Een incident in justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de steekpartij met dodelijke afloop in jeugdinrichting Den Hey-Acker en het bericht dat medewerkers aangeven dat het roer nu echt om moet?1
Ja.
Hoe heeft deze fatale steekpartij kunnen plaatsvinden en op welke termijn gaat dit incident nader onderzocht worden door de inspectie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Nederlandse Arbeidsinspectie en Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspecties) doen momenteel onderzoek naar dit vreselijke incident. De inspecties onderzoeken hoe Rijks JJI Den Hey-Acker heeft gehandeld in de aanloop naar, tijdens en na het incident en welke leer- en verbeterpunten er zijn. Het al lopende onderzoek naar het schietincident op 12 januari jl. in België waarbij een jongere uit Den Hey-Acker werd doodgeschoten, wordt hierbij betrokken. Ik hecht eraan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten, alvorens conclusies te trekken over de toedracht. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Om de kans op nieuwe, ernstige incidenten in de toekomst zo klein mogelijk te maken heeft de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen) een aantal tijdelijke maatregelen genomen:
Heeft het personeel gevaar gelopen tijdens het incident? Zo ja, hoe kan een dergelijke situatie in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn medewerkers na het incident opgevangen? Is ook nu nog nazorg beschikbaar voor medewerkers?
Betrokken medewerkers en jongeren zijn direct na het incident opgevangen door het opvang- en nazorgteam van de inrichting en ontvangen ook de komende tijd begeleiding. Op 16 april, een dag na het incident, heeft de hoofddirectie van DJI de inrichting bezocht om met medewerkers in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op het signaal dat medewerkers nu afgeven, namelijk dat zij niet meer zijn toegerust op jongeren die steeds zwaarder crimineel gedrag vertonen en steeds zwaardere stoornissen hebben?
Ik neem de signalen van medewerkers over de zware doelgroep zeer serieus. Constant wordt bekeken welke maatregelen nodig zijn om een veilig klimaat te hebben en te houden voor zowel de jongeren als de medewerkers van de JJI’s. Die zien voor een belangrijk deel op het verlichten van de druk op het personeel en de capaciteit. Immers, het hebben van voldoende medewerkers op de groep is een belangrijke voorwaarde om de veiligheid te kunnen waarborgen. Om dit te bereiken heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen, waaronder het uitbreiden van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) en het tijdelijk openen van een nieuwe locatie2 (Rijks JJI Horsterveen). Ook is er een arbeidsmarktcampagne gestart om extra personeel te werven. Deze loopt nog steeds.
De verharding van de jeugdcriminaliteit is al langer terug te zien in de JJI’s. Daarom is in 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma Vrijheidsbeneming op Maat3 (VOM). Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Ik blijf met DJI in gesprek om te bezien of de verharding van de doelgroep om méér vraagt dan hetgeen op ingezet is met VOM.
Tot slot hecht ik er aan de uitkomsten van de lopende onderzoeken van de inspecties af te wachten, voor ik eventuele extra maatregelen neem bovenop de reeds genomen maatregelen van de RJJI.
Bent u eens met de stelling dat er structureel iets anders moet in Den Hey-Acker, zoals medewerkers en FNV ook aangeven? Zo ja, hoe zal dat plaats gaan vinden en wat kunt u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De vergunningsprocedure voor nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die sinds 1 april 2022 zijn toegetreden tot de markt?
In de periode na 1 april 2022 is geen vergunning afgegeven aan een aanbieder van online kansspelen en is dus geen online kansspelaanbieder tot de markt toegetreden.
Kunt u tevens een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die op dit moment een aanvraag voor een vergunning hebben lopen bij de Kansspelautoriteit (Ksa) om toe te mogen treden tot de Nederlandse online kansspelmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Ksa kan het gevraagde overzicht van namen niet geven. De reden daarvoor is dat een kansspelaanbieder aan wie een vergunning is geweigerd, onevenredig nadeel kan ondervinden als de afwijzing daarvan bekend wordt, bijvoorbeeld door reputatieschade. Voor consumenten en andere betrokkenen – zoals betaaldienstverleners – zijn slechts verleende vergunningen van belang, omdat zij dan weten dat zij bij deze aanbieders van kansspelen mogen spelen of diensten aan hen mogen verlenen. De vergunninghouders staan vermeld op de website van de Ksa.1
Wel kan ik u melden dat de Ksa momenteel 30 aanvragen voor een vergunning voor het aanbieden van online kansspelen in behandeling heeft, waarvan 14 zijn ingediend in de laatste week van maart 2022.
Kunt u inzicht geven in hoe de vergunningsprocedure bij de Ksa verloopt? Kunt u daarbij ook aangeven welke beoordelingscriteria de Ksa gebruikt om tot een oordeel te komen over het al dan niet verstrekken van een vergunning? Zo nee, waarom niet?
Een onderneming kan een vergunningaanvraag online kansspelen indienen in het digitale portaal van de Ksa. Conform hoofdstuk 3 van het Besluit Koa en de Beleidsregels vergunningverlening kansspelen op afstand, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een aantal documenten over onder meer de betrouwbaarheid van de aanvrager, zijn onderneming/concern en zijn personeel, de deskundigheid van de aanvrager en zijn werknemers, de continuïteit van de onderneming, verslavingspreventiebeleid, reclame- en marketingbeleid, consumentenbescherming, beleid inzake de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, beleid om matchfixingsrisico’s tegen te gaan, het tegengaan van integriteitsrisico’s, betaaltransacties, identiteit en verificatie, Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) en de Controledatabank (CDB). Op de website van de Ksa en in het digitale portaal wordt uitvoerig behandeld wat nodig is voor een succesvolle aanvraag. De aanvraag wordt afgewezen als onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager en diens onderneming voldoen aan alle vereisten in wet- en regelgeving (art. 31c Wok). De beschikking op de vergunningaanvraag wordt in beginsel gegeven binnen zes maanden nadat deze is ontvangen (art. 2.4 Bkoa).
Bent u het eens dat het goed zou zijn voor de samenleving als al in een vroeg stadium bekend gemaakt zou worden welke aanbieders een aanvraag voor een vergunning hebben lopen om online kansspelen aan te bieden, zodat burgers en instanties, die mogelijk ervaring hebben met de bewuste aanbieder uit de tijd dat die nog illegaal zijn diensten aanbood, hun zienswijze kunnen geven aan de Ksa? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Ksa naar aanleiding van een vergunningaanvraag is omvangrijk en geschiedt zorgvuldig. Voor vergunningverlening moet de Ksa, al dan niet na een bibob-toets2, ervan overtuigd zijn dat de toekomstige vergunninghouder bereid en in staat is om zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid adequaat en overeenkomstig het uitvoeringsbeleid en de aanwijzingen van de Ksa in de praktijk uit te voeren.
Een openbare consultatie, waarbij burgers en instanties hun zienswijze op de aanvraag kunnen geven, acht ik niet opportuun. Zoals in antwoord 2 is aangegeven zijn er goede redenen voor de Ksa om de namen van bedrijven die een vergunningaanvraag hebben lopen, niet bekend te maken.
Bent u het eens dat de Ksa zoveel mogelijk openheid van zaken moet verschaffen als het aankomt op mogelijke nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt en zij deze openheid van zaken op zijn minst moet verschaffen bij WOB-verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Ksa een WOB-verzoek ontvangt, verschaft zij de openheid van zaken binnen de kaders van de wet. Het openbaar maken van de namen van bedrijven die in een vergunningverleningstraject zitten, brengt onevenredige benadeling toe aan het belang van de aanvrager van een vergunning (artikel 10, tweede lid, onder g Wob resp. het na 1 mei 2022 geldende artikel 5.1, vijfde lid, Woo). Zie antwoord 2.
Bent u op de hoogte dat sommige casino’s op dit moment (forse) welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers?1 Zo ja, wat vindt u hiervan? Is dit in lijn met de regelgeving die bijvoorbeeld voorschrijft dat spelers tot 24 jaar überhaupt geen bonussen mogen ontvangen? Hoe wordt dit gecontroleerd?2
Ik ben ervan op de hoogte dat er online kansspelaanbieders zijn die welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers. In de wet- en regelgeving is bewust ruimte gelaten om bonussen te kunnen aanbieden, omdat dit ook juist door illegale aanbieders wordt gebruikt om spelers te lokken. Het toestaan van bonussen binnen de gereguleerde markt is nodig om daar enig tegengewicht en attractief aanbod tegenover te stellen. In de wet- en regelgeving zijn wel aanvullende eisen gesteld voor bonussen en spaarprogramma’s. Zo mogen vergunninghouders geen bonussen aanbieden aan een speler tijdens diens deelname aan een kansspel. De bonus mag ook geen onmatig speelgedrag uitlokken. Uit artikel 2, vierde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen vloeit verder voort dat bonussen onder meer niet gericht mogen zijn personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar. De Ksa houdt hier toezicht op, op basis van eigen onderzoek en naar aanleiding van meldingen die zij hierover ontvangt. Overigens is de Ksa recentelijk een onderzoek gestart naar reclame (waaronder bonusaanbiedingen) die vergunninghouders mogelijk sturen aan personen tussen 18 en 24 jaar. Daarin roept de Ksa expliciet op meldingen te doen over reclame die zich richt op jongeren tot 24 jaar via haar meldingenformulier.
Het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen toeneemt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen de afgelopen jaren fors is toegenomen?1
Ja.
Waar is de stijging van het aantal agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen volgens u aan toe te schrijven?
Laat ik vooropstellen dat agressie en geweld tegen jongeren en personeel in de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de JJI’s) onacceptabel is. Deze stijging baart mij dan ook zorgen. Tegelijkertijd zijn incidenten helaas niet altijd te voorkomen bij deze doelgroep.
In 2020 waren er meer agressie- en geweldsincidenten dan in 2018. Deze stijging kan deels worden verklaard doordat er in 2020 een hogere bezetting van jongeren was dan in 2018. Hoe meer jongeren er in de JJI’s verblijven, hoe meer incidenten er doorgaans zijn. Andere mogelijke verklaringen zijn de verzwaring van de doelgroep en de corona-maatregelen van de afgelopen jaren. Daarnaast worden geweldsincidenten tussen jongeren onderling sinds 2020 beter geregistreerd, omdat de wijze van registratie is aangescherpt.
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit te verlichten.2 Ik verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de veiligheid in de JJI’s. Positief is dat het aantal geweldsincidenten sinds 2021 is gedaald.
Hoe kan het volgens u dat vanuit de medewerkers in het jeugdgevangeniswezen al jaren geluiden klinken dat het onveiliger wordt, maar er pas nu cijfers boven tafel komen die dit beeld onomstotelijk bewijzen? Waarom heeft u niet eerder gezorgd voor betere registratie en actieve openbaarmaking?
Ernstige incidenten (zogenoemde piketmeldingen) in de JJI’s worden maandelijks op de website van DJI geplaatst. De overige agressie- en geweldsincidenten worden geregistreerd en intern gerapporteerd. Deze cijfers worden, samen met andere informatie (zoals personele capaciteit), door DJI periodiek met de JJI’s besproken. Ook signalen van het personeel worden in die gesprekken meegenomen. Om agressie- en geweldsincidenten goed te kunnen duiden, is het belangrijk om deze in samenhang met andere ontwikkelingen in de JJI’s te bezien. Het (totale) aantal agressie- en geweldsincidenten wordt tevens ook standaard in de jaarverslagen van DJI opgenomen.
Klopt het dat er gemiddeld genomen nog steeds te veel jeugdigen op een afdeling zitten en dat jongeren die op een langverblijfafdeling thuishoren op kortverblijfafdelingen zitten, omdat er wachtlijsten zijn voor de langverblijfafdelingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze problemen op te lossen?
De bezetting in de JJI’s is hoog3. Daarom worden incidenteel zogenoemde overbedden4 ingezet. Het gebruik van overbedden op de (leef)groepen is door het tijdelijk openen van Rijks JJI Horsterveen afgenomen. Naast de hoge bezettingsgraad zijn quarantaines een andere belangrijke oorzaak van de inzet van overbedden.
Het klopt dat jongeren soms op een kortverblijfgroep worden geplaatst (of daar langer moeten blijven), terwijl ze op een langverblijfgroep thuishoren. Hoewel de wachtlijsten voor langverblijfgroepen zijn gestabiliseerd, zijn deze momenteel nog hoog. Om dit terug te dringen, werkt DJI aan het omzetten van enkele kortverblijf- naar langverblijfgroepen. Bij één kortverblijfgroep is deze omzetting voltooid. De omzetting van de overige groepen vergt enige aanlooptijd. De procedures en behandelmethodieken op langverblijf- zijn anders dan op kortverblijfgroepen, waardoor medewerkers eerst bijgeschoold moeten worden voordat ze op een langverblijfgroep aan de slag kunnen gaan. De omzetting is naar verwachting eind september 2022 gereed.
Erkent u dat het heel onverstandig is geweest dat twee goed draaiende jeugdinrichtingen de afgelopen jaren zijn gesloten?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het SO over justitiële jeugd en jeugdbescherming van 20 augustus jl. gereflecteerd op de sluitingen.5 Daarin gaf hij aan JJI Het Keerpunt en JJI Juvaid te hebben gesloten vanwege de daling van de jeugdcriminaliteit. Deze daling was uiteraard een positieve ontwikkeling, de keerzijde daarvan was echter dat er sprake was van structurele overcapaciteit in de JJI’s. De leegstand bij de JJI’s ging namelijk gepaard met hoge kosten. Daar kwam bij dat PMJ-ramingen van destijds lieten zien dat de bezetting nog verder zou afnemen. Om deze redenen vond mijn ambtsvoorganger het noodzakelijk om capaciteit af te bouwen.
Wat kunt u op korte termijn doen voor het personeel om de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Bent u bereid te kijken naar het verhogen van het salaris, om meer nieuwe medewerkers aan te trekken en de huidige medewerkers te behouden?
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit in de JJI’s te verlichten.6 Deze maatregelen zien deels op de inzet van extra personeel, en daarmee op het verbeteren van de werkomstandigheden. Verder maakt het terugdringen van de administratieve lasten door (onder andere) nieuwe ICT-middelen onderdeel uit van het programma Vrijheidsbeneming op Maat (VOM).
Binnenkort start de onderhandeling over de CAO Rijk. De arbeidsvoorwaarden voor DJI, en daarmee ook van het personeel van de Rijks JJI’s, worden daarin meegenomen. Het personeel van de particuliere JJI’s vallen onder een andere CAO (CAO Jeugdzorg). Over het aanpassen van de CAO Jeugdzorg is onlangs een onderhandelingsakkoord bereikt.
Is de groepsgrootte binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) eigenlijk nog wel van deze tijd, nu de populatie zwaarder is geworden? Bent u bereid om, in overleg met de ondernemingsraad, te bezien of de normen voor groepsgrootte aan herziening toe zijn?
Nee, dat is niet aan de orde. Er wordt gedifferentieerd in groepsgroottes, al naar gelang de opgelegde straf of maatregel en de zwaarte van de doelgroep. Ik zet in op het versterken van de personele capaciteit én het toepassen van maatwerk, binnen de bestaande groepsgroottes.
Naar aanleiding van de hoge bezetting, hoge werkdruk en zwaardere doelgroep in de JJI’s heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen. Eén van die maatregelen betreft de uitbreiding van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) bij een gelijkblijvende groepsgrootte. Daarmee komt er meer personeel beschikbaar op de leefgroepen. De werving van deze extra groepsleiders is inmiddels van start gegaan en de verwachting is dat steeds meer groepen drie groepsleiders zullen hebben.
Daarnaast wordt sinds 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma VOM.7 Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Verder zijn er, naar aanleiding van enkele ernstige incidenten, een aantal maatregelen genomen voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen). Eén van deze maatregelen betreft een herbezinning op de groepsaanpak, waarbij wordt gekeken op welke wijze er (nog) meer maatwerk kan worden toegepast op de leefgroep. Dit sluit aan bij hetgeen op ingezet wordt met VOM.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om te zorgen voor minder administratie en bureaucratie, zodat medewerkers meer tijd en collega’s op de werkvloer hebben? Hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de uitbreiding van Horsterveen permanent te maken, zodat mensen die daar solliciteren perspectief kan worden geboden?
Nee, dat is niet aan de orde. Rijks JJI Horsterveen is geopend om de druk op de overige JJI’s te verminderen. De gemiddelde bezetting in alle inrichtingen is hiermee gedaald. Deze maatregel is tijdelijk: wanneer de nieuwbouw in JJI Teylingereind in het voorjaar van 2023 volledig beschikbaar is, zal Rijks JJI Horsterveen naar de huidige PMJ-prognose niet langer nodig zijn. Wanneer de nieuwe PMJ-raming bekend is, zal opnieuw gekeken worden of de huidige capaciteit toereikend is.
Hoe gaat u de zeggenschap en betrokkenheid van medewerkers bevorderen en vanaf nu ook echt luisteren naar hun signalen en waarschuwingen?
DJI heeft aandacht voor de signalen uit het veld, en de medezeggenschap vormt daar een belangrijke schakel in. Signalen van medewerkers worden op verschillende manieren opgehaald. Naar aanleiding van enkele ernstige incidenten zijn er, in overleg met medewerkers en de ondernemingsraad, een aantal tijdelijke maatregelen ingevoerd voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting:
Verder voert DJI momenteel een medewerkersonderzoek uit met de thema’s bevlogenheid, betrokkenheid, werkdruk en veiligheid. Daarin is onder meer via open vragen ruimte om aan te geven wat goed gaat en wat moet verbeteren. De uitkomsten leveren een bijdrage voor gerichte vervolgstappen. Daarnaast wordt er periodiek onderzoek gedaan naar het leer-, leef- en werkklimaat in de JJI’s. Signalen van medewerkers komen verder ook aan bod in de reguliere gesprekken van DJI met de JJI’s in het kader van de planning en control-cyclus.
