Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Almelo komt met online gebiedsverbod» van 1 december 2022?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Almelo is aangevuld met een verbod om via digitale middelen uitingen te doen die kunnen leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde binnen het grondgebied van de gemeente Almelo, dan wel voor het ontstaan van een ernstige vrees daarvoor?
Ik heb begrip voor de zoektocht van gemeenten naar manieren om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen. Ik constateer ook dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium. Een digitaal gebiedsverbod lijkt te impliceren dat iemand zich niet online mag begeven. De burgemeester van Almelo heeft mij laten weten dat de reikwijdte van artikel 2:1b van de APV van Almelo zich beperkt tot online uitingen die kunnen leiden tot fysieke verstoringen van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen van Almelo.
De gemeenteraad van Almelo is primair verantwoordelijk voor het vaststellen van de APV. Dat betreft een lokale aangelegenheid. Mij past dus een mate van terughoudendheid om te oordelen over deze specifieke APV van de gemeente Almelo.
Bent u bekend met experimenten met online gebiedsverboden in Gemeentes Amsterdam en Den Haag?
Ja.
Verwacht u dat meer gemeentes een online gebiedsverbod zullen toevoegen aan de APV, naar voorbeeld van gemeente Almelo?
Met het handhaven van de openbare orde door de inzet van instrumenten in de online omgeving is nog beperkt ervaring opgedaan. Het is begrijpelijk dat gemeenteraden verkennen of de algemene plaatselijke verordening (APV) mogelijkheden biedt om de problematiek, voor zover zij die aanwezig achten, van fysieke verstoringen van de openbare orde in een gemeente die online beginnen
of online versterkt worden aan te pakken. Uiteraard dienen daarbij de (grond)wettelijke kaders in acht te worden genomen.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van persoon die het verbod opgelegd heeft gekregen?
De gemeenteraad van Almelo heeft gekozen voor een verbodsbepaling waarvan overtreding in de APV strafbaar is gesteld en daarnaast met toepassing van artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht met een last onder bestuursdwang kan worden gehandhaafd. Voorts is de handhaving van de openbare orde aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 11 van de Politiewet 2012). Op het moment dat de politie in het kader van de uitoefening van haar taak constateert dat een online uiting kan leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde – binnen de grenzen van de desbetreffende gemeente – dan volgt een bestuurlijke rapportage met feiten en bevindingen. Op grond van de Wet politiegegevens (artikel2 mag de politie informatie delen met de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De burgemeester beoordeelt vervolgens of de feiten de conclusie kunnen dragen, dat een bepaalde oproep kan leiden tot fysieke verstoring van de openbare orde. Daarbij is het niet aan de burgemeester om een oordeel te vellen over de inhoud van de boodschap, maar richt het optreden op het voorkomen van wanordelijkheden.
Hoe verhoudt de nieuwe bevoegdheid voor de burgemeester van Almelo om een last onder dwangsom op te leggen naar aanleiding van een verbod om bepaalde online uitingen te doen, zich tot de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)?
Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. De regels die de burgemeester handhaaft, kunnen zijn vervat in een APV. Het is mede de taak en de bevoegdheid van de gemeenteraad, in dit geval van die van Almelo, om met inachtneming van hogere regels, het gewenste niveau van orde en rust – de openbare orde – te bepalen en te beïnvloeden door middel van normstelling. De gemeenteraad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt, zo bepaalt artikel 149 van de Gemeentewet, en ik stel me terughoudend op om daarover te oordelen. Over de vraag of een burgemeester bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen ter handhaving van de APV, bestaat rechtspraak. Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2019 en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2019:3274 en 2022:400. In deze uitspraken was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom bij overtreding van de APV.
De gewijzigde APV van Almelo betreft een verbod om via digitale middelen – onder andere via internet, virtuele ruimtes en sociale media – uitingen te doen, te delen of in stand te laten die kunnen leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde binnen het grondgebied van de gemeente Almelo, dan wel tot het ontstaan van een ernstige vrees daarvoor. Er is daarmee pas aanleiding om op te treden wanneer er sprake is van een verstoring (of een ernstige vrees daarvoor) van de openbare orde binnen de gemeente Almelo. Overigens is het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente niet ongebruikelijk. Dit gebeurt bijvoorbeeld ook in het geval van voetbalhooligans die een gebiedsverbod krijgen als gevolg waarvan zij in andere gemeente, bijvoorbeeld een speelstad, geen wedstrijden meer mogen bijwonen.
Hoe verhoudt het online gebiedsverbod, zoals toegevoegd aan de APV van Almelo, zich tot het censuurverbod van artikel 7 van de Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat al vooraf wordt beperkt in de vrijheid van meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Artikel 7 van de Grondwet staat geen delegatie toe. Een gemeente kan daarom geen voorschriften stellen waarmee de uitingsvrijheid wordt beperkt of strafbaar wordt gesteld.
In de toelichting op het raadsvoorstel dat burgemeester en wethouders aan de raad van de gemeente Almelo hebben gestuurd, staat dat de APV-bepaling strekt tot bescherming van de openbare orde, die door inzet van digitale middelen (internet en sociale media) wordt of ernstig dreigt te worden verstoord. Men benadrukt dat het hier niet gaat om de beperking van de vrijheid van meningsuiting en dat dit ook niet kan, gelet op artikel 7 van de Grondwet. Zo kan, aldus burgemeester en wethouders, eenieder zijn gedachten, gevoelens en zelfs zijn ongenoegen uiten over allerlei zaken, maar dit betekent niet dat er opgeroepen mag worden om bijvoorbeeld te gaan rellen of plunderen met schade voor derden tot gevolg. Handhavend optreden vereist volgens burgemeester en wethouders van Almelo een uiterste zorgvuldige beoordeling, waarbij oog is voor de vrijheid van meningsuiting in relatie tot oproepen tot online openbare ordeverstoringen en steeds maatwerk zal worden toegepast.
Onderschrijft u dat het via strafrechtelijke weg opleggen van een gebiedsverbod of een contactverbod omkleed is met rechtsbeschermingswaarborgen en dat die route derhalve meer opportuun is om online opruiende uitingen tegen te gaan dan middels de bestuursrechtelijke bevoegdheden van de burgemeester?
Vooropstaat dat een strafrechtelijk gebieds- of contactverbod er niet toe strekt iemand van internet weg te houden. Het bestuursrecht kent daarnaast rechtsbeschermingswaarborgen. Wanneer een bestuurlijke maatregel, zoals een last onder dwangsom, wordt opgelegd kan een belanghebbende daartegen in bezwaar. De burgemeester is dan wettelijk verplicht om het eerder genomen besluit te heroverwegen. Ook heeft een belanghebbende de mogelijkheid het besluit voor te leggen aan een voorzieningenrechter en kan na de bezwaarfase beroep en hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Waarom is reeds nog geen handreiking voor gemeenten verschenen met een juridisch kader rond online-monitoring, zoals door u toegezegd in uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het online gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester in Utrecht, van 28 januari 2022?2
Er wordt gewerkt aan de handreiking sociale media monitoring door gemeenten die aan uw Kamer is toegezegd bij brief van 29 april 2022 (Kamerstuk 32 761, nr. 224). Het streven was om voor het eind van vorig jaar het juridisch kader voor sociale media monitoring door gemeenten te verhelderen en een handreiking hieromtrent op te stellen voor gemeenten in het kader van de Openbare Orde en Veiligheid (OOV). Dat is helaas niet gelukt, u bent daarover geïnformeerd bij brief van 23 december 2022 (Kamerstuk 26 643, nr. 957). De onderzoekers hebben namelijk laten weten dat verbreding van de oorspronkelijke reikwijdte van de handreiking nodig is, zodat deze betere aansluiting zal vinden bij de behoefte in de gemeentelijke praktijk. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie werken intensief samen met de onderzoekers en de VNG om het juridische kader en de praktische handreiking zo spoedig mogelijk gereed te hebben. Het kabinet zal u in het eerste kwartaal van 2023 nader informeren.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven, specifiek met het oog op mogelijke spanning met artikel 7 van de Grondwet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de toepassing van de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. De wetgever bepaalt de bovengrens van de autonome verordenende bevoegdheid, maar het zijn de 342 gemeenteraden van Nederland die deze ruimte naar eigen inzicht mogen invullen. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt.
Het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie door Benaouf A. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank van 6 december 2022 in het zogeheten 13Maracane proces?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat vindt u van het feit dat een Mocro-mafia kopstuk, namelijk Benaouf A., blijkens het vonnis vanuit detentie «huiveringwekkende» moordplannen beraamde, onder andere door het ronselen van zogenaamde «hitters» en het maken van prijsafspraken voor het plegen van moorden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechter. Ik vind het onacceptabel dat er vanuit detentie door kon worden gegaan met crimineel handelen. Het bestrijden van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) heeft de hoogste prioriteit, waaronder het tegengaan van binnensmokkelen en opsporen van contrabande en in het bijzonder telefoons. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu en met grote intensiteit aan, in goede samenwerking met de betrokken ketenpartners. Deze samenwerking is geïntensiveerd met de Taskforce aanpak georganiseerde criminaliteit in detentie en bij berechting. Deze Taskforce heeft onder andere de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG) gerealiseerd. Deze wijziging is medio december in werking getreden. Hieronder kom ik uitgebreider op deze wijziging terug.
Wat vindt u van het feit dat Benaouf A. «een coördinerende en sturende rol» vervulde vanuit detentie onder andere door het gebruik van PGP-telefoons?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zit een crimineel kopstuk als Benaouf A., gelet op strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen, niet in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin.
Plaatsingen in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) worden gedaan via de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. In deze adviescommissie zitten vertegenwoordigers van DJI, het OM, het GRIP en een psychiater. Zij geven een advies ten aanzien van de plaatsing.2
De afgelopen jaren hebben we de gevangenispopulatie in Nederland zien veranderen. De groep gedetineerden waarop extra toezicht moet worden uitgeoefend, neemt in omvang toe. In juni 2022 en september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen tegen deze buitencategorie criminelen.3 Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er extra beveiligde gevangeniscapaciteit. Een tweede EBI biedt meer mogelijkheden om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Om de toename van deze extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen wordt de capaciteit van afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid. Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. In de volgende voortgangsbrief van de Taskforce, naar verwachting in maart, ga ik concreter op de nieuwe Afdelingen met Intensief Toezicht in.
Verder is er onlangs een motie van het lid Ellian (VVD) aangenomen.4 Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken of een (tijdelijke) locatie met hoogbeveiligde cellen gerealiseerd zou kunnen worden. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. Ik informeer uw kamer over de uitkomsten in de volgende voortgangsbrief van de Taskforce.
Door de recente aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) is het nu mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van een dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerk.5 Daarnaast is met deze aanpassing het besluit omtrent verlenging van plaatsing van een gedetineerde in de EBI aangepast van elke zes maanden naar elke twaalf maanden.
In hoeverre ziet u inmiddels in dat een zaak zoals die van Benaouaf A. exemplarisch is, namelijk iemand die nu veroordeeld is voor het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie, voor de te lichte beoordeling van de plaatsing in gevangenissen van criminele kopstukken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke maatregelen worden getroffen bij het plaatsingsbeleid om te voorkomen dat criminelen (uiteindelijk) niet in het juiste regime worden geplaatst, waardoor zij door kunnen gaan met het aansturen van criminele organisaties?
Afgelopen juni en september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op de maatregelen die worden onderzocht en getroffen in de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie.6 Een van de maatregelen is het verbeteren van de informatiedeling. Er hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen DJI en ketenpartners over het optimaliseren van de informatie-uitwisseling zodat de juiste inschatting kan worden gemaakt van mogelijke risico’s zoals VCHD. In de eerstvolgende voortgangsbrief van de Taskforce ga ik hier verder op in. Met goede informatie over het risicoprofiel van een gedetineerde kunnen vanaf de eerste dag in detentie adequate toezichtsmaatregelen worden opgelegd en kan de gedetineerde in een inrichting met het juiste beveiligingsniveau worden geplaatst.
Kunt u toezeggen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), nu nieuwe plaatsingsgronden zijn gecreëerd, op basis van de meest actuele informatie en inzichten, criminele kopstukken zoveel mogelijk in de EBI zal plaatsen?
Gedetineerden worden in de EBI geplaatst op grond van criteria die zijn genoemd in een juridisch kader en op advies van de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. Dit doen zij op basis van de meest actuele informatie en inzichten. Er waren drie hoofdgronden voor plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught: A: een extreem vluchtrisico, B: extreem maatschappelijk risico en C: risico van voorgezet crimineel handelen tijdens detentie. Zoals hierboven aangegeven is door de wijziging van de Rspog medio december 2022 een vierde grond toegevoegd (de D-grond) waarmee plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Het bericht 'Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken' |
|
Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken»?1
Ja
Wanneer wist u als aandeelhouder van deze reclames van de staatsdeelneming Nederlandse Loterij? Met welke wetsovertredingen van staatsdeelnemingen in de goksector bent u nog meer bekend?
Ik was niet bekend met deze reclame van Nederlandse Loterij op een website met WK-pools. Wel ben ik bekend met de recente boete die door de Kansspelautoriteit (Ksa) aan Nederlandse Loterij is opgelegd vanwege overtreding van de reclameregels. TOTO Online B.V. heeft tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 algemene commerciële berichten verstuurd naar spelers met een TOTO-account. Gedurende deze vier maanden werd ook de groep jongvolwassenen (18 tot en met 23 jaar) bereikt. De Ksa heeft geoordeeld dat dit een overtreding van de wet was, omdat reclame voor online kansspelen niet (ook) gericht mag zijn op jongvolwassenen.
Nederlandse Loterij heeft mij in het voorjaar direct bericht dat Ksa de overtreding signaleerde en heeft mij ook vooraf geïnformeerd dat zij een boete zouden ontvangen van Ksa. Ik heb toen direct mijn afkeuring kenbaar gemaakt aan Nederlandse Loterij.
Verder ben ik bekend met andere overtredingen van de staatsdeelnemingen in de kansspelsector die ook op de website van de Ksa zijn gepubliceerd.2
Hoe voorkomt u als aandeelhouder dat een staatsdeelneming de wet overtreedt?
De kansspelsector is een sterk gereguleerde markt met een wettelijk (beleids)kader dat is opgesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uiteraard moeten de staatsdeelnemingen, net als alle andere aanbieders van kansspelen, zich aan de wet houden. De Ksa houdt toezicht op naleving van de regels.
Van beide deelnemingen verwacht ik daarbij dat zij bij de invulling van hun maatschappelijke opdracht als uitvoerders van het kansspelbeleid een voorbeeld zijn, en een voorbeeld stellen in de kansspelsector. Concreet betekent dit voor mij dat zij niet alleen handelen naar de letter van de wet maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op het gebied van verantwoord en veilig aanbod doen en daarover publiekelijk communiceren. Dat zij de lat hoog leggen. Niet alleen voor zichzelf maar voor de hele sector, bijvoorbeeld via hun inbreng in de branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK). In ieder overleg dat ik met ze voer, spreek ik ze hier op aan. Ik zal dit blijven doen.
Hoelang is de illegale reclame van de Nederlandse loterij zichtbaar geweest voordat de handhaving van de Kansspelautoriteit had plaatsgevonden? Had de Kansspelautoriteit in dit geval sneller kunnen optreden? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
De Ksa geeft aan geen uitspraken te kunnen doen over onderzoeken. In algemene zin is op te merken dat de Ksa extra aandacht had voor ongeoorloofde reclameactiviteiten rondom het WK. De Ksa heeft verschillende bedrijven aangesproken op hun reclameactiviteiten.3
Onderschrijft u dat staatsdeelnemingen binnen de goksector een voorbeeldrol zouden moeten vervullen, en zich derhalve niet alleen aan de wet zouden moeten houden maar voorop zouden moeten lopen wanneer het aankomt op maatregelen die bestemd zijn om verslaving te voorkomen? Zo ja, hoe geeft u hieraan invulling als aandeelhouder?
Reclame zorgt ervoor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie: het leidt spelers van het illegale naar het legale gereguleerde aanbod waarmee consumenten beter beschermd worden, kansspelverslaving wordt tegengegaan en ook fraude en overige criminaliteit wordt tegengegaan. Reclame maken is toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Vlak na de opening van de online markt was er veel reclame. Als aandeelhouder heb ik op meerdere momenten mijn zorgen geuit aan de staatsdeelnemingen over de toename aan reclame. Ik heb zowel Holland Casino als Nederlandse Loterij meerdere malen opgeroepen om verantwoord om te gaan met de hoeveelheid en vorm van reclame. Inmiddels zijn er gedurende het jaar al diverse maatregelen genomen om de reclamedruk te verminderen, deels door de sector zelf met haar reclamecode, maar ook door het kabinet. Bovendien wordt er gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle online kansspelen. Als onderdeel van dit verbod volgt het verbod op sponsoring van evenementen en sport.
Ik blijf vanuit mijn rol als aandeelhouder Nederlandse Loterij voortdurend aanspreken op hun verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid. In de huidige evaluatie van het aandeelhouderschap van NLO komt ook de governance structuur aan bod. Ik wil die evaluatie zorgvuldig uitvoeren en niet vooruitlopen op de eventuele uitkomsten.
Onderschrijft u dat de staatsdeelnemingen in de goksector op het gebied van het maken van reclame de afgelopen jaren geen voorbeeldrol hebben gespeeld? Geven deze incidenten aanleiding om de positie van de Staat binnen de governance van staatsdeelnemingen in het algemeen en bij de Nederlandse Loterij in het bijzonder te verstevigen, ook voordat de beoordeling van het aandeelhouderschap op basis van het afwegingskader staatsdeelnemingen is afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties verbindt u aan het overtreden van de wet door het bestuur van een staatsdeelneming? Hoe wordt dit meegenomen in de beoordeling van het functioneren van de bestuurders van de Nederlandse Loterij?
De Kansspelautoriteit heeft als toezichthouder op de kansspelmarkt de bevoegdheid om formele consequenties te verbinden aan wetsovertredingen van de kansspeldeelnemingen. Als aandeelhouder spreek ik de raad van bestuur van Nederlandse Loterij aan op dergelijke overtredingen en de voorbeeldrol die een staatsdeelneming zou moeten vervullen. Bovendien zal ik het ook bespreken met de raad van commissarissen; zij gaan primair over het functioneren van de raad van bestuur.
