De gemeten oversterfte in juni door het CBS |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtenOversterfte in juni en CBS telt honderden doden meer in recordmaand juni, hitteplan werd niet in werking gesteld van 14 juni 2023?1, 2
Ja.
Zal er naar aanleiding van deze gemeten oversterfte onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2009 houdt het RIVM wekelijks het aantal overleden mensen in de gaten met gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), zo ook de genoemde oversterfte. Het doel van het monitoren van sterftecijfers is om de impact van een epidemie of een incident in beeld brengen. In het verleden zijn er pieken in de totale sterfte te zien bij koude- en hittegolven en bij uitbraken van infectieziekten, zoals griep en COVID-19.
Wat waren de redenen dat het Nationaal Hitteplan ondanks de voorspelde hitte niet uit voorzorg geactiveerd werd?
In het tweede kwartaal van dit jaar (3 april tot en met 2 juli) overleden vijf procent meer mensen dan verwacht. In juni was sprake van oversterfte onder 65-plussers en inwoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dat betekent dat het aantal overleden mensen hoger is dan verklaarbaar door gebruikelijke schommelingen in de cijfers. Het CBS legt zelf een verband met de hitte: afgelopen juni was de warmste juni ooit gemeten, zo’n 3°C warmer dan normaal.
Het Nationaal Hitteplan was niet actief. Dit gebeurt pas zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht. Niet alleen de temperatuur overdag speelt een rol bij deze beslissing. Ook de nachttemperatuur, gevoelstemperatuur en luchtvochtigheid spelen een belangrijke rol. Activatie van het hitteplan vindt plaats op basis van weersverwachtingen van het KNMI. Ondanks dat juni veel warme dagen had, ging de temperatuur ook snel weer omlaag. De korte temperatuurpiek was, binnen de definitie van het Nationaal Hitteplan, onvoldoende om het Nationaal Hitteplan te activeren. Ook rond 10 juni was het warm (tegen de 30 °C in het midden van het land), maar de piek was te kort en er stond een verkoelende wind.
Dat er niet aan de voorwaarden van het Nationaal Hitteplan voldaan werd, betekent niet dat er geen actie werd ondernomen. Het RIVM heeft voorafgaand aan de hitte als voorzorgsmaatregel een voorwaarschuwing uitgezet naar alle partners van het Nationaal Hitteplan. Hierin stond dat partners waakzaam moeten zijn voor de aankomende hitte. Dat betekent dat alle organisaties die dit bericht ontvangen er rekening mee moeten houden dat er op korte termijn een periode van aanhoudende hitte kan aanbreken. De organisaties kunnen intern nagaan of ze voldoende in staat zijn om hun afgesproken taken te vervullen. Welke taken dat zijn, verschilt per (type) organisatie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie om op basis van de voorwaarschuwing de juiste acties in gang te zetten. Het is in deze periode uiteindelijk niet gekomen tot de waarschuwing die leidt tot activatie van het Nationaal Hitteplan.
Welke kosten gaan er gepaard met de activering van het Nationaal Hitteplan? Zijn deze kosten één van de overwegingen om het Nationaal Hitteplan niet uit voorzorg te activeren?
Het RIVM beheert en geeft uitvoering aan het Nationaal Hitteplan. Het Nationaal Hitteplan is belegd in een opdracht van het Ministerie van VWS aan het RIVM. De kosten die gepaard gaan met de activering van het Nationaal Hitteplan vormen geen overweging om wel of niet uit voorzorg te activeren.
Wordt voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan voldoende rekening gehouden met de staat van de gebouwen waarin mensen verblijven? In hoeverre wordt bijvoorbeeld de mate van opwarming en de snelheid van afkoeling van gebouwen meegewogen in het besluit?
Als Minister ben ik opdrachtgever voor het Nationaal Hitteplan, dat zich richt op de publieke gezondheid. Het RIVM onderhoudt daarvoor een waarschuwingssysteem, waarmee een netwerk van organisaties rond kwetsbare groepen wordt gealarmeerd en daarnaast publieksinformatie wordt opgezet. Er wordt bij de activering geen rekening gehouden met de staat van gebouwen.
Op welke manier worden Wet langdurige zorg (Wlz)-zorggebruikers en ouderen ondersteund om gezondheidsproblemen die ontstaan door pollen en smog zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het RIVM heeft de taak om de kwaliteit van de lucht te meten en publiceert dat op: Luchtmeetnet.nl. Voorts geeft het RIVM een smogwaarschuwing af als er kans is op matige smog en een smogalarm als er kans is op ernstige smog. Als daartoe aanleiding is heeft het RIVM op grond van de smogregeling (wetten.nl – Regeling – Smogregeling 2010 – BWBR0027705 (overheid.nl)) de taak via landelijke media de inwoners te informeren. Hierbij kan RIVM verwijzen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog. Bij ernstige smog in één of meer agglomeraties of zones treedt een bijzonder proces in werking. Het publiek wordt dan gericht geïnformeerd door middel van radio en televisie en dergelijke. Volgens de GGD richtlijn medische milieukunde, Smog en gezondheid kunnen «klachten bij smog het beste worden voorkomen door de blootstelling aan smog te verminderen. Dit kan door zware inspanning te vermijden. Bij smog door ozon, wat zich alleen in de zomermaanden voordoet, kan de blootstelling ook worden verminderd door ’s middags en in de vroege avond binnen te blijven». Overigens kennen zorginstellingen hun cliënten goed en zullen zij deze ondersteunen. Voor mensen die last hebben van pollen is medicatie beschikbaar.
Bent u bereid om na dit bericht het RIVM de opdracht te geven om de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan te herzien? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Van den Berg (CDA) van 6 juni 2023 een toezegging gedaan. Ik zal een evaluatie laten uitvoeren van het Nationaal Hitteplan waarin beoordeeld wordt of het plan nog voldoet gezien de klimaatverandering. Dat wordt gedaan op basis van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI die in oktober 2023 worden gepubliceerd. In deze evaluatie zullen de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan ook worden meegenomen. Zo nodig zullen deze voorwaarden herzien worden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
De uitspraken inzake de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u voornemens na 2030 nog meer verpleegzorg of verpleeghuisplekken te realiseren, aangezien TNO berekende dat er in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig zijn en u aan heeft gegeven tot en met 2030 40.000 verpleegzorgplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook na 2030 zal het noodzakelijk zijn om meer verpleegzorgplaatsen te realiseren, gezien de toenemende zorgvraag. In het verlengde van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» zullen ook voor deze periode afspraken worden gemaakt met gemeenten, woningcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders om deze verpleegzorgplekken te realiseren, in lijn met bestuurlijke afspraken die in 2021 voor de periode tot en met 2040 zijn gemaakt.
Bent u van mening dat een regulier geclusterde woning gelijk staat aan een verpleeghuisplek? Zo nee, waarom zorgt u dan niet voor meer dan 40.000 verpleegzorg- of verpleeghuisplekken?
Een regulier geclusterde woning staat niet gelijk aan een verpleeghuisplek. In de bouwambitie is voorzien dat er tot en met 2030 80.000 reguliere geclusterde woningen en 40.000 zorggeschikte geclusterde verpleegzorgplaatsen voor ouderen worden gerealiseerd.
Wat is het verschil tussen een gecusterde woning en een verpleeghuisplek? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Bij de geclusterde verpleegzorgwoningen hebben de bewoners een VPT, MPT of pgb en betalen zij zelf de woonlasten. Bij de verpleeghuisplekken is de huur een onderdeel van het zorgzwaartepakket. Bij geclusterde verpleegzorgplekken zal het wonen meer voorop staan en zal de zorg minder zichtbaar zijn. Vaak kunnen er ook mensen zonder zorgvraag of met een lichte zorgvraag wonen; daarmee is het ook aantrekkelijker voor de partner om mee te verhuizen.
Wat is het verschil tussen beschermd en beschut wonen? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Beschermd wonen is een vorm van huisvesting en begeleiding voor mensen met complexe psychische of psychosociale problemen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Het biedt een veilige en beschermde woonomgeving waarin de bewoners intensieve begeleiding en ondersteuning ontvangen.
Bij beschut wonen woont men zelfstandig in een woonvoorziening veelal met anderen die ook hulp krijgen. Een belangrijk verschil is of de cliënt nog zelfstandig kan wonen.
Is de betaling van de woning huur/ hypotheek het enige verschil tussen een verpleeghuisplek en verpleegzorgplek?
Een belangrijk verschil is inderdaad het zelf betalen van de woonlasten door de cliënt. Een ander verschil is de wijze van zorgverlening. Bij een verpleeghuisplek zijn de zorgverleners permanent aanwezig. Bij een verpleegzorgplek is sprake van zorg in de nabijheid. Bij beide woonvormen is de zorgverlening in overleg met de cliënt ingericht conform de vereisten van de Wlz.
Kunt u aangeven hoe het permanent toezicht conform de Wet langdurige zorg (Wlz), wat betrekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten, geregeld is bij de verpleeghuisplek en de verpleegzorgplek?
Vanuit de Wlz wordt zorg geleverd aan cliënten indien sprake is van 24-uurszorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg zijn vastgelegd. Dit kan zowel zorg in een verpleeghuis of op een verpleegzorgplek zijn. In overleg met de cliënt wordt de zorgverlening nader ingevuld en kan worden ingezet op 24 uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De precieze invulling geschiedt in overleg met de zorgaanbieder. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van digitale signalering en kunnen familieleden een rol spelen.
Kunt u aangeven welk maximale bedrag en het maximale aantal uren geldt voor Wlz-zorg thuis (VPT/MPT) voor de zorgzwaartepakketen (ZZP’s) Verpleging en Verzorging (VV4, VV5, VV6, VV7, VV8, VV9) afzonderlijk?