De toegenomen geweldsaanwendingen door de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een uitgebreide analyse geven met betrekking tot de oorzaken van de significante toename in geweldsaanwendingen door de politie? Kunt u daarbij meenemen hoe u de onrust in de samenleving in de toekomst ziet en welk effect dit zal hebben op het werk van de politie?1
Het klopt dat de politie in 2021 vaker genoodzaakt was op te treden met gebruikmaking van geweld. Op basis van de cijfers is het echter niet mogelijk verantwoorde conclusies te trekken over de oorzaken hiervan. Dat zou nader diepgaand onderzoek vergen, waarover hieronder meer. Op onderdelen meent de politie voorzichtige aannames te kunnen doen. Zo heeft de politie aangegeven dat de stijging onder andere verklaard kan worden door het aantal toegenomen demonstraties en het optreden van de politie daarbij. De toegenomen polarisatie in de samenleving en de onvrede richting de overheid is onmiskenbaar van invloed op het werk van de politie. De Covid-19 maatregelen maakten dat de wijze van demonstreren aan een nieuw soort beperkingen onderhevig werd. Deze beperkingen in combinatie met een gedeelde maatschappelijke onrust hebben tijdens een aantal demonstraties voor een gespannen sfeer gezorgd.
Mogelijk speelt ook een rol dat de politie op 15 januari 2019, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Ambtinstructie eerste tranche2, is overgegaan op een nieuwe meer eenduidige manier van registreren van geweldsgebruik. Hierdoor heeft politie beter zicht op de aard en omvang van door de politie aangewend geweld en is ook inzichtelijk geworden of aangewend geweld voldoet aan de eisen die de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren daaraan stellen. Omdat de politie halverwege januari 2019 is begonnen met de nieuwe registratiewijze is het maar de vraag of 2019 als representatief kan worden gezien of als nul-meting.
De politie laat op dit moment op eigen initiatief een evaluatie uitvoeren naar de nieuwe registratiewijze. Alle facetten met betrekking tot het proces van melden, verantwoorden, beoordelen en leren van het geweld aangewend door de politie, komen in deze evaluatie naar voren. De evaluatie wordt uitgevoerd door de Politieacademie in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en wordt in de tweede helft van 2022 verwacht. In afwachting van deze evaluatie acht ik nader en diepgravend onderzoek naar mogelijke oorzaken van stijgingen en/of dalingen in de cijfers is op dit moment niet opportuun. Enerzijds omdat er een periode nodig is van meerdere jaren om trendmatige ontwikkelingen te kunnen waarnemen en een mogelijk effect van verbeterde registratie te duiden. Anderzijds vergt een onderzoek capaciteit en is de onderzoekslast van de politie al erg hoog.
Uiteraard moet iedere individuele geweldsaanwending worden gemeld en getoetst en zal de politie deze cijfers monitoren. Op die wijze is gedegen onderzoek naar individuele geweldsaanwendingen geborgd.
Zijn deze maatschappelijke ontwikkelingen voldoende meegenomen bij beleidsmatige keuzes rondom te politie, bijvoorbeeld als het gaat om de politiesterktecijfers en binnen het politieonderwijs?
Beleidskeuzes zijn altijd onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen en context, die bij afwegingen worden meegewogen. Omdat de oorzaken van stijgingen of dalingen in het toegepast geweld thans niet te herleiden zijn uit het cijfermatige overzicht kan ik hier op dit moment geen uitgebreide toelichting op geven.
Kunt u aangeven of u denkt dat door de toenemende onrust in de samenleving, maar ook het gebrek aan politiecapaciteit en meer agenten binnen de basisteams met minder jaren werkervaring, de geweldsaanwendingen de komende jaren zullen stijgen of dalen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de toegenomen polarisatie in de samenleving en de onvrede richting de overheid onmiskenbaar van invloed op het werk van de politie. Er zijn tot op heden echter geen aanwijzingen dat dit of bijvoorbeeld de schaarste in politiecapaciteit ertoe leidt dat politieambtenaren sneller of meer geweld zouden toepassen. Politieambtenaren zijn professionals die in het gebruik van geweld maar zeker ook in de-escalerend handelen worden getraind.
Omdat het aantal geweldsaanwendingen per jaar zich lastig laat voorspellen, wil ik mij onthouden van uitspraken op dit terrein. Uiteraard zal de politie de cijfers de komende jaren monitoren, zodat – in het geval er zich blijvend zichtbare trendbreuken voordoen – hierop geacteerd kan worden. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 1.
Welke gevolgen hebben stijgende geweldsaanwendingen volgens u voor zowel de samenleving als de politie en het onderlinge noodzakelijke vertrouwen tussen de politie en burgers?
Laat ik voorop stellen dat nog niet kan worden gesproken van een stijgende trend. Voor het kunnen trekken van een dergelijke conclusie is een langere periode nodig dan een jaar. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Gesteld dat over een langere periode een stijging van het aantal geweldsaanwending kan worden waargenomen, kan dit – net als ieder incident van geweldsaanwending – de beeldvorming over het optreden van de politie én het veiligheidsgevoel bij burgers beïnvloeden. Daarom vind ik twee zaken van groot belang. Allereerst de melding, registratie, beoordeling en feedback over individuele gevallen van politiegeweld. Dit laat zien dat er – in gevallen waarbij geweld niet goed is toegepast – opvolging aan wordt gegeven en dit stelt de politie in staat te leren van geweld en dit waar nodig bij te sturen in training en/of opleiding. Ten tweede wijs ik op het belang van het afleggen van verantwoording over de aard en omvang van het geweldgebruik door de politie. Dit doet de politie transparant in haar jaarverantwoording, die ook aan uw Kamer wordt aangeboden.
Vindt u het geoorloofd dat agenten in opleiding op pad worden gestuurd met agenten met weinig ervaring? Kunt u daarbij aangeven wat voor gevolgen u ziet voor zowel de samenleving, de politieorganisatie als de agenten in kwestie zelf?2
De Politieacademie is met ingang van februari 2021 gestart met de nieuwe basispolitieopleiding. Er is bij de ontwikkeling van deze opleiding bewust gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, waarbij de studenten in het eerste leerjaar onderwijs volgen op de Politieacademie en in het tweede leerjaar onder begeleiding van een gecertificeerd praktijkbegeleider werkend leren in de praktijk.
Doordat de politie op dit moment kampt met capaciteitsproblemen kan het gebeuren dat aspiranten in de praktijk begeleid worden door gecertificeerde praktijkbegeleiders die relatief kort werkzaam zijn als politieagent. Het is aan de eenheden om een weloverwogen beslissing te nemen over het inzetten van praktijkbegeleiders voor het begeleiden van aspiranten. Ik heb hier onlangs ook over gesproken met aspiranten en de leiding van de Politieacademie heb er vertrouwen in dat zowel de Politieacademie als de Korpsleiding de ontwikkelingen nauwgezet volgen en ingrijpen mocht daar aanleiding toe zijn.
Het bericht dat smokkelwaar per drone gevangenen gewoon kan bereiken. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanpak van smokkelwaar per drone al drie jaar, in tegenstelling tot de drones waarmee gevlogen wordt, nauwelijks van de grond komt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Contrabande binnen justitiële inrichtingen zijn mij en iedereen die bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt een doorn in het oog. Contrabande bedreigen de orde en veiligheid binnen de inrichtingen en bedreigen de veiligheid van medewerkers, bezoekers, justitiabelen en de samenleving. Invoer, bezit en gebruik van contrabande wordt daarom niet getolereerd. Echter bepaalde gedetineerden zullen altijd blijven proberen om verboden spullen naar binnen te krijgen en zijn daar zeer creatief in. DJI heeft een intensieve aanpak voor het tegengaan van contrabande en blijft continu bezien of er mogelijkheden zijn deze aanpak te verbeteren en innoveren. DJI investeert daarom continu in fysieke, digitale en personele maatregelen, waaronder toepassingen met drones. Hierbij kunt u denken aan drone-detectiesystemen en extra personele scherpte op de aanwezigheid van drones en hoe daarop te handelen.
Wat vindt u ervan dat door de falende aanpak van dronesmokkel het gevangenispersoneel extra gevaar loopt; immers hoe meer smokkelwaar er binnen de gevangenissen is, hoe gevaarlijker dit is voor het personeel? Wat kunt u het personeel per direct bieden om meer veiligheid in de gevangenissen te creëren?
Er is sprake van een continue strijd tegen contrabande, er is geen sprake van een falende aanpak. Criminelen proberen steeds andere manieren om contrabande in te voeren. DJI treedt hier snel en binnen de wettelijke mogelijkheden tegen op. Soms is dat mogelijk met relatief eenvoudige maatregelen, zoals het plaatsen van extra hekken en netten. Soms vragen de maatregelen echter meer ontwikkeltijd door bijvoorbeeld (Europese) aanbestedingstrajecten.
DJI spant zich maximaal in om contrabande tegen te gaan. De afgelopen jaren zagen we al een voorzichtige daling van het aantal aangetroffen contrabande die zijn aangetroffen in locaties van DJI.
Jaar
Aantal keer contrabande gevonden1
4.567
3.948
2.751
Bijna een kwart van de contrabande wordt gevonden in de cellen van gedetineerden. Daarnaast is er een duidelijke toename van het aantal aangetroffen contrabande op luchtplaatsen en bij de invoer van goederen (zoals kleding, schoeisel, postpakketten). Ook is er een toename in de pogingen om contrabande over de gevangenismuren te gooien. In de laatste maanden van 2020 zagen we (hierdoor) een lichte toename ontstaan en er werd meer contrabande onderschept dan aan het begin van de coronamaatregelen.
DJI maakt al gebruik van innovaties op het gebied van het detecteren van drones boven haar inrichtingen. Bovendien onderzoekt DJI continu nieuwe innovaties. In vijf PI’s in Nederland zijn inmiddels dronedetectiesystemen operationeel. DJI staat op het punt dit systeem voor alle PI’s aan te schaffen. Naast detectie van drones doet DJI ook onderzoek naar de verstoring van drones. Zo wordt op een paar locaties getest met een andere techniek, waarmee drones ook kunnen worden onderschept. Innovaties hiervoor zijn echter nog minder ver en er zijn ook de wettelijke kaders, zoals straling in het kader van verstoren van drones, of het verstoren van luchtverkeer, waar rekening mee moet worden houden.
De aanpak tegen contrabande bestaat verder ook uit standaard controles van de luchtplaatsen en het frequent uitvoeren van celinspecties. Daarbij heeft DJI de beschikking over 24 speurhonden.
Hoe kan het dat het personeel al sinds 2019 moet wachten op mogelijke oplossingen tegen het probleem van dronesmokkel? Bent u het er mee eens dat het onderzoek naar methoden om deze manier van smokkel van tegen te gaan al veel te lang duurt en het nu de hoogste tijd is om knopen door te hakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in de strijd tegen dronesmokkel ook om input gevraagd van het personeel en de vakbond? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid is altijd onderwerp van gesprek tussen de directeur en de lokale ondernemingsraad en tussen de hoofddirectie en de centrale ondernemingsraad. Het treffen van maatregelen en het uitvoeren van pilots gebeurt in nauwe samenwerking met de locaties. Medewerkers van de inrichtingen worden hier vanzelfsprekend nauw bij betrokken. De input van het personeel, de ondernemingsraad en de vakbond wordt uiteraard meegenomen in het bepalen van de stappen in de strijd tegen dronesmokkel.
Zijn er rondom de gevangenissen reeds vliegverboden, zoals die er bijvoorbeeld ook zijn bij militaire terreinen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hierop gehandhaafd?
Voor vliegtuigen gelden er op dit moment geen verboden of luchtruimsluitingen boven penitentiaire inrichtingen.
Ik ben in gesprek met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het instellen van een vliegverbod boven een penitentiaire inrichting opportuun is. Voor drones zijn penitentiaire inrichtingen al wel aangemerkt als no-fly zone door de grootste dronefabrikant.2
Op het moment dat een drone boven een inrichting wordt waargenomen neemt DJI maatregelen, zoals het stopzetten van het luchtmoment, en stelt tevens de politie in kennis. De politie kan proberen de locatie van de dronepiloot te achterhalen.
De kosten van het opruimen van drugsdumpingen en de zaak van de 90-jarige gedupeerde landeigenaar |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de zaak van de 90-jarige Toon Francken, die van de gemeente tonnen aan opruimkosten van chemisch drugsafval moet betalen?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Zie onderstaand voor mijn reactie op deze casus en bredere problematiek.
Kan aangetoond worden dat deze meneer, die al jaren nauwelijks nog buiten komt vanwege zijn leeftijd en lichamelijke toestand, rechtstreeks verantwoordelijk is voor het dumpen van drugsafval 400 meter van zijn huis of dit actief of oogluikend heeft toegestaan? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo niet, waarom zou het dan een goede uitkomst zijn van dit alles dat deze meneer toch voor deze enorme kosten op gaat draaien?
Er loopt in deze zaak een bezwaarprocedure bij het bevoegd gezag. Als bewindspersoon kan ik hier niet in treden en geen uitspraken doen over deze specifieke situatie omdat ik hiervoor niet het bevoegd gezag ben, geen betrokkenheid heb bij de afhandeling van de zaak en daarom ook niet alle feiten ken die relevant zijn voor die afhandeling.
Begrijpt u de verontwaardiging over de uitkomst van deze slepende zaak? Waarom moet een bejaarde man opdraaien voor iets waar hij niets mee te maken heeft?
Ons land is helaas een cruciale spil in de wereldwijde drugshandel en -productie. Drugscriminelen hebben daarbij geen oog voor burgers, de natuur en het grondwater. Daarom zet ik in op het voorkomen van drugsafval door de aanpak van de drugsproductie. Zoals ik ook heb benadrukt in mijn brief van 26 april 2022 aan de Kamer, zet het kabinet aanzienlijke extra structurele middelen in om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit aan te pakken. Hierdoor wordt het voor producenten van synthetische drugs moeilijker hun waren in Nederland te produceren, wat naar verwachting resulteert in minder in minder dumpingen.
De lokaal betrokken overheden (gemeente, waterschap en provincie) hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en mij geïnformeerd over deze situatie en alle partijen werken samen om tot een oplossing te komen. De gemeente houdt contact met bewoners en betrokken perceeleigenaren in de directe omgeving. Over de specifieke situatie en de betrokkenheid van de perceeleigenaar hierbij kan ik, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geen uitspraken doen.
Als de regels op dit moment zo uitpakken dat de grondeigenaar altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor dumpingen op zijn of haar land, vindt u dit dan rechtvaardige regels? Zouden die in alle gevallen toegepast moeten worden volgens u? Waar is dan het maatwerk?
Het uitgangspunt is dat de vervuiler betaalt. Die is in het geval van drugsafvaldumpingen echter niet altijd te achterhalen. Het is niet zo dat vervolgens de grondeigenaar in alle gevallen (volledig) verantwoordelijk kan worden gehouden. In het geval van drugsafvaldumpingen kunnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing zijn. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie welke verantwoordelijkheid op de perceeleigenaar rust. Het is aan het bevoegd gezag en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen, op basis van de specifieke feiten en omstandigheden, of en in hoeverre de eigenaar verantwoordelijk is.
Het Rijk heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid voor het financieren van de schade van drugsafvaldumpingen. Sinds 2015 wordt vanuit het Rijk desalniettemin geld beschikbaar gesteld voor particulieren en gemeenten ter (co)financiering van de geleden schade. Initieel was dit vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en vanaf 2019 is hiervoor op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 1 mln. euro per jaar beschikbaar. Particulieren kunnen 100% van de kosten vergoed krijgen en gemeenten 50% tot een maximum van 25.000 EUR. BIJ12, als uitvoeringsorganisatie van het Interprovinciaal Overleg, voert deze Regeling uit. We zien sinds vorig jaar dat de kosten van het opruimen van sommige drugslozingen het maximum van 25.000 EUR overschrijdt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met het Interprovinciaal Overleg, BIJ12 en de provincie Noord-Brabant over de problematiek van grootschalige drugslozingen. We kijken hoe we gezamenlijk een oplossing kunnen vinden voor de problematiek.
Klopt het dat u op 14 december 2021 bent aangeschreven door de provincie Noord-Brabant in verband met de zaak van de 90-jarige Toon Francken? Zo ja, heeft u al op dit schrijven gereageerd? Bent u bereid een afschrift van uw reactie aan de Kamer te sturen?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft inderdaad een brief ontvangen waarin de complexe problematiek en grote financiële gevolgen van de drugsdumpingen in Zundert en Halsteren helder uiteen worden gezet. Ik begrijp dat de impact op de betrokken gebieden en individuele betrokkenen erg groot is.
Ik heb de provincie hierop in een brief laten weten dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek is met het Interprovinciaal Overleg, BIJ12 en de provincie Noord-Brabant over de problematiek van grootschalige drugslozingen in het algemeen. De antwoordbrief van 23 maart jl. is opgenomen in de bijlage bij deze brief.2 We kijken hoe we gezamenlijk een oplossing kunnen vinden voor de brede problematiek. Ik zal uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, voor de zomer informeren over de stand van zaken hiervan.
Klopt het dat de provincie Noord-Brabant om financiële middelen of garantstelling heeft gevraagd?
Ja, de provincie heeft in december 2021 een brief gestuurd met een aanvraag voor financiële middelen ten behoeve van het treffen van tijdelijke maatregelen en sanering van de bodemverontreiniging in Zundert.
Wat vindt u ervan dat de provincie en/of de gemeente enerzijds een procedure starten tegen een hoogbejaarde man om hem verantwoordelijk te houden voor de drugsdumping en anderzijds het Rijk om financiële middelen vragen?
