Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Henri Bontenbal (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
Het bericht ‘Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval»1?
Ja.
Herkent u de trend dat fraudeurs steeds geraffineerder te werk gaan waardoor ondernemers eerder slachtoffer zijn van phishing of gijzelsoftware? Zo ja, op welke manier worden ondernemers voorgelicht over deze steeds geraffineerdere manier van werken van fraudeurs?
Ja. Uit het in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat uitgevoerde cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat 56% van de onderzochte organisaties in de 12 maanden voor het onderzoek met phishing te maken heeft gehad. Dergelijke mails zijn een veel gebruikte methode om diverse vormen van criminaliteit te plegen, waaronder online fraude2 en computervredebreuk. Ransomware (ook wel gijzelsoftware genoemd) betreft een specifieke vorm van cybercrime.3 Uit het cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat ongeveer 1% van de organisaties met ransomware te maken kreeg. Kleinere organisaties blijken er vaker last van te hebben dan grotere. Van de kleine organisaties betrof het 2,4%.4
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het Digital Trust Center (hierna ook: DTC) opgericht met als taak het digitaal weerbaarder maken van ondernemers tegen toenemende cyberdreigingen. Het DTC deelt via de website, social media kanalen en de DTC Community de voor ondernemers relevante algemene informatie over cyberdreigingen en kwetsbaarheden. Bedrijfsspecifieke dreigingsinformatie wordt – proactief ongevraagd en in specifieke gevallen gevraagd – gedeeld met individuele bedrijven. U bent hierover geïnformeerd in de brief van 27 juni 2022 met betrekking tot de voortgang van de informatiedienst van het DTC.5 Op deze manier kunnen bedrijven snel actie ondernemen om een cyberaanval te voorkomen of de schade te beperken.
Ook verspreidt het Digital Trust Center via de DTC Community dreigingsinformatie vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (hierna ook: NCSC), zijnde onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en biedt het DTC via dit kanaal aangesloten bedrijven de mogelijkheid om, in een besloten omgeving, actuele en relevante informatie met elkaar uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn vragen, discussies of onderzoeken over phishing en/of ransomware.
Tenslotte biedt het Digital Trust Center naast de phishing-quiz die op de website van het DTC staat, veel laagdrempelige informatie over onder andere phishing. Met een verscheidenheid aan tools en content op de website en social media kanalen van het DTC worden ondernemers geïnformeerd over het herkennen van phishing.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is coördinator van de integrale aanpak online fraude en de integrale aanpak cybercrime. Voorts is in beide aanpakken aandacht voor de voorlichting van ondernemers over phishing. In het kader van de integrale aanpak online fraude loopt de verkenning naar welke wijze het bedrijfsleven het beste voorgelicht en ondersteund kan worden om slachtofferschap te voorkomen.
In de Kamerbrief naar aanleiding van de moties van de leden Ephraim en Hermans van 6 juli 20226 bent u geïnformeerd over de activiteiten om cybercrime in het midden- en kleinbedrijf tegen te gaan. In de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november 20227 is een overzicht van activiteiten van de aanpak van cybercrime opgenomen. Het informeren van ondernemers over maatregelen die zij kunnen nemen om geen slachtoffer te worden en schade te beperken, maakt daar deel van uit. Het betreft onder meer een campagne voor het stimuleren van multi-factorauthenticatie, de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime waarin gemeenten worden ondersteund door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, om preventieve maatregelen te stimuleren, de factsheet Ransomware waarmee het NCSC en het DTC een overzicht geven van de verschillende soorten ransomware en maatregelen die organisaties kunnen nemen om een aanval te voorkomen, en het Incidentresponsplan ransomware van het NCSC met praktische handvatten om bij een ransomwareaanval adequaat te reageren.
In hoeverre hebben ondernemers aangifte gedaan van phishing? Is hier sprake van een stijgende of dalende trend? Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder ondernemers te verhogen?
Aangiften van bedrijven worden vaak gedaan door een persoon en het bedrijf wordt niet altijd genoemd in de registratie. Hierdoor is het moeilijk vast te stellen hoe vaak ondernemers aangifte doen van phishing. Uit de aangiftecijfers van 2022 blijkt dat 2,5% van de aangiften van phishing is gedaan door een ondernemer. Er is sinds juni 2022 een stijgende trend te zien in het aantal aangiften van phishing door ondernemers. De reden hiervoor is onbekend. In het algemeen wordt een ieder aangespoord om aangifte te doen van een strafbaar feit. Het is mogelijk om digitaal aangifte te doen voor meerdere vormen van online criminaliteit waaronder phishing. Met deze optie wordt de drempel om aangifte te doen verlaagd.
Bent u het ermee eens dat het niet altijd makkelijk is om in te schatten of je met een bonafide bedrijf of persoon zaken doet en contact hebt? Zo ja, welke rol zou de overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Fraudeurs en cybercriminelen maken namelijk gebruik van social engineering, een techniek waarbij misbruik wordt gemaakt van de menselijke eigenschappen zoals nieuwsgierigheid, vertrouwen, hebzucht, angst en onwetendheid.
Het Digital Trust Center, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, publiceert adviezen, handelingsperspectieven en tools om de kennis bij ondernemers te verhogen, bijvoorbeeld door voorbeelden te geven van phishingmails. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken verkennen welke interventies kunnen worden ingezet om veilig gedrag te bevorderen.
Meerdere partijen waarschuwen daarnaast voor verschillende vormen van online fraude en zetten gerichte campagnes daartoe in. Bijvoorbeeld door de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met de Autoriteit Consument en Markt, de politie, het Europees Consumenten Centrum en de Consumentenbond waarschuwen het publiek rond Black Friday, Sinterklaas en Kerst voor nepwebshop en aan- en verkoopfraude met de campagne «Eerst Checken, dan bestellen».
Ook de Nederlandse Vereniging van Banken waarschuwt voor social engineering in de campagne «zo werkt een fraudeur». In deze campagne wordt de werkwijze van de fraudeurs uiteengezet, zodat men deze vormen van fraude snel kan herkennen.
Ten slotte heeft Slachtofferhulp Nederland in november een nieuwe campagne gelanceerd «online oplichting is een serieuze misdaad». Slachtoffers worden daarin opgeroepen hulp te zoeken bij Slachtofferhulp Nederland.
Bent u het ermee eens dat de ondersteuning van gedupeerde ondernemers van phishing verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffer worden van phishing kan voor ondernemingen zeer ernstige gevolgen hebben. Daarom is het van groot belang dat ondernemers in eerste instantie zelf investeren in de eigen digitale veiligheid. Daarnaast is het mogelijk je te verzekeren bij een verzekeraar tegen schade als gevolg van cyberincidenten. Bij een cyberincident kan bovendien ondersteuning worden geboden door cybersecuritybedrijven. Met deze maatregelen kan een onderneming zelf de mogelijke schade voorkómen of beperken.
Er zijn verschillende instanties die ondernemers daarbij ondersteunen, zowel bij het voorkomen van schade als het oplossen daarvan. De Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kan adviseren en doorverwijzen naar instanties die specifiek verder kunnen ondersteunen. Ook kunnen gedupeerde ondernemers aangifte doen bij de politie. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland de individuele slachtoffers van phishing ondersteuning en emotionele hulp.
Bent u het ermee eens dat er ook voor de telecomsector een rol weggelegd is om frauduleuze telefoontjes en misbruik van nummers tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid hierover met de sector in gesprek te gaan en te kijken waar aanvullende maatregelen mogelijk zijn en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Hierover is de Minister van Economische Zaken en Klimaat, samen met de Autoriteit Consument en Markt, reeds in overleg met de sector. Dit overleg vindt plaats mede in het kader van een wetsvoorstel voor aanscherping van het spoofingverbod, een beperking van het gebruik van Nederlandse nummers vanuit het buitenland en flankerende maatregelen. Bij de aanpak door de telecomsector wordt aangesloten bij de integrale aanpak van online fraude. Hierover is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 8 juli 2022.8
Herkent u het beeld dat de vele campagnes en trainingen onvoldoende effect lijken te hebben en dat het essentieel is om van jongs af aan bewust te zijn van gevaren van de online wereld en bent u bereid om online oplichting een prominente plek te geven in de pilot cyberrijbewijs voor basisscholen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Het effect van de combinatie van bewustwordingsmaatregelen is lastig te meten. Wel blijkt uit onder meer het Cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 dat bewustwording nog nadere aandacht behoeft. Zo komt uit dit onderzoek naar voren dat een derde van de medewerkers van bedrijven hun kennis over online veiligheid als (zeer) slecht tot matig inschat.
Het project Mijn cyberrijbewijs is in samenwerking met FutureNL en het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontwikkeld. Dit project maakt deel uit van de inspanningen om bewustwording te vergroten bij de jeugd. Begin oktober is de interventie Mijn Cyberrijbewijs gelanceerd: een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het primair onderwijs. Online oplichting krijgt hierin als fenomeen, een prominente plek. Naast kennis over schadelijke fenomenen geeft de verkenning «Online Ontspoord»9 van het Rathenau Instituut aanknopingspunten om digitale weerbaarheid onder van doelgroep verder te ontwikkelen. In dit onderzoek zijn 18 mechanisme in kaart gebracht die ervoor zorgen dat online gedrag sneller ontspoort dan in het fysieke domein. Mijn Cyberrijbewijs maakt jonge mensen bewust van deze mechanismes en de online risico’s.
Het ECP Platform voor de Informatiesamenleving vormt daarnaast samen met het expertisecentrum voor Online Kindermisbruik en het Netwerk Mediawijsheid Safer Internet Center voor kinderen een nationale invulling van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen. In het netwerk kijken overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hoe kinderen en jongeren op een veilige manier de digitale wereld kunnen betreden, bijvoorbeeld met lespakketten voor scholen of speciale uitgaven van de Donald Duck, de zogenaamde Digiducks.
Welke belemmeringen ervaart de Fraudehelpdesk om ondernemers en burgers zo goed mogelijk te kunnen informeren over malafide personen, websites en bedrijven? Bent u bereid deze weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen slachtoffers melding maken van fraude en oplichting. De Fraudehelpdesk biedt voorlichting en verwijst slachtoffers zo nodig door voor hulp en het doen van aangifte. De Fraudehelpdesk wil voor een goed onderbouwd advies aan melders gegevens kunnen verwerken, zoals telefoonnummers, sms en mogelijk malafide links. De Fraudehelpdesk heeft hiervoor een vergunning aangevraagd, maar de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de aanvraag afgewezen. De Fraudehelpdesk heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit is nog onder de rechter.
Het is belangrijk dat relevante gegevens gedeeld kunnen worden, bijvoorbeeld over modus operandi. Zoals aangegeven in de brief van 8 juli jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid o.a. met meldpunten, waaronder de Fraudehelpdesk, hoe we dit binnen de kaders van de AVG vorm kunnen geven.
Bent u het ermee eens dat landen als België een zeer interessante aanpak hebben in het voorkomen van phishing door informatie over malafide websites snel binnen te halen en te verspreiden en daarmee slachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren hoe u lessen gaat trekken van andere landen en daarmee Nederlanders een stukje veiliger houdt?
Ja. Zoals gemeld in de bijlage bij de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met het NCSC of een «anti-phishing-schild» naar Belgisch voorbeeld ook in Nederland kan worden opgezet. Daarmee zou het mogelijk worden criminele links in berichten te melden om deze vervolgens onschadelijk te maken, dan wel van een waarschuwing te voorzien. Dit zou het slachtofferschap van phishing en daaropvolgende delicten kunnen tegengaan.
Het bericht ‘Terwijl Amerikanen zwaar materieel aanvoeren voor de oorlog, verkopen EU-staten havens aan China’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Amerikanen zwaar materieel aanvoeren voor de oorlog, verkopen EU-staten havens aan China»?1
Ja.
Klopt het dat China of bedrijven uit China inmiddels in 22 Europese havens een belang hebben?
Het kabinet is op de hoogte van het feit dat Chinese partijen belangen verwerven en hebben verworven in Europese zee- en binnenhavens. Een volledig overzicht met de exacte belangen van Chinese partijen per Europese haven is echter niet aanwezig.
Heeft u inzicht in de belangen van China of Chinese bedrijven in de Nederlandse havens Rotterdam, Amsterdam, North Sea Ports en Groningen Seaportsm, waarbij met havens wordt bedoeld niet alleen het havenbedrijf, maar ook bedrijven die binnen het havengebied actief zijn, zoals containerterminals, railterminals en andere bedrijven? Kunt u hiervan per haven een overzicht verstrekken? Zijn er in Nederland ontwikkelingen soortgelijk aan de situatie in Hamburg waarvan u op de hoogte bent?
De havenbedrijven van de havens van Rotterdam, Moerdijk, Amsterdam, North Sea Port en Groningen Seaports zijn in handen van Nederlandse publieke aandeelhouders. Dat geldt ook voor de overige fysieke hoofdinfrastructuur van Nederland zoals het hoofdwegennet, vaar- en spoorwegen. De fysieke publieke infrastructuur van Nederland is daarmee in publiek bezit. Binnen de havengebieden zijn bedrijven die (voor een deel) in eigendom zijn van Chinese partijen. Het kabinet houdt dit niet per haven bij. Wel heeft de Erasmus universiteit in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2021 onderzoek gedaan naar de invloed van China in de logistiek in de voor Nederland belangrijkste goederenstromen2. Uit dat onderzoek blijkt dat er geen dominantie is van Chinese spelers in de onderzochte ketens afgezien van de ketens rond containers. Daarin zien we een sterke aanwezigheid van Chinese bedrijven, vooral in de deepsea containerterminal sector in Rotterdam. Daar wordt zo’n 12 miljoen TEU3 van de huidige capaciteit van 16,4 miljoen TEU overgeslagen via terminals die in handen zijn van Chinese bedrijven.
Hebben Europese bedrijven en/of staatsdeelnemingen in de praktijk de mogelijkheden om mede-eigenaar te worden van Chinese havenbedrijven of substantieel te participeren in (bedrijven in) Chinese havens?
Het is voor Europese bedrijven moeilijk mede-eigenaar te worden van Chinese havenbedrijven of substantieel te participeren in bijvoorbeeld terminals. Volgens contacten bij het Chinese Ministerie van Transport zijn er geen formele restricties op buitenlandse investeringen in deze sector. Er zijn dan ook meerdere voorbeelden van bedrijven die aandelen kochten in Chinese havens, zoals het Deense bedrijf Maersk dat in 2017 deed in de haven van Ningbo. Daarnaast is een groot deel van de haven in Hongkong in bezit van private ontwikkelaars die op hun beurt buitenlandse investeringen toestaan. In de praktijk blijkt echter in bredere zin dat het voor buitenlandse investeerders moeilijk is om de Chinese markt te betreden, zelfs als er geen formele wet- en regelgeving bestaat om die investeringen te weren. Waar activiteiten in Chinese havens overheidsopdrachten betreffen en Europese bedrijven restricties ervaren in de toegang hiertoe, dan zou de EU ook gebruik kunnen maken van het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) om in te zetten op wederkerigheid in markttoegang.
Hoe kijkt u in algemene zin aan tegen de balans tussen het waarborgen van de open markt en eerlijke concurrentie enerzijds, en het beschermen van strategische belangen anderzijds? Deelt u de mening dat het beschermen van strategische belangen en het borgen van onze strategische autonomie steeds belangrijker wordt?
Een open markt en eerlijke concurrentie zijn belangrijke randvoorwaarden van de internationale economie, en cruciaal voor de Nederlandse welvaart. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, het concurrentievermogen en een goed ondernemersklimaat. Daarbij zijn afhankelijkheden van andere landen een gegeven, aangezien geen enkel land beschikt over alle kennis, technologie en productiemiddelen om onafhankelijk te opereren. Een open markt en eerlijke concurrentie zijn dan ook belangrijke randvoorwaarden van de internationale economie, en cruciaal voor de Nederlandse welvaart. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, het concurrentievermogen en een goed ondernemersklimaat.
Verschuivende geopolitieke verhoudingen zetten het open wereldwijde economisch systeem en het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem echter in toenemende mate onder druk. Ook zien we dat landen in toenemende mate bereid zijn om economische invloed in te zetten als geopolitiek wapen4. Deze ontwikkelingen kunnen grote gevolgen hebben voor de veiligheid en open strategische autonomie van de EU en van Nederland. Daarom kijkt het kabinet steeds nauwkeuriger naar risicovolle strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en naar het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid en andere publieke belangen. Hierover bent u recentelijk5 geïnformeerd middels een Kamerbrief over de kabinetsbrede inzet ten aanzien van open strategische autonomie waarvan het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden een van de hoofdthema’s is. In het kader weerbaarheid tegen statelijke dreigingen wijs ik u ook graag op de aanpak statelijke dreigingen.6 Het bevorderen en beschermen van de economische veiligheid maakt daar onderdeel van uit. Het kabinet pakt hiermee de kwetsbaarheid aan van vitale processen voor onder andere sabotage en ongewenste invloed van buitenlandse actoren.
Kunt u de vierde vraag ook beantwoorden specifiek voor de situatie van de Europese havens en toenemende belangen van China in deze havens?
Ik kan deze vraag niet voor alle Europese lidstaten beantwoorden. Wat de Nederlandse situatie betreft, is de lijn dat het aandeelhouderschap van de Nederlandse havenbedrijven in publieke handen moet blijven om voldoende regie en sturing te kunnen houden op havenbeheer om daarmee de vitale maatschappelijke en economische belangen van de havens voor ons land te kunnen bewaken. Wel zijn er binnen de havengebieden bedrijven die (voor een deel) in eigendom zijn van Chinese partijen. Met name in de logistiek rond containers is er een sterke aanwezigheid van Chinese bedrijven (zie ook het antwoord op vraag 3).
Behoren de Nederlandse havens volgens u tot de vitale/kritieke infrastructuur waar de risico’s van de Chinese economische aanwezigheid het grootst zijn?
Op dit moment is wat betreft de Nederlandse zeehavens de divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam aangemerkt als aanbieder van een vitaal proces, namelijk de vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. In de EU wordt gewerkt aan de herziening van regelgeving m.b.t. het verhogen van de weerbaarheid van vitale infrastructuur (te weten de NIS 2 en CER-richtlijn)7, waarna naar verwachting meer havens en havenfaciliteiten zullen worden aangemerkt als essentiële of belangrijke entiteit8 en daarmee onderdeel van de vitale infrastructuur worden. Over de implementatie van de NIS2- en CER-richtlijn en de versterkte aanpak vitaal wordt u begin volgend jaar geïnformeerd.
