De berichten ‘Nederland ligt dwars bij aanpak dieselschandaal’ en dat een jaar na Dieselgate blijkt dat alle dieselmerken nog vervuilender zijn dan Volkswagen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederland ligt dwars bij aanpak dieselschandaal»1 en dat een jaar na Dieselgate alle dieselmerken nog vervuilender zijn dan Volkswagen en met het onderliggende rapport van Transport & Environment?2 Kunt u de Kamer van een uitgebreide beleidsreactie op dit rapport voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de vierde overzichtbrief over dieselfraude die u voor het AO Dieselfraude ontvangt zal ik reageren op dit rapport.
Kunt u bevestigen dat er in Nederland 536.000 auto’s met Europese emissiestandaard Euro 5 en/of Euro 6 op de weg zijn, waarbij uit het rapport blijkt dat vier op de vijf Euro 5-modellen in de praktijk meer dan drie keer de maximale uitstootnorm voor stikstofoxiden (NOx) uitstoten, en dat twee derde van de Euro 6-modellen meer dan drie keer de norm van 80g/1.000km overschrijven?
Ik kan alleen aangeven dat er 1.037.328 dieselvoertuigen Euroklasse 5 en Euroklasse 6 in Nederland geregistreerd zijn. De percentages van deze auto die de norm overschrijden kan ik nog niet bevestigen, zie antwoord op vraag 1. Los van deze precieze percentages, ben ik het helemaal met de Kamer eens dat er iets gedaan moet worden aan de overschrijding van de uitstootnormen en daarom ben ik groot voorstander van de «real driving emission testprocedure (RDE)». Mijn ministerie pleit, samen met de RDW en TNO, in Brussel al jaren voor een betere testprocedure.
Klopt het dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) in Brussel pleit tegen het doorbreken van de connectie tussen testbedrijven en typegoedkeuringsinstanties aangezien in Nederland het testbedrijf en typegoedkeuringsinstantie beiden onder de RDW vallen en de RDW niet graag klandizie wil verliezen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt?
Conform het BNC-fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft NL het standpunt uitgedragen dat NL het voorstel van de Commissie ondersteunt voor meer onafhankelijke en onpartijdige technische diensten, zodat de betrouwbaarheid van de typegoedkeuring wordt versterkt. De voorstellen dienen naar het oordeel van Nederland wel goed op effectiviteit en uitvoeringsconsequenties te worden beoordeeld. Ten aanzien van het voorstel van de Commissie om goedkeuringsinstanties geen activiteiten te laten verrichten die ook door technische diensten worden verricht, is het Nederlands standpunt dat zolang de kwaliteit, objectiviteit, onpartijdigheid en het voorkomen van belangenconflicten worden gewaarborgd, Nederland geen bezwaar ziet in de werkwijze zoals die nu door diverse goedkeuringsinstanties, waaronder de Nederlandse, wordt gehanteerd.
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen het zorgdragen voor onafhankelijke testen en onafhankelijk vastgestelde en uit te geven boetes door de Europese Commissie, maar er juist voor pleit dat als de Commissie al een probleem constateert zij niet zelf daartegen mag optreden maar een typegoedkeuringsinstantie moet «verzoeken» om op te treden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt? Moet na afgifte van de typegoedkeuring een check niet juist door een andere instantie dan die de typegoedkeuring heeft afgegeven worden uitgevoerd, zodat de onafhankelijkheid van deze check kan worden gewaardborgd?
Zoals u in het BNC fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073), heeft kunnen lezen, is Nederland positief over het concept van de intercollegiale toetsing, zie ook vraag 6, en staat positief tegenover het opleggen van sancties, waar een afschrikwekkende werking vanuit kan gaan. Nederland ziet de gewenste verbetering het best gewaarborgd door middel van accreditatie van technische diensten door nationale accreditatie-instanties.
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen een peer-reviewsysteem, niet door andere typegoedkeuringsinstantie wenst te worden gecontroleerd, en daarmee de deur sluit voor het kunnen controleren dat EU-regels worden toegepast zoals ze zijn bedoeld? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt? Deelt u de mening dat wanneer de RDW zich aan de regels houdt er niets te verbergen is en de RDW juist een voorbeeldfunctie moet innemen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft Nederland in de Raadswerkgroep nadrukkelijke steun uitgesproken vóór het voorgestelde peer review systeem («intercollegiale toetsing»).
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen gezamenlijke audits van testbedrijven en daarmee de deur sluit voor het creëren van een gelijk speelveld tussen testbedrijven, waarbij iedereen aan dezelfde standaard gehouden wordt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt?
Conform het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft Nederland in de Raadswerkgroep juist nadrukkelijk gepleit voor het creëren van een gelijk speelveld tussen testbedrijven. In dat kader heeft Nederland steun verleend aan het principe van peer reviews. Ook heeft Nederland steun uitgesproken voor het voorstel om, naast typegoedkeuringsinstanties, nationale accreditatie-instanties verantwoordelijk te maken voor de beoordeling en monitoring van technische diensten.
Hoe verhoudt zich de «negatieve» inzet van de RDW in Brussel zich tot de «positieve» houding die u heeft ingenomen in de communicatie met de Kamer ten aanzien van de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie en alle voorgaande punten in die voorstellen?
Nederland steunt juist het voorstel van de Commissie. Wel vindt Nederland dat er op onderdelen alternatieve oplossingsrichtingen mogelijk zijn om de effectiviteit en haalbaarheid van de voorstellen te vergroten. Het Nederlandse standpunt is verwoord in het BNC fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073).
Bent u bekend met verschillende overzichten waarop helder staat aangegeven welke typegoedkeuringsinstantie voor bepaalde autotypen de typegoedkeuring heeft verleend, en waarop staat aangegeven dat de RDW bijvoorbeeld voor Opel-modellen typegoedkeuringen heeft afgegeven?3
Ja.
Kunt u uw antwoord op eerdere vragen d.d. 3 maart 2016 herinneren, waarin u aangeeft dat na de berichtgeving van VRT over de Opel Zafira er is nagegaan of er door de RDW een typegoedkeuring is afgegeven, maar daarvan in het geval van de Zafira geen sprake van was?4 Zo ja, hoe verhoudt zich dat antwoord tot het antwoord op eerdere vragen d.d. 5 juli 2016 waarin u aangaf dat in het geval van de Opel Zafira de RDW wel degelijk de overkoepelende typegoedkeuring heeft gegeven? Hoe verklaart u deze inconsistentie?5
Ja, dit komt voort uit het verschil tussen een overkoepelende typegoedkeuring (Whole Vehicle Type-Approval) en een deelgoedkeuring (emissiecertificaat).De RDW heeft voor de Opel Zafira de overkoepelende typegoedkeuring afgegeven. KBA is verantwoordelijk voor de afgifte van de deelgoedkeuring op emissiegebied voor de Opel Zafira.
Verricht de RDW op dit moment zelf onderzoek naar verdachte modellen waarvoor de RDW een typegoedkeuring heeft afgegeven, waaronder de Opel Zafira die al eerder veelvuldig in opspraak is geweest?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dat onderzoek zo snel mogelijk delen?
In het RDW Testprogramma zijn voertuigen getest waarvoor de RDW een emissiecertificaat heeft afgegeven. De Opel Zafira is niet meegenomen in het testprogramma van de RDW, omdat dit emissiecertificaat is afgegeven door het KBA.
Bent u bereidt de RDW te verzoeken de overkoepelende typegoedkeuring van de verdachte modellen zoals de Opel Zafira in te trekken en/of op te schorten, tenzij de fabrikanten overgaan tot een verplichte terugroepactie voor de verdachte modellen, zodat deze auto’s aangepast kunnen worden en deze niet langer beduidend meer schadelijke stoffen uitstoten dan wettelijk is toegestaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zolang de inbreuk op de wettelijke verplichtingen nog niet onomstotelijk vaststaat, zoals in de zaak van Opel Zafira goedkeuring aan de orde is (het KBA-onderzoek naar een mogelijke schending door Opel AG loopt nog), is het te vroeg om tot een mogelijke terugroepverplichting over te gaan. Een intrekking van een typegoedkeuring terwijl het onderzoek nog loopt, of een opschorting is niet mogelijk omdat daar geen wettelijke grondslag voor bestaat. Een dergelijk besluit zou onrechtmatig zijn en zou dan ook geen stand kunnen houden voor de rechter. Ik kan de RDW om deze redenen niet vragen om desondanks tot intrekking over te gaan.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van TNO en de RDW naar praktijkemisses afgerond is en de resultaten daarvan bekend worden? Kunt u er zorg voor dragen dat dit voorafgaand aan het Algemeen overleg Dieselfraude gebeurt? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts aangeven of de RDW ook de achterliggende emissietestresultaten en de technische testgegevens per model publiceert? Zo nee, waarom niet?
De RDW heeft in september 2016 het onderzoek afgerond van de 30 voertuigen waarvoor zij het emissiecertificaat heeft afgegeven. De achterliggende emissietestresultaten en de technische testgegevens per model zijn opgenomen in een rapport. Ik verwacht uw Kamer voor het AO Dieselfraude van 27 oktober over de resultaten te kunnen informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie overweegt om tegen een aantal lidstaten zogenaamde inbreukprocedures (een juridisch proces dat de Commissie kan starten in het geval een lidstaat EU-wetten niet goed uitvoert) te starten wanneer deze lidstaten niet snel maatregelen nemen tegen sjoemeldiesels? Zo ja, staat Nederland op de nominatie van de Commissie, welke gevolgen zou een dergelijke procedure met zich meebrengen en wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid bij de Commissie informatie hierover in te winnen?
Ja, Nederland staat niet op de nominatie van de Commissie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie stelt dat Volkswagen de «Consumer sales and guarantees directive» en de «Unfair commercial practices directive» heeft overtreden en dat dit zou kunnen leiden tot schadeclaims van automobilisten en consumentenorganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u reeds in gesprek met consumentenorganisaties over eventuele schadeclaims voor getroffen automobilisten en bent u van mening dat, en voorts bereid om, er zorg voor te dragen dat consumenten een schadevergoeding (moeten) krijgen wanneer zij het slachtoffer zijn geworden van bedrog van Volkswagen en andere autofabrikanten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De Europese Commissie heeft onlangs via een persbericht laten weten met Volkswagen de afspraken te hebben gemaakt om de dieselauto’s waar nodig te herstellen. Consumenten ontvangen voor het einde van dit jaar daarover bericht en de auto’s worden uiterlijk in de herfst van 2017 gerepareerd. De Consumentenbond heeft op 29 september jl. een aanvraag aan de Autoriteit Consument en Markt gedaan om onderzoek te doen naar en handhavend op te treden jegens Volkswagen. De ACM heeft dit verzoek in behandeling genomen. ACM onderkent het belang van een coördinerende rol van de Europese Commissie op dit dossier. Het is effectiever als de landen samen optrekken en kennis delen en uitwisselen, in plaats van ieder voor zich. ACM zal zich daarin positief opstellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het gesprek dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu met twee leden van de Enquêtecommissie emissiemetingen in de automobielsector van het Europees parlement voert op 12 oktober 2016?
Ja.
Het onderhoud van sloten door waterschappen |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het waterschap Vechtstromen stopt met het schoonhouden?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het waterschap Vechtstromen om minder onderhoud te plegen en de schouw (inspectie) af te schaffen? Deelt u de zorgen van de agrariërs in Twente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om hierover met het waterschap in gesprek te gaan?
Ik begrijp de zorgen en gevoelens die de veranderingen in het beheer en onderhoud van een aantal wateren in het gebied van waterschap Vechtstromen met zich mee brengen. Ik begrijp eveneens dat het waterschap onwenselijke verschillen in het onderhoud van het door haar beheerde watersysteem wil tegengaan, evenals de ongelijkheid voor de ingelanden (inwoners) van het waterschap die daarmee samenhangt. De verschillen zijn ontstaan door de fusie waaruit het waterschap in 2014 is gevormd.
Naar ik mij laat informeren streeft het waterschap Vechtstromen daarbij naar beheer en onderhoud van haar watersysteem wat vergelijkbaar is met dat van andere waterschappen in hellende gebieden. Voorts hanteert ze daarbij, een zorgvuldige procedure waarbij inspraak en beroep mogelijk is. Deze procedure is momenteel nog in volle gang.
Daarbij constateer ik dat in de nieuwe situatie het waterschap zijn onderhoudsinspanningen uitbreidt tot alle wateren die van algemeen belang zijn voor de waterhuishouding van het waterschapsgebied. Voor wateren waarvan in het openbaar bestuurlijk proces wordt vastgesteld dat zij niet van algemeen belang zijn, draagt de eigenaar van het water (voortaan) zelf verantwoordelijkheid voor onderhoud. Overigens wordt daarbij niet alleen gelet op wateroverlast maar op alle functies van het watersysteem. Omdat deze wijze van beheren en onderhouden van een watersysteem algemeen gangbaar is, is niet te verwachten de kans op wateroverlast zal toenemen.
Kunt u aangeven of er ook andere waterschappen zijn die dergelijke voornemens hebben? Zo ja, welke waterschappen zijn dat?
Er zijn bij verschillende waterschappen, vooral in hellende gebieden, vergelijkbare ontwikkelingen, waarbij wordt gekeken wie verantwoordelijkheid draagt voor beheer en wie de onderhoudsplicht heeft, namelijk het waterschap dan wel de eigenaar. De waterschappen onderhouden hierover ook onderling contact en er vindt afstemming plaats over inhoudelijke aspecten van het beleid. Overigens moet in de praktijk altijd maatwerk worden geleverd en met gebiedsspecifieke omstandigheden rekening worden gehouden. Verder probeert het waterschap, als publieke organisatie, zijn beschikbare middelen nadrukkelijk in te zetten op het onderhoud van waterlopen die ook daadwerkelijk van publiek belang zijn.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat agrariërs op deze wijze afhankelijk worden voor het onderhoud aan sloten? Is dit niet een kerntaak van een waterschap?
Nee die mening deel ik niet. Het uitgangspunt dat het beheer en onderhoud van wateren met een algemeen belang voor rekening van het waterschap is en de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de aller kleinste wateren bij de eigenaar ligt, sluit aan bij de beheer en onderhoud praktijk van vergelijkbare waterschappen. Het waterschapsbestuur maakt zelf in het openbaar bestuurlijk proces de afweging of onderhoud aan dergelijke wateren maatschappelijk haalbaar en betaalbaar is.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de motie Visser (Kamerstuk 34 436, nr. 8) inzake het voorkomen van wateroverlast door betere afstemming en samenwerking tussen waterschappen en agrariërs? Kunt u aangeven op welke wijze deze motie ten uitvoering wordt gebracht?
De motie Visser wordt betrokken bij de uitwerking van het deltaplan Ruimtelijke Adaptatie dat in het Deltaprogramma 2018 wordt opgenomen.
Heeft u de beelden van afgelopen zomer in Zuidoost-Brabant en Limburg, met alle schade voor de agrariërs vandien, nog op het netvlies staan? Deelt u de zorg dat, met deze beelden in het achterhoofd, het voornemen van het waterschap leidt tot slecht onderhouden en meanderende sloten en daarmee tot meer risico voor agrariërs? Bent u van mening dat dit slecht is voor het voorkomen van wateroverlast en overstromingen van landbouwgebieden en stedelijk gebied? Zo nee, waarom niet? Wie draait er straks bij minder onderhoud van sloten voor de kosten van overlast, mislukken van oogsten en andere gevolgen op?
De wateroverlast problemen van de afgelopen zomer in Zuid-Oost Brabant en Limburg staan mij nog helder voor ogen. Ik merk evenwel op dat het proces waarmee waterschap Vechtstromen bezig is, gericht is op het gelijkelijk omgaan met onderhoud van het door haar beheerde watersysteem. Daarbij gaat het om alle functies die het watersysteem heeft voor de verschillende gebruikers. Naast het tegengaan van wateroverlast en overstromingen is dat onder andere ook de beschikbaarheid van voldoende zoetwater. De problematiek is dus complexer dan alleen de wateroverlast of het agrarisch belang. Het waterschapsbestuur beoordeelt daarbij zelf in het openbaar bestuurlijk proces of onderhoud aan het watersysteem van algemeen dan wel lokaal belang is.
Overigens wil ik nog opmerken dat het voorkomen van wateroverlast niet uitsluitend een verantwoordelijkheid is van de waterschappen. Ook de grondeigenaar heeft hierin een belangrijke rol.
Wat betekent het niet langer onderhouden van sloten voor de waterkwaliteit? Hoe verhoudt dit voornemen van het waterschap zich tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW)? Bestaat hier niet het risico dat agrariërs straks een rekening gepresenteerd krijgen om alsnog aan de doelstellingen van de KRW te voldoen? Hoe gaat u hier op toezien?
De wateren waarvan de onderhoudsplicht verschuift betreffen de aller kleinste wateren en hebben op zich geen specifiek belang in het behalen van de waterkwaliteitsdoelen. Daar waar dit belang wel geraakt wordt blijft de verantwoordelijkheid bij het waterschap. Dat agrariërs met een rekening zouden worden geconfronteerd ligt daarom niet voor de hand.