Over de specifieke situatie en de betrokkenheid van de perceeleigenaar hierbij kan ik, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geen uitspraken doen. Wat betreft het verzoek aan het Rijk: zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven heb ik een brief ontvangen van bestuurders van de provincie Noord-Brabant, waterschap Brabantse Delta en de gemeente Zundert over de problematiek van grootschalige drugslozingen en de hoge kosten die dit met zich meebrengt. Over deze problematiek in algemene zin zijn mijn Ministerie en dat van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met betrokken partijen.
Is er inmiddels overleg geweest met de provincie en/of de gemeente Zundert naar aanleiding van deze brief? Zo ja, wat is afgesproken?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid in overleg te treden met de gemeente Zundert, met in ieder geval als doel er voor te zorgen dat deze 90-jarige meneer, die part noch deel heeft aan de drugsdumping, niet opdraait voor de kosten? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kan ik niet treden in een individuele zaak.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het niet de bedoeling kan zijn dat onschuldige inwoners de dupe worden van de alsmaar zwaardere en brutalere ondermijnende drugscriminaliteit? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Ja; onschuldige inwoners mogen niet de dupe worden van ondermijnende drugscriminaliteit. Daarom zet ik in op het voorkomen van drugsafval door de aanpak van de drugsproductie. Zoals ik ook heb benadrukt in mijn brief van 26 april 2022 aan de Kamer, zet het kabinet aanzienlijke extra structurele middelen in om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit aan te pakken.3 Door de ondermijnende criminaliteit hard aan te pakken, wordt het voor producenten van synthetische drugs moeilijker hun waren in Nederland te produceren, hetgeen naar verwachting resulteert in minder dumpingen.
Zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld hangt het van de specifieke omstandigheden af welke verantwoordelijkheid op een perceeleigenaar rust en wordt sinds 2015 vanuit het Rijk geld beschikbaar gesteld voor particulieren en gemeenten ter (co)financiering van de geleden schade.
Klopt het dat het aantal drugsdumpingen de laatste jaren is toegenomen? Kunt u hier cijfers van delen?
Uit cijfers van de politie blijkt dat het aantal drugsdumpingen 206 in 2017, 292 in 2018, 191 in 2019, 178 in 2020 en 208 in 2021 betrof. Het is van belang hierbij op te merken dat dumpingen onderling enorm verschillen in aard en omvang. Al deze dumpingen tellen in dezelfde mate mee in bovenstaande cijfers. De politie geeft aan dat er in 2021 weliswaar meer dumpingen hebben plaatsgevonden, maar dat het vermoeden bestaat dat het volume van het totaal aangetroffen drugsafval minder is dan het voorgaande jaar.
Bent u het er mee eens dat drugdumpingen een landelijk probleem zijn en dus niet zozeer een gemeentelijk probleem en dat het dan ook niet gek zou zijn als de landelijke overheid regie zou nemen bij het ruimen van drugsdumpingen, in plaats van dit over te laten aan afzonderlijke gemeentes dan wel provincies? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven kunnen in het geval van drugsafvaldumpingen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing zijn. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie wie verantwoordelijk is voor het opruimen van het afval. In het algemeen geldt dat de veroorzaker verantwoordelijk is, maar deze is vaak niet bekend. Het bevoegd gezag is meestal de gemeente of provincie. Omdat de situatie altijd lokaal zal verschillen, zie ik geen meerwaarde van regie van de landelijke overheid op het opruimen van drugsafvaldumpingen.
Waarom is er slechts 1 miljoen euro beschikbaar gesteld om grondeigenaren te compenseren en waarom wordt er maximaal 25.000 euro per aanvrager uitgekeerd, terwijl duidelijk is dat dit niet genoeg is en de betreffende particulieren, bedrijven en natuurorganisaties met de schade blijven zitten? Hoe vaak is er in 2021 en 2022 een beroep gedaan op de schadevergoedingsmaatregel en kan daarbij worden aangegeven om welke bedragen de aanvragen gingen?
Het bedrag van 1 mln. euro per jaar is bij de totstandkoming van de huidige regeling mede gebaseerd op een raming van een onafhankelijk onderzoeksbureau. Er is gekozen voor een maximum uitkering van 25.000 euro per aanvraag vanwege de (snelle) uitvoerbaarheid van de Regeling door middel van een lichte toets. Ik heb begrepen dat uit overleg met het Interprovinciaal overleg, BIJ12 en de provincie Noord-Brabant is gebleken dat de Regelingen de afgelopen jaren goed dienst hebben gedaan. Dit geldt nog steeds voor het overgrote deel van de dumpingen. In 2021 waren er 64 aanvragen, waarvan alle aanvragen (gedeeltelijk) zijn toegekend. Wel is uit analyse gebleken dat in 2021 verder nog 12 aanvragen waren waarbij de kosten boven de 25.000 euro uit kwamen. Dit betrof bedragen tussen de 25.000 en 190.000. Daarnaast is sprake van enkele zeer grootschalige drugslozingen. Over de problematiek van drugsafvaldumpingen die het maximum van de regeling overschrijden ben ik, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, samen met mijn collega van Infrastructuur en Waterstraat in overleg met alle betrokken partijen.
In 2022 is er tot dusver 22 keer een aanvraag gedaan voor subsidie van de opruimingskosten van drugsafval.
Vindt u dat het aan gemeentes is om financieel bij te springen? Hebben gemeentes daarvoor volgens u voldoende middelen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is er een regeling waarmee gemeenten een tegemoetkoming van 50% van de kosten kunnen krijgen. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid hebben we weinig zicht op de financiële middelen van individuele gemeenten. In het algemeen is het beeld dat de Regeling goed dienstdoet. De problematiek van grootschalige drugslozingen, zoals in Zundert, in relatief nieuw en vraagt om een andere benadering. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven zijn mijn ambtenaren samen met hun collega’s van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met betrokken partijen over de problematiek van grootschalige drugslozingen.
Erkent u dat de vervuiling alleen maar toeneemt zolang er strijd ontstaat over de verantwoordelijkheid voor de kosten van de ruiming?
In algemene zin is het uiteraard niet wenselijk dat een eventuele strijd over de kosten van een ruiming zou leiden tot het eventueel toenemen van de vervuiling. Uit de informatie die ik van lokaal betrokken partijen bij de situatie in Zundert heb ontvangen begrijp ik dat er tijdelijke beschermingsmaatregelen zijn getroffen.
Is het, ook vanuit het oogpunt van de bescherming van natuur en drinkwater, niet wenselijk dat het Rijk snel stappen zet om te voorkomen dat er vertraging bij de sanering ontstaat vanwege de kosten?2
Uit de vraag begrijp ik dat u vraagt naar de situatie in natuurgebied Brabantse Wal, waar ook een drugslozing heeft plaatsgevonden. De Staatssecretaris van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft, mede namens mij, hierover eerder vragen beantwoord.5 In de antwoorden op deze vragen is aangegeven dat het aan het bevoegd gezag is, in dit geval de provincie Noord-Brabant, om de risico’s voor mens en milieu te beoordelen en dat door betrokken partijen reeds stappen zijn genomen om de grootste lading aan verontreinigende stoffen weg te nemen. Ook vindt overleg plaats tussen de provincie Noord-Brabant, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) en de terreineigenaar Brabants Landschap over aanpak van de resterende sanering. Het is dus niet aan het Rijk, maar aan lokaal betrokken partijen om hier te handelen en dit gebeurt ook.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat onschuldige grondeigenaren niet blijven zitten met enorme kosten voor het opruimen en de saneringen van drugsdumpingen wel spoedig plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval voor het commissiedebat drugsbeleid?
Ja.
De zaak van Patrick Noordoven en het feit dat de Staat in hoger beroep gaat tegen een eerdere uitspraak in deze zaak. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de podcast1 2 ... waarin, samen met Patrick Noordoven, het voornemen van de Staat besproken wordt om in hoger beroep te gaan tegen een eerdere uitspraak van de rechter3 die oordeelde dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Noordoven?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Snapt u dat de directeuren van Defence for Children, Fiom en het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) het onbegrijpelijk vinden dat de staat in hoger beroep gaat tegen de eerdere uitspraak? Zo nee, waarom niet?
De procedure die door de heer Noordoven tegen de Staat is aangespannen heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank waar de Staat het niet op alle onderdelen mee eens is. Op dit moment heeft de Staat «pro forma» gedagvaard, wat inhoudt dat de gronden nog niet zijn ingediend. Deze volgen in een later stadium met de memorie van grieven. Op de gronden van het hoger beroep doe ik – zoals gebruikelijk in een lopende procedure – een mededelingen. Ik kan in dat licht evenmin ingaan op het oordeel van genoemde directeuren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Fiom, dat: «Je [wel] excuses kan aanbieden dat de zaken fout zijn gegaan, maar als je vervolgens de uitspraak van de rechter alsnog gaat betwisten, wat is dan het excuus waard?»?
Naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie Onderzoek naar Interlandelijke Adoptie in het verleden heeft mijn ambtsvoorganger excuses aangeboden. Dat staat los van juridische aansprakelijkheid in individuele gevallen. Daar heeft de Commissie geen oordeel over geveld. De heer Noordoven heeft de Staat aansprakelijk gesteld en is een juridische procedure gestart.
De excuses naar aanleiding van het onderzoek van genoemde commissie en de aansprakelijkheid in deze individuele zaak moeten los van elkaar worden gezien. Dat geldt ook voor de beslissing van de Staat om hoger beroep aan te tekenen tegen een uitspraak van de rechtbank waar de Staat het niet op alle onderdelen mee eens is.
Kunt u uitleggen waarom het hoger beroep nodig is en zo belangrijk is voor de Staat?
Zoals eerder benoemd, heeft de procedure die door de heer Noordoven is aangespannen geleid tot een uitspraak van de rechtbank waar de Staat het niet op alle onderdelen mee eens is. Op de gronden waarop de Staat hoger beroep instelt, wordt – zoals gebruikelijk in een lopende procedure – niet ingegaan.
Snapt u dat het als een klap in het gezicht voelt voor de heer Noordoven, en mensen die in dezelfde situatie zitten als hij, dat de Staat zich niet bij de eerdere uitspraak neerlegt en nu in hoger beroep gaat; zeker ook gezien de jarenlange strijd die überhaupt al vooraf ging aan die eerdere uitspraak?
De Staat realiseert zich dat Noordoven zich veel moeite heeft getroost om zijn afkomst en de omstandigheden van zijn adoptie te achterhalen en onderkent hoe lastig en pijnlijk dat voor hem is. Ook beseft de Staat dat het voor de heer Noordoven als teleurstellend wordt ervaren dat de Staat hoger beroep heeft ingesteld in de procedure die hij tegen de Staat heeft aangespannen.
Beseft u dat het aantekenen van hoger beroep voor de Staat wellicht slechts een juridische handeling is, maar dit voor de heer Noordoven betekent dat zijn leven nog steeds stil staat? Is hier rekening mee gehouden in de afweging om al dan niet in hoger beroep te gaan? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Bij de beslissing om hoger beroep aan te tekenen heeft de Staat zich terdege beseft dat de procedure die de heer Noordoven tegen de Staat heeft aangespannen over zijn verleden veel van hem vergt. De heer Noordoven heeft zich veel moeite getroost om zijn afkomst en de omstandigheden van zijn adoptie te achterhalen en de Staat onderkent hoe lastig en pijnlijk dat voor hem en andere geadopteerden kan zijn. Daarom zet de Staat juist in op het ondersteunen van geadopteerden bij de hulpvragen over hun adoptie en afstamming. Hiervoor kunnen zij op dit moment bij het Fiom en verschillende belangenorganisaties voor interlandelijke adoptie terecht. Dit aanbod wordt vanaf halverwege dit jaar versterkt met de komst van het expertisecentrum voor interlandelijke adoptie voor toegang tot hun dossiers en afstammingsinformatie, ondersteuning bij zoektochten, psychosociale hulp en juridische ondersteuning. Over de vormgeving van het expertisecentrum heb ik u geïnformeerd in mijn brieven van 10 december 2021 en 22 maart 2022.
Kunt u uitleggen waarom het gerechtvaardigd is om de heer Noordoven als Staat nog langer door de (juridische) molen te halen? Zo ja, waarom dan?
Zoals hierboven benoemd, heeft de heer Noordoven een procedure tegen de Staat aanhangig gemaakt. Daarbij hoort dat de Staat hoger beroep kan aantekenen wanneer de procedure leidt tot een uitspraak van de rechtbank waar de Staat het niet op alle onderdelen mee eens is.
Bent u bereid af te zien van hoger beroep in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik besef dat het wrang is voor de heer Noordoven dat de Staat in hoger beroep gaat in de procedure die hij tegen de Staat heeft aangespannen. Bij de besluitvorming om hoger beroep in te stellen is dit ook onderkend. Ik zie geen aanleiding om op dit besluit terug te komen.
De uitspraak van de voorzieningenrechter dat het OM niet goed is omgegaan met het verschoningsrecht van advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter te Den Bosch die zich heeft uitgesproken over de manier waarop het Openbaar Ministerie (OM) omgaat met het verschoningsrecht van advocaten? Wat zijn voor u de belangrijkste lessen om nu direct te trekken naar aanleiding van deze uitspraak?1 2 3 4
Ja, ik heb kennis genomen van de bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter. Een getrokken les hieruit is dat de werkwijze die het OM en de opsporingsdiensten doorgaans hanteren op hoofdlijnen rechtmatig wordt geacht. Tegelijkertijd blijkt uit de uitspraak dat het OM het verschoningsrecht onvoldoende heeft gewaarborgd in het strafrechtelijk onderzoek dat onderwerp was van het kort geding.
In het persbericht van het OM waarin het OM uitlegt waarom het OM in hoger beroep gaat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter schrijft het OM dat «het OM betreurt dat het OM het verschoningsrecht onvoldoende heeft gewaarborgd in de strafzaak die ten grondslag ligt aan het kortgeding. Dit trekt het OM zich aan, omdat het verschoningsrecht een belangrijke pijler is van de rechtsstaat. Eenieder moet zonder vrees voor openbaarmaking informatie kunnen delen met personen waarvoor een beroepsgeheim geldt, zoals een advocaat.»5 Ik sluit mij hier bij aan.
De uitspraak heeft geleid tot verschillende aanscherpingen van de te hanteren werkwijze bij het doen van vorderingen tot gegevensverstrekking op grond van de artikelen 126ng en 126ug van het Wetboek van strafvordering (verder: Sv). Het komt er hierbij in de eerste plaats op neer dat in het geval vooraf bekend is dat een advocaat betrokken is terwijl daarbij ook te verwachten valt dat de te verstrekken gegevens e-mails bevatten «van» of «gericht aan» een advocaat, aan degene tot wie de vordering ex 126ng en 126ug SV zich richt (zoals een e-mailserviceprovider) eveneens zal moeten worden verzocht deze mails uit te filteren en niet te verstrekken aan het OM.
Daarnaast geldt, op basis van de uitspraak, dat het zogenoemde «ontgrijzen» slechts aan de orde kan zijn na onherroepelijk rechterlijk oordeel. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat de vastlegging van beleid van het OM met betrekking tot het omgaan met het verschoningsrecht dient te worden geactualiseerd en gepubliceerd. Publicatie van de bovengenoemde aangescherpte werkwijze heeft om die reden alvast plaatsgevonden via de website van het OM.6 Dit betreft een tijdelijke werkwijze ter uitvoering van het vonnis en in afwachting van een aanwijzing van het OM en van de uitkomst van het hoger beroep tegen het vonnis. De beantwoording van deze set vragen dient dan ook tegen deze achtergrond te worden bezien.
Ziet u aanleiding om terug te komen op één of meerdere van uw antwoorden op de eerder gestelde vragen op dit onderwerp? Is over deze eerdere antwoorden advies ingewonnen bij of overleg gevoerd met advocaten van het kantoor Pels Rijcken (door u, uw ambtenaren, het College van procureurs-generaal, het OM of anderszins)?5
Ik zie geen aanleiding om terug te komen op één of meerdere antwoorden, met uitzondering van de hiervoor bij de beantwoording van vragen 1, 3 en 5 vermelde aanscherping van de werkwijze bij het doen van vorderingen tot gegevensverstrekking op grond van de artikelen 126ng en 126ug. Over de antwoorden is vanuit het Parket-Generaal van het OM contact geweest met het kantoor van de Landsadvocaat omtrent de feitelijke juistheid van onderdelen van de opgestelde conceptbeantwoording.
Wat gaat het OM nu veranderen aan haar werkwijze om er voortaan alles aan te doen om te voorkomen dat zij überhaupt e-mails in handen krijgt van advocaten die verdachten bijstaan? Op welke termijn kunnen we verwachten dat het OM met deze nieuwe werkwijze aan de slag gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met het uitgangspunt van uw voorgangers dat e-mails van en aan advocaten dezelfde bescherming behoren te krijgen als brieven van en aan advocaten? Zo ja, volgt daar dan niet al uit dat opsporingsambtenaren zulke e-mails niet inhoudelijk mogen lezen en beoordelen, zoals zij tot nu toe blijkbaar wel doen?6
Ik sta voor het verschoningsrecht en onderschrijf het belang van het verschoningsrecht in onze rechtsstaat. Het verschoningsrecht is ook van toepassing op e-mailberichten van en aan advocaten, voor zover het gaat om informatie die aan de advocaat in diens hoedanigheid is toevertrouwd.
Als een e-mail onder het verschoningsrecht valt, mag daar niet inhoudelijk kennis van worden genomen door betrokkenen bij het strafrechtelijk onderzoek. Voor die gevallen zijn er wettelijke waarborgen met daarbovenop waarborgen in de uitvoering, die ik heb beschreven in de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 2022.9 Het daarbij gebruik maken van «geheimhoudersambtenaren» en «geheimhoudersofficieren» is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd is met het bepaalde in artikel 126aa Sv en artikel 4 lid 1 en 2 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.