Hoeveel jongeren (jonger dan 21 jaar) zijn er actief op gokplatforms waar de Staat een aandeel in heeft?
Deze informatie is bij mij of mijn collega de Minister voor Rechtsbescherming niet bekend omdat dit vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft.
Op welke wijze worden jongeren momenteel behoed voor het opbouwen van een gokverslaving of schulden via deze gokplatforms? Welke voorlichting wordt er geboden?
In de wet- en regelgeving voor kansspelen zijn maatregelen opgenomen om te voorkomen dat spelers problematisch speelgedrag ontwikkelen of in de financiële problemen komen door gokken. Deze maatregelen zijn in het bijzonder gericht op het beschermen van kwetsbare groepen. Kansspelaanbieders hebben daarbij een belangrijke zorgplicht. In alle gevallen moeten aanbieders adequaat interveniëren wanneer een speler risicovol speelgedrag vertoont. Plotseling veel meer geld uitgeven dan gewoonlijk, of het steeds op willen hogen van de speellimiet kunnen indicatoren zijn die nopen tot een interventie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd. Als uiterste middel is er het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks). Spelers die in Cruks zijn opgenomen hebben minimaal zes maanden geen toegang tot online kansspelen, speelcasino’s en speelautomatenhallen. Zij kunnen in het uiterste geval door kansspelaanbieders of door mensen in hun omgeving worden voorgedragen voor Cruks. Spelers kunnen zichzelf ook op elk moment vrijwillig inschrijven in Cruks, om zichzelf te beschermen tegen problematisch speelgedrag of tegen het verliezen van geld door deelname aan kansspelen.
Naast deze maatregelen is het belangrijk dat personen zich bewust zijn van de risico’s van kansspelen en dat zij de bestaande hulpmiddelen zoals Cruks en ook het Loket Kansspel weten te vinden. Aanbieders moeten reeds op hun hoofdpagina informatie verstrekken over Cruks en op iedere spelpagina op duidelijke en begrijpelijke wijze toegang bieden tot Cruks. Ook moet bij reclameactiviteiten reeds een waarschuwende tekst te zien zijn. Zoals is aangegeven in zijn brief van 5 december 2022 zet de Minister voor Rechtsbescherming daarnaast in op meer voorlichting door middel van bewustwordingsactiviteiten, in samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport4. In het voorjaar van 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over de dan uitgevoerde en de geplande bewustwordingsactiviteiten. Het Loket Kansspel heeft aanvullend tijdens het WK voetbal voor mannen al een voorlichtingscampagne gedaan. De lessen die daaruit te leren zijn, worden meegenomen in de uitwerking van de bredere bewustwordingsactiviteiten.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.
Het bericht 'Adviescommissie stapt op omdat minister ongeschikte notarissen benoemt' |
|
Michiel van Nispen , Raymond Knops (CDA), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Adviescommissie stapt op omdat Minister ongeschikte notarissen benoemt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de voltallige Adviescommissie toegang notariaat (CTN) uit protest is opgestapt omdat u tegen het advies van de commissie in meermaals ongeschikt geachte kandidaat-notarissen heeft benoemd?
Ja, alle leden van de CTN hebben ontslag aangevraagd. Als reden hiervoor hebben de leden van de CTN aangegeven dat ik in enkele gevallen anders heb besloten dan de CTN adviseerde. Er is een verschil van inzicht ontstaan tussen de CTN en het ministerie over de wijze waarop adviezen van de CTN in de individuele besluitvorming betrokken zijn.
Zo ja, wat is de achterliggende reden dat u tegen het advies van de CTN in kandidaat-notarissen heeft benoemd en dat de Kamer hierover niet is geïnformeerd?
Allereerst hecht ik er waarde aan te benadrukken dat het advies inwinnen van de CTN één van de elementen is waaraan voldaan moet zijn alvorens ik een besluit neem. Het proces van benoemingen is een met waarborgen omkleed proces en vergt een zorgvuldige besluitvorming. Het gaat voorts om individuele besluiten die ik als Minister voor Rechtsbescherming neem en die voor belanghebbenden vatbaar zijn voor bezwaar en beroep.
In hoeveel gevallen is deze situatie aan de orde geweest, waarbij de CTN negatief adviseerde over een benoeming van een kandidaat-notaris wegens persoonlijke ongeschiktheid of vrees voor de integriteit van de notaris, maar de kandidaat wel is benoemd?
In 2022 zijn er door de CTN in totaal 78 adviezen gegeven, waarvan vier negatieve adviezen. In 2022 ben ik in drie gevallen afgeweken van een negatief advies van de CTN. Het eerste negatieve advies waarvan ik ben afgeweken dateerde uit 2017 en daarover zijn diverse procedures gevoerd. Het tweede advies dateerde uit 2021 en het derde betreft één van de vier negatieve adviezen van de CTN uit 2022.
In alle drie de gevallen ben ik – na het inlassen van een zienswijzefase met het oog op de vereiste zorgvuldigheid en wettelijke verplichting en in een geval een bezwaarfase – tot de conclusie gekomen dat benoeming verantwoord zou zijn, mede door voorzieningen die betrokkenen hadden getroffen. De onderbouwing van de adviezen was een geschilpunt waarover met de commissie is gesproken, maar ook over zaken als bejegening van kandidaten door de commissie. Het afwijken van de adviezen is naar de commissie uitgebreid gemotiveerd.
Overigens heeft de bezwaarcommissie in eerdere procedures de bezwaren van (toegevoegd) notarissen gegrond geacht vanwege motiveringsgebreken, waardoor betrokkene alsnog werden benoemd. Mede in het licht hiervan onderneem ik, in samenspraak met de CTN en de KNB, actie om aan de term «persoonlijke geschiktheid» (artikel 8 Wna) een nadere invulling te geven, in samenspraak met de commissie en de KNB.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaren een kandidaat-notaris geweigerd op basis van een advies van de CTN en hoe vaak is na een weigering bezwaar en vervolgens beroep bij de bestuursrechter aangetekend?
In de afgelopen vijf jaar zijn zes kandidaat-notarissen geweigerd, onder andere op basis van een negatief advies van de CTN. In vier gevallen is er bezwaar aangetekend tegen deze weigering. Van deze vier gevallen zijn er drie kandidaat-notarissen na de bezwaarprocedure alsnog benoemd.
In de afgelopen vijf jaar is één keer beroep aangetekend bij de bestuursrechter. Dit beroep zag op de vergoeding van de proceskosten, nadat het bezwaar van betrokkene inhoudelijk gegrond was verklaard.
Bij hoeveel kandidaat-notarissen is vertraging ontstaan in de benoeming als gevolg van het opstappen van de CTN? Kunt u garanderen dat bij alle kandidaat-notarissen de wettelijke termijn van vijf maanden niet wordt overschreden?
In ten minste 18 gevallen is vertraging opgetreden door het opstappen van de CTN. Er wordt gepoogd om deze vertraging zo klein mogelijk te houden, maar ik kan niet garanderen dat de vijf maanden termijn niet wordt overschreden.
Samen met de KNB – die ik hiervoor zeer erkentelijk ben – heb ik ervoor gezorgd dat er per 1 december 2022 een nieuwe tijdelijke commissie is benoemd.
Inmiddels heeft er een startbijeenkomst plaatsgevonden tussen het ministerie en de tijdelijke commissie, waarbij in kaart is gebracht welke openstaande procedures er zijn en hoe deze in verdere behandeling genomen kunnen worden.
Er bestaat intensief contact tussen de verschillende partijen zodat deze benoemingen zorgvuldig en voortvarend kunnen worden opgepakt. Zo heeft de tijdelijke commissie de frequentie van de bijeenkomsten verhoogd om zo snel mogelijk de achterstanden weg te werken en de vertraging te beperken. De verwachting is dat de effecten van de opgelopen vertraging voor betrokkenen zeer beperkt zullen zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat benoemingsprocedures nog verdere vertraging oplopen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de bevindingen van de tijdelijke commissie over de manier waarop de advisering over kandidaat-notarissen is georganiseerd tijdig delen met de Kamer?
Ja, ik kan uw Kamer informeren aan de hand van de werkzaamheden van de tijdelijke commissie en de nadere invulling van de term «persoonlijke geschiktheid» zoals bedoeld in artikel 8 Wna. Gelet op de tijdelijkheid van de commissie, zal dat in 2023 sowieso zijn beslag krijgen.
Het bericht 'Adviescommissie stapt op omdat minister ongeschikte notarissen benoemt' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Adviescommissie stapt op omdat Minister ongeschikte notarissen benoemt»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het proces van benoeming van kandidaat-notarissen verloopt en wat uw rol en die van de adviescommissie daarbij is?
Artikel 8 van de Wet op het notarisambt regelt het proces van benoeming van notarissen. In de praktijk komt het er op neer dat een kandidaat- of toegevoegd notaris bij de Commissie van deskundigen notariaat een ondernemingsplan indient. Deze commissie toetst het plan op een aantal punten en voorziet elk punt van een risico-indicatie. Van belang is of de onderneming binnen drie jaar winstgevend zal kunnen zijn.
Vervolgens dient de betrokkene bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een verzoek tot benoeming in met opgave van de gemeente waarin betrokkene voornemens is zich als notaris te vestigen. Met dit verzoek moeten de benodigde bewijsmaterialen worden meegestuurd, waaronder het ondernemingsplan. De KNB stuurt het verzoek vervolgens naar mij door met een afschrift aan het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de Commissie Toegang Notariaat (CTN).
Het BFT toetst of er feiten of omstandigheden bekend zijn die benoeming in de weg kunnen staan vanuit de rol als integraal toezichthouder op het notariaat. De KNB toetst of er feiten of omstandigheden bekend zijn die benoeming in de weg kunnen staan vanuit de rol als beroepsorganisatie. Nadat de KNB en het BFT hebben laten weten of er sprake is van zodanige bezwaren, volgt een onderhoud met de CTN; deze controleert de documenten en registers en toetst in een onderhoud de persoonlijke geschiktheid van de kandidaat. Aan deze toetsing ligt een assessment ten grondslag. De toets ziet vooral op integriteit (poortwachtersfunctie) en persoonlijke geschiktheid als ondernemer om het ambt van notaris te kunnen uitoefenen. De CTN motiveert het advies.
Bij verzoeken tot aanwijzing als toegevoegd notaris (artikel 30b-d Wna) is geen ondernemingsplan nodig, maar verloopt de procedure verder overeenkomstig artikel 8 Wna.
Was u eerder op de hoogte van een verschil van mening met de adviescommissie? Zo ja, bent u daarover met de commissie in gesprek gegaan? En wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, werd u overvallen door het opstappen van de commissie?
Ja, ik ben op de hoogte gesteld van het verschil van inzicht zoals is ontstaan met de commissie. De commissie berichtte het ministerie op 3 oktober 2022 haar taken te zullen neergeleggen. Het ministerie is hierover in overleg getreden met de commissie om te bezien of bezwaren van de commissie konden worden weggenomen. Na dit overleg heeft de commissie op 4 november 2022 besloten bij haar standpunt te blijven en op te stappen. Ik heb de commissie daartoe ontslag verleend. Inmiddels is na intensief overleg per 1 december 2022 een nieuwe tijdelijke commissie benoemd om zodoende gezamenlijk zorg te dragen voor continuïteit in het benoemingsproces en samen de schouders eronder te zetten om het stelsel robuuster te maken.
In hoeveel gevallen gedurende het afgelopen jaar heeft u ondanks negatieve adviezen van de commissie toch een kandidaat-notaris benoemd? Op welke gronden?
In 2022 zijn er door het CTN in totaal 78 adviezen gegeven, waarvan 4 negatieve adviezen. In 2022 ben ik in drie gevallen afgeweken van een negatief advies van de CTN. Het eerste negatieve advies waarvan ik ben afgeweken dateerde uit 2017 en daarover zijn diverse procedures gevoerd. Het tweede advies dateerde uit 2021 en het derde betreft één van de vier negatieve adviezen van het CTN uit 2022.
In alle drie de gevallen ben ik – na het inlassen van een zienswijzefase met het oog op de vereiste zorgvuldigheid en wettelijke verplichting en in een geval een bezwaarfase – tot de conclusie gekomen dat benoeming verantwoord zou zijn, mede door voorzieningen die betrokkenen hadden getroffen. De onderbouwing van de adviezen was een geschilpunt waarover met de commissie is gesproken, maar ook over zaken als bejegening van de kandidaten door de commissie. Het afwijken van de adviezen is naar de commissie uitgebreid gemotiveerd.
Een afkeer om te procederen speelde hierbij geen enkele rol; wel streef ik ernaar om, door het bereiken van een oplossing, waar mogelijk onnodige en voor partijen belastende procedures te voorkomen.
Overigens heeft de bezwaarcommissie in eerdere procedures de bezwaren van (toegevoegd) notarissen gegrond geacht vanwege motiveringsgebreken, waardoor betrokkene alsnog werden benoemd. Mede in het licht hiervan onderneem ik, in samenspraak met de CTN en de KNB, actie om aan de term «persoonlijke geschiktheid» (artikel 8 Wna) een nadere invulling te geven, in samenspraak met de commissie en de KNB.
Klopt het in het bericht gestelde dat u van negatieve adviezen van de commissie bent afgeweken vanwege het feit «dat afgewezen notarissen in bezwaar en beroep kunnen en dat het ministerie niet zit te wachten op dergelijke procedures bij de bestuursrechter»? Zo ja, deelt u de mening dat bij het benoemen van een kandidaat-notaris enkel gekeken dient te worden naar diens kwaliteit en integriteit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er kandidaat-notarissen zijn benoemd waarbij de commissie negatief adviseerde vanwege vraagtekens bij de integriteit van de notaris?
Ik ga niet in op individuele zaken. In zijn algemeenheid geldt dat integriteitsschendingen door (kandidaat-)notarissen nooit zijn uit te sluiten. Er wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen, hiervoor dient mede de uitgebreide selectieprocedure alvorens een kandidaat-notaris wordt benoemd. Wanneer er door mij wordt afgeweken van het advies van de CTN gebeurt dit enkel indien ik voldoende overtuigd ben geraakt dat de kanttekeningen van de CTN door de verzoeker in voldoende mate zijn ondervangen of weggenomen.
Indien er een integriteitsschending plaatsvindt, dient dit zo snel als mogelijk te worden gesignaleerd en daartegen worden opgetreden. Het BFT houdt dienaangaande op grond van de Wna toezicht op onder andere de kwaliteit en integriteit van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Het notariële tuchtrecht vervult voorts een belangrijke rol om bij klachten over schending van de Wna en/of overige beroeps- en gedragsregels door de notaris tuchtmaatregelen op te leggen, met als zwaarste middel het ontzetten uit het notarisambt.
De problemen in de klinieken en het terbeschikkingstelling (tbs)-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u van mening dat er problemen zijn in de tbs-klinieken op het moment en het tbs-stelsel als geheel? Hoe groot vindt u deze? Wat zijn volgens u de grootste uitdagingen op dit moment?
De grootste uitdaging die ik nu zie voor het tbs-stelsel is de capaciteitsdruk. Die zit zowel in de fysiek beschikbare plekken als in de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Het staat voor mij vast dat de capaciteitsdruk risico’s kan opleveren.
Is er volgens u sprake van incidenten of zijn er structurelere problemen, als we bijvoorbeeld kijken naar heftige incidenten in de klinieken en onttrekkingen met ernstige geweldsmisdrijven als gevolg?
Ik wil hierin niet vooruitlopen op de resultaten van de verschillende onderzoeken, maar op dit moment zie ik geen aanwijzingen dat er een directe relatie is tussen de capaciteitsdruk die ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb geadresseerd en de incidenten van afgelopen jaar.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van tbs-advocaat Jan-Jesse Lieftink die stelt dat het tbs-systeem onder grote druk staat en op termijn onhoudbaar zal worden?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de zorgen die in de betreffende uitzending zijn geuit. Het klopt dat we, net als andere sectoren, in de forensische zorg te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt. Het is moeilijk om personeel te werven en te behouden. Het klopt ook dat er momenteel sprake is van capaciteitsdruk in de tbs. Het aantal tbs-passanten dat in een penitentiaire inrichting wacht op de start van de tbs-behandeling is de afgelopen jaren toegenomen.2 Het voert mij echter te ver om te stellen dat het tbs-systeem onhoudbaar zou zijn. Zo is het aantal incidenten door de jaren heen stabiel en kent de sector goede recidivecijfers: zo’n 80 procent recidiveert niet binnen twee jaar na uitstroom.3
Hoe groot is op dit moment de druk op het personeel in de klinieken?
In het contractmanagement van DJI is aandacht voor de druk op het personeel. Die druk verschilt uiteraard per locatie en per moment. DJI is hierover continu in gesprek met zorgaanbieders en ziet erop toe dat passende maatregelen genomen worden indien nodig.
Hoe ernstig is de druk op de capaciteit op dit moment?
Als iemand een tbs-maatregel opgelegd krijgt, wordt hij eerst in een penitentiaire inrichting geplaatst in afwachting van plaatsing in een Tbs-kliniek. Dit geldt zowel voor personen die ook een gevangenisstraf hebben als voor personen die alleen een tbs-maatregel opgelegd krijgen. De personen die in afwachting van de start van hun tbs-behandeling in een penitentiaire inrichting zijn geplaatst worden tbs-passanten genoemd. Het aantal tbs-passanten is een graadmeter voor de druk op de tbs-capaciteit. Onderstaande tabel laat zien het aantal tbs-passanten de afgelopen jaren is toegenomen.
2017
26
2018
43
2019
39
2020
45
2021
64
2022
107
In hoeverre is men er al in geslaagd de bureaucratie terug te dringen, zoals in het verleden met ambitieuze plannen is aangekondigd?
Uit een door Andersson Elffers Felix uitgevoerde evaluatie bleek dat het beoogde doel van 25 procent vermindering van de administratieve lasten door drie concrete projecten niet was gehaald.4 Wel werd inzichtelijk dat een deel van de administratieve lasten echt noodzakelijk is en ook bijdraagt aan een goede kwaliteit van forensische zorg. Vanzelfsprekend blijf ik mij inzetten voor een verdere vermindering van administratieve lasten. Zo werkt mijn ministerie momenteel aan een softwareapplicatie waarmee een zorgaanbieder op geautomatiseerde wijze alle relevante gegevens over een patiënt kan opvragen op één plek. Voorheen moesten hiervoor meerdere systemen geraadpleegd worden.