De ruimtelijke inpassing windpark De Drentse Monden en Oostermoer |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe is omgegaan met de afdoening van de 2694 zienswijzen, waarvan 286 unieke?1
Aan alle indieners van zienswijzen is een ontvangstbevestiging gestuurd met vermelding onder welk nummer hun zienswijze wordt behandeld.
De 286 unieke zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van antwoord zienswijzen, die als bijlage van het inpassingsplan ter inzage wordt gelegd.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen en het onderzoeksrapport van Agentschap Telecom over de (eventuele) verstoring van het elektromagnetische milieu heeft het kabinet besloten om ten opzichte van het ontwerpinpassingsplan de volgende wijzigingen in het plan aan te brengen (zie ook mijn brief van 19 september jl.):
Daarnaast geef ik samen met de provincie Drenthe en de initiatiefnemers van het windpark invulling aan het gebiedspakket. Ik ga hier in het antwoord op vraag 5 verder op in.
Hoe is het bij de ruimtelijke inpassing van het windpark Drentse Monden gesteld met het profiteren van de omgeving van de opbrengsten van windenergie, afwikkeling van de planschade en compensatie van geleden schade, waaronder waardedaling van de woningen?
De initiatiefnemers stellen gedurende een periode van 15 jaar jaarlijks via een gebiedsfonds geld beschikbaar aan de omgeving. Het gaat om een bedrag van 50 eurocent per opgewekte MWh. Vanaf het moment dat de elektriciteitsproductie van de 45 windturbines start, wordt ongeveer 200.000 euro per jaar door de initiatiefnemers aan het fonds bijgedragen. De 50 eurocent per MWh is het maximale bedrag dat genoemd is in de Gedragscode draagvlak en participatie wind op land van de Nederlandse Windenergie Associatie en verscheidene natuur- en milieuorganisaties (oktober 2015). Ook de provincie Drenthe heeft toegezegd gedurende 10 jaar een bedrag in dit fonds te storten, in de orde van grootte van 180.000 euro per jaar, te starten vanaf 2018.
De initiatiefnemers bieden omwonenden tevens de mogelijkheid om financieel te participeren in het windpark. Dit kan vanaf 50 euro. Bij de informatiebijeenkomsten zijn omwonenden hierover geïnformeerd. De hoofdlijnen van de participatiemogelijkheden staan op de website van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer.2 Nu het inpassingsplan definitief is vastgesteld, werken de initiatiefnemers de participatiemogelijkheden verder uit en informeren zij bewoners hier nader over.
Voor planschade bestaat een wettelijke regeling. Verzoeken tot tegemoetkoming in planschade kunnen worden ingediend als het inpassingsplan onherroepelijk is. Het Rijk zorgt initieel voor de afhandeling van de planschadeverzoeken. Initiatiefnemers hebben zich middels een overeenkomst met de Staat verplicht om de uitbetaalde planschade te vergoeden.
Hoe verhoudt zich dit tot het gestelde in het Energieakkoord2, dat een betere verdeling tussen lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving essentieel is voor het vergroten van het draagvlak? Hoe is het gesteld met het – in het Energieakkoord beloofde – participatieplan?3
In het Energieakkoord is aangegeven dat bij grote windprojecten voorafgaand aan het project een participatieplan wordt opgesteld. Dit project was op dat moment al in procedure. In mijn brief van 1 februari 2016 over omgevingsmanagement (Kamerstuk 31 239, nr. 211) heb ik het belang benadrukt van het actief betrekken van omwonenden, transparante communicatie en een gebiedsgerichte aanpak. Voor lopende projecten, waaronder het windpark De Drentse Monden en Oostermoer, heb ik aangegeven dat een gebiedsgerichte aanpak eveneens van belang is. Ik heb voor dit windpark dan ook een gebiedscoördinator aangesteld.
De gebiedscoördinator heeft eind 2015 een verkenning met betrekking tot communicatie, participatie en profijt afgerond en opgeleverd. In mijn brief van 10 december 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 60) heb ik te kennen gegeven de adviezen over communicatie, participatie en profijt uit de verkenning ter harte te nemen. Ik heb vervolgens de communicatie met bewoners geïntensiveerd. Tijdens de periode dat het ontwerp inpassingsplan in maart en april 2016 ter inzage heeft gelegen, heeft het Rijk spreekuren voor bewoners georganiseerd en in juni 2016 zijn brieven gestuurd naar de bewoners van ruim 20.000 adressen in de nabijheid van de geplande windturbines. Bewoners zullen binnenkort wederom een brief ontvangen met de laatste informatie.
Ook werk ik samen met de provincie Drenthe en initiatiefnemers van het windpark aan een gebiedspakket dat bijdraagt aan de economische versterking van het gebied. De provincie Drenthe heeft het voortouw bij het uitwerken van een gebiedsfonds. Provincie en initiatiefnemers stellen beide middelen beschikbaar voor dit fonds, zie het antwoord op vraag 2. Daarnaast ben ik voornemens om samen met de initiatiefnemers, een aantal regionale partijen en omwonenden een programma op te zetten waarin de milieueffecten van het windpark, zoals geluid en slagschaduw en de effecten daarvan op het welzijn van bewoners, worden gemonitord en eventuele hinder zo mogelijk wordt verminderd.
Wat is er terecht gekomen van uw voornemen om samen met de provincie en de windparkontwikkelaars te onderzoeken hoe het gebied versterkt kan worden; de regio heeft immers te maken met bevolkingskrimp, gebrek aan werkgelegenheid en verdwijnende voorzieningen? Wat is er terecht gekomen van de in de Structuurvisie Wind op Land4 opgenomen paragraaf 2.5 over Governance, met daarin het voornemen om in de voorfase de belangen van de regio in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het gesteld met de werkzaamheden van de gebiedscoördinator? Hoe is het sinds zijn aantreden gesteld met draagvlak en participatie? Op welke wijze is er invulling gegeven aan de opdracht om te zorgen voor meer voorstanders van windparken in Drenthe?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er terecht gekomen van de overtuiging van het kabinet5 dat bij de ontwikkeling van windenenergie vier belangrijke voorwaarden behoren: 1. een goed investeringsklimaat, 2. een billijke regelgeving over de bescherming van andere belangen, 3. inpasbaarheid van de geproduceerde elektriciteit in het landelijke en regionale transportnet en 4. voldoende aandacht van overheden voor het werken aan lokaal draagvlak?
In de Structuurvisie Windenergie op Land is aangegeven dat het kabinet beseft dat voor bedrijven en burgergroeperingen die windenergieprojecten ontwikkelen de juiste voorwaarden nodig zijn. Ik heb daar samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu voor gezorgd:
Ad 1. Ten aanzien van het investeringsklimaat is de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energie (SDE+) beschikbaar. Jaarlijks wordt de regeling aangepast;
Ad 2. Er is regelgeving voor windturbinegeluid en slagschaduw, waarmee de belangen van omwonenden worden geborgd. De regelgeving ten aanzien van obstakelverlichting wordt zodanig aangepast dat zowel belangen voor de luchtvaart als belangen van omwonenden worden geborgd;
Ad 3. Binnen het kernteam Windenergie op Land zijn de netbeheerders vertegenwoordigd. Er vindt afstemming plaats over inpassing van door windturbines opgewekte elektriciteit;
Ad 4. Voor de maatregelen met betrekking tot lokaal draagvlak verwijs ik naar mijn voornoemde brief van 1 februari 2016 over omgevingsmanagement.
Voldoet het voorgenomen besluit aan de definitie van «goede ruimtelijke ordening» volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening?6 Zo ja, waar blijkt dat uit?
Klimaatverandering als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen leidt tot diverse bedreigingen voor de openbare veiligheid en de leefbaarheid en bewoonbaarheid van het land. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van energieconsumptie en -productie kan worden beperkt door energiebesparing en door (grootschalige) inzet van hernieuwbare energiebronnen. Voor wat betreft hernieuwbare energie heeft Nederland op grond van de Europese richtlijn hernieuwbare energie en het Energieakkoord doelstellingen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Windenergie op land speelt een belangrijke rol bij het behalen van deze doelstellingen. De geschikte gebieden voor grootschalige windenergie zijn door het Rijk na overleg met de provincies vastgelegd in de Structuurvisie Windenergie op Land. Het projectgebied van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is één van deze locaties. Het initiatief voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer sluit derhalve aan bij de doelen van het nationale en internationale energie- en klimaatbeleid, dat gericht is op het toepassen van hernieuwbare energie en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen.
In de milieueffectrapportage (hierna: MER) is de relevante milieu informatie verzameld ten behoeve van de besluitvorming over het windpark. De MER geeft een zo goed mogelijk beeld van de te verwachten effecten met betrekking tot mens, dier en landschap. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar tussentijdse toetsing van 18 november 2015 geoordeeld dat de MER de essentiële informatie bevat voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluiten over de realisatie van het windpark. Dit is bevestigd in het toetsingsadvies van 9 juni 2016. De gevolgen van het plan voor de directe omgeving en de inwoners van het gebied zijn in de besluitvorming onderkend en meegewogen. Op basis van het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd dat ook na realisatie van het windpark sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat het voorgenomen besluit voldoet aan de definitie van een goede ruimtelijke ordening en bijdraagt aan de bewoonbaarheid van het land en aan de bescherming en verbetering van het leefmilieu en zich derhalve verdraagt met artikel 21 van de Grondwet.
Hoe verhoudt het voorgenomen besluit zich tot artikel 21 van de Grondwet waarin wordt gesteld dat «De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu»?
Zie antwoord vraag 7.
Houdt uw voorgenomen besluit volgens u stand wanneer het wordt getoetst aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Verdrag van Aarhus?
Artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus bepaalt (kort gezegd) dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de milieubesluitvormingsprocedures dient te krijgen. Voor het onderhavige inpassingplan geldt dat dit is voorbereid met toepassing van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de daarin neergelegde inspraakprocedures. Het ontwerp van dit inpassingsplan en het daarbij behorende milieueffectrapport zijn op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd. In de Nota van antwoord zienswijzen is op de zienswijzen op dit ontwerpplan gereageerd en is aangegeven in welke gevallen dit tot aanpassingen heeft geleid. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2016 (ECLI: NL:RVS:2016:1228, Windpark Wieringermeer) kan voorts worden afgeleid dat wat betreft windenergie in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de milieubesluitvormingsprocedures zijn geboden, aangezien zienswijzen naar voren konden worden gebracht, bijvoorbeeld over het nut en de noodzaak van windenergie en de vergelijking met andere vormen van hernieuwbare energie, tegen het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en tegen het ontwerp van de Structuurvisie Windenergie op Land.
Wat betreft het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) volgt uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat particulieren in milieukwesties beschermd kunnen zijn door artikel 2 en/of 8 van het EVRM en dat zij in dat geval, op grond van artikel 13 van het EVRM, die bescherming ook moeten kunnen afdwingen met behulp van een effectief rechtsmiddel. Voor zover erop wordt gedoeld dat de van de windturbines te verwachten overlast een ongerechtvaardigde inmenging in de persoonlijke levenssfeer van omwonenden in de zin van artikel 8 van het EVRM vormt, ben ik van mening dat, gelet op de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken, er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan een zodanig negatieve invloed kan hebben op het woongenot in en in de omtrek van de woning van omwonenden of anderszins hun leven zo ingrijpend kan beïnvloeden dat van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden gesproken. Uit de onderzoeken vloeit voorts voort dat het windpark evenmin een inbreuk vormt op het recht op leven als geregeld in artikel 2 van het EVRM. De mede uit artikel 2 van het EVRM voortvloeiende positieve verplichting van de Staat om alle gepaste maatregelen te nemen om het leven te beschermen, brengt mee dat de Staat verplicht is te voorzien in een effectief wettelijk en bestuurlijk kader ter bescherming van het recht op leven. Dat kader wordt dit geval onder meer gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde lagere regelgeving. De in de Wro en Awb neergelegde procedure voor de totstandkoming van het inpassingsplan voorziet verder in de mogelijkheid dat eenieder zienswijzen kan indienen op het ontwerpplan en dat belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen het vastgestelde plan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet daarop beschikken zij over een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM.
Gelet op het vorenstaande ben ik van oordeel dat het besluit zich verdraagt met het EVRM en het Verdrag van Aarhus.
Kunt u beschrijven hoe het onderzoeksproces van het Agentschap Telecom is verlopen? Waarom is de openbaarmaking zo lang opgehouden?
Agentschap Telecom heeft vanaf het voorjaar van 2016 onderzoek gedaan naar mogelijke storing van het geplande windpark De Drentse Monden en Oostermoer op radiotelescoop LOFAR. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten die begin augustus 2016 beschikbaar kwamen, heb ik Agentschap Telecom gevraagd om aanvullend onderzoek te doen naar mitigerende maatregelen, met name naar de mitigatie die te bereiken is door het windturbineontwerp te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat er bilaterale gesprekken zijn gevoerd met vijf verschillende fabrikanten van windturbines. In de gevoerde gesprekken en toegezonden informatie is door de fabrikanten aangegeven hoe verdere reductie van verstoring volgens hen zou kunnen worden gerealiseerd en aan welke concrete maatregelen zij denken. De resultaten van deze gesprekken hebben geleid tot een verdiept inzicht in de mogelijkheid van mitigerende maatregelen en daarmee tot een vollediger antwoord op de onderzoeksvragen. De openbaarmaking is met ruim een maand uitgesteld om de resultaten van het aanvullend onderzoek mee te kunnen nemen in de eindrapportage. Ik heb het onderzoeksrapport op 19 september 2016 aan uw Kamer gestuurd.
Wat zijn de meerkosten die het faciliteren van Astron bij het versneld invoeren van de twee onderzoeksprogramma’s Rapid Radio Bursts (RRB’s) en Space Weather met zich meebrengt? Wie betaalt de nieuwe elektronica op de LOFAR stations? Wat zijn hier de kosten van?
Het is op dit moment niet bekend wat de meerkosten zijn. Het herschikken van het onderzoek op LOFAR, inclusief het versneld ontwikkelen van de twee onderzoeksprogramma’s, moet zorgvuldig gebeuren en neemt de nodige tijd in beslag. Astron moet hiervoor onder andere overleggen met zijn buitenlandse partners. Ik ben met Astron en NWO in gesprek om op de hoogte te blijven van de vorderingen en om een inschatting te maken van de (meer)kosten van de versnelde ontwikkeling van nieuwe elektronica op de LOFAR-stations. Ik ben bereid een bijdrage te leveren aan de (meer)kosten om het versneld invoeren van de twee onderzoeksprogramma’s mogelijk te maken.
Bent u bereid kosten en opbrengsten van het Solar Park Veenkoloniën7 integraal te vergelijken met het voorgenomen windpark? Zo nee, waarom niet?
Ter uitvoering van de motie Smaling c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 452), waarmee uw Kamer heeft verzocht om een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de huidige en verwachte ontwikkelingen van energieopwekking uit zon en wind op land, laat ik momenteel onderzoek doen door onderzoeksbureau CE Delft. Ik heb CE Delft verzocht het rapport van DNV GL over de haalbaarheid van een Solarpark in de Veenkoloniën mee te nemen in het onderzoek. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 455) staat uitvoering van de motie los van de realisatie van de doelstellingen uit het Energieakkoord, waaronder de doelstelling van 6.000 MW windenergie op land in 2020.
Is het niet zo dat de Raad van State kritiek heeft geuit op het gebruik van de Crisis- en Herstelwet8 voor de planvorming van enkele windparken en dat de Afdeling een dergelijke systeembreuk op grond van de Crisis en Herstelwet ontoelaatbaar acht? Is de Crisis- en Herstelwet in 2010 niet ingesteld om nieuwe infrastructuurprojecten te stimuleren, en vooral is bedoeld voor innovatieve projecten?
Het doel van de Crisis- en herstelwet is de versnelling van infrastructurele projecten en andere grote bouwprojecten en van projecten op het gebied van duurzaamheid, energie en innovatie, teneinde de economische crisis en zijn gevolgen te bestrijden en een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te bevorderen (Kamerstuk 32 127, nr. 3, pagina 1). Artikel 2.4 van die wet maakt het mogelijk om van wet- en regelgeving af te wijken wanneer een project innovatief is en een bijdrage levert aan de duurzaamheid en het bestrijden van de economische crisis. Op basis van dit artikel is in de elfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet op verzoek van de provincie Groningen en van mij een bepaling opgenomen op grond waarvan het mogelijk is om windparken voorlopig te bestemmen voor een langere duur dan vijf jaar (artikel 7o Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). In haar advies inzake het ontwerp van de elfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis-en herstelwet heeft de afdeling advisering van de Raad van State aangegeven dat de genoemde bepaling niet binnen het systeem van de Wet ruimtelijke ordening past. Naar aanleiding van het advies heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu deze bepaling verduidelijkt. Voor een motivering van de wijze waarop met het advies is omgegaan verwijs ik naar het nader rapport inzake de elfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Stcrt. 2016, 38846). Daarin is aangegeven dat voor zover er sprake zou zijn van een systeembreuk ten opzichte van de huidige Wet ruimtelijke ordening, de Crisis- en herstelwet dit als experimentenwet uitdrukkelijk mogelijk maakt. Naar het oordeel van het kabinet is met deze aanpassing recht gedaan aan de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Bent u van mening dat door de snelheid waarmee nu het besluit over de inpassing van het windpark wordt genomen het gevaar bestaat dat de rechtstaat een »sluitpost» wordt, nu politiek Den Haag steeds meer streeft naar «resultaat, snelheid en draagvlak». Kunt u een reactie geven op de uitspraken9 van de vicepresident van de Raad van State bij de presentatie van het jaarverslag?
