Het bericht 'Een miljoen “ongebruikelijke” transacties maar weinig aanhoudingen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het genoemde artikel?1
Ja.
Herkent u de spanning die in het artikel wordt beschreven tussen de grote hoeveelheid bankmedewerkers (ca. 12.000 fte) die transacties controleren en melden na diverse malen op de vingers getikt te zijn omdat ze niet genoeg deden tegen witwassen, versus de beperkte capaciteit van bij de Financial Intelligence Unit (FIU – ca. 90 fte) en politie om hier vervolgens iets mee te doen?
Graag benadruk ik dat de inspanningen die Wwft-instellingen, zoals banken, plegen om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen, van groot belang zijn. Deze inspanningen leveren een belangrijke bijdrage aan het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering. Banken en andere poortwachters zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld dan is het aan de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht-verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt.
De verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten en om ongebruikelijke transacties te melden vloeien voort uit de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn. Hiermee wordt een integer financieel stelsel gewaarborgd en integriteitsrisico’s van de dienstverlening beheerst. Het werk dat de medewerkers in dit kader bij banken verrichten, is dus niet enkel gericht op het melden van ongebruikelijke transacties, het heeft een bredere, preventieve werking. Bovendien wijs ik op de brief van De Nederlandsche Bank (DNB) naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie (OM), waarin DNB aangeeft dat bij 28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen) herstel- en verbetertrajecten lopen.2 Een structureel herstel van gebreken uit het verleden vraagt op dit moment extra inzet in deze sector.
De afgelopen jaren zijn voor de aanpak van witwassen en ondermijning extra (veelal structurele) middelen beschikbaar gesteld aan publieke partners3, waaronder de FIU-Nederland, de opsporingsdiensten en het OM. Dit, in combinatie met landelijk geïntensiveerde beleid vanaf 2017 waaruit volgt dat criminele geldstromen beter in kaart worden gebracht en meer is geïnvesteerd in het uitdragen van kennis over witwassen, heeft onder meer geleid tot een hogere instroom van aangeleverde witwaszaken bij het OM. Deze instroom steeg van 2.250 zaken in 2017 naar 4.060 zaken in 2020.
Bij de FIU-Nederland vindt op dit moment een wervingsproces plaats, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn beslag zal krijgen. Met deze capaciteitsuitbreiding wordt de FIU-Nederland in omvang versterkt om tegemoet te kunnen komen aan het groeiend aantal meldingen van ongebruikelijke transacties. Naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen heeft de FIU-Nederland in 2020 ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Recent heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Binnen deze structurele investering zijn ook middelen gereserveerd voor de FIU-Nederland en de (bijzondere) opsporingsdiensten.4 Een deel van deze investeringen ziet op de technologische intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de rechtspraak.
Hoe vaak leiden volgens u meldingen van verdachte transacties uiteindelijk tot veroordelingen?
Zoals in antwoord op de vorige vraag is aangegeven, worden de verdacht-verklaarde transacties door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt. Door de instanties die betrokken zijn bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van misdrijven, wordt vervolgens op uiteenlopende wijze gebruik gemaakt van de verdachte transacties. Onder meer als sturingsinformatie, als (onderdeel van) startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van bewijs in een strafzaak.
Daar waar verdachte transacties als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek, zijn deze niet geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken. Hierbij merk ik op dat een groot deel van de subjecten dat is opgenomen in (een) verdachte transactie(s) reeds in strafrechtelijke onderzoeken is opgenomen. Hierbij gaat het om de ongebruikelijke transacties die verdacht zijn verklaard op grond van een match met opsporingsdata, dan wel naar aanleiding van een zogenoemd LOvJ-verzoek. Dit laatste betreft een verzoek waarbij de opsporingsdiensten en/of het OM zelf actief de FIU-Nederland bevraagt, omdat er aanwijzingen zijn dat een (rechts)persoon een misdrijf heeft begaan. In deze gevallen zal de verdachte transactie meestal niet tot de start van een strafrechtelijk onderzoek leiden, omdat de zaak al bij de opsporing in behandeling is (geweest). De verdachte transactie kan dan nog wel bijdragen aan de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek of bijvoorbeeld van belang zijn voor de hoogte van de straf, boete of executie.
Van belang is ook dat een verdachte transactie nog geen verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is. Een verdachte transactie wordt in de praktijk doorgaans opgewerkt met andere informatiebronnen, voordat deze in de opsporing wordt gebracht. Noch de opsporingsdiensten, noch het OM registreren hierbij op grond van welke combinatie van informatie een strafzaak is gestart. Dit komt omdat diverse feiten en omstandigheden bij elkaar maken dat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart, en er hiervoor meestal niet uit slechts één informatiebron kan worden geput. De verdachte transactie wordt lang niet altijd expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om bovenstaande redenen kan niet worden aangegeven hoe vaak een melding van een ongebruikelijke transactie die door de FIU-Nederland verdacht is verklaard, uiteindelijk leidt tot een concreet opsporingsonderzoek of veroordeling. De opsporingsdiensten kunnen wel steeds beter duiden, door middel van analyses van hun data, hoe de verdachte transacties worden gebruikt in opsporingsonderzoeken. Op basis van een recente analyse van het Anti Money Laundering Centre (AMLC) is gebleken dat de afgelopen vijf jaar in gemiddeld 60% van de FIOD-onderzoeken een verband is met verdachte transacties. Ook uit een recente steekproef van het OM blijkt dat van alle signalen die zijn aangebracht in het signalenoverleg witwassen – een landelijk overleg waarbij signalen worden gewogen voor de opsporing – in een periode van drie maanden in 2021 57% van deze signalen verdachte transacties van de FIU-Nederland betroffen. Hieruit blijkt dat verdachte transacties een belangrijke bijdrage leveren aan de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven.
Gezien bovenstaande spanning, in hoeverre zou u de wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme als effectief willen bestempelen?
Zoals hierboven reeds aangegeven, volgt het systeem van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) de internationale standaarden van de FATF en de Europese anti-witwasrichtlijn. Het systeem wordt wereldwijd gezien als het meest effectief om te voorkomen dat criminelen het financiële stelsel gebruiken voor witwassen, de onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Het zijn immers Wwft-instellingen die het directe zakelijke contact hebben met criminelen die hun illegaal verkregen inkomsten proberen wit te wassen.
Het Nederlandse systeem wijkt op één punt af van de meeste andere landen. In Nederland moeten de instellingen ongebruikelijke transacties melden in plaats van verdachte transacties. Dit leidt tot een relatief hoog aantal meldingen van Wwft-instellingen omdat de grens om te melden lager ligt. Dit is een bewuste keuze. Het zorgt aan de ene kant ervoor dat Wwft-instellingen minder onderzoek hoeven te doen. Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of terrorismefinanciering, moet de transactie gemeld worden. Aan de andere kant komen daarmee meer transacties in beeld bij specialisten van publieke autoriteiten. De ongebruikelijke transacties komen vervolgens in aanmerking voor, onder andere, het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB door de FIU-Nederland. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Deze mogelijkheden hebben Wwft-instellingen niet. Tegelijkertijd kunnen de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties via eigen onderzoek.
Onverminderd het bovenstaande, beziet het kabinet doorlopend hoe het anti-witwasbeleid effectiever kan worden ingericht. Met het plan van aanpak witwassen van juni 20195 is een groot aantal maatregelen in gang gezet om de aanpak te verbeteren op basis van drie pijlers: 1. verhogen van barrières voor criminelen om wit te wassen; 2. vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht; en 3. versterken van de opsporing en vervolging. De meeste maatregelen uit dit plan zijn inmiddels afgerond. Daarnaast vinden op dit moment meerdere onderzoeken plaats naar de effectiviteit van het anti-witwasbeleid. Allereerst wordt Nederland op dit moment geëvalueerd door de FATF. De FATF beoordeelt of Nederland in technische zin en in effectiviteit voldoet aan de internationale standaarden om witwassen, de onderliggende delicten en financieren van terrorisme te voorkomen en bestrijden. Het rapport over Nederland zal medio 2022 worden vastgesteld. Daarnaast verricht de Algemene Rekenkamer een onderzoek naar de opbrengsten van de meldketen. Dit gaat specifiek over de opvolging van meldingen van ongebruikelijke transacties. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2022 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal het kabinet waar nodig het anti-witwasbeleid verder versterken en de effectiviteit van de aanpak vergroten.
Welke stappen worden er op korte termijn gezet om de effectiviteit van deze wet te vergroten?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is met het plan van aanpak witassen uit 2019 een groot aantal maatregelen aangekondigd om gezamenlijk, op integrale wijze, de aanpak effectiever te maken. Belangrijke stappen hierin zijn de intensivering van de samenwerking tussen publieke partijen, publieke en private partijen en private partijen onderling. Een aparte pijler in het plan richt zich op de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop. Ook wijs ik op de hiervoor genoemde onderzoeken die verder moeten gaan uitwijzen op welke punten de aanpak van witwassen kan worden verbeterd.
Tegelijkertijd, zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vindt het kabinet het van belang om de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten structureel te versterken. Het reduceren van criminele geldstromen, waaronder het voorkomen van witwassen, is voor dit kabinet een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van ondermijning. Binnen de structurele middelen die bij Prinsjesdag ter beschikking zijn gesteld voor het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit is daarom ook geld gereserveerd voor versterking van de (bijzondere) opsporingsdiensten, de FIU-Nederland, het OM en de rechtspraak en het terugdringen van criminele geldstromen.
Indien u niet van plan bent hierin stappen te ondernemen, kunt u dan toelichten waarom u deze keuze maakt en waarom u dat een verantwoorde keuze vindt? Wat denkt u dat daarvan het effect zal zijn op de bereidheid van banken om de wet met zoveel capaciteit te blijven uitvoeren?
Zoals hierboven aangegeven, wordt al een groot aantal stappen gezet om de effectiviteit van het systeem te vergroten en wordt voortdurend bezien waar verbeteringen mogelijk zijn. Overigens vind ik het ook van belang om te benadrukken dat ik samen met de Minister van Financiën periodiek met alle ketenpartners, waaronder de grootbanken, gezamenlijk spreek om verbeterpunten te inventariseren en de voortgang van maatregelen uit het plan van aanpak witwassen te monitoren. Aan het begin van volgend jaar zal een vierde voortgangsrapportage over het plan van aanpak witwassen aan uw Kamer worden gestuurd.
Het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Peter Kwint , Khadija Arib (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Don Ceder (CU), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?1
Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.
Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?
Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.
Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015–2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?
Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.
Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.
Om meer over de achtergronden te weten te komen, zetten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.
In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.
Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.
Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek «Dakloos in Nederland» waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.
Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.
Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.
Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?
Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.
Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?
In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen.
Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.
Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?
De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming3 en jeugdhulp met verblijf4 in de periode 2015–2020. Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analyse ziet (2015–2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.
Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.
In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.
Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?2
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand «kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire», dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?3
Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.6
Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?
Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.
Het bericht ‘Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties»?1
Ja.
Klopt het dat in bijna de helft van de gemeenteraden – 45,6 procent – sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 één of meer raadsleden vertrokken bij hun oorspronkelijke partij om een eigen fractie te beginnen?
NRC meldt op basis van eigen onderzoek dat sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 bij 45,6 procent van alle gemeenteraden een of meer raadsleden zich van hun fractie hebben afgesplitst. Andere cijfers over het aantal afsplitsingen zijn mij niet bekend. Informatie over het aantal afsplitsingen zal voortaan in de Staat van het Bestuur worden opgenomen.
Herinnert u zich uw oproep aan gemeenteraden om het afsplitsen van raadsleden niet te belonen? In hoeverre hebben gemeenteraden aan die oproep gehoor gegeven?2
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik gewezen op de maatregelen die gemeenten kunnen nemen om afsplitsingen te ontmoedigen.3 Daar heb ik in het VNG Magazine van 23 maart 2018 aan toegevoegd dat het afsplitsen van raadsfracties niet beloond moet worden. Ik heb over dit onderwerp nadien ook overlegd met de VNG. De VNG onderkent eveneens de problemen met de bestuurlijke stabiliteit die zich kunnen voordoen indien raadsleden zich afsplitsen van hun fractie. Tegelijkertijd onderkent de VNG met mij dat het hier om een fundamenteel vraagstuk gaat: het afsplitsen van raadsfracties is toegestaan, gelet op het uitgangspunt van ons kiesstelsel dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden gekozen. De VNG acht het daarom niet wenselijk om op dit moment de eigen modellen aan te passen en afsplitsing te ontmoedigen, bijvoorbeeld door fractieondersteuning of spreektijden te beperken of naamgeving te beperken.