In de Wlz is het aantal uren zorg niet vastgelegd in de zorgprofielen/zorgzwaartepakketten. Voor het VPT geldt dat in de bekostiging gewerkt wordt met een maximumtarief per dag. Voor het MPT geldt dat zorg op maat wordt geleverd en bekostigd. Uitgangspunt bij het MPT is dat de zorg thuis niet duurder mag zijn dan in een instelling. Het MPT wordt vaak geleverd als vorm van overbruggingszorg. De basisbedragen voor het MPT zijn opgenomen in onderstaande tabel (rechterkolom). Daar bovenop is 25% opslag mogelijk indien thuis wonen zonder deze opslag niet mogelijk zou zijn.
Zorgprofiel
Maximumtarief VPT per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
MPT Maximumbedrag per jaar (exclusief mogelijkheid van opslag van 25% voor Extra Kosten Thuis (EKT)
VV4
€ 135,80 / € 49.600
€ 43.500
VV5
€ 268,18 / € 97.900
€ 59.000
VV6
€ 237,36 / € 86.600
€ 59.000
VV7
€ 327,12 / € 119.400
€ 73.900
VV8
€ 432,18 / € 157.700
€ 88.200
VV9
€ 234,04 / € 85.400
Geen bedrag benoemd in Rlz
Bron: VPT tarieven: NZa-beleidsregel BR/REG-23122a
MPT-bedragen: Regeling Langdurige Zorg (Rlz)
Wat zijn gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleeghuisplekken (dus niet de maximum Nationale Zorgautoriteit (NZA)-tarieven, maar de daadwerkelijke vergoeding)?
In de onderstaande tabel zijn (voor de vergelijkbaarheid met de bedragen uit vraag 7) de maximumtarieven opgenomen uit de NZa beleidsregel (ook hier exclusief behandeling voor de vergelijkbaarheid). Bij de inkoop wordt gewerkt met richttarieven. Het landelijke richttariefpercentage voor de langdurige zorg is nadrukkelijk géén gemiddeld-, minimum-, basis of maximumtarief, maar wel het vertrekpunt van het zorgkantoor in zijn aanbod richting zorgaanbieders. In 2023 bedraagt het richttarief 95,8% van de maximumtarieven. De richttarieven vormen het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast.
In onderstaande tabel worden naast de maximumtarieven ook de richttarieven gepresenteerd.
Zorgprofiel
Maximumtarief Verpleeghuisplek (ZZP-tarief per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
Richttarief a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 176,90 / € 64.600
€ 167,47 / € 61.900
VV5
€ 310,11 / € 113.200
€ 297,09 / € 108.400
VV6
€ 285,67 / € 104.300
€ 273,67 / € 99.900
VV7
€ 366,17 / € 133.700
€ 350,79 / € 128.000
VV8
€ 475,62 / € 173.600
€ 455,64 / € 166.300
VV9
€ 270,82 / € 98.500
€ 259,45 / € 94.700
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Wat zijn de gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleegzorgplekken, zowel VPT als MPT?
Ook bij de inkoop van het VPT (verpleegzorgplekken) geldt dat wordt gewerkt met richttarieven. Voor MPT geldt zoals hiervoor bij vraag 7 aangegeven maatwerk in de hoeveelheid zorg die kan worden geboden. In het onderstaande zijn de maximum VPT-tarieven uit de tabel bij vraag 7 gepresenteerd tegen het richttarief van 95,8%. Zoals bij vraag 7 aangegeven vormen deze richttarieven het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast. Er wordt door de NZa geen onderscheid gemaakt tussen tarieven voor het VPT «thuis» (verspreid in de wijk) of VPT in een geclusterde setting (verpleegzorgplek).
Zorgprofiel
Richttarief VPT a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 131,10 / € 47.500
VV5
€ 256,92 / € 93.800
VV6
€ 227,39 / € 83.000
VV7
€ 313,38 / € 114.400
VV8
€ 414,03 / € 151.100
VV9
€ 224,21 / € 81.800
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Hoe wordt aan het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd.
Hoe wordt aan het criterium «permanent toezicht» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken in welke mate toezicht noodzakelijk is en hoe dit kan worden ingevuld. Daarbij kunnen naast de zorg ook familieleden en technologie een rol spelen.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een ontmoetingsplek geregeld bij geclusterde woningen?
Veelal is een gemeenschappelijke ruimte onderdeel van het complex waarin de geclusterde woningen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke ruimte wordt door de initiatiefnemer (zorgaanbieder, woningcorporatie, investeerder) in het bouwplan opgenomen.
Zijn wat u betreft gemeenschappelijke ruimtes een (verplicht) onderdeel van een geclusterde setting?
Het is wenselijk dat een gemeenschappelijke ruimte onderdeel uitmaakt van een geclusterde setting.
Wat verstaat u onder een geclusterde setting?
Een geclusterde setting in relatie tot de zorggeschikte woningen is een wooncomplex waar meerdere woningen onderdeel van uit maken. Dit zorgt voor verbinding tussen de bewoners en vermindert bijvoorbeeld de kans op eenzaamheid. Er kan ook een ontmoetingsruimte in de directe nabijheid zijn.
Is het bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor de realisatie van een ontmoetingsruimte nog steeds een criterium dat maximaal vijftig procent van de bewoners een zware zorgvraag mocht hebben? Wat wordt verstaan onder zware zorgvraag? Waarom is dit criterium opgesteld?
Nee, dit criterium is op 19 oktober 2022 vervallen.
Hoeveel van de 11 duizend (in 2021) Wlz-cliënten met de leveringsvorm VPT (of MPT) wonen in een geclusterde setting?
Er wordt momenteel niet geregistreerd of Wlz-cliënten woonachtig zijn in een geclusterde setting. In overleg met BZK wordt momenteel een registratie opgezet om deze informatie wel te kunnen genereren.
Wanneer verwacht u dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur gerealiseerd zijn? Kunt u schetsen wat de eisen zijn aan deze geclusterde zorggeschikte woningen? Zijn gemeenschappelijke ruimtes een vereiste?
Het doel is dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur in 2030 zijn gebouwd. De vereisten voor zorggeschikte woningen zijn opgenomen in de regeling. Publicatiedatum van de regeling is 14 september 2023. Om voor subsidie in aanmerking te komen is een gemeenschappelijke ruimte een vereiste.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera (graag beantwoorden met ja of nee)?
Ja.
Hoeveel tijd zijn wijkverpleegkundigen gemiddeld kwijt aan reistijd (van de ene cliënt naar de andere cliënt)?
De reistijd verschilt sterk tussen cliënten in een stedelijke (geclusterd in aanleunwoningen bijvoorbeeld) of platteland omgeving. Exacte data hierover is niet beschikbaar. Dat kan van vijf minuten zijn in een flatgebouw, tot een half uur in landelijke gebieden tussen dorpen. Een manier om reistijd te beperken en zo efficiënt mogelijk te werken, is om te komen tot herkenbare en aanspreekbare teams binnen de wijkverpleging. Zodat het minder voorkomt dat er bij dezelfde locatie verschillende aanbieders van wijkverpleging komen.
Kunt u een uitleg geven van de discrepantie dat uit de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 27 juni jl. over de voortgang van het programma Wonen en zorg blijkt dat de totale geclusterde opgave tot 2030 voor corporaties uitkomt op 60.000 woningen, terwijl u in uw beantwoording spreekt over 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen?
In het programma is de opgave vastgelegd van 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. Deze 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen zullen allemaal in geclusterde woonvormen worden gerealiseerd. Deze 40.000 woningen kennen aanvullende bouwtechnische vereisten om deze zorggeschikt te maken. Samen gaat het om een opgave van 120.000 woningen in geclusterde woonvormen: bestaande uit 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. De helft van deze woningen wordt door corporaties gerealiseerd, en dit komt uit op 60.000 woningen: bestaande uit 40.000 (regulier) geclusterde corporatiewoningen voor ouderen en 20.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte corporatiewoningen.
De uitzending van MAX vakantieman 3 juli, 2023. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van MAX vakantieman van 4 juli 20231, in het bijzonder het item «Mindervaliden betalen meer voor vakantie vanwege hulpmiddel»2?
Ja.
Zo ja, wat vindt u hiervan?
Wij vinden het goed dat het thema toegankelijkheid van reizen voor mensen met een handicap onder de aandacht wordt gebracht. Tegelijkertijd vinden wijhet kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Deelt u het standpunt van het CDA dat mensen met een handicap in de eerste plaats gewone consumenten zijn die van te voren op de hoogte moeten zijn van de totale reis- of vakantiekosten?
Ja. Reisorganisatoren moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Richtlijn (EU) 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangement (Richtlijn pakketreizen)3, die geïmplementeerd is in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat reisorganisatoren op het moment van aanbieden van de pakketreis informatie moeten geven over de prijs en de bijkomende kosten. Als bijkomende kosten redelijkerwijs niet kunnen worden berekend voordat de overeenkomst wordt gesloten, moet de consument wel worden geïnformeerd over de soort bijkomende kosten die alsnog voor rekening van de reiziger kunnen zijn4. Ook moet de reisorganisator informatie verstrekken over of de reis of vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit5.
De Autoriteit, Consument & Markt (hierna: ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een overtreding van deze wet- en regelgeving. Consumenten kunnen een melding maken bij de ACM als het kostenoverzicht niet transparant is.6
Vindt u dat reisorganisaties voldoende transparant zijn over de totale kosten die mensen met een handicap moeten betalen en of ze extra moeten betalen als zij een reisje boeken?