Nee, ik deel deze mening niet. Het proces om te komen tot een inpassingsplan van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is op zorgvuldige wijze doorlopen binnen de wettelijke kaders. In totaal heeft het gehele proces voor het tot stand komen van het inpassingsplan meer dan vijf jaar geduurd. In juni 2011 is gestart met de Rijkscoördinatieregeling. Vanaf het begin van de procedure heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Drenthe, de betrokken gemeenten en de initiatiefnemers van het windpark, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Daarnaast heeft in het kader van de milieueffectrapportage en het besluitvormingsproces overleg plaatsgevonden met andere betrokken partijen, zoals Astron (de exploitant van radiotelescoop LOFAR). Met de omwonenden is onder meer tijdens de verschillende informatiebijeenkomsten gesproken.
In februari 2015 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu het voorkeursalternatief van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer van 150 MW (uitgaande van 50 windmolens van 3 MW) voor het inpassingsplan vastgesteld. In maart en april van dit jaar heeft het ontwerp inpassingsplan ter inzage gelegen. In de periode van april tot september 2016 heb ik de binnengekomen zienswijzen beoordeeld en alle belangen afgewogen. Het definitieve inpassingsplan is, mede op basis van de zienswijzen, aangepast ten opzichte van het ontwerp inpassingsplan.
Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik voldoende zorgvuldigheid hebben betracht en voldoende tijd hebben genomen om tot een definitief besluit te komen.
Ziet u kans de vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieakkoord voorzien op 5 oktober 2016?
Ja.
Het bericht dat een groot deel van de Noordzee nauwelijks bevist wordt |
|
Roelof Bisschop (SGP), Eppo Bruins (CU), Joram van Klaveren (GrBvK), Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Dion Graus (PVV), Barbara Visser (VVD), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten die erop wijzen dat bijna 40% van de Noordzee niet of nauwelijks bevist wordt?1
Ik heb kennisgenomen van de publicatie in Visserijnieuws. Van de formele onderzoekresultaten zelf heb ik nog geen kennis kunnen nemen aangezien deze nog niet zijn gepubliceerd.
Hoe beoordeelt u de afspraak om minimaal 10% van de Nederlandse wateren te sluiten voor de bodemberoerende visserij en de voorgestelde uitvoering daarvan in het licht van de genoemde onderzoeksresultaten?
Nederland voert de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) uit. Doel van de KRM is het bereiken van een goede milieutoestand in 2020 en het realiseren van een samenhangend en representatief netwerk van beschermde gebieden op zee (art. 13.4 KRM). In de Nederlandse mariene strategie (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is de ambitie opgenomen dat, om ecologisch waardevolle gebieden te beschermen, in 2020 10–15% van de Nederlandse Noordzeebodem niet noemenswaardig wordt beroerd. De door vragenstellers genoemde onderzoeksresultaten zijn niet gericht op de bescherming van ecologisch kwetsbare en waardevolle gebieden, waar de Nederlandse ambitie zich juist wel op richt.
Is Nederland met inachtneming van onder meer de genoemde onderzoeksresultaten nog juridisch verplicht om bovenop de gebiedssluiting in Natura 2000 gebieden 2.400 vierkante kilometer extra te sluiten?2
In antwoord op vraag 2 is gewezen op de juridische verplichting voor Nederland om een samenhangend en representatief netwerk van mariene beschermde gebieden te hebben. In de Mariene strategie deel 3 (Programma van maatregelen KRM; Kamerstuk 31 710, nr. 45) is aangegeven dat met uitvoering van de Natura2000-afspraken ca. 8% van de Nederlandse Noordzeebodem in ecologisch waardevolle gebieden niet noemenswaardig wordt beroerd. De in de brief van 10 juni 2016 (Kamerstuk 33 450, nr. 49) voorgestelde aanvullende gebiedsbescherming op het Friese Front en Centrale Oestergronden voegt hier 4% aan toe en is een invulling van de Kabinetsambitie om 10–15% van de Nederlandse Noordzeebodem niet noemenswaardig te beroeren. Dit staat los van de genoemde onderzoeksresultaten; hierin is geen relatie gelegd met waardevolle gebieden en deze kunnen hiermee dus niet in verband gebracht worden. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hebben in ons voorstel geprobeerd maatwerk te leveren en een goede afweging te maken tussen bescherming en waar mogelijk herstel van waardevolle gebieden en het belang van de vissers. Ik ben van mening dat we, zoals in de brief van 10 juni aangegeven, er in geslaagd zijn de kosten voor de visserij te beperken.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe voorstel vanuit de visserijsector voor gebiedssluiting op het Friese Front en de Centrale Oestergronden?3
Ja.
Neemt u dit voorstel, met inachtneming van de moties Bisschop c.s. (Kamerstuk 33 750 J, nr. 14; Kamerstuk 27 625, nr. 370) en de genoemde onderzoeksresultaten, over?
In de brief van 10 juni (Kamerstuk 33 450, nr. 49) hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik aangegeven hoe we tot ons voorstel zijn gekomen om 2.400 km2 op FF en CO te beschermen. In het VAO van 7 juli heb ik de motie Bisschop (Kamerstuk 27 625, nr. 379) overgenomen met de toelichting dat ik die in het kader van het voorstel van de brief van 10 juni zal uitvoeren. Dit heeft geleid tot overleg met zowel natuurorganisaties als visserijorganisaties. Ik heb kennis genomen van het voorstel van de visserij en dit ook met hen besproken. Binnenkort zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, uw Kamer informeren hoe ik de motie Bisschop heb uitgevoerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Visserij voorzien op 12 oktober 2016?
Dit is helaas niet gelukt.
Ernstige klachten van bewoners door de aanleg van extra rijstroken en een tunnel op de A9 (Gaasperdammerweg) in Amsterdam |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ernstige gevolgen voor buurtbewoners van de aanleg van een tunnel op de Gaasperdammerweg in Amsterdam?1 Bent u bereid samen met de bewoners een samenhangend plan te maken met als doel op korte termijn de ernstige geluidsoverlast voor bewoners te verminderen, de achteruitgang van het leefklimaat in omringende buurten te stoppen, andere overlast te beperken, de schade voor bewoners volledig te compenseren en gezondheidsklachten als gevolg van de werkzaamheden serieus te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kunt u dat plan presenteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het AO MIRT 23 juni 2016 (Kamerstuk 34 300-A, nr. 100) hebben wij deze hinder besproken. Naar aanleiding daarvan heb ik mij verdiept in de hinder van de werkzaamheden en de maatregelen die genomen zijn om deze hinder te beperken. Mijn beeld is dat de hinder voor de omwonenden fors is, maar dat Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie in samenspraak met de bewoners zich maximaal inzetten de hinder te beperken.
In september 2015 is gestart met langdurige, aaneengesloten funderingswerkzaamheden. Deze periode loopt door tot en met maart 2017. De werkzaamheden aan de tunnel en de inrichting van de openbare ruimte op, en naast, de tunnel lopen door tot en met 2021. Vooral voor bewoners van de naast het werkterrein gelegen huizen vormen de bouwwerkzaamheden bij tijd en wijle een zware last.
Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie hebben veel contact met bewoners, monitoren intensief hoe het met de bewoners gaat en bespreken regelmatig de aanpak van de hinder met vertegenwoordigers van de diverse wijken. Er is een samenhangend plan waarin tal van maatregelen zijn opgenomen om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld:
Een deel van de maatregelen is genomen naar aanleiding van wensen en klachten van omwonenden.
Deelt u de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden en dat werkzaamheden in de avond en in de weekenden tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Hoe vaak is er sinds het begin van de werkzaamheden aan de Gaasperdammerweg ’s avonds, ’s nachts en op zaterdag en op zondag gewerkt?
Ja, ik deel de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden. Alleen werkzaamheden die overdag niet kunnen worden uitgevoerd, worden ’s avonds, ’s nachts of op zondag uitgevoerd. Dit zijn werkzaamheden aan of direct naast de snelweg, het treinspoor of het metrospoor. Omdat voor deze werkzaamheden sporen of rijstroken afgesloten moeten worden, worden ze vaak alleen toegestaan als het rustig is op het spoor of de weg, dus in het weekend of ’s nachts. Ook de veiligheid van de werknemers en van de gebruikers van de (spoor)weg is hierbij gebaat.
In 2015 is er gedurende meerdere nachten aan de kruising met de spoorlijn Amsterdam – Utrecht en de metrolijn Gaasperplas gewerkt om te voorkomen dat deze infrastructuur lange tijd gestremd moest worden.
Werkzaamheden die veel geluidsoverlast met zich mee brengen zoals heien en het intrillen van damwanden worden sinds begin dit jaar alleen nog overdag uitgevoerd. Werkzaamheden die nu nog in de nacht plaats vinden zijn onder meer het aanvoeren van materiaal. Het gaan hierbij om transporten die vanuit veiligheidsoverwegingen overdag niet via de openbare wegen in dit gebied plaats mogen vinden. Dit soort transporten vindt tot volgend jaar zomer nagenoeg elke nacht plaats.
Bent u van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners – waarmee zij gedurende de bouwwerkzaamheden tijdelijk op een andere plaats kunnen wonen – voldoende is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners voldoende is. De hoogte van de vergoeding kan per huishouden verschillen. Deze wordt onder andere bepaald door de gezinssamenstelling.
Is het waar dat er slechts aan enkele bewoners een compensatiebedrag is uitgekeerd en aan anderen niet? Op grond van welke criteria, uitganspunten en feiten zijn er verschillen ontstaan in de uitgekeerde bedragen? Hoeveel mensen hebben een compensatie uitgekeerd gekregen en kunt u aangeven over welke bedragen dat ging?
Met betrekking tot nadeelcompensatie zijn er momenteel 8 schadeclaims ingediend. Deze zijn nog in behandeling. Er zijn nog geen compensatiebedragen uitgekeerd. Omwonenden die menen recht te hebben op een schadevergoeding vanwege de overlast die door het project wordt veroorzaakt kunnen op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 een claim indienen. De claims worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie. Uitspraken door deze commissie worden door Rijkswaterstaat overgenomen. In de Regeling ligt vast welke procedure gevolgd wordt bij het afhandelen van verzoeken om nadeelcompensatie en planschade. Ook geeft de Regeling de criteria aan waaraan getoetst wordt om na te gaan of de benadeelde recht heeft op een tegemoetkoming in de schade.
Deelt u de mening dat schade aan woningen altijd volledig vergoed moeten worden? Zijn er gevallen waar minder dan 100% schadevergoeding wordt uitgekeerd? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dat en welke percentages zijn er uitgekeerd? Waarom is er niet 100% uitgekeerd? Bent u bereid een aangepaste schadeprocedure te starten, die bewoners versneld duidelijkheid geeft over mogelijke schade en compensatie? Kunt u aangeven waarom (niet)?
Schade aan woningen wordt vergoed indien er een causaal verband is tussen de werkzaamheden en de schade. De bewijslast ligt aan de kant van het Rijk waarbij Rijkswaterstaat een bouwkundig adviesbureau heeft ingehuurd om de causaliteit vast te stellen. Voor aanvang van de werkzaamheden zijn bij ruim 1250 woningen 0-metingen verricht waarbij de bouwkundige staat van de woning is opgenomen. Na afloop van de heiwerkzaamheden wordt een 1-meting verricht. Het herstellen van schade die na de 0-meting is ontstaan wordt vergoed indien er een causaal verband is vastgesteld tussen de schade en de werkzaamheden. Deze 1-meting zal vanaf dit najaar plaatsvinden.
Het is niet in belang van de bewoners om, zolang de funderingswerkzaamheden plaatsvinden, schades af te handelen. Uitzondering is als er bijvoorbeeld sprake is van een lekkage. In dat geval wordt de schade onmiddellijk hersteld, ongeacht of er een causaal verband is tussen de uitgevoerde werkzaamheden en de schade die is ontstaan. Dit betekent niet dat Rijkswaterstaat op dat moment aansprakelijkheid erkent voor de betreffende schade, maar uit coulance. De schade wordt hersteld in het kader van beperking van overlast en hinder.
Ik ben bereid om dit jaar reeds te starten met het afhandelen van de schadeclaims in de wijken gelegen naast die delen van de tunnel waarvan de funderingswerkzaamheden dit jaar reeds worden afgerond. Ik zal mij voorts inspannen om bewoners versneld duidelijkheid te geven over mogelijke compensatie.
In hoeverre worden schaderegelingen naar uw mening snel genoeg afgehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij vraag 5
Weet u of er gevallen bekend zijn dat niet alle schade is vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, bij bouwschade is dit voorgekomen. Op het moment dat geconstateerd wordt dat er geen causaal verband is tussen de werkzaamheden en de bouwschade, wordt niet alle bouwschade vergoed. Zie ook antwoord vraag 5.
Bent u bereid u een second opinion door een onafhankelijk en gezaghebbend instituut door te voeren bij schade die eerder is vastgesteld?
Dit wordt reeds aangeboden. Bewoners kunnen een second opinion door een onafhankelijk bureau laten verrichten. De bewoners zijn hier tijdens informatieavonden over geïnformeerd.
Bent u bereid om – op korte termijn – te onderzoeken of er een compensatie van schade kan plaatsvinden parallel aan de schadeafhandeling bij de Amsterdamse Noord-Zuidlijn, waarbij de compensatie direct wordt bepaald op basis van wat de bewoners opgeven?
Naar aanleiding van gesprekken met bewoners is de werkwijze van de Noord/Zuidlijn deels gekopieerd. Dit houdt in dat reparatie van kleine schades die sinds de aanvang van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden vergoed zonder naar causaliteit te kijken. Wanneer bijvoorbeeld bij de bouwkundige eindopname, na afloop van de funderingswerkzaamheden aan de tunnel, wordt geconstateerd dat er sprake is van een gebrek dat er bij de 0-opname nog niet zat, dan gaat Rijkswaterstaat er vanuit dat dit gebrek het gevolg is van de werkzaamheden.
Dit geldt alleen voor schades waarbij het herstellen van de schade minder kost dan het aantonen van het causale verband. Als evident is dat de schade in een individueel geval niet door de werkzaamheden is veroorzaakt, dan gaat Rijkswaterstaat niet tot reparatie of compensatie over.
De schade zal waar mogelijk worden gerepareerd nadat de bouwwerkzaamheden achter de rug zijn om te voorkomen dat er mogelijk meerdere keren reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gemeten maximum geluidsniveaus van de bouwwerkzaamheden aan de Gaasperdammerweg? Hoe en door wie zijn deze gemeten? Zijn deze metingen te allen tijde betrouwbaar? Hoe vaak is de kritische grens gepasseerd? Welke maatregelen zijn genomen toen dat gebeurde?
Bij 15 woningen is deze zomer gedurende twee dagen sprake geweest van een geluidsbelasting van meer dan 80dB op de gevel. Op 11 en 24 augustus was sprake van 83 dB op de gevel. Aan de bewoners van 4 straten bij dit meetpunt is gedurende die periode verblijf elders aangeboden.
Er wordt gemeten door een gecertificeerd onderzoeksbureau in opdracht van de aannemerscombinatie. Op een zevental woningen is een geluidmeter geplaatst. Deze 7 meetlocaties zijn in overleg met het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) vastgesteld. Deze locaties bevinden zich op gevels van woningen die zich het dichtst bij de geluidsbron bevinden. Gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week meten de geluidsmeters de geluidsbelasting op de gevels van deze woningen. Om de betrouwbaarheid te garanderen worden de geluidsmeters jaarlijks gekalibreerd door een geautoriseerd bureau.
Door het onderzoeksbureau worden de geluidsniveaus continue gemeten en beoordeeld. Bij een overschrijding van de geluidsnorm ter plaatse van één van de geluidsmonitoringsstations of een (dreigende) overschrijding van de maximale blootstellingsduur stelt het bureau de aannemerscombinatie direct op de hoogte.
In 2015 zijn op één meetpunt gedurende één nacht en twee weekenden de verleende geluidswaarden overschreden. De overschrijdingen werden veroorzaakt door nachtwerkzaamheden aan de metrokruising. De eerste overschrijding was op basis van de prognoses niet voorzien. De daarop volgende overschrijdingen tijdens de genoemde weekenden wel. Omwonenden is voor deze nachten verblijf elders aangeboden.
In 2016 zijn op één meetpunt gedurende drie dagen de waarden uit de door het bevoegd gezag verleende geluidsontheffing overschreden. Alle drie deze overschrijdingen werden veroorzaakt door werkzaamheden met damwanden.
Tijdens de overschrijding zijn de volgende maatregelen genomen:
Naar aanleiding van de overschrijding is besloten om de damwanden in te trillen tussen 08:00 en 18:00 uur in plaats van tussen 07:00 en 19:00 uur.
Kunt u aangeven waarom niet is gekozen voor stille heitechniek?