In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer zijn in 2016 maatregelen als beperking van spreektijden en beperking in de naamgeving opgenomen. Mijns inziens zou het opnemen van dergelijke bepalingen in het reglement van orde van de gemeenteraad een geschikte wijze van het ontmoedigen van afsplitsingen zijn, waarbij tegelijkertijd geen afbreuk wordt gedaan aan het eigen mandaat van het democratisch gekozen raadslid. Uiteindelijk is het echter aan gemeenten zelf om deze stap te zetten; ik zal gemeenten daar in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen via een circulaire op wijzen en zal voorts de VNG vragen haar standpunt te heroverwegen.
Heeft u signalen ontvangen dat deze afsplitsingen hebben geleid tot problemen in het functioneren van gemeenteraden?
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik reeds op dit punt gewezen. Destijds was al bekend dat afsplitsingen een bron van frustratie kunnen zijn in de verhouding tussen het afgesplitste raadslid en zijn of haar oorspronkelijke raadsfractie, wat een weerslag kan hebben op het functioneren van de raad. Verder is het mogelijk dat afsplitsingen afbreuk doen aan een vruchtbare samenwerking tussen het college en de raad, en daarmee het bestuur van de gemeente minder stabiel maken, zeker in combinatie met een reeds sterk bestaande fragmentatie in de raad. Bovengenoemde signalen zijn voornamelijk voortgekomen uit gesprekken en overleggen met betrekking tot de integriteit van het openbaar bestuur en bestuurlijke problemen. Het door NRC verrichte onderzoek is voor mij aanleiding om opnieuw met de VNG in overleg te treden over maatregelen om afsplitsingen te ontmoedigen. Zonder afbreuk te willen doen aan het individuele mandaat van volksvertegenwoordigers, is de bestuurlijke stabiliteit gebaat bij zo min mogelijk afsplitsingen.
Het artikel 'De Tweede Kamer opnieuw geschoffeerd…' |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemd artikel?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel bij het wetsvoorstel excessief lenen als bij de wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2022 niet meer integraal in te gaan op commentaren van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB), wanneer de Kamer daarom expliciet vraagt?
Het kabinet is bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer ook ingegaan op de vragen van de NOB en het RB. Deze beantwoording heeft niet integraal plaatsgevonden, maar zoveel mogelijk bij het betreffende onderdeel, daar waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel te reageren. Hiervoor is gekozen omdat de vragen van deze beroeps- en belangenorganisaties doorgaans voor een belangrijk deel overlappen met vragen die reeds gesteld zijn door leden van uw Kamer zelf.
Bent u van plan om deze werkwijze in de toekomst voort te zetten?
Het kabinet gaat rondom de totstandkoming van fiscale wetgeving veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties. Dit betreft organisaties die doorgaans veel expertise in huis hebben. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van betere wetgeving. Diezelfde organisaties kunnen daarbij het parlement informeren door eventuele kritische commentaren te delen met parlementariërs. Zo kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang om prudent om te gaan met het, als ware het vanzelfsprekend, betrekken van specifieke beroeps- en belangenorganisaties in het parlementaire proces en andere beroeps- en belangenorganisaties niet. Het kabinet hecht aan een evenwichtig dialoog met de verschillende geluiden uit de samenleving.
In de nota’s naar aanleiding van het verslag van de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2022 is getracht een balans te vinden tussen bovenstaande uitgangspunten. Over de toekomstige werkwijze ga ik dan ook graag met uw Kamer in gesprek.
Deelt u onze mening dat integraal ingaan op de commentaren van belang is om twee redenen, namelijk ten eerste dat de vragen van technisch experts serieus genomen dienen te worden vanwege hun brede expertise en ervaring met de praktische uitwerking van wetgeving die de Kamer kan helpen in haar rol nieuwe wetgeving kritisch te controleren en ten tweede dat antwoorden op deze technische vragen en nadere toelichting van de wetgever essentieel zijn voor de praktijk en de rechtspraak bij de toepassing van deze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u daarom onze mening dat te allen tijde serieus dient te worden omgegaan met het verzoek van de Kamer integraal in te gaan op technische commentaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u onze mening op de vragen 4 en 5 niet deelt kunt u dan toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alsnog met spoed ingaan op de commentaren van de NOB en het RB voor zover u dat nog niet hebt gedaan en ons de antwoorden vóór vrijdag 22 oktober 2021 doen toekomen, zodat die nog kunnen worden meegenomen in de wetsbehandeling op maandag 25 oktober 2021?
Het kabinet zal de commentaren van de NOB en het RB op korte termijn van een reactie voorzien. De verwachting is dat uw Kamer deze reactie medio volgende week ontvangt.
Wederom een bericht over matchfixing |
|
Inge van Dijk (CDA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving «Mogelijke matchfixing in het beloftenvoetbal, KNVB wil politieonderzoek»?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de oproep van de KNVB, die vindt dat de autoriteiten verder onderzoek zouden moeten doen naar deze casus?
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD, Kansspelautoriteit, KNVB, KNLTB, NOC*NSF en ISR periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Bij dit overleg wordt besproken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. De signalen zoals die uit de rapportage van de NOS naar voren komen, zullen daar ook worden besproken.
Wordt er vanaf 1 oktober door kansspelaanbieders ook extra gemonitord op beloftecompetities, gezien hier volgens gokdatabedrijf Sportradar gemiddeld voor zo'n 4,5 miljoen euro per wedstrijd op wordt gegokt?
De Beloftecompetitie is in 2020 vervangen door de Onder 21 Competitie, die (met een andere opzet) is ontwikkeld om voetbalclubs te helpen met talentontwikkeling van spelers. Zoals bekend is er een zogeheten zwarte lijst van wedstrijden en competities waarop geen weddenschap mag worden georganiseerd, om kansspelgerelateerde matchfixing tegen te gaan.3 Op die lijst staan onder meer: «wedstrijden voor deelnemers onder de 21 jaar en alle andere wedstrijden in iedere lagere leeftijdscategorie.» Ook de Onder 21 Competitie valt daaronder. Vergunninghoudende kansspelaanbieders mogen weddenschappen op wedstrijden in deze competitie dus niet aanbieden. Van monitoring door vergunde kansspelaanbieders zal daardoor geen sprake kunnen zijn.
In het seizoen 2021/2022 is naast de Onder 21 Competitie de Beloftecompetitie teruggekeerd als reservecompetitie, met een mix aan spelers als het gaat om leeftijd en inkomen. Een vergunninghouder mag in Nederland geen weddenschappen organiseren op wedstrijden waaraan voornamelijk minderjarigen deelnemen en op wedstrijden waaraan uitsluitend sporters om niet deelnemen (artikel 4.9, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand en de toelichting (p. 125)). Vergunde aanbieders hebben ook de verplichting om maatregelen te treffen om matchfixing binnen hun wedaanbod tegen te gaan. Zie artikel 4.8 Besluit kansspelen op afstand. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich houden aan deze regelgeving. Vergunninghouders moeten daarnaast verdachte gokpatronen (op event-niveau) melden aan de Kansspelautoriteit en sportorganisaties en transacties in de zin van de Wwft (persoonsinformatie) melden aan FIU-NL. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld.
Bent u het eens met de stelling dat spelers in de beloftecompetitie in het voetbal extra gevaar lopen om te worden verleid een wedstrijd te fixen, omdat ze daarmee flink geld kunnen verdienen?
Het Ministerie van VWS is zich daarvan bewust. Om de weerbaarheid van sporters te verhogen bieden NOC*NSF en de KNVB voorlichting aan sporters. De preventie van matchfixing is daarom één van de onderdelen van de subsidie Sport en Integriteit voor NOC*NSF.
Bent u in gesprek met de KNVB over gerichte acties op het voorkomen van matchfixing binnen de beloftecompetitie?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Klopt het dat er eind 2017 al onderzoek is gedaan door het Openbaar Ministerie (OM) naar de meerwaarde van strafbaarstelling bij matchfixing en naar de meldplicht van spelers?3
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Klopt de conclusie van de KNVB in zijn position paper4 ten behoeve van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van 27 september jongstleden waarin staat: «dit vraagt om toegesneden wetgeving, waarmee direct, snel en effectief ten aanzien van iedere variant in matchfixing kan worden opgetreden. Die wetgeving ontbreekt momenteel in Nederland, zo laat ook recent onderzoek zien naar het huidige juridische kader»? Betreft dit hetzelfde onderzoek als het onderzoek door het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Heeft u zelf inzage gehad in de uitkomsten van dit onderzoek van het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid het onderzoek van het OM, al dan niet in vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Kunt u deze vragen gelijktijdig beantwoorden met de eerdere schriftelijke vragen van 30 september jongstleden5 aangaande dit onderwerp?
Ja.
Het bericht ‘Fort uit Tachtigjarige Oorlog staat op instorten’ |
|
Lucille Werner (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Fort uit Tachtigjarige Oorlog staat op instorten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Fort Crèvecoeur bij ’s-Hertogenbosch een voorbeeld is van een historische plaats die het verhaal van onze geschiedenis vertelt?
Ja, die mening deel ik en dat is ook mede de reden dat dit fort is aangewezen als Rijksmonument.
Is het waar dat het fort is voorgedragen voor de Europese lijst van zeven meest bedreigde erfgoedlocaties?
Ik heb inderdaad vernomen dat het fort door Erfgoedvereniging Bond Heemschut is voorgedragen bij haar zustervereniging Europa Nostra, voor de Europese lijst van zeven meest bedreigde erfgoedlocaties.
Is het waar dat de gemeente ’s-Hertogenbosch en het Ministerie van Defensie met elkaar overhoop liggen over het behoud van het fort?
Het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf hebben sinds een aantal jaren contact met de gemeente ‘s-Hertogenbosch over het militaire object Fort Crèvecoeur. Tevens hebben zij hierover contact met diverse andere partijen. Deze contacten hebben geleid tot een aantal concrete ontwikkelingen, die ik verder toelicht in het antwoord op vraag 6.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft kenbaar gemaakt ontevreden te zijn met het tempo van het behoud en herstel van het fort (met name de kruithuizen) door het Rijk.
Wat is de inhoud van de overeenkomst die in 2010 is gesloten om het rijksmonument in stand te houden?
De doelstelling van de intentieovereenkomst uit 2010 is dat partijen zich inspannen om te komen tot een duurzame samenwerking ten behoeve van het behoud, het herstel, de ontwikkeling respectievelijk de verbetering van de cultuurhistorische, landschappelijke, natuurwetenschappelijke en extensieve recreatieve waarden in en rondom het fort met behoud van het militaire gebruik van het fort.
Welke stappen zijn tot dusverre gezet in de uitvoering van deze overeenkomst?
Dankzij de samenwerking tussen het Ministerie van Defensie en de gemeente ’s-Hertogenbosch zijn al diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt op Fort Crèvecoeur. Voorbeelden zijn het verlenen van medewerking aan onderzoeken door de gemeente op het fort, rondleidingen over het fort, het toestaan van medegebruik op het fort, kleinschalige waterverruiming projecten en het beter toegankelijk maken van het binnenfort. Er bestaat ook een fietsroute naar het binnenfort tot aan de kazemat en de kruithuizen.
Op verzoek van het Ministerie van Defensie heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2020 een inspectie uitgevoerd naar de bouwkundige conditie van de kruithuizen de kazemat en de damsluizen van het Fort Crèvecoeur.
Begin juli van dit jaar heeft het Rijksvastgoedbedrijf een definitief advies gegeven aan het Ministerie van Defensie om op korte termijn consoliderende en beschermende maatregelen te treffen om verder verval te voorkomen in de aanloop naar constructief herstel op basis van een restauratieplan. Met de resultaten van dit onderzoek en het advies van het Rijksvastgoedbedrijf bereidt het Ministerie van Defensie momenteel besluitvorming voor, rekening houdend met overige waarden, zoals natuurwaarden. Hierover worden de betrokken partijen uiteraard geïnformeerd.