Gaat het OM voortaan, wanneer zij e-mails opvraagt bij providers, deze providers opdragen om de e-mails eerst te filteren op geprivilegieerd berichtenverkeer, voordat e-mailverkeer wordt overgedragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat het OM, in het geval zij toch e-mails ontvangt van advocaten die verdachten in een zaak bijstaan, deze e-mails direct zal vernietigen en dus niet eerst nog op aparte servers zal bewaren? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid is het voor beide vragen van belang erop te wijzen dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis de staat gebiedt om steeds indien op grond van artikel 126aa Sv en/of artikel 4 lid 2 van het Besluit gegevens dienen te worden vernietigd, de vernietiging uit te voeren op een zodanige wijze dat deze gegevens niet meer kunnen worden gebruikt in het strafproces, en dat deze gegevens niet meer toegankelijk te maken zijn behoudens voorafgaand en onherroepelijk rechterlijk oordeel. Hierbij geldt dat, op grond van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, met vernietiging gelijk staat het op zodanige wijze bewerken van een voorwerp of gegevensdrager dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer toegankelijk zijn.
Gelet daarop is in eerdergenoemd voorlopige beleid nu opgenomen dat de gevorderde gegevens ex artikel 126ng/ug Sv (zoals e-mails) allereerst na verstrekking in handen worden gesteld van de geheimhouder-officier van justitie om zoveel mogelijk te voorkomen dat verstrekte gegevens alsnog e-mails bevatten van advocaten, en daarbij kan een (nadere) schifting van mogelijk resterende verschoningsgerechtigde informatie plaatsvinden door de geheimhouders-officier (al dan niet ondersteund door een geheimhouder-medewerker). Vervolgens geldt dat, indien informatie wordt aangetroffen die mogelijk onder het verschoningsrecht valt, conform het voorlopige beleid uitvoering worden gegeven aan artikel 126aa lid 2 Sv en het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. Voor een beschrijving van de werkwijze verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 202210 en het gepubliceerde voorlopige beleid waarop ik in mijn antwoord op vragen 1 en 3 heb gewezen. Hierbij geldt in het bijzonder dat, wederom overeenkomstig het voorlopige beleid, indien de geheimhouder-officier van justitie een bevel tot vernietiging ex artikel 126aa lid 2 Sv heeft gegeven, deze gegevens voor het onderzoekteam definitief ontoegankelijk gemaakt worden («uitgegrijsd») en enkel weer toegankelijk gemaakt kunnen worden («ontgrijsd») op grond van een onherroepelijk rechterlijk oordeel. Daarmee wordt dus gevolg gegeven aan het genoemde deel van de uitspraak.
Gaat het OM de huidige methode van het «uitgrijzen» van geprivilegieerde informatie per direct aanpassen nu is gebleken bij de rechter dat de huidige praktijk niet aan de vereisten van artikel 126aa Sv voldoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre werd het beoordelen of berichtenverkeer onder de noemer «geprivilegieerd' valt tot op heden overgelaten aan rechercheurs? Bent u bereid onder de aandacht van het OM te brengen dat deze beoordeling, in het geval dat de schifting bij de provider niet afdoende blijkt, slechts gedaan mag worden door officieren van justitie die niet betrokken zijn bij het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De werkwijze van OM en opsporingsdiensten heb ik beschreven in de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1971). Voor zover vonnis van de voorzieningenrechter aanleiding geeft tot aanpassingen is dit weergegeven in het gepubliceerde voorlopige beleid waarop ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 5 heb gewezen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de medewerkers geheimhouders, die een geheimhouders officier van justitie kan inzetten bij het maken van de bedoelde schifting, rechercheurs kunnen zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of en, zo ja, hoe vaak het OM zich in de voorbije jaren nog vaker schuldig heeft gemaakt aan het schenden van het verschoningsrecht van de advocaten nu de rechter heeft geconstateerd dat er op zijn minst een reëel gevaar is dat het verschoningsrecht in meerdere strafrechtelijke onderzoeken is of wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werkwijze van het OM in beginsel juist is. Daarmee vind ik een nader onderzoek op dit moment niet aan de orde. Overigens moet het OM in alle strafrechtelijke onderzoeken bij de omgang met mogelijke geheimhoudersinformatie de wet en de laatste stand van de rechtspraak in acht nemen. Om dit verder te waarborgen werkt het OM momenteel aan een geactualiseerde aanwijzing waarin de werkwijze van het OM wordt beschreven. Daarbij zal ook worden overlegd met betrokken beroepsorganisaties zoals de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Deze aanwijzing zal ook gepubliceerd worden.
Het voornemen van de NS om de boa-bevoegdheid weg te halen bij hoofdconducteurs |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat vindt u als aandeelhouder van NS van het voornemen om de bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) weg te halen bij de 2.800 NS-hoofdconducteurs?1
NS is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Het is aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen, zoals de inzet van boa’s, te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad. Van belang is dat de veiligheid van reizigers en personeel kan worden gewaarborgd. NS zegt een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt en te kunnen instaan voor de veiligheid in de trein en op stations.
Is u bekend in hoeverre de aangekondigde bezuinigingsopgaven van NS hebben meegespeeld bij het besluit om de boa-status bij hoofdconducteurs af te schaffen?2
Door de coronapandemie heeft NS al een tijd lang minder inkomsten. NS heeft een intensief meerjarig besparingsprogramma opgezet naar aanleiding van de financiële impact van COVID-19. Eén van de besparingsinitiatieven is het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur. Voor alle hoofdconducteurs geldt nu nog de verplichting om de boa-bevoegdheid te halen. Hiervoor is een zware opleiding nodig en elke vijf jaar een her-certificering en examen. Dat brengt hoge kosten met zich mee en kost elke vijf jaar in totaal 13 dagen. Dagen waarop de hoofdconducteur niet op de trein kan werken. Tegelijkertijd wordt er in de praktijk door de hoofdconducteurs weinig gebruik gemaakt van de boa-bevoegdheid. Per hoofdconducteur wordt minder dan één combibon/boete per jaar uitgeschreven op basis van hun boa-bevoegdheid. In de meeste situaties wordt assistentie ingeroepen van Veiligheid & Service-medewerkers. NS ziet de boa-bevoegdheid daarom als een onnodige belasting voor hun hoofdconducteurs en kan hiermee bovendien een besparing van 5,7 miljoen euro per jaar realiseren.
Is u bekend in hoeverre krapte in het personeelsbestand van de NS hierbij heeft meegewogen?
Ook NS heeft last van de krapte op de arbeidsmarkt en heeft nu en de komende jaren veel nieuwe hoofdconducteurs nodig. Het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur betekent dat de functie hoofdconducteur toegankelijker wordt voor medewerkers van NS om naar door te groeien en om nieuwe medewerkers aan te trekken. Ook betekent dit dat zo’n 50 hoofdconducteurs die op dit moment hun boa-examen niet gehaald hebben weer aan de slag kunnen op de trein.
Bent u in gesprek met NS over het voortzetten van steunmaatregelen om de in coronatijd opgelopen financiële tekorten bij NS te compenseren? Zo ja, zou u de Kamer kunnen informeren over de voortgang van deze gesprekken?
De coronacrisis heeft financiële consequenties voor NS, zowel op korte als op lange termijn. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Financiën blijven in nauw contact met NS over de continuïteit van de onderneming en de blijvende borging van het publiek belang. Het kabinet heeft op 14 april jl. besloten om de beschikbaarheidsvergoeding-OV door te trekken tot eind 2022.3 Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met NS en de andere vervoerders in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid in treinen voor zowel medewerkers als reizigers altijd op de eerste plaats dient te staan?
Ja, de veiligheid van reizigers en medewerkers staat altijd voorop. NS verwacht dat deze wijziging geen impact zal hebben op de sociale veiligheid in de trein, vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die in de loop der jaren al zijn genomen, de voorzieningen die zijn getroffen en de inzet van 700 Veiligheid & Service-medewerkers. De hoofdconducteur blijft aanwezig en zichtbaar op de trein. Vanuit zijn toezichthouderschap blijft de hoofdconducteur vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. In lastige situaties die dreigen te escaleren, of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer. Bij de invoering zal nauw worden gemonitord hoe de hoofdconducteur zonder boa-bevoegdheid door de reizigers en medewerkers wordt ervaren.
Hoe wordt de veiligheid aan boord van treinen voortaan bewaakt als hoofdconducteurs geen gebruik meer kunnen maken van hun boa-bevoegdheid?
Er zijn al veel maatregelen genomen om de veiligheid in treinen en stations te verbeteren, zoals het plaatsen van toegangspoortjes, uitbreiden van het cameratoezicht, SMS/WhatsApp voor het in stilte melden van onveilige situaties in trein en op station en de inzet van inmiddels 700 Veiligheid & Service-medewerkers. Ook blijft de hoofdconducteur vanuit zijn toezichthouderschap vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. Zwartrijders krijgen van hoofdconducteurs nog steeds een boete (uitgestelde betaling) voor reizen zonder geldig vervoerbewijs. Er is wel een juridisch verschil tussen een boete van een boa en die van een toezichthouder. Het uitschrijven van een uitgestelde betaling door een toezichthouder is een korter en eenvoudiger proces. Het staande houden ter vaststelling van de identiteit komt te vervallen als de boa-bevoegdheid wegvalt, maar de hoofdconducteur kan in combinatie met het vervoersbewijs nog steeds naar de identiteit vragen. In lastige situaties die dreigen te escaleren of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer.
Belangrijk om te noemen is dat de hoofdconducteur ook als toezichthouder onderdeel blijft van de veilige publieke taak (VPT). Dit betekent dat wanneer een hoofdconducteur te maken krijgt met agressie of geweld er voorrang wordt gegeven aan opsporing en vervolging van verdachten. Daarnaast worden straffen zo veel mogelijk direct toegepast en worden slachtoffers geholpen bij het verhalen van schade op de dader.
Op welke wijze hebben de medewerkers van NS inspraak gehad in de discussie omtrent het afschaffen van de boa-status van hoofdconducteurs?
NS heeft voorafgaand aan het besluit bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag gedaan om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen. Na het indienen van de adviesaanvraag zijn inloopsessies georganiseerd en zijn de medewerkers geïnformeerd over het besluit en het verloop van het proces via de website en digitale nieuwsbrieven.
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal keren dat NS-medewerkers in de afgelopen vijf jaar gebruik hebben gemaakt van hun boa-bevoegdheid? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe vaak dit gold voor specifiek hoofdconducteurs?
Alle boetes die worden uitgeschreven door hoofdconducteurs en Veiligheid & Service-medewerkers, worden doorgezet aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). In de registratie van het CJIB wordt geen onderscheid gemaakt door wie de boete is uitgeschreven, de hoofdconducteur of een medewerker Veiligheid & Service. Veiligheid & Service-medewerkers hebben in het afgelopen jaar ruim 10.300 boetes uitgeschreven. NS registreert alleen het aantal boetes dat door Veiligheid & Service-medewerkers wordt uitgeschreven en digitaal geregistreerd. Om inzicht te krijgen in het aantal boetes dat handmatig door de hoofdconducteurs wordt uitgeschreven heeft NS als referentie bij het CJIB het aantal boetes van de jaren 2018 en 2019 opgevraagd. Uit deze cijfers blijkt dat hoofdconducteurs gemiddeld 1500–2000 combi-bonnen/boetes per jaar uitschrijven. Dat betekent met 2800 hoofdconducteurs in dienst bij NS dat hoofdconducteurs minder dan één combibon/boete per jaar uitschrijven op basis van hun boa-bevoegdheid. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren. Vanwege corona zijn in de jaren 2020 en 2021 nauwelijks boetes uitgeschreven door hoofdconducteurs.
Hoe denkt u over de suggestie van vakbond FNV, die stelt dat het verdwijnen van de boa-status bij hoofdconducteurs ondervangen dient te worden door een uitbereiding van het aantal veiligheidsmedewerkers bij de dienst Veiligheid & Service?3
Op basis van overlastmeldingen uit het verleden verwacht NS dat het aantal assistentieverzoeken van hoofdconducteurs na het vervallen van de boa-bevoegdheid met 2 tot 4% zal toenemen, maar dat deze toename binnen de huidige werkzaamheden van de Veiligheid & Service organisatie kan worden opgevangen. Er is flexibiliteit in de huidige capaciteit en prioritering aanwezig in het Veiligheid & Service-proces om de schommelingen in het aantal assistentieverzoeken op te vangen. Assistentieverzoeken gaan altijd voor op een servicetaak of andere geplande taak met minder prioriteit. Daarnaast probeert NS door het analyseren van incidenten Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa- bevoegdheden preventief in te zetten om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. NS heeft toegezegd alle maatregelen te zullen nemen die nodig zijn om de veiligheid «beheersbaar» en zo hoog mogelijk te houden voor reizigers en personeel. Als dit zou betekenen dat in de toekomst meer medewerkers Veiligheid & Service nodig zijn, dan zal NS in overleg met vakbonden en de ondernemingsraad hiertoe gezamenlijk besluiten. Als wordt besloten om meer Veiligheid & Service-medewerkers aan te trekken, dan is NS daarbij uiteraard afhankelijk van de huidige arbeidsmarkt.
In hoeverre is dit een optie die u in overweging neemt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad, zoals de inzet van boa’s.
Bent u bereid om met de directie van de NS in gesprek te gaan over de nadere invulling van de boa-status van NS-medewerkers? Bent u bereid daarbij tevens de conducteurs en veiligheidsmedewerkers nadrukkelijk te betrekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen de optie om de boa-bevoegdheid mogelijk te blijven maken voor de hoofdconducteurs die dit wensen, met als doel dat op iedere trein minimaal één persoon met boa-bevoegdheid aanwezig is?
Op dit moment verkent NS de mogelijkheid om hoofdconducteurs die dat willen de boa-bevoegdheid te laten behouden. NS is hierover in gesprek met de OR.
Welke juridische en praktische bezwaren kleven volgens u aan het geven van meer bevoegdheden aan de boa’s van de afdeling Veiligheid & Service, waar NS toe oproept, zoals het kunnen verifiëren van de identiteit van reizigers en het toevoegen van grensoverschrijdende bevoegdheden voor internationale treinreizen?
Het is belangrijk te benadrukken dat het niet gaat om het verruimen van boa-bevoegdheden, maar het mogelijk maken dat boa’s kunnen beschikken over informatie waarmee zij onafhankelijker hun taak kunnen uitvoeren. Hiertoe is bijvoorbeeld nodig dat Veiligheid & Service-medewerkers van de NS de identiteit kunnen vaststellen van een persoon die is staande gehouden. Daarom heeft de NS aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd om de Veiligheid en Service-medewerker toegang te geven tot informatiesystemen, zodat zij zelfstandig over informatie kunnen beschikken voor de vaststelling van de identiteit. In dit kader vinden gesprekken plaats vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en NS om te verkennen hoe de vaststelling van de identiteit door boa’s mogelijk kan worden gemaakt.
De inzet van de Nederlandse opsporingsbevoegdheid kan niet zonder meer worden ingezet buiten de Nederlandse landsgrenzen. Hier bestaat geen (verdragsrechtelijke) grondslag voor.
Het onderhouden van contacten van achterblijvers met gedetineerden en het stoppen van de e-mail-service |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Realiseert u zich dat het voor achterblijvers en gedetineerden van groot belang kan zijn om contact te onderhouden en dat de e-mailservice die daarvoor bestaat, eMates, een belangrijke aanvulling is op de alternatieven zoals bezoek, telefoon en post? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de heer van Nispen ben ik van mening dat het voor gedetineerden van groot belang is contact te kunnen onderhouden met hun familie en netwerk. Dit draagt bij aan een goede re-integratie. Er staan hiervoor diverse communicatiemiddelen ter beschikking, zoals: telefonie, post en bezoek. De berichtenservice eMates is hier een aanvulling op. Ik realiseer mij dat de opschorting van het uitreiken van de berichten van eMates voor ongemak kan zorgen bij zowel gedetineerden als hun relaties. Het belang van het beschermen van persoonsgegevens van gedetineerden en hun relaties, het voorkomen van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en de veiligheid binnen de inrichting weegt voor mij echter zwaarder.
Waarom is zo plotseling gestopt met de e-mailservice eMates? Waarom is nu opeens de haast zo groot? Wat is het acute probleem?
De berichtenservice, die kleinschalig is begonnen met het idee gedetineerden snel en laagdrempelig contact te laten houden met hun relaties, is mogelijk uitgegroeid tot een kwetsbare dienst die doelwit kan zijn voor kwaadwillenden.
Nadat het Openbaar Ministerie (OM) DJI schriftelijk informeerde over haar zorgen ten aanzien van de digitale berichtenservice van eMates heeft DJI actie ondernomen door het berichtenverkeer op te schorten zodat een onafhankelijk onderzoek ingesteld kan worden naar de risico’s die de facilitering van de berichtenservice eMates met zich meebrengt.
Als er een probleem is met de verwerking van persoonsgegevens en het toezicht daarop, waarom is dan niet eerst met de beheerder van het systeem gepraat om te proberen daar een oplossing voor te bedenken? Als begin maart bij het Openbaar Ministerie (OM) bekend was dat hier een probleem zat en afspraken ontbraken, dan hadden die afspraken toch inmiddels gemaakt kunnen zijn? Is überhaupt geprobeerd om tot afspraken te komen? Zo ja, wanneer? Zo niet, waarom niet?
Op basis van de genoemde zorgen van het OM is alleen het maken van afspraken over de verwerking van persoonsgegevens volgens DJI niet voldoende. Er is behoefte aan een onafhankelijk oordeel van een instantie die over de vereiste deskundigheid bezit. Tot die tijd heeft DJI gemeend het uitreiken van de berichten op te moeten schorten en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de risico’s van de werkwijze van en met eMates. eMates is hier per brief over geïnformeerd. Inmiddels heeft DJI een gesprek gehad met eMates om dit nader toe te lichten.