Er is gekozen voor het heien van vibropalen met een stelling die van een geluidsreducerende mantel is voorzien. Een andere techniek is, gezien de vele factoren waar in dit gebied rekening mee dient te worden gehouden, niet mogelijk. Een van die factoren betreft de grote hoeveelheid puin (173.000 m3) die zich in het grondlichaam van de A9 bevindt. Een andere factor van belang is de invloed op de waterhuishouding. Essentieel voordeel van vibropalen is het hoge draagvermogen, waarmee het aantal palen onder de tunnelwanden tot een absoluut minimum kan worden beperkt, met de kortst mogelijke uitvoeringsduur. Hiermee wordt de periode met overlast behoorlijk verkort.
Bent u bereid en in staat een klachtenmeldpunt in te stellen, waarmee naar aanleiding van klachten van bewoners direct wordt ingegrepen, ook als deze meldingen buiten kantooruren of ’s nachts worden gemaakt?
Er is een klachtennummer dat 24 uur per dag bereikbaar is. Dit nummer staat vermeld in de bouwbrieven die regelmatig huis aan huis worden verspreid. Klachten van bewoners over (onvermijdbare) overlast die na kantooruren binnen komen, worden niet direct behandeld. Die klachten worden de volgende werkdag in behandeling genomen. Bij een calamiteit wordt uiteraard wel direct gehandeld.
Rijkswaterstaat heeft veelal persoonlijk contact hierover met bewoners.
Klopt het dat door het werken met gemiddelde geluidsniveaus de bouwer veelal blijft binnen de toegestane geluidsniveaus van de ontheffingen van de Algemene Plaatselijke Verordening en van het bouwbesluit, terwijl door de pieken in het geluidsniveau de overlast voor bewoners soms ondraaglijk hoog is? Klopt het dat laagfrequente tonen niet worden gemeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat draaglijk en ondraaglijk is, is persoonsafhankelijk. Het bevoegd gezag verleent de geluidsontheffingen en toetst deze op basis van de vigerende wet- en regelgeving: het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit gaat uit van gemiddelde geluidsniveaus. De laagfrequente tonen worden gemeten, volgens de Handleiding Rekenen en Meten Industrielawaai (HMRI). De werkwijze die bij de A9 Gaasperdammerweg wordt gehanteerd wijkt daarmee niet af van de werkwijze zoals die bij andere projecten in Nederland wordt gehanteerd.
De convenanten met KLM en TUI ter voorkoming van recidive van drugskoeriers |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel drugs er nog gesmokkeld wordt via de verschillende Nederlandse luchthavens en daarbij ook aangeven om hoeveel personen het zou gaan en vanuit welke bestemmingen?
Hoeveel drugs er via de Nederlandse luchthavens worden gesmokkeld is uit de aard der zaak onbekend. Wel is duidelijk dat er wekelijks nog slechts enkele drugskoeriers worden aangehouden. De invoering van de 100%-controles en bijbehorende maatregelen, inclusief de convenanten met de luchtvaartmaatschappijen, heeft voor deze grote afname gezorgd en kan dus succesvol genoemd worden.
Worden convenanten zoals die met TUI en KLM1 ook met andere luchtvaartmaatschappijen gesloten? Zo ja, welke en in welke fase bevindt zich dit? Zo nee, waarom niet?
De convenanten zijn gesloten in 2003 met KLM, Martinair, Arkefly en SLM, aangezien alleen deze maatschappijen vliegen op de landen die vallen in het 100%-controleregime. De convenanten zijn op reguliere momenten vernieuwd, zo ook dit jaar, zij het dat ze nu meer aangepast zijn aan de nieuwe omstandigheden, zoals dat Arkefly nu TUI Airlines heet, Martinair niet meer met passagiers vliegt en de BES-eilanden nu bij het land Nederland horen. Inhoudelijk zijn de convenanten niet gewijzigd.
Naar welke bestemmingen mogen personen die op de lijst staan niet meer vliegen, zijn dit alleen Suriname en de Antillen of ook andere bestemmingen? Waarom?
Het betreft al sinds 2003 Suriname, Venezuela, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. Op Venezuela zijn al geruime tijd geen rechtstreekse vluchten uit Nederland. De convenanten met KLM, TUI Airlines en SLM zijn civielrechtelijk van aard en hebben betrekking op de vervoersvoorwaarden die de luchtvaartmaatschappijen aan hun passagiers stellen. Wie aantoonbaar misbruik gemaakt heeft van bovengenoemde vluchten door cocaïne te smokkelen wordt geplaatst op deze lijst met als gevolg dat betrokkene in beginsel voor drie jaar vanaf het moment van aantreffen van cocaïne op de lijst staat. De luchtvaartmaatschappij laat de personen die op de lijst voorkomen in beginsel niet toe op directe vluchten van en naar de bestemmingen vanwaar vluchten vertrekken die vallen onder het 100%-controleregime. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Heeft plaatsing op de lijst nog andere gevolgen behalve het niet meer mogen vliegen met KLM en TUI? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bepaalt of een persoon op de lijst wordt geplaatst? Welke rechtsbescherming is er precies?
Namens de Nederlandse overheid is de Koninklijke Marechaussee belast met het bijhouden van de persoonsgegevens op de lijst. Het gebruik van de lijst door de luchtvaartmaatschappij valt onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens voor zover sprake is van verwerking van gegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van de verantwoordelijke in Nederland. In een dergelijk geval heeft de betrokkene op basis van artikel 35 en 36 Wbp de mogelijkheid de luchtvaartmaatschappij te verzoeken om informatie omtrent het verwerken van zijn persoonsgegevens dan wel correctie van de persoonsgegevens. De door de Koninklijke Marechaussee opgestelde en beheerde lijst betreft een verwerking van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Betrokkene heeft dan ook op grond van de Wpg recht op kennisneming en verbetering als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 31 Wpg. In concreto betekent dit dat een ieder op grond van artikel 25 Wpg een schriftelijk verzoek tot inzage in politiegegevens die door de Koninklijke Marechaussee worden verwerkt, kan indienen. Op grond van artikel 28 Wpg kan een verzoek tot (onder meer) verbetering en verwijdering worden gedaan.
Wordt plaatsing op de lijst gemeld aan de betreffende persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee deelt personen bij wie op de luchthaven Schiphol cocaïne is aangetroffen schriftelijk mee dat hun persoonsgegevens worden opgenomen op de lijst die aan de luchtvaartmaatschappijen wordt verstrekt ex artikel 4:1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit politiegegevens. Tevens deelt de Koninklijke Marechaussee mee dat de luchtvaartmaatschappijen op basis van deze lijst personen in beginsel het vervoer op de betreffende routes voor een periode van drie jaar weigert. Deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene bevat ook informatie aangaande de mogelijkheden tegen de opname op deze lijst te ageren. Van de uitreiking van deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene maakt de Koninklijke Marechaussee aantekening.
Hoe is de termijn van drie jaar plaatsing op de lijst vastgesteld? Waarom niet langer of korter? Verwacht u dat er na drie jaar geen kans op recidive meer is?
Zoals gezegd is deze maatregel al sinds 2003 van kracht, voldoet deze goed en zijn er nauwelijks klachten over. Het gaat om een redelijk te achten termijn.
Welke andere maatregelen om recidive van drugskoeriers te voorkomen worden er genomen?
Het 100%-controleregime zelf heeft voor een aanmerkelijke vermindering van drugssmokkel via de luchthavens gezorgd. Aangehouden koeriers worden vervolgd en berecht en krijgen, indien veroordeeld, doorgaans een gevangenisstraf opgelegd. Nederland heeft bovendien samen met de lokale autoriteiten gewerkt aan de verbetering van de controles op de luchthavens van vertrek. Zo is de samenwerking met Suriname en het zogenaamde BID-team op de internationale luchthaven te Zanderij al jaren succesvol en is er in de loop der jaren veel geïnvesteerd in het controleproces op luchthaven Hato op Curaçao en de detentiecapaciteit ter plaatse.
Deelt u de mening dat plaatsing op de lijst en het ontzeggen van de mogelijkheid te kunnen vliegen gezien kan worden als een extra straf bovenop de straf die de betreffende persoon al voor de cocaïnesmokkel heeft gehad? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de bepaling van de initiële strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 gaat het om een civielrechtelijke maatregel en geen straf. De rechter kan daar bij de oplegging van een strafrechtelijke straf wel rekening mee houden maar is daar uiteraard vrij in. Luchtvaartmaatschappijen nemen de maatregel om zichzelf te vrijwaren van bepaalde vormen van gevaarzetting, criminaliteit en overlast.
Zal aan personen die op de lijst voorkomen de ticketverkoop worden geweigerd of worden zij pas bij het inchecken geweigerd? Indien het laatste het geval is, hoe wordt dan omgegaan met de al gemaakte kosten voor bijvoorbeeld ticket en verblijf?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 worden betrokken personen nadat bij hen cocaïne is aangetroffen, schriftelijk op de hoogte gesteld van hun plaatsing op de lijst en de gevolgen daarvan. De luchtvaartmaatschappij stelt personen die een vervoersovereenkomst willen sluiten voor de betreffende routes vooraf schriftelijk op de hoogte van het feit dat in het kader van het sluiten van de overeenkomst, dan wel de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, gebruik wordt gemaakt van de lijst. Daarbij wordt aandacht besteed aan de gevolgen als zij ten tijde van het inchecken (alsnog) op de lijst blijken voor te komen. Bovendien wordt aandacht besteed aan de financiële consequenties van het aangaan van een vervoersovereenkomst terwijl men op de lijst voorkomt en de mogelijkheden voor de betrokkene om na te gaan of deze op de lijst voorkomt.
Zijn er mogelijkheden voor personen om na enige tijd van de lijst verwijderd te worden, bijvoorbeeld bij goed gedrag? Zo ja, hoe zal dit in zijn gang gaan? Zo nee, waarom niet?
Na 3 jaar worden de gegevens van betrokkene van de lijst verwijderd. Zie verder het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn er mogelijkheden voor personen op de lijst om tijdelijke ontheffing te vragen in bijvoorbeeld het geval van een ziek familielid of een begrafenis? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden?
De luchtvaartmaatschappijen hebben de mogelijkheid in geval van bijzondere omstandigheden een uitzondering te maken en een persoon voorkomend op de lijst binnen de drie jaar termijn toch te vervoeren. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval van ziekte of overlijden van een familielid in de eerste of tweede graad. Het verzoek een uitzondering te maken zal door de verzoeker zodanig onderbouwd moeten worden dat de luchtvaartmaatschappij een juiste inschatting kan maken van het dringende karakter.
De onveilige situatie bij de kernreactor in Petten |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten over de onveilige situatie bij de kernreactor in Petten?
Ja. Ik heb uw Kamer op 12 september jl. hierover reeds een brief (Kamerstuk 25 422, nr. 156) gestuurd.
Klopt het dat de eigenaar van de kernreactor, NRG, onder grote financiële druk staat, onder andere door het aflossen van een lening van 82 miljoen euro bij het Ministerie van Economische Zaken, dalende prijzen voor isotopen en de kosten van het afvoeren van historisch nucleair afval?
Het klopt dat er sprake is van een verslechterde financiële situatie bij de stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (Stichting ECN) waar de Nuclear Research and Consultancy Group (NRG) onderdeel van is. NRG is vergunninghouder van de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten. De Europese Commissie is eigenaar van de HFR. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer bij brief van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 465) geïnformeerd over de verslechterde financiële situatie bij de Stichting ECN en over de vermoedelijke oorzaken daarvan.
In die brief is aangegeven dat daar nader onderzoek naar gedaan wordt en dat het kabinet voor 1 oktober 2016 op basis daarvan een integraal besluit neemt over de toekomst van de activiteiten van de Stichting ECN. Uw Kamer zal daarover in het vierde kwartaal van 2016 worden geïnformeerd.
Klopt het dat de veiligheid niet meer de hoogste prioriteit heeft, maar ondergeschikt is geraakt aan financiële belangen?
Nee. De ANVS heeft in het voorjaar 2016 in het kader van het toezicht informatie opgevraagd bij NRG om inzicht te krijgen in de financiële situatie van NRG in relatie tot de nucleaire veiligheid. Tot nu toe heeft de ANVS geconcludeerd dat NRG noodzakelijke investeringen, zowel financieel als personeel, die nodig waren om de nucleaire veiligheid op voldoende hoog niveau te houden, steeds zijn gedaan.
Klopt het dat er vanuit de directie druk uitgeoefend wordt om de reactor altijd draaiende te houden, ook als deze vanuit het veiligheidsbelang stilgelegd zou moeten worden? Kunt u dit uitsluiten?
De ANVS heeft niet vastgesteld dat er druk door de directie van NRG wordt uitgeoefend om de reactor draaiende te houden. Overigens is op 12 september 2016 de reactor stilgelegd omdat operators iets ongewoons waarnamen op een instrument. Dit is een voorbeeld waaruit blijkt dat de operators zelfstandig functioneren en de hoogste prioriteit geven aan de nucleaire veiligheid.
Klopt het dat er op de werkvloer onenigheid is ontstaan tussen het reactorteam en de directie?
De ANVS heeft in de inspecties de afgelopen jaren niet kunnen vaststellen dat er onenigheid is tussen het reactorteam en de directie. Ik verwijs ook naar mijn brief van 12 september jl. (Kamerstuk 25 422, nr. 156) aan Uw Kamer waarin ik ingegaan ben op de situatie in Petten en waarin is aangekondigd dat de ANVS in gesprek gaat met de verschillende lagen binnen de NRG organisatie.
Klopt het dat hierdoor nucleaire ongelukken kunnen ontstaan en de volksgezondheid hierdoor in gevaar kan komen?
De ANVS concludeert op basis van de verzamelde inspectiebevindingen dat er op dit moment geen twijfel bestaat over de nucleaire veiligheid in Petten.
Deelt u de mening dat als slechts een fractie hiervan waar is, dit een zorgelijke situatie is?
Ik heb begrip voor deze zorg die ontstaat na dergelijke berichtgeving. In mijn brief van 12 september jl. heb ik Uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in Petten en hoe de ANVS gereageerd heeft op de signalen over de nucleaire veiligheid.
Kunt u een onafhankelijk onderzoek laten doen naar de veiligheidssituatie van de kernreactor in Petten?
De ANVS houdt onafhankelijke toezicht op NRG. De afgelopen jaren is sprake geweest van verscherpt toezicht. Van 4 tot 11 oktober 2016 vindt een onafhankelijke International Atomic Energy Agency (IAEA) missie plaats bij de HFR van NRG. Daarbij beoordelen onafhankelijke, internationale experts de veiligheid van de HFR. Begin 2017 volgt op verzoek van ANVS en NRG nog een tweede IAEA missie. Deze missie is gericht op de veiligheidscultuur.
Kunt u behalve de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) ook een onafhankelijke instantie hierbij betrekken, bijvoorbeeld de Onderzoeksraad voor Veiligheid?
Zie antwoord vraag 8.
Kan Nederland niet beter, net als Duitsland, nucleaire installaties uitfaseren omdat er te grote veiligheidsrisico's zijn verbonden aan de productiemethoden en erkennen dat deze niet langer winstgevend zijn, mede in het licht van de situatie rond Borssele waar onder de kostprijs moet worden geproduceerd?
Nucleaire veiligheid staat voor het kabinet voorop. De ANVS houdt daar toezicht op. De constatering dat de installaties niet winstgevend zijn, verdient nuancering. Allereerst geldt dat niet voor alle nucleaire installaties. Zo is bijvoorbeeld uraniumverrijkingsbedrijf URENCO momenteel wel winstgevend. Dat er op dit moment sprake is van een verslechterde financiële situatie bij enkele nucleaire installaties klopt. Voor NRG is daarop ingegaan in de genoemde brief van 5 juli 2016 en hiervoor in antwoord op vraag 2. Voor kerncentrale Borssele, die het lid Vos als voorbeeld aanhaalt, is de situatie toegelicht in de brief van 8 juni 2016 van de Minister van Economische Zaken (Kamerstuk 25 422/32 645, nr. 147).
Voor zowel NRG als de kerncentrale Borssele wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor een bestendige en financieel gezonde oplossing, opdat ook in de toekomst geen risico’s voor de nucleaire veiligheid bestaan. Over de uitkomsten van die onderzoeken zal de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2016 worden geïnformeerd. Daarop wil ik nu nog niet vooruitlopen.
De voorwaarden over de definitie van staatssteun inzake investeringen in havens in een richtlijn |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Europarlement wil definitie staatssteun»?1 Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat er voor de zomer overeenstemming is bereikt over het nieuwe havenpakket?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Europarlement wil definitie staatssteun». Samen met de EP rapporteur voor de nieuwe havenverordening, dhr. Fleckenstein, heb ik in juni jl. een brief gestuurd aan de EU Commissaris voor mededinging, mw. Vestager, waarin we haar hebben opgeroepen werk te maken van richtsnoeren staatssteun voor zeehavens en vaart te maken met de revisie van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) waarin een categorie steun aan zeehavens wordt voorgesteld. In het bijzonder hebben we aangegeven dat de revisie van de AGVV nauw verbonden is met de behandeling van de EU havenverordening, omdat de havenverordening inzet op financiële transparantie van publieke investeringen in zeehavens en daarmee raakt aan het EU staatssteun kader.