In hoeverre is er volgens u een verband tussen de recente geweldsincidenten binnen en buiten de klinieken en de druk op het personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de uitspraken van tbs-advocaat Lieftink dat er te weinig is gebeurd met de analyse en aanbevelingen zoals die zijn opgenomen in het rapport «Geen kant meer op kunnen» van de inspectie Justitie en Veiligheid van oktober 2020?2
Ik ben het niet eens met deze uitspraken. Sinds het verschijnen van het rapport van de Inspectie is de tbs-capaciteit, met dank aan de inspanningen van DJI en zorgaanbieders, daadwerkelijk uitgebreid. Zo is het de sector gelukt afgelopen jaar 90 extra plaatsen in Forensisch Psychiatrische Centra te realiseren. Ook heeft mijn ambtsvoorganger de generieke maatregel om een verlofmachtiging standaard in te trekken na verdenking van een strafbaar feit doen vervallen.6 Tot slot is de inkoopstrategie aangepast. De aanbesteding conform deze nieuwe inkoopstrategie is momenteel gaande. DJI zal in deze aanbesteding lang lopende contracten gaan afsluiten tot maximaal zes jaar. Door de langere looptijd van contracten zijn voor zorgaanbieders investeringen met minder onzekerheden omgeven. Dit moet ertoe leiden dat forensische zorgaanbieders zich beter kunnen richten op een veranderende vraag naar forensische zorg.
Wat is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld precies gebeurd met de aanbeveling van het rapport om de zorg kwalitatief te verbeteren en ook de kwaliteit van de beveiliging te verbeteren? Waar blijkt dat uit?
Op 1 oktober 2022 is het Kwaliteitskader forensische zorg ingevoerd. Hierin is beschreven wat onder kwalitatief goede forensische zorg wordt verstaan en aan welke normen zorgaanbieders dienen te voldoen. De onderwerpen die de Inspectie in haar rapport heeft benoemd zijn opgenomen in het kwaliteitskader. De komende jaren wordt het kwaliteitskader verder geïmplementeerd zodat alle zorgaanbieders er eind 2028 volledig aan voldoen. Waar nodig en relevant kan dat betekenen dat er nadere werkafspraken worden uitgewerkt. Het kwaliteitskader geldt voor alle vormen van forensische zorg. Ik heb middelen beschikbaar gesteld voor de implementatie van het kwaliteitskader, oplopend tot structureel 19,- miljoen vanaf 2025.
Wat betreft de beveiliging heeft DJI afgelopen jaar bij alle FPC’s geïnventariseerd in hoeverre zij voldoen aan het Programma van Eisen. Hierin is vastgelegd aan welke eisen op het gebied van materiële beveiliging de klinieken moeten voldoen. Uit de inventarisatie blijkt dat er drie gebouwelijke ingrepen in gang gezet moeten worden om alle FPC’s aan de eisen te laten voldoen. Deze drie ingrepen zijn nodig bij twee FPC’s. Ik ben momenteel in gesprek met de betreffende locaties om de benodigde aanpassingen te realiseren. Overigens treffen de betrokken FPC’s, vooruitlopend op de ingrepen, compenserende maatregelen.
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd met de aanbeveling om bepaalde generieke maatregelen af te schaffen betreffende verlof en te vervangen met meer maatwerk en vertrouwen aan de professionals?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Wat gebeurt er vanuit de overheid op het gebied van nazorg en compensatie voor medewerkers met traumatische en levensbedreigende ervaringen met soms ook posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg, ten gevolge van hun werkzaamheden in een tbs-kliniek?
Het verlenen van nazorg voor medewerkers die bij de uitoefening van hun reguliere werkzaamheden een traumatische ervaring hebben hoort bij goed werkgeverschap. Dit is dan ook opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg.
Voor zover het de Rijksinstellingen betreft geldt hiervoor het algemeen beleid van DJI. Dit houdt in dat medewerkers die een schokkende of indringende gebeurtenis meemaken die zorg krijgen die zij nodig hebben: kwalitatief hoogstaand en op maat.
Per locatie is er een nazorgteam, met medewerkers die direct ondersteuning kunnen bieden aan collega’s ter plaatse. Bij ernstige incidenten en als blijkt dat het natuurlijk herstel van de medewerker niet goed gaat komen de specialist opvang en de traumapsycholoog in beeld.
Voor de particuliere instellingen geldt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het verlenen van nazorg aan hun medewerkers. De wijze waarop zij dat doen kan verschillen, waarbij uiteraard in algemene zin geldt dat zij moeten voldoen aan de regelgeving inzake goed werkgeverschap bij arbeidsongevallen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Lenny en Alma, die als medewerkers in Veldzicht schokkende dingen meemaakten, wat tot op de dag van vandaag grote gevolgen voor hen heeft?3 Hoe kan het dat dit tot slepende rechtszaken heeft geleid, waarom is dit nog steeds niet naar tevredenheid opgelost door de oud-werkgever?
Ik spreek mijn medeleven naar Lenny en Alma uit voor wat hen overkomen is tijdens hun werk in een tbs-kliniek. Het is verdrietig te zien dat dit tot de dag van vandaag zo’n invloed op hun leven heeft.
Omdat de rechtszaak waar u aan refereert nog loopt, kan ik hier verder niet op ingaan.
Op welke wijze wordt eraan gewerkt om de werkdruk van het personeel werkzaam bij de tbs-klinieken te verminderen en de veiligheid voor medewerkers te verbeteren?
Ik volg een aantal sporen om de uitvoering van het tbs-systeem veilig en verantwoord te houden. Ik zet ten eerste in op het bevorderen van door- en uitstroom. Dat doe ik met het Implementatieprogramma Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg, dat in 2021 bij DJI is gestart. Dit programma bestaat uit projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de met de hele sector opgestelde Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg.8 Daarnaast werk ik samen met de sector aan het uitbreiden van de tbs-capaciteit en het verbeteren van passende vervolgvoorzieningen. Tot slot zorg ik met het Kwaliteitskader voor voldoende ruimte voor professionals om hun werk goed en verantwoord te kunnen doen. In de voortgangsbrief forensische zorg van deze maand ga ik hier verder op in, inclusief de knelpunten bij deze opgave.9
Welke maatregelen gaat u nemen om de werking van de behandeling in klinieken en de terugkeer naar de samenleving te verbeteren en daarmee de uitvoering van het tbs-systeem veiliger te maken?
Zie antwoord vraag 13.
De vertraging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vlissingen |
|
Chris Simons (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u zich voorstellen dat deze vertraging in Zeeland met gefronste wenkbrauwen wordt ontvangen, gelet op al het eerdere uitstel ten aanzien van grote projecten in Zeeland?
De vertraging is zeer te betreuren. Ik kan mij de teleurstelling in Zeeland dan ook goed voorstellen. De actualisatie van de planning is een forse tegenvaller voor Zeeland en voor ons. Helaas worden veel bouwprojecten in Nederland op dit moment geconfronteerd met vertraging, bijvoorbeeld als gevolg van de stikstofproblematiek of andere (internationale) factoren, zoals de oorlog in Oekraïne. Het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) vormt hier geen uitzondering op.
Hoe reageert u op de vrees van Zeeland dat sprake kan zijn van afstel in plaats van uitstel?
In mijn brief van 7 december jl. heb ik aangegeven dat van uitstel geen afstel komt. De komst van het JCV staat absoluut niet ter discussie. Zoals eerder aangegeven, is de afgelopen periode zichtbaarder geworden welke ondermijnende impact de georganiseerd criminaliteit heeft op ons land en onze rechtsstaat. Deze ontwikkelingen maken de noodzaak van het JCV alleen maar groter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er op korte termijn voldoende EBI-waardige cellen zijn in Nederland, juist gelet op de vele aanhoudingen van criminele kopstukken?
De Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is het regime met de hoogste mate van beveiliging zoals omschreven in artikel 13 van de Penitentiaire Beginselenwet. Er is op dit moment één EBI, de tweede komt in het JCV. Varianten op een EBI of EBI-waardige cellen bestaan niet. Wel wordt de capaciteit van het aantal afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid.
Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Gedetineerden die ervan worden verdacht dat ze onderdeel uitmaken van hetzelfde criminele netwerk en waarvan het vermoeden is (of het risico bestaat) dat ze voortgezet crimineel handelen, krijgen op deze wijze extra en intensief toezicht en kunnen verspreid over het land worden geplaatst om voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) en ondermijnende criminaliteit nog beter te kunnen bestrijden en waar mogelijk voorkomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de EBI in Vught geen gevaarlijke cocktail van criminele kopstukken wordt, nu duidelijk is dat de EBI in Vlissingen pas over acht jaar klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u met urgentie uitvoering geven aan de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk 36 200, nr. 64) om hoogbeveiligde cellen te zoeken en een (tijdelijke) locatie voor de EBI-plus categorie?
Met de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) medio december gelden voor gedetineerden die op twee specifieke gronden in de EBI zijn geplaatst inmiddels extra strenge regels.1 Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan cellen voor deze categorie gedetineerden of voor gedetineerden met een hoog of extreem vlucht- en maatschappelijk risico. In reactie op de genoemde motie wordt wel onderzocht wat ervoor nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren, mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen. Hierbij wordt gekeken naar cellen die qua beveiligingsniveau liggen tussen een EBI en een reguliere cel.2 Het uitgangspunt is een kleinschalige en flexibele afdeling die kan worden ingezet voor doelgroepen met een zwaarder beveiligingsregime en intensievere of specifieke begeleiding. Hierbij valt te denken aan een beheersafdeling voor problematische gedetineerden of een afdeling met intensief toezicht. Ik verwacht uw Kamer hier bij de volgende voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting te kunnen informeren. Deze wordt nog dit kwartaal aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ondubbelzinnig bevestigen dat maximale inspanningen worden geleverd om zowel een tijdelijke als definitieve ontsluitingsweg bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Vught te realiseren en dat u van alle overheden maximale medewerking hieraan vraagt? Zo ja/nee, waarom?
Dit kan ik bevestigen. In de afgelopen maanden heeft onderzoek plaatsgevonden naar alternatieven voor een tijdelijke tweede ontsluitingsweg vanaf de PI Vught voor de hoogrisico-transporten van het Bijzonder Ondersteuningsteam
(BOT) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Realisatie hiervan is mogelijk in 2023/2024. Een permanente ontsluitingsweg naar de PI is opgenomen in een inmiddels vastgestelde gebiedsvisie. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor wijziging van het bestemmingsplan. Naar verwachting wordt dit eind 2024 ter inzage gelegd.
In hoeverre bent u bereid om zo spoedig mogelijk een van de toekomstige Afdelingen Intensief Toezicht, om te vormen tot een mini EBI, bijvoorbeeld in Lelystad?
Er zijn op dit moment geen plannen voor het realiseren van een derde (mini-)EBI. Zoals hierboven omschreven wordt in reactie op de genoemde motie van het lid Ellian onderzocht wat nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen.
Waarom bestaat er geen enkele mogelijkheid om sneller te kunnen aanbesteden gelet op de grote veiligheidsbelangen die in het geding zijn?
Het Rijk en ook het Rijksvastgoedbedrijf zijn gehouden aan Europese aanbestedingsregels. Deze voorzien niet in clausules of uitzonderingen waarin veiligheidsbelangen kunnen leiden tot een kortere doorlooptijd. Daarnaast is op basis van juridisch advies de aanbestedingsvorm gewijzigd naar een combinatie van gedeeltelijk openbaar en gedeeltelijk heimelijk aanbesteden. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde onderdelen van de aanbestedings- en ontwerpfase niet langer parallel maar volgtijdelijk met meerdere partijen zullen worden uitgevoerd, wat extra tijd vraagt dan bij de start van het project medio 2020 voorzien. Vanzelfsprekend zetten we alles op alles om binnen de geldende wet- en regelgeving de realisatie van JC Vlissingen zo snel als mogelijk te doorlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023?
Ja.
Het gebrek aan openbaarheid in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De rechtspraak is kennelijk alleen openbaar voorzover het de rechter behaagt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorbeeld dat in het artikel wordt aangehaald waarbij iemand geen inzage krijgt in een rechterlijke uitspraak?
Het is niet aan een bewindspersoon om te bepalen of een rechterlijke uitspraak wordt verstrekt aan iemand anders dan een procespartij of advocaat. Dit is aan de onafhankelijke rechtspraak.
Het in het artikel aangehaalde voorbeeld was een verzoek tot verstrekking van een vonnis op basis van artikel 365 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. In gemeld wetsartikel staat openbaarheid centraal. Wel maakt de rechter steeds een afweging of de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis worden genoemd zich verzetten tegen het verstrekken van het vonnis aan iemand anders. In het gegeven voorbeeld heeft de voorzitter van de rechtbank geoordeeld dat daarvan sprake was, welk oordeel in een klachtenprocedure werd bekrachtigd.
Waarom is het volgens u belangrijk dat uitspraken openbaar worden gemaakt?
Openbaarheid van de rechtspraak is een belangrijk beginsel van onze rechtsstaat.2 Dit houdt in de eerste plaats in dat rechtspraak in het openbaar plaatsvindt. In de tweede plaats wordt aan betrokken procespartijen de uitspraak verstrekt. De uitspraak kan daarnaast ook aan anderen worden verstrekt. In de derde plaats kunnen uitspraken worden gepubliceerd. Dat is het voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door opname op rechtspraak.nl. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft laten weten, dat de rechtspraak het streven heeft om het merendeel van de rechterlijke uitspraken online te gaan publiceren. Op die manier wordt de toegankelijkheid van uitspraken vergroot. Dat past in het streven van het kabinet om de toegang tot het recht te versterken.3
Wat vindt u in dat kader van het weigeren van het verstrekken van een uitspraak omdat iemand onvoldoende belang daarbij zou hebben?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is dit volgens u de openbaarheid van rechtspraak zoals die door de wetgever is bedoeld?
De wetgever legt het oordeel over het verstrekken van een uitspraak aan anderen dan direct betrokkenen uitdrukkelijk bij de rechter, onder meer in het in antwoord 2 vermelde artikel 365 lid 4 Wetboek van Strafvordering. Openbaarheid in ruimere zin wordt bereikt door de publicatie van uitspraken op rechtspraak.nl.
Welke ambities zijn er voor wat betreft het publiceren en verstrekken, indien daarom wordt verzocht, van rechterlijke uitspraken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om met de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om duidelijkheid te verschaffen over het publiceren en verstrekken van rechterlijke uitspraken om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Raad voor de rechtspraak ben ik op reguliere basis in gesprek over het programma «Meer en verantwoord publiceren». Over dit onderwerp zal ik uw Kamer schriftelijk nader informeren in het eerste kwartaal van 2023.
Het bericht ‘Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
In de eerste plaats is dit vreselijk voor het slachtoffer. Het is daarbij op zijn minst wrang te noemen dat de verdachte een tbs-gestelde is, die zich had onttrokken aan zijn begeleid verlof. We behandelen tbs-gestelden namelijk intensief om juist recidive te voorkomen. Maar helaas kan niet alle recidive voorkomen worden. Ik ben dankbaar voor het uitstekende werk van politie en justitie die de man nog dezelfde dag hebben kunnen aanhouden.
Zijn er signalen opgevangen dat de tbs'er een ontsnappingspoging zou doen tijdens zijn verlof? Hoe is daarmee omgegaan?
Op individuele gevallen ga ik inhoudelijk niet in. Bovendien loopt het opsporingsonderzoek nog. Wel kan ik u in algemene zin informeren over de toekenning van verlof binnen het tbs-stelsel.
Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling van een tbs-gestelde. Verlof wordt ingezet om de vaardigheden die de tbs-gestelde heeft geleerd in de praktijk te brengen. Door stapsgewijs te oefenen met vrijheden werken we aan een veilige terugkeer buiten de muren van een kliniek.
De beslissing om verlof te verlenen komt zorgvuldig tot stand. In de eerste plaats wordt in een kliniek afgewogen of verlof verantwoord is, inclusief een toetsing bij een interne verlofcommissie, waar niet bij de behandeling betrokken deskundigen in zitten. Dit gebeurt multidisciplinair. Als het past in het behandelplan van een tbs-gestelde vraagt een kliniek een verlofmachtiging aan bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vervolgens beoordeelt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) de aanvraag en adviseert DJI. In deze onafhankelijke commissie zitten ervaren psychologen, psychiaters en juristen die iedere verlofaanvraag beoordelen. Vervolgens besluit de Divisie Individuele Zaken van de DJI op basis van het advies of de tbs-gestelde op verlof mag. DJI neemt dit besluit namens mij als Minister. Bij een negatief advies van het AVT (dat wil zeggen een advies om geen verlof te verlenen), moet DJI dit advies overnemen. Bij een positief advies mag DJI anders beslissen. Als besloten wordt dat een tbs-gestelde op verlof mag, wordt vastgelegd waar het verlof voor dient en onder welke voorwaarden het plaats mag vinden.
Een verlofmachtiging wordt verleend aan het hoofd van de instelling voor de duur van één jaar. De kliniek beoordeelt gedurende de gehele behandeling of, conform de verleende verlofmachtiging, het verlof daadwerkelijk wordt verleend. Dit hoort ook bij de forensische scherpte die we vragen van alle klinieken. Indien er in de dagen richting het verlofmoment bijvoorbeeld concrete signalen zouden zijn dat iemand zich zou willen onttrekken, gaat het verlof niet door.
Is het gebruikelijk dat er enkel een begeleider meegaat op verlof, zonder aanvullende maatregelen zoals een elektronische enkelband? Zo ja, bent u bereid aanvullende maatregelen te onderzoeken teneinde een gevluchte tbs'er sneller op te kunnen sporen?
Tbs-gestelden krijgen verlof in verschillende fasen. De eerste fase begint met dubbel beveiligd verlof, waar een begeleider vanuit de kliniek en een beveiliger mee gaan. Vervolgens kan, indien verantwoord, worden afgebouwd naar dubbel begeleid verlof waarbij twee begeleiders mee gaan of enkel begeleid verlof waar één begeleider meegaat. De volgende fasen zijn het onbegeleid verlof en vervolgens transmuraal verlof, waarbij de tbs-gestelde buiten de kliniek verblijft maar nog wel in de kliniek behandeling krijgt. De laatste stap voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel is proefverlof.
