Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Recherchebureaus die zonder vergunning onderzoek doen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent het bericht «Recherchebureaus doen onderzoek zonder vergunning – ook naar Khadija Arib – met goedkeuring van Justitie»?1
Ja.
Hoeveel recherchebureaus hebben het afgelopen jaar tijdelijk zonder vergunning gewerkt? Hoe lang hebben zij gemiddeld zonder vergunning gewerkt?
Justis kon voor ongeveer 20 recherchebureaus in het afgelopen jaar geen besluit nemen over de verlenging van hun vergunning voordat de geldigheidsduur van de vergunning afliep. Voor deze periode heeft Justis een tijdelijke regeling in het leven geroepen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het in het verleden vaker voorgekomen dat vanwege achterstanden bij de vergunningverlening recherchebureaus tijdelijk zonder vergunning hebben gewerkt? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen vijf jaar gebeurd? Wat waren de gevolgen voor de activiteiten van die recherchebureaus? Zo nee, hoe komt het dat daar dit jaar voor het eerst sprake van is?
Hoewel Justis in het verleden weleens te kampen heeft gehad met een hoge werkvoorraad, is niet eerder voorgekomen dat er een tijdelijke regeling is getroffen wat betreft de verlenging van de vergunningen. De reden van de achterstand was een personeelstekort bij Justis.
Is er sprake van een «tijdelijke regeling» die inhoudt «dat een vergunning waarvan tijdig verlenging is aangevraagd zijn geldigheid niet verliest totdat [onderdeel van Justitie,red.] een beslissing op de aanvraag voor verlenging heeft genomen»? Zo ja, hoe luidt die tijdelijke regeling, wie heeft die vastgesteld, waar is die regeling te vinden, hoe zijn de recherchebureaus daarvan op de hoogte gesteld en wat is de juridisch grondslag van die regeling? Zo nee, op grond waarvan mogen die recherchebureaus dan toch doorwerken en waarom is die grond rechtsgeldig?
Met het woord «regeling» wordt in dit geval bedoeld dat er een voorziening is getroffen voor de bedrijven die door de achterstanden bij Justis in de knel dreigden te komen met hun vergunning. Justis heeft hen toegestaan door te werken tot op het moment waarop een beslissing op het verzoek om verlenging van de vergunning is genomen. Dit is bekend gemaakt aan de aanvragers die het betreft, aan de Korpschef van de politie (belast met het toezicht op deze bedrijven) en aan de branchevereniging. Verder is een bericht op de website van Justis geplaatst. De tekst luidt als volgt:
«Momenteel heeft het team Wet particuliere beveiligingsorganisaties (Wpbr) van Justis te maken met achterstand in de verwerking van aanvragen. Er wordt hard gewerkt om de achterstand in te halen maar dit duurt langer dan gepland. Om die reden is er een tijdelijke regeling voor aanvragen die zien op een verlenging van een vergunning. De regeling houdt in dat een vergunning waarvan tijdig verlenging is aangevraagd zijn geldigheid niet verliest totdat Justis een beslissing op de aanvraag voor verlenging heeft genomen. In de praktijk mogen bedrijven die onder deze tijdelijke regeling vallen hun werkzaamheden dus voortzetten na de einddatum van de oude vergunning.»
De mededeling op de website is juridisch te duiden als een gedoogverklaring. De getroffen voorziening is onder de gegeven omstandigheden verantwoord geacht. Er was sprake van een achterstand bij de verwerking van aanvragen tot verlenging van de vergunning, waarvan ondernemers niet het slachtoffer behoorden te worden. Voorzien was bovendien dat het zou gaan om een korte (overbruggings)periode van enkele maanden, waarbij de vergunning geldig is voor de duur van 5 jaar en verlengd kan worden voor wederom een duur van 5 jaar. Aanvragers van de vergunning die te maken kregen met een overschrijding van de beslistermijn, konden aan de mededeling op de website de verwachting ontlenen dat justitie de eigen achterstand bij de verwerking van aanvragen tot verlenging van vergunningen niet aan hen zou tegenwerpen en dat zij konden voortgaan met hun werkzaamheden. Om ieder misverstand te voorkomen, heeft Justis aan de betrokken bedrijven inmiddels expliciet vergunning verleend voor de periode tussen expiratie van de oude vergunning en de ingangsdatum van de nieuwe vergunning.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde experts dat recherchebureaus van wie de vergunning is verlopen niet via een gedoogbesluit alsnog mogen doorwerken alsof zij een vergunning hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4. De bedrijven waar het om gaat hebben er vanwege de gedoogverklaring gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij konden voortgaan met de werkzaamheden.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar staats- en bestuursrecht van de Universiteit Leiden dat als een recherchebureau zonder vergunning toch doorgaat met werken dat dat onrechtmatig is jegens degene op wie de onderzoeksactiviteiten zich richten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 4 en 5. Zoals ik daar heb aangegeven was beoogd vergunning te verlenen en hebben de betrokken bedrijven erop mogen vertrouwen dat zij konden doorwerken. Daarnaast is de periode die ligt tussen oude en nieuwe vergunning inmiddels gedekt met een aanvullende vergunning.
Wat moeten recherchebureaus doen met gegevens die zij zonder vergunning hebben vergaard?
Gelet op de antwoorden op vraag 4, 5 en 6 ben ik van mening dat deze vraag niet aan de orde is. Bedrijven hebben er op mogen vertrouwen dat zij in de periode die is gelegen tussen de oude en nieuwe vergunning konden doorwerken. Zoals ik bij vraag 4 aangaf, heeft Justis daarnaast, om ieder misverstand te voorkomen, expliciet vergunning verleend voor de periode tussen expiratie van de oude vergunning en de ingangsdatum van de nieuwe vergunning.
Hoe kan achteraf worden of een recherchebureau informatie over iemand heeft vergaard?
Ik neem aan dat in deze vraag een woord ontbreekt en de bedoeling van de vraag is hoe achteraf «bepaald» kan worden of een recherchebureau informatie over iemand heeft vergaard. Gelet op de antwoorden op vraag 4, 5, 6 en 7 ben ik van mening dat deze vraag niet aan de orde is.
Acht u het mogelijk dat als een recherchebureau onderzoek baseert op informatie die tenminste gedeeltelijk zonder vergunning is vergaard, daarmee het hele onderzoek onrechtmatig kan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven mochten de desbetreffende recherchebureaus doorwerken gezien het gedoogbesluit, zie mijn antwoorden op vragen 4, 5, 6 en 7.
Worden recherchebureaus al getoetst of zij de rechten van beschuldigden waarborgen, met name beschuldigden via anonieme klachten? (zoals genoemd in de motie Gündogan/Omtzigt, Kamerstuk 36 410, nr. 72) Zo ja, hoe dan en op grond waarvan? Kan het schenden van die rechten leiden tot gevolgen voor die recherchebureaus, waaronder het intrekken van een vergunning? Hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, wat staat er dan wel in de vergunningsvoorwaarden ten aanzien van het waarborgen van rechten van beschuldigden?
De recherchebureaus hebben een vergunning nodig van Justis. Tevens moeten de recherchebureaus zich houden aan de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de onderliggende lagere regelgeving. De handhaving van deze wet is belegd bij de politie. De recherchebureaus moeten op een juiste en integere manier omgaan met de persoonsgegevens waar zij de beschikking over krijgen. Dit wordt geregeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), deze wet is voor onderzoeksbureaus aangevuld met de Privacygedragscode van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Wanneer een recherchebureau in strijd handelt met wat in het maatschappelijk verkeer van een goed recherchebureau mag worden verwacht, kan de vergunning ingetrokken worden.
Het bericht ‘Na tientallen vrouwen, willen nu ook IS-mannen terugkeren naar Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na tientallen vrouwen, willen nu ook IS-mannen terugkeren naar Nederland»?1
Ja.
Aangezien er volgens de laatste voortgangsbrief op dit moment 25 mannelijke uitreizigers vastzitten in Koerdisch Syrië is de vraag: zijn deze 25 mannen berecht? Hebben zij allen een dubbele nationaliteit? Is bij u bekend of zij vóór maart 2017 uitgereisd zijn?
In de vierde rapportage uitreizigers van 15 mei jl.2 is aangegeven dat er nog 25 volwassenen in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie in de regio verblijven. Volgens de publieke cijfers van de AIVD is dit aantal op 30 september 2023 nog onveranderd.3 Deze 25 volwassenen betreffen zowel mannen als vrouwen.
In algemene zin kan ik ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken aangeven dat het Openbaar Ministerie tegen alle onderkende uitreizigers een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Daarvan heeft in de meeste gevallen de strafrechtelijke vervolging geen (inhoudelijke) aanvang genomen. Een aantal uitreizigers dat vastzit in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie is in een eerder stadium bij verstek – dus buiten aanwezigheid van de verdachte – veroordeeld door de rechtbank. Er lopen op dit moment ook een tweetal hoger beroepzaken van uitreizigers die vastzitten. Deze hoger beroepzaken zijn voor onbepaalde tijd aangehouden, in verband met het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Een uitreiziger die vastzit is onherroepelijk veroordeeld.
Ten aanzien van de nationaliteit kan ik aangeven dat een deel van de uitreizigers die zich op dit moment nog in de regio bevindt, een dubbele nationaliteit heeft. Van een deel van hen is het Nederlanderschap op basis van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap ingetrokken. Bij de overige uitreizigers is intrekking van het Nederlanderschap op dit moment (nog) niet mogelijk.
Het merendeel van de 25 uitreizigers in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie is voor maart 2017 uitgereisd.
Zoals u begrijpt kan ik, mede omwille van AVG, verder niet ingaan op individuele casuïstiek.
Kunt u aangeven of er op dit moment zaken lopen van verdachten met een Nederlandse nationaliteit? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet Nederland om het bewijs tegen deze terrorismeverdachten zeker te stellen?
Internationale bewijsvergaringsmechanismen spelen een cruciale rol in het verzamelen van bewijsmateriaal van terroristische en internationale misdrijven en dragen bij aan het voorkomen van straffeloosheid. Nederland steunt internationale bewijsvergaringmechanismen zoals het International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het UN Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).
Bent u het met de stelling eens dat er voor terroristische daden een stevige straf past? Wanneer komt het het wetsvoorstel verhoging strafmaat deelname aan een terroristische organisatie naar de Kamer?
Alhoewel het uiteraard aan de rechter is om in een individuele strafzaak een passende en geboden straf op te leggen, ben ik in algemene zin van mening dat plegers van terroristische misdrijven inderdaad stevig gestraft dienen te worden. In dit verband acht ik het van belang te melden dat een voorstel tot verhoging van het strafmaximum voor deelname aan een terroristische organisatie (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht) van 15 naar 20 jaar in voorbereiding is. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel voor het einde van het jaar aan uw Kamer gezonden.
Kunt u bevestigen dat u conform de motie-Laan-Geselschap (Kamerstuk 29 754, nr. 512) de Kamer vooraf betrekt als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers?
Conform motie wordt, net als bij eerdere politieke besluiten met betrekking tot het mogelijk overbrengen van uitreizigers naar Nederland4 en operaties waarbij uitreizigers daadwerkelijk naar Nederland zijn overgebracht5, uw Kamer hiervan in kennis gesteld.
Deelt u de mening dat in alle zaken van uitreizigers het Openbaar Ministerie (OM) nadrukkelijk zou moeten overwegen om naast een forse celstraf ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) uit de Wet langdurig toezicht te eisen, zodat wanneer de rechter deze maatregel oplegt levenslang toezicht mogelijk is?
Of in een individuele strafzaak een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geëist zal worden, is ter beoordeling aan het Openbaar Ministerie op basis van de concrete omstandigheden van het geval. Of deze maatregel ook daadwerkelijk opgelegd wordt, is uiteraard aan de rechter. Ik treed verder niet in deze beoordeling.
Zoals in de derde rapportage uitreizigers6 uiteen is gezet, laat de praktijk zien dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als onderdeel van de Wet langdurig toezicht inmiddels in terrorismezaken wordt geëist en opgelegd.
In de informatiesystemen van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie wordt niet geregistreerd of een dergelijke maatregel is geëist dan wel opgelegd in strafzaken tegen uitreizigers, waardoor niet kan worden aangegeven hoe vaak deze maatregel is opgelegd.
Hoe vaak heeft het OM tot nu toe een maatregel op grond van de Wlt geëist in zaken waarin Islamitische Staat (IS)-uitreizigers terecht stonden en hoe vaak is zo’n maatregel door de rechter opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Een nieuwe fase in de drugscriminaliteit’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Een nieuwe fase in de drugscriminaliteit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er dit jaar al 358 explosies bij woningen en bedrijfspanden zijn geweest?
Ja.
Wat is uw analyse van het feit dat na de Randstad, nu ook in de provincie Groningen sprake lijkt te zijn van een bendeoorlog, die explosieven bij woningen en bedrijfspanden af laten gaan?
Het is onacceptabel dat er in ons land explosieven bij woningen of bedrijfspanden afgaan. Elk explosief dat afgaat is er één te veel. Helaas zien we dat deze handelwijze zich niet alleen beperkt tot de Randstad, maar ook elders in ons land, waaronder Groningen. In het rapport «Ondermijning in het Ommeland» beschrijven Tops et al. de criminele gelegenheidsstructuren in de provincie Groningen. Zij noemen o.a. de uitgestrektheid van het gebied, leegstand van gebouwen, relatieve armoede en een groeiend wantrouwen jegens de overheid. Deze factoren kunnen een vruchtbare voedingsbodem voor georganiseerde criminaliteit vormen. De regio biedt veel afgelegen locaties die toch goed bereikbaar zijn en dichtbij grotere wegen of zeehavens liggen.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat in de tweede helft van 2022 in Groningen nog geen sprake leek te zijn van het plaatsen van explosieven door criminele bendes, maar sinds dit jaar deze aantallen excessief zijn gestegen?
Politie en OM onderzoeken deze incidenten. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op deze incidenten.
Wat is volgens u de reden dat criminelen kansen zien om hun criminele praktijken voort te zetten in de minder dichtbevolkte gebieden, zoals in Groningen?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen factoren als uitgestrektheid van het gebied, leegstand van gebouwen, relatieve armoede en een groeiend wantrouwen tegen de overheid een vruchtbare voedingsbodem voor georganiseerde criminaliteit zijn. Het rapport «Ondermijning in het Ommeland» van Tops et al. geeft hier inzicht in. Deze «kansen» kunnen ook door criminelen worden gezien om hun praktijken voort te zetten in minder dichtbevolkte gebieden.
Deelt u de zorgen dat de capaciteit van de politie steeds vaker knelt in uitgestrekte regio’s?
Zoals ik ook in het halfjaarbericht politie2 aan uw Kamer heb gemeld, leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is, betekent dit dat er altijd keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van de politiecapaciteit. Zowel in de uitgestrekte regio´s als in andere regio’s is de vraag naar politiecapaciteit zichtbaar toegenomen. Daar komt bij, dat de arbeidsmarkt dusdanig krap is, dat het werven van voldoende nieuwe medewerkers een nog grotere uitdaging vormt.