EU Commissaris Vestager geeft in een reactie aan dat zij na een tweede consultatie dit najaar de revisie van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 wil afronden. Daarnaast geeft ze aan vooralsnog geen plannen te hebben om te komen met richtsnoeren staatssteun aan zeehavens. Dit standpunt kan heroverwogen worden indien er voldoende ervaring is opgedaan met staatssteun aan zeehavens mede aan de hand van de AGVV revisie.
Hoewel ik liever had gezien dat EU Commissaris Vestager ook werk zou maken van richtsnoeren staatssteun voor zeehavens, ben ik blij met de aangekondigde voortgang met betrekking tot de revisie van de AGVV. Ik heb er vertrouwen in dat dit voldoende is voor het Europees Parlement om in te kunnen stemmen met de EU havenverordening. Te meer omdat de nieuwe verordening (onder meer) de financiële stromen tussen overheden en havenbeheerders transparant maakt. Dat is een belangrijke eerste stap in het aanpakken van ongeoorloofde staatssteun.
Nederland heeft recent de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de havens moeten schrappen, maar wanneer wordt de verkapte overheidssteun nu bij andere grote Europese zeehavens aangepakt? Is deze richtlijn van invloed op het nieuwe havenpakket? Zo ja, in welke mate en hoe?
De Europese Commissie heeft de exclusieve bevoegdheid om onderzoek te doen naar (ongeoorloofde) staatssteun aan zeehavens. De Europese Commissie heeft er voor gekozen om al in de jaren ’90 onderzoek te doen naar de beperkte vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen in Nederland. Directe en indirecte overheidsondernemingen waren voorheen slechts belastingplichtig indien zij een van de in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb) opgesomde activiteiten uitoefenden dan wel bij naam werden genoemd. Zeehavenactiviteiten waren geen onderdeel van deze opsomming noch werden zij bij naam genoemd en waren zodoende ook niet belastingplichtig voor de Vpb. Pas na de «ports questionnaire» uit 2013 is de Europese Commissie een gericht onderzoek gestart naar staatssteun in de vorm van fiscale vrijstellingen voor zeehavens in andere EU lidstaten. Doordat de Europese Commissie er ervoor gekozen heeft de Nederlandse Vpb-vrijstelling eerder aan te pakken dan de fiscale vrijstellingen in andere EU lidstaten, wordt naar mijn mening de reeds bestaande ongelijkheid tussen zeehavens nog verder vergroot. Nederland is geen tegenstander van een Vpb-plicht voor zeehavens. Wel heeft Nederland steeds – naar nu blijkt tevergeefs – aandacht gevraagd voor een gelijktijdige invoering van die Vpb-plicht in de betreffende EU lidstaten.
Op 8 juli jl. heeft de Europese Commissie formele onderzoeksprocedures geopend inzake de fiscale vrijstellingen voor zeehavens in België en Frankrijk, nadat de Commissie in januari 2016 deze landen dienstige maatregelen op dit gebied had voorgesteld. In deze dienstige maatregelen werd België en Frankrijk opgedragen hun zeehavens eveneens per 1 januari 2017 belastingplichtig te maken. De Europese Commissie heeft een inspanningsverplichting om binnen 18 maanden een besluit te nemen in deze procedures. Neemt de Commissie een negatief besluit, dan is de steun aan de zeehavens in België en Frankrijk per 1 januari 2017 onrechtmatig en volgt terugvordering. Duitsland lijkt geen fiscale vrijstellingen te hebben voor de zeehavens, maar volgens het Level Playing Field onderzoek dat ik door RHV Erasmus Universiteit/Ecorys in 2014 heb laten doen en naar uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 29 862, nr. 24) verstrekt Duitsland wel andere exploitatiesteun aan de zeehavens. De Europese Commissie heeft volgens haar persbericht van 9 juli 2014 Duitsland om nadere inlichtingen gevraagd inzake de belastingen voor zeehavens. Of, en zo ja welke, verdere stappen tegen Duitsland worden ondernomen, is vooralsnog onbekend. Het is mij tevens onbekend of de Europese Commissie voornemens is, andere lidstaten op dit punt aan te spreken.
Met de richtlijn lijkt te worden gedoeld op de revisie van de AGVV. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er uitstel dreigt van wetgeving over subsidies voor zeehavens? Wat zijn de problemen op dit moment? Wat gaat u daaraan doen, want dit is toch onwenselijk met het oog op een ongelijk speelveld en de concurrentiepositie van Nederlandse havens?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoe ziet de procedure en het tijdpad er uit waarin de Europese Commissie wil komen tot richtlijnen die de subsidiëring aan havens normeert en dus aanpakt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de moties die zijn ingediend tijdens de plenaire behandeling van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Vpb-vrijstelling zeehavens (Vennootschapsbelasting-vrijstelling) op 12 april 2016?2
Zoals toegezegd in het AO van 29 juni jl. heb ik voor Prinsjesdag antwoord gegeven op en gevolg gegeven aan de aangenomen moties tijdens het VAO Vpb-vrijstelling zeehavens op 12 april 2016 (Kamerstuk 34 003, nr. 25).
Ongelukken met fietsers bij de Heienoordtunnel. |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Vier keer per week valt iemand naar beneden» en «Bejaard stel valt met fiets van roltrap Heinenoordtunnel»?1
Ja.
Is het waar dat toezichthouders mensen die moeite hebben met het onder bedwang houden van hun fiets op de roltrap niet mogen helpen? Zo ja, bent u bereid dit onmenselijke beleid dat mensen verbiedt elkaar te helpen zo snel mogelijk te wijzigen?
Ik betreur dat er ongelukken zijn gebeurd op roltrappen in tunnels die bij mij in beheer zijn. Rijkswaterstaat heeft samen met de gemeenten een project voor herintreders op de arbeidsmarkt opgezet wat heeft geleid tot de inzet van toezichthouders. De toezichthouders beperken het vandalisme en voorkomen daarmee storingen van de liften en roltrappen.
Het project is succesvol in die zin dat het de sociale veiligheid verhoogt en er een grote doorstroom is van toezichthouders naar een betaalde baan.
De rol van de toezichthouders is niet het helpen van fietsers op de roltrap. Dit is echter ook niet uitgesloten, zeker niet als er hulp wordt gevraagd. Gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de voorzieningen. In deze zin verkent RWS samen met de gemeenten de mogelijkheden.
Zijn er andere tunnels die in beheer zijn van Rijkswaterstaat waar toezichthouders worden geïnstrueerd mensen niet te helpen bij problemen met de lift/roltrap? Bent u bereid ook bij deze tunnels het beleid zo snel mogelijk te wijzigen?
De Beneluxtunnel heeft ook een fiets- en voetgangerstunnelbuis met liften en roltrappen en met aan één kant de inzet van toezichthouders. Deze toezichthouders hebben dezelfde taken als die in de Heinenoordtunnel.
Welke maatregelen zijn de afgelopen periode genomen om het aantal ongelukken te verminderen? Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het aantal ongelukken in de toekomst te verminderen?
Rijkswaterstaat heeft een aantal maatregelen genomen. Eén getroffen maatregel is, na afstemming met de politie, het gebruik van de hellingbaan van de langzaam-verkeertunnel. Dan hoeft men de roltrap niet te gebruiken. Een andere getroffen maatregel is het beperken van het grote aantal storingen door vandalisme en fout gebruik van de liften, zoals mensen met scooters en ruiters te paard, via de inzet van toezichthouders.
De veiligheid en beschikbaarheid van de liften (nu al 93% van de tijd) en de roltrappen heeft continu de aandacht.
Rijkswaterstaat bekijkt verder de mogelijkheid of de toezichthouders na storingsmelding de liften en/of de roltrappen zelf kunnen herstarten zonder tussenkomst van de aannemer. Ook past Rijkswaterstaat de bebording aan om bij een storing aan de liften te wijzen op de mogelijkheid om de hellingbaan te gebruiken.
Hoe kan het dat de lift in de Heienoordtunnel in anderhalf jaar tijd maximaal vijf weken gewerkt heeft? Waarom kan de lift – kort na ernstige ongelukken en media-aandacht – opeens wel worden hersteld?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is precies de reden dat het radioactieve afval in kwestie op dit moment getransporteerd moet worden naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) en er niet gewacht kan worden tot er een veiligere oplossing is gevonden? Zijn er termijnen van toepassing en zo ja, welke?1
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA, maar in ieder geval binnen 2 jaar. NRG heeft januari 2016 bij COVRA het verzoek ingediend voor afvoer van de bronnen. COVRA onderzoekt al sinds haar oprichting naar geschikte B transportverpakkingen voor diverse bronnen en heeft ook voor de hier bedoelde bronnen onderzoek gedaan. Alle tot nu toe gevonden B containers zijn vervaardigd voor een beperkt aantal radioactieve stoffen en met een zeer beperkt volume en niet geschikt voor de afvoer van de bronnen van NRG.
Zoals ik in mijn brief van 31 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3374) heb aangegeven heeft de ANVS gemeld dat zowel de vergunning als de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Hoe lang zijn de certificaten in kwestie al verlopen?
Het is niet bekend hoe lang de originele certificaten voor het ontwerp en de productie van de ingekapselde bronnen zijn verlopen aangezien deze niet kunnen worden overlegd.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van een bepaald type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt van het certificaat, verloopt het certificaat. Dit is niet meldingsplichtig op grond van internationale wet- en regelgeving.
Het verlopen van het certificaat voor de productie betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is. De ANVS houdt hier toezicht op. De twee bronnen zijn daarnaast geregistreerd conform de op 31 december 2003 inwerking getreden Europese richtlijn controle op hoog radioactieve ingekapselde bronnen en sindsdien bij de ANVS bekend.
Wat is de standaardprocedure omtrent het verlopen van certificaten? Dient een bedrijf dit te melden aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)? Houdt de ANVS toezicht op de verplichting dat het bedrijf bij het verlopen van een certificaat controleert of de ingekapselde bron nog wel intact is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zit het met de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen die in zijn geheel niet meer aanwezig zijn? Kunt u alsnog ingaan op de vraag wat de procedure is omtrent de bronhouders waarvan simpelweg geen certificaat meer aanwezig is? Zo nee, waarom niet?
Voor bronhouders die worden gebruikt voor de opslag van bronnen zijn geen certificaten vereist, maar gelden de eisen die zijn opgenomen in de inrichtingsvergunning.
Wat zijn de mogelijke (gezondheids)risico’s van een ongeval met een type A-verpakking, in de wetenschap dat er weliswaar een limiet is voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd maar er bij een ongeluk nog altijd materiaal vrij kan komen?
Bij ongevallen met radioactieve stoffen zijn er twee mogelijke blootstellingsroutes. De eerste is blootstelling door het vrijkomen van de radioactieve stoffen, de tweede is externe blootstelling aan de straling van de radioactieve stoffen.
Het risico op blootstelling via de eerste route bij een ongeval is vanwege de inkapseling verwaarloosbaar. Eventuele externe blootstelling aan de bron na een ongeval wordt beperkt door de voorgeschreven limiet voor de maximale hoeveelheid radioactieve stoffen die een ingekapselde bron, die in een type A verpakking wordt vervoerd, mag bevatten. Zoals ik in mijn eerdere brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft de ANVS op grond van drie aanwezige veiligheidsbarrières2 en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Daarmee wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Kun u aangeven hoe vaak er in de toekomst nog sprake zal zijn van vervoer van radioactief afval op grond van een speciale regeling? Met andere woorden: hoeveel radioactief afval is er aanwezig dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet?
Gemiddeld komt het eens in de twee jaar voor dat radioactieve bronnen afgevoerd moeten worden naar COVRA waarvoor geen geschikte gecertificeerde verpakking beschikbaar is. Dit vervoer kan dus alleen plaatsvinden op grond van een speciale regeling.
Is er ook historisch afval dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zal men transporten van dit type met historisch afval zien?
Ja, voor enkele transporten zal dit het geval zijn. De verwachting is dat er in totaal enkele tientallen transporten nodig zijn om het historisch afval van NRG af te voeren waarvan enkele zullen plaatsvinden onder een speciale regeling.
Er zijn in totaal vier transportstromen met betrekking tot het historisch afval.
Het merendeel van het historisch afval van NRG dat nu ligt opgeslagen in de waste storage facility van NRG kan na sorteren middels een type A transportverpakking rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd. Dit vervoer is meldingsplichtig.
Het overige historisch afval kan niet rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, omdat het eerst in België moet worden geconditioneerd voor opslag bij COVRA. Conditioneren wil zeggen het afval samenpersen zodat de volume van het afval kleiner wordt. Om het afval te conditioneren wordt gebruik gemaakt van een speciaal hiervoor uitgeruste installatie in België. In Nederland is dit bewerkingsproces niet mogelijk. Speciaal voor het vervoer van dit deel van het historisch afval van NRG naar België laat NRG overigens een geschikte type B transportverpakking ontwikkelen. Deze container wordt gecertificeerd door de
ANVS in samenwerking met de Belgische toezichthouder FANC. Dit vervoer is dan meldingsplichtig.
Een deel van het geconditioneerde afval wordt na het doen van een vervoersmelding in een geschikte transportverpakking vervoerd van België naar het LOG (Laag- en middelradioactief afval OpslagGebouw) van COVRA.
Het resterende deel van het geconditioneerde afval moet van België naar het HABOG (Hoogradioactief Afval Behandeling- en Opslag Gebouw) van COVRA worden vervoerd op grond van een speciale regeling. De reden is dat COVRA in het HABOG alleen één bepaald type transportcontainer kan ontvangen en behandelen, en deze transportcontainer, de MTR-2, niet is gecertificeerd voor dit specifieke afval. Het laten aanpassen van de certificering van de MTR-2 transportcontainer voor dit specifieke afval is door NRG en COVRA onderzocht, maar uiteindelijk heeft de Duitse fabrikant laten weten deze aanpassing niet te willen verzorgen. De veiligheidstechnische beoordeling van de vergunningaanvraag zal worden gedaan door ANVS in samenwerking met het FANC, omdat in België eveneens een vergunning nodig is voor het vervoer op grond van een speciale regeling.
Bent u bereid de vergunning voor dit vervoer op te schorten totdat u de Kamer heeft voorzien van de antwoorden op bovenstaande aanvullende vragen? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de vergunning alleen kan worden opgeschort, indien bij de Raad van State naast bezwaar ook een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Er is geen verzoek voor voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State, derhalve kan de vergunning niet worden opgeschort.
De voorgenomen ontwikkeling en professionalisering van de haven van Sint Eustatius |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de havenautoriteiten van Curaçao en de autoriteiten van Sint Eustatius zich voornemen om de haven van Sint Eustatius verder te ontwikkelen en te professionaliseren?1 Zo ja, klopt het dat er onder meer serieuze plannen zijn om de haven te vergroten voor container- en cruiseschepen?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Uit mijn contacten met het eiland weet ik dat men denkt aan het aantrekken van (meer) cruisevaart, duiktoerisme en visserij. Containerafhandeling ziet thans alleen op de bevoorrading van het eiland en in containeroverslag of een regionale «containerhub» wordt niet voorzien. In het kader van de upgrading en professionalisering zal worden verkend waar de kansen liggen en op welke wijze en termijn deze verzilverd kunnen worden. Daarbij wordt dan ook ingegaan op de daartoe noodzakelijke haveninfrastructuur en financieringsbehoefte.
In hoeverre bent u betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze uitbreidingsplannen? Welke specifieke voorwaarden stelt u aan de planvorming, -ontwikkeling en uiteindelijke uitvoering en stelt uw departement expertise beschikbaar voor deze plannen?
Voor wat betreft de specifieke voorwaarden waaronder de ontwikkelingen worden vormgegeven stel ik mij op het standpunt dat er eerst een transparant gerund havenbedrijf dient te komen dat pro actief invulling geeft aan het brede scala van havenactiviteiten.
In mei 2014 heb ik met het toenmalige Bestuurscollege een intentieverklaring getekend waarin een gezamenlijk uit te voeren toekomsttraject ten aanzien van maritieme zaken is vastgelegd. Naast de upgrading en professionalisering van het havenbedrijf ziet dit ook op het nautisch beheer (waaronder het loodsen van zeeschepen) en maritieme infrastructuur. Dit om kansen te creëren in de verdere economische ontwikkeling van het eiland. Beoogd wordt een levensvatbaar havenbedrijf op te richten langs de lijn waarin de Europees Nederlandse zeehavens zijn georganiseerd. Dit zg. «Rotterdamse» model gaat uit van een adequate balans tussen enerzijds de publieke veiligheidstaken (de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer) en de commerciële taken (verbreden en verdiepen van het verdienvermogen om te komen tot een winstgevend bedrijf). Uit oogpunt van eenheid in maritiem beleid en beheer hecht ik er aan de zeehavens in Caribisch Nederland langs eenzelfde lijn te organiseren waarbij gestreefd wordt naar maatwerk, zoals dat ook in Europees Nederland het geval is. In samenwerking met het Havenbedrijf Amsterdam worden op Bonaire reeds goede vorderingen gemaakt.
Klopt het dat een eventuele uitbreiding van de haven van Sint Eustatius grote schade zal aanrichten aan de aanwezige koraalriffen? Klopt het dat deze koraalriffen internationaal worden erkend en beschermd? Zo ja, klopt het dat daar in de planvorming kennelijk geen rekening mee wordt gehouden?