Ik ben van mening dat het essentieel is dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke functie voor onze economie onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Waar de Chinese (economische) aanwezigheid dat belang in gevaar brengt dient actie genomen te worden. In dat kader verwijs ik naar een scenario-onderzoek dat recentelijk is uitgevoerd in opdracht van het China Kennisnetwerk9 en mijn ministerie. Dit onderzoek laat zien dat zowel het behouden van een prominente hub functie voor de Nederlandse zeehavens als het beschermen van strategische bewegingsruimte onder druk staat als gevolg van de Chinese invloed. Dit vraagt nu en in de toekomst om een zorgvuldige afweging tussen economisch belang, open strategische autonomie en nationale veiligheid. Het is daarbij belangrijk om te blijven bezien of het instrumentarium dat voorhanden is om risico’s te voorkomen of te verminderen, afdoende is. Afstemming met onze buurlanden en de Europese Commissie is daarbij tevens essentieel.
Hoe werkt u in Europa samen om de havens te beschermen tegen de toenemende (politieke) invloed van China en Chinese bedrijven? Deelt u de mening dat Nederland hierin het voortouw moet nemen, gezien de aanwezigheid en het belang van de grote havens in Nederland?
Ik deel uw mening dat voorkomen moet worden dat China haar belangen in de Europese havens kan gebruiken voor politieke doeleinden. Het Ministerie van I&W heeft reeds het voortouw genomen door zowel met de Europese Commissie als met Duitsland de problematiek aan te kaarten en te bespreken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een Europese havenstrategie, om ervoor te zorgen dat lidstaten gezamenlijk optrekken en niet tegenover elkaar komen te staan in het beschermen van de belangen van Europese havens?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, zijn er reeds gesprekken met de Europese Commissie en Duitsland. Samen met Duitsland spreek ik ook met Frankrijk en België en wil ik in Brussel pleiten voor een gezamenlijke Europese aanpak voor het beschermen van de Europese zeehavens.
De 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2022 (Negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers), de negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers heeft ingediend, waarmee u voorstelt 2,6 miljard euro uit te geven om kleinverbruikers 190 euro per maand te vergoeden in november en december?
Ja. Op 7 oktober is de Negende incidentele suppletoire begroting aangeboden aan Uw Kamer.
Klopt het dat u de feitelijke vragen van de Tweede Kamer nog niet beantwoord heeft en dat de wet nog behandeld moet worden in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer?
De antwoorden op de vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld, zijn maandag 6 november jl. naar uw Kamer verzonden.
Klopt het dat u al wel een ministeriële regeling hebt vastgesteld op 18 oktober 2022, waarmee het geld uitgegeven wordt? (Staatscourant 2022, 28075).
In de publicatie van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 17 oktober 2022, nr. WJZ/ 22508619, houdende tijdelijke regels inzake subsidie voor elektriciteitsleveranciers ter bekostiging van een tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers (Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022) werd het voorbehoud gemaakt van parlementaire goedkeuring op het voor de regeling benodigde budgettaire beslag.
Bent u de juridische verplichtingen op rechtmatige wijze aangegaan?
Ter autorisatie is in de aanbiedingsbrief bij de Negende incidentele begroting (Kamerstuk 36 220) een beroep is gedaan op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet vanwege de hoge urgentie van de uitgaven inzake de tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers. Dit beroep op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet is tevens opgenomen in de brief van 7 oktober, waarmee de Negende incidentele suppletoire begroting werd aangekondigd aan de Eerste Kamer.
Indien u artikel 2.27 van de compatibliteitswet gebruikt, hoe heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland 8,1 miljoen huishoudens zijn en dat compensatie van alle huishoudens dus 3,1 miljard euro zou kosten?1
Bij de berekening van het budgettaire beslag van de regeling Tegemoetkoming energieprijzen 2022 werd dezelfde ramingsmethodiek gebruikt als bij de verlaging van de energiebelasting. Bij deze methodiek speelt de heffing van btw een rol. Een energiebelastingkorting van € 157 zou leiden tot een korting van € 190 voor de consument, indien gerekend zou worden met 21% btw. Dit is echter niet het geval bij de subsidieverlening aan de energieleveranciers die de korting op de energierekening van kleinverbruikers met € 190 in november en december mogelijk maakt. Daarom moet uitgegaan worden van een subsidie per huishouden van € 190, in plaats van de oorspronkelijk geraamde € 157. Als gevolg van het betrekken van btw in de berekening werd het benodigde beslag voor de regeling te laag geraamd op € 2,6 mld, daar waar dit € 3,15 mld had moeten zijn. Daarbij is uitgegaan van 8,3 miljoen aan kleinverbruikersaansluitingen waar de subsidie op van toepassing is. Vanwege deze aanpassing van de raming is inmiddels een nota van wijziging op de Negende incidentele suppletoire begroting ingediend.
Klopt het dat alle kleinverbruikers (winkels, kantoren) in aanmerking komen en dat als alle winkels, huishoudens, kantoren, verenigingen en andere kleinverbruikers 190 euro zouden krijgen, er waarschijnlijk zeker 3,5 miljard euro nodig zou zijn?
De raming is opgebouwd uit een P * Q. Voor de Q is uitgegaan van 8,3 miljoen kleinverbruikers, in lijn met de aantallen die wij op basis van de realisatie vermindering energiebelasting hanteren. Dit zijn zowel huishoudens als kleinverbruikers bij bedrijven. Wij gaan uit van circa 7,8 miljoen huishoudens (op basis van het aantal bewoonde woningen) en 500.000 kleinverbruikers bij bedrijven. De P bestaat uit tweemaal 190 euro per kleinverbruiker, hierdoor komt het totaalbedrag uit op € 3,15 miljard.
Kunt u de ramingstoelichting van deze wet aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke en hoeveel huishoudens geen kleinverbruikers aansluiting hebben voor de elektriciteit en dus geen compensatie krijgen?
Het is op dit moment nog niet exact duidelijk hoeveel huishoudens geen kleinverbruikersaansluiting hebben. Het gaat hier vaak om huishoudens met een collectieve elektriciteitsaansluiting die wordt gedeeld door meerdere wooneenheden in hetzelfde gebouw. We weten dat er naar schatting 40.000 VvE’s zijn waar dit probleem kan spelen. We weten ook dat de Belastingdienst in 2021 16.000 aanvragen heeft gekregen voor de teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één elektriciteitsaansluiting. We onderzoeken nog hoeveel huishoudens er achter de collectieve aansluitingen zitten.
Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.
Kunt u bij de vorige vraag ingaan op alle mogelijkheden, zoals meerdere huishoudens met een aansluiting en het aantal mensen dat geen tegemoetkoming krijgt?
De meest voorkomende situatie is die van een grootverbruikersaansluiting die wordt gedeeld door meerdere huishoudens in een wooncomplex. Zoals hierboven aangegeven wordt nog onderzocht om hoeveel huishoudens dit gaat. Behalve de huishoudens zonder kleinverbruikersaansluiting is er ook aandacht voor situaties waar één kleinverbruikersaansluiting door meerdere huishoudens of door veel huisgenoten wordt gedeeld. Vaak zijn dat studentenhuizen of huurappartementen in oudere gebouwen. Er wordt gekeken hoe zoveel mogelijk situaties in aanmerking komen voor een passende tegemoetkoming, maar het zal niet mogelijk zijn om iedereen te bereiken.
Is er nog een mogelijkheid om de regeling in de Kamer aan te passen, nu energieleveranciers al aanvragen voor subsidies hebben ingediend? Zo nee, wat is de rol van de Kamer dan bij deze regeling?
Nee. Zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 1 november jl. doet het kabinet ten aanzien van de benodigde parlementaire goedkeuring van het budgettaire beslag een beroep op lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, omdat de uitvoering van deze maatregel niet kon wachten tot het parlement de bijbehorende wijziging van de begrotingsstaat heeft goedgekeurd. Daarbij is gezien de benodigde spoed afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.
Hebben alle leveranciers van elektriciteit een aanvraag gedaan? Zo nee, krijgen de klanten van een electriciteitsaansluiting van leveranciers die geen aanvraag doet, dan geen 190 euro per maand?
Vrijwel alle leveranciers hebben een aanvraag gedaan. Alleen leveranciers die een aanvraag doen, kunnen aanspraak maken op de subsidie. Het staat leveranciers die geen aanvraag doen vrij om hun klanten ook 190 euro per maand uit te keren.
Indien een kleinverbruiker de 190 euro niet krijgt van zijn leverancier, welke rechtsmiddelen staan dan voor hem open om dat af te dwingen?
Alleen de leverancier kan de subsidie aanvragen. De klant kan dit niet zelf doen. Wel kan een klant wiens aansluiting valt onder de regeling, zich wenden tot zijn energieleverancier. Verder is het doorgeven van het bedrag aan de kleinverbruiker een voorwaarde voor de subsidie aan de leverancier waarop gecontroleerd zal worden (zie antwoord op vraag 14). Tevens kan een klant overstappen naar een andere leverancier. Zij ontvangen de tegemoetkoming in de eerstvolgende maand waarin zij op de eerste van de maand bij een energieleveranciers staan ingeschreven. Als zij in november dus een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming alleen over december. De groep klanten die vanwege betalingsproblemen eerder bij hun leverancier was afgesloten en weer wordt aangesloten na het (alsnog) treffen van een betalingsregeling ontvangt de tegemoetkoming wel al over de betreffende maand (en niet pas over de volgende). Van deze groep is immers te controleren dat zij niet eerder een aansluiting bij een andere leverancier hadden waarover zij reeds de tegemoetkoming hebben ontvangen.
Is de rechtsbescherming van de individuele burger voldoende geborgd bij deze regeling?
Het belang van de burger is geborgd door in de regeling de verplichting op te nemen dat de subsidieontvanger (de leverancier) de € 190 in zijn geheel en uiterlijk binnen 30 dagen na subsidieverlening in mindering moet brengen op de betalingsverplichting van de burger. Uiteraard wordt gecontroleerd of de leverancier zich aan deze verplichting houdt.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die een zeer energiezuinige woning hebben en bijvoorbeeld energiekosten hebben van minder dan 100 euro per maand, geld terugkrijgen in november en december?
Er is voor gekozen om kleinverbruikers een tegemoetkoming te geven voor hun energiekosten. Dat kon alleen door te kiezen voor de huidige generieke vormgeving.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die nog een vast contract hebben met vaste prijzen, een tegemoetkoming krijgen voor gestegen energieprijzen? Hoeveel huishoudens hebben naar verwachting nog een vast contract?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien de regeling kennelijk al is ingegaan?
Ja.
De overname van contracten van failliete energiebedrijven zoals Welkom energie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen van mij en van de leden Leijten en Beckerman (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1107), van het lid Bontenbal (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1104) en van mij (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105) beantwoord heeft over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Herinnert u zich onder andere de antwoorden op de vragen 11 t/m 13 van de vragen van het lid Omtzigt over de gang van zaken rond het faillissement van Welkom Energie, de grote gevolgen voor klanten en de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bij de afwikkeling, die veel te laat beantwoord werden, waardoor er niet meer ingegrepen kon worden. (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105).
Het kabinet streeft er altijd naar om vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, echter het is ook van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. De beantwoording van vragen betreft het verstrekken van informatie aan de Kamer en staat los van de mogelijkheden van partijen om te handelen.
Bent u bekend met de WOB-stukken van 17 oktober, waarin duidelijk is geworden dat er zeer intensief overleg is geweest tussen het ministerie en de ACM over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Bent u bekend met twee recente gerechtelijke uitspraken over consumenten die gedwongen werden naar een andere leverancier over te stappen na een vergelijkbaar faillissement en prepack als bij Welkom Energie?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van onderdeel drie van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam op 7 oktober 2022?
Ja.
Herinnert u zich dat bij Welkom Energie er sprake was van een vooropgezet plan waarbij eerst de concentratiemelding zou plaatsvinden, daarna het faillissement en dat daarna het klantenbestand verkocht is aan Eneco voor 2 miljoen euro en dat de klanten daarna hogere prijzen moesten betalen aan Eneco dan klanten die langer bij Eneco zaten?
Het klopt dat er eerst sprake is geweest van een concentratiemelding voordat het faillissement is uitgesproken. Ik heb geen inzicht in de motieven van betrokken partijen en ik kan niet oordelen of er sprake is geweest van een vooropgezet plan.
Heeft de ACM bij het faillissement van Welkom Energie, Eneco op basis van artikel 2 lid 6 onder b en c van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 aangewezen? Zo nee, op basis van welke wettelijke grondslag heeft de ACM dan Eneco aangewezen? Of is er geen wettelijke grondslag?
Nee, artikel 2, zesde lid, is niet toegepast; er was geen sprake van een toepassing van de herverdelingsprocedure. De ACM heeft als onafhankelijk toezichthouder bij besluiten van 26 oktober 2021 op grond van de Elektriciteit- en Gaswet de leveringsvergunning van elektriciteit en gas van Welkom Energie ingetrokken.2
Op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Mededingingswet heeft de ACM de concentratiemelding goedgekeurd.3
Onderschrijft u het deel van de rechterlijke uitspraak waarin staat dat de ACM slechts de mogelijkheid heeft om op basis van een aanwijzing de leveringszekerheid te garanderen indien er geen overeenkomst met de curator tot stand komt (overweging 3). Zo nee, op basis waarvan betwist u dit?
Ik heb kennis genomen van het onafhankelijk oordeel van de Rechtbank Amsterdam. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Was Eneco verplicht op de contracten van Welkom Energie te respecteren? Indien het antwoord nee is, op basis waarvan mocht Eneco afwijken?
Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval.
Heeft u of de ACM op enig moment in de afgelopen 15 maanden juridisch advies gehad over de overname/faillissementen van energiemaatschappijen? Zo ja, kunt u aangeven van wie en wanneer en kunt u die met de Kamer delen?
Zowel aan de zijde van het ministerie als van de toezichthouder is er destijds gekeken naar de juridische aspecten van de procedure. De ACM heeft extern juridisch advies ingewonnen.
Kunt u aangeven of de ACM zich aan de geldende wet-en regelgeving gevolgd heeft bij het faillissement van Welkom?
Ik ga ervan uit dat de ACM als onafhankelijk toezichthouder de regelgeving toepast. Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval. De ACM heeft mij verzocht om het Besluit leveringszekerheid op dit punt te verduidelijken. In de uitwerking van de lagere regelgeving onder de Energiewet heb ik mij reeds voorgenomen de procedure voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier te verduidelijken. Ik vind het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is waar zij aan toe zijn als hun leverancier failliet gaat.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet ondubbelzinnig ja is, wilt u dat bevorderen dat er onafhankelijk onderzoek plaatsvindt naar uw rol en de rol van de ACM bij het faillissement van Welkom Energie?
Zowel de ACM als ik hebben naar aanleiding van onder andere dit faillissement onderzoek laten doen naar hoe de kans op faillissementen te verkleinen is en naar het verbeteren van de bescherming van de consument in geval van een faillissement. Ik heb uw Kamer hierover op 20 september geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 13).4
Heeft de ACM de klanten van het failliete Welkom Energie voldoende beschermd?
In wetgeving is het kader neergelegd dat borgt dat bij een faillissement van een vergunninghoudende leverancier consumenten in voldoende mate worden beschermd en de leveringszekerheid niet in gevaar komt. De ACM ziet toe vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van deze regels door energieleveranciers. Het is aan de rechter om te oordelen of de regels juist zijn toegepast.
Wilt u aangeven welke schriftelijke vragen die eerder over Welkom Energie gesteld zijn, aangevuld dienen te worden nu de WOB door het ministerie beantwoord is en de rechter deze uitspraken gedaan heeft?
Er is geen reden om de antwoorden te herzien.
Hoe beoordeelt u de e-mail van dinsdag 23 november 2021 om 14:03 in het WOB verzoek, gezien de bovenstaande antwoorden en de juridische uitspraken?
Het beoordelen van een enkele e-mail dient in de juiste context te gebeuren. Het gaat om een e-mail van een medewerker van ACM aan een ambtenaar van mijn ministerie. Onderwerp was de vraag wat mijn ambtenaren doen met de input die ACM had gestuurd ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen over Welkom Energie en de vraag of er nog op korte termijn debatten op handen waren over het onderwerp.
Hebben het toezicht van de ACM en uw actie geleid tot onnodig hoge schade bij de voormalig klanten van Welkom Energie? Kunt u dit antwoord uitvoerig toelichten?
Een oordeel over of er sprake is van (onnodig hoge) schade en door wiens toedoen is aan de rechter.
Aangezien u zo nauw overleg voert bij de ACM, wilt u bevorderen dat de ACM alle relevante documenten over het faillissement van Welkom Energie alsnog openbaar maakt?
Voor openbaarmaking van stukken door ACM gelden de regels uit de Wet Open Overheid (WOO).
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege afstemming met betrokken partijen en een zorgvuldige duiding van de uitspraak van de rechter heb ik de beantwoording moeten uitstellen.
Het bericht ‘Steunmaatregelen ‘zeer teleurstellend’ voor glastuinbouw: ‘Dit gaat tuinders niet helpen’´ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steunmaatregelen «zeer teleurstellend» voor glastuinbouw: «Dit gaat tuinders niet helpen»»? Zo ja, bent u het eens met de uitspraak «dit gaat tuinders niet helpen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben het niet eens met de uitspraak dat de maatregelen die zijn genomen de tuinders niet helpt.
Kunt u een inschatting maken van de ernst van de situatie momenteel in de glastuinbouw en hoeveel geld een gemiddeld glastuinbouwbedrijf nu tekortkomt als gevolg van de hoge energierekening? Hoe verhoudt het bedrag van 62 duizend euro (tot mogelijk 93 duizend euro) zich hiertoe en hoe bent u tot dit bedrag gekomen?
De gestegen energiekosten hebben een grote impact op de glastuinbouw en ondernemers zijn meer gaan besparen en gaan extensiveren. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van de Wageningen Economic Research (WEcR) van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan. Uit een enquête onder de leden van Glastuinbouw Nederland en Plantum blijkt dat 30% van de respondenten verwacht in financiële problemen te komen en 8% verwacht een faillissement te moeten aanvragen.
Glastuinders kunnen gebruik maken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling). Het kabinet heeft besloten deze regeling algemeen (sector-overstijgend) op te stellen. Omdat het tijdelijke EU-staatssteunkader voor landbouwbedrijven, zoals tuinders of tuinbouwondernemingen, op 28 oktober 2022 door de Europese Commissie is verruimd, geldt nu ook voor agrarische ondernemers binnen de TEK een maximum vergoeding van € 160.000 (dit was € 62.000). Daarnaast is er een verlaging van de benodigde energiekosten als percentage van de omzet. Dit is nu verlaagd naar 12,5% naar 7%.