Heeft u een beeld van de mate waarin de politiecapaciteit vanuit het hele land wordt ingezet voor specifieke situaties zoals bijvoorbeeld evenementen en demonstraties, waardoor de capaciteit in de politieregio nog verder onder druk komt te staan als het gaat om het bestrijden van criminaliteit?
Er wordt steeds vaker een beroep gedaan op politiecapaciteit elders in het land, waardoor deze capaciteit niet ingezet kan worden op de plek waar het toebedeeld is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij evenementen en demonstraties. Ondanks dat dit onderdeel is van de reguliere politietaak wringt het daarmee wel op andere terreinen, zoals het bestrijden van criminaliteit.
Deelt u de analyse dat de wereld van de drugscriminaliteit zo omvangrijk is geworden dat dit publieke geweld inmiddels een bijproduct is? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van drugscriminaliteit in ons land zijn overal voelbaar. Het kan ons allemaal raken. Nietsontziende drugscriminelen gebruiken (extreem) geweld om conflicten uit te vechten. Ik herken het beeld dat drugscriminaliteit omvangrijk is geworden. Dit zou o.a. een verklaring kunnen zijn voor de toename die we zien in explosieven bij woningen.
Wij mogen niet accepteren dat drugscriminaliteit onze samenleving en rechtstaat bedreigt. Daarom heb ik vanaf mijn ministerschap, samen met andere leden van dit kabinet, de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit tot topprioriteit bestempeld.
De afgelopen jaren heb ik, samen met alle partners, belangrijke stappen gezet om onze democratische rechtsstaat te beschermen en tegen te gaan dat drugscriminelen steeds machtiger worden. We hebben samen met partners, publiek/privaat, lokaal, nationaal en internationaal een integrale aanpak ontwikkeld om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in te sluiten en op te rollen. De aanpak is zo ingericht dat we er lessen uit kunnen trekken, wendbaar zijn waar zich nieuwe uitdagingen voor doen en datgene stoppen of aanpassen wat niet werkt.
De strijd tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vraagt om een lange adem. Het is een strijd die we steeds effectiever moeten en ook kunnen voeren.
Wat zou de overheid tegenover deze drugsterreur in moeten zetten in om het de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens met de stelling dat onze samenleving steeds breder wordt getroffen door de gevolgen van drugscriminaliteit, maar dat de consequentie dat drugsgebruikers door het kopen en gebruiken van drugs bijdragen aan het in stand houden van criminele praktijken, bendeoorlogen en publiek geweld nog onvoldoende lijkt aan te komen? Hoe gaat u hier op inzetten?
De gevolgen van drugscriminaliteit worden de afgelopen jaren steeds meer zichtbaar in de samenleving. In de beantwoording van de voorgaande vragen ga ik ook specifiek in op de aanpak daarvan. Ten aanzien van uw vraag over het drugsgebruik in Nederland, weet uw Kamer dat dit kabinet blijft uitdragen dat drugsgebruik niet hoort bij een normale, gezonde levensstijl.
Daarnaast houden gebruikers een gewelddadige, criminele industrie in stand. Deze spiegel blijf ik gebruikers voor houden. Samen met het Ministerie van VWS werk ik aan preventie van drugsgebruik. Hierbij nemen we in acht, dat gedragsveranderingen met gerichte interventies tot stand kunnen worden gebracht, en dat de redenen waarom mensen drugs gebruiken per leeftijdsfase en per middel verschillen. Dit leidt er toe dat we, samen met het Trimbos instituut, de voorlichting en inzet op preventie richten op specifieke doelgroepen (bijv. jongeren) en in specifieke settings (bijv. studenten, festivals, werk, thuis). Het is belangrijk om te benadrukken dat we leren van eerdere ervaringen. Daarnaast zoeken we continue met partners en de wetenschap naar wat effectieve interventies zijn om drugsgebruik te ontmoedigen. Want niets doen, is geen optie.
Het bericht ‘Hof geeft uithalers van drugscontainers taakstraf in plaats van cel’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hof geeft uithalers van drugscontainers taakstraf in plaats van cel»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie over de intenties van de wetgever bij de uithalerswet onder de aandacht brengen van de organisaties in de strafrechtketen? (Kamerstuk 29 911, nr. 400)
Ja. In de aankomende halfjaarbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit licht ik toe hoe ik uitvoering geef aan deze motie.
Hoeveel uithalers zijn er in 2020, 2021, 2022 en tot nu toe in 2023 gearresteerd?
Het aantal arrestaties in deze jaren is als volgt:2
Deze cijfers betreffen de registratie van aangetroffen personen op haventerreinen. Van deze personen staat nog niet vast of en voor welke strafbare feiten zij uiteindelijk vervolgd (kunnen) worden door het Openbaar Ministerie.
Bij hoeveel daarvan is vervolging ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM) en hoeveel zijn er uiteindelijk veroordeeld?
Het aantal ingestroomde zaken is als volgt:3
Uit deze cijfers blijkt dat sinds de inwerkingtreding van de wet 608 zaken zijn ingestroomd bij het Openbaar Ministerie. Van deze 608 zaken betreffen 109 «kale uithalerszaken». Dit houdt in zaken waarbij enkel sprake is van een verdenking op grond van art. 138aa Sr en waarbij verdachten dus niet in verband zijn gebracht met andere delicten, zoals bijvoorbeeld drugsdelicten. Van deze 109 uithalerszaken is in 79 gevallen door het Openbaar Ministerie besloten tot dagvaarding voor art. 138aa Sr en hebben meer dan 50 zaken geleid tot onherroepelijke veroordelingen voor uithalen.
De overige 499 zaken (van de in totaal 608 ingestroomde zaken) betreffen zaken die naast een verdenking van artikel 138aa Sr, ook zien op andere strafbare feiten waar deze personen voor vervolgd worden, zoals voor onder andere Opiumwetdelicten. Van deze 499 zaken is in 433 gevallen besloten tot vervolging. Dit zijn vaak complexere onderzoeken en langer durende strafzaken. Hierbij is er in ongeveer 100 gevallen sprake van onherroepelijke veroordelingen voor art. 138aa Sr.5
Hoeveel uithalers hebben celstraffen en een gebiedsverbod opgelegd gekregen?
In zaken waarbij sprake is van samenloop van meerdere strafbare feiten (naast art 138aa Sr), zoals samenloop met Opiumwetdelicten of andere delicten waar hogere gevangenisstraffen op staan, valt niet na te gaan welk gedeelte van de uiteindelijk opgelegde (veelal hoge) straffen zijn opgelegd voor art. 138aa Sr, aangezien bij de straftoebedeling in een vonnis geen onderscheid wordt gemaakt. De straf betreft de optelsom van alle begane strafbare feiten. Daarom wordt bij de beantwoording van deze vraag uitgegaan van cijfers voor zaken waarin verdachten alleen zijn vervolgd voor art. 138aa Sr en daarvoor zijn veroordeeld.
Uit de beschikbare cijfers blijkt dat voor zaken waarin personen alleen voor art. 138aa Sr zijn veroordeeld, tot nu toe meer dan 30 gevangenisstraffen en 31 gebieds- en locatieverboden zijn opgelegd.
Deelt u de mening dat met het de uitspraak van het Hof Den Haag een belangrijk onderdeel van de uithalerswet wordt ondermijnd?
De rechter beoordeelt per individueel geval welke straf passend en geboden is. De toegevoegde waarde van de uithalerswet is groot in de praktijk, ook als first-offenders veelal een taakstraf opgelegd krijgen.
De wet heeft als belangrijk doel om potentiële uithalers ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan deze activiteiten. Voorheen kon enkel een boete worden opgelegd. Momenteel worden werkstraffen en gevangenisstraffen opgelegd. Deze straffen zijn afschrikwekkender dan de voorgaande mogelijkheden. Gezien het beperkte aantal recidivisten onder alle uithalers (25% in 2023), kan gesteld worden dat de wet in ieder geval een afschrikwekkend effect heeft op het gedrag van frequente uithalers. Vóór de inwerkingtreding van de wet werden uithalers die waren ontdekt soms kort daarna weer op een haventerrein aangetroffen.
De uithalerswet is ook om andere redenen een belangrijk handhavingsinstrument bij de aanpak van de uithalersproblematiek. Sinds de inwerkingtreding zijn er veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en
te helpen om voor een beter pad te kiezen. Ook heeft het geleid tot een beter beeld van de problematiek waar deze uithalers mee kampen, waardoor lokale preventieve interventies, om te voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit ingaan, gerichter kunnen worden ingezet. Daarnaast helpt dit beeld bij het vormgeven van fysieke barrières in de havens. Zo worden vanuit de investeringen in de mainportsaanpak barrières in de haven opgeworpen die het uithalen bemoeilijken, zoals een slim cameranetwerk («Virtueel Hek»).
Verder is de wet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
Klopt het dat voor uithalen in andere Europese lidstaten doorgaans wel celstraffen worden opgelegd?
Zie beantwoording vraag 8.
Indien u niet beschikt over voldoende informatie om te kunnen concluderen dat andere EU-lidstaten uithalers zwaarder bestraffen, bent u bereid rechtsvergelijkend onderzoek hiernaar te laten verrichten?
Voor de beantwoording van deze vragen is het belangrijk het eerdergenoemde onderscheid tussen uithalers en drugsuithalers te maken. In Nederland is de onbevoegde aanwezigheid op een haventerrein strafbaar gesteld (artikel 138aa Sr) en is het niet nodig om dit te relateren aan drugs. Dat is niet in alle landen het geval. In andere landen is het vaak wel nodig om de aanwezigheid op een haventerrein te relateren aan drugshandel of andere misdrijven en in die gevallen worden dan ook gevangenisstraffen geëist en opgelegd.
Een overzicht van hoe de strafbaarstelling van uithalers (onbevoegde aanwezigheid op haventerreinen) is geregeld in alle andere Europese lidstaten evenals in welke mate dit resulteert in gevangenisstraffen, heb ik niet voorhanden.
Het nut en de noodzaak van een onderzoek hiernaar neem ik mee in gesprekken die ik ter uitvoering van de motie van het lid Michon voer met de partners in de strafrechtketen. 6 Indien uit deze gesprekken blijkt dat er behoefte is aan een onderzoek hoe andere landen met uithalersproblematiek omgaan, omdat dat bijdraagt aan een grotere effectiviteit van de aanpak van uithalers, zal ik een rechtsvergelijkend onderzoek uit laten voeren.
Deelt u de mening dat de Nederlandse havens relatief aantrekkelijker zijn voor uithalers dan andere havens wanneer de opgelegde straffen niet afschrikwekkend genoeg zijn?
Deze mening deel ik niet. De uithalerswet maakt onderdeel uit van een grote hoeveelheid aan maatregelen die we treffen om onze havens onaantrekkelijk te maken voor deze en andere vormen van georganiseerde criminaliteit.7 Daardoor kan niet gesteld worden dat de aantrekkelijkheid van onze havens één op één afhankelijk is van de opgelegde straffen voor first-offenders op uithalen.
In de begroting van J&V staat dat voornoemde motie (Kamerstuk 29 911, nr. 400) in het derde kwartaal van 2023 wordt uitgevoerd en dat de Kamer voor het kerstreces een brief ontvangt over de stand van zaken, kunt u in die brief een samenvatting geven van de gevoerde gesprekken en de vervolgstappen die u neemt naar aanleiding van de gesprekken?
In aankomende halfjaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit zal ik toelichten hoe ik uitvoering geef aan de genoemde motie en daarbij zal ik ook een stand van zaken geven van de gesprekken met de uitvoeringspartners.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om vooruitlopend op een eventuele uitspraak van de Hoge Raad een aanscherping van de uithalerswet voor te bereiden?
Deze mening deel ik niet. Tegen de recente uitspraak van het hof is geen cassatie ingesteld. Het is niet bekend of in toekomstige zaken cassatie wordt ingesteld en op welke gronden. Hierop vooruitlopen zou geen toegevoegde waarde hebben.
De berichten 'Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd' en 'Onrust om bommen bij burgemeesters' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd»1 en «Onrust om bommen bij burgemeesters»?2
Ja.
Klopt het dat dit jaar tot nu toe al 380 aanslagen zijn gepleegd, tegen een totaal van 227 in 2022?
Uit door de politie verstrekte cijfers blijkt dat er tot en met augustus 358 explosies zijn geweest bij woningen en bedrijfspanden. In 2022 hebben 227 explosies plaatsgevonden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van diverse burgemeesters om de privacywetgeving aan te passen die op dit moment een enorme belemmering oplevert bij het opsporen en aanpakken van criminelen zodat relevante informatie kan worden uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
De privacywetgeving staat op zichzelf niet in de weg aan het uitwisselen van informatie. Het recht op privacy, waaronder het recht op persoonsgegevensbescherming, is niet absoluut; het kan worden beperkt als dat bijvoorbeeld noodzakelijk is voor een doel van algemeen belang of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en als daarin bij wet is voorzien. Voor het verwerken van persoonsgegevens is een wettelijke grondslag vereist, moet de verwerking gebonden zijn aan een specifieke doel en mag de verwerking niet verder gaan dan nodig is. Dat er in de praktijk belemmeringen worden gevoeld, laat de oproep van de burgemeesters duidelijk zien.
In algemene zin blijkt dat er vaak aanvullend onderzoek nodig is om vast te stellen op welke wijze het beste opvolging kan worden gegeven aan ervaren knelpunten bij gegevensdeling. De ervaring leert dat het analyseren van knelpunten buitengewoon complex is, zowel van de ervaren knelpunten, als ook van de mogelijke oplossingen. Niet zelden spelen er tegenstrijdige belangen tussen partners en is de belemmering niet per se een juridisch probleem. In de eerste plaats moet worden bekeken of bestaande mogelijkheden beter benut kunnen worden, en vervolgens of ruimere mogelijkheden gewenst en noodzakelijk zijn. Een voorbeeld van wetgeving waarin voor specifiek omschreven doelen een verbetering in de gegevensdeling tussen de bij het wetsvoorstel aangewezen partijen wordt gecreëerd, is het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs), dat momenteel nog in de Eerste Kamer voorligt.
Verstrekking van politiegegevens aan burgemeesters in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie of in het kader van de handhaving van de openbare orde is mogelijk op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet politiegegevens.
Als de vraag doelt op de keuze van het Openbaar Ministerie om beperkt informatie te delen, dan geldt dat op grond van art. 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan verstrekken aan burgemeesters, bijvoorbeeld ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het Openbaar Ministerie maakt per casus een afweging tussen het belang dat de ontvanger heeft bij het verkrijgen van de informatie ten opzichte van de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Ik heb geen aanwijzingen dat het Openbaar Ministerie deze bevoegdheid niet goed zou toepassen.