Voorafgaand aan elke volgende fase en/of na afloop van een verlofmachtiging dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden. Hiervoor wordt opnieuw de procedure zoals onder vraag 3 beschreven gevolgd. Een tbs-gestelde mag alleen op een bepaalde vorm van verlof wanneer dit na zorgvuldige afweging verantwoord wordt geacht. Zolang de adviescommissies geen positief advies afgeven, zal een tbs-gestelde niet in de volgende fase van verlof overgaan. Het kan voorkomen dat een tbs-gestelde bijvoorbeeld niet verder komt dan de fase van begeleid verlof.
Een elektronische enkelband is momenteel geen instrument dat bij verloven wordt ingezet. Wel is recentelijk een pilot afgerond waarbij onder andere onderzocht is of toepassing van een elektronische enkelband of alcoholmeter tijdens verlof bijdraagt aan afspraakbetrouwbaarheid en daarmee een effectieve behandeling en risicomanagement. Ik onderzoek momenteel de resultaten van deze pilot. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar de resultaten van de pilot informeren in de tweede voortgangsbrief forensische zorg van dit jaar.
In de spaarzame gevallen dat een tbs-gestelde zich onttrekt, is opsporing veelal niet noodzakelijk. Wanneer iemand toch niet zelfstandig terugkeert, wordt een specialistisch opsporingsteam van het OM en politie, FastNL, ingezet. Overigens is de definitie van een onttrekking breed. Dit kan het te laat terugkeren van verlof betekenen, maar ook het niet nakomen van de afspraken tijdens het verlof.
Welke maatregelen zijn en worden genomen om herhaling te voorkomen, aangezien dit jaar ook al twee tbs'ers wisten te ontstnappen uit deze kliniek?
Ik vind het van cruciaal belang dat als zich incidenten voordoen er nauwkeurig gekeken wordt hoe het heeft kunnen gebeuren en dat er van geleerd wordt. Het incident waar deze Kamervragen op zien, is daarom voor mij aanleiding geweest de toedracht van het incident zorgvuldig na te gaan, samen met de FPC de Pompestichting en DJI. Zo voert de Pompestichting zelf nog een interne evaluatie uit. Op basis van de tot nu toe bekende feiten is geen onzorgvuldig handelen geconstateerd.2
Naar de ontvluchting uit FPC de Pompestichting in juni afgelopen jaar voert de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek uit. Vooruitlopend op dat rapport heeft de kliniek deze zomer al wel maatregelen getroffen. FPC de Pompestichting heeft in overleg met de beveiligingsexperts van DJI tijdelijk extra bouwkundige en elektronische maatregelen genomen om een soortgelijke ontvluchting te kunnen voorkomen. De aard van deze maatregelen is met het oog op het voorkomen van ontvluchtingen vertrouwelijk.
De afgelopen jaren (vanaf 2018) vinden bijna 70 duizend (on)begeleid verlofbewegingen per jaar plaats vanuit een tbs-kliniek.3 Uit de cijfers van afgelopen vijf jaar (zie tabel) blijkt dat een onttrekking tijdens deze verlofbewegingen relatief zeldzaam is, waarbij ten tijden van de coronapandemie een daling van het aantal onttrekkingen waarneembaar is. Vreselijke incidenten zoals het onderhavige zijn gelukkig zeer uitzonderlijk. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de voorwaarden waar een tbs-gestelde aan moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen.
2018
0
30
2019
1
44
2020
2
30
2021
0
21
2022
2
39
Cijfers van DJI
A – Ontvluchting vanuit/zonder toestemming verlaten van een (normaal) beveiligde, uitgebreid beveiligde of extra beveiligde) DJI-inrichting of afdeling of het tot die inrichting behorende terrein, dan wel van een afgesloten ruimte van een beperkt beveiligde inrichting.
B – Onttrekking vanuit een afgesloten ruimte of terrein van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling.
C – Onttrekking aan het toezicht tijdens vervoer.
D – Onttrekking aan het toezicht tijdens een begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding.
E – Onttrekking vanuit een zeer beperkt beveiligde (ZBBI) of beperkt beveiligde (BBI) inrichting of terrein (niet vanuit een afgesloten ruimte) (niet van toepassing voor TBS).
F – Onttrekking vanuit/zonder toestemming verlaten van een open afdeling van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling waarnaar de justitiabele is overgebracht wegens de noodzaak tot verpleging, zorg, hulp of behandeling.
G – Onttrekking door het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens onbegeleid verlof, deelname aan een scholings- of trainingsprogramma (STP), penitentiair programma (PP), of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.
Voorlopig cijfer
Worden nabestaanden en andere betrokkenen altijd op de hoogte gesteld van het verlof van een tbs'er?
Slachtoffers en/of nabestaanden kunnen bij het Openbaar Ministerie (OM) aangeven dat zij geïnformeerd willen worden als een tbs-gestelde verlof krijgt toegekend. Daarnaast informeert het OM slachtoffers en/of nabestaanden, die dat wensen, over de plaatsing in de kliniek, als er sprake is van een onttrekking en als de maatregel wordt verlengd of (voorwaardelijk) beëindigd.
Welke mogelijkheden ziet u om de voorwaarden waaraan een tbs'er moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op Nederlanders die in het buitenland een gevangenisstraf hebben uitgezeten en daarna terugkeren naar Nederland |
|
Joost Sneller (D66), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van een aantal organisaties om het simpeler te maken voor Nederlandse gevangenen in het buitenland om hun straf in Nederland te laten uitzitten, zodat beter zicht kan worden gehouden op deze personen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op ex-gedetineerden als zij in het buitenland een straf hebben uitgezeten en dat dit zelfs een potentieel gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving?
Er is geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
In hierboven aangehaalde NRC-artikel wordt specifiek ingegaan op het gebrek aan zicht op zedendelinquenten die terugkeren naar Nederland. Ik deel de zorg dat daar nu onvoldoende zicht op is, omdat informatie over een veroordeling buiten de Europese Unie (EU) voor een zedenmisdrijf nu niet meegenomen kan worden bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze situatie vind ik onwenselijk. Mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid hebben in 2020 opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om beschikbare en betrouwbare informatie over onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders die buiten de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn veroordeeld voor een zedendelict als additionele bron toe te voegen aan de VOG-screening. In nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden mogelijke oplossingen onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 informeren.2
Welke regels belemmeren nu precies dat de staat goed toezicht kan houden op veroordeelde terugkeerders? Bent u bereid te bezien of deze regels aangepast kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is er geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Er is daarbij geen onderscheid tussen een niet-EU-land of EU-land. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
Veroordelingen van Nederlanders uitgesproken door Europese strafrechter of een strafrechter uit het VK worden uitgewisseld met de Justitiële Informatiedienst (Justid) en worden bijgeschreven in het JDS. Deze veroordelingen kunnen worden betrokken bij de VOG-beoordeling.
Speelt dit probleem slechts wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een niet-EU-land of is dit probleem ook aan de orde wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een EU-land?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de Nederlandse staat op de hoogte van het feit of een Nederlander gedetineerd is in het buitenland? Als de Nederlandse staat op de hoogte is van de detentie, houdt zij dan ook bij wanneer iemand vrijkomt en is er dan contact met de gedetineerde over de vraag of de persoon van plan is om terug naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Er zitten, voor zover bekend, circa 1.700 Nederlanders in detentie in het buitenland (peildatum 1 december 2022). Dit is het aantal Nederlanders die zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben gewend voor consulaire hulp.
De meeste landen zijn verplicht om de arrestatie van een buitenlander, indien de gearresteerde dit wenst, te melden aan de autoriteiten van het land van zijn nationaliteit.3 Het land van nationaliteit kan in dit geval consulaire bijstand aanbieden. Vanwege privacy redenen worden enkel persoonsgegevens door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geregistreerd als de Nederlandse gedetineerde consulaire bijstand wil. Ook de einddatum van de detentie wordt, indien door de gedetineerde verstrekt, in het dossier opgenomen.
Er is geen contact vanuit Buitenlandse Zaken met de gedetineerde over de vraag of de gedetineerde van plan is om terug naar Nederland te komen. Dit is een taak van Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, als onderdeel van de Nederlandse consulaire bijstand. Bureau Buitenland zorgt (op vrijwillige basis) onder meer voor ondersteuning ten behoeve van de resocialisatie en gaat na of een gedetineerde na detentie naar Nederland wil terugkeren. Bureau Buitenland organiseert ook nazorg door aanmeldingen en overdracht van informatie naar Nederlandse gemeenten (Regeling Bestuurlijke Informatie Justitiabelen).4
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat een Nederlandse gevangene in het buitenland altijd een deel van zijn straf in Nederland uitzit, zodat bijvoorbeeld de reclassering ook na de gevangenschap toezicht kan houden op deze persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland altijd een deel van hun straf in Nederland moeten uitzitten. Resocialisatie kan het beste worden vormgegeven, indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij wezenlijke banden heeft. Daarbij willen niet alle Nederlandse gedetineerden na detentie altijd terug naar Nederland. Mocht een gedetineerde dat wel wensen dan is de vraag of het land waar de gedetineerde in detentie zit, bereid is om de straf over te dragen. Niet alle verdragen kennen een verplichting om gedetineerden over te dragen. Tot slot geldt in Nederland het vigerende beleidskader rondom strafoverdracht. Als wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de straf door Nederland worden overgenomen.5
Bent u bereid aan te sturen op een actiever inzet van de Divisie Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) op lopende verzoeken, waardoor gebrek aan strafrestant door lange WOTS-procedures (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) kan worden voorkomen?
WOTS-verzoeken vergen een zorgvuldige, maar voortvarende behandeling. Er zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor een snelle strafoverdracht. IOS is een van deze partijen en zet zich daar actief voor in. Zij volgen daarbij de juridische kaders.6
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor een te kort strafrestant. Bijvoorbeeld als het buitenland te laat een verzoek tot strafoverdracht heeft gedaan, waardoor onvoldoende straf resteert. Een andere oorzaak kan zijn dat het aanpassen of omzetten van de straf in Nederland resteert tot onvoldoende strafrestant. Een andere mogelijkheid is dat het na het verzoek tot strafoverdracht, de procedure te lang duurt waardoor er alsnog onvoldoende straf resteert. Een actievere inzet van IOS en andere betrokken ketenpartners zou hiertoe een oplossing kunnen bieden. Dat dit laatste een oorzaak zou zijn wordt niet herkend, om die reden zie ik dan ook geen aanleiding om te sturen op een actievere inzet van IOS.
Waarom wordt nauwelijks afgeweken van de vijfjaarsregel, waarover de regering stelt dat deze slechts een indicatieve objectivering is?2
De rechter heeft meerdere malen in individuele zaken geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig wordt uitgevoerd.8 Ik zie geen aanleiding om dit te wijzigen.
Re-integratie in de Nederlandse samenleving is van belang als er een wezenlijke relatie is met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is niet voldoende om te kunnen spreken van binding, ook wordt gekeken waar de betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang en waar de betrokkene werkt.
In de praktijk wordt binding veelal aangenomen bij Nederlanders die in de afgelopen vijf jaar tenminste enige tijd in Nederland ingeschreven hebben gestaan (feitelijk woonachtig zijn geweest) en bij vreemdelingen met een verblijfsvergunning (die niet wordt ingetrokken als gevolg van het delict waarvoor hij is veroordeeld) indien zij tenminste vijf jaar onafgebroken in Nederland ingeschreven hebben gestaan.
Een Nederlandse veroordeelde die bijvoorbeeld zijn binding met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar het buitenland te verplaatsen komt niet in aanmerking voor overbrenging. De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen zijn dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren.9
Zou het niet beter zijn om in plaats van te kijken naar de vraag hoe lang iemand al niet meer in Nederland is geweest (korter of langer dan vijf jaar), te kijken naar de vraag hoe groot de kans is dat iemand na detentie weer terug zal keren naar Nederland? Zo ja, bent u bereid de eis van vijf jaar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre wordt waarde toegekend aan de bindingsrapportages, terugkeeradviezen van Bureau Buitenland en brieven van familie die een (sociale) binding met Nederland aantonen in de beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Bent u bereid daar meer waarde toe te kennen in het beleidskader?
Bij een verzoek tot strafoverdracht wordt door IOS – indien beschikbaar – ook gekeken naar informatie uit de rapportages van Bureau Buitenland en brieven van de gedetineerde of zijn of haar familie. Het antwoord op de vraag in hoeverre hieraan waarde wordt toegekend is maatwerk, en afhankelijk van de individuele zaak.
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet, zoals al het geval is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)?
Nee, ik ben niet bereid de bindingstoets te laten vervallen. Resocialisatie kan, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 en 9, het beste worden vormgegeven indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij een wezenlijke binding heeft.
Het vereiste van binding naast nationaliteit vloeit voort uit de doelstelling van de resocialisatie. Ook in het Kaderbesluit 2008/909/JBZ (inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen), geïmplementeerd met de WETS, wordt beoordeeld of sprake is van een voor een goede resocialisatie vereiste binding. Dat gebeurt in de eerste plaats door de EU lidstaat die de tenuitvoerlegging van een vonnis wil overdragen. Deze moet zich ervan vergewissen dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in die staat, daarbij moet rekening worden gehouden met de mate van verbondenheid met die staat.
Uit bovengenoemd Kaderbesluit volgt ook dat overname van de tenuitvoerlegging door Nederland verplicht is indien een veroordeelde Nederlander niet meer in Nederland woont, maar door de EU-lidstaat van veroordeling na invrijheidstelling naar Nederland wordt uitgezet. Deze verplichting is overgenomen in de WETS.
Er is geen internationale verplichting om veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit over te nemen, die na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland vanuit landen buiten de EU. Ik hecht eraan om in die gevallen de mogelijkheid te houden om overname van de tenuitvoerlegging van de straf te kunnen weigeren als het doel van strafoverdracht, het belang van resocialisatie, niet wordt gediend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van voormalig Staatssecretaris Teeven die feitelijk eerlijk toegeeft al die tijd een verkeerde inschatting te hebben gemaakt met het innemen van het standpunt «weinig aandacht geven aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland», omdat de manier waarop het nu geregeld is een potentieel gevaar voor de Nederlandse samenleving is?
Het standpunt dat Nederland weinig aandacht geeft aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland deel ik niet. Nederland geeft op verschillende manieren aandacht aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt voor consulaire bijstand en informeert, net als Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, Nederlandse gedetineerden in het buitenland over de mogelijkheden tot straf overdacht.10 Ook is er een telefonische informatielijn beschikbaar van de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Bureau Buitenland biedt Nederlandse gedetineerden in het buitenland (op vrijwillige basis) ondersteuning door middel van contact met vrijwilligers van Bureau Buitenland. Deze vrijwilligers zijn werkzaam in de landen van detentie. Dit contact richt zich onder meer op het vergroten van het zelfinzicht, de zelfredzaamheid en de re-integratie na detentie. Ze houden zicht op de detentieomstandigheden, de gezondheid (mentaal en fysiek) en de procesgang van de strafzaak van de gedetineerde. Bureau Buitenland wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Verder kan de gedetineerde aanvullende juridische ondersteuning ontvangen (in aanvulling op de lokale advocaat van de gedetineerde) van één van de twee onafhankelijke juridische organisaties in Nederland die voor deze activiteit subsidie ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de subsidieperiode 2020–2023 wordt de aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland uitgevoerd door Stichting Lawyers Across Borders, Stichting Dutch&Detained.
Ook zet Stichting Epafras zich in voor Nederlanders die vast zitten in buitenlandse gevangenissen. Zo bezoekt Epafras Nederlandse gedetineerden in het buitenland en geeft hen geestelijke zorg. Dit wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Hoe lang is het bij u al bekend dat het bijvoorbeeld mogelijk is voor zedendaders, die buiten de EU zijn veroordeeld, om bij terugkomst gewoon een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te krijgen? Kunt u uiteenzetten welke inspanningen er sinds die tijd op zijn geweest om dit probleem op te lossen?
De screeningsautoriteit Justis beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van justitiële gegevens. Dit kunnen Nederlandse justitiële gegevens en onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders, uitgesproken door Europese
strafrechters en strafrechters uit het VK, zijn. Bij de VOG-aanvraag voor het werken met kinderen kunnen ook onherroepelijke veroordelingen van andere EU-onderdanen voor zedenfeiten, uitgesproken in de EU of het VK, worden betrokken.
Vanaf november 2023 kunnen via het systeem ECRIS TCN (Third Country Nationals) ook onherroepelijke veroordelingen van derdelanders uitgesproken in de EU of het VK worden betrokken bij een VOG-aanvraag voor het werken met kinderen.
Er zijn geen internationale afspraken over het delen van onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK voor preventieve doeleinden zoals de VOG-screening. Daarom is Nederland vaak niet op de hoogte van de veroordeling en worden deze veroordelingen ook niet in het JDS geregistreerd. Onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK kunnen dan ook niet worden betrokken bij de VOG-screening. Dit is slechts anders in het geval veroordelingen zijn geregistreerd in de justitiële documentatie omdat er strafoverdracht heeft plaatsgevonden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb benoemd, hebben in 2020 mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om de onherroepelijke veroordelingen voor een zedendelict van Nederlanders die buiten de EU en het VK zijn veroordeeld, te kunnen betrekken bij de VOG-screening. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd. 11 De afgelopen periode werden mogelijke oplossingen in nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken grondig onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer over de bevindingen in het eerste kwartaal van 2023 informeren.
Het bericht dat iemand 2,5 jaar onterecht vast zat na machtsmisbruik van de Nederlandse overheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een man 2,5 jaar onterecht in de cel heeft gezeten en op het oordeel van het gerechtshof dat de overheid haar macht heeft misbruikt?1, 2
Ik betreur de gang van zaken die tot gevolg heeft gehad dat betrokkene aan een tweede procedure tot strafoverdracht is onderworpen. De Nederlandse staat heeft in deze procedure erkend dat er onrechtmatig is gehandeld.
Hoe kan het dat iemand zonder argumenten gearresteerd en gedetineerd kan worden, dat iemand zich daar met geen mogelijkheid tegen kan verdedigen, en dat het zo lang kan duren voordat dit uitkomt waarna de schade op iemands leven feitelijk onherstelbaar is?
Het is zeer ingrijpend als iemand ten onrechte heeft vastgezeten. Ik ga verder niet in op individuele zaken.
Waar is dan de rechtsbescherming in een zaak als deze? Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe dit kan gebeuren in een rechtsstaat?