Kunt u inschatten hoeveel vertraging de plannen voor (verdere) verduurzaming van de sector oplopen? Komt de haalbaarheid van de doelen op het gebied van klimaat en water hierdoor in gevaar?
Nee, dit is lastig in te schatten, vanwege de diverse situatie binnen de sector. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat ondernemers investeringen uitstellen. Aan de andere kant spreken we juist met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland op welke wijze de energietransitie versneld kan worden.
Waarom wordt de glastuinbouw niet erkent als «energie-intensieve sector», maar als «landbouwbedrijf»? Kunt u dit toelichten?
De Europese Commissie heeft een lijst van werkzaamheden die tot de landbouw worden gerekend, namelijk de lijst van bijlage 1 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de Europese grondslag voor staatssteun in het kader van de TEK-regeling geldt voor landbouwbedrijven een afwijkend plafond. Hierbij maakt het niet uit of de betreffende bedrijven energie intensief zijn of niet. Zoals genoemd bij vraag 2, zijn deze plafonds opgehoogd, waardoor voor glastuinbouw binnen de TEK inmiddels geen afwijkend plafond geldt.
Deelt u de mening dat de energie-intensiviteit van de glastuinbouw een valide reden is waarom deze sector meer steun nodig heeft dan conventionele landbouwbedrijven?
Het kabinet heeft gekozen voor een generieke regeling. Alle ondernemers die aan de kaders van de TEK-regeling voldoen, kunnen hiervan gebruik maken. Daarnaast zie ik steun ook als steun bij het versnellen van investeringen in energiebesparende maatregelen en de energietransitie. Dat is de enige manier om ook minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen. Ik heb uw Kamer samen met de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst in april geïnformeerd over een samenhangend pakket dat met sectorpartijen wordt uitgewerkt3. Tevens is onlangs het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 getekend4.
Welke opties heeft u verkend bij de totstandkoming van deze regeling en hoe is daarbij getracht om de glastuinbouw als energie-intensieve sector optimaal gebruik te laten maken van het Europese steunpakket?
Vanuit de EU zijn medio 2022 EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve beschikbaar gesteld, de EU-middelen zijn in Nederland gebruikt om landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee te ondersteunen. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere voerprijzen.
Voor de glastuinbouw waren substantiëlere bedragen nodig. De Europese Commissie heeft de staatssteunkaders in het kader van de hoge energieprijzen verruimd. Het is dan aan lidstaten om hier al dan niet gebruik van te maken, waarbij de lidstaten daar ook zelf de financiële middelen voor vrij moet maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen om allereerst in te zetten op energiebesparing en door te pakken op de energietransitie. Ook voor de glastuinbouw wordt deze versneld en worden hier additionele middelen voor vrijgemaakt. Daarnaast heeft het kabinet besloten een generieke regeling te ontwikkelen voor het brede MKB, waar alle sectoren die aan de kaders voldoen, gebruik van kunnen maken. Hiermee zal de glastuinbouw meer steun ontvangen dan beschikbaar zou zijn geweest aan middelen uit de landbouwcrisisreserve.
In hoeverre maakt Nederland momenteel maximaal gebruik van de mogelijkheden die vanuit Europa worden geboden om de problemen in de glastuinbouwsector, als gevolg van hoge energieprijzen, zoveel mogelijk te verlichten?
De Europese staatssteunkaders bieden meerdere mogelijkheden om nationaal steun te verlenen. Iedere lidstaat, waaronder Nederland, geeft hier een andere invulling aan. Daardoor zullen verschillen tussen lidstaten ontstaan. In Nederland is gekozen voor de inzet van middelen voor energiebesparing en versnelling van de energietransitie. Daarnaast is besloten de TEK-regeling te ontwikkelen om het energie-intensieve MKB te ondersteunen.
Kunt u aangeven op welke wijze andere lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheden die door Europa worden geboden om de glastuinbouw te ondersteunen en hoe dit zich verhoudt tot wat Nederland doet? In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld in Europa wat betreft de verleende steun? Kunt u dit onderbouwen?
De Europese lidstaten gaan verschillend om met steunmaatregelen. In algemene zin is bekend welke maatregelen door verschillende landen zijn getroffen om sectoren te steunen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer hierover in november geïnformeerd5. Op welke wijze deze exact voor een tuinder uitpakken is niet bekend. Daarvoor is de aanpak tussen landen onderling te divers en zijn maatregelen en kaders ook niet overal helder uitgewerkt. Wij hebben gekozen voor een samenhangend pakket van het stimuleren van de energietransitie en energiebesparing, steun voor het MKB en de mogelijkheid van een borgstellingsfaciliteit.
Welke additionele mogelijkheden ziet u, binnen het Europese steunpakket en het landbouwsteunkader, om meer ruimte te bieden voor ondersteuning aan de Nederlandse glastuinbouw?
Er wordt gesproken over de versnelling van de energietransitie in de glastuinbouw, daar worden via verschillende instrumenten middelen voor vrijgemaakt. Zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Via verschillende instrumenten wordt bijgedragen aan infrastructuur voor duurzame warmtebronnen. Voor die ondernemers die op korte termijn in liquiditeitsproblemen komen, heeft het kabinet besloten een tijdelijke mogelijkheid voor een borgstellingskrediet voor glastuinders te creëren onder het staatssteunkader voor steun in verband met de oorlog in Oekraïne, waarbij de overheid een deel van het risico voor een bank bij verstrekking van krediet overneemt. Het Borgstellingskrediet voor de Landbouw (BL) wordt verruimd, waardoor nu ook kredieten voor werkkapitaal, specifiek voor de tuinbouwsector onder het BL kunnen worden gebracht.
Is bijvoorbeeld bij het opstellen van het Europese crisiskader voor staatssteunmaatregelen overwogen om in artikel 42a een uitzondering voor energie-intensieve sectoren in de landbouw, zoals de glastuinbouw, te maken aangezien zij niet op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen terugvallen voor de compensatie van energiekosten? Wat vindt u van deze optie? Bent u bereid om in Europees verband in te zetten op een dergelijke uitzondering?
Door de verruiming van de staatssteunkaders is het plafond per bedrijf binnen de TEK-regeling inmiddels gelijk getrokken. Het kabinet overweegt geen additionele compensatie en heeft bewust besloten een generieke regeling uit te werken voor het energie-intensieve MKB. Ik overweeg dan ook geen inzet op aanvullende steunmogelijkheden.
De berichten 'Hoe de industrie steeds onder energiebesparing uit wist te komen' en 'Aanpak energiebesparing bij bedrijven faalt' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de beantwoording aan de Kamer doen toekomen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)?
Ja.
Welke lidstaten van de Europese Unie (EU) kenden al een energiebesparingsplicht voor de industrie vóór 24 februari 2022?1 Waarom kende Nederland deze niet?
Uit een rondvraag bij lidstaten in 2021 is niet gebleken dat een energiebesparingsplicht zoals die in Nederland bestaat ook in andere lidstaten geïmplementeerd is. Lidstaten van de Europese Unie hebben hun energiebesparingsbeleid elk anders geregeld. Nederland heeft in het verleden gekozen voor een specifieke energiebesparingsplicht op basis van een terugverdientijd van vijf jaar die aan bedrijven en instellingen met een relevant energiegebruik is opgelegd. Duitsland verkent momenteel een dergelijke energiebesparingsverplichting voor grootverbruikers, maar op basis van een terugverdientijd van (slechts) twee jaar.
Grootverbruikers die vergunningplichtig zijn of onder het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) vallen, zijn momenteel nog uitgezonderd van de Nederlandse energiebesparingsplicht. De redenering hiervoor was dat het bevoegd gezag in de bedrijfsspecifieke vergunning energiebesparingseisen kon opnemen en dat het EU ETS al een voldoende prikkel was voor energiebesparing. Bovendien maakten de overheid en grootverbruikers in de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE (Meerjaren Afspraken Energie-efficiëntie) en in het specifieke Addendum 9 PJ bij het Energieakkoord uit 2013, afspraken over het uitvoeren van energiebesparende maatregelen. Door de aanscherping van de energiebesparingsplicht in 2023 wordt niet langer gebruik gemaakt van deze Europese uitzonderingsmogelijkheid.
Klopt het dat het industriële bedrijfsleven in Nederland en Brussel heeft gelobbyd voor een uitzonderingspositie op Europese eisen voor een energiebesparingplicht voor de industrie? Zo ja, kunt u ingaan op wanneer dit was en op de inzet op deze momenten? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving?2
Ik heb geen overzicht of weet van een dergelijke lobby. Wel is in 2017 in overleg met brancheverenigingen besloten de energiebesparingsplicht niet uit te breiden naar EU ETS bedrijven. Dit omdat deze bedrijven zich via het Addendum op het MEE convenant verplichtten om 9 PJ additionele energiebesparing te realiseren.
Op welke Europese wet- of regelgeving is concreet een uitzondering gevraagd en in hoeverre is die door de EU toegekend?
Er is geen uitzondering gevraagd. Artikel 9, tweede lid, van de Richtlijn Industriële Emissies biedt lidstaten de mogelijkheid om ervoor te kiezen geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden of andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten. Nederland heeft hiervan gebruik gemaakt door bedrijven die vallen onder het EU ETS, en die dus dergelijke eenheden hebben, uit te zonderen.
Wanneer zijn de eerste signalen ontvangen op het Ministerie van EZK dat de uitzonderingspositie op de energiebesparingsplicht voor de industrie strijdig was met EU-regelgeving?
De Europese Commissie heeft nooit aan Nederland laten weten dat de uitzonderingsmogelijkheid te ruim toegepast zou worden. Bij de verkenning naar het potentieel van een energiebesparingsplicht voor EU ETS bedrijven (Kamerstuk 30 196, 32 813, nr. 766) is door een aantal omgevingsdiensten aangegeven dat verkend werd of er aanvullend ook energiebesparingseisen aan deze bedrijven opgelegd konden worden.
Waren of zijn er andere EU-lidstaten met een dergelijke uitzondering?
Er is geen overzicht van lidstaten die van het in het antwoord op vraag 4 genoemde artikel gebruik maken van deze uitzondering. Als aangegeven kunnen lidstaten energiebesparingsbeleid verschillend invullen en heeft Nederland gekozen voor een energiebesparingsverplichting die in andere landen niet in deze vorm bestaat.
Hoeveel energie (gas, olie, kolen of kilowattuur) had in Nederland bespaard kunnen worden met een energiebesparingsplicht voor de industrie vanaf 2007, bij de invoering van de Europese energiebesparingsplicht?
Dit is niet bekend. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over het effect en de wenselijkheid van de energiebesparingsplicht bij de ETS-industrie (Kamerstuk 30 196, 32 813, nr. 766) kent deze sector een CO2-reductiepotentieel van circa 2 megaton via handhaafbare energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.
Hoeveel CO2-reductie had in Nederland gerealiseerd kunnen worden met een energiebesparingsplicht voor de industrie vanaf 2007, bij de invoering van de Europese energiebesparingsplicht?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van andere Europese wet- en regelgeving op het gebied van klimaat, natuur, energie of milieu waar Nederland een uitzondering (derogatie) op heeft of vraagt voor de Nederlandse industrie, dan wel een minder stringente interpretatie hanteert dan de Europese Commissie?
Een dergelijk overzicht heb ik niet, ook omdat uitvoering van dergelijke wet- en regelgeving in bedrijfsspecifieke vergunningen geregeld kan zijn. Ik verwijs hierbij verder naar het antwoord van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op vraag 21 uit het schriftelijk overleg naar aanleiding van het BNC-fiche «Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling van Portaal voor industriële emissies» en het BNC-fiche «Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen» (Kamerstuk 22 112, nr. 3435).
Zijn de energiebesparingsdoelen die Nederland zich ten doel heeft gesteld met het Energieakkoord en het Klimaatakkoord inmiddels gerealiseerd?
In het Energieakkoord is afgesproken om 100 Petajoule (PJ) additionele energiebesparing te realiseren. Die afspraak is voor het laatst expliciet gemonitord in de Klimaat en Energieverkenning (KEV) uit 2019. Daarin werd geconcludeerd dat met circa 80 PJ het doel naar verwachting niet gehaald zou worden. Onder het Klimaatakkoord zijn geen aparte energiebesparingsdoelen opgenomen, omdat er destijds is gekozen om primair op CO2-reductie te sturen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten (Kamerstuk 30 196, nr. 793) verken ik momenteel wel samen met TNO of dergelijke energiebesparingsdoelen voor 2030 vastgelegd kunnen worden en zal ik hier in een aparte brief eind dit jaar op terugkomen. Doelen voor 2030 zijn nog niet gerealiseerd.
Kunt u ingaan op hoe de energiebesparingsplicht voor de industrie op dit moment gehandhaafd wordt?
Vanaf 2023 wordt de energiebesparingsplicht aangescherpt en moeten ook grootverbruikers, waaronder EU-ETS-bedrijven, alle maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met een terugverdientijd van vijf jaar of minder treffen. Ter onderbouwing van de getroffen maatregelen moeten zij een onderzoek verrichten, inclusief het uitvoeren van een isolatiescan en een analyse van de aandrijfsystemen. Het bevoegd gezag beoordeelt dit onderzoek en het uitvoeringsplan, waarin de te treffen maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik zijn opgenomen. Indien een bedrijf niet aan de aangescherpte energiebesparingsplicht voldoet kan het bevoegd gezag een redelijke hersteltermijn geven en uiteindelijk een dwangsom opleggen om naleving van de verplichting af te dwingen. Voor het deel van de industrie waarop de energiebesparingsplicht al van toepassing is kan het bevoegd gezag nu ook al, na een redelijke hersteltermijn, uiteindelijk een dwangsom opleggen bij een gebrekkige naleving van de verplichting.
Welk percentage en hoeveel bedrijven die de afgelopen 5 jaar zijn gecontroleerd voldeden niet aan de eisen van de energiebesparingsplicht?
Toezicht en handhaving ligt bij het decentrale bevoegd gezag. Het Rijk heeft dan ook geen sluitend overzicht van de resultaten van de handhaving op de energiebesparingsplicht. De informatieplicht wordt ingediend via het eLoket van RVO en biedt wel inzichten. Op dit moment heeft 68,3% van de huidige doelgroep van 90.000 bedrijven gerapporteerd (61.425 bedrijven). Van deze bedrijven voldoet 14,7% volledig aan de energiebesparingsplicht. Een percentage van 39,8% van de bedrijven heeft driekwart van de maatregelen wel uitgevoerd en 2,8% heeft juist driekwart van de toepasselijke maatregelen niet uitgevoerd.
Welk percentage en hoeveel bedrijven die de afgelopen 5 jaar zijn gecontroleerd voldeden niet aan de informatieplicht?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het, zoals Investico meldt, dat bij grote industrie nauwelijks afspraken zijn gemaakt in vergunningen over energiebesparing? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, hoeveel bedrijven verwacht u dan dat serieus werk gaan maken van energiebesparing?
Dit beeld deel ik en heb ik eerder ook met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 30 196, nr. 738). Dit is de reden om de energiebesparingsplicht, zoals deze is opgenomen in algemene rijksregels, ook van toepassing te verklaren op vergunningplichtige bedrijven zodat regels over energiebesparing niet meer apart in de vergunning geregeld hoeft te worden.
Is het onder Nederlandse wet- en regelgeving inmiddels mogelijk om energiebesparing te verplichten in een vergunning? Zo ja, welke wetgeving regelt dat? Zo nee, bent u bereid dat te regelen?
Het opnemen van regels over energiebesparing in een vergunning is al mogelijk. Voor bedrijven die deelnemen aan het EU ETS en glastuinbouwbedrijven die deelnemen aan het systeem kostenverevening reductie CO2-emissies bestaat op dit moment nog een uitzondering daarop. Ook op deze bedrijven zullen, door de aanscherping van de energiebesparingsplicht, de rijksregels ter verduurzaming van het energiegebruik (de energiebesparingsplicht) van toepassing worden.
Acht u het noodzakelijk extra stappen te zetten in het toezicht op en de handhaving van de energiebesparingsplicht (voor de industrie)?
Ja, die stappen zet ik ook. Toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht is essentieel. Momenteel is het toezicht niet in elke regio op dezelfde manier belegd. Veel gemeenten en provincies hebben dit overgedragen aan hun regionale omgevingsdienst, maar sommige gemeenten voeren dit nog deels zelf uit of geven hier onvoldoende aandacht aan. Met de aanscherping van de energiebesparingsplicht wordt het toezicht op de energiebesparingsplicht belegd bij één regionale instantie. Dit komt de professionalisering en kennisopbouw ten goede. Om de capaciteit en kennis bij omgevingsdiensten te versterken heb ik een Specifieke Uitkering van € 56 miljoen tussen 2022 en 2026 beschikbaar gesteld. De omgevingsdiensten kunnen momenteel deze middelen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aanvragen op basis van een projectplan. In het coalitieakkoord is toegezegd deze ondersteuning ook na 2026 met € 14 miljoen per jaar voort te zetten. Deze middelen komen bovenop de middelen die ik al beschikbaar gesteld heb via de Ondersteuningsfaciliteit Versterkte Uitvoering Energiebesparingsplicht (VUE), waarmee omgevingsdiensten tot eind 2023 externe capaciteit kunnen inhuren.
Bent u bereid werk te maken van betere monitoring van de energiebesparingsplicht?
Het handhaven en dus ook het monitoren van deze handhaving is aan het bevoegd gezag en hun omgevingsdienst. Die maken gebruik van hun eigen systemen en eigen methoden van registratie. Wel moeten omgevingsdiensten voor de extra middelen van het Rijk monitoren hoe ze deze inzetten. Dit gebeurt voor de VUE al via een online dashboard: https://vue.databank.nl/dashboard/dashboard-vue. Voor de Specifieke Uitkering zal ik, naast de verrichte activiteiten, ook vragen naar het type overtreding dat is geconstateerd. RVO zal dit monitoren.
Bent u bereid de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een rol te geven in het centraliseren, bijvoorbeeld met een database of de koppeling van de databases van de Omgevingsdiensten, voor het monitoren en handhaven van de energiebesparingsplicht?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u toezeggen jaarlijks een Monitor Energiebesparing met de Kamer te delen, waarmee u onder andere aangeeft hoeveel bedrijven voldoen aan de energiebesparingsplicht en hoe er opvolging wordt gegeven wanneer er geconstateerd wordt dat bedrijven de wet niet naleven?
Ik rapporteer al periodiek aan uw Kamer over de voortgang van de informatie- en energiebesparingsplicht en zal dit blijven doen op basis van de gegevens die mijn ministerie heeft en in de toekomst zal krijgen. Een aparte Monitor Energiebesparing acht ik daarom niet nodig. Overigens heb ik TNO de opdracht gegeven om een verkenning te doen naar de nationale subdoelen voor energiebesparing. Deze doelen zullen de periodieke monitoring naar verwachting verbeteren. Ik zal u voor het einde van het jaar separaat informeren over de conclusies van het onderzoek.