Is het waar dat de gemeente geen bevoegdheid heeft om de eigenaar van het rijksmonument te dwingen om maatregelen te nemen, omdat het een militair oefenterrein betreft?
Dat klopt. Het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ligt voor Fort Crèvecoeur om redenen van nationaal veiligheidsbelang bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Welk bedrag is naar schatting gemoeid met de noodzakelijke werkzaamheden om instorting van het fort te voorkomen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 6 heeft het Rijksvastgoedbedrijf begin juli van dit jaar een definitief advies gegeven aan het Ministerie van Defensie om op korte termijn consoliderende en beschermende maatregelen te treffen om verder verval te voorkomen in de aanloop naar constructief herstel op basis van een restauratieplan. Met het advies van het Rijksvastgoedbedrijf bereidt het Ministerie van Defensie momenteel besluitvorming voor, rekening houdend met overige waarden, zoals natuurwaarden. De te verwachten kosten zijn vooralsnog commercieel vertrouwelijk.
Bent u bereid om over het behoud van Fort Crèvecoeur in gesprek te gaan met het Ministerie van Defensie en de gemeente ’s-Hertogenbosch?
Ik ben al in gesprek met deze partijen en zal dit gesprek vervolgen.
Het bericht 'High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat zijn de beweegreden van de Singaporese staat om de High Tech Campus Eindhoven te willen kopen?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 De beweegredenen van GIC om te investeren in het vastgoed en het vastgoedmanagement van de High Tech Campus Eindhoven, zijn aan GIC om toe te lichten. Het is aannemelijk dat dit aansluit bij het openbare beleggingsbeleid en dat dit een commercieel gedreven fonds betreft. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële motieven ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze zijn afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de High Tech Campus Eindhoven in handen komt van een staatsbedrijf, een beleggingsfonds, uit Singapore? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling of had u liever een andere uitkomst gezien?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en anderzijds het ecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeringen, om ook op langere termijn onze economie en innovatiepositie te versterken. Open markten en vrij verkeer van kapitaal blijven hierbij van groot belang.
In hoeverre past deze overname in het strategisch industriebeleid van Nederland in Europa, zoals omschreven op pag. 17 en 18 van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2022, of staat deze verkoop daar in uw ogen juist haaks op?
Het Nederlandse industriebeleid richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve start-ups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De verandering van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Is de verkoop, via de Amerikaanse investeringsmaatschappij Oaktree, aan het Singaporese staatsbeleggingsfonds correct, transparant en volgens de geldende regels verlopen? Kan stap voor stap worden weergegeven hoe dit proces eruit heeft gezien?
De verkoop van het vastgoed en de beheersmaatschappij van dit vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven door Ramphastos Investments aan het consortium van Oaktree en GIC (met GIC als grootste investeerder) is op grond van de mij beschikbare informatie correct en volgens de geldende juridische verplichtingen verlopen.
Er is sprake van een onderhandse verkoop door Ramphastos Investments, die met zich meebracht dat gedurende de onderhandelingen er sprake is geweest van een vertrouwelijk proces. Dit is juridisch toegestaan en gebruikelijk bij dergelijke transacties. Gedurende dit onderhandelingsproces is voor zover bekend ook contact geweest met enkele gebruikers van de High Tech Campus Eindhoven om hen te informeren over en nader te betrekken bij de voorgenomen transactie.
Zodra de onderhandelingen waren afgerond en tot een positief resultaat leidde tussen beide partijen, heeft GIC de rechtspersoon waarmee de investering werd verricht – Euro Petra Private Limited – overeenkomstig artikel 34 van de Mededingingswet op 3 september 2021 de voorgenomen concentratie tussen Euro Petra Private Limited en High Tech Campus Eindhoven gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Op 20 september 2021 heeft de ACM het besluit genomen dat een vergunning krachtens artikel 37 Mededingingswet niet nodig was en de concentratie doorgang kon vinden3.
De verkoop is zo vormgegeven dat de bestaande rechtspersonen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V., die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het beheer van het vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven, in huidige vorm blijven voortbestaan. Vergunningen afgegeven aan deze rechtspersonen blijven daarmee in beginsel onverkort gelden, omdat de vergunninghouder ongewijzigd blijft. De formele overdracht heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Tot slot is voorafgaand aan de afronding van de transactie door HTCE en door de advocaten van het consortium van Oaktree en GIC contact met mijn ministerie opgenomen om te toetsen of de voorgenomen investering gemeld diende te worden op grond van een wettelijke investeringstoets dan wel rekening gehouden diende te worden met het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen fusies en overnames. Op grond van alle relevante feiten en informatie is geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting tot melding en voorafgaande goedkeuring bestaat voor deze transactie. Ook werd geconcludeerd dat het wetsvoorstel ook niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is van een vitaal proces of onderneming die rechtstreeks betrokken is bij de exploitatie en ontwikkeling van sensitieve technologie.
Is voor deze overname toestemming vereist en gekregen van de Europese Commissie?
Nee, er is geen sprake van een concentratie die bij de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd moest worden. Er is wel een melding gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.4
Wat is de rol van de overheid (Rijk, provincie en gemeente) geweest bij deze overname? Wanneer wist u dat de High Tech Campus Eindhoven in de verkoop ging en dat de Singaporese staat de campus wilde kopen? Hoe was u hierbij betrokken?
In de regel zijn investeringen en overnames een private en doorgaans commercieel-vertrouwelijke aangelegenheid, waarbij de overheid voornamelijk een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen. De rijksoverheid is in april geïnformeerd door zowel de voormalig eigenaar, de huidige eigenaar en een gebruiker van de HTCE over de voorgenomen verkoop toen deze zich in een vroeg, en commercieel-vertrouwelijk, stadium bevond. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat voortdurend in contact met het bedrijfsleven over dit soort ontwikkelingen; in het bijzonder wanneer het bedrijven betreft die van groot belang zijn voor onze economie en innovatiepositie, zoals het geval is bij de HTCE.
Heeft u, met mogelijke private en publieke partijen, geprobeerd de High Tech Campus Eindhoven in Nederlandse en/of Europese handen te houden? Welke inspanningen zijn hierop gepleegd? Wat waren hiervan de resultaten?
In de contacten met relevante partijen zoals HTCE Site Management Beheer B.V. en gebruikers van de campus is de mogelijkheid van alternatieven voor deze transactie over tafel gegaan. Op basis van het door de verkoper gevolgde tijdpad en de belangstelling van potentiële investeerders, bleek een alternatief bod niet haalbaar.
Vindt u dat cruciaal vastgoed, zoals de High Tech Campus Eindhoven, eigenlijk niet beter in een bestendige, langjarige publiek-private samenwerking zou moeten worden gehouden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de rijksoverheid op het gebied van bedrijfshuisvesting. De rijksoverheid bevordert innovatie in ecosystemen zonder zelf eigenaar te zijn van het onroerend goed. Ik wil ook niet in transacties van onroerend goed tussen marktpartijen treden, tenzij deze – vanwege risico’s voor de nationale veiligheid – vallen binnen wettelijk voorgeschreven investeringstoetsen.
Is het mogelijk de verkoop terug te draaien? Zo ja, ben u dit alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
De verkoop is definitief en kan niet worden teruggedraaid. De Autoriteit Consument & Markt heeft bij besluit van 20 september 2021 de concentratie toegestaan, omdat er geen negatieve effecten voor de mededinging te verwachten zijn.5 Naast het concentratietoezicht krachtens de Mededingingswet is er geen wettelijke grondslag beschikbaar om deze transactie vooraf te toetsen en eventueel terug te draaien. Deze verkoop van vastgoed terugdraaien acht ik ook inhoudelijk niet wenselijk, omdat dit niet past bij het investeringsklimaat en -behoefte van Nederland en ook geen risico’s verbonden aan deze transactie voor de nationale veiligheid zijn geconstateerd.
Had u anders geacteerd als niet een Singaporees, maar een Chinees staatsbedrijf c.q. beleggingsfonds de High Tech Campus Eindhoven wilde kopen? Welke instrumenten heeft u thans om dit te blokkeren of geen doorgang te laten vinden?
Bij deze vastgoedtransactie zijn geen risico’s voor de nationale veiligheid geconstateerd, daar alle betrokken partijen geen aanbieders van vitaal proces zijn, dan wel eigenaar zijn van of directe toegang hebben tot sensitieve technologie. Naast bestaande en aanstaande investeringstoetsen beschikt het kabinet over breder instrumentarium om publieke belangen te borgen bij overnames en investeringen, waarbij de identiteit van de verwerver in afwegingen kan worden meegenomen. Voorbeeld hiervan is de wettelijke bedenktijd door het bestuur van een vennootschap. Over dit instrumentarium is uw Kamer op 2 juli 2020 nader geïnformeerd met de brief Overzicht wet- en regelgeving ter borging van de economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen.
Deelt u de opvatting dat de High Tech Campus Eindhoven van vitaal belang is voor zowel de stad Eindhoven, de Brainport Regio als Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om innovatie, de ontwikkeling van kennis en technologie, en werkgelegenheid?
Binnen de groeistrategie voor Nederland is het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in ecosystemen van groot belang. Op en rond de High Tech Campus ontstaan in een krachtig en groeiend ecosysteem de technologische oplossingen die we nodig hebben om de landelijke groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle daaraan verbonden publieke en private partijen blijven wij werken aan de internationale koploperspositie en groei van deze regio.
Deelt u de mening dat in het geval van de High Tech Campus Eindhoven er sprake is van een innovatie-ecosysteem met een dusdanig groot publiek belang voor stad, regio en land dat bij overnames of andere veranderingen in eigendom of zeggenschap regie door de overheid noodzakelijk is?
Ik deel de mening dat bij de High Tech Campus Eindhoven sprake is van een innovatie-ecosysteem met een groot publiek belang voor stad, regio en land, waarbij het Rijk, de regio en de gemeente altijd een vinger aan de pols moeten houden bij significante ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in o.a. de groeistrategie voor Nederland en in het gegeven dat de doorontwikkeling van dit ecosysteem door zowel het Rijk, als de provincie en de gemeente gestimuleerd werd en wordt. De rol van de rijksoverheid richt zich hierbij op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor innovatie binnen ecosystemen, wat losstaat van de eigendom of zeggenschap van het onroerend goed waarop dit ecosysteem gevestigd is.
Deelt u de mening dat Nederland zich minder naïef moet opstellen als het om dergelijke overnames gaat en beter op zijn kroonjuwelen, zoals de High Tech Campus Eindhoven, moet passen, willen we Nederlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur, start- en scale-upvoorzieningen, participatie in fieldlabs en incubators e.d. in deze kristallisatiepunten van innovatie-ecosystemen duurzaam en voor de lange termijn borgen? Ziet u het gevaar dat dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties?
Het kabinet zet zich in voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om Nederlandse en buitenlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur duurzaam en op de lange termijn te borgen door een breed palet aan innovatie-instrumenten. Dit richt zich op het aanjagen van innovatie, onderzoek, onderwijs en de bedrijvigheid daaromheen. Dit is van belang voor onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties. Het kabinet is van mening dat zeggenschap over de vastgoedactiva en de vastgoedmanagementdiensten hierin gezien moet worden als een marktconforme vastgoedinvestering, waarbij maximalisatie van de opbrengsten kansen biedt voor de verdere ontplooiing van dit hoogwaardige kennis-ecosysteem. Philips heeft als – voormalige eigenaar van het vastgoed op de HTCE – in 2012 al aangegeven door de verkoop van het vastgoed zich beter te kunnen richten op zijn kerntaken nu de grond in handen is van een vastgoedontwikkelaar.
Hoe kan de Nederlandse (Rijks)overheid na de verkoop grip blijven houden op wat er op de High Tech Campus Eindhoven gebeurt?
