Het akkoord met Venezuela |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 10 oktober 2018?1
Ja.
Wanneer zijn de voorbereidingen voor het akkoord met de Venezolaanse vice-president Tareck El Aissami gestart op het ministerie?
De onderhandelingen over het akkoord vonden plaats in januari jl. op Aruba. De delegatieleider aan Venezolaanse zijde was destijds vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Sinds de onderhandelingen in januari zijn er voortdurend inspanningen gepleegd om ervoor te zorgen dat Venezuela definitieve goedkeuring zou geven aan het akkoord teneinde daarmee de grens weer open te krijgen mede gelet op de concrete gevolgen die de grenssluiting met zich meebracht. Ook de delegaties van de Staten uitten grote zorgen over de gevolgen van de grenssluiting tijdens het Interparlementair Koninkrijksoverleg van januari jl.
Op 29 maart sprak ik telefonisch met mijn collega Arreaza waarbij ik heb aangegeven dat als duidelijk was dat Venezuela met het in januari onderhandelde akkoord kon instemmen en dat dat ook heropening van de grens zou betekenen, ik voor een ontmoeting open zou staan. Tijdens mijn bezoek aan de Koninkrijkslanden en Colombia van 3-7 april 2018 deed zich de mogelijkheid voor een tussenstop te maken in Caracas en het akkoord te ondertekenen. Die mogelijkheid had ik ook met de premiers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten besproken (zie ook beantwoording van de Kamervragen gesteld door het Lid Ploumen, d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 767). Op 4 april werd door een vertegenwoordiger van het Venezolaanse Ministerie van Buitenlandse zaken aangegeven dat er gewerkt werd aan een mogelijke ontmoeting waarbij vicepresident Soteldo aanwezig zou zijn. Op dat moment kon het bezoek echter nog niet worden bevestigd. Wel werd gesproken over de mogelijke aanwezigheid van vicepresident El Aissami. Mijn collega de heer Arreaza was op dat moment niet in het land.
Op 6 april werd het bezoek bevestigd en konden de voorbereidingen voor een kort bezoek worden getroffen. Op dat moment was ook duidelijk dat vicepresident El Aissami aanwezig zou zijn. Het akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde tekende de Venezolaanse vicepresident Soteldo. De tekst van het getekende akkoord is geactualiseerd vergeleken met de tekst in januari maar inhoudelijk hetzelfde gebleven.
Wanneer werd het voornemen tot sancties tegen El Aissami vanuit de Europese Unie (EU) bekend bij het ministerie?
In het algemeen geldt dat individuele sancties die door de EU worden aangenomen het resultaat zijn van een intensief proces van vele maanden waarbij het resultaat niet van tevoren vaststaat. Op technisch niveau worden vaak vele namen ingebracht. Hierbij worden sanctielijsten van bondgenoten betrokken. De bewijsvoering vraagt om een grote mate van zorgvuldigheid. Dit gold ook voor de uitbreiding van de individuele sanctielijst voor Venezuela.
In mei werd de lijst van mogelijk te sanctioneren personen voor het eerst in de EU-verband besproken. Op 25 juni besloot de Raad definitief over de lijst van personen tegen wie individuele sancties zouden worden getroffen. De individuele maatregelen tegen de personen in het sanctieregime Venezuela betreffen een bevriezing van tegoeden en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg.
Welke rol heeft het voornemen tot sancties tegen El Aissami gespeeld in de afweging om tot een akkoord te komen met hem?
De onderhandelingen zijn gevoerd met vicepresident Soteldo. Het akkoord was in het belang van het Koninkrijk. De samenstelling van de Venezolaanse delegatie, die kort voor de ondertekening bekend werd, heeft daar geen verandering in gebracht.
Op welke momenten is dit afwegingskader op het ministerie besproken in de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat waren de resultaten of uitkomsten van de afzonderlijks gesprekken op het ministerie om ondanks de voorgenomen sancties toch tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is er bij de EU nagevraagd op wie de toekomstige sancties betrekking zouden hebben alvorens het akkoord te tekenen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Het akkoord werd aan Venezolaanse zijde ondertekend door vicepresident Soteldo.
Is intern advies gevraagd of het akkoord met El Aissami in strijd is met de internationale mensenrechten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke documenten hebben ten grondslag gelegen aan de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het eens met de constatering van de EU dat El Aissami verantwoordelijk is voor martelingen en folteringen? Zo ja, is gerechtvaardigd om een grensakkoord met een buurland te sluiten met een mensenrechtenschender?
Nederland heeft ingestemd met het uitbreiden van het sanctieregime tegen o.a. vicepresident El Aissami op basis van de daarvoor aangedragen gronden. Zie ook antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Welke impact heeft het akkoord tussen u en El Aissami op de uitkomst van het congres over persoonlijke sancties tegen schenders van mensenrechten op 20 november 2018?
Zoals u bekend pleit Nederland in EU verband voor «EU global human rights sanctions regime». In dit verband werd op 20 november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen georganiseerd om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de
steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Dit staat geheel los van het akkoord. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is er bij de onderhandelingen ook gesproken over het terugsturen van illegale migranten door Aruba en Curacao? Zijn er door u aan Venezuela voorwaarden verbonden, bijvoorbeeld over hoe deze mensen moeten worden behandeld?
Er is tijdens de onderhandelingen niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten vanuit Aruba en Curaçao naar Venezuela dan wel over voorwaarden over de behandeling van deze personen. Een van de gevolgen van de grenssluiting was natuurlijk wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Is tijdens de onderhandelingen rondom 7 april van de zijde van Venezuela geëist dat de benoeming van Carlos Mata Figueroa als consul van Venezuela op Aruba door de Minister zou worden goedgekeurd? Zo nee, waarom wordt deze kwestie door El Aissami dan nadrukkelijk genoemd tijdens de persconferentie?
Tijdens de onderhandelingen is de benoeming van de heer Carlos Mata Figueroa als nieuwe consul-generaal op Aruba ter sprake gebracht door de Venezolaanse delegatie. Op dat moment heb ik aangegeven dat ik geen koppeling wilde maken tussen de ondertekening van het akkoord en andere zaken. Dit is ook niet gebeurd. Zie ook de beantwoording op de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).
Kunt u een procesbescheid doen toekomen aan de Kamer waarin alle besluiten en relevante gegevens in volgorde worden gepresenteerd rondom de totstandkoming van het akkoord met El Aissami in combinatie met het besluit tot sancties van de EU tegen El Aissami?
In de beantwoording van deze vragen staan alle besluiten en relevante gegevens omtrent het sluiten van het akkoord en het EU-sanctieproces beschreven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken»?1
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
Stichting PrisonLAW is één van drie organisaties die subsidie ontvangen op basis van het subsidiekader «Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Staatscourant 11 augustus 2016, Nr. 42301). Het huidige subsidieplafond geldt voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli 2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode, te beëindigen. Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het ministerie in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging en de overdracht van de activiteiten naar een andere tijdelijke partij. Het ministerie herkent zich niet in het beeld dat recentelijk in onder meer de media is geschetst. Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019 geldt onder meer het hogergenoemde daarvoor vastgestelde subsidiekader.
Het ministerie werkt thans aan een tijdelijke oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december 2019. Medio 2019 zal het ministerie een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland publiceren en openstellen waarvan de meerjarige subsidieperiode start op 1 januari 2020.
Klopt het dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u het gegeven dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u zich niet in het door PrisonLaw geschetste beeld herkent?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u, sinds het verzoek van PrisonLaw van mei 2018, in oktober nog steeds overleg met PrisonLaw voert over de modaliteiten van een vroegtijdige beëindiging? Klopt het dat de subsidierelatie met PrisonLaw formeel nog tot 31 december 2018 loopt? Zo ja, wat is de inhoud van deze gesprekken en wat is uw insteek om met PrisonLaw op uit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de directe gevolgen van het besluit van PrisonLaw om niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ontvangen voor gedetineerden in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u bereid de dienstverlening die door PrisonLaw wordt afgebouwd, op te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de constatering van PrisonLaw dat de consulaire bijstand van de overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet? Kunt u in uw antwoord de bevindingen betrekken van de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin kritiek wordt geuit op het dalende aantal bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) worden aangegeven?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken herkent het beeld dat door Prisonlaw wordt geschetst niet. Met de invoering van meer maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding in 2015 werd een onderscheid geïntroduceerd in zorglanden en niet-zorglanden. Vanaf 2015 geldt een basispakket voor gedetineerden in de niet-zorglanden en een aanvullend maatwerkpakket in de zorglanden.
Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de norm voor de bezoekfrequentie voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de niet-zorglanden van minimaal twee bezoeken per jaar naar één keer per detentie; in de zorglanden ging de norm van minimaal twee keer per jaar naar een indiicatieve norm van maximaal vier keer per jaar.
Onder meer door de verlaagde norm voor bezoeken in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het totaal aantal bezoeken in bijvoorbeeld 2017 lager dan in 2014. Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Minder gedetineerden leiden tot minder bezoeken. Wel is het bezoekaantal aan gedetineerden in de zorglanden ongeveer constant gebleven.
Uit de ontwikkeling van het aantal bezoeken kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van minder zorg voor gedetineerden. Het Ministerie van Buitenlandse zaken beoogt met name gedetineerden in zorglanden passende begeleiding te bieden. Passende begeleiding betekent niet per definitie meer bezoeken. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen. Het afleggen van bezoeken is één onderdeel van het pakket aan consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Het maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding kan inhouden dat focus wordt gelegd op de andere elementen van de gedetineerdenbegeleiding dan bezoeken. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer:
Voor de aspecten van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wets) in de gedetineerdenbegeleiding verwijs ik naar mijn onderstaande antwoord op vraag 19.
Welke verzoeken zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht niet aan kon voldoen?
Het ministerie is niet bekend met dergelijke verzoeken. Wel heeft het ministerie in voorkomend geval de vraag gesteld of publiciteit op een bepaald moment opportuun was tijdens stille diplomatie die het ministerie ten behoeve van de zaak van de gedetineerde ondernam. Ook heeft het ministerie gereageerd op in de pers gemelde feitelijke onjuistheden.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de in het nieuwsbericht getoonde citaten uit e-mails en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (30 010, Nr 40. en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste benadruk ik dat het steeds gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie grotendeels bewust achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Hierover is met PrisonLaw regelmatig gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.
Hoe is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met PrisonLaw gecommuniceerd na de vrijlating van Romano van der Dussen in 2016?
Over individuele zaken wordt hoofdzakelijk schriftelijk gecommuniceerd (brief en email). Aanvullend vindt soms mondeling overleg plaats (telefonisch of in persoon). Dit was ook het geval in de zaak van dhr. R.v.d.D.
Kunt u de gang van zaken rondom de verdwijning van 450 dollar verklaren die de in de Verenigde Staten gedetineerde heer Singh van zijn zus zou hebben ontvangen maar is achtergehouden door een medewerker van het consulaat? Kunt u het interne onderzoek dat hiernaar is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen? Op welke wijze heeft de heer Singh tegen de uitkomsten bezwaar kunnen maken?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) meedeelde, is uw Kamer op een eerder moment vertrouwelijk geïnformeerd over het integriteitsonderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de klacht van de heer J.S. De klacht betrof gedragingen van personen. Vanwege de wettelijke eisen die worden gesteld aan persoonsgegevensbescherming zijn het onderzoek en de afhandeling van de klacht vertrouwelijk. Naast uw Kamer zijn dhr. J.S. en Stichting PrisonLAW als direct betrokkenen over het onderzoek geïnformeerd.
Kunt u de consulaire bijstand aan de heer Singh concretiseren? Hoe vaak is de heer Singh bezocht door medewerkers van de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006?
Met de brief van 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27) deed mijn voorganger uw Kamer een uitvoerig chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Voor de andere elementen van gedetineerdenbegeleiding, naast bezoeken, verwijs ik u naar mijn bovenstaande antwoord op vraag 8. Dhr. J.S. heeft meerdere van deze elementen van gedetineerdenbegeleiding ontvangen.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat consulaire bijstand «niet enkel [bestaat] uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen»? Welke «andere elementen» van consulaire bijstand heeft de heer Singh specifiek ontvangen?
Zie antwoord vraag 13.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat «de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest»? Kunt u «niet constant» in deze concretiseren?
Beleidsherzieningen door de jaren heen hebben geleid tot aanpassingen van de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. niet constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006–2014 gold een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. en wanneer betrokkene niet is bezocht, valt af te leiden uit het chronologisch overzicht van alle bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting, waaraan ik heb gerefereerd in mijn antwoord op vraag 13.
Wat is precies het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest voor de bijstand aan de heer Singh?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe rijmt u uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat wanneer de heer Singh en PrisonLaw van mening zijn dat het dienstig kan zijn dat, wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen, deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, met het feit dat PrisonLaw de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?
De subsidieverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland staat los van de mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken. Het ministerie heeft onder meer de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het in 2000 voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid «niet in de rede» lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport? Waarom lag dat destijds niet in de rede?
In 2000 speelde het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen rol in de individuele gedetineerdenbegeleiding van dhr. J.S. zoals die werd uitgevoerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer Singh «een brochure toestuurde over de WOTS»? Acht u dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden in het buitenland?
In Nederland valt strafoverdracht onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Op grond van de Wots moet een Nederlandse gedetineerde in het buitenland zelf een verzoek indienen voor strafoverdracht. De gedetineerde moet dat doen bij de autoriteit of instantie die daarover gaat in het land van strafoplegging. De gevangenis en de advocaat van de gedetineerde kunnen daarbij helpen. Zo kunnen de gevangenis en de lokale advocaat aan de gedetineerde informatie geven over de voorwaarden van een strafoverdracht en over de vraag hoe de aanvraag in het land van strafoplegging moet worden ingediend. Als de buitenlandse autoriteiten van het land van strafoplegging geen bezwaar hebben tegen de strafoverdracht, wordt Nederland gevraagd het vonnis over te nemen. In dat geval sturen de buitenlandse autoriteiten hun verzoek naar de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen die namens de Minister van Rechtsbescherming verzoeken tot strafoverdracht behandelt.