Zoals in het vorige antwoord ook is aangegeven, moeten consumenten op het moment van boeken op de hoogte zijn van eventuele meerkosten voor bijvoorbeeld hulpmiddelen. Bij navraag laat de ACM weten hierover nagenoeg geen meldingen van consumenten te hebben ontvangen.
Vindt u dat het de plicht is van reisorganisaties om te zorgen dat een persoon met een handicap autonoom kan reizen?
Het kabinet wil, zoals ook vastgesteld in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag handicap), in de samenleving gerealiseerd zien dat iedereen, ongeacht zijn beperking en/of ziekte(n), de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid bij reizen kan ervaren.7 Wij vinden het daarom positief dat verschillende reisorganisaties zich op dit moment al specifiek richten op reizigers met een beperking.8
Wat kunt u doen om te zorgen dat reisorganisaties meer transparantie betrachten bij het boeken van een reis als men een handicap heeft?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, dienen reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
De Europese Commissie komt waarschijnlijk dit najaar met een voorstel voor het aanpassen van de Richtlijn pakketreizen. Ik, Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal bij de onderhandelingen over dit voorstel aandacht vragen voor de positie van reizigers met een handicap.
Vindt u het eerlijk dat mensen met een handicap voor hulpmiddelen of vervoerskosten extra moeten betalen om op vakantie te kunnen gaan?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap wordt aangegeven dat mobiliteit van personen met een handicap tegen een betaalbare prijs moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra kosten gerekend kunnen worden die voortvloeien uit een hulpvraag van een reiziger met een handicap. Deze kosten moeten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Wijdrukken reisorganisatoren hierbij op het hart zich goed rekenschap te geven van het VN-verdrag handicap.
Daarnaast gelden in de Europese Unie ook regels voor reizigers met een handicap die reizen per vliegtuig, trein, bus of boot, zoals het recht op gratis assistentie op de luchthaven, hulp in de terminal, en aan boord van voertuigen9. Verder schrijft de Europese regelgeving voor dat een luchtvaartmaatschappij een mobiliteitshulpmiddel niet mag weigeren, tenzij het mobiliteitshulpmiddel niet voldoet aan de veiligheidsnormen en/of de luchtvaartmaatschappij, na een grondige risicoanalyse, niet kan garanderen dat het mobiliteitshulpmiddel veilig vervoerd kan worden.
In het geval van een passagier met beperkte mobiliteit is het vervoer van twee mobiliteitshulpmiddelen kosteloos, mits deze voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.10
Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) voorwaarden? Wat mag er wel en wat mag er niet?
In de ANVR-reizigersvoorwaarden11 staat dat reizigers voor het sluiten van de overeenkomst de bijzonderheden over de lichamelijke en geestelijke toestand, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de reis, moet vermelden. Op basis hiervan kan de reisorganisator een passend aanbod doen. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 en 6 aangegeven dienen alle reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hierin is onder andere bepaald dat de reisorganisator informatie moet verstrekken over of de reis of de vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit12.
Klopt het dat de ANVR voorwaarden niet gelden als Nederlandse touroperators reizen inkopen bij buitenlandse reisorganisaties?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen reisorganisatoren en reisbemiddelaars. Als er bij een ANVR-aangesloten reisorganisator pakketreizen worden geboekt, dan gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden. Het maakt hierbij niet uit of buitenlandse reisdienstleveranciers worden ingezet tijdens de reis (bijvoorbeeld voor de lokale transfer).
Soms zijn ANVR-leden alleen bemiddelaar (doorverkoper). In dat geval gelden de voorwaarden van de organisatie die de reis uitvoert. Overigens dienen deze nog steeds wel allemaal te voldoen aan hetgeen is bepaald in de Richtlijn pakketreizen. Daarnaast moet de consument duidelijk worden geïnformeerd over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reis.
Zo ja, wat is dan de waarde van ANVR voorwaarden voor Nederlandse mensen met een handicap die een buitenlandse reis boeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 9, gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden ook als er sprake is van buitenlandse reisdienstleveranciers.
Wat vindt u ervan dat mensen met een handicap met de gevolgen worden geconfronteerd omdat Nederlandse reisorganisaties de voorwaarden omzeilen? Wat kunt u hieraan doen?
Zoals aangegeven bij vraag 2, vinden wij het kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Alle reisorganisatoren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 houdt de ACM hierop toezicht en kunnen consumenten bij de ACM een melding doen.
Kunt u over het bovenstaande in overleg gaan met de ANVR organisatie en de Kamer informeren over wat de uitkomst hiervan is?
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen is op ambtelijk niveau contact opgenomen met de ANVR.
Kunt u toelichten hoe bovenstaande problemen zich verhouden tot het Verenigde Naties (VN) verdrag (verbod op discriminatie) en tot het facultatief protocol?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap staat niet omschreven dat er geen extra kosten mogen worden gerekend voor het faciliteren van autonoom reizen. Er staat echter wel omschreven dat dit tegen een betaalbare prijs moet gebeuren.
Het facultatief protocol geeft mensen de mogelijkheid om, wanneer zij van mening zijn dat zij slachtoffer zijn van een schending van het VN-verdrag handicap, een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap. Zij moeten hiervoor wel eerst alle mogelijke rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben uitgeput. Het facultatief protocol is nu nog niet in werking, maar het proces hiertoe is wel gestart. Hierover informeerde ik, Minister van Langdurige Zorg en Sport, onlangs uw Kamer.13 Wij vinden het belangrijk dat reisorganisatoren transparant beleid voeren. Consumenten hebben verschillende mogelijkheden om een overtreding op de wet- en regelgeving te melden. Zij kunnen hun zaak aanhangig maken bij een geschillencommissie, als de reisorganisator hierbij is aangesloten. Ook kunnen zij een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens als sprake is van discriminatie. Tot slot hebben consumenten altijd de mogelijkheid om een melding te doen bij de ACM. Door deze mogelijkheden voorzien wij niet dat een beroep op het facultatief protocol voor consumenten aan de orde zal zijn.
Het voorstel van de Europese Commissie over long-term care |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie over long-term care?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op dit voorstel?
Het demissionair kabinet erkent het belang van toegankelijke en kwalitatief goede langdurige zorg voor alle EU-burgers, ongeacht leeftijd en beperkingen. Over het algemeen zijn de aanbevelingen van de Raad in lijn met het Nederlandse beleid over de langdurige zorg, zowel bij de zorg thuis als in een instelling.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om de benoeming van een nationaal coördinator voor long-term care ambtelijk te beleggen?
Nederland heeft er niet voor gekozen een nationaal coördinator te benoemen. De door de Raad van de EU op 8 december 2022 aangenomen Raadsaanbeveling (Publications Office (europa.eu)) is op meerdere punten aangepast ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie van 7 september 2022. Zo is in onderdeel 10.a) de mogelijkheid opgenomen om in plaats van een coördinator te kiezen voor een ander coördinatiemechanisme. In lijn met het gestelde in het betreffende BNC-fiche (Kamerstukken 22 112, nr. 3527) is ervoor gekozen een nationaal, ambtelijk aanspreekpunt aan te wijzen. Dit in het belang van bereikbaarheid en ervaringsuitwisseling tussen de lidstaten en met de Commissie.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd of geconsulteerd?
De Kamer is hierover geïnformeerd in het hiervoor gemelde BNC-fiche en in het schriftelijk overleg over de Raadsaanbeveling in het najaar van 2022 (Kamerstukken 22 112, nr. 3567).
Op basis van welke criteria is de coördinator benoemd en wat wordt precies zijn/haar rol en mandaat?
Er is geen coördinator benoemd. Ik verwijs naar antwoord 3.
Klopt het dat de de nationale coördinatoren van de verschillende lidstaten op 19 juni jl. in Brussel over de kwaliteitsindicatoren hebben gesproken?
Er is inderdaad op 19 juni jl. een bijeenkomst geweest van nationale coördinatoren en contactpersonen. Deze ambtelijke bijeenkomst was gericht op kennismaking en kennisuitwisseling over kwaliteitssystemen in de verschillende lidstaten.
Wat wordt de inzet van Nederland bij dat overleg?
Nederland heeft bij deze door de Europese Commissie als «mutual learning» geduide bijeenkomst informatie gegeven over het systeem van de Nederlandse kwaliteitskaders, protocollen, richtlijnen en kwaliteitsstandaarden in de verschillende sectoren van de langdurige alsmede over het toezicht daarop. Naar aanleiding van de presentaties door verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben de aanwezigen ervaringen met deze verschillende systemen met elkaar gedeeld.
Kunt u toezeggen dat inclusiviteit in de zorg wordt meegenomen als speerpunt in de Nederlandse inbreng voor kwaliteitsindicatoren?
De inhoud van kwaliteitsindicatoren is en blijft de nationale bevoegdheid van de lidstaten. De Raadsaanbeveling geeft aanbevelingen over aspecten die in indicatoren meegenomen kunnen worden, maar is geenszins verplichtend voor de lidstaten. Dat neemt niet weg dat inclusiviteit in de zorg een belangrijk thema is. Indien in een volgende bijeenkomst specifiek de inhoud van kwaliteitsindicatoren besproken wordt, kan Nederland ervaringen met indicatoren met betrekking tot inclusiviteit in de zorg ter tafel brengen.
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over het behaalde resultaat?
Vooralsnog ligt de focus van de bijeenkomsten op «mutual learning», dus het delen van kennis en ervaringen tussen de lidstaten. De opgedane kennis kan in Nederland benut worden bij het verbeteren van de toegang tot en kwaliteit van de langdurige zorg. Dit komt tot uitdrukking in beleid met betrekking tot langdurige zorg.
Er is geen sprake van onderhandelingen waarbij bepaalde resultaten wel of niet behaald worden.