De Nederlandse overheid houdt een vinger aan de pols bij de exploitatie en bedrijfsvoering van de High Tech Campus Eindhoven via de beheerder van het vastgoed. Dit ziet zowel op vlak van ICT, beveiliging van de campus en de betrouwbaarheid van medewerkers en dienstverleners die worden ingeschakeld ten behoeve van de campus. Daarvoor zijn de benodigde contacten gelegd en wordt informatie gedeeld. Ook heeft de Nederlandse overheid contacten met de gebruikers van de campus.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die momenteel in de Kamer behandeld wordt, om meer grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Hadden, als deze wet reeds in werking zou zijn getreden, het proces en de uitkomst er anders uit gezien?
Het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, dat momenteel in de Kamer behandeld wordt, is van toepassing op investeringen in vitale aanbieders en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie en op het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van ondernemingen, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie. Op grond van de inhoud van de transactie die enkel betrekking heeft op het vastgoed (grond, gebouwen) en de beheerder van dit vastgoed, zou het wetsvoorstel zoals thans vormgegeven niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een vitale aanbieder, noch is er sprake van een onderneming die zelf actief is op het gebied van sensitieve technologie. Als het wetsvoorstel reeds in werking zou zijn getreden, zou het proces en de uitkomst er niet anders uit gezien.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames specifiek voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Indien die mogelijkheden er niet zijn, zouden die alsnog gecreëerd kunnen worden?
Het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen mogelijkheden voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op dergelijke vastgoedtransacties. Bovendien is het wetsvoorstel gericht op het borgen van de nationale veiligheid en niet op het waarborgen van andere belangen. Het borgen van de nationale veiligheid is een aangelegenheid die onder verantwoordelijkheid valt van de rijksoverheid. Ik zie geen reden om gemeenten of provincies een rol te geven bij het toetsen van investeringen, fusies en overnames op de risico’s voor de nationale veiligheid. Uiteraard kunnen gemeenten en provincies signalen en zorgen die zij zien met betrekking tot de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames onder aandacht te brengen van de rijksoverheid.
Wanneer slimme regio’s, gebieden of campussen als de High Tech Campus Eindhoven en de Brainport Industries Campus te koop zijn voor buitenlandse partijen, wat zal dan het volgende doelwit van groot publiek en/of strategisch belang zijn?
Dergelijke vastgoedlocaties en beheerders van vastgoed zijn interessant voor langetermijnbeleggers. Een goed voorbeeld hiervan was Kadans, waar Oaktree de investering heeft verkocht aan de verzekeraar Axa.6 Het is dus inderdaad niet uit te sluiten dat ook in de toekomst dergelijke transacties plaatsvinden.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.
Heeft u kennis genomen van bovenvermelde schriftelijke vragen van 27 augustus 2021 en in het bijzonder van het verzoek in vraag 13 om deze vragen binnen één week te beantwoorden, aangezien de tijd voor belastingplichtigen dringt met betrekking tot hun bezwaarprocedures?
Het is helaas niet gelukt om de Kamervragen binnen een week te beantwoorden, maar ik erken de urgentie van de dringende problematiek voor veel belastingplichtigen. Niettemin hoop en verwacht ik dat belastingplichtigen uit de beantwoording van de vragen de geruststelling halen dat zij geen rechten verliezen en dat hun rechtspositie niet wordt geschaad.
Bent u zich ervan bewust dat veel belastingplichtigen de beantwoording van deze schriftelijke vragen nauwkeurig volgen en in afwachting zijn van uw reactie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich ervan bewust dat voor veel belastingplichtigen inmiddels de deadline is verstreken voor het aanleveren van aanvullende informatie aan de belastingdienst zonder dat zij zekerheid hebben of hun individuele bezwaar al dan niet kan worden aangehouden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 8 op de op 27 augustus 2021 ingezonden Kamervragen1 blijft voor de afwikkeling van het individuele deel van het bezwaar de gebruikelijke regeling van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.2 Dit betekent dat de inspecteur op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. Als het individuele bezwaar niet is gemotiveerd, dan vraagt de Belastingdienst alsnog de motivering op en behandelt de Belastingdienst het individuele deel van het bezwaar vervolgens conform de termijnen van wet- en regelgeving. In de brieven waarin de motivering opgevraagd wordt, is aangegeven dat de Belastingdienst het individuele deel van het bezwaar niet aanhoudt.
Bent u zich ervan bewust dat het uitblijven van een reactie van uw zijde, ondanks het uitdrukkelijke verzoek, ook een signaal afgeeft dat u onvoldoende de urgentie erkent tot beantwoording van deze vragen inzake de voor veel belastingplichtigen dringende problematiek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alsnog zo snel mogelijk reageren op deze schriftelijke vragen en die van 27 augustus 2021 om de onzekerheid weg te nemen? Kunt u dat in ieder geval binnen een week doen?
Ja.
De voortgang afhandeling waterschade in Limburg en Brabant |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe moet artikel 8 uit de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, over teeltplanschade bij agrarische bedrijven, worden geïnterpreteerd voor een gemengd bedrijf? Moet de totale productie met ten minste 20% geraakt zijn, of alleen het grondgebonden deel, of het deel van de getroffen teelt binnen het bouwplan?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas het productieverlies wordt bepaald.
Hoe wordt de procedure om aanspraak te maken op de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, zoals neergelegd in artikel 17 van de regeling, gecommuniceerd naar de verschillende groepen gedupeerden waarop de regeling zich richt? Wat wordt gedaan om te zorgen dat zoveel mogelijk gedupeerden worden bereikt? Welke middelen, kanalen en netwerken worden aangewend om te voorkomen dat mensen buiten de boot vallen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang dat de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 de groep gedupeerden bereikt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, kanalen en netwerken die ik hier graag kort toelicht.
Allereerst zijn er op de websites van de rijksoverheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) speciale pagina’s ingericht met informatie over de regeling en antwoorden op veelgestelde vragen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.1, kan via de website van RVO tevens de schade gemeld worden. Ten tweede worden gedupeerden ook geïnformeerd via de websites en digitale communicatiemiddelen van de provincie Limburg en de verschillende getroffen gemeenten. Ten derde zijn er diverse bijeenkomsten geweest met verschillende belangenorganisaties, waaronder lokale ondernemersverenigingen, die vervolgens hun leden hebben geïnformeerd over de regeling. Tot slot kunnen gedupeerden terecht op de website van de Kamer van Koophandel (KvK) voor meer informatie.
Voor de gedupeerden is het belangrijk dat zij via de verschillende communicatiekanalen steeds dezelfde informatie krijgen. Om die reden hebben RVO, de gemeenten en de provincie onder regie van het Ministerie van JenV onderling de informatie en communicatie afgestemd. Ik zal mij dan ook blijven inspannen voor een effectieve en eenduidige communicatie naar gedupeerden toe.
Waar kunnen gedupeerden terecht met vragen? Bestaat hiervoor bijv. een speciaal telefoonnummer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo ja, kunt u dit breed onder de aandacht brengen?
Ik span mij ervoor in dat gedupeerden weten waar zij terecht kunnen met vragen aangaande de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Hiertoe is een aparte website over de Wts gecreëerd: www.rvo.nl/wtsjuli2021. Op deze website kan men zowel praktische informatie als veelgestelde vragen terugvinden. Direct in contact treden met een medewerker kan via livechat en een speciaal Wts-telefoonnummer: 088 042 40 70. Dit is breed gecommuniceerd via RVO en lokale overheden. Met de betrokken decentrale overheden is afgesproken allemaal naar rvo.nl te verwijzen zodat er één loket is die het overzichtelijk maakt voor gedupeerden waar zij terecht kunnen. Naast de informatievoorziening gerelateerd aan de Wts, biedt de website ondernemersplein.nl een breder overzicht van de verschillende steunregelingen die ondernemers tot hun beschikking hebben. Ondernemers met vragen kunnen ook terecht bij het KVK Adviesteam. Tot slot heeft de Belastingdienst een tijdelijk steunpunt geopend voor ondernemers die getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het steunpunt is elke werkdag bereikbaar voor vragen over en hulp bij belastingzaken. Op deze verschillende manieren wordt zorggedragen voor een effectieve communicatie naar gedupeerden toe die vragen hebben. Vanzelfsprekend zal ik zorg blijven dragen voor de kwaliteit en effectiviteit van deze communicatie en blijf ik in overleg met RVO en lokale overheden om eventuele knelpunten weg te nemen/aanvullende communicatie in gang te zetten,
Wat wordt gedaan om doorlooptijden zo kort mogelijk te houden? Zijn hierover afspraken gemaakt met bijv. taxateurs?
Alles is in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Reeds voor de inwerkingtreding van de regeling heeft RVO hiertoe afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren opdat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerking treding. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters worden verspreid over het getroffen gebied de schade-expertises uitgevoerd. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Dit geldt voor de aanvragen waarbij geen beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, aangezien er in dergelijke gevallen meer tijd nodig is voor het maken van een zorgvuldige afweging. Gevallen waarin beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule worden binnen de wettelijke termijn van 13 weken afgedaan. Inmiddels zijn de eerste betalingen gedaan.
Welke afweging heeft u gemaakt om in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 niet te voorzien in omzetcompensatie, waarover u in de Kamerbrief Stand van zaken vergoeding schade ramp Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant d.d. 13 augustus 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 59) schreef «het gesprek hierover te willen voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers»? Welke gesprekken hebt u gevoerd, met welke partijen, en wat was hiervan de uitkomst?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (art. 4, lid 2) waar de Regeling op is gebaseerd voorziet niet in een grondslag voor de compensatie van omzetderving. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit een bewust en principiële keuze van de wetgever is geweest: omzetderving werd geacht tot het normale ondernemersrisico te behoren.2 Het kabinet heeft dus in het kader van de Regeling geen afweging kunnen maken.
Het kabinet voert intensief overleg met de provincie Limburg en ondernemers- en brancheorganisaties LWV, MKB Limburg, KHN, HISWA/RECRON over de uitvoering van de Wts en over een eventuele afzonderlijke compensatie voor omzetverlies. Hierbij ligt de nadruk momenteel op het door de betrokken partijen in beeld brengen van de aard en omvang van het omzetverlies in de getroffen regio’s. Provincie Limburg heeft via de ondernemers- en brancheorganisaties een inventarisatie uitgezet. De resultaten hiervan worden thans verwerkt. Samen met gegevens over het gebruik van de TVL en uitkeringen door verzekeraars van verzekerde bedrijfsschade biedt deze inventarisatie belangrijke informatie om een eventuele compensatie van omzetverlies vorm te geven. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief van 10 september jl. wordt dit afgewogen tegen de criteria proportionaliteit, precedentwerking en uitvoerbaarheid.
Wanneer beslist het kabinet over de tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving in het vierde kwartaal van 2021? Deelt u onze mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid komt én gecommuniceerd wordt, zodat gedupeerden weten waar zij aan toe zijn?
Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een beslissing te kunnen nemen over een tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Het is van belang hierover zo snel mogelijk, maar wel pas na een zorgvuldige verkenning, duidelijkheid te verschaffen. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten (zie vraag 5). Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Wanneer is de verkenning naar een tegemoetkoming voor schadegevallen in de uiterwaarden langs de Maas afgerond? Worden daarin ook de gebieden in Brabant ten noorden van Boxmeer meegenomen? Kunt u nog eens toelichten in hoeverre gedupeerden buiten het schadegebied op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) maar binnen het overstromingsgebied van een andere Nederlandse rivier dan de Maas in aanmerking zullen komen voor schadevergoeding? Vindt u net als wij dat hierover zo snel mogelijk uitsluitsel moet worden gegeven, zodat er duidelijkheid komt voor gedupeerden, zoals ondernemers die forse investeringsbeslissingen moeten nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 september jl. verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Dit betreft uiterwaarden langs de Maas ten noorden van Boxmeer. Deze verkenning gaat om een mogelijke tegemoetkoming van schade die niet is gebaseerd op de Wts. Schade in de uiterwaarden is namelijk uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de (zomer-)bedding van de rivier. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3).
Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien deze aspecten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Is het voor gedupeerde agrarisch ondernemers binnen het Wts-schadegebied mogelijk alvast hun gronden te bewerken zonder het recht op schadevergoeding te verliezen, wetende dat kleigrond in de praktijk maar in een beperkt tijdsvenster bewerkt kan worden en vóór de winter een hoofdgrondbewerking moet hebben gehad? Zo ja, hoe weten ondernemers zich hiervan verzekerd? Zo nee, kan dit wel wanneer een erkende taxateur het door waterschade vernietigde gewas getaxeerd heeft? Heeft dit financiële consequenties voor de betreffende ondernemer?
Agrarische ondernemingen kunnen inderdaad alvast hun grond bewerken, zonder verlies van het recht op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Voor de teeltplanschade wordt gekeken naar het productieverlies van de gehele agrarische onderneming.
Acht u het verstandig om, met het oog op een eventuele aanvraag voor het EU-Solidariteitsfonds, de totale schade aan landbouwgewassen zo snel mogelijk in beeld te hebben en hiervoor landbouwers die buiten het Wts-gebied maar binnen het overstromingsgebied van de Maas vallen hun schade alvast te laten opgeven bij bijv. een meldpunt, zodat een juister en completer beeld ontstaat van de totale schade? Waarom wel/niet?
Bij een eventuele aanvraag voor het EU-solidariteitsfonds volstaat in eerste instantie een voorlopig overzicht van de schade. Er is de mogelijkheid om de schadebedragen in een later stadium, als er meer zicht is op de totale schade, te actualiseren. Er is hiervoor dan ook geen noodzaak om de schade aan landbouwgewassen op korte termijn in beeld te hebben.
In hoeverre is overwogen om de Wts ook van toepassing te verklaren op de gevolgen van de hevige neerslag op dinsdagavond 29 juni 2021, die in gemeentes als Meerssen, Kerkrade en Landgraaf tot ernstige wateroverlast en forse schade heeft geleid? Bent u met deze gemeenten in gesprek?
De regenval op 29 juni 2021 voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wts, waarbij sprake moet zijn van een ramp zoals vastgelegd in Artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Dit was eind juni niet het geval. De wateroverlast op 29 juni was ernstig, maar qua schaal en impact niet vergelijkbaar met de overstromingen en wateroverlast van medio juli. Graag verwijs ik hier ook terug naar mijn antwoordbrief van 13 augustus op de Kamervragen over de wateroverlast in Limburg van het lid Ploumen (PvdA).3 De Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Waterstaat hebben hierover gecommuniceerd met de betreffende gemeenten.
Welke maatregelen zijn denkbaar om ondernemers in de toekomst financieel weerbaarder te maken voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de overstromingen deze zomer, bijv. door uitbreiding van de brede weersverzekering? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Frequentere extreme weersomstandigheden alsook een onregelmatiger waterafvoerpatroon waar overstromingen een uiting van zijn, zijn nog maar twee voorbeelden van rampen die negatieve gevolgen hebben voor ondernemers. Meer en heftigere bosbranden en, in de land- en tuinbouw, verzilting, en ziekten en plagen in gewassen en in de veehouderij, zijn relevante aspecten waar sectoren hun bedrijfsvoering op zullen moeten aanpassen. Die verantwoordelijkheid om te zorgen voor financiële weerbaarheid van een onderneming in algemene zin, door bijvoorbeeld het opbouwen van financiële buffers ligt in eerste instantie bij ondernemers zelf. Dit geldt ook voor het risicomanagement van ondernemers. Dat begint met zoveel als mogelijk maatregelen nemen om preventief schade te voorkomen of in elk geval beperkt te houden.
Als sluitstuk van het risicomanagement kan voor de resterende risico’s die de bedrijfscontinuïteit in gevaar brengen gekeken worden of met financiële producten zoals sparen of verzekeren die risico’s ondervangen kunnen worden. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samen met stakeholderpartijen heeft opgesteld en dat uw Kamer op 30 januari 2020 ontvangen heeft.4 Voor zover risico’s redelijkerwijs niet verzekerbaar zijn is de Wts een laatste aanvullende publieke voorziening waar benadeelden terecht kunnen. Op dit moment ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om naar dit vraagstuk verder onderzoek te doen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ierse privacywaakhond onderzoekt hoe TikTok gegevens van kinderen verwerkt' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ierse privacywaakhond onderzoekt hoe TikTok gegevens van kinderen verwerkt»?1
Ja.
Is u bekend of (inter)nationaal al meer onderzoek is gedaan naar het verzamelen, verwerken en gebruiken van gegevens van kinderen door TikTok, naast eerdergenoemd onderzoek door de Ierse Data Protection Commission (DPC) en het onderzoek door de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2020?2
De AP heeft mij laten weten dat er in 2020 een onderzoek is gestart naar TikTok. De AP heeft op 9 april 2021 aan TikTok een boete opgelegd van € 750.000 wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers – veelal jonge kinderen – van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet voor eenieder goed te begrijpen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelde, verwerkte en verder gebruikte. TikTok heeft tegen deze boete bezwaar aangetekend. Het onderzoek uit 2020 zag daarnaast op de vraag of de TikTok-app privacyvriendelijk is ontworpen en ingericht en in hoeverre toestemming van ouders vereist is wanneer TikTok persoonsgegevens van kinderen verzamelt, opslaat en verder gebruikt.
De AP was echter niet meer bevoegd om ten aanzien van dat deel van het onderzoek een besluit te nemen, omdat TikTok haar hoofdkantoor gedurende het onderzoek heeft verplaatst naar Dublin. Daarom heeft de AP haar onderzoeksuitkomsten overgedragen aan de Ierse Data Protection Commission (DPC) en de DPC formeel verzocht het onderzoek voort te zetten en een besluit te nemen. De AP heeft daarbij gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om collega AVG-toezichthouders te vragen om wederzijdse bijstand te bieden conform artikel 61 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het onderzoek naar TikTok dat recentelijk is aangekondigd door de DPC betreft een opvolging van dit verzoek om het door de AP opgestarte onderzoek af te ronden. Over de inhoud daarvan kan de AP geen mededelingen doen. De AP blijft nauw betrokken bij dit onderzoek als toezichthouder die om wederzijdse bijstand heeft verzocht en daarnaast als zogenoemde betrokken toezichthouder, zoals is beschreven in artikel 60 van de AVG.
Naast deze formele betrokkenheid is er ook nauw informeel contact tussen de AP en de DPC over deze zaak, juist vanwege de initiërende rol van de AP met betrekking tot dit onderzoek naar TikTok.
Wat betreft de activiteiten van andere Europese en/of niet-Europese organisaties en/of instellingen, wordt de AP door haar collega toezichthouders op de hoogte gehouden van onderzoeken die lopen op het gebied van gegevensbescherming. De AP kan echter geen uitspraken doen over mogelijk lopende onderzoeken bij andere toezichthouders anders dan wat eerder via de media naar buiten is gebracht.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft desgevraagd laten weten dat zij geen betrokkenheid heeft bij het onderzoek dat door de DPC wordt gedaan. Wel is de ACM betrokken bij het Europese Consumer Protection Cooperation Network dat momenteel in dialoog is met TikTok. Dit ziet niet op de privacy en gegevensbescherming, maar op de naleving van het consumentenrecht, zoals dat er redelijke (algemene) voorwaarden moeten worden gehanteerd. Gezien de verschillende taak van de ACM ten opzichte van toezichthoudende autoriteiten als de AP en DPC, wordt het in vraag 4 genoemde contact thans niet overwogen.
Waarvoor gebruiken bedrijven als TikTok deze gegevens, afgezien van reclame? Welke inzichten bestaan hierover? Is hier recent nog onderzoek naar gedaan door Europese en/of niet-Europese organisaties en/of instellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de AP en/of de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op enige manier betrokken bij het onderzoek dat thans door de DPC wordt gedaan? Staan zij, mogelijk in Europees verband, met de DPC in contact? Indien niet, is dit te overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van Dijk over cyberveiligheid bij het gebruik van apps en mobiele toestellen, die de regering onder andere verzoekt te onderzoeken hoe kinderen beter zouden kunnen worden beschermd tegen de risico’s en kwetsbaarheden van (het gebruik van) mobiele toestellen en apps, zoals TikTok?3
Aangaande de uitvoering van de genoemde motie, is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een aanbestedingstraject gestart voor het uitvoeren van een onderzoek. Dat onderzoek, dat met mijn departement zal worden afgestemd, richt zich overeenkomstig de motie op cyberveiligheid van mobiele toestellen en apps waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan hoe kinderen beter zouden kunnen worden beschermd. De verwachting is dat uw Kamer medio 2022 geïnformeerd wordt over de resultaten van dit onderzoek. Met betrekking tot andere acties en initiatieven die naast de genoemde motie lopen, verwijs ik naar de acties die voortvloeien uit de Roadmap Digitale Veilige hard- en software4. Binnen een afzienbare termijn ontvangt uw Kamer daarover een voortgangsrapportage.
Welke andere acties en initiatieven, naast die waar eerdergenoemde motie om verzoekt, lopen er om de cyberveiligheid van Nederlandse app- en telefoongebruikers, in het bijzonder kinderen, te vergroten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om ook (de uitkomsten van) het tweede onderzoek dat de DPC heeft ingesteld te volgen, namelijk het onderzoek naar het mogelijkerwijs delen van data van EU-gebruikers met China door TikTok? Beschikt u zelf, op basis van uw eigen informatiepositie, over aanwijzingen dat dit aan de hand is?
Ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen. Ik ben absoluut voornemens de uitkomsten van dit tweede onderzoek te volgen. De doorgifte van gegevens van (minderjarige) Europese burgers is ingevolge hoofdstuk V van de AVG alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Hoofdregel daarbij is dat er alleen gegevens aan een derde land mogen worden doorgegeven als er een «passend niveau van gegevensbescherming» in dat land bestaat, of er waarborgen kunnen worden geboden die alsnog een passend niveau van bescherming garanderen. Ik zal met belangstelling kennisnemen van de conclusies van de toezichthouders omtrent de internationale doorgiften door TikTok.
Het bericht 'Afhandeling toeslagenaffaire loopt opnieuw vast, slachtoffers in geldnood' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Ben u ervan op de hoogte dat schrijnende situaties dreigen te ontstaan onder de eerste groep van zo’n 300 ouders?
De wachtlijst die is ontstaan bij de CWS is vanzelfsprekend onwenselijk, maar hierdoor ontstaan geen urgente schrijnende situaties zoals beschreven in het artikel. De CWS beoordeelt of de geleden schade door de ouder hoger is dan de reeds uitgekeerde compensatie en of er recht bestaat op een aanvullende vergoeding. Dit proces is niet bedoeld om acute financiële nood op te lossen. Een snellere beoordeling door de CWS zou dus niet nodig moeten zijn om noodsituaties te voorkomen. Aan de procedure bij de CWS gaat immers vooraf dat een compensatie van ten minste € 30.000 is uitgekeerd, alle schulden zijn gepauzeerd en worden kwijtgescholden of afbetaald. Als er niettemin sprake is van acute financiële nood kan het Brede Hulp Team van UHT vervolgens samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken. Ten slotte geldt dat in zeer uitzonderlijke situaties de mogelijkheid bestaat dat ouders door CWS met voorrang kunnen worden behandeld en een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade kunnen ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de UHT en de CWS en een dergelijke procedure is dit jaar tot dusver vijf keer gevolgd.
Herkent u de bottleneck genoemd in het artikel dat de beoordelingen door de Commissie Werkelijke Schade (CWS) te langzaam lopen, waardoor de groep gedupeerde ouders mogelijk weer in geldnood komt of zelfs tegen huisuitzetting aankijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er tot nu toe 45 zaken door de CWS zijn afgehandeld en dat de wachttijden voor ouders tot meer dan een half jaar kunnen oplopen?
Ja, dat klopt, er zijn inmiddels 47 zaken door de CWS afgehandeld.
Wat is op dit moment uw verwachting wanneer de huidige voorraad van de CWS is verwerkt en hoeveel dossiers per maand betekent dat?