Ik kan u niet gedetailleerd uiteenzetten hoe dit heeft kunnen gebeuren zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus. Het betreft in dezen een uitzonderlijke situatie.
In het algemeen is in geval van een strafoverdracht naar Nederland vanuit een ander Europees land (en vice versa) de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) van toepassing. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt of er gronden zijn om de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf te weigeren. Het uitgangspunt daarbij is dat er wordt gehonoreerd tenzij er gronden zijn om te weigeren. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beslist vervolgens namens mij op deze zaken. Betrokkenen kunnen een civiele procedure starten als ze het niet eens zijn met de beslissing van IOS. Daarnaast is er de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). Deze wet regelt de strafoverdracht tussen Nederland en landen buiten de Europese Unie waar Nederland een verdrag mee heeft. Bij een WOTS omzettingsprocedure kan een betrokkene beroep in cassatie instellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Bij een WOTS voortzettingsprocedure geldt dezelfde procedure als bij de WETS.3
Klopt het dat de Nederlandse staat beweerde dat deze meneer «door nieuwe wetgeving en jurisprudentie» alsnog in Nederland zou moeten worden vastgezet voor zijn eerdere veroordeling in Frankrijk, maar dat dit helemaal niet blijkt te kloppen? Hoe kan dit gebeuren? Waarom zijn de advocaten op een dwaalspoor gezet en blijkt pas na een reconstructie van journalisten hoe het echt zit?
De Nederlandse staat heeft in deze procedure erkend dat ze onrechtmatig heeft gehandeld door betrokkene aan een tweede procedure van strafoverdracht te onderwerpen. Zoals gezegd betreur ik ten zeerste de gang van zaken die tot het oordeel van het gerechtshof hebben geleid. Nu het hier gaat om een individuele zaak zal ik geen verdere informatie met de Kamer delen over deze zaak.
Vindt u het niet bijzonder pijnlijk dat het gerechtshof oordeelt dat de Nederlandse staat zijn macht heeft misbruikt en zich «tegen beter weten in [heeft] gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende»?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat dit, los van al het menselijke leed dat veroorzaakt is door de Staat, ook heel veel geld heeft gekost aan inzet van mensen, jaren in onrechtmatige detentie, ongetwijfeld een schadevergoeding die gaat volgen en proceskosten van de Staat? Hoeveel heeft deze zaak nu al gekost en op hoeveel miljoenen zal dit in totaal naar schatting gaan uitkomen?
Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. Vooruitlopend op die procedure kan ik daarover geen uitspraken doen.
Begrijpt u dat mensen door zaken zoals deze het vertrouwen in de overheid verliezen, omdat er weer een mens vermorzeld wordt door de overheid en het weer zo is dat er geen sprake is van een eerlijke overheid?
Ik erken de onrechtmatigheid die zich in deze zaak heeft voorgedaan. Naar aanleiding van deze zaak heeft de afdeling IOS maatregelen genomen om in de toekomst vergelijkbare gevallen te voorkomen, onder meer door het opstellen van een uitvoeringskader voor verzoeken van ketenpartners in het kader van strafoverdracht. Dit zorgt voor meer scherpte op verzoeken in het kader van een strafoverdracht. Verder heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat zich in het verleden vergelijkbare gevallen hebben voorgedaan.
Hoe gaat u voorkomen dat zoiets zich vaker kan en zal gaan voordoen? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat dit niet meer kan gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Het innen van een schadevergoedingsmaatregel voor slachtoffers |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van Cees, een zwakbegaafde autistische jongen, die is afgeperst op het internet, aan wie de schade nu niet vergoed wordt door de criminelen ondanks hun veroordeling daartoe?1
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak. In algemene zin vind ik het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen door de dader. Schadevergoeding kan slachtoffers namelijk ook een gevoel van erkenning geven.
Ik vind het daarom van belang dat het CJIB, dat is belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen, diverse instrumenten tot de beschikking heeft om de kans op betaling te optimaliseren.
Het CJIB bekijkt persoonsgericht welke mogelijkheden er bij de veroordeelde zijn om de schadevergoeding te innen. Het huidige instrumentarium stelt het CJIB in staat daders die willen betalen te helpen (o.a. met betalen in termijnen en de noodstopprocedure) en om daders die niet willen betalen daartoe te stimuleren of dwingen (inzet gerechtsdeurwaarder, beslag op banktegoeden en gijzeling). Dit werkt over het algemeen goed. Het merendeel van de daders betaalt (na verloop van tijd)de volledige opgelegde schadevergoeding: 70% na drie jaar, 80% na tien jaar. Tegelijkertijd is er dus ook een deel van de daders dat niet tot (volledige) betaling kan worden bewogen of betalingsonmachtig is.
Om te voorkomen dat slachtoffers lang op hun schadevergoeding door de daders moeten wachten of met schade blijven zitten, is de voorschotregeling in het leven geroepen. Op basis hiervan kan acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot worden uitgekeerd voor de op dat moment nog niet betaalde schadevergoeding. Voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven is dit voorschot niet gemaximeerd. Voor overige misdrijven – waaronder dus ook internetfraude – wordt een voorschot van maximaal 5.000 euro uitgekeerd. Alhoewel dit niet voor alle slachtoffers de volledige schade zal vergoeden, wordt door de inspanningen van het CJIB en met deze voorschotregeling uiteindelijk ruim 90% van de slachtoffers volledig gecompenseerd. Dat betekent dat een kleine 10% van de slachtoffers helaas de schade niet volledig vergoed krijgt.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kwetsbare mensen het slachtoffer worden van gewetenloze criminelen, en dat de politie in eerste instantie niet in staat was ook maar iets voor hen te doen vanwege gebrek aan opsporingscapaciteit?
Ja, ik deel de mening dat het schrijnend is als kwetsbare mensen het slachtoffer worden van een strafbaar feit en dat deze groep extra bescherming behoeft. In ons antwoord op vraag 4 en 5 gaan we in op de slachtofferrechten.
Politiecapaciteit is per definitie schaars, waardoor keuzes moeten worden gemaakt. Voor wat betreft de inzet van de politie geldt dat na overleg met het Openbaar Ministerie prioritering plaatsvindt. Bij deze afweging wordt naast de beschikbare capaciteit ook de opsporingsindicatie meegewogen.
Als vervolgens de daders door inzet van de familie van Cees in de val zijn gelokt en er wel een veroordeling ligt inclusief een forse schadevergoedingsmaatregel, hoe kan het dan dat er jaren later nog steeds geen cent is terugbetaald aan het slachtoffer?
Ik kan niet ingaan op deze individuele kwestie maar in z’n algemeenheid merk ik op dat het in bepaalde situaties lange tijd duurt voordat het slachtoffer zijn schade geheel vergoed krijgt. De inning bij de veroordeelde kan bijvoorbeeld moeilijk verlopen in de situatie dat het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel hoog is, de veroordeelde weinig vermogen of een beperkt inkomen heeft of dat er geen betalingsbereidheid is bij de veroordeelde (bijvoorbeeld door het onvindbaar maken van vermogen). Indien mogelijk wordt in situaties beslag gelegd op bezittingen en/of woningen, waarbij dan de eventuele overwaarde kan worden ingezet. De mogelijkheden om tot betaling te komen raken evenwel in sommige gevallen toch uitgeput.
Het CJIB toetst periodiek de inkomsten en het eigen vermogen van veroordeelden. Het CJIB kan hierbij diverse bronnen raadplegen zoals het Kadaster of de RDW. Als blijkt dat er veranderingen zijn omtrent het eigen vermogen of inkomen van de veroordeelde, hervat het CJIB de inning.
Snapt u het gevoel van deze mensen dat zij hiermee voor de tweede keer in de steek gelaten worden door de overheid, omdat ze niet geholpen worden?
Ik begrijp dat het onbevredigend is voor slachtoffers als zij hun schade niet vergoed krijgen van de daders. De afgelopen tien jaar is er veel verbeterd voor slachtoffers en hun rechtspositie. Zo kunnen slachtoffers voor gratis hulp, advies en informatie terecht bij een aantal organisaties (zoals Slachtofferhulp Nederland), hebben slachtoffers spreekrecht gekregen en kunnen nabestaanden en naasten aanspraak maken op vergoeding van affectieschade.
Voorts zet de overheid zich maximaal in dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt. Het strafproces is zo ingericht, dat slachtoffers zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen om een vergoeding voor hun geleden schade te vorderen. Deze voeging is laagdrempeliger dan de civiele procedure. Als de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, neemt het CJIB de inning en incasso voor het slachtoffer op zich. Dit neemt slachtoffers veel werk uit handen, kan stress helpen voorkomen en bespaart kosten. Dit is een voorbeeld van hoe de overheid oog heeft voor burgers die zich in een kwetsbare positie bevinden en hen in staat stelt aanspraak te maken op hun rechten. Beide zijn onmisbare elementen van een goede rechtsbescherming. Met deze inspanningen trachten wij het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten.
Erkent u ook dat onder andere hierdoor wantrouwen in de overheid ontstaat en versterkt wordt, omdat de overheid er niet voor je is als je die hard nodig hebt?
Zie antwoord vraag 4.
Snapt u ook het gevoel dat hier sprake is van klassenjustitie, omdat gewone mensen die een paar kilometer per uur te hard rijden prima gevonden kunnen worden door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar gewetenloze criminelen niet, omdat zij op slinkse wijze ervoor kunnen zorgen dat zij zelf en/of hun vermogen moeilijk te vinden zijn?
Het CJIB is namens de Minister voor Rechtsbescherming verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van verschillende soorten sancties. Er is geen sprake van klassenjustitie: het CJIB zet zich voor de inning van elke sanctie maximaal in. Voor de inning van verkeersboetes geldt dat deze in algemene zin makkelijker inbaar zijn dan bijvoorbeeld een schadevergoedingsmaatregel. Dit komt onder andere door de hoogte van het te vorderen bedrag; dat is bij verkeersboetes vaak (veel) lager, waardoor het bedrag sneller volledig geïnd is. Dit neemt overigens niet weg dat er ook burgers met verkeersboetes zijn die hun betalingsverplichting proberen te ontlopen.
Hoeveel meer mensen zitten in een soortgelijke situatie? Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen niet worden geïnd, hoeveel personen (daders en slachtoffers) betreft dit en om hoeveel geld gaat het?
Het CJIB heeft mij bericht dat het exacte aantal slachtoffers dat zich in een soortgelijke situatie bevindt niet zonder intensief onderzoek uit de systemen kan worden gehaald.
Zijn de dwangmaatregelen om betaling af te dwingen voldoende, zoals het inzetten van deurwaarders of de mogelijkheid mensen opnieuw in hechtenis te nemen bij het uitblijven van betaling als zij wel kunnen maar niet willen betalen, en worden die ook consequent ingezet? Welke afweging vindt daar dan nog over plaats? Spelen in deze fase bijvoorbeeld ook overwegingen rondom inzet van capaciteit of de opportuniteit een rol?
Ruim 70% van de schadevergoedingsmaatregelen wordt binnen drie jaar door de dader volledig betaald. In de resterende zaken lopen dan in veel gevallen nog betalingsregelingen, waardoor dit percentage uiteindelijk oploopt naar ruim 80% na tien jaar.
Gelet op deze inningspercentages acht ik de middelen die het CJIB heeft om betaling van een schadevergoeding af te dwingen, voldoende. In de brief van 11 februari 20222 heeft de Minister voor Rechtsbescherming alle mogelijkheden uiteengezet. Deze zet het CJIB consequent in. Het CJIB beoordeelt persoonsgericht op welke wijze de inning van de schadevergoeding plaatsvindt. Bij de inning spelen overwegingen rondom inzet van capaciteit of opportuniteit geen rol. Als een veroordeelde wel kan maar niet wil betalen en betaling uitblijft kan de veroordeelde worden gegijzeld. De gedachte is dat de (dreiging van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Ook na een eventuele gijzeling blijft het CJIB tot aan het einde van de tenuitvoerleggingstermijn (artikel 76 Wetboek van strafrecht) de inning van de schadevergoeding vervolgen.
Waarom gebeurt er in deze zaak ogenschijnlijk zo weinig? Hoe kan het dat de familie er wel in slaagt via social media allerlei gegevens van de betalingsplichtigedaders te achterhalen maar de overheid niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het toegezegde betere systeem van schadevergoedingen voor slachtoffers van misdrijven (naar aanleiding van de commissie Donner) vertraging opgelopen? Welke besluiten zijn hier al wel over genomen? Waar zit dit nu op vast?
De voorstellen uit het rapport van het adviescollege onder leiding van dhr. mr. J.P.H. Donner worden op dit moment binnen het «Programma Stelsel voor Compensatie Slachtoffers van een strafbaar feit» nader uitgewerkt. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ketenpartners (OM, Schadefonds Geweldsmisdrijven, Rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, CJIB etc.). Het verder uitwerken van de voorstellen en het bezien van de consequenties ervan, ook voor wat betreft de kosten, is een omvangrijk en complex traject en kost meer tijd dan voorzien. Ik streef ernaar om de Tweede Kamer uiterlijk 1 juni 2023 een beleidsreactie op het rapport toe te zenden.
Welke maatregelen stelt u nu voor om de inning van schadevergoedingsmaatrelen zo spoedig mogelijk te verbeteren, om dit onrecht te bestrijden en in de toekomst te voorkomen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 8 bestaan er diverse instrumenten om een schadevergoedingsmaatregel te innen. Het CJIB spant zich zoals gezegd maximaal in op de inning van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van slachtoffers. Dat laat onverlet dat blijvend zal worden gekeken op welke wijze de inning van schadevergoedingsmaatregelen kan worden verbeterd, en op welke wijze reeds bestaande instrumenten nog beter kunnen worden ingezet.
Jeugdbescherming |
|
Peter Kwint |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis zijn geplaatst?1
In het vrijwillig kader is het mogelijk om kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader kan en mag echter niet tegen de wil van een ouder plaatsvinden. Een kind kan alleen buiten het gezin worden geplaatst als een ouder met gezag – zonder daartoe onder druk te zijn gezet – daarmee instemt. Een kind kan dan bijvoorbeeld verblijven bij een familielid, in een pleeggezin, een gezinshuis of in een jeugdinstelling. Dit kan fulltime zijn, alleen in weekenden of voor een aantal dagen in de week.
Er zijn echter ook situaties denkbaar dat ouders en/of het kind en de hulpverlening van visie verschillen over de zorgen en wat het beste is voor een kind. In die gevallen zal de hulpverlening met ouders en kinderen hierover in gesprek gaan. De hulpverleningsopties in het vrijwillig kader zullen worden besproken, maar ook zal het inzetten van een kinderbeschermingsmaatregel worden toegelicht indien de zorgen hiertoe aanleiding geven. Het is denkbaar dat ouders het bespreken hiervan als drang kunnen ervaren. Het moet daarom ten alle tijden voor ouders en kinderen duidelijk zijn of hulp in het vrijwillige kader of in het gedwongen kader wordt ingezet en dat zij goed geïnformeerd zijn over hun rechtspositie. Professionals behoren het gezin hierover duidelijk te informeren.
De rechtsbescherming van ouders en van kinderen is een belangrijk punt van aandacht en niet alleen in het gedwongen kader. Rechtsbescherming van ouders en kinderen start wanneer een gezin in contact komt met de overheid, bij een wijkteam of bij Veilig Thuis. Er moet een scherper onderscheid komen tussen het vrijwillige en het gedwongen kader, niet alleen in juridische zin; dat verschil moet in de dagelijkse praktijk ook wezenlijk door ouders en kinderen worden ervaren.
Hoe vaak komt het jaarlijks voor dat kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis worden geplaatst, en indien daar geen cijfers van zijn: wat is de schatting?
Er zijn geen betrouwbare, betekenisvolle gegevens over het aantal vrijwillige uithuisplaatsingen beschikbaar. Een schatting is ook niet te geven. Met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is een traject gestart om de monitoring van de jeugdzorg te verbeteren. In dit traject zal ook de wens ten aanzien van gedifferentieerde gegevens over vrijwillige uithuisplaatsingen worden meegenomen.
Hoe wordt in dergelijke situaties aan de ouder(s)/opvoeder(s) duidelijk gemaakt dat dit om een vrijwillig traject gaat, en hoe wordt ervoor gezorgd dat zij dit begrijpen?
Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat ouders met gezag zelf vinden dat ze (tijdelijk) de zorg voor hun kind niet kunnen dragen. Zo’n besluit kan in samenwerking met hulpverleners worden genomen, waarbij ook de stem van het kind -afhankelijk van de leeftijd- wordt meegenomen. Het is belangrijk dat het kind en de ouders zich begrepen en gehoord voelen en zich in het besluit herkennen. Daarbij wordt van professionals verwacht dat zij ouders in begrijpelijke taal informeren over de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het gezin en de betrokken professionals, en dat het gezin wordt meegenomen in de afwegingen zodat sprake is van geïnformeerde toestemming. De Richtlijn Uithuisplaatsingen kan hierbij helpen.2 De professional bespreekt de richtlijn met ouders en kind en wijst hen op het bestaan van een cliëntversie.3
Helder moet zijn dat de ouder met gezag zélf beslist over vrijwillige uithuisplaatsing en over het verblijf van een kind buiten het gezin en dat zij altijd op deze beslissing mogen terugkomen. In dit proces is het zetten van druk op het gezin niet acceptabel.
Wat is de gebruikelijke gang van zaken wanneer bij een vrijwillige uithuisplaatsing de ouder(s)/opvoeder(s) zich bedenken, en hoe wordt voorkomen dat de vrijwilligheid van de uithuisplaatsing dan alsnog in geding komt?
Bij een vrijwillige uithuisplaatsing kan ten alle tijden worden teruggekomen op dit besluit. Een beslissing om een vrijwillige uithuisplaatsing weer ongedaan te maken, en het kind weer bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouder(s) met gezag genomen. Bij voorkeur in samenspraak met het kind (afhankelijk van de leeftijd), het netwerk en/of de betrokken professionals.
Indien de hulpverlening toch grote zorgen heeft, zal de hulpverlening dit bespreken met ouders en kind. Blijven deze zorgen groot en is enerzijds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging of veiligheidsrisico van een kind en anderzijds ouders die geen gebruik willen of kunnen maken van vrijwillige hulpverlening, dan kan de betrokken professional een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk beslist de kinderrechter of een kinderbeschermingsmaatregel, een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing, noodzakelijk is.