Bent u het met de stelling eens dat het gebrek aan wijkagenten, ofwel populair gezegd de ogen en oren van de wijk, mede debet is aan dit probleem? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de druk op de capaciteit in de basisteams. Onder andere in het laatste halfjaarbericht politie heb ik aangegeven dat ik verwacht dat we de komende jaren met die druk te maken zullen blijven houden. Dit heeft te maken met onderbezetting in combinatie met de grote werkvraag door o.a. demonstraties, bewaken en beveiligen en in een aantal steden nu ook de grote aantallen explosies. De gezagen moeten op basis van actuele problematiek en veiligheidsbeeld doorlopend scherpe keuzes maken als het gaat om de inzet van de beschikbare (wijk)agenten. Daarbij is op dit moment volop aandacht voor inzet rondom de explosies.
Dit kabinet heeft geïnvesteerd in een uitbreiding van 700 fte agenten voor de basisteams, waaronder wijkagenten. Momenteel kampt de politie met krapte op de arbeidsmarkt. De onverwachte (niet leeftijdsgebonden) uitstroom is momenteel erg hoog en ook de pensioengolf is nog steeds gaande. Dit heeft invloed op het tempo waarmee de uitbreiding gerealiseerd kan worden. De politie heeft een arbeidsmarktstrategie met daarin tientallen maatregelen om te zorgen dat de politie ook in de huidige krappe arbeidsmarkt een aantrekkelijke werkgever blijft, zowel voor nieuw personeel als voor zittend personeel.
Bent u het tevens met de stelling eens dat het gebrek aan politiecapaciteit er ook voor zorgt dat de nationale en internationale wapenhandel geen prioriteit kan krijgen?
Momenteel is ook sprake van onderbezetting in de opsporing. Hierdoor moeten soms scherpe keuzes worden gemaakt. De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van deze keuzes en doet dat op basis van actualiteiten en het criminaliteitsbeeld. Onderzoek naar wapens maakt een integraal onderdeel uit van algemene opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld onderzoeken naar gewapende overvallen of liquidaties. Ook op Europees en internationaal niveau krijgt de aanpak van illegale wapenhandel veel aandacht. De aanpak van wapenhandel is net als voorgaande jaren opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en hangt nauw samen met de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden en de strijd tegen ondermijning.
En het verlengde daarvan, dat het gebrek aan politiecapaciteit ook geen positieve invloed heeft op de aanpak van zwaar illegaal vuurwerk, diplomatiek gezegd?
Een gebrek aan politiecapaciteit heeft mijns inziens geen negatieve invloed op de huidige aanpak. De afgelopen jaren hebben de politie en het Openbaar Ministerie de samenwerking geïntensiveerd en dit werpt zijn vruchten af. Afgelopen jaren is er een record hoeveelheid illegaal vuurwerk in beslag genomen. Er wordt verder ingezet op het uitbouwen in intensiveren van de samenwerking.
Het probleem rondom zwaar illegaal vuurwerk kent een internationaal karakter en vraagt om samenwerking op internationaal niveau. De kern van het probleem is dat niet alle landen dezelfde prioriteit geven aan dit onderwerp en het tijd kost om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU-verband blijven de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen. Op dit moment wordt er gewerkt aan een position paper om dit onderwerp binnen de EU nadrukkelijker op de agenda te zetten.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van het probleem?
Het is niet gelukt de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden.
De Nederlandse man die al twee maanden om onduidelijke redenen vast zit in een Spaanse cel, in aanvulling op de vragen het lid Van Baarle |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rel rond «onschuldig» opgepakte Nederlander in Spanje escaleert: Nederland aangeklaagd om nalatigheid»?1, 2
Ja.
Hoe kan het dat een Nederlandse man die door de politie en het Openbaar Ministerie nergens van verdacht wordt, al twee maanden in het buitenland wordt vastgehouden op basis van vermeende activiteiten in Nederland?
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Kunt u uitsluiten dat Nederlanders die nergens van verdacht worden, in het buitenland worden vastgehouden op basis van door Nederland gedeelde informatie?
Nee dat kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet. We doen er wel alles aan om te voorkomen dat Nederlanders die nergens van verdacht worden, in het buitenland worden vastgehouden op basis van door Nederland gedeelde informatie. Als Minister van Justitie en Veiligheid vind ik het wel belangrijk om te benadrukken dat de aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en ernstige criminaliteit niet stopt bij de landsgrenzen. Het is daarom cruciaal, en ik waardeer ook de steun van uw Kamer, om gezamenlijk met Europese en internationale partners op te treden en binnen de daarvoor geldende afspraken en wettelijke kaders, informatie te delen. Met als belangrijk onderdeel hiervan het kunnen signaleren van personen, voor zowel opsporing als vervolging. Er vindt doorlopend toetsing plaats in de signaleringssystemen op onjuiste of verouderde informatie. Als daar aanleiding toe is, worden signaleringen verwijderd. Voor een uitgebreidere toelichting hierover verwijzen wij u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om hier opheldering over te krijgen?
De Nederlandse Politie en het Openbaar Ministerie hebben zich ertoe ingespannen om de situatie opgehelderd te krijgen. Zo is er informatie gedeeld met de advocaat van de betrokkene en heeft de Nederlandse politie meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. De ambassade heeft betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul van Valencia bezocht. Er is regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene.
Heeft u, net als de burgemeesters van Arnhem en Tilburg vandaag hebben gedaan, het Openbaar Ministerie in Spanje gevraagd om de man vrij te laten, omdat hij in Nederland nergens van verdacht wordt noch op een opsporingslijst staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze en eerdere vragen van het lid Van Baarle zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen een week te beantwoorden?
Ja, we proberen de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?»1 van het Reformatorisch Dagblad van 13 september en «Klimaatactivisten moeten vrezen voor vervolging: politie en OM willen arrestanten weer registreren»2 van het AD van 14 september?
Ja.
Deelt u de mening dat illegale acties zoals het blokkeren van de snelweg (hetgeen door de burgemeester uitdrukkelijk verboden is) als overtreding van de Wet openbare manifestaties (Wom) gelden?
Ja, die mening deel ik. De burgemeester van Den Haag heeft vanaf 9 september beperkingen opgelegd aan de demonstratie van Extinction Rebellion (hierna: XR) op de Utrechtsebaan/A12 en als alternatieve locatie de Laan van Reagan en Gorbatsjov aangewezen. Het blokkeren van de Utrechtsebaan/A12 is daarom in strijd met de beperking zoals opgelegd door de burgemeester en geldt als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Op 10 oktober heeft XR laten weten voorlopig te stoppen met het blokkeren van de A12.
Kunt u aangeven hoeveel aanhoudingen er per dag zijn verricht en in hoeveel gevallen dit heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft laten weten dat het blokkeren van een snelweg op zichzelf gevaarlijk en verboden is. Het blokkeren van de A12 was in dit geval niet toegestaan onder het recht op demonstratie; de burgemeester heeft demonstraties op de Utrechtsebaan/A12 steeds verboden. Als mensen in strijd met de opgelegde beperking toch de Utrechtsebaan/A12 op gaan om actie te voeren, plegen zij een strafbaar feit in de zin van de Wet openbare manifestaties. Voor dit strafbare feit zijn mensen aangehouden.
Het OM heeft een zelfstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolgens vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in die beslissingen te treden.
Het OM heeft besloten om geen strafvervolging in te stellen tegen personen die zijn aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties gelet op eerdere rechterlijke uitspraken waaruit het OM opmaakt dat vervolging voor de Wet openbare manifestaties snel disproportioneel zal zijn.
Dat betekent niet dat er een vrijbrief is gegeven. Er zijn diverse aanhoudingen verricht voor andere feiten, zoals wederspannigheid, mishandeling en belediging. In die gevallen wordt door het OM per geval beoordeeld of wordt overgegaan tot strafvervolging.
In dit kader wens ik ook nog mee te geven dat de lokale driehoek constant moet afwegen waar de inzet van politie en OM het hardste nodig is. De capaciteit is – altijd – beperkt en kan maar één keer ingezet worden. De afgelopen tijd hebben we gezien dat de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld bij de ongeregeldheden bij Ajax – Feyenoord. Acties waarbij actievoerders zich niet aan de afspraken met de lokale driehoek houden drukken zwaar op die capaciteit, en dat betreur ik ten zeerste. Demonstreren is in ons land een groot goed, maar men moet zich daarbij wel aan de regels en afspraken houden. De lokale driehoek bepaalt de wijze waarop eventueel wordt ingegrepen tijdens demonstraties waarbij de afspraken en regels niet worden gerespecteerd.
De tabel hieronder geeft weer hoeveel aanhoudingen er dagelijks zijn verricht in de periode van 9 tot en met 21 september jl.
Datum
Aantal aanhoudingen
9 september 2023
2.433
10 september 2023
522
11 september 2023
271
12 september 2023
198
13 september 2023
308
14 september 2023
179
15 september 2023
380
16 september 2023
668
17 september 2023
429
18 september 2023
142
19 september 2023
226
20 september 2023
138
21 september
94
Vindt u ook dat het welbewust demonstreren op een door de burgemeester verboden locatie, in dit geval op de snelweg, als zodanig al voldoende grond is voor het opleggen van een boete? Zijn om deze reden boetes opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het Openbaar Ministerie (OM) dat «een aanhouding op zich al genoeg straf is.» Bent u het met de stelling eens dat een aanhouding bedoeld is om iemand te verhoren, maar dat dit geen straf is?
In het vragenuur van 12 september jl. heb ik uitgelegd dat het OM heeft aangegeven op basis van eerdere rechterlijke uitspraken geen kans te zien voor strafvervolging van actievoerders die destijds enkel waren aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties. De reden hiervoor is dat dit gelet op eerdere rechterlijke uitspraken snel disproportioneel zal zijn.
Het is aan het OM om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld en zo ja, tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt uw uitspraak in het vragenuur van 12 september jongstleden dat «er onder bepaalde omstandigheden op grond van overtreding van de Wet openbare manifestaties vaak geen reden is om een straf op te leggen als de verdachten al zijn aangehouden door de politie» zich tot artikel 7 sub b en artikel 11 lid 1 van de Wet openbare manifestaties dat het negeren van het verbod van de burgemeester wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens een betoging, zoals ook volgt uit artikel 9 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot betoging wordt erkend, behoudens iedere verantwoordelijkheid volgens de wet?
Ja, die mening deel ik. Demonstranten moeten zich net als iedereen houden aan de wet. Het is aan de lokale driehoek om demonstraties in goede banen te leiden en vervolgens aan het OM om al dan niet strafrechtelijk op te treden.
Deelt u de mening dat artikel 11 lid 1 en artikel 7 sub b en de leden 1 en 2c van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties het OM de mogelijkheid biedt om overtreders strafrechtelijk te vervolgen op grond van deze geprivilegieerde strafbaarstelling?
Als demonstranten zich niet houden aan voorschriften of beperkingen die door de burgemeester zijn gesteld, is dat een overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Dit betekent dat daartegen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Maar aanhouden, vervolgen en veroordelen houden ook een inmenging in op het recht om te demonstreren. Daarom moet elke vorm van optreden wel noodzakelijk en proportioneel zijn. Zoals uit het antwoord op vragen 3 en 4 blijkt, kan in sommige gevallen aanhouding gerechtvaardigd zijn, maar kan een strafvervolging desondanks niet opportuun worden geacht door het OM.
Deelt u de mening dat het niet in een rechtsstaat thuis hoort dat activisten die moedwillig en zelfs herhaaldelijk de wet overtreden straffeloos worden weggestuurd?
Ik ben ten stelligste van mening dat in een rechtstaat iedereen zich aan de wet moet houden, en dat niemand boven die wet staat.
Het OM is belast met de vervolging van strafbare feiten en maakt bij de beslissing tot het al dan niet voortzetten van een vervolging afwegingen die mede zijn gebaseerd op eerdere uitspraken van rechterlijke instanties. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in deze beoordeling te treden.
Wat denkt u dat het met het moreel van de politieagenten doet dat zij iedere dag activisten van de weg staan te plukken die soms na een uur terugkeren op de snelweg?
Allereerst wil ik laten weten dat ik grote waardering heb voor het ordelijke verloop van de handhaving door de politie. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Het handhaven van de openbare orde en dus ook het faciliteren en zo nodig begrenzen van demonstraties is onderdeel van de reguliere politietaak. Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend kan zijn voor politieagenten omdat zij niet elders in het land kunnen worden ingezet waar het in hun ogen ook nodig is.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de hoofdofficier van Justitie van Den Haag «als mensen strafbare feiten plegen, zoals het blokkeren van de A12, dan wil je daar een vervolg aan geven» en «als de politie gaat registreren of een proces verbaal uitdeelt, kunnen de deelnemers mogelijk wel worden vervolgd als ze strafbare feiten begaan»? Kunt u aangeven of het klopt dat er tot nu toe geen personalia werden opgeschreven of geregistreerd worden bij een aanhouding van een snelweg-activist?
Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft het OM een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. Het OM heeft aangegeven in beginsel geen strafvervolging in te stellen voor overtreding van bepalingen van de Wet openbare manifestaties (artikel 11 van de Wet openbare manifestaties). Vervolging voor een dergelijk feit zal snel disproportioneel zijn. Uiteraard zal deze beoordeling altijd afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheden onderzocht tot registratie van XR-demonstraten die, nadat zij zijn aangehouden en weer in vrijheid zijn gesteld, terugkeren naar de blokkade van de A12. Het OM heeft daarbij eveneens gekeken of het in die gevallen kan overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Er zijn enkele tientallen personen geregistreerd, maar daarbij is geen herhaling van het plegen van overtredingen geconstateerd. Gebleken is dat het registreren van personen een extra, en naar het oordeel van het OM onevenredige, druk legt op de capaciteit van de politie. Om die reden is na verloop van tijd niet meer geregistreerd. Deze afweging moet worden bezien in het licht van het dilemma dat reeds in het antwoord op de vragen 3 en 4 is geschetst, namelijk dat capaciteit altijd beperkt is en maar één keer kan worden ingezet, terwijl de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren.
Welke inschattingen zijn gemaakt als het gaat om de beschikbaarheid van voldoende capaciteit voor registratie registratie van activisten met het oog op eventuele vervolging, wetende dat Extinction Rebellion (XR) vooraf aangaf dat de acties voorlopig niet zouden stoppen? Hoe is het mogelijk om bij recidive vervolging in te stellen als niet bekend is of er sprake is van recidive?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u de inschatting van het OM dat na 5 dagen demonstreren er wel geregistreerd en vervolgd wordt in verband met het structurele karakter van de snelwegdemonstraties terwijl XR zelf bekend gemaakt heeft dat de demonstraties een structureel karakter zullen hebben?