Als het probleem is dat het toezicht op de inhoud van de e-mails arbeidsintensief is, waarom is dan niet besloten om desnoods het aantal berichten per gedetineerde aan een maximum te verbinden, of zo nodig sommige gedetineerden (bijvoorbeeld in de zwaardere regimes) hiervan uit te sluiten? Is in de kern niet het probleem dat ook in de zwaardere regimes in sommige gevallen «tientallen berichten per dag per gedetineerde» worden gestuurd, zoals u schrijft? Waarom komt u dan niet met een gerichtere aanpak of rechtsgrond? Waarom worden dan nu alle gedetineerden en achterblijvers over een kam geschoren en gedupeerd?
De grootste zorg is dat er geen zicht is op het systeem van eMates en niet bekend is of het voldoet aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit is een generiek probleem dat maakt dat de berichtenservice voor een ieder wordt opgeschort.
Een beperking op de hoeveelheid eMates berichten bleek op basis van een uitspraak van de Raad voor de Strafrechtoepassing en Jeugdbescherming niet toegestaan aangezien het in strijd is met de regelgeving. De afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft in haar uitspraak van 28 oktober 2020 geoordeeld dat berichten via eMates gelijkgesteld zijn aan post als bedoeld in artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).1
Hoe is hierover gecommuniceerd met de achterblijvers en de gedetineerden?
DJI heeft het besluit met een nieuwsbericht op de website op 18 maart 2022 bekend gemaakt, waarbij is aangegeven dat met ingang van 28 maart 2022 geen berichten meer worden uitgereikt. De vestigingsdirecteuren is opgedragen om de gedetineerden hierover te informeren. Dit is ook gebeurd.
DJI heeft er voor gekozen niet direct de berichtenservice op te schorten, zodat gedetineerden en hun relaties in de gelegenheid waren zich hierop voor te bereiden, en bijvoorbeeld dienstverlening waarvoor al betaald was af te kunnen ronden. Hangende de opschorting kunnen gedetineerden en hun relaties gebruik blijven maken van reguliere post, telefonie en bezoek.
Hoe is het personeel van de inrichtingen hierover geïnformeerd? Wat denkt u dat dit ingrijpende en niet al te best gemotiveerde besluit doet met de verhoudingen op de werkvloer, waarbij het helaas niet ondenkbeeldig is dat de woede wordt geuit richting gevangenispersoneel?
De vestigingen zijn op 18 maart 2022 hierover geïnformeerd. De directeuren informeren de medewerkers en de gedetineerden hierover. Ik realiseer mij dat de opschorting tot ongemak voor gedetineerden kan leiden. Veiligheid en een goede bescherming van persoonsgegevens is ook in het belang van gedetineerden en hun relaties. Daarbij staan de gedetineerden diverse communicatiemiddelen met de buitenwereld ter beschikking, zoals: telefonie, reguliere post en bezoek. Medewerkers in de gevangenissen zijn toegerust om met spanningen vanuit gedetineerden om te gaan. Er zijn mij geen spanningen richting medewerkers bekend naar aanleiding van het opschorten van de berichtenservice.
Hoe snel kan het door u aangekondigde onderzoek plaatsvinden? Vanaf wanneer zal deze e-mailservice met de juiste afspraken en onder de noodzakelijke voorwaarden weer kunnen functioneren?
Ik heb aangegeven dat het onderzoek met voortvarendheid en uiterste zorgvuldigheid wordt opgepakt. Op vrijdag 1 april jl. is de advocaat van eMates geïnformeerd dat de Auditdienst Rijk (ADR) het onderzoek naar eMates uitvoert en dat dit onderzoek circa drie maanden in beslag neemt. Doel van het onderzoek is om een geobjectiveerd en gevalideerd beeld te krijgen hoe eMates werkt en welke risico’s er aan verbonden zijn en hoe deze beperkt kunnen worden. Daarnaast dient het onderzoek inzicht te geven in hoe de huidige situatie heeft kunnen ontstaan. Wanneer het onderzoek is afgerond zal besloten worden of en onder welke condities de berichtenservice via eMates kan worden hervat.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Concept vonnissen en inloopkamers |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het publiceren van een concept vonnis door de Raad voor de Rechtspraak?1
Het concept-vonnis is op dinsdag 8 maart 2022 per abuis op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. De rechtbank Rotterdam heeft op haar website uitgelegd wat er is gebeurd.2 De organisatie van de rechtspraak is goed op orde, maar een ongeluk is niet helemaal uit te sluiten. Daarbij wil ik benadrukken dat de publicatie van het vonnis geen betekenis heeft voor de rechtsgeldigheid van het vonnis, omdat het vonnis niet was ondertekend en niet was uitgesproken. Dat het toch gepubliceerd werd onder het nummer van de wel uitgesproken zaak, is een betreurenswaardige vergissing geweest.
Kunt u nagaan hoe een concept vonnis op de website van de Rechtspraak is beland?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 vermeld, heeft de rechtbank Rotterdam op haar website uitleg gegeven: Op 8 maart is er uitspraak gedaan tegen twee verdachten in de zaak-Sherwood en is per abuis een vonnis van de derde verdachte online verschenen, terwijl dat vonnis niet was getekend of was uitgesproken. Het ging om het vonnis van een verdachte die nog gehoord moest worden, maar waarvan in eerste instantie ook op 8 maart een uitspraak zou volgen. Op 2 februari 2022 zijn de zaken tegen de drie verdachten in de zaak-Sherwood behandeld. De feiten zijn besproken, de officier heeft het requisitoir gehouden en er is door een van de advocaten gepleit. De advocaat van de verdachte M., die aan het begin van de zitting gemachtigd was, heeft de rechtbank aan het eind van de zitting laten weten dat hij niet langer gemachtigd was. De rechtbank heeft toen bepaald dat het onderzoek in alle drie de zaken op 8 maart zou worden gesloten en dat de vonnissen direct daarna zouden worden uitgesproken. Na de zitting op 2 februari zijn in alle drie de zaken vonnissen gemaakt. In de aanloop naar de zitting van 8 maart heeft de advocaat van de verdachte M. de rechtbank laten weten dat hij de verdachte weer bijstond en heeft gevraagd of hij alsnog kon pleiten op 8 maart. De rechtbank heeft hiermee ingestemd. De zaken van de twee medeverdachten zijn op 8 maart gesloten en er is meteen uitspraak gedaan. In de zaak van verdachte M. zou nog gepleit worden, waarna de uitspraak zou worden bepaald. De zaak van verdachte M. is op 8 maart aangehouden op verzoek van zijn raadsman. Het oordeel van de rechtbank dat was opgeschreven in het vonnis dat in die zaak al gemaakt was naar aanleiding van de afgeronde behandeling van de zaak op 2 februari was niet definitief, omdat er in die zaak nog gepleit zou worden.
Kunt u toelichten waarom de Rechtspraak met concept vonnissen werkt, aangezien dit de suggestie wekt dat de rechter zijn oordeel al klaar heeft voordat beide partijen voldoende gehoord zijn?
Navraag bij de Raad voor de Rechtspraak leert dat er in het strafrecht voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling standaard niet met concept-vonnissen wordt gewerkt. Het oordeel van een rechter staat pas vast als de uitspraak is ondertekend en in het openbaar is uitgesproken. In de Rotterdamse zaak is men ervan uit gegaan dat de inhoudelijke behandeling was afgerond en is begonnen met het opstellen van het vonnis (in concept). Dat document (niet het rechterlijk oordeel) is per abuis samen met de uitspraken in de zaken van de medeverdachten (de inhoudelijke behandeling in die zaken was wel afgerond) gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Hoeveel vaker komt het voor dat rechtbanken en gerechtshoven in strafzaken conceptvonnissen opstellen nog voor de behandeling ter terechtzitting, waarbij het concept dan dient als toetssteen voor de inhoudelijke behandeling? Is dat niet de verkeerde volgorde?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Was hier sprake van een zaak die is behandeld door een inloopkamer?
Nee. De Rotterdamse zaak is behandeld door een reguliere meervoudige strafkamer van dat gerecht.
Wat is uw reactie op het artikel «Wie is uw rechter anno 2022?»?2
De auteur gaat in haar artikel in op wie de rechter is in een geschil en focust zich daarbij in de eerste plaats op de positionering van de juridisch medewerker in het te wijzen vonnis. De auteur vraagt zich af waar je de grens kan leggen, wil de samenwerking tussen de rechter en de juridisch medewerker tot uitdrukking gebracht kunnen worden, zonder daar een antwoord op te willen formuleren. Mijn reactie op de uiteenzetting van de auteur is dat het een gegeven is – gelet op de Wet op de rechterlijke organisatie – dat in ieder geval geen sprake is van gelijkwaardigheid tussen de rechter en de juridisch medewerker. Het antwoord op de vraag wie nu de beslissing neemt in een geschil is dus eenvoudig te beantwoorden: dat is de rechter. Daarnaast maakt de auteur verschillende (kritische) opmerkingen over de werkwijze van de inloopkamers, die de zaaktoedeling en het onmiddellijkheidsbeginsel betreffen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 7 en 8.
Vindt u dat het onmiddellijkheidsbeginsel voldoende is gewaarborgd bij het werken met de inloopkamers en dat die werkwijze voldoende transparant is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat vonnissen in beginsel moeten worden gewezen door de rechter(s) ten overstaan van wie partijen op de mondelinge behandeling zijn gehoord. Mijn antwoord op uw vraag is dan ook bevestigend. Immers, nadat het dossier aan de inloopkamer is overgedragen, wordt het hele dossier gelezen en vindt overleg plaats tussen de juridisch medewerker uit de inloopkamer en de betreffende zittingsrechter. In het proces van het opstellen van het vonnis vindt, waar nodig, eveneens overleg plaats tussen de juridisch medewerker uit de inloopkamer en de zittingsrechter. Ondanks dat in zogenaamde gebonden zaken (die aan de inloopkamer worden overgedragen) het vonnis weliswaar wordt voorbereid door medewerkers uit de inloopkamer, wordt het vonnis te allen tijde gewezen door de zittingsrechter. De verantwoordelijkheid voor het vonnis ligt dan ook bij de zittingsrechter, zoals het onmiddellijkheidsbeginsel dat vereist.
Kunt u uitleggen hoe de toewijzing van inloopzaken verloopt? Gebeurt dit ook willekeurig zoals de Code zaakstoedeling voorschrijft? Zo nee, waarom niet?
Sinds maart 2021 is een nieuw initiatief van start gegaan. Gerechten die daar behoefte aan hebben kunnen ondersteund worden door de zogenoemde inloopkamer. De inloopkamer kan werkvoorraden die (te lang) op de plank liggen voor deze gerechten afhandelen. Doordat de inloopkamer met meer focus kan werken, kan er versnelling komen in de afhandeling van zaken en krijgen rechtszoekenden sneller duidelijkheid.
De inloopkamer bestaat uit verschillende inloopteams. Het gaat in eerste instantie om vijf inloopteams. Voor de rechtbanken (eerste aanleg) gaat dit om bestuursrecht, familierecht, strafrecht en civiel recht. Voor de gerechtshoven (hoger beroep) gaat dit om civiele zaken. De toewijzing van zaken aan de inloopteams geschiedt willekeurig, tenzij het gebonden civiele zaken betreft (zie het antwoord op vraag 7). In dat geval blijft de zaak op naam staan van de zittingsrechter.
Verdrinkingen in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Verdrinkingen in Nederland: het beeld bijgesteld»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van deze cijfers, waaruit blijkt dat jaarlijks niet rond de 100 mensen in Nederland verdrinken, maar tussen de 250 en 300? Kunt u uw antwoord toelichten?
Achter iedere individuele verdrinking schuilt een persoonlijk drama, ongeacht wat hier de oorzaak van is. Hoewel mij bekend is dat het CBS rapporteert over accidentele verdrinkingen en dus niet over verdrinkingen als gevolg van een ongeval of zelfdoding, is de optelling van de verschillende achtergronden confronterend.
Waarom rapporteert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet ieder jaar op de wijze waarop dat is gebeurd in het genoemde factsheet? Bent u bereid met het CBS en andere betrokken partijen in gesprek te gaan om te zien welke verbeteringen er mogelijk zijn in de informatieverzameling over verdrinkingen? Zo niet, waarom niet?2
De cijfers die het CBS publiceert over de aantallen verdrinkingen in Nederland zijn afkomstig van de doodsoorzakenstatistiek. Het fundament onder deze statistiek zijn de internationale richtlijnen, opgesteld door de World Health Organisation (WHO), op basis waarvan de onderliggende doodsoorzaak na overlijden wordt bepaald. Met de onderliggende doodsoorzaak wordt gedoeld op de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte, begon. Deze reeks opeenvolgende gebeurtenissen wordt door de arts op het doodsoorzakenformulier aangegeven.
Bij accidentele verdrinkingen zijn zowel de onderliggende doodsoorzaak als de aard van het letsel een verdrinking. Bij bijvoorbeeld een zelfmoord (niet-accidentele verdrinking) is de aard van het letsel een verdrinking, maar wordt de onderliggende doodsoorzaak, volgens internationale ICD-10 richtlijnen, gecodeerd en geclassificeerd als «zelfmoord». Dit behoort tot een andere cluster van ICD-10 codes. Ditzelfde geldt voor fatale verdrinkingen ten gevolge van vervoersongevallen. Dit is de reden dat het CBS de accidentele verdrinkingen publiceert.
Het CBS geeft aan in volgende publicaties ook een breder perspectief te geven van alle gevallen van overlijden waarbij verdrinking een rol speelde. Hierbij zullen naast de accidentele verdrinkingen, de verdrinkingen geïncludeerd worden door suïcide, vervoersongevallen en andere oorzaken, waarbij het aard letsel verdrinking is aangeduid.
Ziet u ook de meerwaarde van registratiesystemen en rapporten waaruit het werkelijke aantal verdrinkingen blijkt, zoals ook andere landen hebben, zodat daar ook beleidsmaatregelen uit kunnen volgen? Kan een dergelijk registratiesysteem ook voor Nederland worden opgesteld?3
Met de bredere blik die het CBS in volgende publicaties hanteert, ga ik ervan uit dat we in de toekomst een compleet beeld hebben van alle verdrinkingen in Nederland.
Klopt het dat de laatste campagne op het terrein van het voorkomen van verdrinkingen door vervoersongevallen in 2009 was en dat die campagne aantoonbaar succesvol was? Zou het niet een goed idee zijn een dergelijke campagne te herhalen, of in ieder geval met relevante partijen als Veilig Verkeer Nederland en Reddingsbrigade Nederland in gesprek te gaan over verdere stappen die kunnen worden gezet om het aantal doden door verdrinking bij verkeersongevallen terug te dringen?
Op 6 mei 2010 is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de campagne «Auto te Water? Meteen eruit door de ruit!» die in 2009 gevoerd is. Hieruit bleek dat na de campagne het aandeel mensen dat een veiligheidshamer in de auto heeft was gestegen van 51% naar 55%. Ook het aandeel dat weet dat je het beste de auto uit kan komen met zo’n veiligheidshamer steeg van 28% naar 38%. In de campagneperiode zijn meer veiligheidshamers verkocht dan normaal.
De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat niet bekend is in welke mate de veiligheidshamer een rol speelt bij het voorkomen van verdrinkingen. Mensen raken vaak in paniek en kunnen dan verkeerde keuzes maken, zoals hulpdienst bellen, vertrouwen op luchtbel in de auto, de deur proberen te openen. Ook kan het zijn dat mensen wel uit de auto komen maar niet kunnen zwemmen.
De SWOV verwacht vooral effect van een betere infrastructuur en rijhulpsystemen in auto’s. Systemen die voorkomen dat je van de weg af raakt zitten al in de meeste auto’s en worden vanaf juli 2022 verplicht voor nieuwe voertuigtypen. Daarnaast zetten gemeenten en provincies zich in voor het veiliger maken van de infrastructuur. Onder andere met de 500 miljoen cofinanciering die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vanaf 2020, over een periode van 10 jaar, hiervoor heeft vrijgemaakt. Veilig Verkeer Nederland geeft op hun website goede tips over hoe je uit de auto kunt komen.
Bent u bereid om met Stichting 113 te bespreken of maatregelen kunnen worden genomen om het aantal zelfdodingen door verdrinking terug te dringen?
Ja.
In welke mate is voorzien in voorlichting en nazorg voor hulpverleners die geconfronteerd worden met (pogingen tot) zelfdoding door verdrinking? Is bekend of die nazorg als voldoende wordt ervaren? Welke faciliteiten zijn er voor de betreffende hulpverleners om zelfdodingen te helpen voorkomen, als die situatie zich voordoet?
In een bevraging door het Mulier Instituut geeft een op de tien lifeguards aan in de zomer van 2021 te maken te hebben gehad met suïcidale pogingen of gedachten van de gasten. Daarbij is niet expliciet gevraagd of de nazorg of toerusting voldoende is.
Uit eerder onderzoek van hetzelfde Mulier Instituut onder deze doelgroep uit 2019 is bekend dat het overgrote deel tevreden is met de ondersteuning van de werkgever en de faciliteiten op de werkplek. Daarnaast geeft een groot deel aan voldoende toegerust te zijn voor het werk wat ze doen. Hoewel niet expliciet gevraagd is naar voorbereiding of nazorg bij zelfdoding, komt ook niet naar voren dat de doelgroep hierop een ondersteuningsbehoefte heeft of mogelijk verbeteringen benoemt.
In mijn overleg met de partijen die bewaking bij open water uitvoeren zal ik dit punt agenderen.
Het ontbreken van een nationaal zwemdiploma en garanties voor veiligheid en kwaliteit van het zwemonderwijs |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de bevindingen van Radar «Zwemonderwijs in Nederland onder de maat»? Deelt u de mening dat het een slechte zaak is dat heel veel ouders niet weten dat er geen regels zijn voor de eisen en uitgiftes van zwemdiploma’s? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is zorgwekkend dat bijna een kwart van de ouders vindt dat zijn of haar kind niet goed heeft leren zwemmen op de zwemlocatie. Kwalitatief goede zwemles is van groot belang voor ieder kind.
