrisico?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is vertrouwelijk. In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Zoals ook beantwoord onder vraag 4 zijn de telecomaanbieders, waaronder KPN, geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
De Nederlandse aanpak past binnen de Europees gecoördineerde aanpak zoals vormgegeven met de Commissie Aanbeveling Cyberbeveiliging van 5G-netwerken2 en de tijdens de Telecomraad van 3 december jl. aangenomen Raadsconclusies3.
Wat vindt u van het moment dat KPN heeft gekozen om zijn antennes te vervangen, wetende dat de regering momenteel werkt aan een algemene maatregel van bestuur met daarin de juridische grondslag voor de noodzakelijke aanscherpingen van de eisen aan (de leveranciers van de diensten en producten in de kritische onderdelen van) telecomnetwerken?
Zie antwoord vraag 5.
Past deze vervangingsoperatie in uw ogen binnen de «gecoördineerde aanpak» van de integriteit van 5G-netwerken waartoe de aangenomen motie-Van den Berg c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 747) oproept?
Zie antwoord vraag 5.
De veiligheid van het 5G netwerk |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU poised to send warning to China on 5G» van Bloomberg?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de beoordeling van de leveranciers van 5G infrastructuur ook moet kijken naar de nationale wetgeving in het land waar de leverancier vandaan komt, en dan met name of daar bepalingen in staan die de leverancier kunnen dwingen tot het delen van data met de lokale autoriteiten? Zo ja, kan de aanwezigheid van dergelijke bepalingen reden zijn om de leverancier niet goed te keuren? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie2, zoals dat op 5 december 2019 is gepubliceerd, wordt geregeld dat aanbieders van openbare elektronische communicatie netwerken of -diensten in Nederland de verplichting kan worden opgelegd om in de kritieke onderdelen van hun netwerken louter gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij genoemde, voor die kritieke onderdelen uitgesloten, leveranciers. Daarbij gelden krachtens dit besluit als criteria voor het uitsluiten van leveranciers, dat bekend is of gronden zijn te vermoeden dat de genoemde leveranciers de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of te laten uitvallen, dan wel dat zij nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie.
Zoals toegelicht bij het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie zijn deze criteria in lijn met de overwegingen die het kabinet hanteert bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van onder meer spionage door statelijke actoren, zoals die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.3 Dat betekent dat bij de beoordeling van bovengenoemde leveranciers ook wordt gekeken naar de wetgeving van het land waaruit de leverancier afkomstig is, en meer in het bijzonder of deze wetgeving de leverancier verplicht om (bv. in de vorm van het moeten delen van data) samen te werken met de overheid van dat land.
Bent u het eens met de risicobeoordeling van de Europese Unie (EU) dat ook delen van het netwerk buiten de kern, zoals het Radio Access Network (RAN), moeten worden bestempeld als «hoog risico» voor spionage en sabotage en worden de extra veiligheidseisen ook van toepassing op het RAN? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse providers al investeren in Chinese technologie in dit deel van het netwerk, terwijl de extra veiligheidseisen nog niet zijn afgekondigd? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is als vertrouwelijk geclassificeerd en kan ik daarom niet met u delen.
In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de Europese risicoanalyse, die zich richt op het toekomstige 5G netwerk, en de bevindingen zijn in lijn met en complementair aan de bevindingen van de Nederlandse Taskforce Economische Veiligheid.
De telecomaanbieders zijn geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
Zullen alle delen van 5G die beoordeeld worden als «hoog risico» ook expliciet zo worden benoemd? Of klopt het, zoals de Minister van Justitie en Veiligheid suggereerde tijdens het algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing van 14 november jl. dat dit niet bekend kan worden gemaakt vanwege redenen die samenhangen met nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het 5G netwerk in de Europese Unie moet zijn gegrond op de basiswaarden van de EU, zoals mensenrechten, de rechtsstaat en het beschermen van privacy? Zo ja, worden deze principes meegenomen in de beoordeling van leveranciers? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle telecommunicatienetwerken is het belangrijk dat ook bij 5G-netwerken de randvoorwaarden zijn geborgd. De Telecommunicatiewet, waarin de Europese richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en e-privacy zijn geïmplementeerd, biedt deze borging op tal van onderwerpen, waaronder de privacy, vertrouwelijkheid, veiligheid en integriteit. Deze regels richten zich tot de openbare aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten. Zij zijn op grond van artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet verplicht passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de integriteit en veiligheid van hun netwerken en -diensten te beheersen. Het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, dat hierop is gebaseerd, biedt de mogelijkheid om telecomaanbieders daarbij te verplichten in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van vertrouwde leveranciers. Zoals hierboven ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal het criterium bij de beoordeling van leveranciers zijn of zij zelf de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of laten uitvallen, dan wel nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie. Bij misbruik valt te denken aan spionage: ongeoorloofde toegang tot communicatiegegevens, zowel verkeersgegevens als inhoud van communicatie. Daarnaast zijn de aanbieders uiteraard ook gehouden aan de privacyregels in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming. Verder zijn er ook algemenere kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.»
Kunt u zich vinden in de laatste aanbeveling van de EU risicobeoordeling dat de EU en haar lidstaten bij de uitrol van het 5G-netwerk ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de eigen industriële capaciteit op het gebied van 5G? Zo ja, hoe bent u van plan om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het vraagstuk van industriële capaciteit voor 5G te bezien in een bredere context van innovatiebeleid, omdat dit vraagstuk ook op andere terreinen speelt. Om de transitie naar een duurzame en digitale economie te kunnen maken is een stevig innovatiebeleid nodig. Gezamenlijk optrekken binnen de EU zal ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie in het algemeen bevorderen. Ook het versterken van de Europese interne markt heeft onze blijvende prioriteit. Hierbij is het vooral belangrijk om uit te blijven gaan van onze eigen economische waarden. Open markten zorgen ervoor dat onze bedrijven concurrerend en innovatief zijn en leveren nieuwe producten en diensten op voor consumenten, tegen redelijke prijzen. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Over de aspecten waarop een eventuele stimulering van de eigen 5G industriële capaciteit plaatsvindt en de mate waarin dat dan gebeurt wordt nog in EU-verband besproken.