Welke vervolgstappen neemt u in navolging van het voorstel van de Commissie?
Vooralsnog ligt de focus op het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de lidstaten. Waar passend worden deze informatie en relevante onderdelen van de aanbeveling meegenomen in bestaande en toekomstige plannen en programma’s voor langdurige zorg.
Pgb-zorgverleners zonder sociaal vangnet |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van woensdagavond 5 juli 2023 over persoonsgebonden budget (pgb-)zorgverleners zonder sociaal vangnet?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending van Nieuwsuur.
Over hoeveel mensen gaat het precies? Klopt het dat het om 80.000 mensen gaat, zoals Nieuwsuur stelt? Wanneer is dit aantal het laatst gepeild?
Pgb-houders en hun zorgverleners leggen hun afspraken vast in een arbeidsovereenkomst of in een overeenkomst van opdracht. Er zijn 21.655 pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst, die onder de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah) vallen (cijfers juni 2023); op deze groep is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 maart 2023 van toepassing. Daarnaast zijn er 76.157 familieleden die aan de pgb-houder zorg verlenen op basis van een overeenkomst van opdracht (cijfers juni 2023).
Deelt u de opvatting dat deze groep ook recht op een sociaal vangnet zou moeten hebben? Deelt u de opvatting dat de huidige behandeling schrijnend, hardvochtig en niet menselijk is?
Ik wil vooropstellen dat het overlijden van een kind een zeer verdrietige en zeer ingrijpende gebeurtenis is. Wanneer ouders na het overlijden van hun kind bovendien ook nog worden geconfronteerd met het verlies van inkomen – als gevolg van het wegvallen van het pgb – dan vind ik dat pijnlijk. Daarom kijken de Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik op dit moment samen naar een oplossing waarmee we ouders die in zo’n situatie terechtkomen beter kunnen helpen. Een dergelijke oplossing raakt aan zowel zorg als aan bestaanszekerheid en is daardoor zeer complex. In blijvend contact met de doelgroep, willen wij de mogelijke oplossingsrichtingen verder gaan verkennen.
Deelt u de mening dat het bij deze zorg niet over mantelzorg gaat maar over professioneel geleverde zorg? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het bij pgb-zorg niet gaat over mantelzorg maar over betaalde zorg. Deze zorg kan geleverd worden door zowel een professional, alsook door iemand vanuit het netwerk van de zorgbehoevende. Hierbij kan men denken aan een verpleegkundige maar ook aan ondersteuning door de buurvrouw zonder verpleegkundige opleiding. Het pgb-budget stelt de pgb-houder op deze manier in staat dit naar eigen inzicht en behoefte te regelen.
Waarom is er na het wegvallen van het pgb geen recht op sociale zekerheid (Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)), conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Alvorens in te gaan op deze vragen, zal ik kort het persoonsgebonden budget (pgb) toelichten. Als kinderen of volwassenen zorg nodig hebben door ziekte of ouderdom, dan kunnen zij – mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen – met een pgb de benodigde zorg zelf inkopen. Hierdoor worden zij in staat gesteld om hun zorgverlener zelf te kiezen en zelf de regie te voeren op hun zorg- en/of ondersteuningsbehoefte. De benodigde zorg kunnen deze pgb-houders dan laten verlenen door bijvoorbeeld een partner, familielid of professionele zorgverlener.
In een zorgovereenkomst leggen pgb-houder en zorgverlener de gemaakte afspraken vast. Het gaat dan onder meer over de vraag wanneer en waar de zorg wordt verleend en hoe de zorgverlener de zorg uitvoert. Als een pgb-houder zorg ontvangt van een partner of een familielid, dan worden die afspraken meestal vastgelegd in een overeenkomst van opdracht. Bij zorgverlening door derden gebeurt dat doorgaans in de vorm van een arbeidsovereenkomst.
De vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, wordt niet alleen bepaald door de schriftelijk gemaakte afspraken. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst zijn de feiten en omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht bepalend. Een belangrijk element hierbij is de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen opdrachtgever/budgethouder en opdrachtnemer/zorgverlener. Ook bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding – in de zin van het arbeidsrecht – zijn de feitelijke omstandigheden waaronder wordt gewerkt bepalend. Er moet een hiërarchische relatie bestaan tussen de werkgever en de werknemer, waarbij de werkgever (in-) direct invloed uitoefent op de door de werknemer verrichte arbeid. Daarbij is de werknemer ondergeschikt ten opzichte van de werkgever. In de situatie waarbij een minderjarig kind de pgb-houder en de ouder de zorgverlener is, oefent het kind geen gezag uit over de ouder. Aangezien de ouder ook de wettelijke vertegenwoordiger is, is een arbeidsovereenkomst vanwege het ontbreken van gezag in deze situaties niet goed voor te stellen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 30 maart 2023 een uitspraak gedaan over een pgb-zorgverlener die werkte op basis van een arbeidsovereenkomst; de uitspraak ziet dus niet op degene die werkt op basis van een overeenkomst van opdracht.
De uitspraak heeft betrekking op pgb-zorgverleners die doorgaans op minder dan vier dagen per week werken op basis van een arbeidsovereenkomst en daarom onder de Rdah vallen.
De Rdah is wettelijk geregeld en is van toepassing op personen die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan huishoudelijke hulpen en tuinmannen en -vrouwen, die dit werk verrichten ten behoeve van een particulier. De Rdah is erop gericht om te voorkomen dat particuliere werkgevers zouden afzien van het inhuren van dienstverleners vanwege de financiële en administratieve verplichtingen. Het doel van deze regeling is om de markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren en illegaal/zwart werken te voorkomen.
Voor dienstverlening aan huis gelden, op grond van de Rdah, enkele uitzonderingen op zowel de sociale (werknemers)verzekeringen, als op de werkgeversverplichtingen van het arbeidsrecht. Er geldt een verlicht regime, dat onder meer inhoudt dat voor de werkgevers niet de loondoorbetalingsplicht tijdens ziekte gedurende maximaal 104 weken geldt, maar gedurende maximaal zes weken. Bovendien zijn de dienstverleners aan huis op grond van deze regeling uitgezonderd van de verplichte werknemersverzekeringen, waaronder de WW.
De CRvB heeft geoordeeld dat pgb-zorgverleners, die op minder dan vier dagen per week werken op basis van een arbeidsovereenkomst, niet langer uitgesloten mogen worden van de werknemersverzekeringen, waaronder de WW.
De CRvB is van oordeel dat de Rdah leidt tot indirecte discriminatie van vrouwen, terwijl hier – in het geval van de door de overheid gefinancierde pgb-zorg – een objectieve rechtvaardigingsgrond voor ontbreekt, omdat de financiële lasten in dit geval gedragen worden door de overheid en niet door de particuliere werkgever.
De uitspraak van de CRvB strekt zich niet alleen uit tot de uitsluiting van de WW, maar ook tot de andere werknemersverzekeringen. Dit leidt ertoe dat alle pgb-zorgverleners die in dienstbetrekking werken – dus op basis van een arbeidsovereenkomst – in beginsel verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Zij kunnen aanspraak maken op deze uitkeringen – als zij aan de overige voorwaarden voldoen – ongeacht het aantal dagen dat zij per week werken.
UWV geeft uitvoering aan de uitspraak en past bij pgb-arbeidsovereenkomsten de uitzondering van de verzekering(splicht) niet meer toe. Na het wegvallen van het pgb kunnen deze pgb-zorgverleners dus aanspraak maken op een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen, zoals de WW, bijvoorbeeld wanneer de pgb-houder overlijdt.
Dit geldt echter niet voor pgb-zorgverleners waarbij op andere gronden geen verzekerde dienstbetrekking aanwezig is, zoals de situatie waarin niet in dienst van een ander wordt gewerkt (en een gezagsverhouding ontbreekt). De uitspraak van de CRvB heeft daar geen invloed op.
Waarom wordt de uitspraak van de rechter niet opgevolgd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de uitspraak van de rechter uitleggen? Zijn hierbij meerdere interpretaties mogelijk over de doelgroep van de uitspraak?
De uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de verzekering(splicht) voor de WW. De uitspraak betrof een pgb-dienstverlener die op minder dan vier dagen per week op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was. De CRvB heeft zich niet uitgelaten over de verzekering in het kader van overeenkomsten van opdracht of andere situaties waarin geen gezagsverhouding aanwezig is, zoals vaak het geval is bij familierelaties. Familieleden die zorg verlenen aan een pgb-houder op basis van een overeenkomst van opdracht vallen dan ook niet onder de reikwijdte van deze uitspraak.
Welke mogelijke oplossingen zijn er?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid brengt op dit moment, samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het UWV, de Belastingdienst en de SVB de precieze gevolgen van de uitspraak van de CRvB in kaart. De betrokkenen doen er alles aan om de gevolgen voor pgb-houders en zorgverleners zo duidelijk en overzichtelijk mogelijk te houden en hen hierover zo snel als mogelijk te informeren. Daarbij worden ook de mogelijke en benodigde aanpassingen van het beleid in kaart gebracht. Vervolgens vergt dit politieke besluitvorming en aanpassing van wet- en regelgeving. Zodra de mogelijke keuzes en benodigde aanpassingen in beeld zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Ik verwacht dat dat in het najaar zal zijn.
Ik merk op dat dit enkel de groep pgb-zorgverleners betreft die onder de Rdah vallen. De groep zorgverleners die geen arbeidsovereenkomst heeft, bijvoorbeeld omdat ze een familierelatie hebben en niet onder gezag werken, vallen niet onder de reikwijdte van de uitspraak.