Hoe wordt in dergelijke situaties aan waarheidsvinding gedaan?
Feitenonderzoek is een kerntaak van alle organisaties in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Aan een ingrijpende beslissing zoals een vrijwillige uithuisplaatsing dient – net zoals dat bij een gedwongen uithuisplaatsing gebeurt- zorgvuldig feitenonderzoek ten grondslag te liggen.
Dat betekent een geheel aan activiteiten van betrokken hulpverleners, in samenspraak met ouders en kind(eren), die voorafgaan en samenhangen met een vrijwillige uithuisplaatsing: onderzoek naar de ontwikkelingsbehoefte van het kind, de opvoedcapaciteiten van de ouders, de analyse, de besluitvorming, de rapportage, hoor/wederhoor en de in- en externe tegenspraak. Heldere, begrijpbare communicatie, samenwerking van hulpverleners met ouders en kind zijn belangrijke onderdelen van het feitenonderzoek, waarop nog verbeteringen nodig zijn. Ik verwijs u hiervoor ook naar het VSO Feitenonderzoek en de brief over het verbeteren van de rechtsbescherming, die uw Kamer op 18 november 2022 heeft ontvangen4.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen in de laagste inkomensgroep een vier keer grotere kans hebben op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen in de hoogste inkomensgroep?2, 3
Op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft het CBS in een analyse zowel gekeken naar de factoren die samenhangen met de kans op gedupeerdheid door de kinderopvangtoeslagaffaire (tabel 4.5.1) als naar de factoren die samenhangen met de kans op een kinderbeschermingsmaatregel (tabel 4.5.2). Deze analyse is gedaan in het kader van het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de kinderopvangtoeslagaffaire in de jeugdbeschermingsketen. Uit tabel 4.5.2 blijkt dat mensen in de laagste inkomensgroep ongeveer een twee keer zo grote kans hebben (en niet vier keer zo groot) op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen in de hoogste inkomensgroep.
Op 1 november 2022 ben ik in de tweede voortgangsbrief over de aanpak voor gedupeerde gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing (tweede voortgangsbrief UHP KOT) reeds ingegaan op de conclusie (van de IJenV) dat de kans op een kinderbeschermingsmaatregel niet voor alle gezinnen in Nederland gelijk is.7 Ik neem de oproep van de IJenV tot bewustwording van deze kansenongelijkheid ter harte en zal dit in mijn gesprekken met de Gecertificeerde Instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtspraak meenemen. Een belangrijke vraag daarbij is hoe we kunnen voorkomen dat kwetsbare gezinnen onnodig met kinderbeschermingsmaatregelen te maken krijgen. Als overheid moeten we werken aan het versterken van bestaanszekerheid, het tijdig inzetten van gezinsbrede hulp en het steunen van ouders in kwetsbare situaties. Dit maakt expliciet onderdeel uit van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Die zetten onder meer in op het versterken van de lokale teams die dichtbij het gezin de hulp moeten bieden die nodig is om verdergaande problemen te voorkomen.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die hoger opgeleid zijn 39% minder kans op een kinderbeschermingsmaatregel hebben dan mensen die lager opgeleid zijn?
Uit dezelfde tabel 4.5.2 van de CBS-analyse die ik in mijn antwoord op vraag 6 heb genoemd, blijkt dat mensen uit de groep hoger opgeleiden ongeveer een twee keer zo kleine kans hebben op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen uit de groep lager opgeleiden. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die een migratieachtergrond hebben veel vaker gepakt worden, en is hier naar uw mening sprake van ongelijke behandeling op basis van etniciteit door de Nederlandse overheid?
Uit bovengenoemde CBS-analyse is niet gebleken dat het hebben van een migratieachtergrond de kans op een kinderbeschermingsmaatregel vergroot, maar wel dat de kans op gedupeerdheid (door de kinderopvangtoeslagaffaire) veel groter was voor deze groep.
Zoals ik in de tweede voortgangsbrief UHP KOT heb vermeld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) reeds aangegeven dat er binnen het intensief toezicht van de Belastingdienst en Toeslagen sprake is geweest van institutioneel racisme.8 Het is van belang om te benadrukken dat Toeslagen niet beschikt over informatie over etniciteit en afkomst van burgers en hier dan ook niet actief op geselecteerd is. Wel is bekend dat in het verleden in een aantal toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken hebben plaatsgevonden naar gastouderbureaus waarvan de eigenaren en/of klanten een bepaalde achtergrond hadden. Bij het risicoclassificatiemodel van Toeslagen gold dat onder andere Nederlanders met lage inkomens en alleenstaanden, maar ook mensen met een andere nationaliteit, relatief vaker geselecteerd werden voor handmatige behandeling. Ook hierbij was geen sprake van selectie op een specifieke nationaliteit. Er wordt door Toeslagen hard gewerkt aan het erkennen en herstellen van het leed van alle gedupeerden. De Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane informeert uw Kamer op structurele basis over de voortgang hiervan.
Kunt u deze antwoorden voor het wetgevingsoverleg Jeugd sturen, zodat we de antwoorden kunnen betrekken bij dit debat?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Mensen met schulden merken niets van hogere lonen en uitkeringen' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mensen met schulden merken niets van hogere lonen en uitkeringen»?1
Ja.
Klopt het dat de beslagvrije voet niet wordt aangepast aan de verhoging van het wettelijk minimumloon en als dat zo is, waarom niet?
De beslagvrije voet wordt wel aangepast aan de verhoging van het wettelijk minimumloon. Dit gebeurt echter niet voor iedereen direct op 1 januari. Nadat de beslagvrije voet is vastgesteld, moet de deurwaarder de beslagvrije voet minimaal een keer per jaar herberekenen. Daarvoor zijn geen vaste momenten bepaald. In veel gevallen gebeurt dit pas later in 2023 wanneer 12 maanden na het vaststellen van de beslagvrije voet verstreken zijn en de herberekening van de beslagvrije voet conform wetgeving moet worden uitgevoerd.
Bij beslagen en verrekeningen die in of na januari 2023 worden gelegd, wordt de verhoogde bijstandsnorm in de beslagvrije voet toegepast. Ook voor mensen in de bijstand zal op moment van uitbetalen in januari de beslagvrije voet volgens de nieuwe norm worden toegepast als vast percentage van de uitkering.
Naast de wettelijke verplichting om eens per 12 maanden de beslagvrije voet te herberekenen, is de uitvoerende partij verplicht om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen wanneer een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan, bijvoorbeeld vanwege een structurele wijziging van omstandigheden van de beslagene, zoals een wijziging van inkomsten. Een burger kan hier zelf (ook) om verzoeken.
Wij zetten met urgentie stappen om te bewerkstelligen dat financieel kwetsbare mensen de gevolgen van de stijging van het wettelijk minimumloon snel merken in hun portemonnee. Samen met de partners in de keten voor derdenbeslag (UWV, SVB, Belastingdienst, CJIB, LBIO, VNG, KBvG, SNG, BKWI, IB) en de stakeholders zoals schuldhulpverleners, beschermbewindvoerders, sociaal raadslieden en rechter-commissarissen wordt op dit moment gewerkt aan een verklaring, waarin gezamenlijke afspraken worden opgenomen om deze kwetsbare burgers zoveel mogelijk te stimuleren en te helpen bij het doen van een aanvraag voor een versnelde herberekening van de beslagvrije voet. Tevens is hierbij aandacht voor de uitvoerbaarheid van deze afspraken binnen het gegeven juridische kader. In januari 2023 worden de details van deze afspraken tussen de betrokken partijen bekrachtigd en wordt/is uw kamer hierover geïnformeerd middels een brief.
Overigens blijft het te allen tijde voor mensen mogelijk om zelf een verzoek te doen om de beslagvrije voet te her-berekenen in geval van een structurele wijziging van omstandigheden die van belang is voor het vaststellen van de beslagvrije voet. De berekening heeft niet in alle gevallen een gunstig effect voor de burger. De burger heeft wel een mogelijkheid om eerst (zelf) te berekenen wat het effect van een herberekening is.
Klopt het dat bij mensen die in de schuldhulpverlening zitten of een bijstandsuitkering ontvangen de beslagvrije voet wel wordt aangepast en zo ja, waarom wordt hierin een onderscheid gemaakt?
Het gaat hier om verschillende situaties. Bij mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, werkt de aanpassing van de beslagvrije voet per direct door, omdat gerekend wordt met 95% van de bijstandsnorm bij de bepaling van de beslagvrije voet. Hierdoor beweegt de beslagvrije voet automatisch mee met wijzigingen van de bijstandsnorm. Dit in tegenstelling tot beslag op andere uitkeringen of looninkomsten, waarbij de beslagvrij voet wordt toegepast als bedrag.
Bij schuldhulpverlening wordt een vrij te laten bedrag berekend, op basis van de beslagvrije voet. Het vrij te laten bedrag is altijd hoger dan de beslagvrije voet, omdat hoge kosten voor bijvoorbeeld een zorgverzekering worden meegenomen in de berekening. Op basis hiervan bepaalt de schuldhulpverlener de afloscapaciteit van de burger.
Hiermee maakt de schuldhulpverlener een plan van aanpak om de problematische schulden binnen een maximale termijn van 36 maanden op te lossen.
Afhankelijk van de afspraken met schuldeisers zal aflossing van (een deel van) de schulden in jaarlijkse termijnen of bij het einde van het traject plaats vinden. Bij een stijging van inkomsten wordt het meerdere boven het vrij te laten bedrag gebruikt om af te lossen. Bij jaarlijkse herijking van het plan van aanpak zal de beslagvrije voet en daarmee het vrij te laten bedrag worden herberekend – pas dan komt de stijging in inkomen toe aan de burger.
Ook hier geldt dat het de wens is dat de inwoner meteen vanaf januari over de stijging van het wettelijke minimumloon beschikt. Hiervoor is inderdaad geen aanvullende regelgeving nodig. VNG en NVVK adviseren hun leden wel actief om voor minnelijke (msnp) schuldregelingen liefst voor 1 maart 2023 het vrij te laten bedrag aan te passen. Dat kan met terugwerkende kracht gelden vanaf 1 januari. Indien meer tijd nodig is voor het aanpassen van het vrij te laten bedrag dan is het voorstel deze op voorhand te verhogen en tenminste voor 30 mei de herberekening te doen zodat eventuele tekorten of teveel betaalde bedragen kunnen worden verrekend met het vakantiegeld.
Voor hoeveel mensen geldt dat zij momenteel geen verzoek kunnen doen om de beslagvrije voet aan te passen, omdat ze geen uitkering ontvangen en niet in de schuldhulpverlening zitten?
Iedereen met een beslag of verrekening op periodieke inkomsten kan altijd een met redenen omkleed verzoek tot herberekening doen bij gewijzigde omstandigheden. Een stijging van inkomsten betreft een dergelijke wijziging in omstandigheden. Een burger bij wie het inkomen stijgt kan vanwege dit feit altijd zelf om een herberekening van de beslagvrije voet vragen. Het punt is echter dat dit niet automatisch gebeurt en dat een verzoek nodig is. Precieze cijfers over aantallen mensen bij wie een beslag ligt of een verrekening op inkomen uit loon, pensioen of uitkering zijn niet voorhanden. In 2021 lag er bij ca. 230.000 mensen een beslag op inkomsten vanuit gerechtsdeurwaarders, blijkt uit het jaarverslag van de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders (KBvG).
Hoeveel signalen zijn er bekend bij u van gevallen waarbij het bedrag dat overblijft onder de beslagvrij voet onvoldoende was om van rond te komen als gevolg van de stijging van de kosten van levensonderhoud?
Gelet op de cijfers van het CBS ziet het kabinet dat steeds meer mensen moeite hebben om rond te komen, onder meer door de gestegen energieprijzen en inflatie. Dit geldt zeker ook voor mensen met beslag op inkomsten die daardoor in een financieel kwetsbare positie verkeren. Daarom heeft het kabinet een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie.
Zo is bijvoorbeeld de verbreding van het Waarborgfonds saneringskredieten mogelijk gemaakt. Door de energiecrisis neemt de groep mensen toe die hun aflosverplichtingen op een saneringskrediet niet meer kunnen nakomen. Ook neemt de groep mensen toe zonder, of met een zeer beperkte afloscapaciteit, waardoor het voor hen niet mogelijk is om in aanmerking te komen voor een schuldregeling met saneringskrediet.
Met de verbreding van het Waarborgfonds worden beide groepen ondersteund. Hun aflosverplichting wordt tijdelijk op een lager bedrag vastgesteld, waardoor ze niet uit een lopende schuldregeling vallen, of toch nog voor een schuldregeling in aanmerking komen. Deze verbreding loopt voor een periode van 6 maanden, van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
Bent u het ermee eens dat de verhoging van het wettelijk minimumloon alsmede de overige steunmaatregelen ook daadwerkelijk aangewend zouden moeten kunnen worden om te voorzien in het levensonderhoud en niet primair voor het aflossen van schulden?
Het kabinet zet de verhoging van het wettelijk minimumloon alsmede van alle steunmaatregelen graag in voor het levensonderhoud van mensen die het financieel moeilijk hebben. Daarom zetten wij met urgentie stappen om te bewerkstelligen dat ook mensen met beslag op periodieke inkomsten de gevolgen van de stijging van het wettelijk minimumloon snel merken in hun portemonnee. Tegelijkertijd is het van belang het perspectief van de schuldeiser niet uit het oog te verliezen. Het kabinet zoekt naar een goede balans tussen de belangen van schuldenaar en schuldeiser.
Wat zijn de uitvoeringsconsequenties als alle personen bij wie beslag is gelegd op het inkomen zelf een aanvraag moeten doen om de beslagvrije voet te laten aanpassen?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik vinden het wenselijk dat de stijging van het WML snel terecht komt bij financieel kwetsbare mensen. Omdat we weten dat mensen door schulden stress ervaren en zij daardoor niet allemaal het «doenvermogen» hebben om zelf een aanvraag tot her-berekenen te doen, zetten wij in op een proactieve oplossing. Uit de gesprekken met beslagleggende partijen komt naar voren dat zowel individuele verzoeken als collectieve, ambtshalve herberekening uitvoeringstechnische consequenties hebben. Wij verkennen en werken verschillende oplossingen uit, zoals eerdergenoemde afspraken om de herberekening van de beslagvrije voet uniform te regelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de beslagvrije voet nog op 1 januari 2023 generiek te verhogen?
Wij vinden het wenselijk dat de stijging van het WML en daaraan gekoppeld ook de beslagvrije voet snel terecht komt bij financieel kwetsbare mensen. Voor de groep mensen die bijvoorbeeld een volledige bijstandsuitkering hebben, werkt de wijziging van de beslagvrije voet direct door op 1 januari, door de koppeling aan de bijstandsnorm. Voor mensen met een andere uitkering of inkomsten, proberen we -bij voorkeur collectief- de beslagvrije voet zo kort mogelijk na 1 januari te laten her-berekenen. Dit is, zoals eerder geschetst, een uitdagend traject.
Klopt het ook dat de tarieven voor bewindvoerders, curatoren en mentoren aankomend jaar niet worden geïndexeerd, en zo ja wat is hiervoor de reden?
Ja, dat klopt. Ieder jaar wordt op basis van de indexeringsregeling in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren («CBM») bezien of de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren geïndexeerd wordt. Op 20 oktober 2022 is door middel van een persbericht op de website van de rijksoverheid bekend gemaakt dat de beloningen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren in 2023 niet worden geïndexeerd.2
De reden dat de beloningen voor 2023 niet worden geïndexeerd, is gelegen in het volgende. In de Regeling beloning CBM wordt verwezen naar de formule uit het Besluit vergoeding bewindvoerders schuldsanering. De formule wordt berekend aan de hand van cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (het CBS) jaarlijks bekend maakt. Voor het indexeringspercentage wordt teruggekeken naar het 2e jaar voorafgaand aan het jaar waarin de indexering zal gaan gelden. Bij de berekening van de indexering van de beloningen over 2023 wordt dus teruggekeken naar de cijfers van het CBS over 2021. Indien op grond van deze formule het indexeringspercentage is bepaald tussen de -1 en 1% worden de beloningen niet geïndexeerd. Voor 2023 is het indexeringspercentage 0,66%. Dit betekent dat de beloningen in 2023 niet worden geïndexeerd. Het voorgaande betekent dat volgend jaar bij de berekening van de indexering van de beloning over 2024 wordt teruggekeken naar de cijfers van het CBS over 2022. Dan zal dus wel de hoge inflatie worden meegenomen in de tarieven. Wij begrijpen dat dit een teleurstellende boodschap is voor de wettelijke vertegenwoordigers. De indexering vindt door de formule later plaats dan gewenst, maar vindt uiteindelijk wel altijd plaats.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de hoge inflatie en de wens om te investeren in de kwaliteit van bewindvoering?
Zoals bij de vorige vraag reeds is aangegeven, ligt het peiljaar voor het bepalen van het indexeringspercentage twee jaren eerder. Voor 2023 is derhalve gekeken naar de cijfers over 2021. In de indexeringsregeling in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is derhalve geen rekening gehouden met de inflatie van de afgelopen maanden. Voor de volledigheid willen wij benoemen dat de curatoren, bewindvoerders en mentoren niet de enige beroepsgroep zijn van wie de beloningen niet of nauwelijks worden geïndexeerd in 2023.
In de komende maanden willen we verder in gesprek over de kwaliteit van bewindvoering en de beloning die bewindvoerders daarvoor ontvangen. In dit verband is van belang dat wij binnenkort de uitkomsten van het onderzoek van SEO naar de belonings- en financieringssystematiek van bewindvoerders verwachten. De uitkomsten van dat onderzoek willen wij bezien in samenhang met de plannen ter uitwerking van het coalitieakkoord om strengere kwaliteitseisen te stellen aan bewindvoerders. Wij hebben op 4 oktober 2022 uw Kamer hierover bericht. Nadat de resultaten van het SEO-onderzoek bekend zijn zullen wij uw Kamer nader berichten.