Het bericht 'Agressieve verkoper van energiecontracten start eigen energiemaatschappij. Radar Checkt!' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat u dacht toen u (terug-)keek naar de Radaruitzending van 26 september als het gaat om de energieleverancier HEM?1
Ik vind de in de Radaruitzending getoonde problematiek rondom energieleverancier HEM zorgelijk. Consumenten zijn vrij om in Nederland een energiecontract te kunnen afsluiten op basis van een divers aanbod met verschillen in tariefopbouw en looptijd. Tegelijkertijd zijn er ook spelregels en toezicht om te borgen dat leveranciers daarbij redelijke voorwaarden hanteren. Op zijn minst roept de uitzending de vraag op of die regels goed zijn nageleefd in dit geval. Ik vind het daarom belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt waar die niet nageleefd worden.
Wat vindt u van vaste contracten van vijf jaar met variabele tarieven? Zou u dit betitelen als een wurgcontract?
Vaste contracten van vijf jaar met variabele tarieven zijn niet gangbaar en in combinatie met een (hoge) opzegvergoeding biedt het de consument geen voordelen, maar wel risico’s bij een stevige prijsverhoging. Het biedt de energieleverancier zekerheid, omdat de consument zich bindt aan het energiecontract voor bepaalde tijd en de energieleverancier zijn inkoop daarop kan aanpassen. Het biedt de consument daarentegen geen zekerheid, want de tarieven zijn variabel en kunnen dus tussentijds verhoogd worden terwijl de leverancier vanwege de vaste looptijd van het contract wel een opzegvergoeding kan vragen als de consument het contract zou willen opzeggen. Er lijkt dus sprake van een potentieel scheve verdeling van risico’s bij zo’n contract. Ik vind dit een onwenselijke situatie gezien de kwetsbare positie waar consumenten zich in de huidige marktomstandigheden in bevinden, waar leveranciers ook voor gevraagd worden oog voor te hebben.
Mogen energieleveranciers dit soort contracten aanbieden aan consumenten die ZZP-er zijn en daardoor als zakelijke klant worden aangemerkt? Wie houdt hier toezicht op?
Voor het aanbieden van leveringscontracten moeten leveranciers zich houden aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op het afsluiten van leveringscontracten, zoals het vereiste dat de voorwaarden, verbonden aan de leveringsovereenkomst transparant, eerlijk en vooraf bekend zijn en de verplichting bij het leveren van energie redelijke tarieven en voorwaarden te hanteren. Voor kleinverbruikers geldt, ook als zij handelen als een zzp-er, daarnaast aanvullende bescherming vanuit het Burgerlijk Wetboek. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Op basis van welke (wettelijke) bepaling mag een bedrijf energie leveren zonder leveringsvergunning van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)?
Een wederverkoper kan op basis van een bemiddelingsovereenkomst alleen handelen en niet leveren in naam van de vergunninghoudende energieleverancier. De wettelijke basis van de bemiddelingsovereenkomst is in Nederland opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (afdeling 7.7.3). Voor het kunnen leveren aan kleinverbruikers is in principe een leveringsvergunning noodzakelijk.
Vindt u het wenselijk dat de ACM het toestaat om vergunningen als «wederverkoop van energie aan kleinverbruikers» door te laten verkopen aan bedrijven zonder vergunning? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?
Het is mogelijk om als wederverkoper (tussenpersoon) leveringscontracten aan kleinverbruikers aan te bieden. De wederverkoper handelt dan als bemiddelaar in naam van de opdrachtgever (de vergunninghoudende energieleverancier). In het contract dat hij namens de energieleverancier aan de kleinverbruiker aanbiedt, moet vervolgens de naam van de achterliggende leverancier, – de leverancier die de vergunning houdt-, vermeld staan als contracterende partij.
De daadwerkelijke leveringsovereenkomst komt tot stand tussen deze leverancier en de kleinverbruiker. Deze leverancier blijft ten allen tijde aansprakelijk voor het handelen van de wederverkoper. De vergunninghoudende leverancier blijft ook in de constructie van wederverkoop verplicht zich aan de daartoe geldende wettelijke regels voor het aanbieden van leveringscontracten van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers te houden. De ACM houdt toezicht op het handelen van leveranciers bij het aangaan van contracten met kleinverbruikers en – in het verlengde daarvan – de wijze waarop leveranciers hun wederverkopers aanspreken op het rechtmatig handelen bij het aangaan van leveringsovereenkomsten.
Kunt u aangeven wat er voor nodig is om de vergunningverlening te verscherpen om dit soort schimmige doorverkooppraktijken te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 10, 11 en 12.
Bent u ook verbaasd dat HEM uiteindelijk een eigen leveringsvergunning heeft gekregen, terwijl er binnen de ACM meerdere signalen bekend waren over de dubieuze handel en wandel van de eigenaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de vergunningaanvraag van Allround Holland Energie B.V. heeft de ACM getoetst of de aanvrager beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Hier heeft zij aan voldaan en zij heeft een vergunning gekregen van de ACM. Een vergunninghoudende energieleverancier moet echter blijvend voldoen aan genoemde vergunningvereisten. Hier houdt de ACM toezicht op. Wanneer de ACM klachten ontvangt over een vergunninghoudende energieleverancier, kan dit aanleiding zijn voor een onderzoek. De ACM heeft in het interview met Radar aangegeven bekend te zijn met de klachten over HEM. Ik heb mede gelet op deze berichtgeving met de ACM gesproken en mijn zorgen gedeeld over de praktijk bij HEM.
Kunt u voorts aangeven hoe het mogelijk is dat een energieleverancier die zich niet aan de regels houdt toch zijn leveringsvergunning behoudt, zoals dat bij HEM het geval is? Vindt u dat het toezicht hier voldoende wordt toegepast?
Het is aan de ACM om te beoordelen of er voldoende reden is om een leveringsvergunning in te trekken.
Wanneer is het volgens u gerechtvaardigd dat een energieleverancier haar leveringsvergunning verliest?
In het geval dat een energieleverancier naar oordeel van de ACM als onafhankelijk toezichthouder niet meer aan de (wettelijke en andere) vergunningsvereisten voldoet.
Vindt u dat de ACM voldoende in staat is om consumenten te beschermen tegen energieleveranciers die zich niet aan de regels houden? Zo nee, waarom niet, en hoe gaat u dit dan verbeteren?
Het aanscherpen van toezicht op leveranciers en het stellen van extra eisen is hard nodig en heeft mijn volle aandacht. Zo heb ik dit najaar hiervoor aangescherpte beleidsregels in het kader van vergunningverlening vastgesteld en heeft de ACM het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. Deze beleidsregels zijn inmiddels in werking getreden. Verdere aanscherping wordt uitgewerkt onder de Energiewet.
Het is de ACM die aanvragen van vergunningen beoordeelt en toezicht houdt op vergunninghouders, ook op vergunninghouders die via wederverkopers energiecontracten sluiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347), is het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers onlangs aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Maandag 3 oktober 2022 zijn de Beleidsregels gepubliceerd en ze zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.2 Hierdoor moeten energieleveranciers aan strengere eisen voldoen als het gaat om risicomanagement en hun financiële positie om een betrouwbare levering te kunnen garanderen.
Daarnaast heb ik uw Kamer in het Vragenuur van 27 september 2022 gemeld dat in het concept wetsvoorstel voor de Energiewet een extra benodigde kwaliteit van «deskundigheid» voor vergunninghoudende leveranciers opgenomen is. Ook krijgt de ACM de mogelijkheid gebruik te maken van de Wet Bibob bij het toezicht op vergunninghoudende leveranciers.
Consumenten worden in Nederland verder beschermd door regels over onder meer precontractuele informatieverplichtingen, verkoop aan de deur, op straat en aan de telefoon, het verbod op oneerlijke en agressieve handelspraktijken. De ACM ziet ook toe op de naleving van deze regels door energieleveranciers en kan optreden als ze overtreden worden, bijvoorbeeld door een boete op te leggen. Desalniettemin blijf ik alert op signalen uit de markt en bekijk ik waar verdere aanscherping van de bescherming van consumenten nodig is.
Vindt u dat de ACM genoeg doet om te voorkomen dat energieleveranciers contracten aanbieden die niet aan de regels voldoen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om bestaande of toekomstige vergelijkbare praktijken aan te pakken en de consument beter te beschermen tegen cowboys op de energiemarkt?
Zie antwoord vraag 10.
Waar kunnen de klanten van HEM terecht om hun recht te halen als zij onder valse voorwendselen zijn binnengehaald voor een wurgcontract? Hoe gaan u en de ACM deze mensen helpen?
Energiemaatschappijen moeten consumenten eerlijk en tijdig informeren over het contract dat zij sluiten. Daarnaast moeten ze eerlijke tarieven en voorwaarden hanteren. Consumenten met klachten over een energiemaatschappij kunnen hun recht halen bij de Geschillencommissie Energie of bij de burgerlijke rechter.
Ik raad consumenten die een klacht hebben over een energiemaatschappij aan om deze ook te melden bij de ACM. De ACM is bevoegd om op te treden tegen overtredingen van leveranciers, bijvoorbeeld door boetes op te leggen of door de vergunningverlening van energiemaatschappijen opnieuw tegen het licht te houden.
Garandeert u dat ACM mensen die bizarre bedragen voor het beëindigen van het wurgcontract helpt om die «boetes» terug te krijgen? Zo neen, waarom niet?
Eerder gaf ik al aan (hoge) opzegvergoedingen bij contracten van een bepaalde duur met variabele tarieven maatschappelijk onwenselijk te vinden. Het is aan de rechter te oordelen of het vragen van dergelijke vergoedingen wel rechtmatig is. De ACM heeft nu alleen mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden wanneer een leverancier een tariefswijziging doorvoert die geen verband houdt met de stijging van de inkoopkosten en een opzegvergoeding in rekening brengt.
Strikt genomen staat de wet niet aan deze praktijk in de weg omdat de wetgever indertijd bij contracten van bepaalde duur geen rekening hield met contracten van bepaalde duur mét variabele tarieven. Dergelijke contracten zijn zeker niet gebruikelijk. Consumenten en bedrijven met een aansluiting voor kleinverbruik kunnen echter wel terecht bij de Geschillencommissie Energie of de rechter, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 13.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.
Het prijsplafond voor energie en verwarming met propaan |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat er duizenden huishoudens en bedrijven zijn die verwarmen door middel van propaan?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat ook zij te maken hebben met prijsstijgingen?
Ook propaan kan onderhevig zijn aan prijsstijgingen. Wel is er sprake van een andere markt.
Klopt het dat huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan niet vallen onder het prijsplafond?
Ja, het prijsplafond zal gaan gelden voor alle kleinverbruikers die aardgas, elektriciteit en/of warmte gebruiken. De regeling geldt dus niet voor propaan.
Indien ja, vindt u dit rechtvaardig?
Nee, ik ben niet van plan om een aparte regeling voor huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan op te stellen. Met het prijsplafond beoogt het kabinet namelijk in een zeer kort tijdsbestek verlichting te bieden op de energierekening voor huishoudens en andere kleinverbruikers. De uitvoerbaarheid van het prijsplafond op korte termijn is daarom bij veel van de gemaakte keuzes leidend en dit betekent dat de ruimte voor maatwerk beperkt is. Doordat een relatief klein deel van de huishoudens gebruik maakt van propaangas en het kabinet weinig zicht heeft op het verbruik en de kosten hiervan, is het realiseren van een aanvullende regeling voor gebruikers van propaan niet haalbaar. Deze huishoudens zullen voor hun elektriciteitsverbruik onder het tijdelijke prijsplafond vallen in 2023 en ook de korting van 190 euro per maand ontvangen in november en december ter overbrugging van de periode dat het prijsplafond nog niet in werking is getreden. Wat een regeling voor huishoudens of bedrijven die gebruikmaken van propaan zou kosten, is daarom ook niet te zeggen aangezien dit afhangt van de vormgeving van een dergelijke regeling.
Bent u van plan om hiervoor met een aparte regeling te komen om ook huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan een extra tegemoetkoming te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of bedrijven die gebruik maken van propaan kunnen worden meegenomen in de TEK-regeling, welke is gebaseerd op energieverbruik en omzet van een bedrijf?
Met de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) wil het kabinet op korte termijn het energie-intensieve mkb ondersteunen bij de hoge energiekosten. De regeling is ontworpen voor mkb-bedrijven die voldoen aan de Europese mkb-definitie, ingeschreven staan bij het Handelsregister, jaarlijks ten minste 5.000 m3 gas of 50.000 kWh elektriciteit verbruiken en energie-intensief zijn (waarbij minimaal 12,5 procent van de omzet uit energiekosten bestaat). Propaan maakt geen onderdeel uit van de TEK-regeling, omdat het op korte termijn niet mogelijk is hiervoor maatwerk te bieden en uitvoering aan te geven. Zo verschillen aardgas en propaangas in calorische waarde en komen prijzen anders tot stand.
Bedrijven die gebruikmaken van propaan en meer dan 50.000 kWh elektriciteit verbruiken, kunnen wel een tegemoetkoming vragen voor het elektriciteitsverbruik. Daartoe dienen zij wel aan de andere voorwaarden te voldoen. Mogelijk komen deze bedrijven ook in aanmerking voor de verschillende subsidieregelingen voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. De energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en de milieu-investeringsaftrek (MIA) zijn middels de Miljoenennota met 150 miljoen euro in budget verhoogd.
Wat zou een regeling, vergelijkbaar met het prijsplafond, kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u van plan bent een regeling op te zetten, wanneer zou deze kunnen worden geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
De potentieel desastreuze gevolgen van de gascrisis voor de industrie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Hoe zeker bent u ervan dat met een totale vulgraad van de Nederlandse gasopslagen van 90 procent gastekorten deze winter voorkomen zullen worden?
Voor wat betreft de leveringszekerheid baseer ik mij op de inzichten van Gasunie Transport Services (GTS) en die onderschrijf ik. GTS geeft aan dat indien aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan (blijven lagere gasvraag, geen capaciteitsbegrenzing voor stroomopwek met kolen, voldoende aanvoer van LNG, maximale benutting van LNG, en goed gevulde gasopslagen) zich deze winter geen tekorten aan gas hoeven voordoen. Op dit moment wordt aan deze randvoorwaarden voldaan. Het blijft zaak constant te monitoren of dit zo blijft. Goed gevulde gasopslagen zijn slechts één van deze randvoorwaarden. Het kabinet heeft zich daarom ingespannen om te zorgen dat de gasopslagen zo vol mogelijk zijn en is op dit moment bezig om maatregelen uit te werken voor het volgende vulseizoen. Los van het monitoren van de door GTS geschetste randvoorwaarden ga ik ook verder met verder operationaliseren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). Op die manier zijn we ook op slechtere scenario’s voorbereid.
Deelt u de conclusie van de Gasunie dat Nederland met deze vulgraad ook een strenge winter probleemloos aankan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de omstandigheden schetsen waaronder wél een gastekort kan ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate bereidt u zich op dat scenario voor?
Zie antwoord vraag 1.
Tot welke trede van de maatregelenladder van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) verwacht u deze winter te zullen gaan?
Op dit moment zitten we in fase 1 (vroegtijdige waarschuwing) van het Bescherm- en Herstelplan Gas. Ook heeft het kabinet al meerdere keren opgeroepen tot een vermindering van het gasverbruik (maatregel 1 uit de maatregelenladder). Daarnaast is door het kabinet de beperking op stroomopwek door middel van gebruik van kolen ingetrokken. Dit maakt het mogelijk dat meer elektriciteit kan worden opgewekt met kolen waardoor de gascentrales minder snel aan de beurt komen. Dit is een vorm van vrijwillige brandstofomschakeling die mogelijk is gemaakt. Andere maatregelen uit het BH-G hoopt het kabinet komende winter niet te hoeven inzetten. Uiteraard zijn we bezig met het verder operationaliseren van de BH-G maatregelen 3 (besparingstender) en 7 (afschakelstrategie) voor het geval dit toch nodig blijkt.
Kunt u vanaf maatregeltrede 5 van het BH-G (gedwongen brandstofomschakeling van industrieën) per trede aangeven welke (niet-beschermde) afnemers u hierbij concreet voor ogen hebt en in het geval van trede 7 ook de volgorde in afnamevolume vermelden? Zo nee, wilt of kunt u deze informatie niet geven? Waarom niet?
Het concept van de afschakelstrategie heb ik op 9 september in mijn brief over de voortgang van het Bescherm- en Herstelplan Gas met uw Kamer gedeeld. In de afschakelstrategie lopen alle niet-beschermde afnemers mee en wordt ook de volgorde waarin verschillende sectoren worden afgeschakeld bepaald. Op dit moment werk ik deze verder uit, waarbij ik ook verder specificeer wat beschermde en niet-beschermde afnemers zijn. Voor het einde van het jaar kom ik met een nieuwe update rond het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ziet u ook het risico dat eenzijdig wordt gefocust op scenario’s van gastekorten, waardoor scenario’s onder de radar blijven waarin gas wel fysiek leverbaar is voor het bedrijfsleven, maar te duur is om productieprocessen van industrie op gang te houden, zoals nu bijvoorbeeld bij HAK gebeurt? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bereidt u zich op dergelijke scenario’s voor?
Het voorbereiden op scenario van gastekorten is en blijft van belang in de huidige situatie. Daarnaast is het kabinet bezig met de gevolgen van de hoge energieprijzen voor consumenten, huishoudens en bedrijven. Het prijsplafond voor huishoudens en de recent aangekondigde regeling Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) voor het gas-intensieve mkb zijn voorbeelden van maatregelen die het kabinet neemt om burgers en bedrijven te ondersteunen.
Ziet u het probleem dat energie-intensieve bedrijven vaak aan het begin van de productieketen staan, en daarom bij uitval potentieel hele bedrijfsketens om kunnen laten vallen, zoals de chemische industrie die voor vele andere industrieën en bedrijven een belangrijke of zelfs belangrijkste toeleverancier is?