Neen, er is op dit moment geen sprake van structurele planvorming. Planvorming start ook in Caribisch Nederland met een deugdelijke verkenning waar richtinggevende besluitvorming op kan worden genomen. In een dergelijke verkenning worden de betrokken milieuaspecten, ook van het beschermde koraalrif meegenomen. In de planuitwerking wordt onder andere voorzien in een milieu effect rapportage van alle milieuaspecten, maar ook in een maatschappelijke kosten baten analyse.
Bent u bereid elk uitbreidingsplan dat ten koste gaat van de koraalriffen te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer regelmatig informeren over het verdere verloop van de procedures en de wijze waarop u het belang van natuur en milieu aan de orde brengt bij de autoriteiten van Sint Eustatius?
Ik ben verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maritiem beheer BES. Eén van de belangrijkste onderdelen van deze wet is het uitvoeren van ecologische toetsen wanneer er in, op of boven zee wordt gebouwd of wanneer er andere activiteiten plaatsvinden in het mariene milieu. Dit toetsen vindt plaats in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken zoals voorgeschreven in voornoemde wet. Uit een verkenning met o.m. genoemde toetsen zal de haalbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden moeten blijken, dus ook ten aanzien van het milieu.
Uiteraard worden bij een mogelijke afweging alle aspecten meegewogen.
Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
De verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek in relatie tot oude milieumisdrijven |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke wijze is rondom de mogelijke verdieping van de Nieuwe Waterweg onderzocht of de bodem schoon (genoeg) is? In hoeverre is bij de indiening van de ontgrondingsvergunning, de milieueffectrapportage en/of de natuurbeschermingswetvergunning informatie gevoegd omtrent de vervuiling van de bodem in het betreffende gebied?
In het Milieueffectrapport (MER) Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek, 2e Petroleumhaven is de waterbodemkwaliteit van de Nieuwe Waterweg, de Botlekhaven en de 2e Petroleumhaven uitgebreid onderzocht op mogelijk verdachte activiteiten en is er waterbodemonderzoek uitgevoerd. In totaal betreft dit bijna 8000 pagina’s aan informatie. Alle MER-onderzoeken zijn in het kader van de vergunningprocedure Ontgrondingenwet gepubliceerd tezamen met het hoofdrapport van het MER. Deze zijn in te zien op de website van het platform publieksparticipatie: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/verdieping-nieuwe-waterweg/
In hoeverre is na milieuschandalen in dit gebied (met name in de jaren zeventig, tachtig en negentig; zoals Booy Clean, Odjfell, TCR en mogelijk anderen) systematisch onderzocht of de bodem vervuild is? Indien dit systematisch is onderzocht, kunt u de Kamer inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
In juni 2015 heeft het bureau TAUW systematisch onderzoek uitgevoerd naar de bodemvervuiling in het kader van het vooronderzoek Verdieping Nieuwe Waterweg. Het document (deel I en II) is als een van de achtergronddocumenten bij het MER in te zien op de website van het platform participatie:
De resultaten van het onderzoek naar bodemopbouw en verontreiniging laten zien dat een groot deel van de zand, klei- en sliblagen die tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden vrijkomen schoon genoeg is en elders hergebruikt kan worden. Ook zal er bij de verdieping van de Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven (licht) vervuild materiaal vrijkomen. Tijdens de uitvoering zullen de specifieke voorschriften worden opgevolgd die verspreiding van deze vervuiling moeten voorkomen. De verontreinigde bodemlagen zullen in het baggerdepot voor verontreinigd slib (de Slufter) worden afgezet.
Deelt u de mening dat voordat wordt overgegaan tot verdere verdieping goed inzicht in de staat van de bodem en de mogelijke vervuiling hiervan van belang is? Zo ja, is er naar uw oordeel momenteel voldoende inzicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Met de uitgevoerde onderzoeken is voldoende inzicht gekregen in de staat van de bodem. Het MER met de bijbehorende achtergronddocumenten is getoetst door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. Ook zij vindt dat het rapport de milieueffecten en maatregelen goed beschrijft en een goede basis vormt voor het meewegen van milieubelangen bij de besluitvorming. Ook deze documenten zijn te vinden op de eerder vermelde website en de eigen website van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.
Waar zal het (haven)slib uit de verdiepte Nieuwe Waterweg en de Botlek worden gestort?
Dat is afhankelijk van de kwaliteit en mogelijkheden voor hergebruik. Partijen van voldoende kwaliteit worden hergebruikt voor erosiebestrijding Oude Maas en in natuur- en groenprojecten of gestort op de Noordzee. Partijen met een ontoereikende kwaliteit worden gestort in de Slufter (opslagdepot voor verontreinigd slib op de Maasvlakte).
De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het bericht "Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt" |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt» in Vastgoedjournaal van 17 augustus 2016, waarin de directeur van de Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers (NVB) waarschuwt voor een kritiek tekort aan nieuwbouwwoningen?1
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de berichten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het aantal verleende bouwvergunningen voor nieuwbouwwoningen in 2016 fors is gedaald en dat de nieuwbouwproductie daardoor opnieuw dreigt terug te vallen tot het zeer lage niveau van 2014?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwbouwmarkt dreigt «droog te koken» door gebrek aan plancapaciteit en trage procedures? Deelt u de mening van de directeur van de NVB dat het probleem alleen effectief te bestrijden is met een voortvarende bouwplanning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan van mening dat een actievere rol van de rijksoverheid noodzakelijk is?
In de economische crisis is de woningproductie sterk gedaald. De personeelscapaciteit bij gemeenten en bouwers is in reactie hierop verminderd. Ook de plancapaciteit bij gemeenten is in de crisis gedaald. In 2016 laat het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen een terugval zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze terugval zijn er positieve ontwikkelingen. De kwartaalmonitor bouw van het tweede kwartaal van 2016 laat een hoog ondernemersvertrouwen zien en een toename van de werkgelegenheid. Sinds 2013 is het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen sterk toegenomen. Er zit gemiddeld anderhalf tot 2 jaar tussen het afgeven van een nieuwbouwvergunning en het opleveren van nieuwbouwwoningen. De verwachting is daarom dat het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen de komende jaren zal toenemen. In de CBS-cijfers wordt overigens geen rekening gehouden met transformatie. Transformatie van bijvoorbeeld kantoorgebouwen naar woningen wordt steeds belangrijker in het toevoegen van nieuw aanbod. Het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen geeft dus geen compleet beeld, maar wel een goede indicatie van de verwachte toename van de woningvoorraad.
De verantwoordelijkheid om de lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen ligt op decentraal niveau. Vanuit het Rijk worden gemeenten daarbij wel middels diverse maatregelen ondersteund, middels onder andere jaarlijkse gesprekken van het kabinet in het kader van het MIRT met bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit en een aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook komt er in de verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd en een huurprijs hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag en worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams («Versnellen» en «Transformatie») in te zetten. Deze teams assisteren gemeenten wanneer gebiedontwikkeling, of het omzetten van kantoren naar woningen, moeizaam verloopt, of niet van de grond komt. Daarnaast geldt ook een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u ook de analyse dat door het tekort aan nieuwe woningen de prijzen in steeds meer delen van ons land enorm stijgen, en dat dit effect niet beperkt blijft tot de koopmarkt maar ook leidt tot zeer sterke stijging van huren te beginnen in de vrije sector? Zo nee, waarom niet? Onderkent u dat door de prijsstijgingen steeds meer huishoudens financieel in de knel dreigen te komen en/of geen voor hen betaalbare woning zijn te vinden?
De woningmarkt laat sinds 2013 een sterk herstel zien. Tijdens de crisis zijn er weinig transacties geweest. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Sinds 2013 is bovendien het consumentenvertrouwen in de huizenmarkt sterk gestegen en ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis.
De prijzen op macroniveau liggen momenteel nog ruim beneden pre-crisisniveau. Het is echter wel belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag. Dit geldt in het bijzonder voor de vrije huursector. Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is van belang en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen, zoals de heffingsvermindering bij transformatie, de Woningwet 2015 en de recente verruiming van het woningwaarderingsstelsel. Het is daarnaast van belang dat gemeenten hier in de samenwerking met marktpartijen voldoende aandacht voor hebben.
Bent u van mening dat, als de productie van nieuwe woningen (koop en huur) niet snel op de berekende behoefte van gemiddeld ca 70.000 woningen per jaar wordt gebracht, er steeds meer mensen in de knel dreigen te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u te nemen, anders dan tot nu toe, om te zorgen dat die problemen worden voorkomen en dat de bouwproductie weer meer in overeenstemming wordt gebracht met de woningbehoefte?
De verantwoordelijkheid voor de kwantitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad en het treffen van maatregelen daarop ligt op het lokale niveau. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de nieuwbouwproductie kan reageren op de vraag. Ik wil graag bevorderen dat de samenwerking die daarvoor nodig is tussen gemeenten, corporaties en marktpartijen daadwerkelijk tot stand komt. Hiertoe spreekt het kabinet onder andere jaarlijks met de bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over plancapaciteit. Zoals bij de voorgaande vragen aangegeven zijn door het kabinet ook verschillende maatregelen in gang gezet om de nieuwbouw te stimuleren. Zo komt er in de Verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd.
Tegelijkertijd kan met nieuwbouw alleen op korte termijn waarschijnlijk niet tegemoet worden gekomen aan de aangetrokken vraag. De oplossing kan deels ook worden gevonden in de transformatie van kantoren en maatschappelijk vastgoed naar woningen. Het kabinet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om expertteams in te zetten en er geldt een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u de kritiek van de directeur van de NVB dat «bij gemeenten en vooral provincies voortdurend discussie is of er sowieso wel bijgebouwd moet worden? En als er al bijgebouwd moet worden, dat dit dan alleen in bestaand stedelijk gebied (dus binnen de rode lijnen) zou moeten gebeuren en dat juist deze houding uiteindelijk niet bevorderlijk is gebleken uit oogpunt van bouwplanning»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat denkt u te doen om het «starre en trage» planningsbeleid te doorbreken?
Het past in het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid dat op lokaal niveau bepaald wordt wat en waar gebouwd wordt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het nodig om leegstand tegen te gaan en overcapaciteit in ruimtelijke plannen te voorkomen. Daartoe is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenoemde «Ladder voor duurzame verstedelijking» opgenomen.
Naar aanleiding van kritiek van gemeenten, provincies en projectontwikkelaars dat de Ladder te ingewikkeld is, is besloten de regeling aan te passen. Daarover heeft de afgelopen periode uitvoerig overleg met partijen (VNG, IPO, NEPROM etc.) plaatsgevonden. De Ladder wordt met de voorgenomen aanpassing eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Er moet nog wel worden aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling. Recent is een wijzigingsvoorstel daartoe in consultatie gebracht. Zie daartoe de brief van 23 juni 2016 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 33 962, 188). Ik verwacht dat met deze aanpassingen de doeltreffendheid en flexibiliteit van het ruimtelijke ordeningsbeleid worden vergroot.
Bent u van mening dat, daar waar gemeenten niet zelf over geschikte bouwlocaties beschikken, het nodig is dat gemeenten meer doorzettingsmacht krijgen, bijvoorbeeld door het recht op zelfrealisatie te doorbreken, zodat het op planologisch wenselijke locaties mogelijk wordt om met normale kavelprijzen de ontwikkeling van woningen sneller tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over grondbeleid van 25 november 2015 aan de Tweede Kamer is aangeven (TK 27 581, nr. 53), hangt zelfrealisatie in sterke mate samen met het eigendomsrecht. De bescherming van het eigendomsrecht waarborgt dat eigendom van overheidswege alleen kan worden ontnomen (onteigend) in het algemeen belang en volgens wettelijke regels. Onteigening is alleen gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat dringend behoefte bestaat aan de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering. In dat licht is geconcludeerd dat inperking van zelfrealisatie geen begaanbare weg is. De eigenaar dient bij zijn zelfrealisatieverweer in een onteigeningsprocedure overigens wel concrete, uitvoeringsgerichte plannen te hebben. Als deze plannen niet aansluiten bij het plan van de gemeente, kan alsnog worden onteigend.
Uit genoemde brief blijkt ook dat het beroep op zelfrealisatie gering is. Zelfrealisatie kan op zich zelf daarom ook niet de belangrijkste oorzaak van belemmeringen op de nieuwbouwmarkt voor woningen zijn. Van belang is het feit dat veel bestaande bouwplannen contractueel vastliggen in privaatrechtelijke overeenkomsten. Veel van deze overeenkomsten stammen van vóór de crisis en missen de noodzakelijke clausules om de bouw alsnog te kunnen afdwingen. Gemeenten hebben hierdoor weinig bewegingsruimte als marktpartijen kiezen om (nog) niet te ontwikkelen.
Dat neemt niet weg dat door het kabinet stappen worden gezet om het grondbeleidinstrumentarium te verbeteren. Recent is de Aanvullingswet Grondeigendom in consultatie gebracht. Met het voorstel voor de Aanvullingswet Grondeigendom worden bijvoorbeeld de regels voor kostenverhaal vereenvoudigd. Daarmee krijgen gemeenten een goed gevulde gereedschapskist, met instrumenten voor zowel actief als faciliterend grondbeleid. Deze aanvullingswet zal onderdeel uit gaan maken van de Omgevingswet.
Het bericht ‘Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, wanneer consumenten gevraagd wordt een software update te laten uitvoeren zodat illegale software kan worden verwijderd onder de belofte dat dit niets zal afdoen aan de prestaties van de auto, het onacceptabel is als dit toch het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Als een fabrikant belooft dat een software update niets zal afdoen aan de prestaties van een auto, dan moet die fabrikant dat nakomen. Het is aan de Duitse typegoedkeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesambt (KBA) om te beoordelen of in het geval van de Audi Q5 de voorgestelde oplossing voldoet. Op verzoek van uw Kamer2 laat ik de RDW en TNO een second opinion uitvoeren bij Volkswagen. Ik verwacht binnenkort de resultaten hiervan.
Weet u of er in Nederland ook auto’s op de weg zijn, al dan niet van het type Audi Q5, waarvan door derden, zoals de in het bericht genoemde Italiaanse consumentenorganisatie, is aangetoond dat ze slechter presteren na de software update dan daarvoor, waardoor er aanleiding is om tot een herkeuring over te gaan? Zo nee, gaat u dit zo snel mogelijk onderzoeken? Zo ja, kunt u aangeven om welke auto’s het gaat en wat de vervolgprocedure is?
Het is aannemelijk dat auto’s van het onderzochte type Audi Q5 ook in Nederland op de weg zijn. Ik heb geen informatie over andere autotypen die na een software update in verband met de emissies slechter presteren dan daarvoor. Zoals bij vraag 2 aangegeven is het aan het KBA om te beoordelen of de voorgestelde oplossing bij de Audi Q5 voldoet.
Is het mogelijk om deze typen auto’s, waarover twijfel is gerezen, ook hier in Nederland te onderwerpen aan een herkeuring door een onafhankelijke instantie, zodat de resultaten van onderzoeken van derden kunnen worden geverifieerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan, bijvoorbeeld door TNO te vragen deze typen auto’s aan een onafhankelijke test te onderwerpen en de resultaten daarvan openbaar te maken?
Op zich is het mogelijk om een herkeuring uit te voeren bij auto’s die een recall hebben ondergaan, maar dit is primair de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsautoriteit die de typegoedkeuring heeft verleend. In dit geval is dit het KBA. Bij de Audi Q5 doen RDW en TNO een second opinion zoals in antwoord 2 ook gemeld.
Staat u in contact met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over of er in Nederland nieuwe terugroepacties komen voor auto’s die discutabel presteren na de reeds uitgevoerde software update, zoals auto’s van het type Audi Q5? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden Nederlandse consumenten daarover ingelicht?
Voor het vormen van de bij vraag 2 genoemde second opinion brengen de RDW en TNO binnenkort een bezoek aan Volkswagen om de software update te bespreken. Daarbij zal aan de orde komen in hoeverre de voertuigprestaties na de software update verschillen met daarvoor.
Pleit u er, indien u in contact staat met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over eventuele nieuwe terugroepacties bij deze bedrijven, voor dat consumenten worden gecompenseerd voor eventueel waardeverlies van hun voertuig en/of andere nadelige gevolgen van een uitgevoerde software update, wanneer dit eenmaal geverifieerd is door een onafhankelijk instantie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kun u reeds aangeven hoe deze compensatie vorm kan krijgen?
Zoals eerder in antwoord op vragen van uw Kamer gemeld3 krijgt de Europese voertuigeigenaar, in tegenstelling tot de Amerikaanse eigenaar, van een dieselauto waarmee is gefraudeerd geen financiële compensatie. Eurocommissaris Bieńkowska heeft Volkswagen er op aangesproken om ook de Europese voertuigeigenaar te compenseren. Klanten die niet tevreden zijn met het ontbreken van compensatie kunnen naar de civiele rechter.