De huidige werkvoorraad van de CWS is ongeveer 300 dossiers. Momenteel worden ongeveer tien dossiers per maand verwerkt. Op dit moment vindt met aanvullende financiering die ik beschikbaar heb gesteld een opschaling plaats door het aantrekken van meer personeel. Daarnaast vindt procesoptimalisatie plaats om verzoeken van ouders sneller te kunnen behandelen. Hierdoor kan het aantal te verwerken dossiers per maand op zeer voorzienbare termijn aanzienlijke verhoogd worden. Ik verwacht daarom dat de doorlooptijd de komende maanden aanzienlijk verkort gaat worden en dat er een inhaalslag gemaakt gaat worden. Of het lukt de huidige werkvoorraad de komende maanden versneld te verwerken is afhankelijk van diverse factoren, zoals de complexiteit en volledigheid van de dossiers, de snelheid waarmee personeel kan worden aangetrokken en opgeleid en of de ouders gebruikmaken van de gratis rechtshulp zodat zij ondersteuning krijgen bij het goed in kaart brengen van hun schadeposten en de relatie met de kinderopvangtoeslagaffaire.
Wat vindt u een redelijke wachttijd voor de gedupeerde ouders voor behandeling door de CWS?
Een redelijke doorlooptijd vind ik drie tot zes maanden. Dit halen we momenteel niet. De CWS is voor gedupeerde ouders het sluitstuk van de compensatie die het kabinet biedt. Dit is een tijdrovend proces waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Bedacht moet worden dat de begroting van werkelijke schade een complex proces is waar in rechterlijke procedures met juridische bijstand aan beide kanten soms jaren voor nodig is. De procedure bij de CWS is zo ingericht dat ouders ook zonder rechtsbijstand hun verzoek om een aanvullende vergoeding kunnen indienen en de CWS vervolgens dient te onderzoeken of er sprake is van werkelijke schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit proces is complex en tijdrovend, zeker als de verzoeken – zoals nu vaak het geval is – zeer summier zijn. Of een termijn van een aantal maanden voor de CWS haalbaar is, is daarom afhankelijk van het tempo van opschaling, de eventuele veranderingen in toepasselijke regelingen (zoals bijvoorbeeld voor ex-partners en kinderen) en van de wijze waarop verzoeken door de ouders aan de CWS worden voorgelegd en de benodigde informatie, bijvoorbeeld over invordering en het verleden beschikbaar worden gesteld aan de CWS.
Welke verwachtingen zijn er met betrekking tot de wachttijden gewekt bij ouders die in de rij staan voor beoordeling door de CWS?
UHT vertelt ouders (bijvoorbeeld bij de servicelijn) dat de wachttijd nu ongeveer 6 maanden is. De CWS communiceert nu niets schriftelijk over doorlooptijden of wachtlijsten. In gesprekken met ouders wordt desgevraagd bevestigd dat de wachttijd maanden kan bedragen. De CWS communiceert heel transparant dat geen toezeggingen gedaan kunnen worden over de individuele wachttijd voor ouders om geen verwachtingen te wekken die niet kunnen worden waar gemaakt. Er zijn inmiddels 47 verzoeken afgehandeld, gemiddeld vergde dit per verzoek 170 dagen.
Hoeveel dossier zouden, met het oog op de huidige werkvoorraad en verwachte werkvoorraad van de CWS, volgens u per maand gemiddeld door de CWS moeten worden verwerkt om de ouders deze redelijke wachttijd te kunnen bieden?
Een redelijke wachttijd zou gerealiseerd kunnen worden door het aantal per maand te behandelen dossiers gelijk te laten lopen met het aantal verzoeken dat per maand binnenkomt bij de CWS. Uit de prognose van de UHT blijkt dat de CWS per september 2021 ongeveer 90 verzoeken kan verwachten. In het plan van opschaling is dit getal dan ook als uitgangspunt genomen voor het te realiseren aantal adviezen door CWS nadat de opschaling compleet is.
Bent u van mening dat indien schrijnende situaties (dreigen te) ontstaan, erkende gedupeerden met voorrang hulp moet worden geboden om te voorkomen dat zij niet weer in de problemen raken?
Dat gebeurt nu al als gevolg van het toepassing geven aan de motie Leijten door de CWS. Gedupeerden die, ondanks de beschikbare hulp vanuit het Brede Hulpteam van de UHT en de gemeenten, kunnen voorrang krijgen bij hun verzoek aan CWS en ook in aanmerking komen voor een eventueel voorschot op de aanvullende vergoeding.
Hoe is het volgens u überhaupt mogelijk dat deze problematiek ontstaat, aangezien met de Kamer is afgesproken dat coulance het toverwoord was?
Het bepalen van werkelijke schade is complex en vergt – zeker bij uiterst summiere verzoeken zoals momenteel vaak het geval is – een tijdrovend onderzoek om de benodigde informatie over de gelden schade helder te krijgen. Hoewel coulance en de menselijke maand het uitgangspunt is bij een beoordeling door de CWS moet op grond van de compensatieregelingen de schade wel aannemelijk worden gemaakt. Dit betekent dat van ouders geen uitgebreide juridisch argumentatie wordt verwacht en ook niet voor elke schade schriftelijke bewijsstukken maar er moet wel een feitelijke onderbouwing van de schadeposten worden gegeven die kan leiden tot een beoordeling door CWS.
Herkent u de problematiek genoemd in het artikel dat ouders in schrijnende situaties onvoldoende geholpen worden, omdat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en CWS naar elkaar wijzen en frustratie bestaat tussen de twee organisaties?
De in de vragen genoemde spanningen in de uitvoering tussen UHT en de CWS herken ik niet. Er is intensief overleg tussen de CWS, UHT en de rest van het ministerie en dat verloopt goed.
Bent u van mening dat het begrip van verantwoordelijkheden en taken tussen CWS en UHT onvoldoende helder is, waardoor de verwarring en frustratie ontstaat, waarvan de ouders uiteindelijk de dupe van zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe bent u van plan de onduidelijkheid op te lossen, zodat zowel de organisaties als de ouders weten bij wie voor welk probleem een oplossing kan worden gevonden en daar een eenduidig beeld over ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe bent u van plan ouders in schrijnende situaties zo snel mogelijk te helpen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2
Bent u voldoende op de hoogte welke ouders dit zijn? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel ouders dit zijn en hoe de meldingen bij UHT binnenkomen? Zo nee, kunt u aangeven waarom u niet op de hoogte bent en hoe u dit zo snel mogelijk wilt verbeteren?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de eerstvolgende voortgangsrapportage?
Ja dit is gelukt.
Het bericht 'Opnieuw problemen met Keolis-bussen die plotseling uitvallen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw problemen met Keolis-bussen die plotseling uitvallen»?1
Ja.
Wie is de fabrikant van deze bussen? Is dat het Chinese bedrijf Build Your Dreams (BYD), waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef dat Keolis «goede ervaringen heeft met de bussen van BYD» en «onderzoek naar klanttevredenheid goede cijfers laat zien»?2 In hoeverre is die zienswijze nog steeds dezelfde?
Build Your Dreams (BYD) is de fabrikant van de bussen waar het artikel naar verwijst. BYD Auto is een autofabrikant met hoofdkwartier in Shenzhen, China. Het bedrijf produceert elektrische voertuigen zoals auto’s, bussen, fietsen en trucks.
De problemen met de Keolis-bussen zijn een vervelende kwestie. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact gehad met de provincie Overijssel (de penvoerder van de concessieverlening). Ik begrijp dat de provincie Overijssel en Keolis de problemen en de gevolgen daarvan zeer serieus nemen. Zij doen hier onderzoek naar en richten zich op een goede en snelle oplossing.
Kunt u aangeven hoeveel problemen er tot dusver met bussen van de betreffende leverancier(s) in Nederland zijn geweest en van welke aard deze problemen zijn? Is op enig moment de verkeersveiligheid en/of veiligheid van inzittenden in het geding geweest? Hoeveel bussen kampen thans met defecten c.q. dienen gerepareerd te worden en wat betekent dit voor het OV-aanbod in de regio?
Voor de noodconcessie IJssel-Vecht worden 259 bussen ingezet van BYD. De noodconcessie IJssel-Vecht is het gevolg van een eerder ingetrokken gunning van de concessie. De provincie Overijssel heeft aangegeven dat binnen de noodconcessie de reeds bekende storingen door een miscommunicatie tussen de software van de accu’s en de software van de boardcomputer in januari opgelost zijn. Daarnaast zijn er storingen opgetreden in de aansturing van de motorkoeling. Dit is in totaal zeven keer bij verschillende bussen geconstateerd en heeft volgens de provincie geen enkel moment geleid tot het in geding zijn van de verkeersveiligheid en de veiligheid van de inzittenden. Uit voorzorg worden bij alle bussen in de vloot aanpassingen gedaan zodat deze storing niet meer zal optreden. Het OV-aanbod in de regio is volgens de provincie, afgezien van de zeven storingen, ongestoord voortgezet.
Navraag bij CROW (een kennisplatform voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer, aanbesteden en contracteren) leert dat op andere plekken in Nederland ook vervoerders zijn die met elektrische bussen van BYD rondrijden: in totaal rijden op dit moment 310 bussen rond. Ik ben niet bekend met problemen met bussen van de betreffende leverancier in andere delen van Nederland. Binnen de programmagroep ZE (Zero Emissie) worden ervaringen uitgewisseld met de elektrische bussen, zodat zicht kan worden gehouden op eventuele verdere problemen. De programmagroep ZE is onderdeel van het Bestuursakkoord Zero Emissie Bussen uit 2016 met als doel volledig emissievrij regionaal busvervoer in 2030. Het Bestuursakkoord is gesloten tussen veertien vervoersautoriteiten en het Rijk.
Klopt het dat provincies weliswaar concessieverlener zijn, maar niet zelf bussen kunnen aanbesteden c.q. eisen stellen aan (de herkomst van) het busmaterieel, omdat deze in een private transactie zijn aangekocht door de concessiehouder, namelijk Keolis, waaraan ook geen directe eisen kunnen worden gesteld?
De provincie kan bij een concessie geen eisen stellen aan de herkomst van het busmaterieel als deze in een private transactie zijn aangekocht door de concessiehouder. Dit is eerder toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Amhaouch en Palland (Kenmerk 2020D15890). In die beantwoording is ook aangegeven dat het wel mogelijk is om in het programma van eisen technische kenmerken van het busmaterieel op te nemen zoals toegankelijkheid, uiterlijk en duurzaamheidskenmerken van de voertuigen. Dit is ook gebeurd in de aanbesteding van de concessie IJssel-Vecht die Keolis heeft gewonnen.
In theorie zou de provincie de bussen zelf kunnen inkopen, maar in de praktijk gebeurt dit vrijwel nooit. Daarmee zou de concessieverlener taken en verantwoordelijkheden van de vervoerder naar zich toetrekken. Het is aan de aanbestedende dienst om hierin een keuze te maken.
Wat zijn de mogelijkheden voor concessieverleners en nutsbedrijven om, op grond van artikel 62, vierde lid, van de Wet Personenvervoer 2000 en/of de Aanbestedingswet 2012, voorwaarden te stellen, die kunnen leiden tot uitsluiting van partijen op basis van herkomst, zoals via het verlenen van een speciale sectoropdracht? Hoe vaak wordt van deze mogelijkheden gebruik gemaakt?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Amhaouch en Palland (Kenmerk 2020D15890) is ingegaan op de mogelijkheden in relatie tot deze casus. In algemene zin is het zo dat op grond van artikel 62, lid 4, van de Wet Personenvervoer 2000 vervoersbedrijven van een vervoersconcessie kunnen worden uitgesloten indien deze vervoersbedrijven gevestigd zijn in staten buiten de EU of de EER en de wederkerigheid van de toegang tot de desbetreffende markt voor personenvervoer voor vervoerders die in Nederland gevestigd zijn, niet gewaarborgd is. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om in de technische specificaties van een opdracht naar een bepaalde herkomst te verwijzen voor door de concessiehouder aan te schaffen goederen of diensten. Een uitzondering geldt voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012, zij hebben wel de mogelijkheid om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. In deze casus ging het om een private transactie door concessiehouder Keolis en niet om een speciale sectoropdracht.