Zoals ik eerder aangaf, hebben de politie en het Openbaar Ministerie de mogelijkheid onderzocht om XR-demonstraten die meermaals de Wet openbare manifestaties overtreden, te registreren en eventueel te vervolgen. Dit heeft niet geleid tot vervolgbare zaken.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de huidige vorm van demonstreren door XR een onevenredig grote inzet van de politie vergt waardoor zaken zoals huiselijk geweld blijven liggen?
Het is zeer frustrerend dat politiecapaciteit niet elders kan worden ingezet door demonstraties. Ondanks dat dit onderdeel is van de reguliere politietaak wringt het daarmee wel op andere terreinen. We zien dat op het moment zelf, maar zullen dit ook daarna merken als bijvoorbeeld overuren gecompenseerd gaan worden. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij wordt dus ook bepaald hoeveel inzet er nodig is van de politie. De aanhoudende inzet bij deze demonstraties betekent dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt door het gezag waarvan de consequenties het lokale niveau kunnen overstijgen. Door de langdurige en grote inzet is bijstand nodig van politiemedewerkers buiten de eenheid Den Haag. Hiermee reikt de impact van een lokale demonstratie – met daarbij een lokale afweging – tot buiten de eenheid Den Haag. De afwegingen vinden plaats op lokaal niveau en binnen de eenheden onderling. Ik heb er al het vertrouwen in dat dit op een juiste wijze verloopt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Kudrevičius e.a./Litouwen3 waarin het Hof oordeelt dat met een beroep op de subsidiariteits-en proportionaliteitstoets het gerechtvaardigd is om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties te treffen vanwege het blokkeren van snelwegen?
In deze zaak uit 2015 schaart het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het met tractoren blokkeren van drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen onder het recht om vreedzaam te demonstreren. Wel volgde er een veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren. In algemene zin geldt dat optreden tegen demonstranten dient te voldoen aan de eisen die het EVRM stelt aan een beperking van de demonstratievrijheid. Bij de beoordeling of aan deze eisen is voldaan, zijn de aard en de ernst van de (strafbare) gedraging en de aard en de ernst van het optreden relevante factoren. Als demonstranten zich schuldig maken aan gewelddadigheden of hiertoe aanzetten of als zij het dagelijks leven en de activiteiten die door anderen rechtmatig worden uitgevoerd opzettelijk ernstig verstoren, verdergaand dan dat je mag verwachten bij een «normale» demonstratie, dan is strafrechtelijk optreden – tot aan een gevangenisstraf aan toe – eerder gerechtvaardigd. Bij de beoordeling van de proportionaliteit van strafrechtelijk optreden wordt ook het «chilling effect» ervan meegewogen.
Bent u bereid om met de driehoek in gesprek te gaan en hen te wijzen op de mogelijkheden die de Wom biedt om strafrechtelijke vervolging in te stellen of bestuursrechtelijke boetes of last onder dwangsommen op te leggen aan (recidiverende) blokkade-activisten zoals ook in een zaak van februari 2023 door de rechter werd toegestaan?4
De driehoek is conform de scheiding der machten een eigenstandige gezag dat over de inzet van de politie gaat. Regelmatig spreek ik met lokale gezagsdragers over handelingsperspectieven bij demonstraties. Echter, het is van belang te benadrukken dat demonstraties worden beoordeeld door het lokale gezag en het uiteindelijk – in zaken die voor de rechter komen – aan de rechter is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het handelen.
De detentie van een Nederlander in Spanje |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederland vraagt actie van Spanje na schimmige arrestatie toerist: «Een uitzichtloze positie»»?1
Ja.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om opheldering over deze arrestatie te krijgen? En wat gaat u daarvoor nog doen?
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Staat deze man bij een van de Nederlandse diensten bekend als verdacht van, of gelieerd aan terrorisme of andere misdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend op grond van welke informatie deze man in Spanje vastzit? Zo ja, is dat informatie die vanuit Nederland is verstrekt? Zo nee, kunt u dan bij de Spaanse autoriteiten navragen wat de achtergrond van deze arrestatie is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de burgemeesters van Tilburg en Arnhem dat de genoemde inwoner van Tilburg zich in een uitzichtloze situatie bevindt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Neemt niet weg dat wij ons voor kunnen stellen dat de ontstane situatie voor betrokkene een enorme impact heeft op het leven van betrokkene en zijn naasten.
Is het u bekend dat deze man inmiddels in hongerstaking is gegaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit reden te meer is om snel in actie te komen en helderheid in deze zaak te krijgen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is ons bekend dat betrokkene in hongerstaking is geweest. Wij betreuren dit ten zeerste. Inmiddels is betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Aangezien de zaak van betrokkene op dit moment onder de Nederlandse rechter is moeten wij – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in de beantwoording over de concrete casus.
Krijgt deze man ondersteuning vanuit de Nederlandse vertegenwoordiging in Spanje? Zo ja, waaruit bestaat die ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Het staat elke Nederlandse gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand. In dit geval verleende Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan betrokkene.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert geen juridische bijstand en kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. Zij kan gedetineerden alleen wijzen op de mogelijkheden voor lokale juridische hulp door een lijst te geven van namen van lokale advocaten.
Ook in dit geval heeft de ambassade betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid om een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul in Valencia bezocht. En is er regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Spaanse ambtsgenoot om opheldering over deze zaak te krijgen? Zo ja, gaat u dat dan ook op korte termijn doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Politie en het Openbaar Ministerie hebben zich ertoe ingespannen om de situatie opgehelderd te krijgen. Zo is er informatie gedeeld met de advocaat van de betrokkene en heeft de Nederlandse politie meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. Er is regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene.
Deelt u de mening dat, indien vaststaat dat de verdenking tegen deze man onterecht is, dat hij dan per ommegaande naar Nederland moet kunnen terugkeren?
Inmiddels is de betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland.
Deelt u de mening dat als vast is komen te staan dat personen ten onrechte gesignaleerd staan vanwege terrorisme dat die personen op een «witte lijst» moeten komen te staan om te voorkomen dat zij last blijven ondervinden van die eerdere signalering? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een generieke oplossing, zoals de witte lijsten, ligt niet voor de hand. Tijdens de gesprekken die zijn gevoerd met de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd snel duidelijk dat de omstandigheden per betrokkene en/of situatie enorm uiteen kunnen lopen. Dit betekent dat om personen te kunnen ondersteunen altijd sprake is van maatwerk, waarbij mijn ministerie vanzelfsprekend in gesprek blijft met de betrokken Nederlandse instanties.
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Wat weegt zwaarder: demonstratierecht of leerplicht? «Niet de bedoeling iedere vrijdag vrij te geven»»1 en het artikel «Wegblijven van school om deel te nemen aan klimaatactie? Zo gaan scholen ermee om: «Moet geen «funuitje» zijn»»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het geoorloofd zou zijn wanneer leerlingen «spijbelen» om te demonstreren voor een ander ideaal, bijvoorbeeld tegen het falende asielbeleid of de dalende koopkracht?
Spijbelen, om wat voor reden dan ook, is niet geoorloofd. Het staat leerlingen vrij om buiten schooltijd deel te nemen aan of aanwezig te zijn bij een demonstratie. Het demonstratiedoel doet daarbij niet ter zake. Het is in principe wel mogelijk dat aanwezigheid bij demonstraties deel uitmaakt van het onderwijsprogramma (bijvoorbeeld als onderdeel van het (neutrale) burgerschapsonderwijs van de school) en dus de onderwijstijd. In dat geval is er geen sprake van spijbelen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het officiële standpunt van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was en is: leerplicht gaat voor demonstratierecht; in hoeverre vindt u het een probleem dat minderjarige leerlingen mogen spijbelen van school terwijl dit indruist tegen de leerplicht?
Het OCW standpunt is: spijbelen, om wat voor reden dan ook, mag niet. Als een scholier onder schooltijd zonder toestemming van school naar een demonstratie gaat, is er sprake van spijbelen. Het is evenwel mogelijk dat aanwezigheid bij demonstraties deel uitmaakt van het onderwijsprogramma (bijvoorbeeld als onderdeel van het (neutrale) burgerschapsonderwijs van de school) en dus de onderwijstijd. Daarmee is er dan geen sprake van spijbelen. De schoolleiding moet zich hierover kunnen verantwoorden aan zowel de medezeggenschapsraad, die met het onderwijsprogramma heeft ingestemd, als aan de Inspectie van het Onderwijs. Leerlingen mogen echter niet worden verplicht deel te nemen aan een demonstratie, aangezien leerlingen dan verplicht zouden worden zich expliciet te conformeren aan die demonstratie. Bijwonen is wel mogelijk, mits je als school geen oordeel uitspreekt over het doel van de demonstratie die wordt bijgewoond.
Op welke manier bent u voornemens op treden tegen scholen als het Kandinsky College die deze richtlijn van het ministerie niet naleven?
Het is aan scholen om aanwezigheid bij demonstraties eventueel een plek te geven in het onderwijsprogramma, waarmee de medezeggenschapsraad moet instemmen, of om zich anderszins naar de medezeggenschap te verantwoorden over de keuzes die ten aanzien van het meedoen aan demonstraties gemaakt worden. Specifiek in dit geval is hierover door het Ministerie van OCW contact geweest met Kandinsky. In algemene zin is het zo dat als de Inspectie van het Onderwijs signalen krijgt dat een school zich niet kan verantwoorden voor het verlenen van toestemming aan leerlingen om deel te nemen aan een demonstratie de Inspectie van het Onderwijs het bestuur van de betreffende school daarop aan kan spreken en zo nodig wijzen op de geldende wet- en regelgeving.
De Rijksoverheid geeft aan dat openbaar onderwijs niet uitgaat van een godsdienst of levensovertuiging3; in hoeverre vindt u dat de neutraliteit van het onderwijs in het geding komt wanneer een rector van een school aangeeft «als school sympathie te hebben voor de doelstelling van de manifestatie: een beter en duurzamer klimaatbeleid»?
Door sympathie uit te spreken voor de doelstelling van een manifestatie is de neutraliteit van het (openbaar) onderwijs niet noodzakelijkerwijs in het geding. De schoolleiding moet zich hierbij bewust zijn van haar rol en positie, en ervoor zorgen dat ruimte is voor verschillende opvattingen over in dit geval het klimaatbeleid en voor het gesprek daarover.
In hoeverre ondermijnt het actief organiseren om naar een demonstratie te gaan, zoals het Kandinsky College in Nijmegen doet met een voorlichtingsbijeenkomst over de klimaatdemonstratie, de leerplicht?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met leerlingen die een toets missen omdat ze toestemming van school hebben gekregen om te demonstreren?
Indien leerlingen geoorloofd tijdens schooltijd aanwezig zijn bij een demonstratie is het in beginsel aan de school om te bepalen of en zo ja: hoe deze leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om gemiste lessen en toetsen op een ander moment in te halen. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van de leerlingen om hier rekening mee te houden. Navraag leert ons dat in dit specifieke geval er geen sprake is geweest van het missen van toetsen.
Politieke processen die beperkte OM-capaciteit opsouperen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Openbaar Ministerie kan door personeelstekort sommige strafbare feiten niet meer vervolgen: «We moeten scherper kiezen»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u voorts bekend met de processen tegen Geert Wilders, Richard de Mos en Gideon van Meijeren?
Ja, ik ben bekend met de strafprocessen die hebben gelopen of nog lopen tegen de door u genoemde personen.
Deelt u de mening dat het onverkwikkelijk is dat zaken als derenmishandeling, hennepkweek en oplichting door het Openbaar Ministerie (OM) niet meer worden opgepakt, omdat vele tientallen rechercheurs en andere betrokkenen bij het OM druk waren of zijn met de vervolging van volksvertegenwoordigers zoals Geert Wilders, Richard de Mos en Gideon van Meijeren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Deze mening deel ik niet. De capaciteit bij zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de politie en de rechterlijke macht is – altijd – beperkt, waardoor het OM – altijd – moet kiezen welke zaken wel en niet worden opgepakt en bij de rechter aangebracht. Dat het OM keuzes moet maken is van alle tijden. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen welke zaken het wanneer strafrechtelijk in onderzoek neemt en vervolgt. Met het oog op een doelmatige aanwending van middelen stelt het OM prioriteiten, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de ernst van het strafbare feit en de maatschappelijke impact.
Deelt u de mening dat deze politieke processen niet alleen ontzettend veel geld kosten en beperkte mankracht opsouperen, maar ook het toch al broze vertrouwen in de rechtsstaat verder aantasten? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In deze mening kan ik mij niet vinden. Wat mij betreft is er sprake van een politiek proces indien een beslissing in een strafzaak is ingegeven door politieke motieven. Daarvan is absoluut geen sprake van in de door u genoemde strafzaken, en bij geen enkele andere zaak bij het OM of de rechterlijke macht. Het OM heeft in alle individuele strafzaken een eigenstandige bevoegdheid, om onder meer te oordelen of een strafbaar feit is gepleegd en of de verdachte hiervoor moet worden vervolgd. Van deze bevoegdheid heeft het OM gebruikgemaakt in de zaken die u noemt.
Deelt u de mening dat als het OM stopt met politieke processen, het meer tijd heeft voor zaken die nu blijven liggen, waardoor de echte boeven aangepakt kunnen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals verwoord in mijn vorige antwoorden, is er naar mijn stellige overtuiging geen sprake van een politiek proces en heeft het OM een eigenstandige bevoegdheid om beslissingen te nemen.
Deelt u de mening dat de politieke inmenging van het OM grote gevolgen heeft, aangezien de partij van De Mos in Den Haag uit het college is gezet en het die plek als winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen door de lopende zaak niet terug kreeg en gezien het feit dat De Mos nu weer geblokkeerd wordt als wethouder vanwege het hoger beroep dat het OM tegen de van alles vrijgesproken De Mos heeft ingesteld? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik ben ervan overtuigd dat het OM geen politieke inmenging pleegt in de strafzaak van De Mos en medeverdachten. Voor een onderbouwing hiervan verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden.
Het OM is zich bewust van de impact van de zaak op de gemeentelijke politiek en heeft aangegeven de maatschappelijke noodzaak te zien om zo spoedig mogelijk en op een zorgvuldige manier duidelijkheid te krijgen in de zaak.
Deelt u de mening dat een hoger beroep in geval van een volledige vrijspraak niet gewenst is? En bent u bekend met het feit dat in andere landen, voornamelijk «common law»-systemen, genoeg voorbeelden zijn te vinden waarin een hoger beroep tegen een volledige vrijspraak in strijd wordt geacht met «double jeopardy»,2 oftewel het «ne bis in idem» principe? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarin u aangeeft of u voor het recht bent om niet twee keer voor hetzelfde feit te worden vervolgd?