De groep zonder arbeidsovereenkomst valt nu niet onder het bereik van de werknemersverzekeringen. De werknemersverzekeringen zijn immers bedoeld voor werknemers, die op basis van een dienstbetrekking c.q. arbeidsovereenkomst en (dus) in dienst van een ander (onder gezag) werken. Voor pgb-zorgverleners die werken op basis van een overeenkomst van opdracht die worden geconfronteerd met het overlijden van hun minderjarige kind wordt onderzocht wordt of op een andere manier een vangnet kan worden geregeld. Daarbij kijkt de Minister van Langdurige zorg en Sport binnen het pgb over de gehele linie hoe beëindigingsvergoedingen geharmoniseerd kunnen worden om het inkomensverlies van de pgb-zorgverlener minder abrupt te maken als het pgb eindigt als gevolg van het overlijden van de pgb-houder. Ik verwelkom en steun deze verkenning.
Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Per wanneer gaat deze oplossing in?
Zie antwoord vraag 8.
Overweegt u om de arbeidsrechtelijke basis van pgb-zorgverlening door familieleden te herzien? Wat zijn de overwegingen om familieleden die mantelzorg verlenen niet op basis van een arbeidscontract te laten werken, maar op basis van een zorgovereenkomst?
Het fundament van het arbeidsrecht is de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de daarop gevormde jurisprudentie moet hiervoor voldaan zijn aan alle vereiste elementen: loon, arbeid en gezag (in dienst van). Indien uit de feiten en omstandigheden waaronder wordt gewerkt blijkt dat is voldaan aan al deze vereisten, dan kan er ook tussen familieleden die pgb-zorg verlenen en de pgb-houders sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat er sprake is van een familieverband speelt – op grond van de jurisprudentie – wel een rol bij deze integrale toetsing.
Omdat er bij het verlenen van zorg in familieverband dikwijls geen sprake is van een gezagsverhouding in de zin van het BW, is er vaak geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Daarom wordt in deze situaties een overeenkomst van opdracht aangegaan.
De vraag of in dienst van een ander wordt gewerkt (en of sprake is van gezagsuitoefening) is blijkens mijn vorenstaande antwoorden een fundamenteel kernelement van een arbeidsovereenkomst – waar ik niet aan wil tornen. De nadere interpretatie van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding in individuele arbeidsrelaties is aan de rechter. De CRvB en de Hoge Raad hebben hier in hun jurisprudentie – die in ontwikkeling blijft – nadere invulling aan gegeven.2
Speelt hierbij de overweging om het voor particulieren aantrekkelijker te maken deze vorm van hulp in te huren en om te voorkomen dat deze vorm van hulp zwart wordt betaald nog een rol?
Nee, het voorkomen van zwart werken speelt hierbij geen rol. Zwart werken is hier niet aan de orde, omdat het verlenen van hulp in het kader van een pgb publiek gefinancierd is. Ook de commissie-Kalsbeek, die in 2014 een advies heeft uitgebracht over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers3, kwam tot de slotsom dat het risico op een zwart circuit en achterblijvende werkgelegenheid in het publiek gefinancierde deel van de markt van dienstverlening aan huis nagenoeg nihil is.
In hoeverre is er sprake van verschillende situaties? Deelt u de opvatting van Prof.mr. Barentsen dat echte werknemers die precies dezelfde dingen doen, maar alleen niet in familiekring, enorm op deze groep mantelzorgers lijkt? In hoeverre is er bijvoorbeeld verschil met van familieleden die in dienst van de ander zijn in een situatie waar geen sprake is van mantelzorg?
Niet alleen in het kader van pgb-zorgverlening maar ook in andere situaties waarbij familieleden voor elkaar werken (bijvoorbeeld in de situatie dat een kind in het bedrijf van de ouder werkt of vice versa), moet worden getoetst of er sprake is van gezag voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gezag wordt wel betrokken dat het om een familierelatie gaat maar dit hoeft niet in de weg te staan aan de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst.4 Dit wordt overigens ook beoordeeld in andere situaties waarbij familieleden binnen een bedrijf werken.
Binnen het pgb wordt alleen geïndiceerde zorg geleverd door pgb-zorgverleners Dit is een andere situatie dan het verrichten van mantelzorg. Zowel bij mantelzorgers, als bij familieleden die naast mantelzorg ook pgb-zorg verlenen, wordt voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst getoetst of er sprake is van een gezagsverhouding. Dit gebeurt aan de hand van de feiten en omstandigheden waaronder zij werken. Dit geldt ook als er geen sprake is van mantelzorg.
Deelt u de opvatting van de Centrale Raad van Beroep dat er juist sprake is van discriminatie als de groep met een pgb geen toegang heeft tot de WW?
De CRvB heeft geoordeeld dat het uitsluiten van de WW van pgb-dienstverleners, die een arbeidsovereenkomst hebben waarmee zij onder de Rdah vallen, leidt tot indirecte discriminatie van vrouwen. Dit oordeel van de CRvB neem ik over en uiteraard zal ik deze uitspraak naleven.
Waarom is er volgens u geen sprake van een gezagsverhouding? Hoe rijmt dat met de opvatting die ook in de uitzending van Nieuwsuur aan bod kwam dat er wel degelijk situaties zijn waarin er sprake is van een gezagsrelatie bij iemand die voor zijn eigen kind zorgt?
Er kunnen inderdaad situaties zijn dat er sprake is van een gezagsverhouding van pgb-houder en hun familieleden. De CRvB heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat ook in familiesituaties sprake kan zijn van een gezagsverhouding en daarmee van een dienstbetrekking. Op grond van deze jurisprudentie moet aan de hand van de feiten worden beoordeeld of er sprake is van een gezagsverhouding waarbij de familieverhouding dus niet doorslaggevend is. Zo oordeelde de CRvB dat er sprake was van een gezagsverhouding in een situatie dat een zoon voor zijn moeder zorgde, omdat de moeder en zoon een bepaald loon voor bepaalde werkzaamheden met bepaalde werktijden hadden afgesproken.5
Dat is echter vaak ook niet het geval; het aannemen van een gezagsverhouding – het werken «in dienst van» de ander – is in situaties van pgb-zorgverlening binnen gezinsverband juist lastig vanwege de familierelatie. Dit bevestigde de CRvB recentelijk nog in een zaak waarin zorg werd verleend aan een echtgenote. In die zaak oordeelde de CRvB dat de arbeidsverhouding tussen de echtgenoten in overwegende mate werd beheerst door hun familieverhouding en dat geen sprake is van een gezagsverhouding. Er kon daarom niet worden geoordeeld dat de zorgverlener «in dienst van» zijn echtgenote was, met als gevolg dat de aanvraag voor een WW-uitkering terecht was afgewezen.6
Uit de situaties, die in de uitzending van Nieuwsuur werden geschetst, leid ik af dat daar geen sprake was van een gezagsverhouding tussen het zieke minderjarige kind (pgb-houder) dat verzorgd werd door de ouder (pgb-dienstverlener). Vanwege het ontbreken van de gezagsverhouding in deze situaties, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Daarom waren de ouders niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Wel wordt er, zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven gekeken naar een oplossing voor deze schrijnende situaties.
Is er volgens u wel sprake van de andere onderdelen van artikel 7:610 uit het Burgerlijk Wetboek, die bepaalt wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst?
In de situatie van pgb-zorgverleners zal veelal voldaan zijn aan twee voorwaarden die artikel 7:610 van het BW aan de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst stelt: het verrichten van arbeid tegen een bepaald loon. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW zijn echter alle kernelementen relevant: zowel arbeid en loon, als werken in dienst van (gezag). Al deze elementen dienen aanwezig te zijn om te spreken van een arbeidsovereenkomst. Het is dus niet bepalend dat er alleen sprake is van arbeid en een beloning; óók aan het gezagscriterium moet zijn voldaan.
Deelt u de opvatting van Prof.mr. Boogaard dat er onder het geldende recht al een groep is die recht heeft op de WW en andere sociale voorzieningen?
Ja, ik deel die opvatting. In mijn antwoord op vraag 14 heb ik toegelicht dat er inderdaad situaties kunnen zijn waarbij sprake is van zorgverlening door familieleden onder gezag en dus van een arbeidsovereenkomst c.q. dienstbetrekking. In deze situaties kan aanspraak gemaakt worden op een uitkering op grond van de WW en andere sociale voorzieningen.
Overweegt u om deze groep onder de WW, ZW en WIA te laten vallen, los van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding en een arbeidsovereenkomst?
Nee, dat overweeg ik niet. Uit mijn antwoorden op de bovenstaande vragen blijkt waarom de groep zonder arbeidsovereenkomst niet onder de WW, ZW en WIA valt.
Hoe veel zou het kosten om deze groep onder WW, ZW en WIA te laten vallen? Speelt dat mee in uw overweging?
Zoals ik heb toegelicht in mijn bovenstaande antwoorden, is er bij het verlenen van pgb-zorg in familieverband vaak geen sprake van een gezagsverhouding en daarmee ook niet van een arbeidsovereenkomst. Zodoende bestaat er voor deze groep geen recht op een uitkering op grond van de WW, ZW en WIA. Hierbij spelen budgettaire overwegingen geen rol.
Indien deze groep van circa 76.000 personen wél recht zou hebben op een WW-, ZW- en WIA-uitkering dan zou dit op langere termijn structureel circa € 115 miljoen aan extra uitgaven met zich meebrengen. Hierbij is sprake van een ingroeipad. In de berekening is uitgegaan van eenzelfde instroom in, en duur van de genoemde uitkeringsregelingen als het gemiddelde van de beroepsbevolking. Voor de berekening van de uitkeringshoogte is de gemiddelde hoogte een van een pgb-uitkering benaderd.7 Overigens zou de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen er ook toe leiden dat bij de pgb-houders werkgeverspremies geheven zouden moeten worden. De inkomsten uit premieheffingen zijn niet meegenomen in deze berekeningen.