Vinden er überhaupt controles plaats door de typegoedkeuringsinstantie of een andere (onafhankelijke) instantie, nadat er bij een auto een software update heeft plaatsgevonden die mogelijkerwijs gevolgen kan hebben voor de prestaties van de auto in termen van gebruik en/of de hoeveelheid schadelijke uitstoot voor mens en milieu? Met andere woorden: wordt er wel gecontroleerd of de software update tot het gewenste effect leidt? Zo ja, wat is daarvan tot nu toe het resultaat en heeft dit ooit aanleiding gegeven tot actie? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze controle wel degelijk plaats zou moeten vinden?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet.
Deelt u de mening dat ook deze kwestie rondom geüpdatete auto’s laat zien dat het in het leven roepen van een vorm van onafhankelijk Europees toezicht gewenst is, zodat er altijd een second opinion kan worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat hierop de voortgang is en wat u doet om deze stap te bevorderen?
Uw Kamer heeft de regering per motie4 gevraagd in Europees verband te pleiten voor adequaat toezicht en adequate handhaving op Europees niveau. Ik breng dit in tijdens de onderhandelingen over de nieuwe Kaderverordening Markttoezicht en Typegoedkeuring van motorvoertuigen.
Bent u bekend met het bericht «Details omitted in Renault emissions report»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit een Frans overheidsonderzoek enkele Renault modellen negen tot elf maal hogere waarden stikstofoxiden (NOx) uitstoten dan is toegestaan en dat het erop lijkt dat Renault de NOx-filter heeft geoptimaliseerd zodat deze beter presteert onder testcondities?
Uit het Franse rapport «Rapport final de la commission indépendante mise en place par la Ministre Ségolène Royal après la révélation de l’affaire Volkswagen» (29 juillet 2016)6 blijkt inderdaad dat bij enkele geteste Renault modellen (Euro 6) (in de praktijk) emissies optreden die een factor 7 tot 11 hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Franse onderzoekcommissie geeft in haar rapport aan dat het gebruik van illegale middelen niet is aangetoond.
Kunt u daarnaast bevestigen dat er ook andere automerken, waaronder Fiat, niet goed uit het Franse overheidsonderzoek komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Bovengenoemd Franse onderzoek laat zien dat ook bij andere automerken, waaronder Fiat, hoge emissies optreden. Het gevolg hiervan is dat deze auto’s veel vervuilender zijn dan op grond van de typekeuringsnorm mag worden verwacht en dat deze auto’s hierdoor een grotere belasting vormen voor het milieu. Om ervoor te zorgen dat nieuwe dieselauto’s in de praktijk schoner worden, heeft Nederland de afgelopen jaren – met succes – sterk ingezet in Brussel op het zo snel mogelijk invoeren van de nieuwe Real Driving Emissions testmethode (RDE).
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Franse overheid terughoudend is geweest met het openbaar maken van het rapport waar het bericht melding van maakt? Staat u in contact met uw Franse collega hierover? Bent u bereid uw Franse collega te vragen zo snel mogelijk volledige openheid van zaken te geven over deze aantijgingen?
Ik deel deze mening. De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie daarom geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. Ik wacht de reactie van de Commissie af. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er informatie door een Europese overheid bewust wordt achtergehouden om imagoschade van een bedrijf te voorkomen waar de diezelfde overheid aandelen in heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u in Europees verband uw collega hierop zal aanspreken mochten de beweringen steekhouden?
Zie antwoord vraag 12.
Staat u in contact met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland om na te gaan of dit, en zo ja welke, gevolgen heeft voor Nederlandse consumenten? Zo ja, kunt u aangeven of u terugroepacties verwacht en wanneer consumenten hierover duidelijkheid wordt geboden? Zo nee, wanneer treedt u in contact met Renault over deze kwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de typekeuringsautoriteit die de Europese goedkeuring voor een voertuigtype heeft afgegeven om in actie te komen als de emissies van een voertuig niet aan de Europese eisen voldoen. Ik heb geen indicatie dat er door de, in dit geval Franse, typekeuringsautoriteit een terugroepactie wordt ingeroepen voor de Renault modellen waar het om gaat. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding contact op te nemen met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland.
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk nucleair afval wordt verkeerd vervoerd»1 en de in dat bericht genoemde vergunning voor het vervoer van twee hoogradioactieve bronnen (Americium/Beryllium en Cesium) van NRG (kernreactor te Petten) naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) (opslaglocatie nucleair afval te Vlissingen)?2 Kunt u voorts bevestigen dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een ander soort verpakking dan eigenlijk is vereist voor het transport van deze hoogradioactieve bronnen van NRG naar de COVRA?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft vergunning verleend voor het vervoer op grond van een speciale regeling van twee hoogradioactieve, ingekapselde bronnen van NRG naar COVRA. Deze vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Zo ja, kunt u bevestigen dat hoog radioactieve bronnen zoals Americium/Beryllium en Cesium normaliter in gecertificeerde type B-verpakking moeten worden vervoerd, aangezien deze verpakkingen een zwaar ongeluk ongeschonden kunnen doorstaan zodat dat de omgeving niet radioactief wordt besmet? Zo nee, kunt u aangeven wat precies de standaardprocedure is voor het vervoer van dit soort radioactief afval?
Nee dat kan ik niet bevestigen.
Op grond van het ADR en het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Bvser) is voor het vervoer van dit soort hoogradioactieve, ingekapselde bronnen een geschikte type A verpakking vereist, mits een geldig certificaat aanwezig is van de ingekapselde bronnen. Wanneer dit het geval is, is er geen vervoersvergunning vereist en kan het vervoer plaatsvinden na het doen van een vervoersmelding aan de ANVS.
Als geen geldig certificaat van de ingekapselde bron overlegd kan worden, zoals bij de betreffende bronnen het geval is, dan kan de bron niet zondermeer in een type A verpakking worden vervoerd. Om de bron toch veilig te kunnen vervoeren biedt het ADR twee mogelijkheden:
Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvraag en verleent een vergunning indien de transportveiligheid is gewaarborgd.
Waarom is er besloten deze afwijking toe te staan zodat dit transport plaats kan vinden onder andere condities dan gebruikelijk, namelijk met een type A-verpakking? Wat zijn de precieze redenen geweest voor de ANVS om deze uitzondering op de regel toe te staan?
Er is geen sprake van afwijking of uitzondering op de regels. De vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Omdat er van de twee ingekapselde bronnen geen geldige certificaten overlegd kunnen worden, kunnen de bronnen niet zondermeer in type A verpakkingen worden vervoerd.
De mogelijkheid om het vervoer van de bronnen in gecertificeerde type B verpakkingen te laten plaatsvinden is door NRG en COVRA zorgvuldig onderzocht. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan.
Om die reden heeft de aanvrager gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid die het ADR en Bvser biedt, namelijk het bij de ANVS indienen van een aanvraag voor een vergunning voor het vervoer op grond van een speciale regeling («special arrangement»).
Daarbij moet door de aanvrager aangetoond worden dat de vereiste transportveiligheid is gewaarborgd. In dit geval moet de aanvrager aantonen dat het totale veiligheidsniveau tijdens het vervoer tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen dat zou worden bereikt, wanneer wel geldige certificaten van de ingekapselde bronnen overlegd hadden kunnen worden, en de bronnen in voor deze bronnen geschikte type A verpakkingen vervoerd hadden kunnen worden. Hiervoor beoordeelt de ANVS de aanwezige veiligheidsbarrières.
De volgende veiligheidsbarrières zijn in dit geval aanwezig:
In plaats van de twee barrières (ingekapselde bronnen met geldige certificaten en type A transportverpakkingen) is er nu dus sprake van drie barrières.
Bovendien zijn de volgende aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden:
De ANVS heeft op grond van bovenstaande geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden, indien alle voorschriften van de vergunning worden nageleefd. Hierop zal worden toegezien.
Waarom is de aanvraag voor genoemde vergunning op 8 juni jongstleden door de COVRA ingediend? Wat waren daar precies de redenen voor en wat is de urgentie? Bent u bereid de aanvraagdocumenten openbaar te maken? Waarom heeft NRG deze aanvraag niet ingediend, aangezien het afval van NRG afkomstig is?
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA. NRG en COVRA zijn al geruime tijd op zoek naar een geschikte gecertificeerde verpakking voor het afvoeren van deze ingekapselde radioactieve bronnen. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan. Er is geconcludeerd dat afvoer alleen op grond van speciale regeling kan.
Bij vervoersvergunningen maakt de aanvraag doorgaans geen deel uit van de vergunning. De aanvraagdocumenten kunnen openbaar worden gemaakt, met toepassing van de Wet openbaarheid bestuur, indien daartoe een verzoek wordt gedaan.
Vervoersvergunningen mogen op grond van de Kernenergiewet worden aangevraagd door de afzender, de ontvanger of de vervoerder. Als vervoerder en ontvanger is COVRA in dit geval daartoe gerechtigd, NRG heeft COVRA hierom verzocht.
Wat zijn precies de risico’s van het vervoeren van deze hoogradioactieve bronnen middels een type A-verpakking versus een type B-verpakking? Kunt u daarbij bevestigen dat type A-verpakkingen bij een ongeval niet kunnen garanderen dat de inhoud niet vrijkomt?
Type B transportverpakkingen zijn zodanig ontworpen dat zij bestand zijn tegen ongevallen. Type A verpakkingen zijn dat niet. Voor type A verpakkingen geldt daarom een limiet voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd.
Deze twee ingekapselde bronnen voldoen aan de limieten voor vervoer in type A verpakkingen.
Zoals in vraag 3 toegelicht heeft de ANVS op grond van de drie aanwezige veiligheidsbarrières en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Met deze vergunning wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Waarom heeft het bevoegd gezag aanvullende informatie gevraagd over de te gebruiken verpakking voor dit transport, welke op 6 juli 2016 door NRG is verstrekt, en kunt u voorts aangeven welke conclusies daar vervolgens door de ANVS uit zijn getrokken? Zo nee, waarom niet?
Door de ANVS is niet verzocht om aanvullende informatie, COVRA heeft tijdens de behandeling van de aanvraag door ANVS op eigen initiatief op 6 juli 2016 een aanvulling gestuurd. De ANVS heeft deze aanvulling meegenomen in haar beoordeling.
Hoe is het mogelijk dat beide bronnen zich bevinden in een capsule waarvoor in het verleden een «special form» certificaat is verstrekt maar dat deze certificaten beide niet meer geldig zijn en dat bovendien de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen niet meer aanwezig zijn? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt hier geen toezicht op gehouden en zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is de controle op de certificaten volgens u tekort geschoten?
Een fabrikant die ingekapselde bronnen produceert, moet beschikken over een geldig certificaat («special form»). Dit certificaat wordt onder het bevoegd gezag van het land van herkomst voor een bepaalde tijd afgegeven. De maximale geldigheidsduur van deze certificaten is doorgaans 5 jaar.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van dit type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt, verloopt het certificaat. Deze situatie doet zich voor in dit geval. Het verlopen van het certificaat betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is.
De tweede barrière, de stevige omhullingen, worden gebruikt voor de veilige opslag en de afscherming van een ingekapselde bron, waarvoor eisen gelden.
Er is hier dus geen sprake van een tekortschietende controle op certificaten.
Hoe heeft de COVRA de ANVS ervan kunnen overtuigen dat het algemene veiligheidsniveau van het vervoer ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt indien aan alle van toepassing zijnde bepalingen van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen is voldaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat er geen type B-verpakkingen beschikbaar of verkrijgbaar zouden zijn? Wat is hiervoor de reden en waarom is er niet besloten om dat probleem op te lossen maar in plaats daarvan een uitzondering op de regel toe te staan, met alle risico’s van dien?
De markt van gecertificeerde type B verpakkingen is klein. Bovendien worden type B verpakkingen gecertificeerd voor een specifieke inhoud. Het laten ontwikkelen en certificeren van een type B verpakking is een complex en langdurig traject.
Er is geen sprake van uitzondering op de regels.
De ANVS heeft geoordeeld dat het verlenen van de vergunning voor vervoer op grond van de speciale regeling in dit geval gerechtvaardigd is.
Zoals in vraag 3 toegelicht is bij vervoer op grond van de speciale regeling de transportveiligheid gewaarborgd.
Kunt u zo specifiek mogelijk beargumenteren waarom er akkoord is gegaan met de in de vergunning omschreven «oplossing»3 voor het ontbreken van een type B-verpakking?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de risico inschatting voor de genoemde oplossing voor te leggen aan externe experts, zoals van het Internationaal Atoomagentschap (IAEA), TNO en/of een instantie die dit soort verpakkingen certificeert, zodat u tenminste een second opinion heeft voordat er hoogradioactief materiaal door de Randstad wordt vervoerd met alle mogelijk risico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de ANVS ter zake een onjuiste beoordeling heeft gemaakt.
De vergunning maakt er melding van dat de radioactieve bronnen door NRG zijn aangemerkt als radioactieve afvalstoffen en afgevoerd dienen te worden naar de COVRA; kunt u aangeven hoe NRG de inhoud van deze radioactieve bronnen heeft kunnen vaststellen? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe dat zich verhoudt tot de kwestie van de falende apparatuur die tot nu toe belet dat NRG het radioactief afval op het benodigde nauwkeurigheidsniveau kan «scannen» om te voldoen aan de regels van de COVRA voor het aanleveren van nucleair afval? Zo nee, waarom niet?
Hier is geen sprake van historisch afval.
Van deze twee ingekapselde bronnen zijn alle relevante gegevens beschikbaar om het vervoer en opslag bij COVRA veilig te laten plaatsvinden.
Kunt u nog altijd volhouden dat, gelet op het bovenstaande, de voordelen van het aangevraagde vervoer opwegen tegen de nadelen ervan en kunt u nogmaals beargumenteren dat uit deze overwegingen volgt dat verlening van het vervoer gerechtvaardigd is, zoals dit door de ANVS in de vergunning zelf wordt bepleit?4
Ja.
De transportveiligheid is zorgvuldig beoordeeld door de ANVS. Het vervoer is gerechtvaardigd en kan veilig plaatsvinden.
Kunt bevestigen dat het transport niet zal plaatsvinden vóór 31 augustus 2016, wanneer de bezwaartermijn van zes weken afloopt? Indien u vóór 31 augustus 2016 niet in staat bent geweest de Kamer hierover te informeren, bent u dan bereid deze vergunning op te schorten dan wel in te trekken totdat u de Kamer over deze kwestie hebt geïnformeerd?
Het vervoer kan niet plaatsvinden voor 31 augustus 2016 omdat de vergunning nog niet van kracht is overeenkomstig artikel 20.3 van de Wet milieubeheer.
Het bericht ‘Gemeenten gaan eigen weg’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel uit «Gemeenten gaan hun eigen weg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door de wildgroei aan borden en belijning op wegen en fietspaden gevaarlijke en verwarrende situaties kunnen ontstaan?
Ik deel de mening van CROW en VVN dat het wegbeeld voor de weggebruiker voorspelbaar en zoveel mogelijk uniform moet zijn, onafhankelijk van in welke gemeente je bent. Daarom heeft het CROW ook richtlijnen opgesteld, die de wegbeheerder kan gebruiken bij het inrichten van de weg. De inrichting van de weg valt namelijk onder de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder. Het volgen van deze richtlijnen is echter niet verplicht omdat er lokale omstandigheden kunnen zijn waarbij maatwerk noodzakelijk is. De wegbeheerder mag daarom van de richtlijnen afwijken.
Deelt u de mening dat het altijd goed is om met innovaties te komen en te blijven experimenteren wanneer dit leidt tot meer verkeersveiligheid, maar dat de landelijke afspraken wel moeten worden gevolgd en dat dit niet altijd gebeurt? Zo, ja kunt u toelichten waarom? Zo, nee waarom niet?
De vrijheid van de wegbeheerder is niet onbeperkt. De wetgeving stelt wel degelijk eisen aan de weginrichting. Zo mogen bijvoorbeeld alleen de regels en tekens uit het RVV worden gebruikt en worden er in de BABW eisen gesteld aan bijvoorbeeld de kleur van zebrapaden en de plaatsing van verkeersborden. Ik waardeer overigens zeker de ambitie van de wegbeheerders om, binnen de ruimte die de wet- en regelgeving biedt, de verkeersveiligheid verder op innovatieve manieren te willen verbeteren.
Bent u bekend met het meldpunt van Veilig Verkeer Nederland (VVN) waarop onduidelijke en gevaarlijke situaties gemeld kunnen worden? Kunt u inzichtelijk maken hoe de klachten die rechtstreeks worden doorgegeven aan de wegbeheerders als gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat zijn afgehandeld? Kunt u een overzicht geven van binnengekomen en afgehandelde klachten van de afgelopen twee jaar?
Ja, ik ben bekend met het meldpunt. Deze is recent vernieuwd en heet voortaan het VVN Participatiepunt. VVN verzamelt en analyseert meldingen. Alle wegbeheerders in Nederland krijgen van VVN inzicht in de meldingen binnen hun beheersgebied. Ik heb geen overzicht van de afhandeling van deze meldingen door de diverse wegbeheerders. Wel heb ik gegevens over het totaal aantal klachten. Van medio 2015 tot en met medio 2016 zijn er in totaal 4100 meldingen binnen gekomen.