Ik ben ermee bekend dat in andere landen het ne bis in idem-beginsel niet volledig hetzelfde wordt uitgelegd als in Nederland. In Nederland valt het hoger beroep onder dezelfde rechtsgang, waardoor geen sprake is van vervolging voor het hetzelfde feit (oftewel strijd met het ne bis in idem- beginsel) in geval van hoger beroep bij vrijspraak. Artikel 404 van het Nederlandse wetboek van Strafvordering bepaalt dat het OM hoger beroep kan instellen tegen vonnissen betreffende misdrijven, ook indien de verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken. Het hoger beroep heeft verschillende functies. Allereerst is er de herstelfunctie, die inhoudt dat partijen gemaakte fouten kunnen herstellen, nieuwe of andere gronden kunnen aanvoeren en nieuwe feiten of omstandigheden kunnen inbrengen. Daarnaast geldt dat in hoger beroep de rechter in eerste aanleg wordt gecontroleerd, de zogenoemde controlefunctie van het hoger beroep. Tot slot heeft hoger beroep een rechtseenheidsfunctie; de rechter in hoger beroep bewaakt de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Het hoger beroep heeft dus, ook bij een volledige vrijspraak in eerste aanleg, een belangrijke functie.
Het bericht 'Tot in de dood tweederangs” en de column van John van den Heuvel “Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tot in den dood tweederangs»1 en de column van John van den Heuvel «Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s»2?
Ja.
Klopt het dat de naam van politieman Ferry Bakx, die in het Caribisch deel van het koninkrijk werd doodgeschoten, niet op het nationaal monument Tuin van Bezinning in Warnsveld is geplaatst vanwege het feit dat hij is omgekomen in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
En klopt het dat dit enkel en alleen wordt verhinderd door de statuten van de Tuin van Bezinning?
Waarom gaan statuten boven mensenlevens, ofwel boven die van de omgekomen politieman, maar ook boven die van zijn nabestaanden en collega’s?
Bent u het met de BBB eens dat aan deze enorme schoffering van bovengenoemde personen per direct een einde gemaakt moet worden en zo ja bent u bereid om deze statuten, althans dit deel ervan, te (laten) schrappen dan wel aan te passen?
En in het verlengde daarvan, bent u bereid om de moeder van de omgekomen politieman de eerstvolgende herdenking zodanig te faciliteren dat het haar onnodig aangedane leed enigszins wordt verzacht doordat ze nu wel een witte roos bij de naam van haar omgekomen zoon bij het monument kan leggen?
Bent u bereid om na te gaan of er nog meer van dit soort discriminerende regels zijn die een gelijkwaardige behandeling van alle politieagenten, werkzaam in het Koninkrijk der Nederlanden en Caribisch Nederland, tegengaat?
Zoals hierboven beschreven worden medewerkers van de politie die omkomen tijdens de uitoefening van hun taak passend herdacht. Voor medewerkers die aangesteld zijn bij de Nederlandse (Nationale) politie is dat in de Tuin van Bezinning. Voor medewerkers aangesteld bij het Korps Politie Caribisch Nederland is dat ter plekke. Het gaat hier immers om twee verschillende korpsen: de Nationale Politie valt onder de Politiewet 2012, het Caribische korps onder de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In bijzondere gevallen, zoals dat van Ferry Bakx, biedt de hardheidsclausule in het reglement van de Tuin van Bezinning een mogelijkheid om politiemedewerkers die aangesteld zijn bij het Korps Politie Caribisch Nederland ook in Nederland te herdenken. Daarmee is er geen sprake van een discriminerende regel.
De situatie m.b.t. een vermoorde snackbareigenaar |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weduwe in de kou na dodelijke steekpartij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onvoorstelbaar is om te horen dat de overheid de weduwe van de vermoorde snackbareigenaar niet helpt, maar juist extra op de huid zit? Zo ja, vindt u opmerkingen als «verkoop je auto en doe de snackbar maar weg», ook tenenkrommend en een overheid onwaardig? Graag een gedetailleerd antwoord.
Om te beginnen wil ik mijn medeleven betuigen aan de familie met het tragische verlies van hun geliefde. Juist in een dergelijke situatie is het van het grootste belang dat de communicatie van overheden met burgers zorgvuldig en met de juiste bejegening plaatsvindt.
Ik begrijp dat omstandigheden bij overlijden, zeker in het geval van een misdrijf, tragisch zijn en nabestaanden op dat moment veel aan hun hoofd hebben en het is dan ook van belang dat mensen goed ondersteund worden hierbij. In mijn beleidsreactie op het rapport van de commissie Donner naar het stelsel van schadevergoedingen voor slachtoffers van strafbare feiten heb ik daarom aangegeven de rol (gidsfunctie) die Slachtofferhulp Nederland (SHN) vervult in de toelichting op en doorverwijzing naar algemene voorzieningen (verzekeringen, sociale zekerheid en gezondheidszorg) te versterken, zodat slachtoffers tijdig en adequaat de juiste hulp, zorg en informatie kunnen vinden.
Daarnaast bestaan er in Nederland binnen de sociale zekerheid sociale voorzieningen en volksverzekeringen om mensen in staat te stellen om economische of andere tegenslag op te vangen en verzekerd te zijn van een elementair inkomen. Dit is een algemeen vangnet en dus niet direct toegerust op specifieke omstandigheden. Voor slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van strafbare feiten zijn specifieke financiële voorzieningen beschikbaar. Daarop ga ik in het antwoord op vraag 3 nader in.
In geval van overlijden hebben nabestaanden (ook ondernemers en ZZP-ers) onder bepaalde voorwaarden recht op de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Anw is een sociaal minimumuitkering. Kinderen waarvan beide ouders zijn overleden hebben recht op een wezenuitkering. Uiteindelijk kan iedereen in het uiterste geval terugvallen op de bijstand op basis van de Participatiewet. Daarvoor gelden voorwaarden. Zo is er sprake van een vermogenstoets waarbij het eigen vermogen, bezittingen en de waarde van een eigen woning in ogenschouw worden genomen. Het is aan de gemeente om de bijstandsaanvraag in ontvangst te nemen, de precieze individuele omstandigheden te wegen en eventueel tot uitkering over te gaan.
Voor zelfstandigen is er een aparte bijstandsregeling binnen de Participatiewet. Zelfstandigen kunnen in (tijdelijke) financiële problemen komen die het voortbestaan van hun bedrijf bedreigen. In bepaalde gevallen kunnen zij een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Dat bestaat uit een tijdelijke uitkering, leenbijstand voor levensonderhoud en eventueel bedrijfskrediet (rentedragende lening). Het Bbz kent een levensvatbaarheidtoets, eigen inkomen- en partnerinkomenstoets en een vermogenstoets waarbij alleen het noodzakelijke bedrijfsvermogen (inclusief eigen woning) wordt vrijgelaten tot € 238.737,- (normbedrag in 2023). Men kan dus, wanneer het bedrijf in de kern levensvatbaar is, leenbijstand aanvragen bij de gemeente zonder het bedrijf te hoeven beëindigen.
Er zijn ook mogelijkheden om particulier te verzekeren tegen verlies van inkomen, zoals door een arbeidsongeschiktheidsverzekering, aansprakelijkheidsverzekering of levensverzekering. Ook is er de mogelijkheid van het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering, die ook kan voorzien in schade bij levensdelicten. Veel verzekeringen kennen wel een eigen risicoclausule, waardoor slachtoffers vaak een deel van de schade niet vergoed krijgen. Op de specifieke voorzieningen voor slachtoffers van strafbare feiten ga ik in bij het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet helpt om succesvolle ondernemers blijvend de bijstand in te jagen? Zo ja, heeft u de bereidheid om aanpassingen van de regels door te voeren, waardoor er (financiële) hulp aan nabestaanden van geweldsmisdrijven komt in geval van ondernemingen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ten principale ben ik het met u eens dat dit soort situaties er niet toe moeten leiden dat ondernemers of andere mensen blijvend in de bijstand terecht komen.
Voor slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van strafbare feiten zijn er daarom ook specifieke financiële voorzieningen beschikbaar. Dit gezien het belang dat door de overheid wordt gehecht aan de rechten en ondersteuning van slachtoffers van strafbare feiten, waardoor de overheid een rol voor zichzelf ziet. De voorzieningen zijn ook van toepassing op slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van een geweldsmisdrijf die een onderneming hebben. Ik zal deze aanvullende voorzieningen hierna nader toelichten.
Een slachtoffer of nabestaande van een slachtoffer kan al voordat er een strafzaak is een aanvraag doen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een financiële tegemoetkoming. Dit ziet niet op de compensatie van schade, maar op een eenmalige tegemoetkoming in kosten of inkomensderving. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op solidariteit, erkenning en het weer op weg helpen van slachtoffers en nabestaanden van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven met ernstig letsel als gevolg. Dit bedrag wordt vervolgens in mindering gebracht op een eventuele toegewezen schadevergoeding in het kader van een strafzaak. Bedragen voor de tegemoetkoming aan slachtoffers variëren afhankelijk van de ernst van letsel, omstandigheden en gevolgen tussen de 1.000 en 35.000 euro.
Nabestaanden van een geweldsmisdrijf ontvangen een vast bedrag van 5.000 euro. Daarnaast kunnen zij een extra tegemoetkoming krijgen voor uitvaartkosten (maximaal 7.500 euro). Deze tegemoetkomingen worden niet meegenomen in de middelentoets voor de bijstand.
Het Schadefonds kan ook verschillende vaste bedragen uitkeren voor derving van levensonderhoud. De hoogte van het uit te keren bedrag hangt af van:
Een bedrag voor derving levensonderhoud kan worden meegewogen in de middelentoets voor de bijstand.
Voor aanvragen bij het Schadefonds dienen bewijsstukken als rekeningen, verzekeringsspecificaties, loonstroken of jaaropgaven te worden bijgevoegd ten behoeve van het kunnen vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming.
In de fase waarbij er nog geen sprake is van een strafzaak zijn er vanuit de rijksoverheid geen andere mogelijkheden dan hierboven beschreven.
Binnen het kader van een strafzaak zijn er ook mogelijkheden om de schade te verhalen middels een schadevergoedingsmaatregel. In het recht is het uitgangsprincipe dat ieder (ook slachtoffers en gedupeerden) zijn eigen schade draagt, tenzij dat is te verhalen op een ander. Een slachtoffer van een strafbaar feit waarvan de verdachte bekend is, kan de schade verhalen door zich te voegen als benadeelde partij in een strafzaak. In dat kader dient het slachtoffer aan te geven wat de schade is. Dat kan zowel materiele als immateriële schade zijn. De overheid biedt, in de vorm van kosteloze rechtsbijstand en door Slachtofferhulp Nederland, ondersteuning aan slachtoffers bij het voegen in het strafproces. Dit berust mede op overwegingen van een goede rechtspleging.
Daarnaast regelt de Wet Vergoeding Affectieschade smartengeld voor naaste familieleden van slachtoffers. Deze familieleden (partner, kinderen en ouders) kunnen schadevergoeding krijgen als het slachtoffer is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft. Dit overlijden of letsel moet dan zijn veroorzaakt door iemand anders. Die persoon is aansprakelijk en moet de vergoeding betalen. De hoogte van de vergoeding ligt tussen de 12.500 en 20.000 euro.
Als de rechter in de strafzaak een schadevergoedingsmaatregel oplegt dan wordt het Centraal Justitieel Incasso Bureau ingeschakeld om de schadevergoeding bij de dader te innen. Mocht na 8 maanden na onherroepelijk worden van het vonnis nog niet het hele bedrag zijn ontvangen, dan treedt de voorschotregeling in werking en kan het slachtoffer of familie/nabestaande van het slachtoffer een (gedeeltelijk) voorschot krijgen op de toegewezen schadevergoeding. Dit houdt in dat de Staat het resterende bedrag uitkeert aan het slachtoffer of nabestaande. De voorschotregeling is ongemaximeerd voor slachtoffers van gewelds- of zedenmisdrijven en voor overige misdrijven gemaximeerd tot 5.000 euro. Ongemaximeerd houdt in dat het gehele toegekende bedrag aan het slachtoffer als voorschot wordt uitgekeerd en de Staat de inning van dit bedrag op de dader voortzet.
Met het algemene maatschappelijke stelsel en de specifieke voorzieningen voor slachtoffers van strafbare feiten bieden we ook ondernemers financiële ondersteuning in deze vreselijke situatie. Ik zie derhalve geen reden om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het bizar is dat er vanuit de overheid geen vangnet is om financieel te helpen in situaties zoals deze, waar je, om bijstand te kunnen krijgen, je niet te veel eigen bezit mag hebben, waardoor je juist alles moet wegdoen en je van de regen in de drup terechtkomt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook antwoord op de vraag dat er in Nederland overal potjes en regelingen schijnen te zijn, behalve voor hardwerkende ondernemers.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 3 is er een uitgebreid maatschappelijk stelsel voor (financiële) hulp aan burgers, ook die slachtoffer en nabestaande van strafbare feiten zijn. Ook ondernemers kunnen daarvoor in aanmerking komen. Wel gelden er, voor zowel natuurlijke personen als ondernemers, bepaalde voorwaarden.
Bent u bekend met de inzamelingsactie die twee lieve Haagse zussen zijn gestart?2 Zo ja, heeft u de bereidheid om ook een duit in het zakje te doen, dan wel de actie via uw sociale media kanalen te delen?
Ik ben bekend met de hartverwarmende inzamelingsactie van twee Haagse zussen voor de nabestaanden van de vermoorde Haagse snackbareigenaar. Aan uw verzoek om een financiële bijdrage te doen aan de actie of de actie via mijn sociale kanalen te delen, kan ik geen gehoor geven vanuit mijn verantwoordelijkheid om de belangen van slachtoffers in het algemeen te behartigen en niet die van individuele slachtoffers.
Het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de ernstige bijtincidenten die recent hebben plaatsgevonden, waarbij meerdere kinderen gewond zijn geraakt1, een eigenaar is omgekomen2, en zelfs een baby is overleden3?
Ik vind het vreselijk dat deze incidenten hebben plaatsgevonden, en mijn gedachten gaan uit naar de slachtoffers, de kinderen en ouders.
Deelt u de mening dat om bijtincidenten beter te kunnen voorkomen het belangrijk is om inzicht te hebben in het totale aantal bijtincidenten, de ernst van de incidenten, de oorzaken, de achtergronden van de incidenten, de plek waar deze hebben plaatsgevonden en de risicofactoren, waaronder de rol die de eigenaar speelt of heeft gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Helaas is dit makkelijker gezegd dan gedaan: informatie over de oorzaken, achtergronden en de risicofactoren die een rol hebben gespeeld ontbreekt veelal. Deels wordt informatie over bijtincidenten en risicovol gedrag van honden al verzameld via het Landelijk Honden Dossier, of door de Politie wanneer zij betrokken worden bij een bijtincident. Voor de honden waarbij een risicoanalyse wordt uitgevoerd is er een completer beeld. Een volledig beeld van alle factoren die hebben bijgedragen aan een bijtincident is echter onhaalbaar.
Kunt u bevestigen dat er geen complete, eenduidige registratie is van bijtincidenten door honden?