Gelet op bovenstaande heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de uitvoering van de Wots slechts een faciliterende rol, en dan vooral bij de informatievoorziening aan gedetineerden. Omdat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet kan en mag treden in de beoordeling van individuele verzoeken tot strafoverdracht is het staand beleid om te volstaan met alleen het verschaffen van informatie over de Wots aan gedetineerden in de vorm van de Wots-brochure van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Met een inkleuring van de informatie naar het betreffende individuele geval zou het Ministerie van Buitenlandse Zaken het risico lopen bij de gedetineerden een onjuiste verwachting te wekken; het zijn immers andere instanties die op het verzoek beslissen.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 19 behoort de uitvoering van de Wots tot het domein van mijn ambtgenoot van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit geldt evenzeer zo voor de Wets. Vanuit mijn eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland bevorder ik vanzelfsprekend een zo goed mogelijke oplossing van eventuele problematiek bij de praktische uitvoering van Wets en Wots, zoals het optimaliseren van de aanvraagprocedure voor strafoverdracht. Concreet bespreken het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken op welke wijze Nederlandse gedetineerden in een zo vroeg mogelijke fase kunnen worden geïnformeerd over de Wets en Wots.
Internet langs de grens in Schinveld (Onderbanken) |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het nieuwsbericht over de afsluiting van internet door de Nederlandse overheid in huizen langs de Duitse grens in Schinveld (Onderbanken)?1
Ja
Deelt u de mening dat ook inwoners en bedrijven in de grensstreek toegang tot internet moeten kunnen hebben?
Ik deel de mening dat inwoners en bedrijven in de grensstreek over internettoegang moeten kunnen beschikken. Dit past ook in het beleid van het kabinet, zoals onder meer geformuleerd in het Actieplan Digitale Connectiviteit.2 Die toegang is nu wel beschikbaar, maar wat de snelheid betreft niet toereikend.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse overheid, ondanks verleende vergunningen, zonder overleg met gemeente of inwoners, ervoor heeft gekozen om de verbinding met internet te verbreken?
Omdat het in dit geval een Duitse aanbieder betreft, is het op basis van Nederlandse wetgeving niet zomaar mogelijk om het internet- en telefoonverkeer af te tappen. De lokale media hebben hieruit begrepen dat de internetverbinding op initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zou worden verbroken.
Van het verbreken van de (bestaande) verbinding met internet door de Nederlandse overheid is echter geen sprake geweest, evenmin van een intentie daartoe.
In het kader van het tot stand brengen van een internetverbinding tussen Nederland en Duitsland heeft het Agentschap Telecom, vanuit zijn rol als toezichthouder op de Telecommunicatiewetgeving, voorlichting gegeven en gewezen op de voorwaarden waaraan een nieuw netwerk moet voldoen. Zo dienen er voorzieningen te worden getroffen om in de betreffende veiligheidsregio een ononderbroken toegang tot 112 te waarborgen. Daarnaast moet de verbinding in verband met de opsporing van strafbare feiten en de nationale veiligheid aftapbaar zijn.3
In hoeverre ondersteunt het kabinet het principe van de grensoverschrijdende oplossing die was aangedragen in deze casus?
Ik ben van mening dat de mogelijkheden die oplossingen bieden voor bewoners in de grensregio zoveel mogelijk benut zouden moeten kunnen worden, zoals ook de oplossing die in deze casus was aangedragen, binnen de geldende wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat voor dit probleem een oplossing moet komen in het licht van de grensoverschrijdende samenwerking binnen Europa?
Dit kabinet is voorstander van grensoverschrijdende samenwerking en het pakken van kansen ten aanzien van economische ontwikkeling en leefbaarheid in de grensregio’s, ook op het gebied van de telecommunicatie. Verschillen tussen landen, bijvoorbeeld op het gebied van taal, cultuur, maar ook in wet- en regelgeving en technische systemen, zorgen er echter voor dat grensoverschrijdende oplossingen niet altijd makkelijk te realiseren zijn. Ik zet mij binnen het kabinet, waar mogelijk, in voor het wegnemen van dergelijke grensbelemmeringen.
Bent u bereid om met betrokken partijen in overleg te gaan om een oplossing te vinden voor deze ontstane situatie, met het doel dat de inwoners van Schinveld allemaal toegang krijgen tot internet?
Er vindt reeds overleg plaats tussen het Agentschap Telecom en de betrokkenen in Schinveld waarbij de mogelijke oplossingen worden verkend. Indien nodig voor het vinden van een oplossing zullen ook de Ministeries van JenV en BZK daarbij worden betrokken.
Zou u de Kamer over de voortgang willen informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende voortgangsbrief over Grensoverschrijdende Samenwerking die ik in januari zal versturen, ook op dit punt uw Kamer informeren over de voortgang.
Kerksluitingen in China |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.
Militair optreden in Syrie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en een voorlopige voorzieningsprocedure bij de rechter het interne volkenrechtelijke advies over de mogelijkheid tot militair optreden in Syrië gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt?1
Ja, een summier deel van deze advisering is destijds openbaar gemaakt, namelijk het deel dat geen persoonlijke beleidsopvattingen betrof.
Kunt u een lijst geven van de interne volkenrechtelijke adviezen die sinds eind 2014 over de situatie in Syrië gegeven zijn en waarover zij gaan?
Over de situatie in Syrië is regelmatig, zowel mondeling als schriftelijk geadviseerd, waarbij de voornaamste het NLA programma, het volkenrechtelijk mandaat voor opereren boven Syrië en het geweldgebruik in reactie op de inzet van chemische wapens in Syrië betroffen. Deze advisering bevat persoonlijke beleidsopvattingen over de toepassing van deelgebieden van het volkenrecht.
Kunt u deze interne volkenrechtelijke adviezen (in ieder geval deels) openbaar maken? Zo nee, moet dan worden geconstateerd dat journalisten in Nederland meer recht op informatie en stukken hebben dan Kamerleden?
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt interne adviezen dan ook in de regel niet. In het bijzondere geval van het NLA programma wordt de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk inzage gegeven in de betreffende besluitvormingsmemoranda.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 26 september 2018 beantwoorden, aangezien het antwoord relevant is voor het rondetafelgesprek op 27 september 2018 over de steun aan Syrische rebellen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitvoering van de motie inzake Magnitsky-sancties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Martin van Rooijen (CDA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich uw brief van 5 juli 2018 herinneren, waarin u stelde dat u voornemens was tijdens een volgende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) een concreet voorstel te doen aan uw Europese collega’s inzake een EU-mensenrechtensanctieregime?1
Ja.
Heeft u dit voorstel tijdens een van de afgelopen RBZ's gedaan? Zo ja, welk voorstel heeft u gedaan? Kunt u dit voorstel aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Gymnich overleg van 30-31 augustus jl. heb ik voorgesteld om in EU kader te gaan werken aan een «EU global human rights sanctions regime» en heb ik dit idee nader toegelicht (ref ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1902 van 5 september jl. en Kamerstuk 32 735, nr. 205 van 5 juli jl.). Een thematisch sanctieregime tegen mensenrechtenschenders zou een waardevolle aanvulling kunnen zijn op het bestaande Europese externe mensenrechteninstrumentarium en de geografische sanctieregimes. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen, met als doel hun gedrag te veranderen. Daarnaast kan er een preventief effect van uitgaan richting andere (potentiële) mensenrechtenschenders.
Wat was de reactie ten tijde van de RBZ op het betreffende voorstel?
Van verschillende EU-lidstaten is inmiddels een positieve reactie op dit Nederlandse initiatief ontvangen. Ook hebben enkele lidstaten aanvullende vragen gesteld ten behoeve van hun positiebepaling. Vooralsnog zijn geen uitgesproken negatieve reacties ontvangen.
Welke landen waren positief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen stonden neutraal tegenover het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen waren negatief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit najaar, uiterlijk tijdens de RBZ in oktober, het voorstel formeel in te dienen?
Het voorstel om in EU-verband een mensenrechtensanctieregime op te zetten, kan niet als vanzelfsprekend rekenen op steun van alle lidstaten. Een dergelijk voorstel kan alleen worden aangenomen als alle lidstaten instemmen. Door het voorstel formeel te agenderen voordat er voldoende steun voor is, ontstaat het risico dat het voorstel weggestemd wordt. Daarom wordt veel diplomatiek noodzakelijk voorwerk verricht in Den Haag, in Brussel en in Europese hoofdsteden, en breng ik het idee op zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Kunt u zich uw stelling herinneren dat het kabinet grote vraagtekens plaatst bij de doeltreffendheid van het invoeren van een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het feit dat door Canada, de Baltische Staten en Groot-Brittannië – zoals u in uw brief beschrijft – wel dergelijke wetgeving op nationaal niveau is ingevoerd? Waarom acht u een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau derhalve niet doeltreffend?
De genoemde sanctieregimes betreffen onder meer reisbeperkingen, al dan niet in samenhang met een bevriezing van tegoeden. In de context van de EU zou een dergelijk sanctieregime op Nederlands niveau weinig effectief zijn omdat het niet doeltreffend te handhaven is. In Schengen is afgesproken dat er geen grenscontroles plaatsvinden tussen de landen die bij Schengen zijn aangesloten. Iemand die op een Nederlandse sanctielijst staat, kan dan nog steeds vrij reizen binnen het Schengengebied en bij afwezigheid van grenscontroles zal het lastig blijken om de feitelijke toegang tot Nederland te voorkomen. Hetzelfde geldt voor een nationale bevriezing van tegoeden. Niets belet de betrokkene om zijn tegoeden in een EU-buurland aan te houden en vandaaruit zijn financiële transacties te doen. Daardoor heeft een nationaal sanctieregime slechts zeer beperkte impact en acht het kabinet het vooralsnog verstandig de inspanningen te blijven richten op een Europees regime. Tot slot dient opgemerkt te worden dat het VK op dit moment slechts de wettelijke basis heeft gecreëerd om een puur nationaal mensenrechtensanctieregime op te zetten maar nog geen daadwerkelijk mensenrechtensanctieregime heeft opgezet.
Bent u het eens dat de door de Kamer aangenomen motie-Omtzigt c.s.2 uitgevoerd dient te worden, te weten dat het kabinet Magnitsky-wetgeving op nationaal niveau voorbereidt indien het niet lukt om tot Europese consensus op dit punt te komen? Zo ja, bent u bereid deze motie uit te voeren en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Om een effectief sanctieregime tegen mensenrechtenschenders op te zetten is de EU-route nog altijd de beste optie en daar zal ik mij de komende tijd voor blijven inzetten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert in november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Na deze bijeenkomst zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang op dit onderwerp.
Intern volkenrechtelijk advies over de steun aan de rebellen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aangaf dat er «intern volkenrechtelijk advies ingewonnen is» over de leveranties van hulp aan Syrische rebellen1?
Ja.
Herinnert u zich dat de commissie-Davids gewoon de beschikking had over alle interne volkenrechtelijke adviezen van het ministerie?
Ja.
Deelt u de mening dat juist dit interne advies zo belangrijk is, omdat de regering er bewust voor koos geen extern volkenrechtelijk advies in te winnen in 2014/2015 over een Non-Lethal Aid (NLA)-programma?
Over het NLA-programma is regelmatig intern volkenrechtelijk geadviseerd en deze adviezen zijn meegewogen in de (politieke) besluitvorming. De extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) heeft op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies uitgebracht over «Wapenleveranties Syrië», waarin de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie gaf op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was derhalve reeds bekend bij het ministerie.
Klopt het dat deze adviezen geen staatsgeheim zijn?
Ja.
Klopt het dat interne volkenrechtelijke adviezen gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat zij dus openbaar gemaakt moeten worden als iemand een Wob-verzoek doet?
Dergelijke adviezen zijn documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en vallen onder het bereik van de Wet openbaarheid van bestuur. Of een document openbaar moet worden gemaakt is afhankelijk van de inhoud van het document en de wettelijke uitzonderingsgronden. De interne adviezen bevatten persoonlijke beleidsopvattingen die op grond van de Wob niet openbaar zijn.
Herinnert u zich dat de regering gezegd heeft dat de Wob een ondergrens is voor de stukken die zij aan de Kamer moet verschaffen?
Ja, de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief van 25 april 2016 aan uw Kamer zowel de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de Wob als het belang van vertrouwelijkheid van interne advisering uiteengezet.
Kunt u elk intern volkenrechtelijk advies over de hulp aan Syrische rebellen dat sinds eind 2014 is ingewonnen, voor dinsdag 18 september 20.00 uur aan de Kamer doen toekomen, zodat het meegenomen kan worden bij de vragen op woensdag 19 september?
De Directie Juridische Zaken (DJZ) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanaf het begin van het NLA-programma volkenrechtelijk geadviseerd ten behoeve van de besluitvorming hierover. DJZ heeft daarbij de volkenrechtelijke risico’s geschetst die samenhingen met de verlening van steun aan gematigde gewapende oppositiegroepen in Syrië, waaronder het risico van strijdigheid met het non-interventiebeginsel. Daarbij is aangegeven dat de civiele aard van de steun het risico op strijdigheid kan beperken.
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt onderliggende interne adviezen dan ook in de regel niet. In dit bijzondere geval is het kabinet bij uitzondering bereid de Kamer desgewenst vertrouwelijk inzage te geven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma.
De sluiting van Aramese scholen door de Koerdische YPG in Noordoost-Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Koerdische militie YPG de afgelopen weken meerdere christelijke (Aramese, Armeense, Katholieke) scholen in Noord-Syrië gesloten heeft en dat christelijke leiders die in de Noordoost-Syrië wonen, hiertegen samen een fel protest hebben doen uitgaan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen van minderheden nu gesloten worden in Noordoost-Syrië en dat dit leidt tot felle demonstraties, waarbij in de lucht geschoten is, in Noordoost-Syrië?
Het kabinet vindt de berichten over sluiting van christelijke scholen in Noordoost Syrië ronduit zorgelijk. In informele contacten die Nederland op ambtelijk niveau onderhoudt met de Benelux-vertegenwoordiging van de PYD/YPG (de niet-erkende lokale autoriteiten in noordoost-Syrië) zullen deze berichten aan de orde worden gesteld. Daarbij zal ook het belang van het bevorderen van de rechten van minderheden benadrukt worden, evenals het belang van culturele en religieuze vrijheid.
Welke contacten onderhoudt de Nederlandse regering met de YPG in Noordoost-Syrië op dit moment?
Nederland onderhoudt sporadisch informeel contact met de Benelux vertegenwoordiging van de aan de PYD/YPG gelieerde Democratic Federation of Northern Syria. In de regio zijn incidenteel contacten geweest met vertegenwoordigers van de PYD/YPG.