Echter, wanneer de zwemvaardigheid bij uitgifte van een diploma gegarandeerd is, is het in de kern geen probleem wanneer ouders niet op de hoogte zijn van de regelgeving rondom zwemdiploma’s.
Begrijpt u de grote zorgen van ouders over de kwaliteit van de zwemlessen en de zwemvaardigheid van hun kinderen?
Ik vind dat ouders mogen verwachten dat hun kind kan zwemmen wanneer het een zwemdiploma heeft behaald. Daarom kan ik mij goed voorstellen dat ouders bezorgd zijn als ze merken dat dit niet het geval is. Zelfredzaamheid in en om het water is een belangrijke vaardigheid voor opgroeiende kinderen.
Vindt u het verantwoord dat er geen regels zijn voor het uitgeven van zwemdiploma’s, iedereen dus zelf de eisen mag bedenken en diploma’s mag printen, dat zwemonderwijzers zelf niet gediplomeerd hoeven te zijn om zwemles te geven en kinderen die nog niet goed genoeg kunnen zwemmen toch een diploma uitgereikt kunnen krijgen?
Dat bijna een kwart van de ouders zich zorgen maakt over de kwaliteit van de zwemles is een signaal dat ik serieus neem. Op dit moment ligt een hoge mate van verantwoordelijkheid bij de branche zelf om op een verantwoorde wijze zwemles te geven. Mede om die reden trek ik samen met de branche op om na te denken over manieren waarop de kwaliteit van zwemles in de toekomst geborgd kan worden.
Deelt u de mening dat ouders er op moeten kunnen vertrouwen dat zwemlessen veilig zijn en kwalitatief goed zijn, en het zwemonderwijs er in ieder geval toe leidt dat kinderen zich goed kunnen redden in het water, zeker als er een diploma is afgegeven (bij welke aanbieder dan ook)?
Ja.
Wat is uw visie op het zwemonderwijs in Nederland en welke stappen gaat u op dit dossier zetten in deze kabinetsperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de verzamelbrief zwemvaardigheid en zwemveiligheid van 19 april 2022 schreef ik aan de Kamer dat zwemvaardigheid een belangrijk onderdeel is van de Nederlandse (sport)cultuur. Daarbij ga ik mij inzetten om ieder kind in Nederland in de basisschoolleeftijd in aanraking te laten komen met zwemles. Waar mogelijk ondersteun ik de branche bij eventuele drempels die ouders en kinderen ervaren om na die kennismaking zwemles te blijven volgen.
Naar welke mogelijkheden kijkt u samen met de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) om de kwaliteit van zwemonderwijs in de toekomst te garanderen, zoals u stelt in uw reactie aan Radar? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De NRZ verkent wat de voor- en nadelen zijn van verschillende scenario’s van regulering van zwemonderwijs, te weten:
Het eindproduct van deze exercitie is een afwegingskader waarbij de NRZ beschrijft wat opbrengsten maar ook de eisen van de verschillende scenario’s zijn. Ook zal bekeken worden wat overheden en andere (veld)partijen zouden kunnen bijdragen.
Om input voor deze scenario’s op te halen zijn alle zwemlesaanbieders uitgenodigd om mee te denken, ook de aanbieders die niet zijn aangesloten bij de NRZ.
Onderzoekt u ook de mogelijkheden om wetgeving op te stellen omtrent het zwemonderwijs, zodat kinderen en ouders altijd kunnen vertrouwen op goede zwemlessen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de verdiepingsslag van het sportstelsel van de toekomst verken ik diverse governance-vormen, inclusief (eventuele) wettelijke verankering daarvan. Zwemles is onderdeel van deze verdiepingsslag. Deze inspanning loopt parallel aan de brancheconsultatie van de NRZ (zie antwoord 6).
Bent u bereid om één Nationaal Zwemdiploma in te voeren, waarbij verschillen in methoden van zwemlessen mogelijk blijven maar er wel nadrukkelijk eisen aan zwemlesaanbieders worden gesteld, zodat ouders erop kunnen vertrouwen dat veiligheids- en kwaliteitseisen in het zwemonderwijs zijn gegarandeerd? Zo niet, waarom niet?
Als uit de brancheconsultatie en de verdiepingsslag blijkt dat één Nationaal Zwemdiploma benodigd is om de kwaliteit van het zwemonderwijs te garanderen dan ben ik bereid te onderzoeken op welke wijze dit te realiseren is.
Bent u bereid om de voorstellen die gedaan zijn in het «Actieplan Zwemvaardigheid en zwemveiligheid in Nederland, hoe het risico op verdrinkingen te verkleinen» over te nemen? Zo niet, welke niet, en waarom niet?3
Veel van de voorstellen uit «Actieplan Zwemvaardigheid en zwemveiligheid in Nederland, hoe het risico op verdrinkingen te verkleinen» worden op dit moment ten uitvoer gebracht of hebben een plek in het Nationaal Plan Zwemveiligheid 2021–2024 van de NRZ. Dit betreft:
Het voorstel tot herinvoering van schoolzwemmen neem ik niet over. Schoolzwemmen is geen wettelijke taak voor het onderwijs en daarmee blijft het in de vrije keuzeruimte van scholen. Als scholen of gemeenten de wens hebben deze vrije ruimte te gebruiken voor schoolzwemmen juich ik dat toe. Schoolzwemmen is een mooie manier om kinderen te bereiken die niet vanzelfsprekend in aanraking komen met zwemles.
Om drempels te verlagen voor scholen en gemeenten die graag schoolzwemmen willen aanbieden, stel ik bestedingsbudget van het sportakkoord beschikbaar en ben ik met de collega van OCW in overleg of we gemeenten kunnen stimuleren om zwemles onderdeel te laten zijn van het aanbod van Rijke Schooldag.
Tot slot zal ik op basis van de brede brancheconsultatie van de NRZ en de resultaten van de verdiepingsslag toekomstig sportstelsel bezien of ik het voorstel om te komen tot een Nationaal Zwemdiploma al dan niet overneem. Zie ook antwoord 8.
De ontoereikendheid van de aanpak om ontuchtplegers en daders van seksueel geweld in de sport te weren |
|
Michiel van Nispen , Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ontuchtplegers in de sportwereld hebben nog steeds vrij spel: veroordeelde dansdocent hervat beroep zonder probleem op andere locatie»?1
Ja.
Herkent u de problematiek die geschetst wordt in het artikel, waarbij zedendelinquenten door hiaten in het registratiesysteem erin slagen om na een strafrechtelijke veroordeling elders hun activiteiten als trainer te vervolgen?
Het inzetten van screeningsmethoden als een Verklaring Omtrent Gedrag en het register ontuchtplegers kunnen bijdragen aan een veilige omgeving. Ik herken echter de geschetste problematiek dat het gebruik van deze methoden geen garantie geeft op een veilige omgeving. Om die reden is het gebruik van beide screeningsmethoden aanbevolen. Daarnaast vormt het altijd een sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van een integriteitsbeleid alsmede voorlichting en preventie zijn namelijk net zo goed belangrijke onderdelen in het creëren van een veilige sportomgeving.
Deelt u de mening dat de zogenoemde «zwarte lijsten» van de koepelorganisatie NOC*NSF en JustID niet effectief functioneren, omdat een informatieoverdracht tussen beide systemen ontbreekt? Zo ja, kunt u toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat er een verbreding van het informatiesysteem wordt gerealiseerd?
Ik acht het koppelen van tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De Verklaring Omtrent Gedrag is een verklaring waaruit blijkt dat het justitiële verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een functie of taak in de samenleving. Daarbij is het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de belangrijkste bron. Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken geregistreerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG-screening, acht het betrekken van tuchtrechtrechtelijke uitspraken bij de VOG-screening niet wenselijk, omdat het tuchtrecht buiten het strafrecht valt. De systematiek van de VOG gaat uit van strafrechtelijke gegevens, onder andere om de rechtsbescherming van betrokkene te waarborgen. Over het functioneren en het gebruik van de registratielijst ontuchtplegers ben ik al langer met NOC*NSF in gesprek. Zodra hier meer over bekend is zal ik u informeren.
Bent u van mening dat het vragen naar een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een te vrijblijvend karakter heeft? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja, welke specifieke stappen u gaat zetten om in iedere gemeente trainers of andere opleiders te laten toetsen door JustID? Ziet u daar nog een onderscheid tussen sporten waar het risico op grensoverschrijdend gedrag groter is en sporten waar dat kleiner is?
NOC*NSF werkt momenteel al aan een minder vrijblijvende toepassing van het VOG-instrument samen met sportbonden en gemeenten. Deze ontwikkeling steun ik en deze opgave neem ik ook mee in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst. Daarnaast is het Ministerie van VWS voornemens om de komende 3 jaar in totaal 2 miljoen extra te investeren om het gebruik van de VOG te vergroten in de vrijwilligerssector. Vooralsnog maak ik geen onderscheid tussen sporten. Grensoverschrijdend gedrag kan immers overal plaatsvinden.
Gezien het feit dat NOC*NSF en de overkoepelende vrijwilligersorganisatie Vereniging NOV in 2019 het plan hadden om een gemeenschappelijk registratiesysteem op te tuigen, kunt u reflecteren op het feit dat dit systeem uiteindelijk niet tot ontwikkeling is gekomen?
Een gezamenlijk tuchtregistratiesysteem blijkt met de huidige wet Algemene Verordening Gegevensbescherming onmogelijk. Voldoen aan de eisen van deze wet en tegelijkertijd door verschillende organisaties in verschillende sectoren persoonsgegevens uitwisselen blijkt in de huidige situatie onhaalbaar. Met de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV), NOC*NSF en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) ben ik in overleg over het veiligheids- en integriteitsbeleid voor de verschillende sectoren. Het gebruik screeningsmethoden door middel van de VOG is een sluitstuk daarvan. Zie ook antwoord 2.
Kunt u toelichten op welke wijze er reeds stappen zijn gezet om te voorkomen dat zedendelinquenten als trainer terugkeren in de sportsector?
Het gebruik van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) draagt bij aan het voorkomen dat zedendelinquenten opnieuw kunnen gaan werken met kwetsbare personen, zoals minderjarigen. Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. De VOG wordt afgegeven als blijkt dat het (justitiële) verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling worden onder andere onherroepelijke veroordelingen, maar ook transacties van het OM en openstaande strafzaken die betrokken bij de VOG-beoordeling. Ik stimuleer het gebruik van de regeling gratis VOG, waarbij het hebben van een bijbehorend integriteitsbeleid een vereiste is om gebruik te kunnen maken van deze regeling. Daarnaast bevorder ik met het Sportakkoord een positieve sportcultuur waarin grensoverschrijdend gedrag zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Bent u het eens met de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat de nationale wetgeving tekortschiet om seksueel wangedrag uit de sportwereld te weren? Zo ja, kunt u schetsen wat er met die aanbeveling is of wordt gedaan?
Ik zie dat het nog onvoldoende lukt als maatschappij om het tij te keren tegen grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is onlangs aangekondigd dat dit kabinet de aankomende periode gaat toewerken naar een nationaal actieplan met een integrale en gecoördineerde aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag2.
Kunt u aangeven welke beleidsinterventies er verder in voorbereiding zijn om een veilig sportklimaat in de sportsector te bewerkstelligen en of deze ook bij de geplande sportwet worden betrokken?
Naast alle bestaande acties om een positieve sportcultuur te bereiken via het Sportakkoord en de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers» bekijk ik welke beleidsinterventies er nog meer nodig zijn ter bevordering van een veilige sport. Deze worden in samenhang bekeken met de ontwikkelingen in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst, waarbij ook op tafel ligt of een sportwet daar een rol bij kan spelen. Hierover ben ik met betrokken partijen in overleg. Ik zal u voorafgaand aan het commissiedebat Sport hierover nader informeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Enkele deurwaardergerelateerde zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat bij het leggen van beslag bij of onder een derde, aan die derde een exploot wordt betekend door de deurwaarder en dat de stukken van het exploot vaak zeer gedetailleerde, intieme en vertrouwelijke informatie over de schuldenaar bevatten?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel het van belang is dat de derde weet dát er beslag gelegd mag worden, er helemaal geen noodzaak bestaat om de onderliggende, privacygevoelige, stukken aan de derde te betekenen en die derde er ook geen belang bij heeft om gedetailleerd te weten waar het geschil tussen schuldeiser en schuldenaar over gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik gelet op de proportionaliteit en de gevolgen voor de burger toe bereid. De systematiek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is destijds zo vorm gegeven dat bij derdenbeslag recht werd gedaan aan de bijzondere positie van de schuldenaar en dat zeker moest worden gesteld dat daadwerkelijk jegens de juiste schuldenaar derdenbeslag werd gelegd. Daartoe werden, naast het vonnis, ook de onderliggende stukken door de schuldeiser met de derde gedeeld. De derde krijgt daarmee ook inzage in privacygevoelige informatie van de schuldenaar.
Als verantwoordelijk bewindspersoon wil ik een balans vinden tussen enerzijds de belangen van een schuldenaar en anderzijds de belangen van de schuldeiser en de derde. Gelet op hoe we nu omgaan als maatschappij met vraagstukken als privacy vraagt dat ook bij derdenbeslag om een andere manier van denken. Bij een volgende wetswijziging van het Rv zal dit daarom worden meegenomen, na afstemmening met de Raad voor de rechtspraak en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders over hoe dit het beste vorm kan worden gegeven.
Bent u bereid om, in het belang van de privacy van zowel schuldenaar als schuldeiser, de rechtsvordering dusdanig te wijzigen dat de ambtsedige verklaring van de deurwaarder in het exploot volstaat en de onderliggende stukken niet aan derden hoeven te worden betekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op dit moment een experiment loopt waarbij dagvaardingszaken via het verzoekschrift (artikel 96 Rv) lopen? Kunt u meer vertellen over de inhoud, reikwijdte en duur van dit experiment?
Bij de rechtbank Amsterdam loopt vanaf februari 2021 de pilot «Zorgzaken» waarbij geëxperimenteerd wordt met het bieden van een goedkoper en effectiever alternatief dan de huidige dagvaardings-incassoprocedure in zaken waarbij burgers betalingsachterstanden hebben bij hun zorgverzekeraar. De procedure is gestoeld op artikel 96 Rv. Deze bepaling is een in de wet geregeld alternatief voor de dagvaardingsprocedure.
In de pilotprocedure wordt ernaar gestreefd om het opkomstpercentage op zitting te verhogen en in gesprek te gaan met burgers om een oplossing te bereiken die aansluit bij hun persoonlijke omstandigheden en minder kosten voor hen met zich brengt. In de pilot werkt de rechtbank intensief samen met de zorgverzekeraar Achmea, de gemeente en de schuldhulpverlening.
Na evaluatie heeft de rechtbank Amsterdam besloten de pilot in zijn huidige vorm structureel in te bedden in de kanton-procedure van de rechtbank. Daarnaast heeft de rechtbank aangegeven dat deze pilot wordt uitgebreid met andere zorgverzekeraars en dat een verbreding naar andere basisvoorzieningen, zoals woningcorporaties en energiebedrijven, overwogen wordt.
Ik volg deze pilot met interesse, omdat ik er voorstander van ben dat burgers die betalingsachterstanden hebben ook daadwerkelijk naar zitting komen. In mijn brief aan uw Kamer van 9 februari 2022 over het CBS-rapport «Verstekgangers en verweervoerders. Onderzoek naar de demografische en sociaaleconomische kenmerken van verstekgangers en verweervoerders in handelszaken in 2018» heb ik aangegeven dat de rechtspraak in het visiedocument «schuldenproblematiek en rechtspraak» heeft gesignaleerd dat de rechtspraak zich zou kunnen organiseren rondom het bredere perspectief van een incasso- en schuldencasus voor de burger in plaats van hoofdzakelijk per individuele geldvordering en de verhaalbaarheid daarvan. Daarom is de rechtbank Amsterdam deze pilot gestart.
Naast de uitnodigingsbrief sturen zowel de rechtbank als de zorgverzekeraar de burger vlak voor de zitting whatsapp-berichten of een sms ter herinnering van de zitting.
Het doet mij deugd dat bij deze zaken de uitgenodigde mensen sneller naar de zitting komen. Ik houd vinger aan de pols of dat ook bij de uitbreiding het geval zal zijn en of afdoende rekening wordt gehouden dat bij sommige mensen met problematische schulden deze belangrijke extra informatie door de verzoekschriftprocedure niet bij de rechter bekend zal zijn bij dit soort zittingen, aangezien een gerechtsdeurwaarder bij de dagvaarding meer systemen bevraagd en daardoor beter zicht heeft op de totale schuldenpositie van een gedaagde. Ook geeft de gerechtsdeurwaarder regelmatig advies aan zijn cliënt, de schuldeiser, om een procedure niet door te zetten i.v.m. persoonlijke omstandigheden. Dit aspect ontbreekt vooralsnog in deze pilot.
Klopt het dat een gevolg van bovengenoemd experiment is dat de schuldenaren door de griffie met aangetekende post worden opgeroepen en dat er dus geen deurwaarder meer bij de schuldenaar langs gaat? Kunt u reflecteren op het gegeven dat hiermee wordt ingegaan tegen de wens voor juist meer menselijke maat en meer menselijk contact?
Zie antwoord vraag 4.