Het bericht 'Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers' |
|
Judith Tielen (VVD), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers».
Bent u het met de initiatiefnemers van de Wet Zeggenschap eens dat het op zijn minst niet-bemoedigend is dat slechts 11 procent van de zorgmedewerkers meldt op de hoogte te zijn van de Wet Zeggenschap, terwijl deze wet 1 juli jl. al is ingegaan?
Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers en werkgevers op de hoogte zijn van de wijziging van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het is wenselijk dat de wijziging van de Wkkgz op dit punt voldoende bekendheid krijgt. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers en werknemers de tijd nodig hebben om de wijziging van de Wkkgz in te bedden in hun organisatie. Meer zeggenschap voor zorgmedewerkers vraagt namelijk in veel organisaties om een cultuurverandering.
Deelt u de mening dat bekendheid met de wet essentieel is om de bedoeling van de wet in de praktijk terug te zien? Wat gaat u doen om de bekendheid met de wet onder alle professionals in alle zorgdomeinen te verhogen?
De bedoeling van de wijziging van de Wkkgz is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien ben ik het met u eens dat bekendheid met de wetwijziging voorwaardelijk is. Het is dan ook wenselijk dat hierover gecommuniceerd wordt. Om die reden heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz2. Ik zie daarnaast ook vooral een rol voor de beroepsverenigingen en brancheorganisaties om de wetswijziging van de Wkkgz onder de aandacht van werkgevers en werknemers te brengen. Onder andere de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft hierin een rol gepakt en op een gebruiksvriendelijke manier, op hun website en sociale media, informatie gedeeld3. Daarnaast is het, om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien, essentieel dat geïnvesteerd wordt in praktische initiatieven die leiden tot meer zeggenschap. Dat doe ik onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Het LAZ bestaat uit een samenwerkingsverband van de beroepsverenigingen van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) en Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en de vijf branchepartijen in de zorg. Ik ben in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook de aankomende jaren werk te maken van zeggenschap.
Bent u op de hoogte van de actieplannen die er in organisaties zijn ingezet om de zeggenschap van professionals te verbeteren? En is bij u bekend hoeveel zorginstellingen nog geen enkel plan hebben opgesteld?
Ja, ik ben op de hoogte van de actieplannen die gesubsidieerd zijn met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. Vanaf september 2023 wordt de ervaren en formele zeggenschap gemonitord. Uit de monitor moet ook blijken of werkgevers initiatief nemen om zeggenschap binnen de organisatie te bevorderen. De projectorganisatie van het LAZ heeft een belangrijke rol in het motiveren van werkgevers en werknemers om actieplannen voor zeggenschap te maken.
Waar kunnen zorgprofessionals melden dat zeggenschap binnen hun organisatie, zoals omschreven is in de Wet Zeggenschap, niet van de grond lijkt te komen? Wat wordt met deze meldingen gedaan? Deelt u de mening dat het Landelijk Meldpunt Zorg het aangewezen meldpunt kan zijn voor zorgverleners die ontevredenheid ervaren binnen hun eigen organisatie? Zo ja, op welke manier kan dat in de praktijk worden toegepast?
Zorgmedewerkers kunnen in eerste plaats binnen hun eigen organisatie hun ervaringen delen dat zeggenschap niet van de grond lijkt te komen en hier het gesprek over aangaan met hun directe leidinggevende, bestuurder, ondernemingsraad, deskundige of vertrouwenspersoon binnen de organisatie4. Indien er geen oplossing wordt gevonden dan kan contact opgenomen worden met het Landelijk Meldpunt Zorg.
In hoeverre wordt de in 2022 beschikbaar gestelde subsidie (12,75 miljoen euro) voor veerkracht en zeggenschap zorgaanbieders, gebruikt voor bekendheid, communicatie en invulling van de Wet Zeggenschap? Hoe kwalificeert u de mate waarin zorgaanbieders hier gebruik van maken en hoe beoordeelt u het feit dat bijna een derde van de subsidieontvangers een ziekenhuis betrof? Welke sectoren uit de zorg betroffen de overige subsidieontvangers? En wat bent u bereid te doen om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden?
De beschikbare subsidie is door veel organisaties gebruikt om praktisch uitvoering te kunnen geven aan het bevorderen van zeggenschap, bijvoorbeeld door het inrichten van een verpleegkundig adviesraad of het aanbieden van trainingen in het kader van zeggenschap. In totaal hebben 136 organisaties subsidie ontvangen. Naast ziekenhuizen en UMC’s hebben ook organisaties uit overige branches subsidie aangevraagd, waaronder de gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, gezondheidscentra, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en thuiszorg. Om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden ben ik in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook aankomende jaren werk te maken van zeggenschap. Daarnaast monitor ik vanaf september 2023 de ervaren en formele zeggenschap5. Op basis van de resultaten van de monitor wordt voor werkgevers ook inzichtelijk gemaakt wat aanvullend nog nodig is om zeggenschap te versterken.
Kunt u al signalen delen vanuit de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap en de monitor Zeggenschap over de effectiviteit van de regeling?
De actieplannen die zijn gefinancierd met de subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap lopen tot eind 2023. Na de verantwoording van subsidieontvangers over de uitgevoerde projecten alsmede na de oplevering van de nulmeting van de Monitor Zeggenschap ontstaat een completer beeld over de effectiviteit van de regeling.
Discriminerende spreekkoren in de stadions |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie «Stop discriminerende spreekkoren in de stadions» van COC Nederland en met het bericht «Nog geen concrete afspraken voor homospreekkoren in nieuwe voetbalseizoen: «Ligt niet zo simpel»»?1, 2
Ja.
Kunt u zich vinden in de eis in de petitie dat voetbalclubs, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en overheden er vanaf komend seizoen voor moeten zorgen dat wedstrijden consequent worden stilgelegd en indien nodig gestaakt bij discriminerende spreekkoren? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet? Heeft u een beeld van hoe vaak wedstrijden zijn stilgelegd bij discriminerende spreekkoren?
Wat mij betreft is ieder discriminerend spreekkoor er één te veel. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld. Ik ben dan ook voor het – al dan niet tijdelijk – stilleggen van wedstrijden indien zich ongewenste spreekkoren voordoen.
Zoals u weet treedt bij de signalering van discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren de KNVB Richtlijn bestrijding verbaal geweld in werking. Dit betekent dat de thuisspelende betaald voetbal organisatie (bvo) primair verantwoordelijk is voor het optreden hiertegen. Bij signalering van discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren zal door de thuisspelende bvo direct actie worden ondernomen door de stadionspeaker het publiek toe te laten spreken, waarbij het publiek dringend wordt verzocht tot het beëindigen van dergelijke spreekkoren. Ook wordt het publiek gewaarschuwd dat bij voortzetting/herhaling van dergelijke spreekkoren, de wedstrijd direct zal worden stilgelegd. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (al dan niet op verzoek van de thuisspelende bvo) de wedstrijd (tijdelijk) stilleggen, waarna de stadionspeaker het publiek hierover informeert en het publiek nogmaals dringend verzoekt tot beëindiging van dergelijke spreekkoren. De thuisspelende bvo dient op dat moment met de lokale overheid in overleg te treden voor het geval dat de wedstrijd definitief wordt gestaakt. Na de (tijdelijke) stillegging kan de wedstrijd door de scheidsrechter worden hervat indien de spreekkoren zijn gestopt. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (op verzoek van de thuisspelende bvo en in overleg met de lokale autoriteiten) de wedstrijd definitief staken.
In het geval van andersoortige, niet discriminerende spreekkoren, zal de thuisspelende bvo het publiek via de stadionspeaker tweemaal (kunnen) waarschuwen voordat de thuisspelende bvo de scheidsrechter verzoekt de wedstrijd (tijdelijk) stil te leggen.
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Het antwoord op de vraag daarop blijf ik u dan ook schuldig.
Hoe kan het dat er nog steeds geen concrete afspraken zijn voor homospreekkoren tijdens voetbalwedstrijden, ondanks de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» die de KNVB heeft opgesteld om discriminerende en kwetsende spreekkoren in stadions rechtstreeks aan te pakken?3
Die afspraken zijn er wel als het om homospreekkoren gaat die ook discriminerend zijn. Vanaf aankomend seizoen wordt in de voetbalstadions ook ingegrepen als bezoekers in spreekkoren het woord homo als scheldwoord gebruiken voor bijvoorbeeld een speler of scheidsrechter. Alle betaald voetbalclubs willen af van de homospreekkoren. Vanaf de start van seizoen 2023/»24 zal de stadionspeaker bij homospreekkoren gericht op een individu, als ze massaal, repeterend en/of langdurig zijn, de daders eerst waarschuwen. Gaat men na twee van deze berichten toch door, dan wordt de wedstrijd tijdelijk stilgelegd. Daders worden opgespoord en krijgen een stadionverbod van maximaal 18 maanden. Het betaald voetbal zal na afloop van het seizoen 2023/»24 de aanpak evalueren en op basis daarvan kunnen verdere afspraken worden gemaakt.
Wordt op dit moment door de betaald voetbalorganisaties (BVO’s) consequent uitvoering gegeven aan de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld»? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Bvo’s zijn gehouden aan de regels omtrent spreekkoren en dienen hier uitvoering aan te geven. Indien er discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren gesignaleerd worden zal de onafhankelijk aanklager betaald voetbal onderzoek doen naar de feiten en of de bvo zich aan de richtlijnen heeft gehouden en wat er voor, tijdens en na de wedstrijd aan is gedaan. Uiteindelijk oordeelt de onafhankelijke tuchtcommissie of een bvo juist heeft gehandeld en bepaalt de strafmaat.