Bent u bereid er in uw contacten op aan te dringen dat de YPG niet overgaat tot onteigening, scholen (her)opent en oog heeft voor culturele en religieuze vrijheid?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Ziet u het gevaar dat in de oorlog in Syrië, die ten einde lijkt te lopen, aan het eind – vlak voor een wapenstilstand – nog een keer massaal etnische zuiveringen zullen plaatsvinden?
De afgelopen tijd lijkt door het regime vooral ingezet te worden op verplaatsing van etnische groepen naar specifieke gebieden in Syrië. Ook wordt het moeilijker gemaakt voor vluchtelingen om terug te keren vanwege onteigening van hun onroerend goed. De berichten over groeiende intolerantie jegens minderheden in Koerdisch gebied passen binnen een zorgelijke trend.
Welke inspanningen ondersteunt Nederland (bijvoorbeeld in de VN Veiligheidsraad) op dit moment voor een wapenstilstand in Syrië?
Nederland heeft onder andere in de VN-Veiligheidsraad steun uitgesproken voor de verschillende initiatieven die momenteel door de bij het conflict betrokken spelers worden genomen om te komen tot een wapenstilstand in Idlib. Nederland blijft de betrokken partijen in zowel EU-verband als in de International Syria Support Group (ISSG) oproepen te komen tot afspraken die bijdragen aan het voorkomen van groot humanitair leed ten gevolge van een militair offensief boven Idlib.
Kunt u het reglement en de statuten van de toekenning van de mensenrechtentulp openbaar maken, zodat duidelijk is hoe de procedure eruit ziet bij een normale prijs en hoe de procedure is die gevolgd is bij deze speciale editie?
De Mensenrechtentulp wordt sinds 2008 uitgereikt aan individuele mensenrechtenverdedigers of -organisaties die op innovatieve wijze de bescherming van de mensenrechten bevorderen. De Mensenrechtentulp is bedoeld om moedige mensenrechtenverdedigers te ondersteunen, hun waardevolle werk zichtbaar te maken en om anderen te inspireren zich ook actief uit te spreken voor mensenrechten.
De selectieprocedure wordt vastgelegd door de uitvoerende partnerorganisatie, welke middels een tender van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gecontracteerd. In 2016 en 2017 was Justice & Peace de uitvoerende partnerorganisatie voor de uitreiking van de Mensenrechtentulp.1 In 2014 en 2015 was Hivos de uitvoerende partnerorganisatie.2
De procedure voor de selectie van een winnaar in voorgaande jaren startte met de mogelijkheid voor het publiek om mensenrechtenverdedigers of -organisaties te nomineren. De binnengekomen nominaties werden eerst beoordeeld door de uitvoerende partnerorganisatie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vervolgens werd een brede selectie voorgelegd aan een comité bestaande uit experts op het gebied van mensenrechtenverdedigers en de relevante mensenrechtenthema’s. Hieruit volgde een top-10 die werd voorgelegd aan het publiek via het internet. Via een publieksstemming werden drie publieksfavorieten gekozen. Uit die drie publieksfavorieten koos de Minister van Buitenlandse Zaken de winnaar van de Mensenrechtentulp.
Vanwege het 70-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het 20-jarig bestaan van de VN Verklaring over mensenrechtenverdedigers is dit jaar in plaats van de eerder gehanteerde selectieprocedure gekozen voor een eenmalige speciale editie van de Mensenrechtentulp. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft besloten deze speciale editie toe te kennen aan de uitgaande VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechtenrechten. Daarnaast heeft de Minister besloten op of rond de internationale dag voor de mensenrechten, op 10 december, enkele lokale Mensenrechtentulpen uit te reiken aan mensenrechtenverdedigers via een aantal deelnemende Nederlandse ambassades.3
Kunt u het proces beschrijven op basis waarvan de speciale prijs dit jaar wordt toegekend aan aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein? Kunt u specifiek ingaan op wie het besluit genomen heeft over de instelling van de speciale editie en over het toekennen van de prijs?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de zaak van klokkenluider Anders Kompass, die ervoor zorgde dat de Franse autoriteiten op de hoogte werden gesteld van het schandelijk seksueel misbruik van jonge kinderen door onder andere Franse vredessoldaten in de Centraal Afrikaanse Republiek, zodat die Franse autoriteiten een onderzoek konden starten?1 2
Ja, het kabinet is bekend met de zaak Kompass. Het kabinet veroordeelt seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Sexual Exploitation and Abuse, hierna SEA) door VN-personeel ten stelligste en zet zich maximaal in om samen met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) gevallen van SEA voortvarend en effectief aan te pakken. De kabinetsreactie op het televisieprogramma Zembla van 7 februari 2018 over deze zaak kunt u terugvinden in mijn brief van 17 april 2018 met kenmerk 34 775 V, nr. 74.
Bent u ervan op de hoogte dat veel van deze misbruikte kinderen nog steeds verstoken zijn elementaire hulp?3
De documentaire van Zembla gaf aan dat de ondersteuning door UNICEF voor de slachtoffers van de soldaten van de Multidimensionale Geïntegreerde Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Centraal-Afrikaanse Republiek (MINUSCA) achterbleef. De uitzending van Zembla gaf op zeer ingrijpende wijze de verschrikkelijke gevolgen van SEA voor kind-slachtoffers weer.
UNICEF heeft stappen gezet om deze afschuwelijke gevolgen te addresseren en beter hulp te verlenen aan de kwetsbare kinderen die slachtoffer van zijn geworden SEA. Zo werken UNICEF en partners aan de opschaling en monitoring van assistentie aan slachtoffers, waaronder medische hulp, psychosociale zorg, re-integratie in het schoolsysteem, ondersteuning in levensonderhoud en juridische hulpverlening. Binnen de VN-werkgroep ter adressering van SEA hebben UNICEF en de VN afdeling Vredesoperaties (Department of Peacekeeping Operations, DPKO) de opzet van het UN Victim Assistance Protocol geleid, bedoeld om de gezamenlijke VN-aanpak met betrekking tot steun aan slachtoffers van SEA te versterken. Het protocol is in 2017 getest in vier landen en zal verder uitgerold worden in 2018.
Andere maatregelen die UNICEF ondertussen heeft ingevoerd, zijn: verplichte rapportage binnen 24 uur van SEA incidenten naar de uitvoerend directeur; de uitrol van een klachtenbehandelingsmechanisme op gemeenschapsniveau; een versterkte onafhankelijke onderzoekseenheid; en verplichte training in het voorkomen van SEA.
Uitvoerend directeur van UNICEF Henrietta Fore heeft een onafhankelijke, externe evaluatie aangekondigd over de manier waarop UNICEF omgaat met SEA.
SEA is inmiddels onderdeel van de rapportages van de SGVN over MINUSCA. In het meest recente rapport van 18 juni jl. worden vijf nieuwe gevallen gemeld, die nu worden onderzocht door de landen die de betrokken troepen leverden. De missie heeft in samenwerking met UNFPA en UNICEF ook vijf slachtoffers doorverwezen voor specialistische ondersteuning.
Verder werkt MINUSCA samen met een speciale VN taskforce voor SEA en de lokale autoriteiten om de toegang tot klachtprocedure voor burgers te verbeteren en voorlichting te geven over preventie en melding. Het personeel van MINUSCA krijgt ook training voor bewustwording van het risico op SEA, hoe het te melden en hoe te reageren.
Op 26 April jl. informeerde Minister Kaag uw Kamer over het aangepaste beleid van Nederland ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulp- en OS-organisaties (Kamerstuk 34 775 XVII, nr 61). Om nieuwe slachtoffers van SEA te voorkomen, heeft Nederland nieuwe afspraken met hulp- en ontwikkelingsorganisaties gemaakt en de procedures en subsidiekaders aangescherpt. Dit zal ook terugkomen in de periodieke gesprekken in de hulp- en ontwikkelingsorganisaties.
Namens Nederland heeft Minister Kaag, samen met like-minded partners, een gezamenlijke brief geschreven aan de SGVN om de urgentie van het voorkomen van SEA te onderstrepen.7 In reactie liet de SGVN weten dat de aanpak van dergelijk gedrag zijn volle aandacht heeft, zowel waar dit speelt binnen VN instellingen als ten aanzien van mogelijke misstanden bij hulpverlenings- en vredesoperaties.
Bent u ervan op de hoogte dat het juist de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein was die in maart 2015 om het ontslag van Anders Kompass vroeg, omdat het verschijnen van het rapport – over pedofilie door vredessoldaten – een aantal hoge medewerkers van de Verenigde Naties (VN) in verlegenheid gebracht had?4
Ja, het kabinet is op de hoogte van de zaak Kompass en verwijst ter zake naar de reactie op het televisieprogramma van Zembla (Kamerstuk 4 775 V, nr. 74). Het kabinet hecht groot belang aan zorgvuldige omgang met klokkenluiders. Daarom zet het kabinet zich in voor zowel verbetering van de bescherming van klokkenluiders binnen het VN-systeem als voor een verbeterde aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (zero tolerance beleid), en steunt de additionele maatregelen die sinds de zaak Kompass binnen het VN-systeem zijn genomen.
Bent u ervan op de hoogte dat een extern onderzoekspanel Anders Kompass volledig vrijpleitte van alle blaam?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat dat externe onderzoek hard was over de rol van de Hoge Commissaris zelf?6
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN, Ban Ki Moon, in juni 2015 aan ons antwoordde dat de uitkomst van dit rapport (dat in december 2015 verscheen) leidend zou zijn voor het handelen van de Verenigde Naties?7
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de lastercampagne tegen Kompass tot op de dag van vandaag gewoon doorgaat (ondanks het feit dat hij zijn zaak voor het tribunaal won en het rapport hem volledig vrij pleitte), bijvoorbeeld via mails die de voorlichter van de Hoge Commissaris, Rupert Colville, aan de media stuurt?8
Via de brief van Mw. Brown ben ik op de hoogte gesteld van de aantijgingen over het handelen en negatieve woordgebruik van de woordvoerder van OHCHR, Dhr. Rupert Colville, en de klacht die Mw. Brown daarover heeft ingediend bij de OHCHR.
De SGVN heeft destijds, kort nadat de zaak over seksueel misbruik van kinderenaan het licht kwam, reeds opdracht gegeven om deze zaak inhoudelijk grondig te laten onderzoeken door een extern panel. Het onderzoeksrapport concludeerde dat de VN niet adequaat heeft gereageerd op de zaak en constateerde systematische problemen in het VN systeem. Wat betreft de rol van de Hoge Commissaris in de zaak concludeerde het onafhankelijke panel dat zijn handelen niet als machtsmisbruik kan worden gekwalificeerd.13
Op 28 februari 2017 presenteerde de SGVN een rapport over de genomen en lopende initiatieven binnen het VN systeem om seksuele uitbuiting en misbruik te voorkomen en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Hierin wordt ook toegelicht welke maatregelen zijn genomen om de aanbevelingen van het onafhankelijke panel op te volgen.14
Nederland zet zich maximaal in om samen met de SGVN gevallen van SEA voortvarend en effectief aan te pakken. Nederland heeft met het Verenigd Koninkrijk het initiatief genomen voor een gecoördineerde aanpak rond SEA en grensoverschrijdend gedrag in de ontwikkelings- en vredeshandhavingssector, inclusief de VN organisaties. Het doel is beter beleid voor preventie, steviger aanpak van daders en zorg en gerechtigheid voor slachtoffers. Een veilige werkomgeving met ruimte voor kritiek en klokkenluiders is een belangrijke voorwaarde om dit te bereiken.
Daarom steunt het kabinet de inspanningen van de SGVN voor verdere maatregelen om klokkenluiders te beschermen en om vergeldingsmaatregelen tegen klokkenluiders te voorkomen. De SGVN heeft dit tot prioriteit gemaakt als onderdeel van zijn bredere hervormingsagenda. In januari 2017 presenteerde de SGVN een plan waarin de bevoegdheden voor de zogeheten Ethics Office van de VN worden uitgebreid en de onafhankelijke positie binnen de organisatie steviger wordt verankerd. Ook hebben werknemers nu een mogelijkheid om in beroep te gaan tegen beslissingen van de Ethics Office.15
Het kabinet is van mening dat in alle gevallen waarin een klokkenluider misstanden aan het licht brengt, er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden waarin alle relevante aspecten worden onderzocht. De zaak van Mw. Reilly is nog aanhangig voor het UN Disciplinary Tribunal. Een goed functionerend meldingsmechanisme, inclusief klokkenluidersbescherming, is onmisbaar voor een adequate reactie op wangedrag of schending van ethische standaarden.
Zoals in de Kamerbrief over maatregelen ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulp- en OS-organisaties, d.d. 26 april (uw referentienummer 34 775 XVII, nr. 61) is uiteengezet, zal het integriteitsbeleid, inclusief klokkenluidersregelen, voortaan onderdeel zijn van het Nederlandse beoordelingskader voor ontwikkelingsorganisaties inclusief de VN in verschillende evaluaties. Bij specifieke zaken die onder onze aandacht worden gebracht, zal Nederland, in samenspraak met andere landen, aandringen op een onafhankelijke en evenwichtige behandeling van de zaak en de rapportage hierover nauwgezet volgen.
Hoe beoordeelt u het handelen van de VN en het handelen van de Hoge Commissaris in deze misbruikzaak?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u op de hoogte van de klokkenluiderszaak van Emma Reilly, die probeerde te blokkeren dat de Chinezen een lijst met dissidenten toegespeeld kregen (een van de mensen op de lijst werd later opgepakt en overleed in detentie)?
Ja, het kabinet is bekend met de zaak Reilly.
Hoe beoordeelt u het handelen van de VN en de Hoge Commissaris in deze zaak?
De zaak van Mw. Emma Reilly ging over het delen van een lijst met namen van mensenrechtenverdedigers aan de Chinese autoriteiten door staf van de OHCHR. OHCHR heeft deze aantijgingen ten stelligste ontkend.16 De claim van Mw. Reilly over het delen van de lijst en de vermeende tegen haar gerichte represaillemaatregelen binnen OHCHR zijn behandeld door de VN Ethics Office. De Ethics Office heeft vastgesteld dat de claims ongefundeerd zijn er geen vergelding heeft plaatsgevonden door de leiding van de OHCHR tegen Mw. Reilly. Er loopt nog een procedure bij het UN Disciplinary Tribunal. Het kabinet wacht de uitkomst daarvan met belangstelling af.