Ja, er is op dit moment geen complete eenduidige registratie, mede omdat de informatie sterk versnipperd aanwezig is, bijvoorbeeld bij dierenartsen, huisartsen of toezichthouders. Daarnaast is gebleken dat veel incidenten plaatsvinden in de eigen omgeving, bij mensen thuis door de eigen hond. Dergelijke incidenten blijven veelal buiten beeld. Daarom ben ik voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Ik zal uw Kamer hier met een separate brief over informeren.
Deelt u de mening dat er hierdoor nog veel onduidelijk is over bijtincidenten, zoals in 2018 al is geconcludeerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid4?
Nee, dit komt niet door het ontbreken van een complete, eenduidige registratie van bijtincidenten door honden, maar omdat het een zeer complex probleem is. In het rapport van het onderzoeksproject naar de preventie van bijtincidenten «The Safe Dog Project» (2019) wordt een duidelijk beeld geschetst van de uiteenlopende risicofactoren.
Kunt u bevestigen dat u heeft aangegeven graag in gesprek te gaan met plastisch chirurgen om van hen te horen hoe vaak bijtincidenten voorkomen5?
Ja, op 27 september jl. heb ik gesproken met twee chirurgen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie. Ik neem de constateringen van deze chirurgen en voorstellen die zij deden tijdens dit gesprek mee bij het uitwerken van toekomstig beleid.
Kunt u bevestigen dat ook de cijfers van plastisch chirurgen incompleet zijn, aangezien niet iedereen na een ernstig bijtincident naar de plastisch chirurg gaat en dat het hier dus om minder dan het topje van de ijsberg gaat?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Is het juist dat door minder dan 15 procent van de Nederlandse gemeenten (50 van de 342 gemeenten) bijtincidenten worden gerapporteerd aan het Landelijk Honden Dossier?6
Ja, dit klopt. Om gemeenten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Landelijk Honden Dossier heeft mijn departement voor een periode van vijf jaar (2021–2025) de kosten van dit systeem op zich genomen. Vanuit het Landelijk Honden Dossier is er contact met de gemeenten die nog niet deelnemen om aansluiting te stimuleren. Het is nu aan de gemeenten om dit ook te doen: hoe meer gemeenten meedoen, hoe meer informatie er verzameld kan worden over risicovol gedrag en bijtincidenten. Aan de hand van deze informatie kunnen gemeenten (preventieve) maatregelen nemen. Ik moedig alle gemeenten dan ook aan om zich aan te sluiten.
Bent u bereid een landelijke en centrale registratie van alle bijtincidenten door honden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is een Landelijk Honden Dossier, waarin gemeenten risicovol gedrag en (bijt)incidenten door honden kunnen registreren. Ik ben daarnaast voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om de incidenten uit het Landelijk Honden Dossier te analyseren en hieruit lessen te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals toegezegd tijdens het debat over de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing stuur ik uw Kamer een brief over data met betrekking tot registratie van bijtincidenten in gemeenten (TZ202306–026).
Daarbij is wel belangrijk om te vermelden dat het Landelijk Honden Dossier voornamelijk is bedoeld voor informatie-uitwisseling tussen gemeenten en Politie om tijdig en effectief in te kunnen grijpen om zo (herhaling van) bijtincidenten te voorkomen. Analyse van data geeft naar verwachting geen nieuwe inzichten ten opzichte van de resultaten van The Safe Dog Project.
Bent u voornemens om de cijfers uit het Landelijk Honden Dossier met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat de houders van honden «de belangrijkste risicofactor» vormen bij bijtincidenten en dat dit risico niet altijd te relateren is aan hondenrassen7?
Ja, dit is de conclusie van het rapport The Safe Dog Project en internationaal wetenschappelijk onderzoek. Het herkennen van stress bij honden, positieve omgang met de hond en verantwoord houderschap (e.g. muilkorven/aanlijnen wanneer het gedrag van een hond daartoe aanleiding geeft) zijn erg belangrijk in het voorkomen van bijtincidenten. Maar ook andere risicofactoren moeten niet vergeten worden, zoals gebrekkige socialisatie en onbehandelde pijnlijke aandoeningen. Ook hier speelt de houder van de hond een belangrijke rol.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd en hierbij in te gaan op mogelijke oplossingen, zoals een verplichte cursus voor nieuwe hondeneigenaren of meer capaciteit voor de dierenpolitie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd.
Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de pilot naar een huisvestings- en behandelprotocol voor honden die na bijtincidenten in beslag zijn genomen?
Deze pilot is afgerond. Het rapport wordt momenteel afgerond en zal op korte termijn met uw Kamer gedeeld worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. Dit in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording en de uitwerking van een voorstel van een mix van maatregelen tegen bijtincidenten. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
De cijfers van het aantal agressie-en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven hoeveel agressie-en geweldsincidenten er per kliniek in de Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI) en de particuliere Justitiële Jeugdinrichtingen in de periode 2020 tot en met augustus 2023 hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per soort incident?
Ja, hieronder is een overzicht opgenomen van de incidenten die hebben plaatsgevonden in de verschillende instellingen1 in de periode 2020 tot en met augustus 2023, uitgesplitst onder «agressie tegen personeel» en «agressie tegen justitiabelen (onderling)».2 Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de meldingen bijzonder voorval (MBV’s) die Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt van de Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s). Het gaat hierbij om bijgehouden meldingen van DJI. Het is mogelijk dat de registratie niet een volledig beeld geeft. We werken continue aan verbetering van de registratie.
1
3
2
1
1
2
1
0
5
1
2
0
–
0
1
0
1
0
3
0
8
6
5
0
JJI Horsterveen is geopend in september 2021 en gesloten per 1 september 2023.
0
1
0
0
1
1
0
2
1
1
3
0
–
0
0
0
1
3
1
1
10
2
6
1
Idem.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel «meldingen bijzonder voorval» er per kliniek binnen de RJJI hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per calamiteit in de periode 2020 tot en met augustus 2023?
Hieronder zal inzichtelijk worden gemaakt hoeveel meldingen er per JJI binnen de RJJI’s hebben plaatsgevonden in de periode 2020 tot en met augustus 2023.
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
1
1
5
agressie tegen justitiabelen
0
1
1
ernstige ordeverstoring
2
0
4
aantreffen contrabande
0
1
0
poging tot suïcide
3
0
0
ernstig geval van zelfverwonding
3
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
2
3
onttrekking tijdens vervoer
0
2
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
2
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
0
0
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
3
2
1
0
agressie tegen justitiabelen
1
1
1
0
ernstige ordeverstoring
0
2
1
0
aantreffen contrabande
0
0
2
0
politiecontact tijdens verlof
1
1
1
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
4
8
0
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
4
0
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
6
1
4
0
Idem.
brand
1
0
0
0
agressie tegen personeel
2
1
2
1
agressie tegen justitiabelen
0
0
3
0
ernstige ordeverstoring
0
0
2
0
aantreffen contrabande
1
1
2
1
poging tot suïcide
2
0
0
1
ernstig geval van zelfverwonding
1
0
0
0
overlijden
0
0
2
0
toepassen dwangmedicatie
3
0
1
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
0
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
6
2
4
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
0
2
0
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
2
3
0
agressie tegen personeel
1
0
0
0
agressie tegen justitiabelen
0
2
0
0
ernstige ordeverstoring
1
0
0
1
aantreffen contrabande
0
1
2
0
poging tot suïcide
2
0
0
0
hongerstaking
1
1
0
0
toepassen dwangmedicatie
5
0
0
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
1
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
7
2
1
1
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
1
0
0
0
Is er een kwantitatieve analyse agressie- & geweldsincidenten RJJI beschikbaar, zoals uitgevoerd over 20181, voor de periode 2020 tot en met augustus 2023? Zo ja, kunt u deze inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, eenzelfde kwantitatieve analyse is niet beschikbaar. In 2018 is een dergelijke analyse gemaakt om verbeteringen in de registratie te bewerkstelligen. Dit heeft geleid tot de gewenste verbeteringen, daardoor is er geen noodzaak meer voor een dergelijk type analyse.
Wat is uw analyse over de cijfers die bij vraag 1 en vraag 2 verstrekt zijn?
Op grond van de beschikbare cijfers lijkt er in 2023 sprake te zijn van een afname van agressie-incidenten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit voor 2023 voorlopige cijfers betreffen tot en met augustus en er nog correcties kunnen plaatsvinden. Daarnaast dient in het algemeen opgemerkt te worden dat er omstandigheden zijn waardoor de cijfers van de verschillende jaren niet goed met elkaar te vergelijken zijn. De bezetting van de JJI’s is toegenomen (de cijfers van de MBV’s zijn absoluut), de jaren 2020 en 2021 worden gekenmerkt door de coronamaatregelen waarbij vrijheden beperkt zijn geweest, de JJI’s huisvesten deels ook verschillende type jongeren en verschillen ook in omvang.4
Hebben volgens u de aangekondigde maatregelen, zoals een extra werknemer per groep, het gewenste resultaat opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, de maatregelen – zoals extra werknemers op de groep en de structurele capaciteitsuitbreiding – bieden perspectief voor de JJI’s. Zo leidt de inzet van een derde groepsleider tot meer rust in de groep en jongeren in een JJI kunnen daardoor beter begeleid worden richting een veilige terugkeer in de maatschappij.5 DJI doet er alles aan om geweldsincidenten te voorkomen, door de-escalerend op te treden en middels trainingen in JJI’s zoveel mogelijk in te zetten op behandeling, begeleiding en (her)opvoeding. Er verblijven in JJI’s echter geconcentreerde groepen jongeren met zeer zware problematiek. Incidenten zijn daarom helaas niet altijd te vermijden. Daar komt bij dat het – statistisch gezien – om een relatief laag aantal incidenten gaat waardoor het lastig is om verstrekkende conclusies te verbinden aan de mogelijke afname van incidenten in relatie tot bijvoorbeeld personeel.
Met de interventies die mijn ambtsvoorganger en ik hebben ingezet, is de door de Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs en Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de inspecties), gevraagde kwaliteitsslag in gang is gezet. Mede hierdoor hebben de inspecties inmiddels besloten om het intensief toezicht op JJI’s te beëindigen.6 DJI zal monitoren hoe de aanvullende maatregelen in de praktijk voor jongeren uitpakken. Ik blijf verder werken aan de aanbevelingen die de inspecties hebben gegeven. Ik moet daarbij benoemen dat de personele problematiek in de JJI’s nog niet is opgelost. Het blijft een uitdaging om voldoende personeel te vinden en te behouden. Hier wordt blijvend op ingezet.
Het schieten met een pistool en mitrailleur op een foto van mijn hoofd |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het filmpje1 waarin een man met een pistool en vervolgens mitrailleur kogels op mijn hoofd schiet en vervolgens in brand steekt?
Ja.
Wat is uw oordeel hierover?
Bedreigingen, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. De beelden zijn verwerpelijk. Volksvertegenwoordigers moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Daar zullen wij ons altijd voor inzetten.
Bent u hierover door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geïnformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kunnen er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven bij vraag 1 heb ik kennisgenomen van deze beelden en keuren wij deze nadrukkelijk af.
In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Vindt u dit inmiddels zo normaal dat u er publiekelijk over zwijgt?
Nee, nooit.
Welke stappen zijn ondernomen om de dader met spoed op te sporen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik niet ingaan op individuele zaken, dit om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie.
De heer Wilders zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Bent u bereid – indien dit filmpje uit Pakistan komt – de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en onmiddellijk medewerking te vragen aan het opsporen en vervolgen van de persoon uit het filmpje? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
Indien dit filmpje inderdaad uit Pakistan komt dan zullen de ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet worden overgebracht aan de Pakistaanse ambassadeur.
Een eventuele vervolging zou kunnen leiden tot een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van Pakistan.
Indien Pakistan opnieuw medewerking met de Nederlandse autoriteiten weigert bent u dan bereid de Pakistaanse ambassadeur uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
We zullen er alles aan doen om de daders te pakken en te berechten. Zoals ik eerder heb aangegeven moeten volksvertegenwoordigers vrij en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk om in contact te blijven met de Pakistaanse autoriteiten, ook om de daders te kunnen pakken en te berechten. Uitwijzen van een ambassadeur is een zeer zwaar middel dat ertoe leidt dat de contacten met de autoriteiten van het land in kwestie ernstig zullen worden bemoeilijkt.
Wilt u deze vragen apart en met spoed binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Statiegeld op lachgas cilinders en het bericht “Maat is vol: afvalverzamelaars gaan ‘levensgevaarlijke’ lachgas cilinders terugsturen” |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het invoeren van het lachgasverbod heeft geleid tot gevaarlijke situaties bij afvalverwerkers en afvalverzamelaars als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers (of vuilnisauto’s) terechtkomen?1
Ik ben ermee bekend dat ontploffingen van lachgascilinders tot gevaarlijke situaties in verbrandingsinstallaties dan wel elders in de afvalverwerkingsketen leiden. Voorts ben ik ermee bekend dat dit grote financiële gevolgen heeft voor de afvalsector. Dit is echter niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar wordt veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is – behoudens uitzonderingen – illegaal om handelingen te verrichten met lachgas en tevens illegaal om de lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval. De afvalsector wordt geconfronteerd met de nadelige gevolgen van deze wetsovertredingen, hetgeen ik zeer betreur. Ik zet mij er daarom, samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS, voor in om in samenwerking met de afvalsector maatregelen te treffen om het probleem te beperken.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers terechtkomen? Klopt het dat u al sinds begin dit jaar in gesprek bent met de afvalsector?
Begin april hebben de Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) en de Vereniging Afvalbedrijven (VA) een brief geschreven aan de Ministeries van IenW en JenV met het verzoek tot samenwerking om de problemen met lachgascilinders in de afvalverwerking op te lossen. Kort daarna is een werkgroep gestart met vertegenwoordigers van JenV, IenW, VWS, politie en de VA en NVRD om de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Er vindt ook overleg plaats op politiek-bestuurlijk niveau. Deze overleggen vinden nog steeds doorgang, met oog op alle gezamenlijke belangen om deze problematiek op te lossen.
Hoeveel ongelukken hebben zich sinds de invoering van het lachgasverbod reeds voorgedaan bij de afvalverwerkers en afvalinzamelaars?
Sinds de invoering van het lachgasverbod hebben er naar mijn weten geen ongelukken plaatsgevonden die hebben geleid tot menselijk letsel. Wel ben ik door afvalverwerkers en inzamelaars op de hoogte gesteld van gevallen waarbij er sprake was van een concreet risico op menselijk letsel. Mijn ambtsgenoten en ik nemen dit zeer serieus en werken er hard aan om de veiligheid van de medewerkers in de afvalbranche te vergroten.
Wat is het totaalbedrag aan financieel geleden schade? Kunt u dit uitsplitsen naar soort schade en locatie?