Deelt u de mening dat sprake moet zijn van een gelijk speelveld en van eerlijke concurrentie, willen Europese en Nederlandse bedrijven eerlijke kansen krijgen ten opzichte van staatsgesteunde ondernemingen uit derde landen elders in de wereld?
Ja, ik ben het daarmee eens. Eerlijke concurrentie tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om situaties waarbij bedrijven met staatssteun uit derde landen de Europese markt betreden en zo op ongelijke voet concurreren met Europese spelers. Het kabinet zet zich in EU-verband dan ook actief in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar te laten concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal niveau gepleegd als via wetgevende instrumenten van de Europese Unie. Momenteel wordt gewerkt aan twee Europese wetsvoorstellen die beogen om een gelijk speelveld tussen Europese bedrijven en derde landen te borgen.
De Europese Commissie heeft in mei het wetsvoorstel buitenlandse subsidies gepresenteerd om de verstorende effecten van buitenlandse subsidies uit derde landen op de interne markt te kunnen onderzoeken, en daartegen maatregelen te kunnen nemen. Nederland zet zich hierbij in voor een effectief instrument met als doel om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de Europese interne markt te borgen (BNC-fiche wetsvoorstel buitenlandse subsidies, Kamerstuk 22 112, nr. 3126). Ook zet Nederland in op spoedige totstandkoming van het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), met het doel om meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen te bewerkstelligen.
Kunt u aangeven wat het Internationaal Aanbestedingsinstrument (International Procurement Instrument, IPI), waarover de onderhandelingen naar verwachting dit najaar starten3, concreet betekent voor de openbaar vervoersconcessies die provincies verlenen en de aanbestedingen die vervoersbedrijven daarbinnen uitvoeren voor het busmaterieel?
Op basis van de tekst van het voorstel voor het IPI waarover de Raad van de Europese Unie positie heeft ingenomen, kan de EU een IPI-maatregel instellen na onderzoek en wanneer consultaties met een derde land niet tot een oplossing leiden. Deze maatregel kan de vorm aannemen van een scoreopslag bij de beoordeling van de offerte door de aanbestedende dienst of in ernstige gevallen uitsluiting van de inschrijver. Wanneer een IPI-maatregel van toepassing is op een partij die meedingt naar een vervoersconcessie, dan dienen aanbestedende diensten uitvoering te geven aan de maatregel. Wellicht ten overvloede, wanneer de inkoop van busmaterieel een private transactie betreft en niet deel uitmaakt van een aanbestedingstraject, zal een IPI-maatregel niet van toepassing zijn.
De triloogonderhandelingen tussen de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie over het IPI moeten nog beginnen, dus de precieze uitwerking van het instrument staat nog niet vast. Zo zal de drempelwaarde voor toepassing van het instrument bij werken en concessies mogelijk nog een discussiepunt worden in de onderhandelingen. Ook is nog niet duidelijk wat voor type maatregelen, zoals een scoreopslag bij de beoordeling van een inschrijving en/of uitsluiting van offertes van partijen bij aanbestedingen, deel zullen uitmaken van het uiteindelijke instrument.
Het in antwoord 6 genoemde Europese wetsvoorstel buitenlandse subsidies richt zich op marktverstorende subsidies uit derde landen. Het voorstel bevat een ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid voor de Europese Commissie om achteraf subsidies uit derde landen te onderzoeken in alle marktsituaties – dus niet alleen bij aanbestedingen – en hier tegen op te treden. Met deze bevoegdheid kan de Commissie ook private transacties onderzoeken. Daarnaast bevat het voorstel een meldplicht voor concentraties en inschrijvingen op aanbestedingen. De meldplicht bij concentraties en aanbestedingen houdt in dat bedrijven die subsidies uit derde landen ontvangen dat moeten melden bij de Commissie. De Commissie kan de subsidies dan onderzoeken en eventueel maatregelen opleggen.
Zal het IPI straks ook door provincies kunnen worden benut, bijvoorbeeld om in hun concessie de vervoerder een verplichte toets op oneigenlijke staatssteun op te leggen, als zij het busmaterieel aanbesteden? Of kan de mogelijkheid aan provincies worden geboden om de eis stellen dat bij die aanbesteding busbouwers worden uitgesloten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA), de multilaterale Overeenkomst inzake overheidsopdrachten?
Provincies moeten, net als andere aanbestedende diensten, het IPI straks toepassen op inschrijvingen op een aanbesteding uit een bepaald derde land wanneer de EU een maatregel heeft ingesteld tegen dat land. Doel van het IPI is immers om wederkerigheid af te dwingen op de markt voor overheidsaanbestedingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Amhaouch en Palland (Kenmerk 2020D32891 en 2021D14738) is het voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten reeds mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Government Procurement Agreement (GPA) en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. De mogelijkheden voor overheden om beperkingen op te nemen in de aanbesteding die zien op de private inkoop door de winnaar zijn echter beperkt. Dat is namelijk is strijd met het beginsel van non-discriminatie dat de basis is van het WTO-recht: de overheid kan op basis daarvan niet voorschrijven dat bedrijven nationale- of EU-producten voorrang moeten geven boven producten uit bepaalde andere landen. Dit is nodig om protectionisme en onnodige handelsbelemmeringen te voorkomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, kunnen er in het programma van eisen wel technische kenmerken van het busmaterieel opgenomen worden zoals toegankelijkheid, uiterlijk en duurzaamheidskenmerken van de voertuigen.
Bent u bereid om met provincies, bijvoorbeeld via het Interprovinciaal Overleg, in overleg te treden over de mogelijkheid om via het IPI de kansen voor Europese aanbieders van (bijvoorbeeld elektrische of waterstof-)bussen te vergroten? Indien ja, op welke termijn?
In aanloop naar de inwerkingtreding van het IPI zullen provincies en andere aanbestedende diensten worden geïnformeerd over de werking en wijze van toepassing van het instrument. De datum van inwerkingtreding is nog niet bekend en afhankelijk van het verloop van de triloogonderhandelingen. Waar toepassing van het IPI in de toekomst leidt tot nieuwe kansen doordat derde landen nieuwe of aanvullende toegang verlenen tot hun markt voor overheidsaanbestedingen, zal het bedrijfsleven hier zoals gebruikelijk over worden geïnformeerd.
Het artikel 'Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia»?1
Ja
Wat is in de arbeidsovereenkomst van topambtenaren opgenomen met betrekking tot het vervullen van nevenfuncties?
Voor topambtenaren bij de rijksoverheid geldt de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector Rijk (www.caorijk.nl).2 Daarin staat onder meer: «Het is voor alle ambtenaren wettelijk verplicht dat zij hun nevenwerkzaamheden die de belangen van de organisatie kunnen raken melden aan hun werkgever. Voor u als TMG-lid geldt daarbij dat uw werkgever de nevenwerkzaamheden die u meldt in de meeste gevallen openbaar maakt». Deze verplichting vloeit voort uit de Ambtenarenwet 2017. Daar wordt eveneens expliciet naar verwezen in de individuele arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt in de individuele arbeidsovereenkomst aangegeven dat de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) van toepassing is. In de GIR staat onder meer wanneer een meldplicht van toepassing is en welke afwegingen gemaakt worden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden.
Welk proces c.q. welke procedure is gevolgd op basis waarvan akkoord wordt gegeven voor een nevenfunctie? Indien zo’n proces c.q. procedure er niet is vindt u dan met de leden van de CDA-fractie dat deze er moet komen?
Bij een eerste benoeming ontvangt de topambtenaar een formulier waarmee deze zijn of haar nevenwerkzaamheden kan melden. Het ingevulde formulier wordt aan Bureau Algemene Bestuursdienst (BABD) gestuurd. BABD draagt er zorg voor dat het formulier wordt ondertekend door de functioneel leidinggevende: deze kan het beste inschatten of de nevenfunctie belangenverstrengeling kan opleveren. BABD zorgt na instemming voor de registratie en publicatie op de website. Gedurende de looptijd van het dienstverband blijft de meldplicht bestaan. Indien de ambtenaar in een andere functie wordt benoemd, worden de gemelde nevenfuncties opnieuw gewogen.
Wat vindt u ervan dat de hoogste ambtenaar die gaat over besteding van financiën commissaris wordt bij een zorginstelling die direct (corona) dan wel indirect gefinancierd wordt met publiek geld?
Als rijkswerkgever moedig ik ambtenaren aan om in hun vrije tijd vrijwilligerswerk en nevenwerkzaamheden te verrichten. Bij de melding van nevenwerkzaamheden vindt een afweging plaats of het verrichten daarvan een mogelijke belangenverstrengeling met zich kan brengen in relatie tot de functie bij het ministerie en zo ja, onder welke voorwaarden deze nevenwerkzaamheden dan kunnen worden verricht, dan wel moet worden verboden. In dit geval heeft de functioneel leidinggevende van de heer Van den Dungen – de Minister van Financiën –, evenals de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, ingestemd met het verrichten van deze nevenfunctie overeenkomstig de voorgestelde maatwerkafspraken. Deze afspraken gaan over het zich onthouden van bemoeienis met specifieke onderwerpen die, in relatie tot de functie, mogelijk (de schijn van) belangenverstrengeling zou kunnen opleveren en hij zal als lid van de raad van commissarissen geen contact onderhouden met ministeries. Mocht zich een situatie voordoen waarin er overlap ontstaat met zijn werk als secretaris-generaal, dan is afgesproken dat er aanvullende afspraken gemaakt zullen worden met de compliance-officer van het Ministerie van Financiën. Ik zie geen belemmering voor het uitoefenen van deze nevenfunctie.
Het artikel 'Mogelijk honderden kinderen uit gezinnen die de dupe waren van toeslagenaffaire, zijn uit huis geplaatst' |
|
Inge van Dijk (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemde artikel?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen als gevolg van de onterechte torenhoge terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag uit huis zijn geplaatst, omdat hun ouders daardoor in de (financiële) problemen zijn gekomen? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Wij vinden het verschrikkelijk als problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol hebben gespeeld bij een uithuisplaatsing. Het leed dat ouders en hun kinderen hebben ervaren door een uithuisplaatsing is onbeschrijfelijk. De verhalen die wij hierover van ouders hebben gehoord, zijn zeer indringend en raken ons diep.
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Weet u om hoeveel gezinnen dit gaat? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen reeds zijn teruggeplaatst bij de door de Belastingdienst gedupeerde gezinnen? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 nee is, kunt u dan zo snel mogelijk duidelijk in kaart brengen om welke kinderen en welke gezinnen dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hebben van financiële problemen geen reden is om kinderen uit huis te plaatsen?
Ja. Financiële problemen van ouders zijn op zichzelf geen reden om kinderen uit huis te plaatsen, dit is geen wettelijke grond. Hulp en steun aan het gezin kan in dergelijke situaties uiteraard wel nodig zijn.
Deelt u ook de mening dat hier geen wettelijke grond voor is?
Ja, financiële problemen vormen geen wettelijke grond voor een uithuisplaatsing. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of Gecertificeerde Instelling (GI) alleen verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is en als ouders hulpverlening om die te kunnen bieden niet kunnen of willen accepteren. Een kinderrechter toetst onafhankelijk of aan de wettelijke gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan. Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Kunt u aangeven wat de directe en indirecte kosten voor een uithuisplaatsing per kind zijn?
De directe kosten van een uithuisplaatsing verschillen sterk per situatie. In het geval van een gedwongen uithuisplaatsing zullen er kosten voor de uitvoering van een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel worden gemaakt. De kosten hiervan liggen rond de € 10.000 respectievelijk € 6.500 per jaar. Dit zijn de kosten voor een kinderbeschermingsmaatregel op jaarbasis waarin ook een vergoeding is opgenomen voor de activiteiten die nodig zijn in geval een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Daarnaast worden kosten gemaakt voor de (verblijfs)zorg aan de kinderen die uithuisgeplaatst zijn. Deze kosten lopen sterk uiteen, afhankelijk van het soort hulp dat wordt ingezet. Bij een plaatsing in een pleeggezin liggen de kosten rond de € 16.000 per jaar. Plaatsing in een leef- of behandelgroep kost ongeveer € 100.000 tot € 150.000 per jaar. Bij plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg komen de kosten op jaarbasis uit op zo’n € 170.000. Aanvullend hierop kan ambulante jeugdhulp worden ingezet. Er is geen inzicht in de indirecte kosten die met een uithuisplaatsing gepaard gaan.