Heeft u de aan u gerichte brief van Miranda Brown d.d. 27 augustus 2018 ontvangen? Kun u haar een antwoord sturen vóór het uitreiken van de mensenrechtentulp en de Kamer een afschrift van de brief doen toekomen?
Op 28 augustus is de brief van Mw. Miranda Brown d.d. 27 augustus 2018 ontvangen. Op 31 augustus 2018 heeft Mw. Brown een antwoordbrief ontvangen. Aangezien dit een reactie is op een persoonlijke brief van Mw. Brown, voelt het kabinet zich niet vrij om deze reactie openbaar te maken, tenzij zij Mw. Brown dit expliciet aan ons verzoekt.
Was u op de hoogte van de wijze waarop de Hoge Commissaris met de klokkenluider in deze ernstige misbruikzaak omgaat, toen u besloot hem een prijs toe te kennen?
Ja. De rol van de Hoge Commissaris en de manier waarop de zaak is opgepakt binnen de OHCHR en in breder VN-verband was bekend bij het nemen van de beslissing over het toekennen van de prijs.
Vindt u het gepast dat een persoon die zich zo gedragen heeft richting een klokkenluider over ernstig seksueel misbruik van kinderen de hoogste mensenrechtenprijs van Nederland krijgt?
Het besluit om de Mensenrechtentulp 2018 toe te kennen aan Zeid Ra'ad Al Hussein is gebaseerd op zijn persoonlijke betrokkenheid en zijn moedige, onafhankelijke optreden om mensenrechtenverdedigers te steunen tijdens zijn mandaat als VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van september 2014 tot en met augustus 2018. Vanwege zijn uitgesproken en kritische houding, staat Zeid Ra'ad Al Hussein symbool voor alle mensenrechtenverdedigers wereldwijd.
De reactie van Hoge Commissaris Zeid Ra'ad Al Hussein op zijn optreden in de zaak van Anders Kompass is opgenomen in de Annex bij het onderzoeksrapport van het onafhankelijke panel, «Taking Action on Sexual Exploitation and Abuse by Peacekeepers, Report of an Independent Review on Sexual Exploitation and Abuse by International Peacekeeping Forces in the Central African Republic».17
Zeid Ra’ad Al Hussein heeft zich gedurende zijn loopbaan buitengewoon verdienstelijk gemaakt voor de aanpak van SEA, ook toen hij nog geen Hoge Commissaris was. Zo was hij als speciaal adviseur van de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN in 2005 al verantwoordelijk voor het gezaghebbende «Zeid rapport» met maatregelen tegen SEA.
In bilaterale gesprekken voorafgaande aan de uitreiking van de Mensenrechtentulp zal met Zeid Ra’ad Al Hussein worden teruggeblikt op zijn termijn als Hoge Commissaris. Daarbij zullen zijn verdiensten ter sprake komen als ook de lessons learned. Het is niet aan het kabinet om Zeid Ra’ad Al Hussein zijn excuses over deze specifieke zaak te vragen.
Uiteraard zal het kabinet lopende klokkenluiderszaken bij de VN actief blijven volgen.
Voor de hulp aan de slachtoffers van de misbruikzaak verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid publiekelijk te vragen of de Hoge Commissaris zich wil verontschuldigen voor zijn gedrag en eraan mee wil werken dat de slachtoffers van deze zaak, jonge kinderen, die voor het leven getekend zijn, noodzakelijke hulp krijgen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid deze vragen een voor een en zeer nauwkeurig te beantwoorden vóór maandag 3 september 2018 12 uur, dus voor de geplande ceremonie?
Het kabinet zal streven naar beantwoording van uw vragen voor de uitreiking van de Mensenrechtentulp.
De Nederlandse steun aan de Syrische rebellen en de vele geheime onderzoeken die daarnaar gedaan worden |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 22 maart 2018 aan de Kamer schreef dat in het relatief stabiele zuiden van Syrië het steunprogramma aan de rebellen wordt voortgezet?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op 11 juli 2018 aan de Kamer het volgende berichtte: «Eind maart 2018 waren alle leveringen in Zuid-Syrië reeds afgerond, op één levering na die is aangehouden (het gaat om een veldhospitaal). Voor het veldhospitaal wordt een passende bestemming gezocht. Met het stopzetten van het NLA programma in Noord-Syrië, zoals vermeld in de Kamerbrief van 14 maart jl. (zie antwoord op vraag 8), is daarmee het gehele NLA-programma in Syrië beëindigd»?2
Ja.
Wanneer is het besluit genomen om het Non-Lethal Assiatance (NLA)-programma in Zuid-Syrië te beëindigen en waarom is de Kamer daarover niet geïnformeerd?
Nederland werkte in Zuid-Syrië met een internationale partner aan het tegengaan van extremistische invloeden aan de Syrische zuidgrens en het verzorgen van een rudimentaire vorm van grensbewaking, onder andere om smokkel tegen te gaan. Het programma is inmiddels beëindigd.
Toen op 22 maart jl. de door u genoemde brief aan de Kamer werd gestuurd was er in het zuiden van Syrië nog sprake van relatieve rust, waaronder een relatief stabiele de-escalatiezone. Dit was eveneens het geval op 11 mei jl., toen aanvullende vragen over het programma zijn beantwoord.
Dit voorjaar leek voortzetting van het programma onder de toen geldende, relatief stabiele omstandigheden nog een mogelijkheid. Voorzetting was niet alleen van belang om grensbewaking mogelijk te maken, het vergrote ook de kans om in het Zuiden tot een onderhandelde oplossing te komen waarbij de gematigde oppositie in het grensgebied een rol zou spelen.
Ten tijde van uw Kamervragen in juli jl. was de optie van een onderhandelde oplossing echter van tafel en het regime-offensief een feit, en was daarmee een nieuw project definitief uitgesloten. De genoemde levering die eind maart plaatsvond was daarmee de facto de laatste levering en het einde van NLA in het Zuiden. De levering van een veldhospitaal, dat klaarstond aan de Jordaanse grens, heeft niet plaatsgevonden. Voor het veldhospitaal wordt nog een nieuwe bestemming gezocht.
Wat was de aanleiding om het NLA-programma in Zuid-Syrië te beëindigen?
Zie antwoord vraag 3.
Wie heeft de externe evaluatie van het NLA-programma in het tijdvak november 2016–januari 2017 uitgevoerd?
Zoals vermeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen heeft de organisatie die de evaluatie heeft uitgevoerd expliciet verzocht om niet publiek bekend te worden gemaakt in verband met veiligheid van de medewerkers. Het kabinet zal het rapport voorafgaand aan het debat over het NLA-programma ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer sturen. Zie ook het antwoord op vragen 11 t/m 13.
Was de organisatie die de externe evaluatie uitvoerde onderdeel van de Rijksdienst?
Nee.
Hadden alle personen die de externe evaluatie uitvoerden toestemming en «clearance» van de diensten om staatsgeheime documenten in te zien?
Omgang met staatsgeheime informatie is geregeld in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI). Hierin staat omschreven dat personen die niet frequent te maken hebben met staatsgeheim materiaal minimaal een geheimhoudingsverklaring hebben ondertekend.
Hadden de personen die de evaluatie uitvoerden de beschikking over de overdrachtsbewijzen?
Ja.
Op welk moment zijn de overdrachtsbewijzen van NLA aan de Syrische rebellen voor het eerst aangemerkt als staatgeheim en welke kwalificatie hebben zij op dit moment?
Vanaf het begin van het programma in 2015 is informatie waaruit de identiteiten en locaties van NLA-ontvangers kunnen worden afgeleid aangemerkt als staatsgeheim. Ondanks dat het NLA-programma ten einde is gekomen, acht het kabinet het noodzakelijk om aan deze kwalificatie vast te houden. Veel van de groepen, partners en uitvoerders bevinden zich nog in Syrië of de regio. Openbare informatie of aanwijzingen dat bepaalde groepen of uitvoerders Westerse steun hebben ontvangen maakt hen en hun families potentieel een belangrijker doelwit voor extremistische groepen, het Assad-regime en/of hun bondgenoten. Dat risico wil het kabinet niet nemen. Waar individuen of groepen zelf melden steun ontvangen te hebben van Nederland zijn die uitspraken voor hun rekening, inclusief de mogelijke consequenties.
Wie heeft de overdrachtsbewijzen aangemerkt als staatsgeheim?
Informatie waaruit de identiteiten en locaties van NLA-ontvangers kunnen worden afgeleid is aangemerkt als staatsgeheim, in verband met veiligheid van de groepen en betrokken individuen. In overdrachtsbewijzen worden zowel identiteiten als locaties vermeld.
Kunt u de overdrachtsbewijzen ter inzage leggen bij de Kamer?
De algemene bevindingen van het externe onderzoek werden met u gedeeld in de beantwoording van uw Kamervragen op 3 juli jl. (kenmerk 2018Z12170). Het rapport zelf gaat specifiek in op de gesteunde groepen en uitvoerders en raakt daarmee aan de vertrouwelijke aspecten van het programma. Voorafgaand aan het debat over het NLA-programma zal kabinet het volledige onderzoeksrapport op vertrouwelijk basis aan uw Kamer sturen. Ook zullen overdrachtsbewijzen ter vertrouwelijke inzage aangeboden worden.
Daarnaast heeft uw Kamer op 7 september jl. een IOB-rapport ontvangen waarin onder andere de monitoringsmechanismen van het NLA-programma onderzocht zijn. Verder doet de Auditdienst Rijk onderzoek of de betalingen in het kader van het NLA-programma hebben plaatsgevonden conform de daarvoor geldende richtlijnen binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarover zal uw Kamer eveneens geïnformeerd worden.
Kunt u de stukken van het onderzoek (inclusief de conclusies) die geen staatsgeheimen bevatten, openbaar maken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de volledige stukken van het onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Welke doorlopende monitoring is uitgevoerd door het ministerie en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Gezien de specifieke risico’s bij NLA is er sprake geweest van uitvoerige monitoring. Naast reguliere contractuele verplichtingen leverden uitvoerende organisaties maandelijkse rapportages aan en werd er vanuit het Syrië-team in Istanboel zicht gehouden op activiteiten om incidenten te detecteren dan wel bij te sturen. Het betreft hier doorlopend contact met partners, groepen en andere landen en het verzamelen van informatie van verschillende partijen. Zie ook het antwoord op vragen 20 en 21.
Wat is de onderzoeksvraag van de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB), die een onderzoek doet naar de monitoring van de Nederlandse programma’s in Syrië waaronder NLA?
De IOB heeft onderzoek gedaan naar een drietal stabilisatieprogramma’s in Syrië, waaronder het NLA-programma. Er is bekeken in hoeverre de monitoringssystemen waarborging bieden om onregelmatigheden in de uitvoer van de projecten te detecteren. Daarbij is gekeken naar de manieren waarop zaken als misbruik, verduistering en invloed van ongewenste groepen gesignaleerd worden. Voor de precieze onderzoeksvraag van de IOB verwijs ik u naar het rapport dat uw Kamer op 7 september jl. heeft ontvangen. Voor het NLA-programma constateerde de IOB dat de monitoring adequaat was.
Over de internationaalrechtelijke aspecten van het NLA-programma is bij aanvang van het programma intern volkenrechtelijk advies ingewonnen. Naast reguliere rapportages van de uitvoerders is extern onderzoek gedaan of de goederen bij de juiste groepen terecht kwamen (zie ook het antwoord op vragen 11 t/m 13). In aanvulling daarop, en om te monitoren in hoeverre groepen zich hielden aan de door Nederland gestelde criteria, stonden medewerkers van het Syrië-team in Istanboel frequent in contact met internationale partners, de groepen en de uitvoerders.
Wordt in dat onderzoek ook meegenomen of a) wapens in de handen van jihadisten terecht gekomen zijn, b) Nederland binnen het internationaal recht gehandeld heeft en c) de 22 groepen die Nederland uitgerust heeft, zich schuldig gemaakt hebben aan oorlogsmisdaden of andere misdaden?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de Nederlandse regering op enig moment geloofwaardige indicaties gehad dat zaken die geleverd zijn aan strijdende groepen in Syrië in handen gekomen zijn van extremisten?
Ja. In de herfst van 2015 is een aantal Nederlandse voedselpakketten na een
overval geconfisqueerd door Jabhat Al-Nusra. De Kamer is hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 925 d.d. 15 februari 2016). Na dit voorval zijn mitigerende maatregelen genomen zoals aanpassing van de leveringsroute en geïntensifieerde screening. In het voorjaar van 2017 is een mobiele bakkerij tijdelijk in handen geweest van Hayat Tahrir al-Sham. Deze is na bemiddeling weer vrijgegeven. Zoals ook bleek uit het voorgenoemde IOB-onderzoek is het uitvoeren en monitoren van projecten in crisisgebieden niet eenvoudig. In een complexe en fluïde situatie als in Syrië kunnen risico’s niet worden uitgesloten, ook niet dat goederen in verkeerde handen vallen.
Wanneer heeft de Auditdienst Rijk (ADR) opdracht gekregen om onderzoek te doen naar het NLA-programma van Nederland in Syrië?
19 juli 2018.
Wat is de onderzoeksvraag van de ADR?
De ADR is gevraagd te onderzoeken of de betalingen in het kader van het NLA-programma hebben plaatsgevonden conform de daarvoor geldende richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Concreet betekent dit dat de ADR nagaat of er gehandeld is conform de richtlijnen in het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (HBBZ). Zo kijkt de ADR of (voorschot)betalingen aan de contractpartners rechtmatig waren en of de interne procedures rondom het projectbeheer goed zijn gevolgd. De ADR let daarbij op de aanwezigheid van de onderhavige stukken zoals overdrachtsbewijzen, maar voert geen inhoudelijke controle uit op deze documenten. Fysieke controle in Syrië zelf is voor de ADR onmogelijk gezien de veiligheidssituatie.
Waarom heeft de regering nu al vier onderzoeken (of monitoring) naar haar eigen handelen opgestart over het uitrusten van de Syrische oppositie tijdens de Syrische oorlog en bij geen van de onderzoeken de Kamer de mogelijkheid geboden input te leveren over de vraagstelling?