Ik heb zelf geen zicht op de omvang van de schade. De sector heeft zelf aangegeven dat zij de totale schade tot nu toe ramen op 30 miljoen euro. Deze schade bestaat uit kosten voor het repareren en/of vervangen van de installatie en kosten vanwege het stilleggen van de installatie dat daarvoor benodigd is. Voorts worden er kosten gemaakt voor het nemen van preventieve maatregelen.
Wie is er volgens u verantwoordelijk voor eventuele ongevallen met lachgascilinders in het afval als gevolg van het lachgasverbod? Bent u bereid om de geleden schade als gevolg van het lachgasverbod te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de schade niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen. De rijksoverheid is niet verantwoordelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen. Het ligt volgens het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed. Het Rijk is wel bereid te verkennen of een financiële tegemoetkoming mogelijk is, al dan niet gebruikmakend van bestaande regelingen, voor het treffen van maatregelen die bijdragen aan het mitigeren van de risico’s in de afvalbranche. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met zowel de beschikbare middelen als de geldende staatssteunregels.
Kunt u aangeven welke tijdelijke en structurele maatregelen u neemt en gaat nemen om ervoor te zorgen dat er minder gevaarlijke lachgascilinders in het restafval en het zwerfafval terecht komen?
Samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS ben ik bezig met het opzetten en uitvoeren van maatregelen om de illegale dump van lachgascilinders zoveel als mogelijk tegen te gaan en duidelijkheid te geven over hoe te handelen als deze toch worden aangetroffen in de openbare ruimte. De handhaving van het lachgasverbod door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) is hierbij een randvoorwaarde. Politie en OM zijn op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders.
Het is van belang dat hier bekendheid aan wordt gegeven, dat burgers geïnformeerd worden over de correcte wijze van het zich ontdoen van lachgascilinders. Het algemene publiek kan deze informatie vinden op de website van de rijksoverheid. De gebruikers van lachgas worden via de kanalen van het Trimbos Instituut geïnformeerd, zowel op de websites van het instituut als bij vragen over lachgas via de telefoon, chat of e-mail. Ook wordt gebruikt gemaakt van communicatie via social media. In de communicatie wordt gewezen op de gevaren van het weggooien bij het restafval en wordt opgeroepen lege cilinders naar de milieustraat te brengen.
Voorts is een toolkit beschikbaar gesteld om gemeenten en milieustraten te helpen omgaan met de situatie. Deze bestaat onder andere uit communicatiematerialen en informatie over de van toepassing zijnde regelgeving en de beleidsmiddelen die gemeenten ter beschikking staan om de problematiek aan te pakken.
We blijven ons – samen met de afvalbranche – inspannen om te komen tot verdere structurele maatregelen om dit probleem het hoofd te bieden.
Bent u het met de stelling eens dat de Koninklijke NVRD niet anders kan dan gebruikers toestaan om hun lachgascilinders in te leveren bij de milieustraat om medewerkers te beschermen tegen gevaren bij het ophalen van restafval? Zo nee, welke maatregelen gaan de ministeries dan treffen om de veiligheid van afvalverwerkers en afvalinzamelaars te garanderen?
Lachgascilinders zijn net als andere gasflessen en overige drukhouders gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Gevaarlijk afval moet worden ingeleverd bij een daarvoor bevoegd gezag die de juiste faciliteiten en vergunningen heeft. Dit zijn bijvoorbeeld milieustraten. Lachgascilinders moeten daarom worden ingeleverd bij de milieustraat, hetgeen ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd. Milieustraten hebben hierbij niet te maken met illegaal afval. Milieustraten mogen ervan uitgaan dat een ingeleverde lachgascilinder leeg is. Het wordt in dat geval niet aangemerkt als drugs waarop de Opiumwet toeziet, maar als gevaarlijk afval. Een milieustraat hoeft niet te controleren of de cilinders leeg zijn. Het is milieustraten dus toegestaan lachgascilinders aan te nemen.
Bent u bereid om per direct veel meer inleverpunten te faciliteren en gebruikers te motiveren hun lachgascilinders apart in te leveren, eventueel zelfs via een retourpremie?
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om afvalinzameling te stimuleren en te vergemakkelijken voor inwoners. In het geval van het inleveren van gasflessen, en daarmee lachgascilinders, kunnen gemeenten gebruik maken van chemokarren. Op die manier wordt de drempel zo laag mogelijk. Naast deze instrumenten hebben gemeenten de beleidsvrijheid om een retourpremie in te stellen. Vanuit het Rijk wordt dit echter afgeraden. Met een retourpremie wordt drugsgebruik indirect gesteund en het gebruik van lachgas genormaliseerd. Het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel is schadelijk voor de gezondheid. Lachgas kan bovendien leiden tot verkeersongelukken, als onder invloed de weg wordt opgaan. Het lachgasverbod heeft als doel het beperken van het aanbod en daarmee het gebruik van lachgas als genotsmiddel terug te dringen. Daarnaast kan een retourpremie ook negatief gedrag stimuleren. Denk hierbij aan bijvoorbeeld statiegeldjagen door kinderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat enkele verwerkers op het punt staan om vanwege de risico’s en hoge kosten huishoudelijk afval terug te sturen naar de gemeenten per 4 september? Doorzien de ministeries de consequenties voor gemeenten en het vastlopen van de afvalketen? Op welke wijze staat u de getroffen gemeenten hierin bij?
Die signalen nemen wij zeer serieus. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Hierdoor mogen milieustraten lachgascilinders aannemen van particulieren zonder strafbaar te zijn. Dit is een belangrijke stap in deze problematiek. Daarnaast voorzie ik de gemeenten van informatie en communicatiemateriaal om in te zetten op lokaal niveau. Verder zet de Minister van Justitie en Veiligheid onverminderd in op handhaving van het lachgasverbod (aanbod beperken) en samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt er onverminderd ingezet op voorlichting (vraag beperken). Gebruikers van lachgas moeten zich ervan bewust zijn dat het in bezit hebben van de lachgascilinders illegaal is en dat dit ook geldt voor het dumpen van die cilinders in de natuur of het restafval. Bovendien breng je daarmee andere mensen in gevaar.
Gegeven dat het Afval Energie Bedrijf (AEB) op dit moment loodsen huurt om lachgascilinders handmatig uit het afval te halen, ziet u in dat dit een onhoudbare oplossing is?
Dit zie ik niet als een houdbare oplossing. Buiten de extra kosten die dit met zich meevoert, zorgt het ook voor overlast voor omwonenden. Ik werk daarom ook toe naar oplossingen die het probleem voor de afvalbranche mitigeren.
Erkent u dat er momenteel een urgente behoefte is aan meer opslaglocaties voor (lach)gascilinders? Bent u bereid gemeenten hierbij te ondersteunen, bijvoorbeeld door locaties van Rijksvastgoed ter beschikking te stellen?
Verschillende partijen hebben mij erop geattendeerd dat er behoefte is aan extra opslagcapaciteit. Die signalen neem ik serieus. Echter, mijn bevoegdheid ziet niet op het aanwijzen van locaties. Wel kijk ik hoe en waar ik de bevoegde gezagen kan ondersteunen bij het vinden van extra locaties die voldoen aan de wettelijke eisen voor de opslag van gevaarlijk afval.
Gegeven dat volgens de wet bij elke vondst van een lachgascilinder in het restafval melding gedaan moet worden bij de politie, welke oplossing ziet het ministerie voor de opslag door de politie en het gegeven dat we slechts één verwerker van lachgascilinders in Nederland hebben met onvoldoende verwerkingscapaciteit?
Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Afvaldiensten kunnen ze dus inzamelen en verwerken onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Er hoeft in deze situatie geen melding gedaan te worden bij de politie. Hiermee wordt ook de werkdruk op de politie verlicht.
Het klopt dat er te weinig opslag- en verwerkingscapaciteit is voor de lachgascilinders. Dit is een probleem van zowel politie, douane, als gemeenten en milieustraten. Er wordt interdepartementaal en met de bevoegde gezagen samen opgetrokken om hier een oplossing voor te vinden.
Het bericht 'Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe ernstig neemt u het feit dat per dag meer dan 10.000 berichten verschijnen op het platform Telegram waarin met name sprake is van vrouwenhaat?
Dit feit neem ik heel serieus. Het ongevraagd delen van naaktbeelden en privégegevens via deze groepen, waarbij vaak jongeren betrokken zijn, is onaanvaardbaar. Uit slachtofferverhalen, zoals van vrouwen die hierover in de media hun verhaal durven te vertellen, is bekend dat de impact van dit «exposen» enorm kan zijn. Slachtoffers ondervinden gevoelens van schaamte en machteloosheid, komen in sociaal isolement terecht en ontwikkelen in het ergste geval suïcidale gedachten.2 De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient daarom niet te worden onderschat. Het baart mij dan ook zorgen welke sociale omgangsvormen en opvattingen deelnemers aan deze groepen kennelijk voorstaan. De schaal en snelheid waarop gelijkgestemden elkaar via Telegram weten te vinden in het delen van dit soort privacyschendingen, is verontrustend.
Hoe duidt u het fenomeen van «exposegroepen», waar met name meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond slachtoffer van zijn?
Sociale media bieden een middel voor mensen om zich te laten zien aan anderen. «Exposegroepen» zijn een uitwas van deze ontwikkeling: het gaat in deze groepen om het in brede kring verspreiden van naaktfoto’s die ofwel in vertrouwen zijn gedeeld of heimelijk vervaardigd zijn. Zoals gezegd, kunnen dergelijke acties een grote weerslag hebben op degene wiens foto, video, of andere privégegevens gedeeld worden. Hierbij is het van belang om extra aandacht te hebben voor personen in extra kwetsbare situaties. Denk bijvoorbeeld aan meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond, personen uit religieuze gemeenschappen, LHBTIQ+-personen en hulpverleners die gedoxed worden in het kader van de uitoefening van hun beroep of andere personen waarbij exposen ernstige gevolgen kan hebben voor de (sociale) veiligheid.
Wat is uw reactie en actie op de lakse houding van Telegram?
Het bestaan van exposegroepen op Telegram vind ik uiteraard kwalijk, met name wanneer deze bij melding niet offline worden gehaald door de betreffende aanbieder. De internetsector speelt namelijk een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet ik in op een goede samenwerking met de internetsector. Dat neemt niet weg dat er partijen zijn zoals Telegram of X, waarmee het contact minimaal is en waarbij medewerking in het kader van de zelfregulering of opsporingsonderzoeken ook te wensen overlaat. Het kabinet verhoogt de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud3 en de Digital Services Act (DSA).4 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud. Daarnaast treed ik in constante dialoog met verschillende departementen, Openbaar Ministerie, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist door de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram te betreuren.
Welke acties kunnen met de huidige wet- en regelgeving worden ondernomen tegen (anonieme) accounts die deze haat plaatsen?
Er zijn voor opsporing en vervolging mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen te herleiden, bijvoorbeeld door het doen van een vordering tot informatie bij een tussenhandeldienst of online platform.5 Maar hoewel het mogelijk is om strafrechtelijke vervolging in te zetten, stuit dat in veel gevallen op technische of juridische bezwaren. De identiteit van een plaatser bij online strafbare feiten kan in theorie achterhaald worden, maar dit is sterk afhankelijk van de mate van medewerking van de online aanbieder op wiens service het strafbare feit zich heeft voorgedaan, en of deze op Nederlands grondgebied gevestigd is. Voor buitenlandse providers dient gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek, wat vaak een tijdrovende exercitie is. Nadat iemand geïdentificeerd is, kan deze vervolgens in sommige gevallen strafrechtelijk vervolgd worden, bijvoorbeeld voor het versturen van wraakporno of kinderpornografisch materiaal, doxing of afpersing. Het civiele recht bevat daarnaast mogelijkheden om identificerende gegevens van gebruikers op te vragen bij tussenpersonen als aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatig handelen, de verzoeker een reëel belang heeft bij verkrijging van de gegevens, er geen minder ingrijpende mogelijkheid voorhanden is om de gegevens te achterhalen en een belangenafweging zich hier niet tegen verzet.6
Welke mogelijkheden hebben de politie en het OM op dit moment om exposegroepen te blokkeren? Is het volgens u noodzakelijk dat zij meer mogelijkheden krijgen om de personen achter deze exposegroepen op te sporen? Zo ja, op welke punten zou dat kunnen?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat. In 2021 is dit gebeurd nadat bedreigingen en opruiingen tegen publieke personen werden gedeeld via de Telegram-kanalen van De Bataafse Republiek en Bataafse Nieuws.7 Op grond van 125p Sv jo 181 Sv was politie bevoegd, na toestemming van de rechter-commissaris, om via de telefoon van verdachte de gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk te maken.8
Afgezien van deze uitzonderlijke casus is de politie vaak niet in de positie om Telegramkanalen te blokkeren. Telegram is een platform dat niet tot slecht in verbinding staat met de Nederlandse politie. Het indienen van vorderingen in het kader van opsporingsonderzoeken heeft weinig meerwaarde; Telegram reageert niet op dergelijke vorderingen of bevelen. Andere Europese landen hebben overeenkomstige ervaringen. De onlangs verdwenen exposegroepen op Telegram lijken het gevolg van handelen van het platform zelf, of de beheerders van de exposegroepen.9
Ten aanzien van de opsporing van personen achter accounts bestaan de mogelijkheden voor politie en openbaar ministerie zoals beschreven bij de beantwoording op vraag 5.
Kent u het bericht «Telegram haalt Looijkartel offline na haatcampagne tegen Hilversummer»2? Zo ja, welke consistentie is er bij dit en andere platforms om op te treden tegen onder andere doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno? Welke consequenties volgen er als zij niet hun verantwoordelijkheid nemen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze uiteraard niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Gebruikersvoorwaarden gaan vaak verder in het verbieden van online inhoud dan wet- en regelgeving op dit terrein. In de gebruikersvoorwaarden van zowel YouTube, Snap Inc., TikTok als Meta zijn regels te vinden die doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno, intimidatie en cyberpesten verbieden op het platform. Voor de meeste platforms geldt dat er een lijn te vinden is in de snelheid en consistentie waarmee zij illegale content verwijderen.
De gebruikersvoorwaarden van Telegram zijn daarentegen veel minder uitgebreid. Wanneer een gebruiker zich aanmeldt voor Telegram stemt de gebruiker ermee in om de gehele dienst niet te gebruiken voor het verzenden van spam of om andere gebruikers op te lichten. Verder is het verboden om geweld te promoten of illegale pornografische inhoud te plaatsen op openbaar toegankelijke Telegram-kanalen.
Daar waar strafbaar of onrechtmatig materiaal wordt gepubliceerd op platforms richt mijn aanpak zich op de snelle verwijdering van dit materiaal van het internet.
Op welke manier kunt en wilt u minderjarige slachtoffers van doxing, haatberichten en smaadberichten bijstaan en beschermen?