Het toezicht op de naleving van sancties tegen Rusland op de Zuidas |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Met hulp van advocatenkantoor Houthoff kon Poetin geopolitiek bedrijven vanaf de Zuidas»?1
Ik vind het van groot belang dat sancties door iedereen worden nageleefd, het toezicht adequaat is ingericht en dat bij overtreding wordt opgetreden. De Minister van Buitenlandse Zaken is in Nederland stelselverantwoordelijk voor sancties. Iedereen in Nederland valt onder de verplichtingen van de Sanctiewet 1977. Binnen het stelsel is voor financiële instellingen en trustkantoren voorzien in toezicht, voor advocaten is dat niet het geval. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de Sanctieregelgeving door advocaten werkt de Minister van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming aan een noodzakelijke wettelijke regeling. Hierbij worden de rechtstatelijke uitgangspunten zoals de wettelijke geheimhoudingsplicht en het onafhankelijk toezicht in acht genomen. Wel kan overtreding van de verplichtingen van de Sanctiewet 1977 binnen het strafrecht bestraft worden. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten geen uitlatingen te doen over de vraag of er strafrechtelijk onderzoek is verricht naar de casus uit 2019. Dit om niet onnodig een eventueel opsporingsbelang te frustreren.
Krijgt u na het lezen van het artikel ook de indruk dat het desbetreffende kantoor in 2019 de sancties die sinds 2014 golden tegen Rusland heeft overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of er strafrechtelijk onderzoek is gedaan naar de desbetreffende casus uit 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instantie is er in Nederland eigenlijk belast het met toezicht op de naleving van sancties? Klopt het dat het een gedeelde taak is van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandse Bank, de FIOD en het Openbaar Ministerie? Waarom is deze situatie zo ontstaan?
In het antwoord op deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op de naleving enerzijds en opsporing en vervolging van overtredingen van de sanctieregelgeving anderzijds, zoals de Sanctiewet 1977 en Europese sanctiewetgeving.
De AFM en DNB houden toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren. De financiële instellingen, trustkantoren en cryptopartijen moeten er bij DNB en de AFM melding van doen indien een relatie op een sanctielijst voorkomt. De instelling meldt dan ook de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen, waaronder de bevriezing van tegoeden. De toezichthouders melden deze informatie vervolgens bij het Ministerie van Financiën. Ik informeer uw Kamer periodiek over de stand van zaken. Bij overtreding van de sanctieregelgeving door financiële instellingen en trustkantoren kunnen AFM en DNB bestuursrechtelijk optreden.
Iedereen in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners zoals advocaten, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Die verplichting geldt dus niet alleen voor financiële instellingen en trustkantoren. Zij zijn wel de enige die volgend uit de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden bij DNB of AFM en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Niet bevriezen van vermogen is een economisch delict. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. De FIOD heeft de bevoegdheid om onder het gezag van het OM een opsporingsonderzoek op te starten. Na strafrechtelijk onderzoek kan het OM tot vervolging overgaan als sprake is van kwalificatie van een economisch delict conform de Wet op de economische delicten.
AFM, DNB, FIOD en OM acteren op basis van wettelijk verankerde bevoegdheden en gescheiden, andersoortige verantwoordelijkheden. Op 1 april 2022 heeft het kabinet de heer Stef Blok als Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving benoemd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken2. De nationaal coördinator zal leiding geven aan de Rijksbrede stuurgroep sancties, waarin alle betrokken departementen en uitvoeringsinstanties zijn vertegenwoordigd. Daarnaast zal de nationaal coördinator ook een interdepartementale taakgroep aansturen waaraan relevante departementen en uitvoeringsinstanties capaciteit beschikbaar stellen. Deze taakgroep heeft onder andere als doel de knelpunten in de naleving en handhaving van sancties op te lossen, bijvoorbeeld op het gebied van informatie-uitwisseling tussen instanties en de coördinatie tussen departementen en betrokken instellingen te stroomlijnen.
Deelt u de mening dat wanneer het toezicht bij vier verschillende instanties ligt, de kans groot is dat dit niet goed functioneert omdat niemand echt volledig verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze vier instanties over voldoende capaciteit beschikken om toe te zien op de naleving van sancties?
In de Kamerbrief van 14 maart 2022 is aangegeven dat er zal worden geïnventariseerd hoeveel extra capaciteit er door AFM en DNB benodigd is voor het toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren3. Hierover ben ik met toezichthouders in gesprek. Het is immers van groot belang dat het toezicht naar behoren kan worden uitgevoerd. De Minister van Justitie en Veiligheid is met het OM in gesprek over de beschikbare capaciteit.
Klopt het dat er sinds 2015 wel veertien keer bestuursrechtelijke boetes zijn uitgedeeld, maar er geen enkele keer strafrechtelijk is opgetreden? Kunt u dit verklaren?
DNB kan bevestigen dat zij de afgelopen jaren verschillende boetes en lasten onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtreding van de Sanctiewet. Sinds 2015 betreft dit 14 maatregelen. Dit zijn 12 boetes en 2 lasten onder dwangsom geweest.
Het OM heeft aangegeven dat strafrechtelijk is opgetreden tegen overtreding van sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstroom. Op 18 maart jl. heeft een strafrechtelijke interventie plaatsgevonden vanwege het mogelijk overtreden van de sanctieregelgeving op het terrein van financiële sanctiemaatregelen.4 Hierbij is beslag gelegd op 137 miljoen euro.
Deelt u de mening dat sancties alleen effectief zijn, wanneer deze ook worden nageleefd? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat het toezicht op de naleving van de nieuwe sancties tegen Rusland en Wit-Rusland door de kantoren op de Zuidas zal worden verbeterd en effectief zal zijn?
Die mening deel ik en op de naleving door de financiële sector wordt ook toezicht gehouden. Op 31 maart jl. en op 1 april jl. ontving uw Kamer een uitgebreid overzicht van de inspanningen t.a.v. sanctienaleving en handhaving. De uitvoering van het sanctiebeleid is essentieel om de Russische elite hard te raken in reactie op de Russische agressie in Oekraïne. Daarom zet het kabinet alles op alles om te zorgen dat we niks missen. Het kabinet wil dit voor de korte maar ook voor de lange termijn goed organiseren. In de uitvoering wordt de operationele samenwerking verbeterd onder leiding van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, Stef Blok. Het kabinet werkt aan actieve naleving en handhaving van sancties die tegen Rusland zijn ingesteld en de Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan.
Het uitkeren van een schadevergoeding aan de Groesbeekse kopschoppers |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Groesbeekse kopschoppers een schadevergoeding van het Openbaar Ministerie (OM) ontvingen?1 Herinnert u zich nog eerdere Kamervragen over deze unieke zaak?2
Als een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechter, zo is bepaald in het Wetboek van Strafvordering, op verzoek van de gewezen verdachte een vergoeding toekennen voor – onder meer – de tijd die door de voormalig verdachte is doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Toekenning van de vergoeding mag dan – ook ingevolge de rechtspraak van het EHRM – niet worden geweigerd op de grond van het vermoeden dat de verdachte toch schuldig zou zijn aan de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht. De rechter beoordeelt op grond van billijkheid of en welke vergoeding passend is. Dat is ook in deze zaak gebeurd. Het past mij niet om een oordeel te geven over de beslissingen van de rechter in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM schadevergoedingen aan de drie verdachten heeft overgemaakt?
Het is niet het OM dat een eventuele schadevergoeding toekent aan een gewezen verdachte, maar de rechter. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom meent het OM dat hier sprake is van «onterecht vastzitten» ondanks het feit dat het zich uit de zaak heeft teruggetrokken en dus nooit in hoger beroep is vastgesteld of de verdachten schuldig konden zijn, terwijl de rechtbank de verdachten wel schuldig heeft bevonden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is voor het toekennen van een schadevergoeding niet van belang of er sprake is van «onterecht vastzitten».
Kunt u ten slotte aangeven waarom het OM zich eigenlijk tijdens het hoger beroep heeft teruggetrokken? Wat waren de zogenaamde «zwaarwegende belangen»? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend blijft, voor de samenleving als geheel maar voor het slachtoffer in het bijzonder, dat totaal onduidelijk en geheim blijft wat er nu precies in deze strafzaak is gebeurd?
Zoals eerder in antwoorden op Kamervragen aan uw Kamer aangegeven heeft het OM zich genoodzaakt gevoeld in deze zaak te verzoeken het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging vanwege een probleem, dat in de strafzaak was gerezen.3 Het OM moest door het probleem dat was ontstaan een afweging maken tussen verschillende belangen waaronder die van het slachtoffer. Uitkomst van deze belangenafweging is geweest dat de rechtszaak niet kon worden doorgezet om de zwaarwegende belangen te beschermen. Het OM en ik beseffen terdege dat dit onbevredigend is voor natuurlijk in de eerste plaats het slachtoffer, maar ook voor de samenleving als geheel. Het OM noch ik kunnen echter openheid geven over de zwaarwegende belangen. Als ik hier wel openheid over zou geven, zouden deze zwaarwegende belangen – die nog steeds spelen – ernstig kunnen worden geschaad. Het OM heeft materiële en immateriële schade veroorzaakt door de strafbare feiten aan het slachtoffer vergoed.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft vanwege zijn toezichthoudende taak op het OM een oriënterend onderzoek gedaan waar mijn voorganger uw Kamer bij brief van 21 april 2021 over heeft geïnformeerd.4 De procureur-generaal komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat het OM in redelijkheid bovengenoemde belangenafweging kon maken.
De landsadvocaat en fraude-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken, weigert om het intern verrichte fraudeonderzoek openbaar te maken en/of te delen met het openbaar ministerie (OM)?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 21 februari jl. waarin wordt gesteld dat Pels Rijcken weigert interne fraudeonderzoeken met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) te delen.
Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust. Pels Rijcken heeft volgens het OM de globale onderzoeksresultaten van de in opdracht van Pels Rijcken uitgevoerde onderzoeken beschikbaar gesteld aan het OM. Voor zover de verzochte informatie gegevens betreft waarop een geheimhoudingsplicht rust, voorziet de wet in een procedure waarbij de rechter-commissaris bepaalt of de informatie kan worden vrijgegeven ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Ik licht dat nader toe.
De gegevens over individuele zaken vallen onder de wettelijke geheimhoudingsplicht die advocaten en notarissen hebben jegens hun cliënten. Het Wetboek van Strafvordering geeft de geheimhouder (in dit geval de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) een weigeringsgrond in het geval van het leggen van beslag (art. 98 jo art. 218 Sv), in geval van een bevel tot uitlevering van voor in beslagneming vatbare voorwerpen (art. 96a lid 3 sub jo. art. 218 Sv), of in geval van een vordering tot het verstrekken van gegevens (art. 126nd lid 2 jo. art. 96a lid 3 sub b jo. art. 218 Sv). Pels Rijcken heeft aangegeven dat deze informatie onder de geheimhoudingsplicht valt en dat de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek. Hierbij is van belang te vermelden dat Pels Rijcken niet exclusief voor de Staat werkt en door (andere) cliënten zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor schending van de geheimhoudingsplicht. Het OM heeft ook belang bij een zorgvuldige procedure zodat over de bruikbaarheid van het bewijs later geen discussie kan ontstaan. Het OM heeft inmiddels meerdere vorderingen ingediend bij de rechter-commissaris. Een aantal van die vorderingen is reeds (deels) gehonoreerd door de rechter-commissaris. In die gevallen is geoordeeld dat vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze zaak het verschoningsrecht diende te wijken voor de waarheidsvinding. Tegen deze beslissing staat beklag open bij de rechtbank. Van die beklagprocedure is door Pels Rijcken geen gebruik gemaakt.
Wanneer bent u ervan op de hoogte gesteld dat het fraudeonderzoek niet gedeeld wordt met het OM? Welke actie heeft u toen ondernomen?
Het artikel waarin de stelling wordt ingenomen dat Pels Rijcken weigert het onderzoek dat door Deloitte is uitgevoerd te delen met het OM is gebaseerd op een mailwisseling die ik op 17 februari jl. in het kader van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar heb gemaakt. In die mailwisseling is te lezen dat op 15 juli 2021 door een medewerker van het OM aan mijn departement werd gemeld dat Pels Rijcken zich op het standpunt stelde dat verstrekking van de desbetreffende gegevens pas kon plaatsvinden na toetsing door de rechter-commissaris. Dit is een gebruikelijke procedure als het gaat om informatie waarop een geheimhoudingsplicht rust. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 16 juli 2021.2
Kunt u de uitkomsten van dit fraudeonderzoek, die u kent, delen met de Kamer?
Bij brief van 17 september 2021 heeft de VKC mij gevraagd het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. aan de Kamer te doen toekomen. Bij brief van 17 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer gemeld dat dit onderzoek niet bij hem berust, maar uitsluitend bij het kantoor van de Landsadvocaat en de instanties die het onderzoek hebben uitgevoerd.
De eindresultaten van het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. zijn neergelegd in een overkoepelend verslag van handelingen en bevindingen. Gelet op het belang om uw Kamer zo volledig mogelijk te informeren, is het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. via het kantoor van de Landsadvocaat aan uw Kamer tot medio maart 2022 ter vertrouwelijke inzage gelegd. Het rapport is inmiddels geretourneerd aan het kantoor van de Landsadvocaat.
Zijn er door uw ministerie of het OM afspraken gemaakt met Pels Rijcken over het openbaar maken van dit interne onderzoek of het delen van het interne onderzoek met het OM (en/of het Ministerie van J&V)? Zo ja, kunt u dan aangeven welke afspraken daarover gemaakt zijn en wanneer die gemaakt zijn?
Nee. Zoals ik mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven, heeft Pels Rijcken aan het OM aangegeven dat voor informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt (van de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is deze weigering transparant te zijn tegenover uw ministerie en/of het OM voor u een reden om de zakelijke relatie met Pels Rijcken als landsadvocaat zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust.
Wie is de externe deskundige op het gebied van governance en integriteit, die samen met de Haagse deken Arjen van Rijn en de Rotterdamse deken Peter Hanenberg onderzoek gedaan heeft?2
Uit het persbericht van de Haagse deken van 12 augustus 2021 naar aanleiding van de afronding van zijn onderzoek maak ik op dat de externe deskundige is prof. Dr. Rob van Eijbergen, hoogleraar Kwaliteit en integriteit van organisaties aan de VU.4
Hoe luidde de onderzoeksopdracht aan deze onderzoekscommissie en welk(e) persoon/personen heeft/hebben de reikwijdte van die opdracht opgesteld en/of verstrekt?
Net als de Minister voor Rechtsbescherming5 ben ik, gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop, terughoudend met het reageren op een individuele casus. De deken in het arrondissement Den Haag is de bevoegde toezichthouder op de advocaten van het kantoor Pels Rijcken. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen. Uit het in antwoord op vraag 6 genoemde persbericht van de Haagse deken maak ik op dat het onderzoek was gericht op de mogelijke betrokkenheid van de advocaten bij de omvangrijke notariële fraude en naar de kantoororganisatie.
Is er overleg geweest met de Minister of het Ministerie van J&V met betrekking tot dit onderzoek? Zo ja, welke informatie is gedeeld?
Nee. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of onderzoek nodig is en wat de opzet van dat onderzoek is. Wel heeft mijn ambtsvoorganger na afronding van het onderzoek, zoals is gemeld in zijn brief van 19 november jl., vanuit de hoedanigheid als cliënt contact gezocht met de Haagse deken om aandacht te vragen voor de berichtgeving over de sociale veiligheid in de NRC van 3 november 2021, als signaal ten behoeve van het lopende toezichttraject.
Klopt het dat de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een spil is in het afhandelen van miljardenclaims tegen beursgenoteerde bedrijven?3
De Vereniging van Effectenbezitters (VEB) start juridische acties wanneer beleggers naar inzicht van de vereniging collectief gedupeerd zijn en men aanleiding ziet om een schadevergoeding te bewerkstelligen. Of dat om miljarden gaat zal afhangen van de casus.
Bent u ermee bekend dat gerechtigden niet altijd een claim indienen en dat er dus geld overblijft van die claims?
Ja, het is aan gerechtigden zelf om uiteindelijk daadwerkelijk aanspraak te maken op toegekende compensatie. Voor verbindend verklaarde schikkingen bepaalt de rechter hoe de gedupeerde gerechtigden bericht hierover moeten worden, zodat zoveel mogelijk gerechtigden worden bereikt.
Bent u ermee bekend dat er met de claims gefraudeerd wordt?4
Ja, dat is mij bekend.
Is de VEB zelf ook onderwerp van onderzoek in de fraudezaak?
Over lopende onderzoeken doe ik zoals bekend, in het belang van de lopende onderzoeken, geen uitspraken.
Heeft u of uw ministerie onderzoek laten doen naar de vraag waarom de volledige Raad van Commissaren van de VEB in juli 2021 is opgestapt en of het opstappen gerelateerd is aan het onderzoek naar de fraude door Frank O.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te doen?5
Nee, we hebben geen onderzoek daarnaar laten doen. Voor zover uw vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek zoals dat door het OM wordt uitgevoerd, kan ik daarover geen mededelingen doen.
Klopt het dat een voormalig partner van Pels Rijcken en advocaat van de VEB de is executeur-testamentair van Frank O. is en zijn nalatenschap beheert?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is het privé vermogen van Frank O. ook onderdeel van het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Hoe is geborgd dat belangenconflicten zijn uitgesloten, zoals deze advocaat die ook de VEB vertegenwoordigt en voormalig partner bij Pels Rijcken is geweest?
In het algemeen geldt het volgende. Gelet op Gedragsregel 15, eerste lid, is het voor advocaten niet toegestaan tegen een voormalige of bestaande cliënt of die van zijn of haar kantoorgenoten op te treden, behoudens bijzondere omstandigheden. Leden 3 en 4 van Gedragsregel 15 geven invulling aan die bijzondere omstandigheden. Een advocaat kan afwijken van de norm indien, kort gezegd, het niet om dezelfde zaak gaat, de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke of zaaksgebonden informatie over de voormalige of bestaande cliënt en niet is gebleken van redelijke bezwaren van de voormalige of bestaande cliënt (lid 3). Ook indien de voormalig of bestaande cliënt vooraf toestemming heeft gegeven kan worden afgeweken van de algemene norm (lid 4). Het is aan de advocaat zelf om een afweging te maken of er sprake is van (mogelijke) belangenverstrengeling, waarbij hij zo nodig advies kan inwinnen bij de lokale deken.