Het kabinet heeft de Kamer sinds aanvang van het non lethal assistance-programma in 2015 geïnformeerd over de Nederlandse steun aan gematigde gewapende oppositie. Dat het kabinet uit veiligheidsoverwegingen geen gedetailleerde informatie kon geven over het NLA-programma, is eveneens met de Kamer gedeeld. Deze situatie is niet veranderd nu het NLA-programma beëindigd is.
Het kabinet was zich bewust van de risico’s van programmering in Syrië en heeft daarom buiten intensieve interne monitoring, andere partijen ook gevraagd onderzoek te doen.
Het externe onderzoek heeft gekeken of de geleverde goederen bij de juiste groepen aankwamen, de groepen de juiste ondersteuning ontvingen, en of het monitoring en evaluatiesysteem voldoende functioneerde. De IOB is gevraagd onderzoek te doen naar de monitoring van de drie grootste stabilisatieprogramma’s in Syrië. De Auditdienst Rijk zal het programma op verzoek van het kabinet financieel doorlichten. Het IOB-rapport is op 7 september jl. aan uw Kamer gestuurd en de externe evaluatie zal ter vertrouwelijke inzage toegezonden worden. Ook zal de Kamer geïnformeerd worden over de nog te verschijnen ADR-bevindingen.
Gelet op het vertrouwelijke karakter van delen van het programma wil het kabinet in overleg met uw Kamer bekijken welke modaliteiten gevonden kunnen worden om de overige informatie te geven die uw Kamer wenst. Dat betreft ook informatie over de gesteunde groepen. Het uitgangspunt is dat de beschikbare informatie openbaar wordt gemaakt waar dat kan en vertrouwelijk gewisseld wordt waar nodig.
Welk onderzoek zou de Kamer zelf kunnen opstarten naar het leveren van voertuigen, uitrusting en andere zaken door de Nederlandse regering aan de Syrische rebellen, nu de regering de stukken geheim houdt en vooral zelf geheime en vertrouwelijke onderzoeken laat uitvoeren?
Zie antwoord vraag 20.
Staat een van de 23 groeperingen waaraan uitrusting geleverd is op een internationale terroristenlijst of heeft een van de groeperingen daar enig moment op gestaan?
Er zijn 22 groepen gesteund. Geen van deze groepen heeft op enig moment op een internationale terroristenlijst gestaan.
Zijn de personen met een Nederlandse nationaliteit die hebben gevochten voor een van de 23 groeperingen die door Nederland zijn uitgerust, strafbaar?
Mochten personen met de Nederlandse nationaliteit betrokken zijn geweest bij deze groepen in het jihadistisch strijdgebied in Syrië of Noord-Irak, dan is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of en welke strafbare feiten zij daar hebben gepleegd.
Kunt u vraag 32 van de feitelijke vragen van de vaste Commissie voor Defensie over het jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) 2017 precies en afzonderlijk beantwoorden, aangezien dat in de beantwoording niet is gedaan (de vraag luidt: «Zijn er aanwijzingen voor directe dan wel indirecte steun van Turkije aan ISIS, Tahrir al-Sham of andere jihadistische organisaties in Syrië? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek?»)?3
Turkije is een belangrijke partner in de strijd tegen ISIS, waaronder als lid van de anti-ISIS coalitie en het Global Counterterrorism Forum. Turkije heeft zelf geleden onder terreur van ISIS, denk hierbij aan de aanslagen met vele doden en gewonden. Het kan niet worden uitgesloten, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroepen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. Turkije levert versterkte inspanningen door op te treden tegen aanwezige IS-kopstukken in Turkije en door de grens met Syrië strenger te controleren. Dit zal onderwerp van gesprek blijven tussen Turkije en Nederland.
Is er op enig moment intern of extern advies gevraagd en/of gekregen over de leveranties aan gewapende groepen in Syrië? Kunt u aangeven welke adviezen er zijn en die aan de Kamer doen toekomen?
In december 2014 vond er een zogenoemde fact finding-missie plaats waarin de wenselijkheid, mogelijkheid en randvoorwaarden in kaart zijn gebracht. Daarbij is ook intern volkenrechtelijk advies ingewonnen. Uw kamer is per brief geïnformeerd over de uitkomsten van deze missie (brief van 7 april 2015, Kamerstuk 27 925, nr. 534.). De extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) bracht op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies uit over «Wapenleveranties Syrië». In dit advies geeft de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was bekend bij het ministerie.
Welke andere leveranties zijn er gedaan door Nederland, vanuit Nederland of via Nederland aan gewapende groepen in Syrië? (Inclusief geld, uitrusting, wapens) Kunt u een precies overzicht geven van de goederen die door, uit of via Nederland naar strijdende groepen gegaan zijn en daarvan een lijst aan de Kamer doen toekomen?
Een overzicht met NLA-uitgaven is met uw Kamer per brief gedeeld op 17 mei jl, toen de laatste leveringen reeds waren gedaan. In aanloop naar het debat over het NLA-programma zal uw Kamer op vertrouwelijke basis een overzicht ontvangen waarin de leveringen en de groepen uitgesplitst worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Een rapport over schoolboeken, uitgegeven door de Palestijnse Autoriteit |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Palestinian Authority textbooks: the attitude to Jews, Israel and peace»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constateringen uit het rapport dat in onderwijsboeken van de Palestijnse Autoriteit (PA) de staat Israël wordt gedelegitimiseerd en gedemoniseerd, geweld wordt verheerlijkt en toe opgeroepen en dat er sprake is van een gebrek aan educatie over vrede?
Het rapport over de nieuwe Palestijnse schoolboeken van de Israëlische denktank The Meir Amit Intelligence and Terrorism Information Center signaleert dat het Palestijns curriculum nog altijd problematische elementen bevat. Dit komt overeen met de bevindingen van UNRWA dat de nieuwe schoolboeken nauwkeurig heeft geanalyseerd en waar nodig aanvullende materialen heeft ontwikkeld zodat het curriculum in UNRWA-scholen in lijn is met de VN-waarden.
Uit eerdere vergelijkende onderzoeken tussen 2003 en 2013 naar Palestijnse en Israëlische schoolboeken, waaronder een door het VS State Department gefinancierd alomvattend onderzoek naar Palestijnse en Israëlische lesmaterialen uit 2013 (rapport «Portrayal of the Other in Palestinian and Israeli Schoolbooks», 4/2/2013), bleek dat in Palestijnse maar ook in Israëlische schoolboeken weinig informatie voorkomt over de religie, cultuur, economie en dagelijkse activiteiten van de ander en er weinig aandacht wordt gegeven aan de geschiedenis van de andere partij in het conflict. Op dit moment is geen recente vergelijkende studie beschikbaar naar de curricula van beide partijen.
Het kabinet is van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is (zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van der Staaij, De Roon, Baudet, Ten Broeke, Voordewind en Knops, vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1853, d.d. 15 mei 2017). Binnen onderwijsmaterialen is geen plaats voor een oproep tot geweld of haatzaaiende retoriek. Nederland en de EU dringen daarom bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334.
Deelt u de mening dat kinderen dienen te leren over waarden als tolerantie en co-existentie, en niet geïndoctrineerd dienen te worden met onverdraagzaamheid en geschiedsvervalsing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het Palestijnse onderwijs in de huidige vorm schadelijk is voor de levensvatbaarheid van een duurzame en vreedzame twee-statenoplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het onderwijsmateriaal van de PA vrede tegenwerkt en grondig aangepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger A.G. Koenders op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV), Baudet (FvD), Ten Broeke (VVD), Voordewind (ChristenUnie) en Knops (CDA) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over haatzaaien in Palestijnse schoolboeken?2
Ja.
Kunt u aangeven of «het aandringen door Nederland, de EU en andere landen bij beide partijen het aanzetten tot haat en geweld tegen te gaan» enig resultaat heeft behaald? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom zijn deze resultaten uitgebleven?
In reactie op de internationale inspanningen om haatzaaien tegen te gaan heeft de Palestijnse president Abbas meermaals gezegd ervoor open te staan om de trilaterale commissie tegen haatzaaien (bestaande uit Israël, Palestijnse Autoriteit en VS, ingesteld in het kader van het Wye River Akkoord) nieuw leven in te blazen. Israël houdt dit echter af, en wijst erop dat de Palestijnse Autoriteit ook zonder trilateraal overleg haatzaaien kan tegengaan. Met de toenemend verslechterende relaties tussen beide partijen is de ruimte voor toenadering en de bereidheid om het onderwijssysteem aan te passen kleiner geworden.
Bent u bekend met het besluit van de Britse Staatssecretaris voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika Alistair Burt om een internationaal onderzoek in te stellen naar het Palestijnse onderwijscurriculum en zijn voornemen om hierbij andere donorlanden te betrekken?3
Ja.
Is de Nederlandse regering bereid aan dit onderzoek medewerking te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft het belang van goed onderwijs dat bijdraagt aan een klimaat voor vrede en meer wederzijdse kennis over elkaars cultuur, geschiedenis en samenleving. Het Britse initiatief kan bijdragen aan een meer objectieve discussie over het curriculum en kan daarom op Nederlandse steun rekenen. Nederland is echter geen donor in de onderwijssector en heeft geen specifieke expertise op het Palestijnse onderwijs. Daarom ligt het niet voor de hand dat Nederland gaat bijdragen aan dit onderzoek.
Het beëindigen van vluchten naar Teheran door KLM en de gevolgen van Amerikaanse secundaire sancties |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM stopt met vluchten naar Teheran om «commerciële» redenen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «VS wijst verzoek EU om vrijstelling Iran-sancties af»?2
Ja.
Kunt u aangeven of er naar uw visie relaties zijn met de Amerikaanse sancties in de richting van Iran en het stoppen met vluchten door KLM op Iran? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relaties zijn dat?
De Nederlandse overheid is niet betrokken bij interne overwegingen en beweegredenen t.a.v. bedrijfsvoering van het Nederlandse bedrijfsleven. Naar verluidt is het besluit van KLM om de operaties op Teheran te staken met ingang van september a.s. uitsluitend genomen op basis van commerciële overwegingen, zijnde de langdurige negatieve resultaten van de vluchten op Teheran.
Kunt u aangeven hoe het besluit dat door KLM genomen is, zich verhoudt tot het Europese beleid richting Iran?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen er naast commerciële overwegingen bij KLM nog andere overwegingen om deze vluchten te beëindigen? Zo ja, welke overwegingen zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de secundaire sancties hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen? Kunt u dat per sector en indien mogelijk per bedrijf aangeven? Kunt u hierbij in ieder geval aangeven wat de impact is voor de Nederlandse olie- en gassector?
Van de secundaire sancties van de Verenigde Staten gaat extraterritoriale werking uit. Dit betekent dat Amerikaanse autoriteiten zich het recht voorbehouden op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen.
De secundaire sancties kunnen Nederlandse bedrijven die actief zijn in Iran mogelijk blootstellen aan risico’s op reputatieschade, financiële schade en rechtsvervolging in de Verenigde Staten. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven in o.m. de olie- en gassector.
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen en erkent deze werking niet.
Ondersteunt de Nederlandse overheid de nieuwe Amerikaanse sancties?
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen. Minister Blok heeft dit in gesprekken met onder meer de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo kenbaar gemaakt. Ook de EU heeft herhaaldelijk zorgen richting de VS uitgesproken over deze extraterritoriale toepassing van sancties en zoekt met steun van Nederland en andere lidstaten naar mogelijkheden om handel met Iran waar mogelijk te behouden.
Ondersteunt de EU de nieuwe Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Amerikaanse secundaire sancties die Europese bedrijven treffen, volgens u schadelijk voor de (economische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er juridische en praktische mogelijkheden om de Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen?
De Amerikaanse autoriteiten behouden zich het recht voor op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen. De EU erkent deze werking niet en heeft daarom maatregelen genomen om het extraterritoriale effect van de Amerikaanse sancties binnen de Unie te beperken, namelijk de antiboycotverordening en de uitbreiding van het leenmandaat van de Europese Investeringsbank (EIB). Beide maatregelen zijn op 7 augustus in werking getreden. De antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om Amerikaanse wetgeving boven Europese wetgeving te zetten, en beoogt daarmee de effecten van de extraterritoriale werking van de VS-sancties op Europese bedrijven zoveel mogelijk te beperken. De uitbreiding van het leenmandaat maakt het mogelijk voor de EIB om op termijn projecten in Iran te ondersteunen. Tenslotte wordt er in samenwerking met EU-landen gezocht naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren.
Is er een Europees antwoord op dit sanctiebeleid van de VS? En is de EU voornemens tegenmaatregelen te nemen tegen de VS met eenzelfde economische impact?
Zie antwoord vraag 10.
Welke gevolgen zou het eventueel negeren van het Amerikaanse beleid met secundaire sancties voor Nederlandse bedrijven hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn deze secundaire sancties en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven ter sprake gekomen in het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op 2 juli jl.?
Over het gesprek tussen premier Rutte en president Trump is eerder aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 31 985, nr.3
Hoe ver zijn we in de termijn van de zogenaamde «wind-down period» van negentig tot honderdtachtig dagen die de Amerikanen hebben om bestaande zaken af te wikkelen? Is dat voldoende voor Nederlandse bedrijven? Op welke datum vallen Nederlandse bedrijven onder het Amerikaanse sanctiebeleid?
De eerste VS-sancties zijn op 7 augustus in werking getreden en de overige op 5 november 2018. Vanwege de extraterritoriale werking lopen Nederlandse bedrijven sinds 7 augustus kans om doelwit te worden van secundaire sancties.
Onder de eerste sancties vallen o.m. de handel in goud, edelmetalen, grafiet, steenkool, onbewerkte metalen zoals aluminium en staal en de automobielsector. Vanaf 5 november worden volgens de Amerikaanse sanctiewetgeving sancties opgelegd in de scheepvaart- en scheepsbouwsectoren, de aardolie-industrie en de financiële sector (o.m. verbod op transacties met de Centrale Bank van Iran en het verlenen van verzekeringen).