Voor alle slachtoffers van online illegaal materiaal staat de mogelijkheid open om zelfstandig een verwijderverzoek in te dienen bij het betrokken platform. Het platform is op basis van de DSA verplicht om hierop tijdig en met tekst en uitleg te reageren.11 Daarnaast kunnen slachtoffers uiteraard aangifte doen bij de politie wanneer het een strafbare uiting betreft.
Naast de inzet van politie en Openbaar Ministerie werk ik aan handelingsperspectieven voor slachtoffers die te maken krijgen met dit soort online gedragingen. Op dit moment faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (MOD), het Meldpunt Kinderporno en Helpwanted. Bij MOD kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door MOD naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Via het Meldpunt Kinderporno kan melding worden gedaan van materiaal van online seksueel misbruik van minderjarigen. Ook dit meldpunt stuurt verwijderverzoeken in het geval van strafbaar materiaal. Helpwanted.nl is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers die hiermee te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted dit onder de aandacht brengen bij internettussenpersonen met wie zij goede contacten onderhouden. In samenwerking met Helpwanted wordt momenteel een pilot uitgevoerd als onderdeel van het voornemen om een laagdrempelige meldvoorziening in te richten om melders te ondersteunen met informatie, hulp om een verwijderverzoek in te dienen of doorverwijzing naar een andere partij te faciliteren (zoals 113, politie of slachtofferhulp bijvoorbeeld). Mocht een internettussenpersoon na ontvangst van dergelijke meldingen niet overgaan tot ontoegankelijk maken of verwijderen van de gewraakte content, dan kan het slachtoffer er uiteraard alsnog voor kiezen de zaak voor te leggen aan een civiele rechter, eventueel ook via een kortgedingprocedure. Ook zet Helpwanted in op preventie en educatie middels de campagne «Het stopt bij jou».12 Aanvullend kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden mensen praktische en juridische hulp en emotionele ondersteuning, maar kunnen ook doorverwijzen naar andere organisaties. In 2022 heeft Slachtofferhulp Nederland een specifieke campagne voor shame sexting gedraaid om voor dit onderwerp aandacht te vragen en slachtoffers de helpende hand te bieden.13
Verder investeer ik in een publiek-private samenwerking waarbinnen de internetsector en de overheid afspraken maken om samen actief en effectief te kunnen handelen bij (onder ander seksueel getint) online materiaal dat strafbaar is, schade toebrengt of maatschappelijke ongewenste effecten met zich meebrengt (zie ook het antwoord op vraag 4).14
Zoals aangegeven verhoogt het kabinet tevens de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud15 en de Digital Services Act (DSA).16 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud.
Bent u het met het CDA eens dat ten minste forse boetes moeten volgen als platforms haat, geweld en strafbare zaken de ruimte geven, zoals bijvoorbeeld eerder Duitsland en Brazilië hebben gedaan?
De huidige regelgeving in Duitsland, de NetzDG, verplicht sociale mediaplatforms met meer dan 2 miljoen gebruikers om «duidelijk illegale» inhoud binnen 24 uur na melding te verwijderen en alle illegale inhoud binnen 7 dagen nadat het is geplaatst. Indien hieraan geen opvolging wordt gegeven, lopen platforms het risico van een boete van maximaal 50 miljoen euro. Hierbij moet wel aangetekend worden dat deze wetgeving zeer omstreden is: de wet is zowel nationaal als internationaal bekritiseerd door politici, mensenrechtengroeperingen, journalisten en academici omdat de wet sociale mediaplatforms stimuleert om online uitingen snel te verwijderen door strenge deadlines en hoge boetes.17 Ook stimuleert de wet geprivatiseerde handhaving van de vrijheid van meningsuiting online. De NetzDG zal binnenkort ingetrokken worden omdat de DSA daarvoor in de plaats treedt. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan.
Het Braziliaanse wetsvoorstel, Bill 2630, bepaalt dat sociale media, messaging-apps en zoekplatforms proactiefmoeten optreden om online illegale inhoud tegen te gaan. Bedrijven kunnen een boete krijgen als ze een rechterlijke beslissing om criminele inhoud te verwijderen niet opvolgen en kunnen voor de rechter aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door inhoud die de wet overtreedt. Ook over dit wetsvoorstel bestaan zorgen over de implicaties op de vrijheid van meningsuiting, en het is nog onzeker of dit wetsvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen.18
Ik ben het eens met het CDA dat passende handhaving en boetes moeten volgen wanneer online platforms haat, geweld en andere strafbare zaken de ruimte geven en hier weet van hebben. Hiervoor biedt de Digital Services Act straks de mogelijkheid aan nationale toezichthouders en de Europese Commissie om boetes uit te delen.
Welke samenwerking op internationaal niveau wordt er nu ingezet om mensenrechten en fatsoensnormen richting elkaar ook in de digitale wereld als basisvoorwaarden te eisen voor platforms?
Op het niveau van de Raad van Europa en de Verenigde Naties wordt ingezet op het uitdragen van de principes uit onder andere de DSA in internationale afspraken en gezamenlijke verklaringen. Een voorbeeld hiervan is de door Nederland geïnitieerde Global Declaration on Information Integrity Online, die onlangs tijdens de Algemene vergadering van de Verenigde Naties is gepresenteerd. Deze verklaring, ondertekend door een brede coalitie van 28 landen, onderstreept dat bij het tegengaan van desinformatie en het bevorderen van integere informatie, internationale mensenrechten de norm moeten zijn. Daarnaast is Nederland een aanjager van de Freedom Online Coalition (FOC). In 2024 zal Nederland voorzitter zijn van deze coalitie van 38 landen. Als voorzitter heeft Nederland de ambitie om het lidmaatschap van de FOC te verbreden, alsook een verdiepingsslag te maken in de thematiek die deze coalitie op de internationale agenda zet. Hieronder valt ook de relatie tussen het respecteren van mensenrechten en (grote) aanbieders van online diensten.
In hoeverre biedt de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal aanknopingspunten om tegen deze praktijken op te treden? Zou het feit dat het vaak gaat om besloten groepen een belemmering vormen om een beroep te kunnen doen op deze wet?
De Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal maakt handhaving door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal mogelijk. De ATKM kan aan een binnen Nederland gevestigde aanbieder van een communicatiedienst een bindende aanwijzing uitvaardigen om online materiaal van seksueel kindermisbruik binnen korte termijn ontoegankelijk te maken. Mocht de aanwijzing niet worden opgevolgd, dan kan de aanwijzing worden afgedwongen door middel van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Het moet hierbij dan dus wel gaan om kinderpornografisch beeldmateriaal (artikel 240b Wetboek van Strafrecht); het wetsvoorstel biedt geen grondslag om op te treden in het geval van andersoortig materiaal. Mocht een exposegroep bijvoorbeeld naaktbeelden van een minderjarige gebruiken, dan kan de ATKM handhaven als die beelden niet ontoegankelijk worden gemaakt. De besloten groepen kunnen een belemmering vormen omdat er doorgaans geen melding over beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zal worden gedaan. Indien die melding er wel is, dan kan de ATKM op basis daarvan optreden.
Het bericht dat de drugsmaffia ‘hulp’ biedt aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugsmaffia biedt «hulp» aan Limburgse horeca-ondernemers die sinds de watersnood problemen hebben»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze signalen?
Bij mijn aantreden in januari 2022 ben ik door mijn ministerie uitvoerig geïnformeerd over de lopende zaken. Dat was ook de maand waarin de burgemeester van Valkenburg aan de Geul ondernemers – in een tijd dat de coronamaatregelen van toepassing waren – de ruimte heeft geboden hun horecagelegenheid te openen, vanwege het financieel zwaar weer waarin zij destijds verkeerden.
Klopt het dat burgemeester Daan Prevoo van Valkenburg aan de Geul u begin vorig jaar al waarschuwde «dat er lieden met een zak geld rondgaan om ondernemers ondersteuning aan te bieden bij het herstel van hun pand»?2 Zo ja, wanneer heeft het contact hierover met burgemeester Prevoo plaatsgevonden? Heeft u concrete acties ondernomen naar aanleiding van deze waarschuwing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat houden deze acties in? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het fenomeen dat criminelen ondernemers in financieel kwetsbare posities proberen te benaderen voor medewerking aan criminele activiteiten. Ook verkondigde de burgemeester van Valkenburg aan de Geul in januari 2022 dat er horecaondernemers waren die door de watersnood in juli 2021, in combinatie met de geldende coronamaatregelen, in financieel zwaar weer verkeerden.
Vanuit mijn ministerie werd toen al, samen met publieke en private partners, breed ingezet op het weerbaar maken van kwetsbare ondernemers tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zo is het weerbaar maken van kwetsbare branches (waaronder horeca) tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een blijvend speerpunt in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen meerjarig financiële middelen ontvangen voor het vergroten van de weerbaarheid in de regio.
Verder is vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) ter beschikking gesteld en heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een financiële tegemoetkoming ter beschikking gesteld aan de provincie Limburg voor tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Over de voortgang wordt de Kamer op regelmatige basis geïnformeerd in de halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en in rapportages over de voortgang van de afhandeling van de Wts.
Voor het bieden van de juiste hulp en steun aan ondernemers is het verder van belang dat de bestuurders en partners in de regio de ruimte benutten om maatwerk te leveren vanuit het zicht dat zij hebben op de problematiek. Vanuit mijn ministerie is er geregeld contact met de lokale bestuurders en worden de partners, zowel met kennis en expertise als met financiële middelen, geholpen in het kunnen bieden van deze hulp en steun aan lokale ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers na de watersnood een beroep hebben gedaan op schadeloosstelling via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)? Hoeveel is er tot nu toe uitgekeerd? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen, en waarom? Hoeveel ondernemers wachten nog op een vaststelling van het uit te keren bedrag en hoe lang moeten deze ondernemers nog wachten op uitsluitsel?
Na de waterschade medio juli 2021 in Limburg hebben 419 ondernemers3 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wts. In totaal is er voor afgerond € 30,5 miljoen aan tegemoetkoming uitgekeerd aan ondernemers.
Van de ontvangen aanvragen vanuit ondernemers zijn er 88 afgewezen. De afwijzingen hebben onder andere als oorzaak dat de schade buiten het schadegebied lag, de kosten niet onder de ministeriële regeling op basis van de Wts vielen of de schade onder het drempelbedrag lag. De Wts voorziet niet in tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Daarvoor heeft de provincie Limburg «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» opgesteld.
Op dit moment zijn er geen gedupeerde horecaondernemers in afwachting van een definitief besluit over de tegemoetkoming in diens schade.
Hoe verklaart u het dat criminelen «hulp» bieden aan ondernemers die veel schade hebben ondervonden van de waterramp, terwijl het de overheid is die steun zou moeten bieden? Is de tegemoetkoming vanuit de overheid wel voldoende? Zo ja, waar blijkt dit uit? Kan het zo zijn dat de criteria om een beroep te doen op schadeloosstelling te streng zijn? Zo ja, gaat u deze versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met onder andere de regeling op basis van de Wts, de Beleidsregel teeltplanschade in uiterwaarden en de Regeling omzetderving getracht om ondernemers te ondersteunen bij de schade die zij ondervonden hebben als gevolg van de wateroverlast. Echter, criminelen zijn altijd op zoek naar (nieuwe) manieren om hun criminele activiteiten voort te zetten en hun positie in de bovenwereld verder te versterken. Een van de uitingsvormen daarvan is dat zij (horeca)ondernemers «hulp» aanbieden om de horecazaak vervolgens te misbruiken als dekmantel voor criminele activiteiten (zoals het witwassen van crimineel geld). Wanneer ondernemers zich in een (financieel) kwetsbare positie bevinden, kunnen criminelen daar misbruik van proberen te maken.
Naast financiële steun aan de gedupeerde horecaondernemers is voorlichting en bewustwording van belang. Vanuit mijn ministerie en de lokale overheidspartijen, waaronder politie, Regionaal Informatie en Expertise Centrum en Platform Veilig Ondernemen, zetten wij in allerlei vormen in op het weerbaar maken van ondernemers in (financieel) kwetsbare posities. In Limburg worden vanuit de politie informatiebijeenkomsten georganiseerd.
Is de berichtgeving in de Volkskrant3 een reden voor een tweede openstelling van de subsidieregeling voor geleden omzetschade die door de provincie Limburg is opgezet en waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat een specifieke uitkering heeft verstrekt van 24 miljoen euro?4 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft als bijdrage voor de uitvoering van de «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» een specifieke uitkering verstrekt van € 24 miljoen aan de provincie Limburg. Zoals vermeld in mijn brief van 30 januari 20236 aan uw Kamer voorziet de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland iedere aanvraag van een advies aan het College van gedeputeerde staten van Limburg ter besluitvorming. Een eerste openstelling van de regeling heeft geresulteerd in 82 toekenningen voor in totaal € 4,9 mln en 30 afwijzingen voor in totaal € 0,9 mln. Aan de hand van een evaluatie heeft het College van gedeputeerde staten op 5 september jl. besloten tot een tweede openstelling van de regeling. Bij de eerste openstelling was de regeling niet bij alle ondernemers bekend en de periode voor het indienen van een aanvraag was voor sommige ondernemers te kort. De voorwaarden van de regeling blijven hetzelfde. Ondernemers die bij de eerste openstelling niet in staat zijn geweest om een aanvraag in te dienen krijgen daartoe alsnog de gelegenheid. Er komt dus een tweede openstelling, maar niet als gevolg van de berichtgeving in de Volkskrant.
Wat is uw reactie op de uitspraak van burgemeester Prevoo dat de overheid het zichzelf mag aanrekenen dat hoe langer het duurt tot gedupeerde ondernemers verzekeringen en rijksregelingen krijgen uitgekeerd, des te meer kans de georganiseerde misdaad krijgt om toe te slaan?5 Wat is uw reactie hierop, ook aangezien u ondermijning tot een van uw speerpunten heeft gemaakt? Wat gaat u eraan doen om deze negatieve ontwikkeling te stoppen?
Mijn ministerie zet zich, samen met gemeenten, andere publieke en private partners, hard in om de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Nederland aan te pakken. Dat heeft er in geresulteerd dat er steeds meer bewustwording is en ondernemers criminele benaderingen (beter) weten te herkennen, zo blijkt ook uit de ondernemers in Limburg die zich gemeld hebben bij politie of Meld Misdaad Anoniem. De situatie bij Limburgse horecaondernemers laat zien dat een gezamenlijke aanpak blijvend nodig is.
Weren van drugscriminelen uit het zorgdomein |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van, of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door criminele netwerken zijn opgezet?
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland. Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard 5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken en effectiever maken van de uitvoering.
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen zij het instrument inzetten.
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman, en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren?
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf. Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk- opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen. Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten aanvangen.
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat te kunnen doen?
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening, waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende «veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat. Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie passend is.
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben?
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt (artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen. Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein te weren? Acht u dit voldoende?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.