De misstanden bij De Glind en de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat na het eerste deel van de reportage over misstanden bij Jeugddorp De Glind, nog meer slachtoffers zich hebben gemeld1? Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er waarschijnlijk nog meer slachtoffers zijn die zich misschien niet zullen melden?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is lastig om in te schatten of er nog meer slachtoffers zijn die zich niet zullen melden. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aangegeven dat enkele tientallen oud-bewoners van de Glind zich bij hen hebben gemeld voor de financiële tegemoetkoming. Dat komt redelijk overeen met de aantallen die Omroep Gelderland aangeeft. Ik hoop dat slachtoffers zich zo vrij mogelijk voelen om zich te melden, dan wel bij de telefoonlijn die Pluryn zelf heeft opgezet, dan wel bij Slachtofferhulp Nederland of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat dit vraagt om grondig en onafhankelijk onderzoek naar wat er is gebeurd en wanneer? Zo ja, op welke manier voelt u zich verantwoordelijk voor dit onderzoek? Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat slachtoffers vertrouwen hebben in dit onderzoek en de uitkomsten ervan? Begrijpt u dat slachtoffers niet altijd vertrouwen hebben in het onderzoek dat door zorgaanbieder Pluryn zelf wordt gedaan?
Ik ben het ermee eens dat grondig en onafhankelijk onderzoek gedaan moet worden. Hoewel ik me de gevoelens van slachtoffers kan voorstellen, vind ik het goed dat Pluryn zelf heeft toegezegd een onderzoek te starten. Zij zijn de eerste aangewezen partij om dit te doen, en kunnen eventuele lessen uit dit onderzoek ook direct vertalen naar beleid. Pluryn is het onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers.
Waar kunnen mensen naartoe die zich herkennen in de verhalen die nu naar buiten komen? Op welke manier worden (oud-) bewoners van De Glind op de hoogte gesteld van het onderzoek dat op dit moment wordt gedaan naar de misstanden? Wordt er in het onderzoek zowel gekeken naar het verleden maar óók naar het heden?
Mensen die zich herkennen in de verhalen die naar buiten komen, kunnen contact opnemen met de telefoonlijn die Pluryn heeft ingesteld voor slachtoffers. Ze kunnen ook contact opnemen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers kunnen ook contact opnemen met het Centraal Informatie en Expertisepunt van Trimbos. Dit is speciaal opgericht voor slachtoffers die geweld hebben meegemaakt tussen 1945–2019 en daarmee onder het onderzoek van commissie de Winter vielen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het onderzoek dat Pluryn uit gaat voeren.
Zie eveneens mijn antwoord op vraag 10 over de mogelijkheden waar jongeren zich kunnen melden.
Zodra de onafhankelijk onderzoekers toegezegd hebben, zal Pluryn bekend maken op welke wijze het onderzoek wordt ingericht en wie zich eraan verbindt. Daarnaast bestaan er netwerkbijeenkomsten van oud-bewoners in de Glind vanuit de Rudolphstichting, waar ook Pluryn en Stichting Jeugddorp de Glind contact mee hebben. Tot slot is de directie van beide zorgaanbieders op 7 november 2022 in gesprek gegaan met een afvaardiging van een 15-tal slachtoffers die zich – deels – via Omroep Gelderland hebben uitgesproken.
Stichting Jeugddorp de Glind, Pluryn en andere zorgaanbieders in het dorp spreken binnenkort over het vormgeven van Dialoogsessies, zoals geadviseerd door Commissie De Winter in het rapport «Onvoldoende beschermd»2.
Zoals aangegeven bij vraag 2 zal het methodologisch onderzoek zich vooral richten op lering voor nu en in de toekomst vanuit de ervaringen van (oud)cliënten en (oud) medewerkers.
Tot slot heeft De Glind een eigen Jongerenraad, waar gesproken wordt over de jeugd(zorg) in het dorp in het heden.
Bent u op de hoogte van de signalen dat sommige daders nog steeds werken in de jeugdzorg en dus regelmatig met kinderen in aanraking komen2? Bent u het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is? Op welke manier wordt dit meegenomen in het onderzoek dat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt uitgevoerd?
Ik heb de uitzending gezien waarin wordt aangegeven dat hier signalen over zijn.
De IGJ zal ten aanzien van de signalen en meldingen die nog in onderzoek zijn over de Glind ook het aspect van veiligheid meenemen in haar toezicht.
Verder is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van mishandeling of geweld zodat kan worden opgetreden en eventueel een veroordeling volgt. Daarbij geldt dat voor de professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) vereist is en deze niet kan worden verstrekt bij een veroordeling voor een strafbaar feit. Onder vraag 7 ga ik in op het opsporen van eventuele daders.
Bent u zich ervan bewust dat Omroep Gelderland ook heeft gesproken met voormalig medewerkers van De Glind die op de hoogte waren van misbruik, maar zich nooit eerder hebben gemeld uit angst voor represailles? Wat zegt dit volgens u?
Ik vind het ernstig te horen dat voormalig medewerkers van de Glind op de hoogte waren van misbruik, maar zich niet hebben gemeld uit angst voor represailles. Het doen van meldingen moet altijd mogelijk zijn en er moet een cultuur bestaan waarin dit ook normaal is als er iets aan de hand is.
Is het mogelijk en wenselijk om een onafhankelijk meldpunt op te zetten waar slachtoffers en oud-collega’s zich kunnen melden als ze weten dat daders nog steeds werkzaam zijn binnen de jeugdzorg?
Er is een landelijk meldpunt zorg (LMZ) bij de IGJ waar slachtoffers en oud-collega’s meldingen kunnen doen. Dat kan ook anoniem. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten. Naast het LMZ heeft de IGJ een apart Meldpunt voor (ex) medewerkers en zorgaanbieders.
Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders conform de Jeugdwet verplicht om calamiteiten en geweld bij de IGJ te melden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld fysiek geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of psychisch geweld. Ook moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Wat gaat u doen om te zorgen dat daders worden opgespoord en waar dat kan worden berecht? Wat betekent de wetswijziging uit 2013, waarbij is afgesproken dat er geen verjaringstermijn meer geldt voor zedenmisdrijven met kinderen, concreet voor slachtoffers en daders van misbruik bij De Glind?
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij de Glind nog vervolgd kunnen worden.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het onderzoek van Commissie De Winter naar geweld in de jeugdzorg vanaf 1945? Kunt u dat per aanbeveling toelichten?
De aanbevelingen die commissie De Winter heeft gedaan zijn heel breed. Ze passen ook bij ambities die vanuit de rijksoverheid en vanuit het veld soms al waren ingezet. Vaak zijn er meerdere acties of trajecten per aanbeveling. En sommige opdrachten of trajecten zijn ook relevant voor meerdere aanbevelingen.
Tegelijk zijn het soms ook zaken waarbij het enige tijd duurt voordat er een concreet resultaat te zien is, of waarvan het belangrijk is dat ze continu onder de aandacht blijven. Een voorbeeld is de aanbeveling om goed en geschoold personeel in de jeugdzorg in te zetten. Dit heeft continu de aandacht van de rijksoverheid en veldpartijen, maar is soms ook ingewikkeld in een periode waarin personeel soms moeilijk te vinden is. In de bijlage bij deze brief treft u een tabel aan met een overzicht van de aanbevelingen en de opvolgingen die daar tot nu toe aan zijn gegeven.
Is het een optie om de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-registratie voor tenminste een van beide gezinshuisouders verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is wel gewenst dat één van de gezinshuisouders beschikt over een SKJ-registratie. Echter omdat het geen garantie is dat er daadwerkelijk kwalitatief betere zorg wordt geleverd en het door de norm van de verantwoorde werktoedeling ook mogelijk is om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten, is dit laatste ook een optie. Het is wenselijk dat de gezinshuisouders beschikken over de juiste competenties en vaardigheden. Als een gezinshuisouder de juiste competenties heeft, maar (nog) niet de benodigde (SKJ) registratie heeft, is het volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling, mogelijk om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten. In de praktijk gebeurt dit in gezinshuizen doordat een gedragswetenschapper die in dienst is van het gezinshuis of de zorgaanbieder meekijkt met de (nog) niet geregistreerde gezinshuisouder.
Hoe worden kinderen in jeugdzorginstellingen, pleeg- en gezinshuizen op de hoogte gesteld van hun recht op een onafhankelijke vertrouwenspersoon? Hoe wordt gewaarborgd dat zij ten allen tijde van dit recht gebruik kunnen maken en niet worden gehinderd?
Jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen dienen een onafhankelijk vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het AKJ beschikbaar te hebben. Elke gemeente moet zorgen dat jongeren en (pleeg)ouders/verzorgers terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Het Ministerie van VWS heeft het AKJ ingekocht om het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit te voeren. Het AKJ gaat met vaste vertrouwenspersoon langs instellingen, gezinshuizen of pleeggezinnen zodat zij jongeren zien en jongeren hen aan kunnen spreken. De frequentie waarmee het AKJ langskomt verschilt per soort verblijf. Bij gesloten jeugdzorg is dit eenmaal per week, maar voor gezinshuizen is dit minder frequent, namelijk minimaal vier keer per jaar.
Er zijn nu meer mogelijkheden voor slachtoffers van geweld om veilig een melding te doen, dan in de jeugdhulp zoals die eind vorige eeuw georganiseerd was.
Zo hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Er bestaat ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Tenslotte kan er, zoals eerder beschreven, ook gemeld worden bij het LMZ van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten.
Welke andere maatregelen neemt u om de veiligheid van kinderen te waarborgen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat de slachtoffers van De Glind aanspraak maken op de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg? Op welke manier worden de slachtoffers die zich nu melden op de tijdelijke regeling gewezen, zeker gezien het feit dat de regeling per 31 december 2022 stopt?
Slachtoffers van bovenmatig geweld die tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 minderjarig waren en onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in de Glind kunnen een aanvraag indienen voor de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Het Schadefonds en andere organisaties waar slachtoffers van geweld in de jeugdzorg terecht kunnen, communiceren inmiddels actief dat de Tijdelijke regeling per 31 december 2022 eindigt. Slachtoffers die zich nu melden worden door die verschillende instanties op de regeling en het beëindigen daarvan gewezen (bijvoorbeeld via lotgenotenorganisaties, SHN en het Centraal Informatie en Expertisepunt Trimbos instituut). In nieuwsbrieven van het SKJ is in 2022 ook aandacht besteed aan het onderzoek van commissie De Winter en het feit dat er tot 31 december 2022 een financiële tegemoetkoming kan worden aangevraagd. Pluryn zal de slachtoffers die zich bij haar melden actief wijzen op het bestaan en de beëindiging van deze regeling.
Bent u bereid om de tijdelijke regeling langer open te stellen nu er opnieuw misstanden naar buiten komen zoals bij De Glind, die zowel de voorwaarden als de periode van de tijdelijke regeling (5 mei 1945 en 12 juni 2019) omvatten? Zo niet, bent u het ermee eens dat de slachtoffers er niets aan kunnen doen dat misstanden soms pas later aan het licht komen en dat ook zij recht hebben op dezelfde tegemoetkoming?
In het onderzoek van de commissie De Winter dat in 2019 werd afgerond is geconstateerd dat er misstanden in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan werd onder meer deze tijdelijke, laagdrempelige, regeling in het leven geroepen om de slachtoffers van bovenmatig geweld in de jeugdzorg erkenning te kunnen bieden voor het doorgemaakte leed. De signalen van voormalige bewoners van de Glind passen helaas bij de uitkomsten van het onderzoek van commissie De Winter. Vanuit Omroep Gelderland is aangegeven dat er zich zo’n 60 slachtoffers gemeld hebben uit de jaren »80 en »90. Slachtoffers van bovenmatig geweld die in de Glind zijn geplaatst kunnen sinds 1 januari 2021 een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling. Het Schadefonds geeft aan dat er onder de tot nu toe behandelde aanvragers tientallen aanvragers bevinden die (o.a.) verbleven in jeugddorp de Glind. Ook het feit dat er bijna 19.000 aanvragen zijn gedaan bij het Schadefonds suggereert dat de regeling voldoende bekend is onder slachtoffers. Er is daarom geen aanleiding om de Tijdelijke regeling langer open te stellen.
Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de tegemoetkoming? Hoeveel aanvragen zijn er afgewezen? Hoeveel moeten er nog worden beoordeeld?
Tot en met 31 oktober 2022 heeft het Schadefonds 18.955 aanvragen ontvangen. In 9.814 aanvragen heeft het Schadefonds een beslissing genomen. In 8.106 aanvragen (87%) heeft het Schadefonds een tegemoetkoming verstrekt; 1.174 (13%) aanvragen heeft het Schadefonds afgewezen. Er zijn 460 aanvragen ingetrokken door de aanvrager en 74 aanvragen zijn om administratieve redenen buiten behandeling gesteld. In 8.996 aanvragen moet het Schadefonds nog een beslissing nemen.
Hoe staat het met de snelheid van de afhandeling van de aanvragen die tot nu toe zijn ingediend? Op de site3 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven staat dat de tijd waarbinnen een beslissing wordt genomen inmiddels is opgelopen tot 30 weken en dat op dit moment de aanvragen uit maart 2022 worden behandeld, hoe kan dat? Deze lange wachttijd werd een jaar geleden al geconstateerd, hoe kan het dat het alleen maar langer duurt? Heeft u voldoende in beeld wat deze lange wachttijd doet voor slachtoffers?
De wachttijd is momenteel inderdaad langer omdat het aantal aanvragen veel hoger is dan aanvankelijk verwacht. Eind vorig jaar was de verwachting dat dit jaar ongeveer 100–200 aanvragen per week zouden worden ingediend en is het aantal medewerkers uitgebreid. Dit leidde tot een verwerkingstijd van gemiddeld 22 tot 24 weken in de eerste helft van dit jaar. Sinds maart 2022 is het aantal aanvragen gestegen tot zo’n 300 aanvragen per week en was de prognose dat dit zou stijgen tot zo’n 400 aanvragen per week. Met het oog daarop heeft het Schadefonds in juli en augustus in een aantal fases het aantal medewerkers dat aanvragen behandelt sterk uitgebreid. Het aantal beslissingen dat het Schadefonds per maand neemt is inmiddels verdubbeld (van 450 tot 900 beslissingen per maand) ten opzichte van het begin van dit jaar. Dit aantal zal nog verder stijgen, maar op korte termijn wordt geen substantiële verkorting van de wachttijd verwacht.
Voor slachtoffers is de lange wachttijd een belasting. Alle betrokkenen zijn zich daarvan bewust. Een snelle verkorting van de wachttijd door een verdere uitbreiding van het aantal medewerkers is echter niet mogelijk omdat het behandelen en beoordelen van de aanvragen vraagt om specialistische kennis. Medewerkers moeten door collega’s worden opgeleid en een aantal maanden onder hun begeleiding ervaring opdoen voordat zij volledig zijn ingewerkt. Daarnaast is er voldoende tijd en aandacht nodig voor de zorgvuldige behandeling en beoordeling van de aanvragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Jeugd van 21 november?
Ja.
Uitbetalingen van geld en speelwinst door online kansspelaanbieders |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat veel online kansspelaanbieders bewust een vertraging hebben ingebouwd in hun uitbetalingen aan spelers en dat er zelfs ranglijsten zijn om te kunnen vergelijken bij welke aanbieder het geld sneller wordt uitbetaald? Wat vindt u hiervan?1, 2
Mij is bekend dat er online kansspelaanbieders zijn die met vertraging voldoen aan het verzoek van een speler om speeltegoed uit te betalen. Verder is mij bekend dat in de (online) media de snelheid van uitbetalen wordt besproken. In artikel 4.26 van het Besluit kansspelen op afstand (Bkoa) is opgenomen dat de vergunninghouder de speelrekening crediteert en debiteert «zonder onnodige vertraging». Voor de vertraging in betalingen kunnen goede redenen bestaan, waarop ik hieronder in ga.
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders zo snel als mogelijk geld zouden moeten uitbetalen aan spelers als zij daar om vragen, dus zonder enige vertraging, zodat de kans op bedenkingen van spelers en het gevaar voor toch doorspelen met het geld zo klein mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, vindt u dat alle kansspelaanbieders zich hier op dit moment ook voldoende aan houden?
Zoals eerder aangegeven in antwoord 1 is de vergunninghouder verplicht om de speelrekening zonder onnodige vertraging te crediteren en debiteren. Speeltegoeden mogen bij een verzoek om uitbetaling niet onnodig lang worden aangehouden door de vergunninghouder, bijvoorbeeld om rente te kweken, aldus de toelichting bij het Besluit. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om toezicht te houden op dat kansspelaanbieders zich hieraan houden. Tot op heden vormen de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan de vertraagde uitbetaling van speeltegoeden onvoldoende aanleiding voor de Kansspelautoriteit om dit nader te onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er geen verschil zou moeten zitten tussen kansspelaanbieders in de snelheid waarmee geld wordt uitbetaald aan spelers? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel als mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De snelheid waarmee uitbetaald wordt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om een controle op fraude en witwassen uit te voeren of een controle waarbij de aanbieder bonusvoorwaarden controleert voordat een bonus uitgekeerd kan worden. De ene kansspelaanbieder is wellicht sneller dan de andere. De norm blijft «zonder onnodige vertraging», waarop zoals hiervoor beschreven de Ksa toezicht houdt. Er is vooralsnog geen aanleiding om te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat online kansspelaanbieders spelers erop wijzen dat, nadat zij om uitbetaling hebben gevraagd van hun geld, de uitbetaling alsnog geannuleerd kan worden?3 Vindt u dat dergelijke teksten door de beugel kunnen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit een halt toe te roepen? Zo ja, waarom?
De wijze van attenderen op de mogelijkheid tot annulering van de betaalopdracht moet worden bezien in relatie tot de zorgplicht die aanbieders hebben
om gokverslaving te voorkomen. Aanbieders dienen daarbij continu alert te zijn op signalen van problematisch speelgedrag en moeten daadkrachtig ingrijpen als er signalen zijn. Doorgaans zal het eenmalig annuleren van een betaalopdracht niet snel problematisch zijn, maar moet het worden bezien in relatie tot het volledige speelgedrag van de betreffende speler. Met de invulling van de zorgplicht door aanbieders wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt tegengegaan, zoals ook beoogd is met de aangehaalde waarschuwende tekst. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat aanbieders de zorgplicht naleven. Overigens is de Kansspelautoriteit, zoals ik tijdens het commissiedebat kansspelen d.d. 6 oktober 2022 met uw Kamer heb gedeeld, een onderzoek gestart naar de invulling van de zorgplicht door kansspelaanbieders. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar 2023 afgerond. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zie ik geen aanleiding om het melden van de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Hoe verhoudt het actief wijzen en aanmoedigen op de mogelijkheid om een opname te annuleren en alsnog door te spelen zich tot de waarschuwingszin «Wat kost gokken jou? Stop op tijd»? Erkent u dat het waarschijnlijk is dat gokbedrijven de mogelijkheid bieden om uitbetaling te annuleren omdat dit het verdienmodel ten goede komt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee dat, zodra iemand om uitbetaling verzoekt, het onmogelijk wordt gemaakt om een uitbetaling alsnog te annuleren; in het kader van het verminderen van het risico dat iemand zich toch bedenkt en alsnog doorspeelt met zijn of haar geld? Bent u bereid dit aan alle online kansspelaanbieders op te leggen en/of dit via het verplichte verslavingspreventiebeleid vorm te geven?