De toenemende onzekerheid van eigendom en investeringen in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in de Financial Times dat de Zuid-Afrikaanse economie er slecht voor staat?1 Hoe verhoudt zich dat tot uw «voorzichtige optimisme» over de koers die President Ramaphosa vaart met een herstellende Zuid-Afrikaanse economie?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving in de Financial Times. Sinds februari dit jaar is Cyril Ramaphosa als President van Zuid-Afrika aangetreden en zet beleidswijzigingen door om de Zuid-Afrikaanse economie te herstellen. De vermindering van het tekort op de lopende rekening en het tegengaan van corruptie zijn essentiële onderdelen van dit beleid. De huidige verslechtering van de Zuid Afrikaanse economie vindt gedeeltelijk zijn grondslag in het gevoerde beleid en corruptiepraktijken in het verleden. Daarnaast hebben externe economische ontwikkelingen elders in de wereld ook gevolgen voor de Zuid-Afrikaanse economie. De periode tussen het aantreden van Ramaphosa en nu is nog te kort om in concrete macro-economische cijfers positief resultaat te zien. Het kabinet is voorzichtig optimistisch over de koers die president Ramaphosa vaart ten aanzien van economisch herstel van Zuid-Afrika.
Wat vindt u van de uitspraken van de leider van de Economic Freedom Fighters, Malewa, dat zijn (extreemlinkse) partij «tot nu toe nog niet opgeroepen heeft om blanke mensen te vermoorden», maar «geen garanties kan geven voor de toekomst»3, en bovendien waarschuwt voor een «ongeleide revolutie, de hoogste vorm van anarchie» als zaken blijven doorgaan zoals ze zijn? Deelt u de opvatting dat deze uitspraken racistisch, walgelijk en onacceptabel zijn?
De Zuid-Afrikaanse Grondwet garandeert een wijd scala aan mensenrechten, waaronder politieke vrijheid en vrijheid van meningsuiting. De Zuid-Afrikaanse wetgeving balanceert vrijheid van meningsuiting met het grondwettelijk verbod op discriminatie en het aanzetten tot haat. Deze balans wordt door de rechterlijke macht ook bewaakt. De leider van Economic Freedom Fighters (EFF), Julius Malema, heeft als oppositieleider het recht om zijn politieke mening uit te dragen binnen het wettelijke kader, maar is in het verleden al eens veroordeelt wegens haatzaaiing. De rechterlijke macht in Zuid-Afrika heeft de afgelopen jaren aangetoond onafhankelijk en professioneel op te treden zonder politieke beïnvloeding. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de gerechtelijke instanties deze onafhankelijke positie blijven bewaken.
Hoe beoordeelt u deze retoriek in het licht van de onrust in Zuid-Afrika over de voorgenomen landonteigening zonder compensatie, door middel van een grondwetswijziging?
Uit gesprekken van de ambassade met ingevoerde gesprekpartners komt naar voren dat zeer waarschijnlijk geen juridische noodzaak is om de Grondwet te veranderen ten behoeve van het landhervormingsproces. Naar alle waarschijnlijkheid zal de huidige Grondwet hierop getoetst worden door een casus aan het Constitutionele Hof voor te leggen rondom land acquisitie zonder compensatie. Echter, een eventuele grondwetswijziging en uitspraken van oppositiepartijen over deze grondwetswijziging zijn onderdeel van een primair binnenlands Zuid-Afrikaans proces, waar het kabinet verder geen uitspraken over doet.
Welke gevolgen hebben de retoriek als die van Malewa en de nu al zeer hoge criminaliteit in Zuid-Afrika op buitenlandse investeringen in Zuid-Afrika?
Criminaliteit, corruptie en opruiende taal door oppositiepartijen voor politieke doeleinden zijn niet bevorderend voor het aantrekken van buitenlandse investeringen. Dit is echter al lange(re) tijd aan de gang en investeerders anticiperen hierop, in de wetenschap dat Zuid-Afrika een uitstekende Grondwet en daarvan afgeleide wetten heeft. Deze worden onafhankelijk getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties. Er bestaan geen cijfers over het effect van retoriek als die van Malema op buitenlandse investeringen in Zuid-Afrika. Als oppositiepartij heeft de EFF een klein aandeel in het Zuid-Afrikaanse parlement, te weten 6,35% van de zetels, en het heeft daarmee beperkte invloed op het regeringsbeleid. President Ramaphosa heeft uitdrukkelijk het aantrekken van buitenlandse investeringen als beleidsprioriteit aangemerkt. De President heeft daarvoor een team van vier gerenommeerde, speciale zaakgelastigden en een economisch adviseur aangesteld om de investeringsbevorderingsagenda verder te trekken.
Welke gevolgen kan de voorgenomen onteigening door de Zuid-Afrikaanse staat, zoals wordt onderzocht door een constitutionele commissie, voor buitenlands intellectueel eigendom hebben in Zuid-Afrika?
Het kabinet gaf in een eerder antwoord op schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) aan dat momenteel nog geen duidelijkheid is of en zo ja hoe, een door de Zuid-Afrikaanse regering voorgenomen onteigening eruit gaat zien.4 Ook is geen duidelijkheid over hoe onteigening vervolgens wordt geïmplementeerd. Deze onduidelijkheid geldt ook voor intellectuele eigendomsrechten van niet Zuid-Afrikaanse houders. Het kabinet blijft ontwikkelingen op de voet volgen, onder andere door het onderhouden van nauwe contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten door de Ambassade in Pretoria.
Bent u het eens met de Europese Kamer van Koophandel dat het discriminatoire Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid van de Zuid-Afrikaanse overheid bedrijven afschrikt?4
De Ambassade in Pretoria sprak met de President van de Europese Kamer van Koophandel in Zuid-Afrika, Stefan Sakoschek. Deze bevestigde dat het niet zozeer het Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid (BBBEE) beleid zelf is dat Europese investeringen afschrikt, maar meer de beleidsonzekerheid omtrent BBBEE en de recente strengere eisen voor Black Ownership. In het artikel to BEE or not to BEE in de Zuid-Afrikaanse krant Financial Mail d.d. 21 april 2017, zet Sakoschek uiteen hoe de beleidsonzekerheid een uitdaging vormt voor Europese bedrijven.6 Uitdagingen betreffen met name de strekking en de kosten van de implementatie van BBBEE.
Nederlandse bedrijven in Zuid-Afrika erkennen dat BBBEE noodzakelijk is in de huidige sociaaleconomische situatie. Ook voor deze bedrijven zijn de vele veranderingen waar het BBBEE beleid aan onderhevig is en de kosten voor implementatie daarvan de belangrijkste zorg. BBBEE regelgeving is reeds een lange tijd van kracht. Veel Nederlandse bedrijven hebben daarom al hun weg gevonden binnen de regelgeving en hun beleid daarop aangepast.
Herkent u zich ook in het beeld van het steeds slechter wordende investeringsklimaat voor buitenlandse investeerders, volgens de Europese Kamer van Koophandel?5
De Europese Unie (EU) vertegenwoordiging in Pretoria en de Europese Kamer van Koophandel in Zuid-Afrika hebben een discussion paper opgesteld ter voorbereiding van het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar en de door Ramaphosa voorgenomen Zuid-Afrikaanse investeringstop. In dit document discussiestuk worden de positieve, concrete en zichtbare maatregelen die President Ramaphosa heeft genomen om buitenlandse investeringen aan te trekken erkent. Deze maatregelen versterken de competitieve voordelen van de Zuid-Afrikaanse economie; ondersteunen een behoudend fiscaal beleid; versterken de financiële en commerciële sector en hebben geleid tot een groei van het percentage buitenlandse aandeelhouders op de effectenbeurs.
In het discussion paper wordt echter betwijfelt of deze maatregelen afdoende zijn om op korte termijn de negatieve ontwikkelingen in het investeringsklimaat van de afgelopen jaren ongedaan te maken. De volgende drie uitdagingen voor Europese bedrijven worden onderkend:
Om het hoofd te bieden aan deze drie uitdagingen zijn in het document voorstellen geformuleerd om verbeteringen te realiseren. Nederland en de EU bespreken deze zaken regelmatig met de Zuid-Afrikaanse overheid en zullen dat blijven doen onder andere in aanloop naar het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar.
Klopt het dat Nederland de tweede buitenlandse investeerder ter wereld is in Zuid-Afrika?6 Welke gevolgen kunnen de voorgenomen onteigeningen hebben voor buitenlandse investeringen, in het bijzonder voor Nederlandse bedrijven die investeren in Zuid-Afrika?
Nederland is inderdaad Zuid-Afrika’s tweede investeerder ter wereld als alle historische investeringen worden meegerekend. Wat betreft investeringsstroom heeft Nederland de afgelopen jaren in de top tien van buitenlandse investeerders in Zuid-Afrika gestaan.
De eventuele gevolgen van landonteigening als onderdeel van de landhervormingen, voor buitenlandse investeerders en Nederlandse bedrijven in het bijzonder, zullen afhangen van de wijze waarop onteigening zal worden uitgevoerd. President Ramaphosa heeft aangeven dat de landhervorming de economie niet negatief mag beïnvloeden en niet ten koste mag gaan van landbouwproductiviteit.
Investeringen van Nederlandse bedrijven gedaan voor 1 mei 2014, vallen tot 1 mei 2029 onder de bescherming van het bilaterale investeringsakkoord tussen Nederland en Zuid-Afrika. Investeringen die na 1 mei 2014 zijn gedaan vallen niet onder de bescherming van het investeringsakkoord aangezien Zuid-Afrika het verdrag per die datum eenzijdig heeft opgezegd. Het investeringsakkoord tussen Nederland en Zuid-Afrika bevat beschermingsclausules tegen o.a. onteigening zonder rechtvaardige compensatie en verbiedt discriminatie tussen binnenlandse en buitenlandse investeerders. Het verdrag biedt investeerders de optie om deze beschermingsclausules in te roepen middels internationale geschillenbeslechting, in plaats van het volgen van de nationale rechtsgang.
Nederland is bereid om met Zuid-Afrika in dialoog te gaan over een nieuw investeringsakkoord op basis van onze hernieuwde modeltekst.
Op welke manier worden Nederlandse investeerders voorbereid op een eventueel verval van eigendom, zowel materieel als op het gebied van intellectueel eigendom?
Veel grote Nederlandse bedrijven zijn al actief in Zuid-Afrika en zijn zeer goed op de hoogte van de politieke en economische ontwikkelingen in het land. De ambassade in Zuid-Afrika heeft goede relaties met deze bedrijven en heeft regelmatig contact met hen over het handels- en investeringsklimaat in het land. De factoren die het handels-en investeringsklimaat beïnvloeden worden ook besproken. Daarnaast faciliteert de ambassade in Zuid-Afrika regelmatig contact tussen Nederlandse bedrijven en de Zuid-Afrikaanse overheid waar handels- en investeringskwesties worden besproken.
De huidige ontwikkelingen op het gebied van onteigening zonder compensatie komen uitgebreid in de Zuid-Afrikaanse pers aan bod. Zuid-Afrikaanse denktanks en lobbygroepen komen hierbij uitvoerig aan het woord. Deze informatie is transparant en toegankelijk voor het publiek. Voor nieuwe en potentiële investeerders is het hierdoor eenvoudig om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen.
Bent u bereid de bovengenoemde zorgen onder de aandacht te brengen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en hen te wijzen op de mogelijke consequenties voor buitenlandse, waaronder Nederlandse investeringen in Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Naast de reeds ingezette vormen van dialoog door de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika biedt het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar de kans om eventuele zorgen van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika op het hoogste niveau onder de aandacht te brengen.
De steun van de Nederlandse regering aan de rebellen in Zuid-Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in maart 2018 aan de Kamer schreef dat u de oppositie in het Zuiden van Syrië blijft steunen met Non Lethal Assistance?1
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef dat u op dat moment alleen groepen van het Vrije Syrische Leger steunde?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat president Donald Trump al halverwege 2017 besloot om de steun aan het Vrije Syrische Leger te beëindigen?2
Ja.
Welke andere landen geven publiekelijk toe dat zij rebellen in Zuid-Syrië steunen in 2018?
Naast Nederland stelt ook de VS publiekelijk dat het de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018 heeft gesteund.
Welke andere landen steunen verder nog rebellen in Zuid-Syrië in 2018?
Naast de VS is bij het kabinet bekend dat een andere EU-lidstaat steun heeft gegeven aan de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018. Of andere landen steun verlenen aan de gematigde oppositie maken landen niet bekend omdat het programma’s betreft die hoge risico’s dragen voor betrokken partijen waaronder de uitvoerders en gesteunde groepen. Van Jordanië is bekend dat het altijd steun heeft uitgesproken, maar behalve het faciliteren van steun van derden is onbekend of, en wat, Jordanië zelf hebben bijgedragen.
Met welke landen werkt Nederland samen om de oppositie in Zuid-Syrië te steunen?
Nederland leverde in Zuid-Syrië een bijdrage aan het NLA programma dat werd uitgevoerd door een andere EU-lidstaat (referte het verslag van het Schriftelijk Overleg van 11 mei 2018 Kamerstuk 32 623, nr. 219). Uitvoering van het programma werd afgestemd met Jordanië.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Syrië en Rusland met een offensief bezig zijn in Zuid-Syrië en dat de Amerikanen aan de oppositie hebben aangeven dat zij niet op steun hoeven te rekenen?3
Ja.
Herinnert u zich dat u met de Nederlandse steun aan rebellen in Noord-Syrië stopte nadat het Vrije Syrische Leger daar massaal samenwerkte met het Turkse leger?
De kamer is per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd over de redenen van het stopzetten van een deel van de NLA in Noord-Syrië.
Kort daarna is besloten ook de resterende delen van het NLA programma in Noord-Syrië te beëindigen (waaronder in Idlib), zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl.
Zijn de rebellen in Zuid-Syrië, die door Nederland uitgerust zijn, overgelopen, hebben zij zich overgegeven of vechten zij nog steeds?
Op dit moment is er geen indicatie dat door Nederland eerder gesteunde gematigde gewapende groepen zijn overgelopen. Een aantal van de groepen bevindt zich in gebied waar gevochten wordt, andere groepen bevinden zich in gebieden waar niet wordt gevochten.
Welke concrete resultaten heeft het steunen van rebellen in Zuid-Syrië opgeleverd?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en -antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het Assad-regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het programma in Zuid-Syrië heeft bovendien bijgedragen aan stabiliteit van Jordanië en Israël die beiden baat hebben bij een stabiel grensgebied. Zo hebben groepen aan de grens smokkel en illegale oversteek van ISIS-strijders tegengehouden.
Is het verstandig geweest om met Nederlands belastinggeld rebellen in Zuid-Syrië uit te rusten met zaken als medicijnen en voertuigen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van plan de steun aan rebellen in Syrië nog steeds voort te zetten?