Klopt het dat uw voorganger al veel eerder op de hoogte was een grote fraudezaak bij Pels Rijcken van het kantoor zelf? Welke fraudezaak betrof dat?6
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Dit betrof het onderzoek naar een omvangrijke fraude door een notaris/bestuursvoorzitter van het kantoor van de Landsadvocaat Pels Rijcken.
Was er een claimstichting onderdeel van deze fraudezaak? Zo ja, was er een band met de VEB?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Wie heeft uw voorganger op de hoogte gesteld en welke informatie is hem toen verstrekt?
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Welke informatie met betrekking tot strafbare feiten en/of strafzaken inzake malversaties bij het indienen van claims bij claimstichtingen is sinds 2010 gedeeld met de bewindspersonen en met (de medewerkers) van uw ministerie (en de rechtsvoorgangers)? Kunt u een uitputtende lijst geven?
Dergelijke overzichten zijn er niet. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. Collectieve schikkingen hebben in de afgelopen jaren ertoe bijgedragen dat veel rechtzoekenden een vergoeding hebben gekregen van hun schade, zonder dat zij hiervoor een individuele procedure bij de rechter hebben hoeven voeren. Het is denkbaar dat een rechtszoekende ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding. Om die reden zijn waarborgen ingebouwd voor de daadwerkelijke uitkeringen onder een schikking. Indien achteraf blijkt dat ten onrechte een uitkering is gedaan aan iemand die daarop geen recht heeft, dan kan dit worden teruggevorderd.
Had Frank O. een rol bij de afwikkeling van de betreffende claim(s) ter zake waarvan de (straf)zaak over vermeende malversaties diende?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is er jurisprudentie over civiele en/of strafzaken met betrekking tot (malversaties bij) het indienen van (valse) claims? Kunt u een volledige lijst geven?
Voor een overzicht van gepubliceerde rechterlijke uitspraken verwijs ik u naar de website www.rechtspraak.nl.
Zo ja, kunt u de ECLI-nummers noemen waaronder deze zaken openbaar gemaakt zijn?
Zie het antwoord op vraag 22.
Kunt u bevorderen dat de uitspraak van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam in zijn geheel gepubliceerd wordt? Kunt u ook aangeven waarom deze zaak tot nu toe niet openbaar geworden is?7
De beslissing om rechterlijke uitspraken al dan niet te publiceren, is aan de onafhankelijke rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak hanteert selectiecriteria voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door middel van opname in een databank op de website www.rechtspraak.nl. Het gaat om uitspraken die maatschappelijk en/of juridisch in het bijzonder en op zichzelf staand relevant worden geacht.13 Uw Kamer is op 24 maart jl. nader geïnformeerd over de publicatie van rechterlijke uitspraken.14
Wilt u een overzicht geven van alles wat er de afgelopen drie jaar bekend geworden is over het kantoor van de landsadvocaat of waarin dat kantoor een rol speelt? Wilt u daarvan een overzicht verstrekken (geen verwijzingen) waarin alle bewezen fraude, malversaties, verdenkingen, onderzoeken en strafzaken punt-voor-punt worden genoemd?
Dergelijke overzichten zijn er niet. Er is mij overigens geen andere fraudekwestie bij het kantoor van de Landsadvocaat bekend dan de aan het licht gekomen en reeds aan uw Kamer gemelde fraude door de voormalige bestuursvoorzitter van het kantoor.
Wilt u het antwoord op de vorige vraag voorleggen aan de ministerraad en aan de ministerraad vragen of zo’n kantoor nog geschikt is om de rol van landsadvocaat te hebben?
Zoals ik bij de vorige vraag heb aangegeven zijn dergelijke overzichten er niet.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een en zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De voorkeur voor de vakleerkracht bewegingsonderwijs |
|
Michiel van Nispen , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «De leerkracht bewegingsonderwijs, tevredenheid van schoolleiders, ouders en kinderen»?1
Ja, dat heb ik.
Wat is uw reactie op de conclusies van dit onderzoek, namelijk dat schoolleiders de kwaliteit van het bewegingsonderwijs hoger beoordelen als het door een ALO2-gediplomeerde vakleerkracht wordt gegeven en door de stijgende inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs er beduidend meer aandacht is gekomen voor hulp voor kinderen met een motorische achterstand?
Ik vind de waardering voor de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten terecht en ben blij met de toenemende aandacht voor kinderen met een motorische achterstand.
Deelt u de mening dat meer inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs kan bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden?
De wet bepaalt dat de lessen bewegingsonderwijs enkel gegeven mogen worden door leerkrachten die daartoe bevoegd zijn: dat kan een ALO-gediplomeerde vakleerkracht zijn, of een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs. Ik deel de mening dat ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden. Een groepsleerkracht met de aanvullende bevoegdheid, waar diegene zelf met het volgen van een post-HBO opleiding voor heeft gekozen, is echter ook bekwaam om bij te dragen aan kwalitatief goede gymlessen en het implementeren van meer bewegen op school.
De kwaliteit van bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht wordt door schoolleiders als beter beoordeeld.3 Ook de motorische vaardigheid van leerlingen lijkt verder te verbeteren door bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht in vergelijking met een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid.4
Hoeveel procent van de gymlessen op basisscholen wordt nu al verzorgd door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs? Wat is het voorziene groeipad daarin voor de komende jaren?
Het is niet mogelijk om een exact percentage te geven van de gymlessen op basisscholen die verzorgd worden door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs. Dit heeft te maken met de zeer gevarieerde manier waarop scholen dit vak invullen. Wel is bekend dat 44 procent van de basisscholen de gymlessen aan groep 3 tot en met groep 8 alleen door een vakleerkracht laat geven5, tegenover 13 procent voor groep 1–2. Door onder andere de beschikbaarheid van werkdrukmiddelen is dit percentage voor groep 3 tot en met groep 8 tussen 2017 en 2021 toegenomen met 17 procentpunt, van 27 naar 44 procent.
Het is op dit moment niet goed in te schatten welke toename in de aankomende jaren verwacht kan worden. De stijging in de inzet van vakleerkrachten tussen 2017 en 2021 (17 procentpunt) is significant groter dan de toename tussen 2013 en 2017 (2 procentpunt). Deze snelle stijging in de afgelopen vier jaar is voornamelijk toe te schrijven aan de komst van de werkdrukmiddelen. De inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs kunnen mogelijk ook invloed gehad hebben op deze stijging.
Deelt u de mening dat, gelet ook op de uitkomsten van dit onderzoek, het streven er op moet zijn gericht alle lessen bewegingsonderwijs te laten geven door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten? Zo nee, waarom niet?
Het huidige beeld van de arbeidsmarkt in het onderwijs geeft een tekort aan zowel groepsleerkrachten en vakleerkrachten bewegingsonderwijs weer. Met de inmiddels afgelopen subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs werden van 2018 tot en met 2021 groepsleerkrachten daarom gestimuleerd om hun aanvullende bevoegdheid te halen. Deze investeringen van de groepsleerkrachten, scholen en het Rijk zouden door het intrekken van hun bevoegdheid teniet worden gedaan. Bovendien is het voor vooral kleinere scholen ook prettig als zij gymlessen kunnen laten verzorgen door groepsleerkrachten met een aanvullende bevoegdheid (zie ook het antwoord op vraag 6). Ik wil daarom, naast de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten, de mogelijkheid van de inzet van een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid laten bestaan.
Welke organisatorische of financiële belemmeringen staan er aan in de weg dat alle gymlessen door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven worden? Wat kunt u doen om deze, in overleg met het onderwijs, zo goed en zo veel mogelijk weg te nemen?
Uit het rapport Lesuren bewegingsonderwijs in Nederland van het Mulier Instituut (2021) blijkt dat in 2021 gemiddeld 84 minuten bewegingsonderwijs per week werd aangeboden. Indien deze lessen alleen gegeven zouden mogen worden door vakleerkrachten die zijn afgestudeerd aan de ALO, zijn nog eens circa 4.000 additionele fte’s nodig. Jaarlijks studeren er circa 750 studenten aan de ALO af, die een bevoegdheid voor zowel het vo en po hebben. Ervan uitgaande dat de vakleerkrachten een volledige betrekking krijgen, en dat alle afgestudeerden in het primair onderwijs willen gaan werken, zou dat betekenen dat er 3250 extra vakdocenten moeten worden opgeleid. Het is onwaarschijnlijk dat op korte termijn een dergelijk groot aantal extra studenten zich aanmeldt en opleidingsplaatsen voor kunnen worden gecreëerd.
Ook zijn er niet voldoende middelen om enkel vakleerkrachten aan te stellen. Van de basisscholen die een vakleerkracht bewegingsonderwijs in dienst hebben, financiert 41 procent hiervan dit volledig of gedeeltelijk vanuit de werkdrukmiddelen.6 De werkdrukmiddelen zijn structureel en scholen kunnen deze blijven inzetten voor vakleerkrachten. Scholen mogen de werkdrukmiddelen echter ook aan andere doeleinden dan enkel vakleerkrachten (voor bewegingsonderwijs of andere vakken) besteden, en veel scholen doen dat dan ook.
Daarnaast komt een vakleerkracht vaak bovenop de formatie van een school: een schoolleider zorgt er eerst voor dat alle groepen een bevoegde groepsleerkracht hebben, voordat een vakleerkracht aangenomen zal worden. Het aannemen van een vakleerkracht zorgt bij kleine scholen voor minder flexibiliteit. Sommige scholen kiezen liever enkel voor een vakleerkracht voor een ander vak of willen helemaal geen vakleerkracht aanstellen. Wanneer bewegingsonderwijs enkel door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven zou mogen worden, zal het voor scholen nog lastiger worden om aan de norm van twee uur bewegingsonderwijs per week te kunnen voldoen.
Vanaf welk jaar is het volgens u realistisch en mogelijk om al het bewegingsonderwijs door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten te laten verzorgen? Bent u bereid voor de beantwoording van deze vraag te overleggen met de KVLO3 en de ALO’s?
Zoals bij vraag 5 en 6 uiteengezet, is het wat mij betreft niet realistisch en wenselijk om op korte of langere termijn louter vakleerkrachten in te zetten. Mijn prioriteit is om te zorgen dat de verplichte twee lesuren bewegingsonderwijs gegeven worden door een bevoegde leerkracht. Dit doe ik met de middelen die daarvoor tot mijn beschikking staan en samen met de partners, waaronder de KVLO en de ALO’s. De praktijk laat zien dat samenwerking op lokaal niveau of andere verdeling van middelen binnen de school vaak oplossingen kunnen bieden. Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs ondersteun ik scholen om te komen tot duurzame oplossingen voor de knelpunten die scholen ervaren bij het aanbieden van bewegingsonderwijs. De beantwoording van deze vraag is in overleg met de KVLO en de ALO’s opgesteld.
Bent u bereid met een wetswijziging te komen om ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs in het primair onderwijs verplicht te stellen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, vanaf welk moment zou dat volgens u kunnen?
De keuze om een ALO-gediplomeerde vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid de lessen bewegingsonderwijs te verzorgen, ligt bij de scholen. Scholen kiezen in sommige gevallen bewust voor een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs, bijvoorbeeld omdat zij binnen de school flexibeler ingezet kunnen worden dan een vakleerkracht. Deze groepsleerkrachten zijn bevoegd en bekwaam om bewegingsonderwijs te geven. Ik zie, gelet op de huidige onderwijsarbeidsmarkt, geen aanleiding om de wet op dit punt te wijzigen.
Een vergewisplicht voor websites met naaktbeelden en pornografisch materiaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Naakt alleen online met toestemming»?1
Het artikel in Trouw refereert aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam over mensen die figureren in pornografisch of anderszins seksueel getint materiaal, terwijl onbekend is of zij toestemming hebben gegeven om dat materiaal openbaar te maken. Volgens het artikel heeft de rechter geoordeeld dat de verantwoordelijkheid om te controleren op de aanwezigheid van toestemming bij de website zelf ligt, en deze websites zich niet kunnen beroepen op gebruikersvoorwaarden die de verantwoordelijkheid daarvoor leggen bij degene die die het materiaal online plaatst.
Uit de uitspraak in de zaak van de stichting Stop Online Shaming (SOS) en het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) tegen Evolve Media (ECLI:NL:RBAMS:2022:557) komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat de rechtbank in dit specifieke geval constateert dat het internetplatform van de gedaagde zich actief bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost en zich daarom niet kan beroepen op de uitzondering van aansprakelijkheid van service hosting providers op basis van artikel 6:196c BW. De rechtbank oordeelt verder dat het plaatsen van beeldmateriaal zonder voorafgaande expliciete toestemming van de personen die hierop zichtbaar zijn niet per definitie onrechtmatig is. De rechtbank formuleert daarbij een norm: De vraag of onrechtmatig is gehandeld, vergt een afweging van fundamentele rechten (bijvoorbeeld het recht op privacy tegenover de vrijheid van meningsuiting) in de betreffende omstandigheden. Om dat vast te stellen is onder meer relevant of een internetforum een rol speelt in het publieke debat of dat daarop journalistieke activiteiten plaatsvinden. Mede in het licht van hetgeen hierover in de uitspraak is overwogen, oordeelt de rechtbank in dit specifieke geval dat het zonder toestemming openbaar maken van beelden van Nederlandse personen die figureren in pornografisch of anderszins seksueel getint materiaal onrechtmatig is. De rechtbank komt tot dat oordeel met betrekking tot beeldmateriaal dat (suggereert dat er) heimelijk is gefilmd en bij beeldmateriaal dat doet vóórkomen dat het in de privésfeer is gefilmd. In dezelfde categorie vallen heimelijk gefilmde beelden van mensen die geheel of gedeeltelijk bloot zijn en zich onbespied wanen. Maar ook bij amateurbeelden die met medeweten van de vermeende slachtoffers zijn vervaardigd, kan er niet van worden uitgegaan dat daarbij tegelijkertijd toestemming is gegeven voor het openbaar maken van die beelden.
De rechtbank oordeelt dat in een bepaalde context een online adult platform zich ervan dient te vergewissen dat personen expliciet toestemming hebben gegeven om materiaal waarop zij figureren op hun platform te plaatsen, omdat het platform anders onrechtmatig handelt. Die context betreft onder meer dat het platform zich actief bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost, en dat het gaat om materiaal dat (a) heimelijk is gefilmd waarbij personen herkenbaar en (geheel of gedeeltelijk) ontkleed zijn te zien op plekken waar zij zich onbespied wanen, òf (b) amateurbeelden betreft waarbij personen die in de privésfeer seksuele handelingen verrichten herkenbaar in beeld worden gebracht. Een platform dat als content provider handelt, doet dat alleen rechtmatig indien het zich ervan vergewist dat deze personen toestemmen in de openbaarmaking van dergelijke beelden.
De uitleg van de rechtbank over de aansprakelijkheid van platformen en de manier waarop daaraan in dit specifieke geval invulling wordt gegeven is in lijn met hetgeen uiteengezet is in recente Kamerbrieven over online content en in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit thema.2
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over een vergewisplicht van erotische websites en de aansprakelijkheid van social media platforms? Heeft u aan uw eerdere antwoorden, naar aanleiding van dit vonnis, iets toe te voegen? Wat betekent dit vonnis voor andere websites?2 3 4
Ja, dat herinner ik me. Ik zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1 als een bevestiging van de eerdere beantwoording van de door u aangehaalde Kamervragen. Het vonnis laat zien dat internet service providers die zich actief bemoeien met de content die via hun dienstenaanbod wordt gehost als content provider beschouwd dienen te worden. Daarmee zijn zij geen service provider in de zin van de richtlijn elektronische handel en de daarop gebaseerde nationale wet- en regelgeving en kunnen zij zich bijgevolg niet beroepen op de beperkingen van aansprakelijkheid die gelden voor service providers. Dit impliceert onder meer dat content providers zich ervan dienen te vergewissen dat personen die figureren op mogelijk onrechtmatige beelden expliciet toestemming hebben gegeven voor het openbaar maken daarvan, alvorens deze beelden op het online platform mogen worden geplaatst.
Deelt u de mening dat er een vergewisplicht moet komen waardoor niet alleen de gebruikers/uploaders verantwoordelijk zijn voor het vergewissen van toestemming en meerderjarigheid van de personen die in het erotisch of naakt videomateriaal verschijnen, maar dat ook de platforms/websites waarop het materiaal verschijnt zich van die toestemming moeten vergewissen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 2, heeft de rechter in de door u aangehaalde uitspraak geoordeeld dat op basis van de huidige wetgeving in een bepaalde context reeds van platformen en websites vereist kan worden dat zij zich vergewissen van de expliciete toestemming van personen voordat beelden waarop zij figureren online worden geplaatst of opgeslagen. Een algemene vergewisplicht staat op gespannen voet met de uitsluiting van aansprakelijkheid zoals die geldt voor service hosting providers en het verbod op algemene monitoring uit de richtlijn elektronische handel en de daarop gebaseerde nationale wet- en regelgeving. Maar ook in het laatstgenoemde geval staat een slachtoffer niet met lege handen: indien hosting providers ervan op de hoogte worden gesteld dat bepaalde content strafbaar of onrechtmatig is, dan dienen zij alsnog op te treden.
Kunt u in ieder geval toezeggen om met de branche in gesprek te gaan over de gevolgen van dit vonnis en de verplichting die aan aanbieders van erotisch videomateriaal? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de PPS-werkgroep «Children Safe on the Internet», waarin ook de branche is vertegenwoordigd, zijn wettelijke verplichtingen voor internet tussenpersonen een vast en terugkerend punt op de agenda. Daarnaast zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau inzake de algemene en gebruikersvoorwaarden van internetplatformen in relatie tot onrechtmatige content. Tenslotte tracht ik te bewerkstelligen dat mensen beter worden geïnformeerd over hun rechten in relatie tot het gebruik van afbeeldingen.