In de eerste helft van 2017 brengt VVN een rapport uit over het Participatiepunt. Ik verwacht dat dit inzicht zal bieden in hoeveel meldingen er per provincie zijn binnengekomen, waar de melding is gedaan, welke maximum snelheid daar geldt, welke verkeersdeelnemers de veroorzaker(s) en gedupeerde(n) zijn, het aantal en soort VVN Buurtacties dat is uitgevoerd en het aantal VVN Buurtlabels dat er is uitgereikt.
Bent u bereid samen met VVN, Kennisplatform CROW, de VNG, provincies en Rijkswaterstaat van gedachte te wisselen om te bezien hoe deze wildgroei door gemeenten kan worden vermeden? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren?
Er is op strategisch niveau contact tussen het Ministerie van IenM, IPO en de VNG over beleidsmatige vragen. Op ambtelijk niveau zal aandacht worden besteed om de decentrale wegbeheerder nogmaals te wijzen op het expliciet meenemen van de verkeersveiligheid bij het maken van keuzes van de inrichting van de weg. Ik ben echter van mening dat vooral het meldpunt van VVN en ook meldpunten van gemeenten, provincies en lokale politieke partijen een zeer geschikte manier zijn om gemeenten informatie aan te leveren over specifieke onveilige situaties en mogelijke innovatieve oplossingen.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat er kansen lijken te zijn op Europese steun voor de aanleg van de spoorverbindingen Axel-Zelzate en de zogenoemde «bocht van Daan» die de Zeeuwse spoorverbinding aansluit op het spoorwegnet in de Antwerpse haven?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht van de Provinciale Courant van 16 augustus 2016.
Deelt u de mening dat de kansen voor de Zeeuwse havens én voor de Rotterdamse haven gediend zijn met een multimodale uitvoering van de Seine-Schelde-verbinding (dus niet alleen over water maar ook over het nog ontbrekende spoor en over de inmiddels vrijwel geheel gerealiseerde wegverbinding (Westerscheldetunnel-Sluiskiltunnel en aansluiting Tractaatweg op Gentse Havenweg))? Zo nee, waarom niet?
Er zijn kosten baten analyses uitgevoerd voor de (extra) spoorverbinding Axel – Zelzate (kanaal zone Gent Terneuzen) en de spoorverbinding tussen Antwerpen en Vlissingen (VEZA boog). Op basis daarvan is geconcludeerd dat de bedoelde verbindingen maatschappelijk niet rendabel zijn.
Deelt u de mening dat, daar waar de Europese Unie en de Franse en Vlaamse overheden zeer forse investeringen doen in de Schelde-Seine-verbinding, de Nederlandse bijdrage voor een zeer beperkt aantal kilometers spoor uiterst bescheiden is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Het gaat erom de schaarse publieke middelen daar in te zetten waar ze het meeste maatschappelijke rendement opleveren. Financiering van de bedoelde spoorverbindingen zijn in het verleden onderzocht en als maatschappelijk onrendabel geïdentificeerd. Overigens zijn voor deze spoorverbindingen ook door andere overheden geen financiële middelen gereserveerd.
Bent u het eens met de kritiek dat de tot op heden aangevoerde argumenten dat er onvoldoende aanbod is voor de aanleg van de «bocht van Daan» een kwestie is van «kip en ei»? Met andere woorden, verwacht u ook niet dat de aanleg van de bocht bedrijven zal bewegen meer vervoer per spoor aan te bieden, nieuwe investeringen zal uitlokken, de samenwerking tussen de havens van Antwerpen en Vlissingen zal kunnen versterken en ook kansen biedt voor in Brabant gevestigde bedrijven?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het besluit van mijn ambtsvoorganger te heroverwegen. In een brief van 26 juni 2014 (Kamerstuk 30 373, nr. 55) is de Kamer bericht dat de beperkte hoeveelheden vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen Vlissingen en Antwerpen, een nader onderzoek naar de aanleg van een spoorverbinding Vlissingen – Antwerpen (de zogeheten «VeZA-boog») niet rechtvaardigt. Daar komt nog bij dat het «onnodig twee keer op en neer rijden» tussen Roosendaal en Kijfhoek inmiddels niet meer nodig is, omdat deze treinen op het spooremplacement Roosendaal «kop maken» (van rijrichting veranderen). De VeZa- boog werd daarom ook niet opgenomen in het voorstel van de herijking (Kamerstuk 29 984 nr. 629)
Bent u het eens met de stelling dat «de Haagse politiek» moeilijk kan achterblijven als «Brussel» zich bereid toont tot medefinanciering van beide spoorverbindingen? Bent u bereid om samen met Zeeland Seaports te onderzoeken of beide verbindingen, na de jarenlange vruchteloze discussie, te realiseren zijn met steun van de Europese Unie? Bent u bereid om op ambtelijk niveau aan te schuiven bij het overleg met de Europese coördinator voor de Noordzee-Middelandse-Zeecorridor, dat volgens de berichten begin september zal plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog bereiken mij geen geluiden dat Brussel zich bereid toont tot medefinanciering van beide genoemde projecten. Mijn ministerie heeft op ambtelijk niveau deelgenomen aan het overleg met de Europese coördinator afgelopen september. Specifiek voor de spoorverbinding Axel Zelzate is recentelijk in opdracht van Zeeland Seaports een capaciteitsanalyse uitgevoerd om te bepalen of de (goederen-) prognoses en treinaantallen in 2020 en 2030 passen op de huidige infrastructuur. Begin september heeft hierover ambtelijk overleg plaats gevonden tussen Zeeland Seaports, ProRail en mijn ministerie. Mijn eerste conclusie is dat de verwachte aantallen treinen passen op de huidige infrastructuur. Uit de analyse blijkt dat de Sluiskilbrug mogelijk op de langere termijn een capaciteitsknelpunt voor het spoor zou kunnen gaan opleveren als de nieuwe zeesluis bij Terneuzen in gebruik genomen wordt. Voor nadere studie hierover zijn afspraken in het BO MIRT van oktober 2016 gemaakt. De mogelijke problematiek op de langere termijn zal uit de nieuwe integrale NMCA moeten gaan blijken. Het resultaat daarvan verwacht ik begin 2017.
De veiligheid van Belgische kernreactor Tihange 2 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelstaal in «scheurtjescentrale» Tihange»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dit voor de inwoners uit de omliggende gemeenten wederom een zeer zorgelijke zaak is? En wat is het gevaar voor de omwonenden?
Ik heb begrip voor de zorgen van inwoners in de omgeving over dergelijke berichtgevingen. Echter, het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft aangegeven dat de kwaliteit van de onderdelen niet in het geding is en dat er daarom ook geen gevaar voor omwonenden is. Het FANC geeft aan dat het gaat om onderdelen die de juiste kwaliteit hebben en tijdens de productie ook de juiste productieprocessen hebben doorlopen. Echter, het dossier over de productie van de onderdelen was onvolledig (één productiestap is eenmaal herhaald nadat deze in eerste instantie niet volledig was uitgevoerd zonder dat dit gedocumenteerd is).
Heeft het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) contact gehad met u, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) of andere Nederlandse autoriteiten over deze onregelmatigheid?2 Zo ja, kunt u de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja, de ANVS heeft op 12 augustus 2016 contact gehad met het FANC. Hierbij heeft het FANC toelichting gegeven over het gevolgde onderzoekstraject, over specifiek welke onderdelen het ging en over het toezicht van het FANC op dit onderzoekstraject. De ANVS is in mei 2016 al in internationaal verband geïnformeerd over de onregelmatigheden. Eerst door de Franse toezichthouder Autorité de Sûreté Nucléaire (ASN) toen de onregelmatigheden bij de Creusot smederij werden ontdekt. Later ook door het FANC toen bleek dat bij enkele onderdelen in de kernreactor Tihange 2 afkomstig van deze smederij in Frankrijk het dossier over de productie onvolledig was. Zowel ASN als het FANC hebben hier meerdere keren ook op hun website over gecommuniceerd.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Belgische autoriteiten over deze onregelmatigheid? En bent u bereid de Kamer over dit contact op de hoogte te stellen?
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 mei 2016 (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik met uw Kamer gesproken over de bevindingen in de Creusot smederijen en de eventuele aanwezigheid van onderdelen in Belgische kerncentrales met onvolledige of onjuiste productiedossiers. Zoals ik toen heb aangegeven was het onderzoek indertijd nog niet zover dat er conclusies getrokken konden worden. Op 22 juni 2016 heeft het FANC op zijn website in meer detail gecommuniceerd over de desbetreffende problematiek, de eerste onderzoeksconclusies en de gevolgen hiervan voor de veiligheid. De communicatie van het FANC van 8 augustus 2016 waar het hierboven genoemde artikel over schrijft, betreft de afronding van het onderzoek, is een herhaling/bevestiging van de conclusies van juni dit jaar en geeft een toelichting op de verificatie en inspecties op de eerdere onderzoeksresultaten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven concludeert het FANC dat de kwaliteit van de onderdelen zelf niet ter discussie staat. Er zijn op dit moment dan ook geen inzichten die aanleiding geven om extra contact te zoeken met de Belgische overheid. Wel heb ik aan de ANVS gevraagd om de zaak rondom de onregelmatigheden bij de Creusot smederij te blijven volgen en mij te informeren wanneer er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die voor de veiligheid van Nederlandse burgers van belang zijn.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen de onregelmatigheid in de behandeling van het voor het reactorvat van Tihange 2 gebruikte smeedijzer en de scheurtjes in dit reactorvat?
Nee, die relatie is er niet. De waterstofvlokken waar u op doelt, bevinden zich in de circa 20 centimeter dikke wand van het reactorvat. De onregelmatigheden in het productiedossier ter zake hebben geen betrekking op het reactorvat zelf maar op interne onderdelen die in het reactorvat gesitueerd zijn. Het zijn dus geen onderdelen van het reactorvat zelf en de productie hiervan bij de Creusot smederij had geen relatie met het productieproces van de reactorvaten zelf.
Kunt u een stand van zaken geven van de gesprekken die Nederland voert met de Belgische autoriteiten over de communicatie betreffende nucleaire instellingen?
In het Algemeen Overleg van 24 mei jongstleden (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik uw Kamer geïnformeerd over een landelijke communicatiewerkgroep in samenwerking met de veiligheidspartners die werkt aan het actualiseren van de risico- en crisiscommunicatie en aan een herzien communicatieplan voor stralingsincidenten. De gesprekken over het maken en verder uitwerken van de verschillende werkafspraken in dit verband lopen nog.
Ik vind het hierbij van belang dat de rol van de regionale veiligheidsregio’s duidelijk is en dat zij de juiste afspraken hebben, met zowel de ANVS als met partners over de grens, om op tijd en zonder omweg de juiste informatie en duiding te ontvangen en hierover naar behoefte te kunnen communiceren. Daarnaast wordt ook onderzocht waar nu precies de behoeften en hiaten zitten in de kennis die mensen over dergelijke ongevallen hebben. Onderzoek zoals dat recent door het RIVM is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS levert hier waardevolle input voor. Ik verwacht uw Kamer binnenkort meer concreet te kunnen informeren over de afspraken op het gebied van communicatie waar u naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 24 mei jl. (Kamerstuk 32 645, nr. 84) op hebt aangedrongen.
Tunnels voor dassen en otters |
|
Henk Leenders (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio over de knelpunten bij dassen- en ottertunnels?1
Ja.
Welk gevolg heeft u gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (2014) dat het onderhoud van de tunnels in 2015, 2016 en 2017 moest (of moet) worden gerealiseerd?
Volgens de uitspraak van 4 november 2014 van het Gerechtshof in Den Haag moet de Staat 21 urgente verkeersknelpunten voor otters oplossen. Het Hof stelde gefaseerde termijnen vast waarbinnen voorzieningen, zoals aanleg of herstel van looprichels, rasters of duikers, getroffen dienen te worden.
Mijn voorganger heeft in 2014 aan Rijkswaterstaat een bedrag van € 655.000 beschikbaar gesteld voor het oplossen van urgente otterknelpunten in rijkswegen. Deze maatregelen zijn inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Voorts is er zowel in 2015 als in 2016 overleg gevoerd met de provincies Friesland en Overijssel met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor het oplossen van de in de uitspraak benoemde verkeersknelpunten voor de otter.
Wat is de reden dat, van de dertien tunnels waar problemen opgelost moesten worden die in 2015 en 2016 opgelost hadden moeten zijn, er bij twaalf tunnels nog steeds problemen zijn?
In vervolg op de antwoorden aan uw Kamer van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2014–2015, nr. 2654) heb ik begin 2016 opdracht gegeven aan onderzoeksinstituut Alterra om een inventarisatie te maken van de situatie met betrekking tot het oplossen van de 21 urgente otterknelpunten.
Aan de hand van veldbezoeken op 2 en 3 februari 2016 is door Alterra een beoordeling gemaakt van de stand van zaken. De onderzoekers hebben de resultaten met de betreffende wegbeheerders (Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten) besproken en informatie verkregen over de plannen en planning met betrekking tot het oplossen van de knelpunten die nog niet zijn opgelost.
De resultaten van deze inventarisatie wijzen uit dat het in een aantal gevallen gaat om een complexe problematiek, waar in de praktijk in samenwerking met meerdere partijen gezocht wordt naar praktisch uitvoerbare en technisch haalbare en betaalbare oplossingen. Bij een aantal urgente verkeersknelpunten blijkt een eerder gegeven advies van Alterra voor de aanleg van faunabuizen met geleidende rasters op praktische of maatschappelijke problemen (zoals waterveiligheid) te stuiten. Het rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» van 10 mei 2016, inclusief een addendum van september 2016 met de nadere details per knelpunt, treft u hierbij als bijlage aan2.
Waar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de tunnels die onderhouden zouden moeten worden bij de N351, Lemsterweg, Heidenskipsterdyk, De Auken, N331, Meenteweg en N334?
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van faunavoorzieningen ligt bij de betreffende wegbeheerders. In dit geval zijn dat de provincies Friesland en Overijssel voor provinciale wegen en de betrokken gemeenten voor de gemeentelijke wegen.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid bij het onderhoud van dassen- en ottertunnels in het algemeen, en bij de genoemde tunnels in het bijzonder? Heeft de rijksoverheid een coördinerende verantwoordelijkheid? Welke afspraken zijn er gemaakt met andere overheden of organisaties? Hoe is de financiering voor het onderhoud geregeld?
Het Rijk is alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van de tunnels bij wegen waar het Rijk wegbeheerder is. In dit geval gaat het om de door Rijkswaterstaat gerealiseerde tunnels en andere voorzieningen zoals al genoemd in het antwoord op vraag 2. De financiering van het onderhoud aan deze voorzieningen is onderdeel van het onderhoudsbudget van Rijkswaterstaat zoals opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds. Rijk en provincies hebben conform het Bestuursakkoord (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van het knelpunt bij de N351, dat in 2015 opgelost had moeten zijn?
Uit het Alterra-rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» blijkt dat het knelpunt N351 (Friesland) Kuinre-Wolvega ter hoogte van de Scheene is opgelost. Voor knelpunt N351 Kuinre-Wolvega ter hoogte van Spanga is groot onderhoud in voorbereiding. De provincie Friesland onderzoekt in het kader van werk met werk maken welke mogelijkheden er zijn om ook een oplossing voor het otterknelpunt hierin mee te nemen. De oplossing van dit knelpunt hangt bovendien nauw samen met de veenweideproblematiek ter plaatse. Het waterpeil gaat de komende jaren mogelijk omhoog en daarmee zouden thans aan te leggen faunabuizen onder water lopen en hun functie verliezen. Een voorverkenning is in gang gezet en volgens planning is dit knelpunt in 2018 opgelost. In de tussentijd wordt gekeken of tijdelijke alternatieven ingezet kunnen worden.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van knelpunten bij de elf tunnels waar nog problemen zijn, die begin 2016 opgelost hadden moeten zijn?
De slotsom van het Alterrarapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» inclusief het addendum september 2016 is dat de wegbeheerder, overige betrokkenen en Alterra voor een aantal knelpunten verder overleg moeten voeren en dat een nadere analyse nodig is.
Met de betrokken provincies en Rijkswaterstaat is overleg gevoerd over de urgentie om deze knelpunten op te lossen waarbij, zoals uit de inventarisatie blijkt, elk knelpunt om maatwerk vraagt. Het knelpunt Heidenskipsterdyk is volgens de onderzoekers geen probleem meer, vanwege zijn ligging aan de rand van het verspreidingsgebied van de otter en omdat er al jaren geen otteractiviteiten zijn waargenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de knelpunten bij tunnels bij de A32 en N361, die in 2017 opgelost moeten zijn, ook daadwerkelijk opgelost worden?
De voorziening aan de N361 zal in het kader van de realisatie van de Centrale As voor 1 mei 2017 worden opgeleverd, waarmee de oplossing van dit knelpunt aansluit bij het arrest.
Voor het knelpunt A32 lijkt op basis van een eerste analyse geen adequate oplossing voorhanden. Als vervolgstap wordt nu gekeken of er alternatieve oplossingen zijn.
Hoe moet dit probleem worden gezien in relatie tot de Europese verplichting, voortkomend uit de Habitatrichtlijn, om de otter als beschermde diersoort te beschermen?
Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het treffen van passende maatregelen voor het in stand houden van natuurlijke habitats en de in het wild levende flora en fauna. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 5 en 7.