Deel u de mening dat voor het geld dat een uithuisplaatsing kost veel financiële problemen uit de wereld zouden kunnen worden geholpen en daarmee ook de reden tot zorg?
Indien uitsluitend sprake zou zijn van een financieel probleem in een gezin, dan kan een financiële tegemoetkoming bijdragen aan het verminderen van het financiële probleem. Echter, bij een ontwikkelingsbedreiging van een kind of veiligheidsproblematiek kampt een gezin vaak met een stapeling van problemen op verschillende terreinen, zoals psychische of psychiatrische problematiek van de ouders, huiselijk geweld en financiële problematiek. Het oplossen van financiële problemen draagt bij aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie van een kind, maar betekent niet dat daarmee (direct) alle redenen tot zorg over een minderjarige weg zijn.
Gezien de ingrijpende gevolgen voor kinderen en gezinnen bij een uithuisplaatsing wordt hard gewerkt om het aantal uithuisplaatsingen terug te dringen.2 Momenteel loopt een onderzoek waarbij wordt teruggekeken naar een aantal uithuisplaatsingen en naar wat wel en wat niet gewerkt heeft en wat we daarvan kunnen leren. Zo ontwikkelen aanbieders innovatieve vormen van hulp om uithuisplaatsingen te voorkomen, zoals de methode KINGS (Accare) en Gezin Totaal (Horizon) waarbij kind én ouders gezamenlijk, vaak op locatie, worden geholpen.
Dit laat onverlet dat het belangrijk is dat elk gezin met financiële problemen hulp en ondersteuning ontvangt, zodat er perspectief is voor het gezin en dit bijdraagt aan de toename van kwaliteit van de opvoed- en opgroeisituatie van een kind.
Kunt u uitleggen waarom daar niet voor is gekozen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke inspanningen levert u nu in het kader van het brede herstel in de kinderopvangtoeslagenaffaire om kinderen terug te krijgen bij hun ouders en de kinderen en ouders te begeleiden naar een veilige en (financieel) stabiele gezinsomgeving?
Vanuit de hersteloperatie worden verschillende inspanningen geleverd in het kader van brede herstel voor gedupeerde ouders en hun gezin:
Welke partijen zijn hier allemaal bij betrokken en waar zijn zij voor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre zijn hulpverleners in de jeugdzorg aangesloten op het proces van het brede herstel voor de ouders en kinderen?
Het is van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders en het kind weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Erkent u dat in veel gevallen de inspanningen nog onvoldoende zijn, de onterecht ontstane verschrikkelijke situatie zo alleen maar langer voortduurt en er dus geen herstel is voor de gedupeerde ouders en kinderen?
Wij zetten samen met alle betrokken partijen alles op alles om de gedupeerde ouders en hun gezin zo goed mogelijk op weg te helpen zowel binnen de hersteloperatie als binnen de reguliere hulpverlening en ondersteuning. Gemeenten zijn ruimhartig in hun dienstverlening aan gedupeerde ouders, ook aan hen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 13, is het van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders en het kind weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Wij blijven als het Rijk samen met ouders, kinderen, gemeenten, professionals en andere betrokkenen de mogelijkheden onderzoeken hoe we voor deze ouders en kinderen optimaal herstel kunnen bieden.
Deelt u de mening dat de gedupeerde ouders en uit huis geplaatste kinderen het verdienen dat de overheid alles op alles zet om waar dat mogelijk is gezinnen te herenigen en hen daarin alle hulp en ondersteuning te geven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe bent u van plan dit beter vorm te geven en wilt u zich hiervoor extra inspannen?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat elk gebrek aan actie in strijd is met het recht van kinderen om bij hun eigen ouders op te groeien?
Wij delen de mening dat kinderen bij hun eigen ouders moeten opgroeien, tenzij dat echt niet anders kan in het belang van het kind. Een uithuisplaatsing heeft ingrijpende gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling en eventuele uithuisplaatsing is het doel altijd te onderzoeken of het kind weer thuis kan wonen en wat daarvoor nodig is. De kinderbeschermingswetgeving schrijft sinds 2015 voor dat een kind niet te lang in onzekerheid mag leven over waar het uiteindelijk zal opgroeien, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoefte en leeftijd van een kind. Bij de afweging of een kind terug naar huis kan, is het belang van het kind de eerste overweging. Zijn of haar ontwikkeling en veiligheid zijn leidend, waarbij ook het recht op familieleven zorgvuldig wordt meegewogen. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het perspectief van het kind dus steeds leidend. Dit perspectief kan zich vertalen in een stabiele, continue plek bij bijvoorbeeld pleegouders, in het geval de ouders dit niet kunnen bieden. Het kan ook zijn dat terugplaatsing bij ouders wél tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u deze vragen voor het verschijnen van de eerstvolgende voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Weer schrik door storing bij fiscus' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel onjuiste en onterechte naheffingen en boetes door de Belastingdienst naar ondernemers zijn uitgestuurd?
In totaal hebben 37.700 ondernemers onterecht een naheffingsaanslag en een aangifteverzuimboete opgelegd gekregen. Dit komt voort uit een verstoring van het ICT-systeem voor de omzetbelasting begin augustus en een menselijke fout die is gemaakt bij de herstelwerkzaamheden na een storing.
Kunt u aangeven hoe deze fout heeft kunnen gebeuren?
Op 4 en 5 augustus is een storing geweest in het computersysteem dat btw-aangiftes verwerkt. Het hoge aantal tegelijk aangeboden aangiften kon niet verwerkt worden, waardoor de geautomatiseerde verwerking werd onderbroken. Het oude computersysteem2 staat onder druk, mede door de groei van het aantal ondernemers.
Nadat dit is geconstateerd, werd er direct gestart met het herstel door medewerkers van de Belastingdienst. Bij deze vorm van herstel worden de bestanden handmatig nagelopen. Hierbij is echter een menselijke fout gemaakt, waardoor aangiften nog niet konden worden verwerkt.
Als gevolg hiervan heeft het systeem geautomatiseerd 37.700 naheffingsaanslagen opgelegd aan ondernemers met dagtekening 28 augustus 2021.3 Hierbij is de ondernemers een betaalverzuimboete en een aangifteverzuimboete opgelegd.
Kunt u aangeven of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen?
Ik beschik nu niet over het inzicht of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd voor betaling ook een foutieve brief met een naheffing en een boete hebben ontvangen.
De mogelijkheid bestaat wel dat ondernemers die uitstel van betaling hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen. Het kan immers zijn dat hun aangifte niet verwerkt is door de verstoringen.
De getroffen ondernemers die Corona uitstel hebben aangevraagd, hebben wel het uitstel gehad conform de corona regeling.
Kunt u verklaren op basis waarvan hoge naheffingen en boetes zijn opgelegd, ook wanneer geen sprake was van enige omzet?
Hier ligt een menselijke fout aan ten grondslag die is gemaakt tijdens het herstellen van een technische verstoring n.a.v. een limietoverschrijding. Er is geen verband tussen de hoogte van de foutief opgelegde naheffing en de hoogte van de omzet.
Kunt u aangeven hoe de getroffen ondernemers zo snel mogelijk individueel op de hoogte gesteld kunnen worden van de fout?
Direct na het constateren van de fout is dit generiek gemeld in het verstoringenoverzicht op Belastingdienst.nl.4 In het verstoringenoverzicht is op 26 augustus een bericht hierover gepubliceerd. Dit is het belangrijkste communicatiekanaal voor het snel melden van verstoringen. Daarnaast is een algemeen bericht op het forum voor fiscale dienstverleners geplaatst op 27 augustus. Bij een verstoring als deze heeft de Belastingdienst tijd nodig om zorgvuldig te analyseren wie hiervoor te informeren. Nu er een compleet beeld is opgemaakt van de omvang van het probleem en welke ondernemers het betrof, zijn zij alsnog per brief geïnformeerd. In totaal worden de getroffen ondernemers op drie momenten per brief geïnformeerd:
Kunt u in de tussentijd zo snel mogelijk ondernemers actief op de hoogte stellen dat foutieve brieven in omloop zijn, bijvoorbeeld door een bericht via het ondernemersportaal van de Belastingdienst, om onrust en negatieve gevolgen te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de Belastingdienst gaat doen voor getroffenen die kosten hebben gemaakt in relatie tot de foutieve brieven, bijvoorbeeld door hun financieel adviseurs in te schakelen?
Kosten zoals bijvoorbeeld kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kunnen volgens de normaal geldende regels voor (een forfaitair bepaalde) vergoeding5 in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoe zulke fouten in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Om deze verstoringen te voorkomen worden extra controles op handmatige taken ingericht en op het overschrijden van de limieten. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar een structurele oplossing.
De Belastingdienst heeft voor de omzetbelasting een verouderd ICT-systeem, waar op termijn een vernieuwd systeem de huidige kwetsbaarheden moet wegnemen. De Belastingdienst is inmiddels gestart met de voorbereiding van de vervanging van het bestaande systeem.
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Het bericht 'Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de prijzen voor de noodverlenging van de commerciële FM-vergunningen zeven tot dertien keer zo hoog zijn als de betreffende radiozenders nu betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet conform de unaniem aangenomen motie-Grinwis c.s. is, die verzoekt om een proportionele en maatschappelijk verantwoorde vergoeding (Kamerstuk nr. 24 095, nr. 537)? Waarom is gekozen hiervan af te wijken en de facto de motie niet uit te voeren?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de commerciële landelijke vergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO voor het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (vijf jaar) dan zijn de bedragen voor de totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025.2 SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Vindt u ook dat met dusdanig hoge verlengingsprijzen het doel van de noodverlenging niet wordt bereikt, namelijk radiozenders de rust en ruimte bieden om zich te herstellen na de coronacrisis?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg3 – commerciële radiopartijen in de gelegenheid te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen die het betreft een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Zoals ik bij antwoord 2 uiteen heb gezet, is voor de hoogte van deze verlengingsprijzen het verdienpotentieel naar de toekomst toe het uitgangspunt.
Kunt u inzichtelijk maken, mede aan de hand van (voorbeeld)berekeningen, hoe u tot de betreffende verlengingsprijzen bent gekomen?
Voor de berekeningen van de verlengingsprijzen verwijs ik naar de definitieve rapport van SEO dat ik uw Kamer hierbij doe toekomen.
Kunt u op een rijtje zetten welke manieren, welke (reken)methodes er zijn om verlengingsprijzen te berekenen? Kunt u motiveren waarom u voor de betreffende methode hebt gekozen? Wilt u daarbij ingaan op het aspect van juridische houdbaarheid?
SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan een vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor de (nood)verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer nu deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
SEO heeft in het rapport vier methoden aangedragen die aan deze systematiek voldoen. Uitgangspunt van deze methoden vormt steeds de waarde die een efficiënte toetreder toekent aan de vergunning conform de toelichting bij artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Methoden die afwijken van deze systematiek zijn juridisch kwetsbaar.
Bent u op dit moment nog met de radiosector in gesprek? Kunt u aangeven hoe en op welke momenten de sector betrokken is geweest bij de noodverlenging zoals die nu wordt vastgesteld?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt het verlengingsbesluit genomen? Wanneer wordt de definitieve hoogte van de verlengingsprijzen vastgesteld? Krijgt de Kamer nog gelegenheid zich hierover uit te spreken? Zo ja, op welk moment?
De zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten waarin wordt besloten dát er verlengd kan worden en voor welke termijn de verlenging gaat gelden, zijn op 30 augustus 2021 gepubliceerd.4
Om de verlenging van de landelijke commerciële radiovergunningen vervolgens tijdig te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om nu snel te starten met een aantal procedures ter vaststelling van de ministeriële regelingen die nodig zijn om de verlenging voor individuele partijen daadwerkelijk mogelijk te maken (zoals de aanvraagregeling en de regeling financieel instrument). Het betreft hier de nadere uitwerking van het besluit om tot verlenging over te gaan waartoe ik door de wetgever nader ben gemandateerd.