Bent u nog met de KNVB in gesprek om discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren onder de aandacht te brengen van de BVO’s? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken en wat zijn de concrete uitkomsten van die gesprekken? Zo nee, waarom niet en bent u van plan deze gesprekken weer op te pakken?
Samen met de partners, waaronder de KNVB, ben ik in gesprek over een vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI). De plannen voor dit vervolg zullen de komende periode verder worden ingevuld en vormgegeven. Ik kan al wel aangeven dat spreekkoren een thema is dat door middel van trainingsprogramma’s onder de aandacht zal komen van de bvo’s.
Is hetgeen gebeurd dat u in mei vorig jaar aan de Kamer schreef, dat in samenwerking met drie BVO’s slimme technologie zou worden getoetst in een realistische (stadion)setting om discriminerende of kwetsende uitingen in stadions beter te kunnen registreren? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Ja, deze pilot loopt nog en zal in het vervolg op OVIVI een vervolg krijgen. Bij PEC Zwolle is succesvol getest met de zogenaamde persoonsgebonden toegang (identificatie), waarmee men bij PEC Zwolle precies weet wie er in het stadion zit, ook als een kaartje wordt doorverkocht of doorgegeven. Dit systeem zal vanaf volgend seizoen worden gevalideerd en opgeschaald richting meerdere clubs in het betaald voetbal. Daarnaast zal verder worden gewerkt aan beeld- en geluidsystemen gekoppeld aan AI (signaleren en registreren).
Het bericht 'Helder wil maximumnorm zzp’ers en gedragscode bemiddelingsbureaus' |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is het huidige percentage zzp'ers dat in de zorg werkt? In hoeveel gevallen gaat het om schijnzelfstandigheid?1
In 2022 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 123.000 zzp’ers op een totaal van 1.486.000 werkzame personen2. Dat is een percentage van 8,3%. Hoeveel gevallen daarvan schijnzelfstandigheid betreffen is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschikt niet over deze cijfers.
Wat zijn volgens u de redenen dat mensen in de zorg als zzp'er aan de slag gaan? In hoeverre speelt het oplopende personeelstekort in de zorg en de daarmee gepaard gaande hoge en stijgende werkdruk volgens u daarin mee?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek3 uitgevoerd, dat een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven in het kader van goed werkgeverschap, waarbij aan werkgevers een primaire rol toekomt. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de werkgevers ervoor zorgen dat zij zelf hun «basis op orde» hebben.
Momenteel zie ik een vicieuze cirkel in uitstroom naar zzp-schap. De toename van het aantal zzp’ers in de zorg maakt dat de druk op huidig personeel in loondienst toeneemt. Voor hen wordt het steeds lastiger om een goede balans te behouden tussen werk en privé, met als gevolg dat zij ook de overstap naar zzp-schap kunnen gaan overwegen. Ik vind het belangrijk om deze vicieuze cirkel te doorbreken, zodat personeel in loondienst behouden blijft en de verantwoordelijkheden voor de zorg gelijk worden verdeeld tussen vaste en flexibele krachten.
Hoeveel geld is de zorgsector per jaar extra kwijt aan personeel die zich laten inhuren als zzp’er, inclusief eventuele bemiddelingskosten van commerciële bemiddelingsbureaus?
Uit gegevens van het CBS over het jaar 2021 blijkt dat voor de vijf grootste zorgsectoren cumulatief ruim 4 miljard aan kosten voor personeel niet in loondienst4 wordt uitgegeven. Hoeveel daarvan opgaat aan bemiddelingskosten van commerciële bemiddelingsbureaus is niet bekend. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag van € 4 miljard bestaat voor verreweg het grootste deel uit de salarissen, loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen).
In hoeverre denkt u dat een gedragscode voor bemiddelingsbureaus doeltreffend is?
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. Regelmatig wordt door een werkgever personeel ingehuurd via een bemiddelingsbureau, waardoor ook voor deze partijen een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin sturing geeft, acht ik doeltreffend voor een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode zelf kunnen inrichten.
Welke plannen heeft u om de rol van private equity bij deze bemiddelingsbureaus aan banden te leggen?
Op dit moment is het nog onvoldoende duidelijk wat precies de (zowel positieve als negatieve) gevolgen zijn van private equity voor de bemiddelingsbureaus. De beoogde goede balans tussen vast en flexibel personeel binnen de zorg zorgt er (in algemene zin) wel voor dat de invloed van deze bureaus op de zorgarbeidsmarkt hanteerbaar blijft. Binnen het programma TAZ zijn verschillende acties in gang gezet om deze balans te herstellen, zoals ook is benoemd onder vraag 4 en 7.
De keuze om maatregelen te formuleren om de rol van private equity bij bemiddelingsbureaus te controleren, laat ik aan een volgend kabinet.
Welke plannen heeft u om de winsten van deze bemiddelingsbureaus aan banden te leggen?
Om zorg te dragen voor realistische marges en een goede balans tussen vast en flexibel personeel, ben ik in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg (zie vraag 3). Daarbij kan niet per definitie worden gesteld dat er momenteel buitensporige winsten worden behaald: bij de meeste bemiddelingsbureaus is sprake van een winstmarge van 10–20% waarover ook nog vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting moet worden betaald.
Meer in het algemeen heb ik binnen het programma TAZ diverse acties in gang gezet die bijdragen aan een goede balans tussen vast en flexibel personeel. Zie hiervoor onder vraag 3. Ook stimuleer ik binnen het programma «regionaal werkgeverschap», waarin ik kijk naar de mogelijkheden om inhuur te optimaliseren zonder tussenkomst van intermediairs en naar mogelijkheden om meer eigen regie te hebben op externe inhuur via intermediairs (zie vraag 7).
Daarnaast heb ik op 6 juli jl. samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en verschillende branchepartijen in de zorg de intentieverklaring ondertekend om een Fiscaal Beheersingsmodel op te stellen, waarmee de uitvoering van de wet DBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties) wordt geüniformeerd zodat schijnzelfstandigheid binnen de zorgsector kan worden teruggedrongen.
Deelt u de mening dat een deel van de oplossing ook gezocht moet worden in betere arbeidsomstandigheden voor hen die in loondienst werken? Zo ja, welke concrete acties gaat u als Minister ondernemen om deze te bevorderen?
Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ligt de reden voor uitstroom voornamelijk in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning bied. Hierbij ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de sectoren en werkgevers zelf, die steeds meer wordt opgepakt. Zo is er door vakbonden op 22 juni jl. een cao-akkoord gesloten met zorgwerkgevers voor medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen en de thuiszorg, waarbij zorgmedewerkers in vast dienstverband (naast een stijging in loon en reiskostenvergoeding) voorrang krijgen bij het opstellen van roosters ten opzichte van zzp’ers. De effectiviteit van het actief inzetten op goed werkgeverschap in een krappe arbeidsmarkt, wordt ondersteund door het in februari 2023 door de SER uitgebrachte advies «Waardevol werk: publieke dienstverlening onder druk»5.
Goed werkgeverschap maakt onderdeel uit van het werkprogramma personeel-niet-in-loondienst, waarover ik, samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de staatsecretaris van Cultuur en Media, op 2 juni jl. een brief aan de Kamer heb gestuurd.6 Met het programma levert het kabinet een bijdrage aan het aantrekkelijker maken om in publieke sectoren te werken. Een belangrijke pijler hierin is om goed werkgeverschap binnen de sectoren te stimuleren.
In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken.
Onder het programma TAZ heb ik een kerngroep ingericht voor verdere invulling en uitvoering van deze ambitie. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op het gebied van regionaal werkgeverschap, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Daarnaast is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middel van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Wat is naar schatting de omvang van de inzet van flexkrachten in de zorg? Deelt u de mening dat de flexibele schil primair bedoeld zou moeten zijn voor «piek» en «ziek»?
In 2022 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 205.000 flexibel werkenden, zoals uitzendkrachten en zzp’ers, als op een totaal van 1.486.000 werkzame personen7. Dit betekent dat in totaal 13,8% van de werkzame beroepsbevolking in 2022 als «flexwerker» werkzaam was.
Zorginstellingen hebben een behoefte aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek». Echter in de praktijk zien we dat zorginstellingen vaak noodgedwongen flexwerkers inzetten om de roosters gevuld te krijgen. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en de flexibele schil weer van toepassing te laten zijn voor «piek, ziek en uniek», heb ik diverse acties in gang gezet zoals hierboven uiteengezet.
Op welke manier wilt u het aannemen van vaste krachten in de zorg bevorderen? Hoe verklaart u dat het schijnbaar ook in tijden van een schreeuwend tekort het wel mogelijk blijkt om flexkrachten te vinden?
Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om het aannemen van vaste krachten in de zorg te bevorderen en iedereen aan te trekken en te behouden die kwalitatief goed werk kan en wil leveren. Daarom is een goede balans tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers noodzakelijk.
Ik ondersteun dit met het programma TAZ waarin verschillende acties in gang zijn gezet om de balans te herstellen door schijnzelfstandigheid terug te dringen en het werken in loondienst aantrekkelijker te maken (zie onder vraag 4 en 7)
Zorginstellingen kiezen niet vanwege kostenbesparingen voor het werken met flexwerkers, maar zien zorgmedewerkers uit onvrede over de loondienst vertrekken. Zoals ook benoemd bij vraag 2, is momenteel een vicieuze cirkel te zien in uitstroom naar zzp-schap. De flexwerkers die ze noodgedwongen moeten inzetten om de roosters gevuld te krijgen zijn daardoor ook gemakkelijker te vinden.