We zien op dit moment dat met name energie-intensieve bedrijven die het moeten opnemen tegen concurrenten van buiten de EU die kunnen produceren met lagere energiekosten, moeite hebben de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers en daardoor stil dreigen te vallen. Dit zijn inderdaad veelal bedrijven aan het begin van waardeketens. Echter juist omdat deze bedrijven niet meer kunnen concurreren met goedkopere importen zien we dat de impact hiervan op de verdere waardeketen nog beperkt blijft omdat lokale productie wordt vervangen door importen van buiten de EU. Het kabinet verwacht van deze importsubstitutie geen economische schade op korte termijn. Het is macro-economisch gezien efficiënt dat waardeketens mondiaal verspreid zijn en dat handel mondiale prijsverschillen kan omzetten naar welvaartswinst voor binnen- en buitenland. Desniettemin heeft het kabinet en ook Europa oog voor strategische autonomie en investeringen in verduurzaming. Het is belangrijk dat industriële waardeketens die ook op lange termijn economische kansen bieden voor Nederland en Europa behouden blijven. Het kabinet wil duurzame investeringen en industriële productie in Nederland en geen blijvende weglek van banen en emissies naar het buitenland.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken in welke mate de hoge prijzen tot ongecontroleerde grootschalige uitval van de industrie – en daarmee de bredere Nederlandse economische activiteit – kunnen leiden?
Door de hoge energieprijzen in Europa hebben meerdere bedrijven hun productie afgeschaald of gestopt en staat de continuïteit van enkele bedrijven op het spel. Omdat de energieprijs in Europa significant hoger is dan de energieprijs in Azië en in de VS, zijn het vooral energie-intensieve bedrijven die concurreren met concurrenten buiten Europa, die het lastig hebben. Door de concurrentiedruk slagen zij er moeilijk in om de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers. De verwachting is dat deze hogere prijzen in Europa versus Azië en de VS zullen aanhouden de komende jaren. Ik onderzoek momenteel welke sectoren hierdoor getroffen worden en wat de gevolgen voor Nederland zijn.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde, grootschalige uitval van (grote) industrie in Nederland voorkomen dient te worden, ook aangezien dit leidt tot krimp aan de aanbodkant waardoor de inflatie verder opgejaagd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van het belang van de industrie voor Nederland. De situatie van verhoogde en volatiele gasprijzen zal naar verwachting nog enige tijd aanhouden, waardoor het concurrentievermogen van een aantal energie-intensieve bedrijven mogelijk gedurende langere periode onder druk zal blijven staan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we voor een aantal producten in toenemende mate afhankelijk worden van importen van buiten de EU. Vanuit het oogpunt van strategische autonomie zou dit voor een aantal waarde ketens ongewenst kunnen zijn.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat dit voor veel bedrijven pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie-intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie-Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie1.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u scenario’s schetsen waarin u aangeeft welke van deze maatregelen wanneer worden getroffen, net zoals u middels het BH-G heeft gedaan met afschakeling in het geval van fysieke gastekorten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u daarin tevens de verwachte kosten en de verwachte afname van werkgelegenheid, en de afname van het BBP vermelden in geval van niet ingrijpen, en deze afzetten tegen de verwachtingen indien er maatregelen worden getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor 1 november beantwoorden?
In verband met interdepartementale afstemming beantwoord ik de vragen later.
De regeling Tegemoetkoming Energiekosten en de maatregelen vanaf november. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat veel energie-intensieve midden- en kleinbedrijven (mkb) in grote problemen zitten door de extreem hoge energiekosten?
Ja, dat is mij bekend. Hoewel op macroniveau de economie er voorlopig nog goed voor lijkt te staan, zie ik veel bedrijven die het zwaar hebben. Voor een gedeelte van het mkb maken de energiekosten een groot deel uit van de totale kosten. Voor deze energie-intensieve ondernemingen heb ik de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling) aangekondigd.
Deelt u de mening dat het een grote ontwrichting voor de samenleving en economie als de slager, bakker en horeca uit het straatbeeld verdwijnen doordat zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen?
Deze bedrijven zijn inderdaad belangrijk voor de leefbaarheid, sociale cohesie en (lokale) economie in dorpen en steden. Ook om die reden komt het kabinet met een tijdelijke regeling voor het deel van het mkb waarvan de energiekosten een relatief groot deel uitmaakt van de totale kosten: de TEK. Hiermee neemt de overheid een deel van de gestegen energiekosten over van in de kern gezonde mkb’ers die het in deze tijd moeilijk hebben.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 oktober1 jl., geldt de TEK met terugwerkende kracht vanaf november 2022, maar worden de uitbetalingen verwacht in het tweede kwartaal van 2023. Om energie-intensieve mkb-ondernemingen met acute liquiditeitsproblemen sneller te kunnen helpen biedt de Belastingdienst hen de mogelijkheid tot het vragen van Belastinguitstel. Daarnaast hebben banken aangegeven graag welwillend te zijn om hun klanten van voorschotten te voorzien in de overbruggingsperiode, wanneer het aannemelijk is dat zij subsidie uit de TEK gaan ontvangen. Banken willen en kunnen snel met deze overbruggingsfinanciering starten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen zo snel als mogelijk moeten worden geholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, zou u hulp in het tweede kwartaal van 2023, waarin u komt met de regeling Tegemoetkoming Energiekosten, zelf omschrijven als snel?
De regeling wordt zo snel mogelijk ontwikkeld. Dat de uitbetalingen van de TEK pas verwacht worden in het tweede kwartaal van volgend jaar heeft ermee te maken dat de regeling doelmatig, doeltreffend en vooral ook uitvoerbaar moet zijn. Ook moet de regeling nog worden goedgekeurd door de Europese Commissie.
Daarnaast kunnen energie-intensieve mkb-bedrijven een aanvraag voor belastinguitstel indienen bij de Belastingdienst voor maatwerk. Ook wordt de BMKB verruimd voor verduurzamingsinvesteringen (BMKB-Groen) en onderzoekt het kabinet met financiers welke garantie instrumenten ingericht kunnen worden om deze ondernemers additionele liquiditeitssteun te bieden.
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om vele maanden niks te doen, terwijl veel fracties, waaronder de Groep Van Haga, al vele maanden vragen om actie voor het mkb?
Door de positieve bedrijfseconomische cijfers (hoge groeicijfers, lage werkloosheid, recordhoogte openstaande vacatures en hoge winsten in het bedrijfsleven) zag het kabinet in het eerste halfjaar 2022 nog geen aanleiding tot steun aan het bedrijfsleven. Wel heeft het kabinet al eerder de energiebelasting verlaagd en ingrijpende maatregelen getroffen om de koopkracht te versterken.
Het kabinet heeft vervolgens een grote inspanning geleverd voor de koopkrachtversterking. Binnen het mkb zien we dat er een groep ondernemers is die disproportioneel hard geraakt wordt door de gestegen energieprijzen. Daarom komt het kabinet nu met een tijdelijke regeling gericht op het energie-intensieve mkb.
Gezien het feit dat ondernemingen als bakkers nu al de deuren sluiten, deelt u de mening dat het kabinet heeft gefaald in de ondersteuning van het mkb en dat maatregelen vanaf november eigenlijk ook al te laat zijn?
Ik ben me ervan bewust dat we niet alle zorgen over prijsstijgingen en de energiemarkt bij ondernemers kunnen wegnemen. Met de koopkrachtondersteuning voor huishoudens, het prijsplafond voor consumenten en kleinverbruikers en de financiële steun via de TEK neemt de overheid met tientallen miljarden euro’s aan extra ondersteuning haar verantwoordelijkheid.
Om de energie-intensieve mkb-ondernemingen met acute liquiditeitsproblemen al sneller te helpen, wordt een aantal maatregelen tot aan de inwerkingtreding van de TEK gefaciliteerd: de mogelijkheid tot aanvragen van belastinguitstel en de voorschotten die worden voorzien door banken wanneer het aannemelijk is dat de betreffende klant subsidie zal ontvangen uit de TEK.
Tegelijkertijd moeten we erkennen dat er grenzen zitten aan de steunmogelijkheden. Het zal niet mogelijk zijn te voorkomen dat bedrijven omvallen.
Kunt u aangeven hoe de Kamer het kabinet kan controleren als wij op dit moment nog niet beschikken over de opties om vanaf november het energie-intensieve mkb te ondersteunen?
De randvoorwaarden van de TEK zijn inmiddels bekend. Daarover heb ik u in de Kamerbrief van 14 oktober2 jl. geïnformeerd. Op 10 november vindt een nota-overleg plaats over het prijsplafond en de TEK.
Bent u bereid om de opties die op tafel liggen om het energie-intensieve mkb in de tussentijd te ondersteunen nog deze week met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u in ieder geval toezeggen dat u in de regelingen vanaf november en de Tegemoetkoming Energiekosten soepel met uitzonderings- en grensgevallen om zal gaan, gezien de vele problemen hiermee bij de coronasteunpakketten?
EZK zal de TEK met uitvoerder RVO zo goed mogelijk vormgeven. Hierbij zullen de lessen en ervaringen van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) worden meegenomen, om complexiteit en schrijnende gevallen zoveel mogelijk te verminderen.
Hoe gaat u ondernemingen actief informeren over de regelingen en hoe voorkomt u dat ondernemingen straks delen moeten terugbetalen?
Op rvo.nl is voor ondernemers een «houd me op de hoogte pagina» opengesteld, waarbij ondernemers aan kunnen geven op de hoogte te willen worden gehouden van informatie over de inrichting en openstelling van de TEK. RVO zal t.z.t. een rekentool op hun website plaatsen waarmee ondernemers kunnen berekenen wat de TEK voor hen betekent. Daarnaast kunnen zij terecht bij het Energieloket (kvk.nl) van de Kamer van Koophandel.
Heldere communicatie over de voorwaarden voor deelname aan de TEK moeten voorkomen dat ondernemers zich onterecht aanmelden voor de subsidieregeling. Daarnaast zal het kabinet een beroep doen op ondernemers om alleen steun aan te vragen als het echt nodig is.
Wilt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden? Kunt u in ieder geval op vraag zeven en acht deze week nog een antwoord geven?
In de Kamerbrief van 14 oktober3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energiekosten voor het energie-intensieve mkb.
De bewuste stellingname van Shell geen plannen te maken om net zero emission te bereiken binnen de komende 10 à 20 jaar en doorgaat met het zoeken naar nieuwe olie en gasreserves |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het lange termijnonderzoek dat in Amerika loopt in opdracht van het House Committee on Oversight and Reform naar de fossiele industrie en de rol die grote oliebedrijven als Shell spelen bij klimaatverandering?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierin op 15 september 2022 een document van Shell naar voren is gekomen waarin zwart op wit staat dat Shell geen onmiddellijke plannen heeft om over te stappen op een nze (net zero emission) portefeuille voor de komende tien à twintig jaar en dat Shell hiermee dus bewust beleid voert?2
Ik heb kennis genomen van de correspondentie van de Commissie voor Toezicht en Hervorming van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden waaraan u in deze vraag refereert.
Bent u op de hoogte van het oordeel van deze onderzoekscommissie dat Shell zich schuldig maakt aan het doen van misleidende klimaattoezeggingen en dat Shell de verantwoordelijkheid voor vermindering van uitstoot van CO2 ondermijnt?
Ik ben op de hoogte van de conclusies in het memorandum van 14 september 2022 dat commissievoorzitters Carolyn Maloney en Ro Khanna gestuurd hebben aan de Commissie voor Toezicht en Hervorming3.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Ik reken de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat doe ik ook ten aanzien van de activiteiten van Shell. In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55 pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System(ETS) en de Nederlandse pendant, de CO2-heffing, zijn maatgevend voor mijn beleid. Ik zie erop toe dat bedrijven binnen deze kaders verduurzamen.
Bent u bekent met het door Milieudefensie en onderzoeksinstituut Oil Change International gepubliceerde rapport, «Shell’s fossil fuel production: Still pushing the world towards climate chaos»?3
Ik heb kennis genomen van dit rapport.
Bent u op de hoogte dat uit het rapport blijkt dat Shell sinds mei 2021 (na de uitspraak van de rechter) voor tien grote nieuwe projecten definitieve investeringsbeslissing heeft genomen en dat het bedrijf de komende jaren nog ruim 750 nieuwe olie en gasbronnen kan gaan aanboren, hetgeen gelijk staat aan 30 keer de CO2 uitstoot van Nederland in 2021?
Shell is een wereldwijd opererend bedrijf. Wereldwijde afspraken om klimaatverandering tegen te gaan worden geregeld via het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering. Shell is net als ieder ander bedrijf in Europa gehouden aan het Europese Emissions Trading System (EU ETS) en het aangekondigde Fit for 55 pakket met het doel om in 2030 55% minder emissies uit te stoten in de Europese Unie dan in 1990.
Bent u ook op de hoogte van de conclusies, zoals te lezen in hetzelfde rapport, dat Shells CO2 uitstoot met de huidige ambities zelfs nog 3% kan toenemen?
Ik heb kennis genomen van deze conclusie.
Deelt u de opvatting dat Shells stellingname en de uitkomsten van het onderzoek hard indruisen tegen het vonnis van de Nederlandse rechter uit 2021 dat Shell zijn CO2-uitstoot in 2030 met 45% moet hebben verminderd?
Op 22 maart jl. heeft Shell beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 mei 2021, waarin Shell wordt bevolen om de totale wereldwijde CO2 emissies tegen 2030 met netto 45% te verminderen ten opzichte van 2019. Het hoger beroep is dus nog onder de rechter, waardoor het niet aan het kabinet is om daar nu op in te gaan. De Nederlandse overheid is geen partij in deze procedure en het leidt niet tot directe juridische verplichtingen voor de Nederlandse overheid.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse rechtbank Shell ook verantwoordelijk acht voor de uitstoot die vrijkomt als consumenten de producten van Shell gebruiken, de zogeheten Scope 3 uitstoot?
De rechtbank heeft voor Scope 2 en 3 een zwaarwegende inspanningsverplichting opgelegd aan Shell. Shell heeft hoger beroep aangetekend, omdat het niet weet hoe CO2-emissies te verminderen die het bedrijf niet zelf in de hand heeft, zoals van klanten die geen vergelijkbare wettelijke verplichting hebben. Zolang dit hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar om een onafhankelijke rechtsgang te bevorderen. Shell heeft mij verzekerd dat het bedrijf in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep stappen zet om zich aan de uitspraak van de rechtbank te houden. Ook verwijs ik naar de kamerbrief van 6 december 2021 waarin de toenmalig Minister van EZK de Kamer heeft geïnformeerd met een analyse van het Shell-vonnis5.
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit deze Scope 3 uitstoot en dat Shell geen plannen heeft opgesteld over de vermindering hiervan?4
Ik ben op de hoogte dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit Scope 3. Shell werkt ook aan de Scope 3 emissies. Onder andere is het bedrijf actief op het gebied van laadstations voor elektrische voertuigen, bouwt Shell een biobrandstoffenfabriek op zijn terrein bij Pernis en werkt Shell aan de opschaling van groene waterstof en een netwerk voor het tanken van waterstof en bioLNG. Deze plannen zijn ook terug te vinden in de brief van Shell aan het kabinet over de verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk (10 december 2021)7.
Deelt u de opvatting dat het naleven van het vonnis van de Nederlandse rechter nu juist cruciaal is voor het behalen van de klimaatdoelen van het Parijs Akkoord en dat deze stellingname van Shell dus ontoelaatbaar is? Zo ja, bent u bereid Shell hierop aan te spreken opdat het bedrijf deze stellingname terugneemt en concrete beleidsplannen opstelt om zich wel aan het vonnis te houden?
Zolang het hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar. Wel gaat het kabinet onverminderd voort met de uitvoering van de aangescherpte CO2 reductiedoelstellingen uit het coalitieakkoord. Ook werkt het kabinet momenteel intensief samen met de top 20 emitters om tot een versnelde afbouw van de CO2-uitstoot te komen.
Hoe verhoudt de Nederlandse staat zich tot Shell na de bekendmaking van deze stellingname door Shell?
Shell is zoals ieder ander bedrijf gehouden aan de Europese en nationale doelstellingen voor CO2-reductie en verduurzaming. Daarin maakt de overheid geen onderscheid tussen individuele bedrijven.
Hoe verhoudt deze bewuste stellingname door Shell zich tot de ambitie van de regering zich te houden aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord?
De regering houdt onverminderd vast aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord.
Het bericht ‘Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: ‘Risico op spionage’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat op dit moment 903 Nederlandse bedrijven voor minstens 50 procent in handen zijn van een Chinees moederbedrijf of de Chinese staat?1 Deelt u de in het artikel genoemde zorgen over de risico’s op een te grote afhankelijkheid van China en de bedreiging van onze economische veiligheid en acht u deze groeiende ontwikkeling wenselijk?
Afhankelijkheden van andere landen zijn een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis, technologie en productiemiddelen om onafhankelijk te opereren. Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn tevens belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren ook in het economische domein worden ingezet. Dit kan risico’s opleveren voor onze nationale veiligheid. Dergelijke risico’s worden ook geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en ministeriële regelingen.
Daarnaast kijkt het kabinet nauwlettend naar strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien. Hierover bent u geïnformeerd middels een Kamerbrief over de kabinetsbrede inzet ten aanzien van open strategische autonomie waaronder het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden2.
Heeft u inzicht in de stijging van het aantal Nederlandse bedrijven dat in Chinese handen is door de jaren heen?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Dergelijke gegevens hoeven niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van buitenlandse partijen onze publieke belangen schaden, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 1.
Is het überhaupt nog mogelijk om de economische aanwezigheid van Chinese bedrijven of de Chinese staat in Nederland en de risico’s die dat met zich meebrengt te monitoren als het om zoveel bedrijven gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, kunt u ons dit overzicht doen toekomen? Indien nee, zou een dergelijke monitor verstandig zijn gezien de ontwikkeling en bijbehorende risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke vitale en/of technologisch sensitieve sectoren acht u de risico’s van de Chinese economische aanwezigheid het grootst?
Het mitigeren van risico’s als gevolg van strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen en over de volle breedte van sensitieve technologie een aandachtspunt, ongeacht de mate van het risico. Alleen al het feit dat een technologie als sensitief wordt geduid of dat een proces als vitaal is aangemerkt, maakt dat er risico’s voor de nationale veiligheid zijn in geval van bijvoorbeeld uitval, sabotage, kennisdiefstal of ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen. Daarnaast wordt ook het inzicht in sensitieve technologie in Nederland vergroot. In het kader van o.a. Wet vifo, maar ook via bestaande kanalen zoals de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821).
Deelt u de mening dat het in een geopolitiek onzekere wereld steeds belangrijker wordt om inzicht te hebben in de economische invloed van buitenlandse statelijke actoren in Nederland en deze invloed actief te bestrijden als deze ongewenst is, om daarmee te beschermen wat van ons is?
Ja, dat deel ik. Het kabinet zet daarom in op het verkrijgen van meer kennis van risicovolle strategische afhankelijkheden in waardeketens, zodat we vervolgens maatregelen kunnen treffen om de risico’s te verkleinen.