Eind maart 2018 waren alle leveringen in Zuid-Syrië reeds afgerond, op één levering na die is aangehouden (het gaat om een veldhospitaal). Voor het veldhospitaal wordt een passende bestemming gezocht. Met het stopzetten van het NLA programma in Noord-Syrië, zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl. (zie antwoord op vraag 8), is daarmee het gehele NLA programma in Syrië beëindigd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De niet nagekomen beloftes van de regering van Malta |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de commentaren die Jason Macallef, de directeur van culturele hoofdstad Valetta (Malta), gemaakt heeft over de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat velen daarop geschokt gereageerd hebben en zijn optreden veroordeeld hebben, waaronder tientallen schrijvers en de Europese Commissie?1 2
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving.
Heeft u gezien dat culturele hoofdstad Leeuwarden Fryslân 2018 daarop veel uitwisselingen heeft afgezegd en Minister Owen Bonnici van Malta beloofde uitleg te komen geven?3
Leeuwarden Fryslân 2018 heeft op 26 april jl. bekend gemaakt voorlopig geen officiële vertegenwoordigers naar Valletta af te vaardigen en geen officiële uitnodigingen naar de organisatie Malta-Valletta2018 te sturen. De projecten binnen het samenwerkingsprogramma Valletta2018 worden blijvend ondersteund. In reactie daarop heeft de Maltese Minister van Cultuur, Owen Bonnici, bekend gemaakt een bezoek aan Friesland te willen brengen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Minister Bonnici helemaal geen uitleg wil geven?
De Maltese Minister van Cultuur, dhr. Owen Bonnici, heeft aangekondigd op korte termijn een bezoek te zullen brengen aan Friesland.
Bent u bereid om contact op te nemen met de regering van Malta en er op aan te dringen dat zij wel publiek en meer specifiek Leeuwarden Fryslân opheldering verschaffing?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat drie leden van het Europees parlement onderzoek gedaan hebben en dat hun conclusies over het onderzoek schokkend zijn? Namelijk: «The investigation on the assassination of Daphne Caruana Galizia is stalling».4
Ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de delegatie van drie Europarlementariërs, Mw. Ana Gomes, Mr. Sven Giegold en Mr. David Casa, aan Malta.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Europol van mening is dat er ruimte is voor verbetering in de samenwerking bij het onderzoek?5
Ja.
Kunt u aangeven welke rol de Nederlandse politie en forensische experts gespeeld hebben bij het onderzoek? Hoe lang zijn zij in Malta geweest en hoe lang hebben zij aan de zaak gewerkt?6
Op verzoek van de Maltese autoriteiten is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) assistentie verleend aan de Maltese politie bij hun onderzoek naar de moord. Dit verzoek is gebaseerd op een Memorandum van Overeenstemming uit 2016 tussen het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Maltese Ministerie van Sociale Dialoog, Consumentenzaken en Burgervrijheden op het terrein van forensische samenwerking. Het team, bestaande uit de drie forensisch deskundigen van het NFI en de forensisch deskundige van de politie, is op donderdag 19 oktober 2017 afgereisd naar Malta en is op zondag 22 oktober 2017 huiswaarts gekeerd. De sporen die het NFI heeft ontvangen, en die mogelijk resten van het gebruikte explosief bevatten, zijn onderzocht en geanalyseerd door het NFI. Het NFI werkte drie weken aan dit explosievenonderzoek, inclusief rapportage. De conservering van een item ten behoeve van digitaal onderzoek duurde vier dagen, inclusief rapportage.
Welke acties onderneemt u, als Nederland of in Europees verband, om er bij Malta op aan te dringen dat de onderste steen boven komt en degenen die opdracht gegeven hebben voor deze aanslag worden gestraft?
De Maltese autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia en het opsporen en berechten van de daders. In Europees verband worden de Maltese autoriteiten daar ook op gewezen, onder andere door Commisaris Jourova tijdens haar bezoek aan Malta op 15 juni jl. (zie ook: http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-18–4182_en.htm). Daarnaast is er in het kader van de Raad van Europa veel aandacht voor deze zaak. In bilateraal kader heeft Nederland het belang van het oplossen van de moord aan de orde gesteld.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie doorlopend wordt gemonitord door Nederland en door de uitvoerders van de programma’s en dat een externe evaluatie heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Wanneer heeft die externe evaluatie plaatsgevonden, wie heeft hem uitgevoerd, wat was de vraagstelling en wat waren de conclusies en aanbevelingen?
De externe evaluatie is uitgevoerd van november 2016 tot en met januari 2017. De organisatie die de evaluatie heeft uitgevoerd heeft expliciet verzocht om niet publiek bekend te worden gemaakt in verband met veiligheid van de medewerkers. Geëvalueerd is of: 1. geleverde goederen bij de juiste groepen aankwamen; 2. de groepen de juiste ondersteuning ontvingen (aansluitend bij behoeften) en; 3. het functioneren van het monitoring en evaluatiesysteem van het programma.
De goederen zijn tijdig bij de juiste groepen geleverd. De geleverde voedselpakketten, voertuigen en communicatieapparatuur werden door de groepen als noodzakelijk ondersteuning ervaren. Het rapport plaatste kanttekeningen bij de monitoring/evaluatie. Op basis daarvan is de monitoring verbeterd door meer steun via een andere uitvoerder te laten verlopen die beter zicht had op de situatie ter plekke en een beter lokaal netwerk had in Syrië.
De in de evaluatie aangekaarte aandachtspunten over monitoring/evaluatie had het kabinet in 2015 grotendeels ingecalculeerd aangezien dit programma in een hoog risico oorlogsgebied werd uitgevoerd -waar Nederland zelf geen permanente presentie heeft voor controle en evaluatie-, en waarbij ook politiek veel op het spel stond (namelijk het voortbestaan van een gematigde Syrische oppositie).
Eind januari 2018 heeft het kabinet besloten de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB) een onderzoek te laten doen naar de monitoring van de Nederlandse programma’s in Syrië waaronder NLA. Deze doorlichting is thans gaande. De uitkomsten zal ik met de Kamer delen.
Kunt u de externe evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
Informatie over dit project, zoals vermeld in de externe evaluatie zijn staatsgeheim. Dit in verband met de veiligheid van de betrokken partijen.
Aan hoeveel verschillende groepen is steun verschaft?
De VS heeft voor zover bekend in Syrië tenminste 70 groepen doorgelicht die in aanmerking kwamen voor steun. Van de door VS gescreende groepen heeft Nederland aan 22 groepen steun verleend. De groepen werden door Nederland geselecteerd op basis van additionele eigen screening en vastgestelde criteria. Dit betrof criteria om samenwerking met extremistische groepen uit te sluiten, om zeker te stellen dat groepen een inclusieve politieke oplossing nastreven en om te garanderen dat groepen gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.
Aanvullend werd gekeken naar de relevantie van de groepen op de grond, vertegenwoordiging in het politieke proces, en de behoeften van de groepen in relatie tot hetgeen zij van andere landen ontvingen.
Aan hoeveel groepen is de steun stopgezet omdat zij niet (langer) aan de voorwaarden voldeden? Kunt u aangeven aan welke voorwaarden zij niet langer voldeden?
De kamer is hierover per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd.
Kunt u de overdrachtsbewijzen van goederen ter inzage leggen bij de Kamer? Zo nee, hoe kan de Kamer dan controle uitoefenen?
Informatie over dit project, waaronder de overdrachtsbewijzen, is staatsgeheim.
Nu het NLA programma is beëindigd, heeft het Kabinet de auditdienst Rijk gevraagd onderzoek te doen. Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek vertrouwelijk met de Kamer delen in het najaar van 2018.
Hoeveel en wat voor een soort voertuigen zijn door Nederland aan de Syrische gewapende oppositie verschaft?
Via het NLA programma zijn 313 voertuigen geleverd sinds de start van het programma (1 mei 2015). Over details van geleverde producten doet het kabinet geen publieke uitspraken omdat de producten daarmee herleidbaar zouden kunnen zijn en de veiligheid van de betreffende groepen in gevaar zou kunnen worden gebracht.
Zijn er ooit voertuigen, die Nederland geleverd heeft, in handen gevallen van extremistische groepen? Zo ja, hoeveel?
Voor zover bekend is dit niet het geval.
Worden/zijn voertuigen die Nederland geleverd heeft aan de Syrische gewapende oppositie gebruikt door het Vrije Syrisch Leger, dat zij aan zij vecht met Turkije in Afrin en omgeving?
De gematigde gewapende oppositie heeft voertuigen in gebruik die door Nederland zijn geleverd. Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet echter geen informatie openbaar waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland werden gesteund of waar ze zich destijds of momenteel bevinden.
Welke doelen zijn bereikt met het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het is evident dat de situatie in Syrië inmiddels zodanig is veranderd in het voordeel van het Syrische regime, dat de oppositie onvoldoende stand heeft kunnen houden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De inning Eritrese diasporabelasting nadat de Tijdelijk Zaakgelastigde persona non grata is verklaard |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag op dinsdag 16 januari 2018 tot persona non grata heeft verklaard?
Ja.
Is sindsdien een nieuwe (Tijdelijk) Zaakgelastigde aangesteld?
Nee.
Is sindsdien de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting door de Eritrese overheid bij de Eritrese gemeenschap in Nederland toe- of afgenomen? Is het aantal aangiftes omtrent dergelijke praktijken toe- of afgenomen? Is het aantal zaken dat door het openbaar ministerie (OM) wordt opgepakt toe- of afgenomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 22 831, nr. 131) is het voor een inschatting van de problematiek van belang dat personen uit de Eritrese gemeenschap aangifte doen als ze dwang of bedreiging ervaren bij de inning van diasporabelasting. De politie registreert en onderzoekt de meldingen en stuurt ze (in geval van een aangifte van strafbare feiten) door naar het Openbaar Ministerie (OM), die vervolgens bepaalt of vervolging wordt ingesteld.
Er zijn in dat licht geen aanwijzingen dat gevallen van (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting zijn toe- of afgenomen sinds het schriftelijk overleg hierover op 27 november 2017 (zie het verslag, Kamerstuk 22 831, nr. 131). Voor nadere informatie over de procedure en registratie van aangiften zij verwezen naar het genoemde verslag.
Het kabinet onderzoekt momenteel de mogelijkheden met betrekking tot een verbod op diasporabelasting in Nederland, conform de motie van de leden Karabulut en van Ojik (Kamerstuk 22 831, nr. 133). Op dit moment wordt gezocht naar een onderzoeksinstelling die het onderzoek kan verrichten. Het kabinet wil niet op het onderzoek vooruitlopen en zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren als de uitkomst van het onderzoek bekend is.
Indien u niet concreet kunt aangeven in hoeverre de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting is toe- of afgenomen, hoe monitort u dan het effect van een dergelijk zwaar diplomatiek middel dat afgelopen januari is ingezet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3 is moeilijk te beoordelen of de diplomatieke maatregel effect heeft gehad op de (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting als er geen of zeer beperkt aangifte plaatsvindt.
Het kabinet nam de maatregel, die in het diplomatieke verkeer inderdaad geldt als een bijzonder zwaar middel, met als doel om een stevig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten over de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd. Het kabinet had in aanloop naar de maatregel al meerdere pogingen ondernomen om het begrip te vergroten bij de Eritrese autoriteiten voor de grote Nederlandse politieke en maatschappelijke onrust over onder meer de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd.
Sinds de maatregel heeft er op diplomatiek niveau een aantal gesprekken plaatsgevonden en heeft de Eritrese overheid aanvullende informatie gedeeld over de diasporabelasting en de wijze van heffing en inning. In die gesprekken heeft Eritrea het standpunt herhaald dat zij met de heffing en wijze van inning binnen de kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving opereert en bereidheid getoond om in gesprek te blijven over de Nederlandse zorgen. Aan het Nederlandse verzoek om geen hoge regeringsfunctionaris uit Asmara af te vaardigen naar twee Eritrese bijeenkomsten in Nederland heeft Eritrea gehoor gegeven. Het kabinet zal deze dialoog met Eritrea voortzetten en zal druk blijven uitoefenen op de Eritrese ambassade in Brussel (mede-geaccrediteerd in Nederland) om de onwenselijkheid van deze diasporabelasting te benadrukken.
Kunt u zich de brief van uw voorganger van 15 december 2016 herinneren, waarin werd gesteld dat er noodzaak is tot het vergroten van de aangiftebereidheid onder Eritreeërs en dat wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs jegens de politie hiertoe een belangrijke belemmering vormt? Op welke wijze voorziet u Eritreeërs in Nederland van informatievoorziening om de aangiftebereidheid te vergroten? Tot welk resultaat heeft dit sinds 15 december 2016 geleid?
Ja. Er is door het Kennisplatform Integratie en Samenleving in augustus 2017 een handreiking voor gemeenten gepubliceerd met informatie over de Eritrese gemeenschap. De handreiking adviseert gemeenten om de aangiftebereidheid binnen de Eritrese gemeenschap actief te stimuleren, indien blijkt dat daar gegronde aanleiding voor is. Daarnaast heeft de Expertise Unit Sociale Stabiliteit, conform de toezegging in de brief van 15 december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Gemeenten worden actief in contact gebracht met dit netwerk voor advies en informatie over zaken die leven binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is een centraal meldpunt in te stellen voor Eritreeërs om problemen rondom dwangmatige belastinginning te kunnen melden, zoals bedreiging en afpersing? Zo ja, waarom?
Het Kabinet is nog steeds van mening dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs niet nodig is. De Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achten een dergelijk meldpunt geen zinvolle of doelmatige aanvulling op de bestaande mogelijkheden. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Met de in vraag 5 beschreven maatregelen willen de twee ministeries bewustwording en aangiftebereid vergroten binnen de Eritrese gemeenschap.
Terreurvlaggen Hezbollah bij de Tweede Kamer |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat zaterdag 9 juni 2018 een demonstratie van moslimfundamentalisten heeft plaatsgevonden voor het gebouw van de Tweede Kamer, in het kader van «International Quds Day»?
Er vond op 9 juni in Den Haag een demonstratie plaats in het kader van International Quds Day.
Is deze demonstratie (mede) georganiseerd door het Iraanse regime, dat openlijk oproept tot vernietiging van Israël? Zo nee, wie was dan de organisator?