Deelnemers aan kansspelen moeten de regie kunnen voeren over het bedrag dat op de speelrekening staat. Een speler kan de vergunninghouder verzoeken om het bedrag op de speelrekening uit te betalen (artikel 4.29, derde lid, onder a Bkoa). Zoals in antwoord 2 aangegeven dient de vergunninghouder aan dat verzoek zonder onnodige vertraging gehoor te geven. Onderdeel van het zelf de regie kunnen voeren is ook de mogelijkheid om een opdracht tot uitbetaling nog te kunnen annuleren. Zoals eerder aangegeven in antwoord 4 en 5 wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt door de invulling van de zorgplicht door aanbieders tegengegaan. In afwachting van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de Kansspelautoriteit zie ik geen aanleiding om de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) |
|
Ulysse Ellian (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake het geschil tussen de AP en de KNLTB van 22 september 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het geschil tussen de AP en VoetbalTV van 22 juli 2022?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Met de uitspraak ben ik bekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat de AP ten onrechte niet de andere belangen die VoetbalTV heeft aangevoerd bij haar beoordeling heeft betrokken. VoetbalTV stelde namelijk dat het niet uitsluitend een commercieel belang had bij het maken van beelden van voetbalwedstrijden. De vraag of een louter commercieel belang op zichzelf kan dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, is nog niet beantwoord. Over ditzelfde vraagstuk heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen de AP en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) op 22 september een tussenuitspraak3 gedaan, waarin zij heeft besloten prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen. Een van de vragen is of een zuiver commercieel belang kan gelden als gerechtvaardigd belang. De rechtsontwikkeling op dit punt is dus nog gaande. Het past mij om de uitkomsten daarvan af te wachten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit van 10 september 2020?3
Ik ben bekend met deze antwoorden.
Bent u bekend met het artikel van NRC van 3 juli 2022 «Brussel vindt Nederlandse privacywaakhond te strikt»?4 Wat is uw reactie op dit artikel?
Dit artikel is mij bekend. In het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) zijn de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten verenigd en worden richtsnoeren opgesteld om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Artikel 29-werkgroep», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang».6 Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het HvJEU zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten. De Rechtbank stelt deze vraag om meer duidelijkheid te krijgen, omdat uiteindelijk de interpretatie van Unierechtelijke begrippen aan het HvJEU is. Ik vind het een goede zaak wanneer daardoor rechtseenheid ontstaat over de uitleg van deze norm.
Is de brief van de Europese Commissie in het artikel van NRC gedeeld met het kabinet? Zo ja, wat was destijds de reactie van het kabinet op deze brief, zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dit soort zienswijzen onder de aandacht zouden moeten worden gebracht van de Minister voor Rechtsbescherming?
De brief is destijds niet gedeeld met het kabinet. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen in het gegevensbeschermingsrecht met belangstelling. Dat laat onverlet dat de Europese Commissie in beslotenheid met een toezichthouder als de AP moet kunnen corresponderen zonder daarbij de regering van de desbetreffende lidstaat te betrekken.
Is de brief van de Europese Commissie door de AP ingebracht in de juridische procedures tegen VoetbalTV en de KNLTB? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De stukken die worden gewisseld binnen de beslotenheid van een (in dit geval nog lopende) gerechtelijke procedure zijn tussen de partijen en de rechter. Tijdens een gerechtelijke procedure geldt altijd een vorm van beslotenheid over de stukken die tussen de verschillende partijen en de rechter worden gedeeld. Dat is ook in deze zaak het geval.
Als de brief van de Europese Commissie niet in betreffende juridische procedures is gedeeld, bent u in dat geval bereid te laten onderzoeken of de AP in deze procedures onrechtmatig heeft gehandeld?
Voor een dergelijk onderzoek zie ik geen aanleiding. Het is niet aan het kabinet om zich te mengen in gerechtelijke procedures waarin het zelf geen partij is.
Is het achterhouden van relevante informatie zoals de zienswijze van de Europese Commissie in een juridisch geschil wat u betreft wenselijk in onze democratische rechtsstaat?
De beoordeling welke stukken voor de beslechting van een geschil noodzakelijk zijn, is aan de rechter, niet aan het kabinet.
Deelt u het oordeel van de Europese Commissie uit maart 2020 dat de lijn van de AP veel te strikt is? Acht u de motivering van de Europese Commissie om de AP hierop te wijzen steekhoudend?5 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De rechtsvraag of een zuiver commercieel belang een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid onder f, van de AVG kan zijn (en het verwerken van persoonsgegevens met het oog daarop rechtmatig kan zijn), is in het kader van prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJEU. Ik vind het passend om het oordeel van het HvJEU af te wachten.
Kunt u er bij de AP op aandringen dat zienswijzen van de Europese Commissie over de interpretatie van de AVG voortaan op de website van de AP worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik niet voornemens. De Europese Commissie gaat, als opsteller en verzender ervan, in de eerste plaats zelf over de publicatie van haar documenten.
Is er sinds de uitspraak van de Raad van State van juli 2022 contact geweest met de AP en is de AP gewezen op de consequenties die de uitspraak met zich meebrengt voor het handhavingsbeleid van de AP? Zo ja, wat is uit dit contact gekomen?
Er is geen contact geweest tussen mijn departement en de AP in de hier bedoelde zin naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Is sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ooit de Landsadvocaat om advies gevraagd over de interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang»? Zo ja, wat was de strekking van dit advies?
Het kantoor van de Landsadvocaat, Pels Rijcken, is niet om advies gevraagd. De AP had Pels Rijcken wel gevraagd om haar bij te staan in de procedure over de aan de KNLTB opgelegde boete. Pels Rijcken heeft echter laten weten dat het haar niet vrijstond om als advocaat voor de AP op te treden vanwege conflicterende belangen.
Deelt u nog steeds de mening dat het onwenselijk is dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Zo ja, waarom houdt de AP tot op heden nog altijd vast aan een striktere interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang» dan andere EU-lidstaten?
Door de AVG gelden in Europese lidstaten in beginsel gelijke normen wat betreft gegevensbescherming en privacy. Op een aantal punten biedt de AVG ruimte aan landen om nadere regels vast te stellen, of dienen lidstaten in lidstaatrechtelijk recht zaken te regelen, zoals bijvoorbeeld uitzonderingen op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. In de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), maar ook in sectorwetgeving wordt uitvoering gegeven aan deze ruimte. Unierechtelijke begrippen dienen echter unierechtelijk te worden uitgelegd. In de European Data Protection Board (EDPB) zijn de Europese privacytoezichthouders verenigd en worden guidelines gemaakt om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Article 29 Working Party», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang»8. Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het Hof zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten.
Welke stappen zijn er sinds 2020 gezet om de AP het belang van rechtseenheid onder de aandacht te brengen en wat heeft de AP sindsdien gedaan om rechtseenheid te bevorderen?
De AP is lid van de EDPB en heeft in samenwerking met de andere Europese privacytoezichthouders in 2022 al meer dan tien guidelines vastgesteld ter bevordering van de rechtseenheid binnen Europa.
Bent u bereid in het kader van het terugdringen van onnodige juridische procedures in gesprek te gaan met de AP om het boetebesluit jegens de KNLTB te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de onafhankelijke positie van de AP en het feit dat er op dit moment een juridische procedure loopt over dit boetebesluit, ben ik niet voornemens met de AP hierover in gesprek te gaan. De AP treedt op grond van artikel 52 van de AVG onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor juridische procedures.
Het bericht ‘Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD), Simone Richardson (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp»?1
Ja.
Zijn deze misstanden ook ter sprake gekomen bij het bezoek van de Staatssecretaris aan dit jeugddorp op 14 september jongstleden? Zo nee, waarom niet?2
Nee, deze misstanden zijn niet besproken. Voorafgaand aan mijn werkbezoek aan de Glind hebben mij geen signalen bereikt over misstanden. Indien dat wel het geval was, was ik het gesprek hierover zeker aangegaan.
Hebben externe toezichthouders al eerder signalen bereikt over onveilige omstandigheden in jeugddorp de Glind? Zo ja, vanaf wanneer waren deze externe toezichthouders hiervan op de hoogte en welke stappen zijn toen ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat dit nog niet bekend was bij de betrokken toezichthouders?
In de periode 2018 tot begin oktober 2022 ontving de IGJ 8 signalen en 5 meldingen over zorgaanbieders uit de Glind. Bij iedere melding bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Dat kan onmiddellijke actie zijn, maar het kan ook zijn dat de IGJ een zorgaanbieder bijvoorbeeld vraagt om zelfstandig onderzoek te doen. Meldingen die de IGJ ontvangt over geweld, misbruik of grensoverschrijdend gedrag binnen een gezinshuis, worden altijd opgevolgd. Ook neemt de IGJ meldingen die worden ontvangen mee in toekomstig toezicht. Veel van de zorgaanbieders in de Glind betreffen gezinshuizen.
Over de precieze inhoud van meldingen en de afhandeling doet de IGJ nooit mededelingen. Dat is vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen. En omdat meldingen (ook oudere) meegenomen kunnen worden in toekomstig toezicht of onderdeel zijn van lopend toezicht.
Hoe reflecteert u op de constatering van oud-pleegkinderen dat sprake is van een gesloten systeem dat vermeende daders de hand boven het hoofd hield? Welke stappen worden nu ondernomen ten aanzien van de zorgaanbieder?
Het is zeer te betreuren dat oud-pleegkinderen geen klacht durfden in te dienen of aangifte durfden te doen tegen vermeende daders van de misstanden in de Glind. Het gesloten systeem zoals in de uitzending van omroep Gelderland over de Glind in de jaren ‘80 en ‘90 is beschreven, is inmiddels veranderd. Het is sinds het begin van de jaren ‘90 niet meer verplicht om als hulpverlener in De Glind te wonen. Voor de gezinshuiskinderen wordt gekeken wat een passende school/ opleiding voor hen is, waardoor zij ook buiten de Glind naar een reguliere basisschool of school voor voortgezet onderwijs kunnen gaan.
In 2016 is de Stichting Jeugddorp de Glind opgericht, naast Stichting Intermetzo (de voorganger van Pluryn), die ook gezinswonen aanbiedt als zorgaanbieder. Ook andere zorgaanbieders hebben zich ondertussen gevestigd in het dorp met één of meerdere gezinshuizen, woonvormen of logeervoorzieningen. De verschillende zorgaanbieders werken binnen het dorp samen op het gebied van bijvoorbeeld vrijetijdsvoorzieningen. Intercollegiaal overleg of het bespreken van het (vermoeden) van misstanden kan hierdoor makkelijk plaatsvinden tussen professionals die geen afhankelijkheidsrelatie ten aanzien van elkaar hebben in de privésfeer.
De grootste franchise-gevende organisatie van gezinswonen (Gezinshuis.com) heeft sinds enkele jaren geen kantoor meer in de Glind en daarmee geen directe belangen, anders dan het vertegenwoordigen van haar formule bij zorgaanbieders en bij een groot deel van de gezinshuizen in het dorp. De positionering van Gezinshuis.com buiten de Glind draagt bij aan haar onafhankelijke positie.
De lopende meldingen en signalen die over de betrokken zorgaanbieders worden gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zullen zorgvuldig door de IGJ worden behandeld en zo nodig worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt recht gedaan aan de groep oud-pleegkinderen die hun verhaal hebben verteld? Hoe wordt erop toegezien dat deze oude meldingen alsnog worden behandeld?
Pluryn heeft een telefoonlijn opgezet voor deze groep slachtoffers.
Pluryn is ook onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers en dit te voorkomen.
Slachtoffers kunnen ook bellen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden hulp en ondersteuning en geven persoonlijk advies aan onder meer slachtoffers van geweld of seksueel misbruik.
Slachtoffers die tussen 1945–2019 slachtoffer zijn van geweld en behoefte hebben aan een luisterend oor of zoekende zijn naar hulp of ondersteuning, kunnen bellen met de telefoonlijn van het Centraal Informatie en Expertisepunt. Dat is speciaal opgericht voor slachtoffers van geweld. Er is ook een mogelijkheid tot chatten.
Indien zij dit nog niet gedaan hebben, kunnen de slachtoffers ook een financiële tegemoetkoming vragen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Mensen die tussen 1945–2019 als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid in aanraking kwamen met geweld in de vorm van jeugdzorg waar zij verbleven, komen in aanmerking voor deze vergoeding.
Zijn er voldoende mogelijkheden voor bewoners en jeugdbeschermers om veilig meldingen te doen, intern en extern, van onveilige situaties binnen het jeugddorp? Zijn bewoners en jeugdbeschermers hier ook voldoende van op de hoogte?
Er zijn nu diverse mogelijkheden voor bewoners maar ook voor jeugdbeschermers om veilig een melding te doen, indien zij over een zorgaanbieder klachten hebben, of onveiligheid of geweld ervaren. De mogelijkheden voor het doen van meldingen en het indienen van klachten zijn bekend bij de jeugdbeschermers en ook bewoners weten waar zij terecht kunnen bij klachten of onveilige situaties.
Allereerst hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Wordt de klacht niet naar tevredenheid afgehandeld dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman.
Er bestaat tenslotte ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Daarnaast moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg). Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Er kan ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten.
Naast het LMZ heeft de IGJ een apart meldpunt voor (ex-)medewerkers en zorgaanbieders.
Zijn er op dit moment overeenkomstige signalen bekend bij andere jeugdinstellingen?
De IGJ zal meldingen door jeugdhulpaanbieders en signalen en meldingen die bij het LMZ binnen komen over jeugdinstellingen zorgvuldig behandelen en zo nodig onderzoeken. Over de inhoud van deze signalen en meldingen en over de afhandeling ervan doet de IGJ nooit mededelingen in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen.
Bent u bereid om breder onderzoek te doen naar veilige leefomstandigheden binnen dit soort woonvormen naar aanleiding van deze casus en de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 wil herhalen.
Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft zorgaanbieder Pluryn aangegeven dat zij onderzoek gaan laten uitvoeren over wat er in de Glind gespeeld heeft. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven voert de tijdelijke regeling slachtoffers jeugdzorg uit waarmee slachtoffers die tussen 1945–2019 in de jeugdzorg verbleven een tegemoetkoming kunnen krijgen van € 5.000. Ik wil een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van de regeling. Uit de gegevens van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn mogelijk rode draden of patronen te herkennen waaruit lessen kunnen worden getrokken om de veiligheid van jeugdigen waar nodig te verbeteren. Een extra onderzoek voordat deze onderzoeken zijn uitgevoerd, heeft hierdoor op dit moment weinig meerwaarde.
De tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind1?
Ja.
Heeft u de bereidheid de onderste boven water te krijgen over het nieuws dat meerdere oud-pleegkinderen, die in Jeugddorp De Glind woonden, zeggen lichamelijk of geestelijk te zijn mishandeld? Zo ja, wilt u een onderzoek laten instellen? Zo neen, waarom niet?
Pluryn heeft laten weten dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren naar de misstanden die hebben plaatsgevonden door een onafhankelijke partij. Ik vind het goed dat dit gebeurt en wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag2.
Is er een meldplicht voor jeugdzorginstanties over vermeende mishandeling en ander grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, waarom wordt dat met voeten getreden en hoe gaat u daar tegen optreden?
Instellingen – jeugdhulporganisaties (waaronder gezinshuizen en pleegzorgaanbieders, maar niet pleegouders), gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis organisaties en de Raad van de Kinderbescherming – zijn verplicht om geweldsincidenten te melden bij de IGJ. Dit gaat niet alleen over fysiek geweld, maar ook over psychisch geweld en grensoverschrijdend gedrag. Indien een incident ten onrechte niet gemeld wordt, dan kan er een boete worden opgelegd. Als de IGJ een signaal of melding over geweld ontvangt, zal zij in bepaalde gevallen gelijk zelf onderzoek doen. Dat is het geval wanneer uit de melding mogelijk ernstige structurele problemen lijken te bestaan, wanneer er sprake lijkt van een acuut onveilige situatie.
In andere gevallen zal de inspectie de betrokken aanbieder vragen om onderzoek te (laten) doen en een rapportage op te stellen. De inspectie stelt vooraf eisen aan het onderzoek zoals het betrekken van de jeugdige en de ouders, een onafhankelijke voorzitter, en het horen van alle betrokkenen.
De misstanden gaan echter voornamelijk over een periode van ca. 30 jaar geleden. Niet alle regels zoals hierboven beschreven bestonden toen al.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de Jeugdzorg, welke nu zo rot als een mispel is, alleen kan worden hersteld als we zaken als deze tot de bodem uitzoeken en als daders alsnog strafrechtelijk worden vervolgd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is belangrijk dat misstanden – wanneer die zich voordoen – goed worden uitgezocht. Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 ga herhalen. Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft Pluryn aangegeven dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren. Zij is dit onderzoek nu aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. Na afloop van de tijdelijke regeling jeugdzorg – waarmee slachtoffers van geweld in de jeugdzorg tussen 1945–2019 een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen – wil ik tevens een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van deze regeling. Het moet dan niet gaan over individuele instellingen of casussen, maar om het in kaart brengen van patronen en rode draden om beter te begrijpen op welke plekken geweld (vaker) voor is gekomen en welke factoren daarin meespelen. Daarvan kunnen we leren om geweld in de jeugdzorg te voorkomen.
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij De Glind nog vervolgd kunnen worden.
Het beeld over jeugdzorg dat geschetst wordt wil ik wel nuanceren. Als Staatssecretaris ga ik veelvuldig op bezoek bij instellingen en daarbij spreek ik ook met jongeren. Herhaaldelijk hoor ik ook verhalen van jongeren die baat hebben gehad bij de jeugdzorg en erdoor geholpen zijn.