Daarnaast zet kabinet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren3. Onderdeel daarvan is het beschermen van de vitale infrastructuur en bescherming van sensitieve technologie. Het kabinet beschikt over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de continuïteit van vitale processen niet wordt aangetast.
Naast instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop, kennisveiligheidsmaatregelen en het verhogen van het bewustzijn van de dreiging door de inlichtingen-en veiligheidsdiensten vanuit hun wettelijke veiligheidsbevorderende taak. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Wat kunt en wilt u doen om de voor ons land vitale en/of technologisch sensitieve sectoren te beschermen tegen de risico’s van Chinese economische aanwezigheid? Welke bestuurlijke en juridische instrumenten heeft de overheid hiervoor tot haar beschikking of zou de overheid volgens u tot haar beschikking moeten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht’ |
|
Peter Valstar (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht»?1
Ja.
Klopt het dat IHC en Defensie in 2020 een samenwerkingsovereenkomst hebben getekend om onder andere personeel uit te wisselen?2
Ja. In 2020 heeft Defensie met twaalf bedrijven, waaronder Royal IHC, samenwerkingsovereenkomsten getekend over de uitwisseling van personeel, in een Human Resources Ecosysteem. Defensie en de bedrijven kunnen hiermee schaarse capaciteiten delen en van elkaar leren. De betrokken werknemers krijgen de kans hun horizon te verbreden en te verdiepen, en hun talenten te ontwikkelen3.
Hoeveel personeel is er sindsdien uitgewisseld en hoeveel personeel van IHC is er op dit moment actief bij Defensie?
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst zijn twaalf werknemers van Royal IHC actief bij Defensie. Vanuit Defensie zijn geen werknemers bij Royal IHC geplaatst.
Klopt het dat IHC in de afgelopen jaren onderhoudswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor de marine, en dat deze naar tevredenheid zijn uitgevoerd?
Het bedrijfsleven voert structureel ongeveer de helft uit van het onderhoud dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) van de Koninklijke Marine. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de uitbesteding van onderhoudstaken of in de vorm van inhuur van personeel. Voor de uitbesteding van onderhoudstaken is een aanbesteding nodig met een gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheden.
Royal IHC heeft tot op heden een beperkte rechtstreekse relatie met Defensie.
Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren meegedaan aan enkele aanbestedingen voor onderhoud van marineschepen. Na een beoordeling van offertes heeft Royal IHC opdrachten gekregen voor onderhoudswerkzaamheden aan de Oceangoing Patrol Vessels (OPV’s) en de Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LC-fregatten). De werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de eisen.
Klopt het dat IHC dit jaar contact heeft gezocht met het Ministerie van Defensie voor additioneel onderhoud aan onder andere vaartuigen? Zo ja, wat is er met dit contact dan wel aanbod gedaan?
De maritieme industrie – waaronder Royal IHC – en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie meer dan nu te betrekken bij het onderhoud van marineschepen. Het contact dat Royal IHC hierover heeft gezocht was mede de aanleiding voor dit overleg. Defensie heeft dit overleg gevoerd mede tegen de achtergrond van de motie-Valstar van 21 april jl.4 over onder meer het onderhoud van marinematerieel.
Zoals hierboven vermeld voert het bedrijfsleven momenteel al ongeveer de helft van het onderhoud aan marineschepen uit. Defensie verkent de mogelijkheden om – binnen de aanbestedingsregelgeving – te komen tot verdere vereenvoudiging en verbetering van de samenwerking met en tussen bedrijven uit de maritieme industrie, waarbij een onderlinge taakverdeling aan de orde kan zijn. Een dergelijke taakverdeling vereist nog nader overleg en ook samenwerking tussen de bedrijven. Onder meer speelt een rol dat technische gegevens bedrijfsvertrouwelijk kunnen zijn.
Een grotere rol van de industrie bij het onderhoud van materieel kan bijdragen aan gemiddeld kortere onderhoudsperiodes doordat Defensie zelf minder hoeft te doen en daardoor de eigen capaciteit kan toespitsen op minder onderhoudstaken. Met kortere onderhoudsperiodes verbeteren de gereedheid en de inzetbaarheid, een belangrijke doelstelling van de Defensienota 2022: Sterker Nederland, veiliger Europa5.
Bij de aanbesteding van onderhoudsopdrachten moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Verder is het van belang dat Defensie zelf blijft beschikken over kennis en expertise van het onderhoud van materieel, want onder meer bij missies in het buitenland is het niet altijd mogelijk om het bedrijfsleven in te schakelen. Deze kennis is ook nodig om technische documentatie voor aanbestedingen te kunnen opstellen en offertes te kunnen beoordelen.
Hoeveel vaartuigen heeft Defensie momenteel in onderhoud, en hoelang zijn deze vaartuigen daardoor niet inzetbaar?
In de regel ligt ongeveer 25 procent van de schepen in onderhoud. Deze onderhoudsperiodes zijn gepland en afgestemd op de operationele opdrachten van de Marine. Daarbij gaat het om gepland groot onderhoud of om grotere projecten zoals een midlife update. Tijdens zo’n onderhoudsperiode worden ook de kleinere defecten verholpen. Incidenteel duurt een onderhoudsperiode langer dan voorzien of moet en schip tussen de geplande onderhoudsperiodes door worden gerepareerd vanwege een defect dat de veiligheid of de operationele taakuityoering direct in gevaar brengt. Dat speelt bijvoorbeeld bij Het Oceangoing Patrol Vessel (OPV) Zr.Ms. Zeeland. Dat schip heeft op 4 juli jl. schade opgelopen als gevolg van een brand. Dit gebeurde tijdens gepland onderhoud. Als gevolg daarvan gaat het onderhoud langer duren en is het schip later inzetbaar dan voorzien.
De onderhoudsachterstand bij de DMI die in de achterliggende jaren is opgebouwd bestaat voornamelijk uit defecten die de veiligheid en de operationele taakuitvoering niet direct beïnvloeden. Een deel van deze defecten wordt tijdens de inzet door de technici aan boord zelf verholpen. Om te voorkomen dat schepen tussentijds uit de vaart worden genomen, worden deze defecten zoveel mogelijk opgespaard en tijdens een geplande onderhoudsperiode aangepakt.
De DMI voert zelf ongeveer de helft van de werkzaamheden uit. voor het overige deel huurt de DMI capaciteit in of besteedt werkzaamheden uit aan de industrie.
Hoeveel vaartuigen hebben momenteel te kampen met onderhoudsachterstand?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het onderhoud versneld kan worden door de industrie erbij te betrekken?
Op dit moment is de onderhoudsachterstand bij de DMI beheersbaar en kan de Koninklijke Marine voldoen aan de opdrachten voor gereedstelling en inzet, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6 en 7. Defecten worden de komende jaren geleidelijk weggewerkt. Meer inzet van capaciteit van de industrie dan nu al het geval is (de helft van de onderhoudswerklast van DMI wordt al door de industrie gedaan, zie vraag 6 en 7) leidt slechts beperkt tot sneller verhelpen van de defecten. Ten eerste zou een schip daarvoor tussentijds tegen de kant moeten, terwijl dat bij kleinere defecten niet nodig is. Ten tweede is de hoeveelheid technici die gelijktijdig in een schip kunnen werken beperkt. Ten derde vereisen onderhoudshandelingen specifieke kennis van het schip of het systeem in het schip. Die kennis is niet bij alle civiele werven aanwezig. Ten slotte is Defensie gehouden om ook onderhoudswerkzaamheden via de aanbestedingsregels op de markt te brengen. Dat werkt belemmerend bij kleinere opdrachten, die snel uitgevoerd moeten worden en waarvan de omvang vooraf niet bekend is.
Defensie betrekt de industrie al structureel bij het onderhoud van marineschepen. De industrie en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie nog meer dan nu te betrekken bij dit onderhoud, waarbij Defensie echter ook de strategische kennispositie van de Koninklijke Marine moet bewaken. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoeveel vacatures heeft de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder momenteel?
De DMI heeft momenteel ongeveer 10 procent van de 2.800 functies vacant. Dit betreft niet alleen monteurs maar ook functies in bijvoorbeeld de logistieke ondersteuning, engineering en bedrijfsvoering.
Is de scheepshal in Krimpen aan den IJssel, die nu door IHC wordt stilgelegd, geschikt om schepen te bouwen dan wel te onderhouden voor de Koninklijke Marine?
De scheepshal van Royal IHC in Krimpen aan de IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud plegen op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Herinnert u zich de uitspraak «Achter de schermen zijn wij die gesprekken aan het voeren», gedaan door de Staatssecretaris van Defensie bij het commissiedebat over de Defensienota op 14 september jl.?
Ja.
Kunt u concreet aangeven welke gesprekken er hebben plaatsgevonden, en op welk niveau binnen de defensieorganisatie er gesproken is met de maritieme industrie?
De maritieme industrie is uiteraard breder dan alleen Royal IHC. Onder anderen de Directeur van de Defensie Materieel Organisatie en de Commandant van de Koninklijke Marine (Commando Zeestrijdkrachten) hebben de bedoelde gesprekken gevoerd. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderhoudt uiteraard nauwe contacten met de maritieme industrie. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat heeft u sinds de aangenomen motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 35 925-X, nr. 70), die verzoekt met de industrie onderhoudsachterstanden weg te werken, ondernomen richting de maritieme industrie?
In de brief van 21 juni jl.6 heb ik uiteengezet hoe Defensie de genoemde motie-Valstar oppakt. Een element daarvan is het voeren van gesprekken met de industrie over onderhoud (zie ook het antwoord op de vragen 5 en 12).
Vermeldenswaard is verder het project «Vervanging hulpvaartuigen» waarvan de Kamer op 16 juni jl. de B-brief heeft ontvangen7. Defensie wil bij dit project de instandhouding van de acht nieuwe hulpvaartuigen opnemen in het contract om daarmee de onderhoudstaken van de Koninklijke Marine te verminderen. Het contract zal daarmee het ontwerp, de bouw, de levering en de instandhouding omvatten. Defensie zal de opdracht hiervoor aanbesteden in concurrentie tussen Nederlandse aanbieders.
Bent u bekend met het feit dat andere Europese landen, zoals de Spaanse marine bij Navantia, ook nauw samenwerken met hun industrie voor onderhoud en het verhogen van de inzetbaarheid?3
Ja.
Deelt u de mening dat eventuele Europese aanbestedingsregels dus geen belemmering kunnen zijn voor dergelijke samenwerking in Nederland, ook gezien de uitzonderingsgrond die artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie biedt? Bent u ook bereid met Europese collega’s, zoals die in Spanje, in contact te treden om te kijken wat Nederland van hen kan leren over samenwerking tussen marine en industrie aan vlootonderhoud?
Bij de aanbesteding van opdrachten, ook die voor onderhoud, moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Defensie kan bij het verlenen van opdrachten gebruikmaken van mogelijkheden van de Aanbestedingswet of de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheidsgebied (ADV). Indien nodig kan Defensie gebruik maken van art. 346 VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Voor een succesvol beroep op artikel 346 VWEU moet aan vier voorwaarden worden voldaan. Er moet een wezenlijk belang van nationale veiligheid zijn, de aanschaf moet op de lijst van militair materieel uit 1958 voorkomen, de civiele markt mag niet worden verstoord en het moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij de bouw en de instandhouding van de nieuwe hulpvaartuigen maakt Defensie gebruik van art. 346 VWEU, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 13.
Net als in andere landen werkt ook in Nederland het Ministerie van Defensie nauw samen met de eigen industrie (zie ook het antwoord op vraag 5). Defensie heeft goede contacten met andere landen op het gebied van materieel, ook met Spanje.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Defensie met onderhoudsachterstanden te kampen heeft, de maritieme industrie werknemers moet ontslaan door het verlies aan opdrachten en er tegelijkertijd behoefte is bij de Nederlandse overheid om marine- en civiele schepen te laten bouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te doorbreken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gezien het belang van het maritieme cluster voor de Nederlandse strategisch autonomie op het gebied defensie, zoals onder meer weergegeven in de Defensie Industrie Strategie, een nauw contact tussen deze sector en het Ministerie van belang is?
Nauwe contacten tussen de overheid – onder andere de Ministeries van Defensie en van Economische Zaken en Klimaat – en de maritieme sector bestaan reeds sinds decennia. Het is van belang deze nauwe contacten in stand te houden, met behoud van eenieders verantwoordelijkheden.
De Defensie Industrie Strategie (DIS) presenteert een visie op en geeft invulling aan (Europese) strategische autonomie. In de DIS is het belang onderstreept van de maritieme sector voor de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis. Nederland beschikt over maritieme bedrijven met toonaangevende technologische en industriële capaciteiten. Daarnaast heeft Nederland op maritiem gebied een infrastructuur van onderzoek, ontwikkeling en bouw tot de sloop van schepen. Op 2 november heeft u een brief9 ontvangen van de Minister en Staatssecretaris van Defensie en de Minister van EZK over de DIS in de nieuwe geopolitieke situatie. Deze brief gaat onder meer in op de Europese dimensie van de maritieme sector.
Bent u sinds uw aantreden bij maritieme bedrijven op werkbezoek geweest of heeft u hen ontvangen voor een gesprek? Zo nee, bent u bereid bij deze bedrijven langs te gaan om te kijken hoe barrières voor samenwerking doorbroken kunnen worden?
Ik heb telefonisch contact gehad met zowel Royal IHC als Damen. Ik ben op bezoek geweest bij meerdere defensiebedrijven, maar nog niet bij de maritieme industrie. In het kader van de DIS wil het kabinet contacten met de industrie intensiveren. Verdere werkbezoeken aan bedrijven, waaronder uit de maritieme industrie, kunnen daar deel van uitmaken.
De Chinese investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Pim van Strien (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: «Risico op spionage»»?1
Ja.
Herkent u de zorgen en signalen uit dit artikel en, zo ja, hoe apprecieert u deze?
Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart. Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren in het economische domein worden ingezet. Hierbij kunnen andere motieven spelen dan strikt financieel-economische, waardoor onder meer onze nationale veiligheidsbelangen kunnen worden geschaad.2 Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en een ministeriële regeling. Daarnaast kijken we nauwlettender naar risicovolle strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien.
Was de Nederlandse staat al bekend met het feit dat dit aantal Nederlandse bedrijven in Chinese handen is?
De meest recente cijfers (CBS: Nederland Handelsblad 20223) laten zien dat het aantal Chinese multinationals in Nederland tussen 2018 en 2022 met 45 bedrijven afnam naar 510. Een andere bron is het Ultimate Beneficial Owner (UBO) register van de Kamer van Koophandel. Deze informatie is beschikbaar via openbare bronnen.
Bovendien hoeven dergelijke gegevens niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van de buitenlandse partijen onze belangen schaadt, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 2.
De rijksoverheid houdt middels de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zicht op actuele dreigingen. De diensten hebben onder meer tot wettelijke taak onderzoek te verrichten naar (de inlichtingenactiviteiten van) andere landen. Ook hebben zij tot taak maatregelen ter bescherming van o.a. de nationale veiligheid te bevorderen, waaronder de vitale sectoren. In dat kader onderhouden de diensten nauwe contacten met relevante onderdelen van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zo nee, wat is de reden dat dit niet wordt bijgehouden en deelt u de mening dat actueel inzicht in de Chinese aanwezigheid in Nederland van belang is voor de nationale veiligheid, mede gezien de conclusie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst eerder dit jaar dat China op dit moment de grootste bedreiging voor de economische veiligheid in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedrijven in Nederland hebben een aanmerkelijke Chinese minderheidsaandeelhouder, in de orde van grootte van vijf tot 50 procent van de eigendom? Als hier geen zicht op is, waarom niet?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het hierboven genoemde CBS, waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de haven van Rotterdam meerdere strategische bedrijven in Chinese handen zijn, gezien de vitale functie van de Rotterdamse haven in onze economie en samenleving? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat het essentieel is dat de Rotterdamse haven haar belangrijke maritiem-logistieke functie voor onze economie onafhankelijk en veilig kan blijven uitoefenen. Het mitigeren van risico’s als gevolg van risicovolle strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen een aandachtspunt. Een scenario-onderzoek – in opdracht van het interdepartementale Kennisnetwerk China – dat recentelijk is uitgevoerd toont aan dat Chinese actoren reeds zeer invloedrijk zijn in het internationale maritiem-logistieke domein en dat China-gerelateerde goederenstromen een grote rol in de Nederlandse maritiem-logistieke hub-functie spelen. Het zowel behouden van deze prominente hub-functie als het beschermen van strategische bewegingsruimte staat daarmee onder druk. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen economisch belang, open strategische autonomie en nationale veiligheid. Het is daarbij belangrijk om te blijven bezien of het instrumentarium dat voorhanden is om risico’s te voorkomen of te verminderen, afdoende is. Afstemming met onze buurlanden en de Europese Commissie is daarbij tevens essentieel. Het kabinet onderzoekt daarom momenteel – samen met deze partijen – in hoeverre reeds bestaand instrumentarium een antwoord kan bieden en hoe dit, indien nodig, aangepast kan worden.
Welke mogelijkheden biedt de Wet veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames om toezicht te houden op de huidige Nederlandse bedrijven in Chinese handen?
De Wet Vifo is landenneutraal en is gericht op het toetsen van verwervingsactiviteiten, ongeacht waar de investeerder vandaan komt. Dit om onder meer omzeilingsconstructies en afhankelijkheden van anderen te voorkomen. Inwerkingtreding van de wet is voorzien in het eerste kwartaal 2023. Artikel 58 van de wet biedt de tijdelijke mogelijkheid om verwervingsactiviteiten in vitale aanbieders en/of bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding, maar na 8 september 2020, alsnog aan een toets te onderwerpen. Dit kan indien er een redelijk vermoeden is ontstaan dat deze verwervingsactiviteiten een risico voor de nationale veiligheid zouden kunnen vormen. De Wet Vifo biedt geen mogelijkheid om toezicht te houden op verwervingsactiviteiten die voor 8 september 2020 hebben plaatsgevonden en/of niet onder het toepassingsbereik van de wet vallen. Het toezicht van de Wet Vifo is uiteraard ook na inwerkingtreding van toepassing op verwervingsactiviteiten in huidige Nederlandse bedrijven die onder het toepassingsbereik vallen. Hierbij zal naar verwachting steeds beter inzicht ontstaan over investeringen uit specifieke landen die onder de wet vallen.
Vindt u dat er momenteel voldoende mogelijkheden zijn om zicht te houden op ongewenste investeringen en overnames en deze tegen te gaan? Als dit niet het geval is, deelt u dan de mening dat dit een lacune in de huidige wetgeving betreft? Zo ja, hoe bent u voornemens deze lacune te dichten? Bijvoorbeeld door de Wet veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames uit te breiden?