De demonstratie werd georganiseerd door de Stichting Maukeb Shabbab Al Abbas, gevestigd te Zoetermeer.
Klopt het dat er tijdens deze demonstratie vlaggen van de terroristische organisatie Hezbollah werden getoond?1 Zo ja, zijn deze vlaggen te duiden als strafbare uitingen, vallend onder de Nederlandse strafwet? Zo ja, waarom is hier niet tegen opgetreden?
Ja, de politie heeft tijdens de demonstratie een vlag waargenomen, die achteraf de Hezbollah-vlag bleek te zijn. De interpretatie van de vlag heeft achteraf plaatsgevonden. De Nederlandse overheid heeft ten aanzien van Hezbollah het standpunt ingenomen Hezbollah als geheel als een terroristische organisatie te beschouwen. Met het tonen van de Hezbollah-vlag tijdens een demonstratie wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van de Hezbollah-vlag zal in beginsel strafbaarheid op grond van artikel 131 Sr, opruiing, opleveren, een misdrijf tegen de openbare orde. Vanwege het ontbreken van harde opsporingsindicaties die konden leiden tot een concrete verdachte is in dit geval niemand aangehouden.
Is het waar dat er bij dezelfde demonstratie in de afgelopen jaren ook al gezwaaid is met terreurvlaggen, waarbij de politie niet ingreep en desgevraagd aangaf dat dit gewoon mocht?2
Deze demonstratie heeft drie keer eerder plaatsgevonden in Den Haag. Tijdens twee demonstraties, in 2013 en 2016, is de betreffende vlag getoond.
Deelt u de opvatting dat het demonstreren met terreurvlaggen van Hezbollah en andere jihadistische organisaties niet thuishoort in Nederland en al helemaal niet in Den Haag als stad van vrede en recht?
Met het tonen van de vlag van een terroristische groepering tijdens een demonstratie, wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van een dergelijke vlag is strafbaar op grond van artikel 131 Sr. Het betreft een misdrijf tegen de openbare orde. Indien er harde opsporingsindicaties zijn, treden politie en OM op.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt3 in 2014 dat in een context van extremisme tonen van vlaggen of symbolen van organisaties die het plegen van geweld tegen bepaalde groepen andersdenkenden of mensen van een andere afkomst propageren, strafbaar is als het aanzetten tot haat en geweld tegen bepaalde groepen mensen wegens hun afkomst, dan wel groepsbelediging (artikelen 137c tot en met 137e Sr), en dat het tonen van vlaggen van gewelddadige organisaties in een demonstratie of andere publieke samenkomst zorgt voor een element van opruiing tot geweld of opruiing tegen het openbaar gezag (artikel 131 Sr), hetgeen ook strafbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt dat met deze bestaande strafbepalingen voldoende kan worden opgetreden tegen het tonen van vlaggen van gewelddadige terroristische organisaties? Zo ja, waarom gebeurt dit kennelijk wel als het gaat om ISIS, maar al jaren niet als het gaat om Hezbollah?
Ik merk op dat elke zaak op zichzelf staat en dat in toekomstige zaken met inachtneming van het beoordelingskader van het Openbaar Ministerie steeds opnieuw zal worden geoordeeld. Er zal ook strafrechtelijk worden opgetreden indien de context daartoe aanleiding geeft. In dit geval is er niet opgetreden omdat er geen harde opsporingsindicaties waren.
Is aanpassing van het handhavingskader van het openbaar ministerie (OM) nodig om optreden tegen terreurvlaggen van Hezbollah mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid daartoe in overleg te treden met het OM?
Het kabinet is van mening dat het handhavingskader van het OM voldoet. Het is reeds mogelijk om op te treden tegen schending van artikel 131 Sr.
Bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met de lokale driehoek in Den Haag om voortaan wél op te treden tegen het tonen van Hezbollah-vlaggen?
Er zijn voldoende contacten met politie en OM in Den Haag. Optreden is mogelijk, echter staat elke zaak op zichzelf.
Bent u op de hoogte van het artikel over het uitbannen van Hezbollah in het Verenigd Koninkrijk?4
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk voornemens zou zijn om als organisatie Hezbollah te verbieden en of dat nog gevolgen heeft voor de Nederlandse pogingen Hezbollah op de EU-sanctielijst te plaatsen?
In het Verenigd Koninkrijk is enkel de militaire tak verboden en vooralsnog is er geen beleidswijziging aangekondigd.
De stijgende christenvervolging in China onder Xi Jinping |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de Rooms-Katholieke bisschop Guo Xijin die door de Chinese overheid gevangen werd gehouden tijdens Pasen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat Guo waarschijnlijk door de Chinese overheid gevangen gezet werd en plaats moest maken voor een bisschop (Zhan Silu) die wél door de Communistische Partij wordt goedgekeurd?2
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Bovendien is vrijheid van religie en levensovertuiging verankerd in verschillende internationale instrumenten zoals Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit recht is universeel en geldt dus voor iedereen, overal – ook voor Guo Xijin. Over de officiële benoeming en goedkeuring van bisschoppen doet het kabinet geen uitspraken – dit is een kwestie die speelt tussen China en het Vaticaan.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er op 1 februari nieuwe wetgeving is aangenomen die meer beperkingen oplegt aan de ongereguleerde activiteiten3, waarmee de greep van de Communistische Partij op Chinese christenvrijheid sterker wordt?
Ja.
Deelt u de zorgen van de Commissie voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties over de vrijheid van godsdienst in China?4
De vrijheid van religie en levensovertuiging in China staat steeds meer onder druk. In september 2017 werd een aantal maatregelen afgekondigd om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke groeperingen, moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. Deze regelgeving ging per februari 2018 van kracht. Hiermee zal naar verwachting de nu nog aanwezige relatieve bewegingsruimte van ongeregistreerde (huis)kerken drastisch worden ingeperkt. Ook wil de Chinese overheid met deze regelgeving de buitenlandse invloed op religieuze aangelegenheden in China aan banden leggen en terrorisme en extremisme tegengaan.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over deze ontwikkelingen. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit binnen het mensenrechtenbeleid. De Chinese pogingen om onofficiële religies aan banden te leggen en officiële religies te beheersen zijn in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het feit dat China voornemens is het belijden van het autonome christendom verder in te kapselen, zoals geuit tijdens de Nationale Conferentie over Religieuze Zaken, waar autoriteiten verklaarden dat religies moeten dienen als een instrument van «nationale eenheid» en «maatschappelijke stabiliteit»?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoe plaatst u toenemende beïnvloeding van religies in China in de «Sinificatie»-politiek zoals geambieerd door Xi Jinping?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid China aan te spreken op deze zorgwekkende ontwikkelingen, alsmede de verantwoordelijkheid om universele mensenrechten, in het bijzonder godsdienstvrijheid van christenen en andere minderheden te respecteren? Zo ja, op welke wijze?
De door het kabinet recent ondernomen stappen in bilateraal verband zijn als volgt. Op 20 juni jl. vond voor de 11e keer de bilaterale mensenrechtendialoog met China plaats. Tijdens de dialoog stelde de Mensenrechtenambassadeur de zorgwekkende ontwikkelingen in China met betrekking tot vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. Specifiek ging hij in op een recent verbod op de online verkoop van bijbels, berichten over het vervangen van afbeeldingen van Jezus door die van president Xi Jinping en het door de Chinese autoriteiten monitoren en verhinderen van religieuze bijeenkomsten. Op 7 februari jl. heeft toenmalig Minister Zijlstra het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging aangekaart in zijn gesprek met Minister Wang Yi van Buitenlandse Zaken. Ook premier Rutte heeft in zijn gesprek met premier Li Keqiang op 12 april jl. het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. De mensenrechten zijn ook op 20 mei jl. ter sprake gekomen in mijn gesprek met Minister Wang Yi en marge van de G20 bijeenkomst voor ministers van Buitenlandse Zaken.
In multilateraal verband zet Nederland zich actief in voor gemeenschappelijke EU-verklaringen. In de VN mensenrechtenraad kunnen onder item 4 van de agenda specifieke landensituaties worden aangekaart. Tijdens de laatste drie zittingen van de mensenrechtenraad (september 2017, maart 2018 en juni 2018) sprak de EU zich onder dit agenda item uit over de mensenrechtensituatie in China met specifieke aandacht voor vrijheid van religie en levensovertuiging. In november vindt er een Universal Periodic Review (UPR) van China plaats. Dit biedt tevens een gelegenheid om aanbevelingen te doen aan China op het gebied van mensenrechten.
Bent u bereid binnen nu en een maand de Kamer een overzicht te doen toekomen van de door u ondernomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als multilateraal?
Zie antwoord vraag 7.
De agressieve retoriek en manoeuvres van Turkije richting Griekenland en Cyprus |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de toenemende spanningen tussen Griekenland en Turkije?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de (bijna) aanvaringen en agressieve manoeuvres van schepen van de Griekse- en de Turkse kustwacht op de Egeïsche Zee2 3, in het bijzonder het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig door een Turkse patrouilleboot bij Imia?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. De Voorzitter van de Europese Commissie Juncker sprak op 12 februari jl. zijn afkeuring uit over het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig bij Imia, evenals de Voorzitter van de Europese Raad Tusk die Turkije de volgende dag opriep om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. wordt Turkije opgeroepen de territoriale integriteit en soevereiniteit van alle EU-lidstaten te respecteren. Nederland verwelkomt de uitspraken van beide Voorzitters en steunt de oproep in de Raadsconclusies.
Wat vindt u van de berichten dat Turkije stelselmatig het Griekse luchtruim schendt boven de Egeïsche Zee, met als «hoogtepunt» maar liefst 56 schendingen op één dag, te weten 22 mei jl.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het neerstorten van een Grieks Mirage-gevechtsvliegtuig na het onderscheppen van twee Turkse F-16’s die het Griekse luchtruim schonden5?
Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie over de toedracht van dit ongeval om dit te beoordelen.
Hoe beoordeelt u binnen deze context de berichtgeving dat er Turkse straaljagers boven de helikopter van de Griekse president Tsipras gingen vliegen, de helikopterpiloot om zijn vliegplan vroegen die vervolgens de Griekse luchtmacht alarmeerde, die eveneens twee gevechtsvliegtuigen uitstuurde, waarna de Turkse toestellen de zone verlieten?6
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd.
Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie om een uitspraak te doen over deze specifieke kwestie.
Herkent u een Turks patroon van agressieve luchtruim- en waterwegenschendingen? Waarom wel of niet?
Turkije en Griekenland hebben een lange en gecompliceerde geschiedenis met verschillende perioden van spanning. Veel van deze spanningen zijn veroorzaakt door een verschil van mening tussen beide landen over de precieze afbakening van lucht- en zeegrenzen. In dit verband is relevant dat Turkije geen partij is bij het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost in overeenstemming met geldend internationaal recht.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken7 van de Turkse president Erdogan dat Turkije de Griekse eilanden «heeft weggegeven» die «vroeger de onze waren» en «binnen gehoorafstand» en «daar zijn nog steeds onze moskeeën, onze heiligdommen», daarbij verwijzend naar de Ottomaanse bezetting van de eilanden? Hoe beoordeelt u bovendien het pleidooi8 van Erdogan om het Verdrag van Lausanne te herzien?
De uitspraken van president Erdogan lijken te passen in een patroon van verhoogde aandacht voor regionale situaties, omstandigheden en kwesties, waarbij het gebruik van retoriek niet wordt geschuwd. Nederland stelt zich op het standpunt dat internationaal recht te allen tijde dient te worden gerespecteerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de dreigementen van Erdogan richting Cyprus, waarbij hij de Griekse Cyprioten waarschuwde «niet over de schreef te gaan», de Turkse «rechten» op de Egeïsche Zee en Cyprus van vergelijkbaar belang verklaarde met het (illegaal) door Turkije binnengevallen Afrin en dat «Turkse oorlogsschepen en veiligheidseenheden de ontwikkelingen op de voet volgen en alles zullen doen wat nodig is»?9
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Turkije de Cypriotische regering het recht betwist om exploratie- en exploitatie-rechten te vergunnen aan gas- en oliebedrijven in de Exclusieve Economische Zone ten zuiden van het eiland?10
Op basis van het zeerecht heeft een kuststaat in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ) soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond daarvan. Turkije heeft bezwaren tegen de omvang van de door Cyprus uitgeroepen EEZ die door de EU wordt erkend.
Begin februari jl. verhinderde een Turks marineschip de vrije doorvaart van een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI dat proefboringen in de Cypriotische EEZ uit wilde voeren. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Is het waar dat een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI in februari van dit jaar zelfs de toegang tot deze zone werd ontzegd door de Turkse marine?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat de Europese Unie (EU) weliswaar protesteerde tegen deze provocatie, maar de facto de Turkse blokkade in de betwiste zone ondergaat?
President Tusk van de Europese Raad riep Turkije 13 februari jl. op om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 22 maart jl. en opnieuw tijdens de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. in raadsconclusies opgenomen tezamen met een veroordeling van de Turkse activiteiten. Het is niet zo dat de EU een Turkse blokkade de facto ondergaat. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Waarom zwijgt de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) over de agressieve handelingen en retoriek van Turkije richting Griekenland en Cyprus en wordt er kennelijk geen enkele druk uitgeoefend op Turkije om ermee te stoppen? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije en Griekenland leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Beide landen zijn gecommitteerd aan de NAVO en voldoen aan de NAVO-verplichtingen. Bilaterale problematiek strekt zich niet uit tot het NAVO-bondgenootschap. De twee NAVO-bondgenoten moeten in de eerste plaats zelf zekerstellen dat incidenten in de toekomst worden vermeden. Cyprus is geen lid van de NAVO. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten.
Bent u bereid de handelwijze en retoriek van Turkije ondubbelzinnig te veroordelen, druk uit te oefenen richting Erdogan om ermee te stoppen, zich solidair op te stellen richting Griekenland en Cyprus en dit te adresseren binnen de NAVO, de EU en de Verenigde Naties (VN)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Zoals reeds in het antwoord op eerdere vragen gesteld is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit is op zichzelf is. Nederland verwelkomt dan ook de raadsconclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. waarin de EU Turkije oproept de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost met respect voor geldend internationaal recht. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland in deze kwestie op dit moment een actieve rol speelt.
Bent u bereid binnen nu en een maand een overzicht naar de Kamer te sturen van daartoe genomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als in diverse internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.