Het kabinet beschikt over een uitgebreid stelsel van investeringstoetsingen. Dit stelsel bestaat naast de Wet Vifo ook uit sectorale investeringstoetsen op het gebied van telecommunicatie, gas en elektriciteit. Daarnaast is een sectorspecifiek wetsvoorstel voor de defensie-gerelateerde industrie in voorbereiding. De Wet Vifo fungeert hierin als vangnet voor vitale processen. Daarnaast heeft de Wet Vifo betrekking op bedrijven die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie. Momenteel wordt gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur om het toepassingsbereik van de Wet Vifo te verfijnen. Deze algemene maatregel van bestuur zal volgens amendement-Van Strien4 worden voorgehangen in uw Kamer.
Daarnaast investeert het kabinet in meer kennisopbouw over investeringen en overnames in Nederland, zoals het onderzoek naar de invloed van Chinese actoren in het internationale maritiem-logistieke domein.
Welke mogelijkheden ziet u om, in het licht van de ontwikkelingen in de de afgelopen tijd, waarbij bepaalde landen evident een kwalijke rol spelen, van een «landenneutraal» beleid richting een meer landenspecifiek en proactief beleid te gaan? Deelt u de mening dat betreffende statelijke dreigingen dermate structureel, grootschalig, vergaand en moeilijk te bestrijden zijn dat de bewijslast moet worden omgekeerd, zodat proactief en schaalbaar gehandeld kan worden? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk effectief beleid op te tuigen?
De kracht van de Nederlandse economie is haar open karakter, waarbij het principe is dat buitenlandse activiteiten in beginsel welkom zijn. Ook is Nederland een groot voorstander van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem en de WTO, waar het non-discriminatiebeginsel fundamenteel is. Dit heeft een goede reden: Nederland wil immers ook dat andere landen niet tegen ons discrimineren. Landenneutrale wetgeving respecteert tevens het verbod op discriminatie zoals neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is het van belang dat instrumentarium toepasbaar blijft op veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen en omzeilingsconstructies voorkomen kunnen worden.
Om deze redenen geeft het kabinet de voorkeur aan een landenneutraal wettelijk instrumentarium; maar waar nodig worden binnen die kaders of in de toepassing gerichte(re) maatregelen getroffen om de dreiging van bepaalde statelijke actoren te verminderen, statelijke actoren te ontmoedigen of de weerbaarheid van Nederland te vergroten. Daarvoor is een samenhangende en diverse set aan maatregelen en instrumenten nodig die Nederland in staat stelt zich hiertegen te verweren. In de Kamerbrief tegengaan statelijke dreigingen is nader ingegaan op de aanpak rondom het tegengaan van statelijke dreigingen5. Op korte termijn zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de aanpak van statelijke dreigingen.
Hoeveel van de in het artikel genoemde 900 bedrijven zijn direct actief in of voeren werkzaamheden uit gerelateerd aan de vitale sectoren of sensitieve technologie?
Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen.
Het kabinet heeft geen alomvattende lijst van bedrijven die direct actief zijn in of werkzaamheden uitvoeren gerelateerd aan sensitieve technologieën. Wel heeft het kabinet zicht op de export van goederen en technologie met een dual-use karakter die voorkomen op de bijlagen van de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821) naar buiten de Europese Unie. Daarnaast is er ook zicht op de totale export van goederen en technologie die voorkomen op de Gemeenschappelijke EU-Lijst van Militaire Goederen. Relevante bedrijven zijn bekend bij de douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bedrijven hebben, na inwerkingtreding, ook een meldplicht bij het Bureau Toetsing Investeringen in het kader van de Wet Vifo. Daarnaast is er uiteraard veel contact met bedrijven, wat ook bijdraagt aan zicht op deze categorieën bedrijven.
Tegelijkertijd is het voor het kabinet niet mogelijk en vanwege de impact op het vestigings- en ondernemersklimaat ook niet wenselijk om bij ieder bedrijf te komen controleren wat zij precies doen, mits zij zich aan de bestaande wet- en regelgeving houden.
Welke instrumenten heeft de overheid op dit moment om te monitoren of sensitieve kennis en technologie niet via deze 900 bedrijven weglekt naar China? Zijn dat er voldoende? Zo niet, waar ontbreekt het momenteel aan en welke mogelijkheden ziet u om dit te verhelpen?
Het kabinet zet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren.6 Hiervoor beschikken we over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Naast de al genoemde instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop en kennisveiligheidsmaatregelen. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Hoeveel van deze 900 bedrijven zijn tevens erkend referent bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst?
Zonder uitspraken te doen over de status van de bedrijven op de lijst van RTL en Follow the Money, hebben van de 903 bedrijven op deze lijst, inclusief hun dochters (1.369), 243 bedrijven de erkend referentstatus. Dit is openbare informatie, aangezien alle bedrijven met een erkend referentstatus te vinden zijn in het openbaar register erkende referenten.
De kennismigrantenregeling, en daarbij de erkend referentsystematiek, is in het leven geroepen om de Nederlandse kenniseconomie te stimuleren en hoogopgeleide medewerkers van buiten de EU aan te trekken en te behouden. Alleen bedrijven die de status van erkend referent hebben kunnen vreemdelingen via de kennismigrantenregeling naar Nederland halen. Misbruik wordt zo veel mogelijk voorkomen, onderkend en aangepakt. In dit verband is het nuttig om te benadrukken dat momenteel in een interdepartementaal traject in brede zin wordt onderzocht hoe ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar statelijke actoren zich onder meer verhoudt tot het erkend referentschap en hoe mogelijke ongewenste overdracht kan worden tegengegaan. Hierover wordt uw Kamer binnenkort verder geïnformeerd in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.
Hoeveel van deze 900 bedrijven ontvangen tevens staatssteun in eigen land, in directe dan wel in indirecte vorm, door bijvoorbeeld te profiteren van een onevenredig afgeschermde thuismarkt?
Als bedrijven staatssteun ontvangen is er niet zonder meer sprake van oneerlijke concurrentie. Ook binnen de EU ontvangen bedrijven staatssteun. Binnen de EU is staatssteun echter aan strikte regels gebonden om te voorkomen dat het gelijk speelveld verstoord wordt. Als bedrijven uit derde landen subsidie ontvangen hoeven zij zich niet aan de Europese staatssteunregels te houden. Dit kan als gevolg hebben dat zij een sterke positie op de Europese interne markt opbouwen en zelfs de concurrentie kunnen verstoren. Op die manier is het dus mogelijk dat er dan sprake is van oneerlijke concurrentie bij subsidies uit derde landen, maar dit is lastig algemeen te stellen omdat veel afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval. Om verstoring van de concurrentie op de interne markt door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen tegen te gaan is recent de verordening buitenlandse subsidies aangenomen.
Deelt u de mening dat, als deze bedrijven staatssteun ontvangen, dit een oneerlijke vorm van concurrentie is?
Per wanneer verwacht u dat het mogelijk is om op basis van het instrument buitenlandse subsidies van de Europese Unie maatregelen te nemen om deze oneerlijke situatie recht te trekken? Bent u bereid zich in te zetten voor het zo spoedig mogelijk daadwerkelijk toepassen van dit instrument op Chinese bedrijven die via staatssteun zorgen voor een ongelijk speelveld?
De Verordening buitenlandse subsidies zal het mogelijk maken op te treden indien er op de Europese interne markt overnames worden gedaan waarbij sprake is van verstorende subsidies uit derde landen of als bedrijven die deze subsidies ontvangen inschrijven op aanbestedingen. Daarnaast is het voor de Europese Commissie ook mogelijk om op eigen initiatief alle andere marktsituaties te onderzoeken en een ad hoc-aanmelding te vragen voor kleinere concentraties en openbare aanbestedingen, als zij vermoedt dat er sprake kan zijn van een verstorende buitenlandse subsidie.
Ik ben blij dat de onderhandelingen over dit belangrijke instrument recent zijn afgerond. Wanneer de verordening precies in werking treedt, is nu nog onduidelijk, maar de verwachting is vanaf het derde kwartaal van 2023.
Nederland heeft zich vanaf het begin ingezet voor dit instrument. Nu is het belangrijk dat de Commissie de verordening snel na inwerkingtreding gaat toepassen en waar nodig zal het kabinet dit bij de Commissie onder de aandacht brengen.
Bent u bekend met de uitspraak van het College voor het Beroep van het bedrijfsleven (CBb) over het onterecht afwijzen van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) aan startende ondernemer in de het vierde kwartaal (Q4)?1
Ja.
Hoeveel startende ondernemers hebben in Q4 2020 een aanvraag voor de TVL gedaan en hoeveel daarvan zijn er afgewezen vanwege een ontbrekende referentieperiode?
2.321 ondernemingen die zich voor het eerst tussen 1 oktober 2019 en 29 februari 2020 hebben ingeschreven in het Handelsregister hebben een aanvraag TVL Q4 2020 ingediend. Hoeveel ondernemingen daarvan zijn afgewezen als gevolg van het ontbreken van de referentieperiode is niet bekend. Dit omdat er verschillende afwijzingsgronden voor deze groep kunnen gelden, namelijk het missen van de vereiste 30% omzetdaling of het niet voldoen aan de forfaitaire vaste lasten van € 3.000. Het is niet inzichtelijk te maken of deze afwijzingen het gevolg zijn van het ontbreken van de referentieperiode. Hierdoor is de groep starters die zijn afgewezen niet nader te specifiëren.
Kunt u een inschatting geven hoe groot de groep startende ondernemers is, die ten onrechte een afwijzing van de TVL heeft gekregen?
De uitspraak ziet op startende ondernemingen die zich voor het eerst tussen 1 oktober 2019 en 29 februari 2020 hebben ingeschreven in het Handelsregister. De uitspraak die dhr. Aartsen aanhaalt onder vraag 1, heeft alleen betrekking op TVL Q4 2020. Voor latere openstellingen heb ik hierover geen gegevens, om dezelfde reden als gegeven onder vraag 2 voor TVL Q4 2020 en doordat de TVL vanaf TVL Q1 2021 een losse startersregeling kende, welke vanaf TVL Q2 2021 geïntegreerd is in de reguliere openstellingen.
Herinnert u zich de debatten in de Kamer over de kwestie van startende ondernemers die bij de TVL buiten de boot zijn gevallen en waarbij de VVD-fractie meermaals heeft gepleit voor een passende oplossing voor Q4 2020?
Ja.
Om welke reden is daar destijds geen gehoor aan gegeven? Welke juridische adviezen lagen er destijds over deze kwestie? Is er een ambtelijke juridische inschatting geweest over het wel of niet standhouden bij de rechter van het besluit om startende ondernemers niet te helpen in Q4?
Mijn voorganger heeft in deze debatten zeker gehoor gegeven aan het pleidooi van uw fractie om een passende oplossing te vinden voor startende ondernemers. De eerste startersregeling voor het eerste kwartaal van 2021 is daar een direct resultaat van geweest.
De referentieperiode voor startende ondernemers voor de TVL Q4 2020 bleek lastig. Wanneer een ondernemer in de referentieperiode nog geen omzet had gegenereerd, was het ook niet mogelijk om de omzetdaling vast te stellen. In het debat van 9 december 2020 heeft mijn voorganger nog aangegeven druk op zoek te zijn naar een passende oplossing.
Naar aanleiding van de debatten, maar ook na gesprekken met ondernemers en brancheverenigingen is besloten met een oplossing te komen voor de problematiek omtrent startende ondernemers. Daarom is voor het eerste kwartaal van 2021 een startersregeling naast de TVL ingevoerd (TVL Q1 2021 Startersregeling) en is het mogelijk gemaakt om vanaf het tweede kwartaal 2021 (TVL Q2 2021) gebruik te maken van een extra keuze referentieperiode. De Startersregeling Q1 2021 was een aparte regeling omdat het uitvoeringstechnisch niet meer mogelijk was deze regeling te integreren in de reguliere openstelling van Q1 2021. Dit is vanaf Q2 2021 wel het geval.
Dat hier niet eerder toe besloten is hangt samen met de ontwikkeling omtrent het coronavirus en de uitbreiding van de TVL als reactie daarop. Zie hiervoor het overzicht in de bijlage. Door de overige wijzigingen was er in een eerder stadium geen ruimte om een startersregeling dan wel een keuze referentieperiode in te voeren.
Het CBb heeft in meerdere uitspraken oog gehad voor het belang van de uitvoering, maar woog in de uitspraak van september jl. het belang van de ondernemer zwaarder dan het belang van de (on)mogelijkheden van de uitvoering.
Deelt u de mening dat deze startende ondernemers die geen TVL hebben ontvangen in Q4 2020 met terugwerkende kracht gecompenseerd dienen te worden? Zo ja, binnen welke termijn gaat u deze groep ondernemers compenseren? Zo nee, hoe interpreteert u dan de uitspraak van de CBb?
De uitspraak van het CBb verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Het is het niet mogelijk om onverplicht met terugwerkende kracht deze beschikkingen te herzien of TVL Q4 2020 opnieuw open te stellen voor ondernemingen. Dit omdat met het aflopen van de Tijdelijke Kaderregeling, waar de TVL onder valt, het niet mogelijk is om nog steun te verlenen na 1 juli 2022. Onverplicht herzien betekent namelijk een nieuwe verlening. Dus zowel een hernieuwde openstelling als het herzien van eerdere beschikkingen is niet mogelijk.
Bent u ermee bekend dat dit de vierde CBb-uitspraak is waarbij u door de rechter op de vingers wordt getikt met betrekking tot zaken waar de Kamer en de VVD-fractie u al in 2020 en 2021 voor heeft gewaarschuwd? Hoe reflecteert u op de beslissingen die destijds zijn genomen in combinatie met de rechterlijke uitspraken? Wilt u reflecteren op hoe er met deze onderwerpen is omgegaan?
Ik ga ervan uit dat met deze vraag wordt gedoeld op: de uitspraak omtrent SBI-codes in de eerste TVL-openstelling (TVL 1), de uitspraken omtrent SBI-codes in TVL Q4 2020, de uitspraken rondom het begrip «startdatum van de activiteiten» en de recente uitspraak omtrent de referentieperiode in TVL Q4 2020. In deze uitspraken oordeelde het CBb dan wel dat de TVL-regeling anders uitgevoerd diende te worden gebaseerd op de uitleg van de regeling door het CBb, of verklaarde het CBb dat onderdelen van de TVL-regeling in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het is goed om te bedenken dat de TVL-regeling onder hoge druk en snelheid tot stand gekomen is, waarbij de nadruk lag op het zoveel mogelijk ondernemers helpen in zo kort mogelijk tijd. Dit betekende onder andere dat de regeling snel en grotendeels geautomatiseerd moest kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor is niet altijd ruimte voor maatwerk geweest, al kwam hier later, vanaf TVL Q1 2021, wat meer ruimte voor zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 5.
Na iedere uitspraak heb ik mij laten informeren over de duiding en de consequenties. Ook mijn voorgangers hebben zich hierover laten informeren. RVO past/paste de uitspraken toe op lopende aanvragen, bezwaarprocedures en beroepsprocedures. Ook zijn er eerder enkele aanpassingen aan de TVL-regeling gedaan zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel bezwaarschriften lopen er momenteel bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO ten aanzien van de TVL? Hoeveel zaken lopen er momenteel bij het CBb? Welke onderwerpen/kwesties betreffen deze zaken?
Tot dusver wordt op ongeveer 3% van de TVL-besluiten (verlening en vaststelling) bezwaar aangetekend. Op een totaal van ruim 855.000 besluiten op aanvragen en vaststelling zijn er:
(Peildatum, 2 november 2022)
De onderwerpen die qua aantallen het omvangrijkst zijn: SBI-codes, berekening van de omzet en de hoogte van de vaststelling.
M.A.M. Adriaansens
Minister van Economische Zaken en Klimaat
Het bericht ‘Internet kan tientallen euro’s goedkoper in Nederland’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Martijn Grevink (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Internet kan tientallen euro’s goedkoper in Nederland»?1
Ja.
Herkent u de suggestie die het artikel wekt, dat de prijzen in Nederland voor toegang tot het internet veel hoger zijn dan in andere relevante landen met vergelijkbare open en kennisintensieve economieën? Zo ja, hoe heeft deze prijs zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Uit internationaal vergelijkende onderzoeken blijkt dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn.2 Uit de Europese Digital Economy and Society Index (DESI) komt naar voren dat het prijsniveau in Nederland zich de afgelopen jaren richting het EU-gemiddelde beweegt maar daar nog altijd boven ligt. In de tabel is de breedbandprijsindex van de top 4 van landen in de DESI weergegeven (hogere prijzen vertalen zich in een lagere score op deze indicator).
Prijsindex breedband (score 0–100)
DESI 2020
DESI 2021
DESI 2022
Finland
DESI: 1
connectiviteit: 8
75
74
79
Denemarken
DESI: 2
connectiviteit: 1
61
60
58
Nederland
DESI: 3
connectiviteit: 2
56
61
68
Zweden
DESI: 4
connectiviteit: 9
65
69
76
EU
64
69
73
Hoe verhouden deze prijzen voor toegang tot het internet zich tot de zin in het coalitieakkoord: «Nederland wordt het digitale knooppunt van Europa en krijgt robuust, supersnel en veilig internet in alle delen van het land»?
Deze ambitie in het coalitieakkoord richt zich – naast het behouden en verder versterken van de positie van Nederland als digitaal knooppunt in Europa – in de eerste plaats op de beschikbaarheid van snel internet in alle delen van het land, inclusief de resterende buitengebieden waar nu nog niet overal snel internet is uitgerold.3 Uiteraard moet snel internet niet alleen beschikbaar zijn in de zin dat de infrastructuur aanwezig is, maar moet het afnemen van internettoegangsdiensten ook beschikbaar zijn tegen een redelijke prijs, oftewel betaalbaar zijn. Hoge prijzen leiden ertoe dat consumenten, ondanks de zeer hoge beschikbaarheid van snel internet in Nederland, relatief lage snelheden afnemen. Meer dan 99% van de huishoudens in Nederland kan beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Megabit per seconde (Mbps), maar slechts 54% van de huishoudens neemt dit af als abonnementsnelheid.4 Nederland scoort in de DESI-index de tiende plaats op het percentage huishoudens dat tenminste 100 Mbps afneemt.
Herkent u het beeld, zoals geschetst in het artikel, dat toetreding tot de internetmarkt belemmerend kan zijn voor nieuwe partijen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Telecomcode (richtlijn (EU) 2018/1972) is het aan de onafhankelijke markttoezichthouder, in Nederland de ACM, om een oordeel te vellen over de concurrentie op de internetmarkt. In het besluit van de ACM van 25 augustus jl.5 concludeert de ACM dat de internetmarkt zich kenmerkt als oligopolie en dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn. Daarom heeft de ACM toezeggingen van KPN en Glaspoort inzake verbeterde toegangstarieven en -voorwaarden bindend verklaard in dit besluit. De ACM werkt momenteel aan een nieuwe marktanalyse.6 In de marktanalyse zal de ACM rekening houden met de verbeterde toegangstarieven en -voorwaarden waar KPN en Glaspoort aan gebonden zijn op grond van het besluit van 25 augustus.
Erkent u dat het van belang is dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) snel de onderzoeksresultaten van de marktanalyse publiceert op basis waarvan de openstelling kan worden bewerkstelligd? Wanneer verwacht u de resultaten?
Ja, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. De ACM heeft mij laten weten dat deze grondige marktanalyse meer tijd vergt dan in augustus was voorzien en niet meer voor het einde van het jaar zal worden gepubliceerd. De ACM streeft ernaar de marktanalyse zo spoedig mogelijk te publiceren voor consultatie.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het internet door een gezonde en open markt betaalbaar, toegankelijk en aantrekkelijk is, zodat iedereen meegenomen kan worden in de digitaliserende samenleving? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is mijn rol om te zorgen voor goede wettelijke kaders die de ACM in staat stellen de rol als onafhankelijk markttoezichthouder goed te kunnen vervullen. Nederland heeft zich bij de Europese onderhandelingen over de Telecomcode (richtlijn (EU) 2018/1972) met succes ingezet voor een goed reguleringsinstrumentarium voor de ACM en een voortvarende implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet.7 Het is aan de ACM als onafhankelijk markttoezichthouder om te bepalen welke regulering zij passend acht om de concurrentie op de internetmarkt te waarborgen, en vervolgens aan de rechter om de ACM-besluiten te toetsen. Ik volg dit nauwlettend gezien het grote belang van goede concurrentie, betaalbaarheid en keuzevrijheid op de Nederlandse internetmarkt.
Bent u bereid om met een voorstel te komen, mede op basis van het onderzoek van de ACM, om barrières en belemmeringen weg te nemen zodat de markt toegankelijker wordt voor toetreders en consumenten hiervan kunnen profiteren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit voorstel ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Deze voorstellen heeft uw Kamer eerder ontvangen in de vorm van de twee wetsvoorstellen waarmee de Europese Telecomcode is geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet8 en die beiden als hamerstuk door uw Kamer zijn aangenomen. Hiermee is onder andere een nieuw instrument voor toegangsregulering geïmplementeerd waar Nederland zich in Europa sterk voor heeft gemaakt en zijn overstapdrempels om te wisselen van internetaanbieder verder verlaagd. Het toepassen van het reguleringsinstrumentarium geschiedt op grond van de Telecomcode door de ACM als onafhankelijk markttoezichthouder.
Het bericht 'Essent maakt stroom en gas flink duurder' |
|
Renske Leijten |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Essent per 1 oktober 2022 haar tarieven voor stroom en gas flink verhoogt?1
Ik heb kennisgenomen van de toentertijd voorgenomen tariefwijzigingen van verschillende energieleveranciers. De tarieven die individuele leveranciers rekenen variëren onderling, afhankelijk van hun bedrijfsvoering, inkoopstrategie en contractduur. Iedere leverancier heeft echter te maken met de ontwikkelingen van de prijzen op de markten voor gas en elektriciteit.
Het kabinet heeft juist gelet op de aanhoudend hogere energieprijzen uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om dit najaar een tijdelijk tariefplafond in te stellen voor elektriciteit en gas om de meeste huishoudens voor het gangbare gebruik van gas en elektriciteit te behoeden voor verdere prijsstijgingen. Uw Kamer is hier 4 oktober nader over geïnformeerd.
De toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aangekondigd onderzoek te gaan doen naar bedrijven die de tariefswijziging eerder dan de wettelijk voorgeschreven 30 dagen termijn te willen invoeren.3 De vijf grootste energieleveranciers hebben gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om de door hen voor 1 oktober 2022 aangekondigde tariefswijzigingen, uit te stellen. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Erkent u dat deze forse verhoging precies de prijzen nadert die u van plan bent te stellen met het prijsplafond?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u met de energiebedrijven afspraken gemaakt over de verhoging van hun prijzen in aanloop naar het prijsplafond en de prijsstelling die u daarin heeft gekozen? Zo ja, welke afspraken zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt over de prijzen die leveranciers berekenen in de aanloop naar het prijsplafond. In de bovengenoemde brief bent u geïnformeerd over de plannen van het kabinet voor de maanden november en december van dit jaar.
Bent u bereid af te spreken met de energieleveranciers hun tarieven nu te bevriezen om te voorkomen dat zij strategisch hun prijzen laten stijgen en door het prijsplafond een hogere compensatie zullen ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de snelle invoering van een prijsplafond te realiseren. De vergoeding die de leveranciers vervolgens ontvangen, zal erop gericht zijn om overcompensatie te voorkomen. De inzet bij de invoering van een prijsplafond is om zowel over- als ondercompensatie voor deze kosten zoveel als mogelijk te voorkomen. De Europese Commissie zal ook verlangen dat er geen overcompensatie plaatsvindt. Ik zie geen noodzaak om eerder maatregelen te nemen die tussentijds ingrijpen ten aanzien van de prijsvorming bij individuele leveranciers. De ACM houdt vanuit haar bestaande wettelijke bevoegdheden toezicht op de redelijkheid van de tarieven die leveranciers hanteren, zie het antwoord op vraag 5.
Wie houdt er zicht op de inkoopprijs van gas en energie door energieleveranciers en hun prijzen voor consumenten en bedrijven?
De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en voorwaarden van energieleveranciers die leveren aan kleinverbruikers. Daarbij kijkt de ACM onder meer of leveranciers niet te veel brutomarge rekenen bovenop de prijs waarvoor zij energie hebben ingekocht.
Waarom is het stellen van een prijsmaximum voor de energierekening zonder compensatie geen onderdeel geweest van de scenario’s die gemaakt zijn sinds 9 september 2022?
Het prijsplafond heeft als uitgangspunt dat alle compensatie 100 procent ten goede komt van huishoudens. Energieleveranciers moeten eerst elektriciteit en gas op de groothandelsmarkt inkopen om deze vervolgens te kunnen leveren aan eindafnemers. Indien er sprake zou zijn van prijsregulering zonder compensatie voor de hieraan verbonden kosten, zouden deze bedrijven daardoor een groot financieel risico lopen, met mogelijk faillissement als gevolg. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 4.
Begrijpt u dat het onbegrijpelijk is dat in de scenario’s over het prijsplafond sinds 9 september 2022 niemand de vraag heeft gesteld of het antwoord heeft uitgewerkt hoe voorkomen wordt dat de compensatie van belastinggeld in de zakken van aandeelhouders belandt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of de voorgestelde prijzen voor gas en energie met het prijsplafond inclusief of exclusief belastingen zijn?3
Ik verwijs u naar de brief van 4 oktober over dit onderwerp.
Kunt u aangeven wanneer energiebedrijven hebben gemeld dat zij liquiditeitsproblemen voorzien?
Er is de voorbije periode, naar aanleiding van de (prijs)ontwikkelingen op de energiemarkten, over diverse mogelijke instrumenten gesproken met de energieleveranciers. Bij oplopende prijzen hebben de leveranciers sowieso een grotere behoefte aan liquiditeit, ten behoeve van de inkoop van energie. Ongeacht de vormgeving van het prijsplafond, geldt dat leveranciers mogelijk kosten vooraf moeten maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Algemeen Financiële Beschouwingen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland»1?
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het bericht dat het Russische hostingbedrijf «VDSina» direct, dan wel indirect, illegale websites online kon/kan hosten via Nederlandse datacenters van bedrijven als Serverius? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
In Nederland zijn het aanzetten tot haat en geweld en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno strafbaar. Dat geldt ook op het internet. Internet-tussenpersonen zijn gehouden op te treden indien zij weten dat er illegaal materiaal op hun servers of platformen staat. Daar spreken wij hen ook op aan. Gelukkig werkt het grootste gedeelte van de internetbedrijven goed mee om illegale content snel te verwijderen. Desondanks kan nooit helemaal worden voorkomen dat hun klanten illegaal materiaal opslaan of online zetten. Voor de aanpak van illegale online content is samenwerking met de internetsector cruciaal.
Het is niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is bij wet verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. In dit specifieke geval is dat ook gebeurd en is de content niet meer bereikbaar via een Nederlandse server.
De inzet op het bestrijden van illegale content is er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Klopt het dat websites met rechts-extremistische en neonazistische content, zoals als 8kun en Daily Stormer, in heel weinig landen hun websites online kunnen zetten maar dat hiervoor wel mogelijkheden zijn in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee, dat klopt niet. Ook in Nederland kan actie worden ondernomen tegen illegale content die aanzet tot discriminatie, haat en geweld, zoals bedoeld in artikel 137d Sr. In Nederland geldt voor wat betreft de aansprakelijkheid van datacentra de Richtlijn Elektronische Handel zoals geïmplementeerd in artikel 6:196c BW en artikel 54a Sr jo artikel 125p Sv. Die richtlijn, die vanaf begin 2024 wordt vervangen door de Digital Services Act (DSA), geldt ook in andere lidstaten van de Europese Unie. Wel kunnen de mogelijkheden om actie te ondernemen en de daarop toepasselijke regelgeving in landen verschillen.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de inzet op het bestrijden van illegale content er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Bent u het ermee eens dat het zeer problematisch is wanneer rechts-extremistische en illegale content online staan via Nederlandse digitale infrastructuur? Zo ja, op welke manieren pakt u dit aan?
Ja die mening delen wij. Nederland is koploper in de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zet zich in voor een Europese aanpak daarvan. Ook met betrekking tot de oprichting van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) loopt Nederland voorop in het bestrijden van strafbare online content. In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van de aangetroffen illegale content. Een hostingprovider moet acteren als hij er weet van krijgt dat de online content die hij host een illegaal karakter heeft. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content. Bij het tegengaan van strafbare content (terroristisch of kinderpornografisch materiaal en hate speech) heeft de overheid een actieve rol in de opsporing en vervolging. Bij onrechtmatige (maar niet strafbare) content – content die schade toebrengt aan individuen, zoals privacy-schendingen – is die rol vooral faciliterend, bijvoorbeeld door het subsidiëren van een meldpunt. Via zo’n meldpunt wordt strafbare en onrechtmatige content onder de aandacht gebracht van een internettussenpersoon, die op grond van bestaande wet- en regelgeving gehouden is daarop te acteren. Ongewenste (maar niet onrechtmatige) content (zoals de meeste vormen van desinformatie) wordt niet verwijderd. Wel zijn er andere instrumenten om hierop te reageren (o.a. fact checking, counterspeech, verwijzen naar officiële websites, aanpassen (zoek)algoritmes, etc.).
Welke instrumenten heeft de overheid om in te grijpen wanneer illegale content het wereldwijde web in wordt geslingerd via Nederlandse bedrijven? Worden desbetreffende instrumenten daadwerkelijk ingezet? Zijn er bijvoorbeeld verzoeken gedaan aan Serverius om de dienstverlening aan VDSina en daarmee 8kun en Daily Storm stop te zetten? Zo ja, door wie zijn die verzoeken gedaan en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Onrechtmatige content kan ontoegankelijk worden gemaakt na een bevel daartoe van de civiele rechter.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. De Raad van State heeft op 4 mei jl. geadviseerd over het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Dit advies wordt nu verwerkt, zodat het wetsvoorstel daarna op korte termijn aan de Kamer kan worden aangeboden. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Zoals de naam al zegt, zal de ATKM zich alleen richten op terroristisch en kinderpornografisch materiaal, en blijft online hate speech zoals verspreid via Daily Stormer en 8kun buiten de reikwijdte van deze Autoriteit. Online hate speech kan worden gemeld bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). Dit meldpunt wordt door de sector beschouwd als een trusted flagger, waardoor meldingen vanuit dit meldpunt richting de sector in vrijwel alle gevallen leiden tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. Tenslotte zijn ook in EU-verband afspraken gemaakt, zoals de Code of conduct on countering illegal hate speech uit 2016.
De Digital Service Act (DSA) biedt in vergelijking met de Richtlijn Elektronische Handel een meer gepreciseerd kader waarbinnen hostingbedrijven een beroep kunnen doen op uitsluiting van aansprakelijkheid met betrekking tot de informatie die zij hosten. Ook bevat de DSA onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst verder kunnen verbeteren. Om hier optimaal uitvoering aan te geven en gebruik van te maken zal de huidige NTD gedragscode de komende tijd vanuit een publiek-private samenwerking nog eens tegen het licht worden gehouden. Bij de onderhandelingen over de DSA heeft Nederland er overigens voor gepleit om aanvullend op dit alles een zorgplicht voor hostingbedrijven op te nemen. Dit voorstel kreeg helaas onvoldoende steun bij andere Lidstaten.3
Aanvullend subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Klopt het dat 8kun en Daily Stormer niet meer via Nederlandse bedrijven online staan? Zo ja, kunt u dit bevestigen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Op het moment dat de tussenpersoon die de content had ondergebracht bij de Nederlandse hoster werd geïnformeerd dat deze websites via zijn servers online werden gezet, is de content verwijderd door deze tussenpersoon. Het Nederlandse datacenter Serverius heeft hiervoor zelf geen actie hoeven te ondernemen.
Welke invloed gaat de Digital Services Act hebben op het ingrijpen bij dit soort praktijken? Is Nederland al klaar voor de komst van de Digital Services Act wat betreft het voorkomen dat websites als 8kun en Daily Stormer via Nederland online kunnen worden gezet? Zo ja, in welke genomen maatregelen is dit zichtbaar? Zo nee, welke stappen moeten nog genomen worden?
De DSA is een volgende stap in de richting om verplichtingen en verantwoordelijkheden van internettussenpersonen én de overheid voor de bestrijding van illegale content aan te scherpen. Zoals onder meer de verplichting voor tussenpersonen om een contactpersoon te hebben voor overheden zodat er snel kan worden opgetreden tegen illegale content. Wanneer websites illegale content bevatten, kunnen deze instrumenten worden benut. De verplichtingen uit de DSA worden op 17 februari 2024 van kracht. De komende tijd wordt gewerkt aan de voorbereiding daarvan in Nederland.
Is de Minister het ermee eens dat het zeer wenselijke is om zo snel mogelijk de structuren en processen in orde te hebben om de Digital Services Act uit te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit vereist allereerst keuzes over de organisatie van het toezicht, zodat de toekomstig toezichthouder(s) zich kunnen voorbereiden op hun taken, en de noodzakelijke uitvoeringswetgeving tot stand kan worden gebracht. In het verslag houdende vragen en antwoorden op de begrotingsstaten van de Ministeries van EZK, JenV en BZK die zien op digitale zaken is hier meer informatie over gegeven. In het bijzonder in de antwoorden op vragen 58 t/m 61, 162, 184 t/m 186.
Uitgangspunt voor een succesvolle uitvoering is ook een samenwerking tussen internetsector en overheid die is gebaseerd op wederzijds begrip, vertrouwen en op het wederzijds belang om illegale content te bestrijden. De eerdere zelfreguleringsafspraken uit de genoemde NTD gedragscode illustreren dat dit mogelijk is en dat er bij een groot deel van de internetsector bereidheid bestaat om haar verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van illegale content online.
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven zaken doen met partijen die berucht zijn om het faciliteren van botnets? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat vinden wij onwenselijk. Internettussenpersonen die ervan op de hoogte worden gebracht dat de content die zij hosten illegaal is, dienen op grond daarvan te acteren om niet aansprakelijkheid gesteld te kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor kinderporno, maar ook voor andere illegale content zoals evident racistische of haatzaaiende teksten.
Wat heeft tot nu toe de inventarisatie van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) samen met het Digital Trust Center (DTC) en de Anti-Abuse Network coalitie opgeleverd? Zijn er concrete aanbevelingen of maatregelen op tafel gekomen om meer informatie te delen over kwetsbaarheden? Zo nee, wat is de laatste stand van zaken van de inventarisatie?
Het Anti-Abuse Netwerk (AAN-coalitie) is een samenwerkingsverband waarvan zowel het Digital Trust Center (DTC), het Ministerie van EZK als de politie deelnemer zijn en waarbij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als agenda lid zijn aangesloten. Daarnaast nemen onderzoeksinstellingen en private organisaties deel aan de coalitie. Het AAN werkt aan een veilige en betrouwbare online infrastructuur. De inventarisatie van het AAN heeft knelpunten en randvoorwaarden opgeleverd welke mede als input hebben gediend voor de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) welke eerder met uw Kamer is gedeeld. De AAN-coalitie heeft de uitkomsten van haar inventarisatie verwerkt in de «Metrokaart en knelpunten «Technisch Abuse»»4 uit december 2020 waarnaar wordt verwezen in het Cyclotron rapport. Dit rapport is eerder als bijlage bij de brief5 over de NLCS met uw Kamer gedeeld. Op dit moment zijn er bijeenkomsten van de AAN-coalitie en zijn de deelnemers actief betrokken bij de actieplannen die worden uitgewerkt naar aanleiding van de NLCS.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen vrij ondernemen met daarbij het vrij verhuren van serverruimte aan (onbekende) partijen en het misbruik maken van de Nederlandse digitale infrastructuur waarbij websites met illegale en rechts-extremistische content online kunnen worden gezet?
In veel gevallen gaat het ondernemerschap goed samen met verantwoordelijk gedrag richting de samenleving. In het geval van de hostingsector blijkt dat onder meer bij bedrijven die zich vrijwillig houden aan de Gedragscode Abusebestrijding en de NTD gedragscode.
Het verhuren van serverruimte aan partijen die daar vervolgens illegale content plaatsen maakt een hosting service provider (HSP) nog geen kwaadwillende actor. Daarvan is pas sprake als evident is dat zij niet slechts slachtoffer zijn van misbruik van hun faciliteiten maar bewust illegale content faciliteren. Zo heeft het Gerechtshof in Den Haag recentelijk bepaald dat een telecommunicatiedienstprovider die zich ervan bewust is dat zijn klanten crimineel gedrag vertonen en/of criminele content aanwezig hebben dan wel verspreiden, en deze klanten daarbij desalniettemin faciliteert, mogelijk strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, ook als de Officier van Justitie niet vooraf een verwijderbevel heeft afgegeven. Of daar sprake van is, dient per geval te worden beoordeeld.