Het bericht dat de overheveling van de ggz naar Wlz op de lange baan wordt geschoven |
|
Fonda Sahla (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe groot is de groep mensen die nu gebruikmaken van de zogenoemde overgangsregeling?1
Op 1 juni 2023 waren er circa 28.500 mensen met een indicatie voor ggz-wonen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). In 2022 werd de zorg voor circa 12% van de mensen met een ggz-wonen indicatie in de Wlz bekostigd middels een integraal tarief, zij ontvangen ggz-behandeling al ten laste van de Wlz. De rest van deze groep, circa 25.000 mensen, valt onder het overgangsrecht. Dat betekent echter niet dat al deze mensen ook gebruik maken van ggz-behandeling ten laste van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat niet alle Wlz-cliënten met een psychische aandoening naast bijvoorbeeld woonzorg en begeleiding, ook ggz-behandeling ontvangen. Hier zijn geen concrete cijfers over beschikbaar.
In hoeverre klopt het dat de overheid zich voor deze groep mensen strikt genomen niet aan de wet houdt, aangezien mensen met een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie recht hebben op een samenhangend aanbod van zorg én verblijf? Wat zijn de gevolgen daarvan?
Mensen die een indicatie op grond van de Wlz ontvangen kunnen aanspraak maken op een samenhangend aanbod van zorg, al dan niet in combinatie met verblijf. Dat geldt ook voor Wlz-cliënten met een indicatie op grond van een psychische stoornis voor wie het overgangsrecht van kracht is. De overheid houdt zich voor deze groep cliënten dus wel degelijk aan de wet. Het overgangsrecht regelt slechts dat voor één van de zorgvormen, namelijk ggz-behandeling, de financiering tijdelijk nog is geregeld vanuit de Zvw. Dit overgangsrecht is wettelijk vastgelegd in de Verzamelwet VWS 2020, artikel XXXIIIa2 en is van kracht totdat dit bij koninklijk besluit wordt beëindigd.
Dat de ggz-behandeling voor een deel van de Wlz-cliënten tijdelijk nog in de Zvw is ondergebracht, betekent niet dat cliënten geen afgestemde zorg ontvangen. Het overgangsrecht betekent niet dat de regierol van woonzorgaanbieders komt te vervallen. Met de zorgaanbieders is afgesproken dat zij, ook gedurende de looptijd van het overgangsrecht, al stappen zetten in bijvoorbeeld het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten met behandelaren, en daarmee de samenhang in de zorg rondom de cliënt borgen.
In hoeverre is er sprake van rechts(on)gelijkheid nu een groep cliënten met psychische klachten geen samenhangend woon-zorgaanbod krijgt, terwijl dit voor anderen wél geldt?
Het al dan niet onder het overgangsrecht vallen maakt geen verschil voor het zorgaanbod dat de cliënt krijgt. Daarmee is er in de basis geen sprake van rechtsongelijkheid. Het overgangsrecht maakt wel verschil voor de bekostiging van de verschillende vormen van zorg. De afspraken tussen de Wlz-uitvoerder en de woonzorgaanbieder over de bekostiging van de zorg (keuze voor een bepaald bekostigingsmodel, integraal of modulair) bepalen of de ggz-behandeling bekostigd wordt vanuit de Wlz of vanuit de Zvw.
Daarmee bestaan er in de huidige uitvoeringspraktijk wel verschillen in het verzekerde pakket op grond van de Wlz voor verschillende groepen cliënten. De ene Wlz-cliënt met een grondslag psychische stoornis ontvangt immers ggz-behandeling ten laste van de Wlz, en de andere cliënt nog tijdelijk ten laste van de Zvw. Het is mijn wens om deze verschillen op te heffen. Daarom is beëindiging van het overgangsrecht, wanneer dit op verantwoorde wijze mogelijk is, nog altijd de koers die ik vaar.
In hoeverre deelt u de opvatting dat het standhouden van de als tijdelijke bedoelde maatregel (de overgangsregeling) de praktijk voor deze zorgvragers sterk compliceert, terwijl het tegendeel was beoogt met de overheveling naar de Wlz?
De opvatting dat het in stand houden van het overgangsrecht de praktijk voor cliënten sterk compliceert deel ik niet. Ik heb tot op heden geen signalen ontvangen dat het overgangsrecht voor de financiering en bekostiging van ggz-behandeling ertoe leidt dat mensen geen passende zorg kunnen ontvangen.
Mensen die per 1 januari 2021 toegang hebben gekregen tot de Wlz, ontvingen ook voordat zij een Wlz-indicatie kregen vaak al ggz-behandeling vanuit de Zvw, en andere vormen van zorg en ondersteuning uit bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het overgangsrecht sluit daarmee aan bij de uitvoeringspraktijk.
Het op lange termijn laten voortduren van een als tijdelijke bedoelde situatie vind ik niet wenselijk. Ik zie dat er zorginhoudelijke voordelen te behalen zijn door ggz-behandeling voor alle Wlz-cliënten met een grondslag psychische stoornis in de Wlz onder te brengen, zoals het verder verbeteren van de regievoering in de langdurige ggz. Daarom is het nog altijd mijn wens om het overgangsrecht te beëindigen. Het betreft echter een kwetsbare groep mensen waarvoor continuïteit van zorg voorop dient te staan. Ik wil voorkomen dat er vanwege uitvoeringsproblemen in onder meer de bekostiging risico’s ontstaan voor cliënten. Daarom is meer tijd nodig om op zorgvuldige wijze tot beëindiging van het overgangsrecht over te kunnen gaan.
Zijn alternatieve scenario’s dan uw voorkeursscenario wél op de geplande termijn van 1 januari 2024 realiseerbaar, daar in de uitvoeringstoets van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) meerdere scenario’s worden beschreven?
De NZa heeft ook alternatieve scenario’s benoemd (zoals het ontwikkelen van van het Zorgprestatiemodel afgeleide mpt-prestaties of geheel nieuwe ggz-behandelprestaties in de Wlz). Naast dat deze alternatieven minder passend lijken, zijn ook die scenario’s niet per 2024 realiseerbaar.
In hoeverre was budgetneutraliteit ook een vereiste bij het besluit van het openstellen van de Wlz voor geestelijke gezondheidszorg (ggz)-cliënten? Zo nee, waarom is dat het nu wel?
Budgetneutraliteit was destijds ook een randvoorwaarde. Bij de openstelling van de Wlz voor cliënten met een psychische stoornis is het principe aangehouden dat het geld de cliënt volgt. Dat betekent voor de overheveling van middelen uit het ggz-kader van de Zvw (voor de ggz-behandeling) naar de Wlz dat hierbij wordt uitgegaan van een macrobudgettair neutrale overheveling.3
Wat wordt uw oplossing als er geen budget-neutrale oplossing mogelijk is?
Een budgetneutrale overheveling van middelen van Zvw naar Wlz blijft mijn streven. Ik heb echter meer tijd nodig om te onderzoeken en uit te werken hoe deze overheveling budgettair neutraal kan worden vormgegeven, gezien de groter dan verwachte instroom van mensen met een psychische aandoening in de Wlz en het op dit moment nog beperkte inzicht in de feitelijke kosten voor ggz-behandeling voor deze doelgroep in de Zvw. Indien uit deze nadere verkenning blijkt dat een budgetneutrale overheveling van middelen niet mogelijk is, is het aan een volgend kabinet om de vervolgaanpak bepalen.
Deelt u de mening dat deze cliënten behoefte hebben aan een duidelijker tijdspad en kunt u dit geven, aangezien u schrijft dat u dit najaar de eerste stappen wil zetten?
Ik deel de mening dat het van belang is om duidelijkheid te geven wanneer dat kan. Op dit moment kan ik echter nog geen concreet tijdspad voor beëindiging van het overgangsrecht geven. Dat betekent echter niet dat het traject op de lange baan wordt geschoven. De komende periode zal ik met de betrokken partijen verkennen welke stappen nodig zijn en welke mogelijke knelpunten moeten worden geadresseerd om op verantwoorde wijze tot beëindiging van het overgangsrecht over te kunnen gaan.
Wanneer ik meer zicht heb op de stappen die daarvoor nodig zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren. De afweging is vervolgens aan een volgend kabinet om op basis van deze uitwerking te bepalen wanneer beëindiging van het overgangsrecht kan plaatsvinden.
Kunt u toezeggen dat u voor het einde van het jaar met een voorstel komt over hoe dit het beste te regelen is?
In mijn brief heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk voor het zomerreces van 2024 te informeren over de uitkomsten van mijn verkenning en het vervolgtraject. Indien het mogelijk blijkt om eerder met een voorstel te komen, zal ik uw Kamer hier eerder over informeren.
Het bericht 'Cliënten ggz stappen boos uit overleg: ‘Plan dataverzameling schendt privacy’' |
|
Lisa Westerveld (GL), Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel Cliënten ggz stappen boos uit overleg: «Plan dataverzameling schendt privacy» van 21 juni 2023?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ggz-cliëntenplatform MIND uit de adviescommissie zorgvraagtypering is gestapt?
De adviescommissie zorgvraagtypering is in 2022 opgericht met het doel om de zorgvraagtypering goed te laten werken en waar mogelijk door te ontwikkelen. Hierbij is bij de start bepaald dat de focus in de jaren 2022 en 2023 zou liggen op het verzamelen van data en het stimuleren van de juiste toepassing. Zowel de adviescommissie zorgvraagtypering als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben aangegeven verrast te zijn door de keuze van MIND om uit de adviescommissie zorgvraagtypering te stappen. De NZa heeft inmiddels met MIND afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken. Dit vind ik belangrijk, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Wat is de reden dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) graag met terugwerkende kracht via een opt-out de HoNOS+-uitkomsten van alle ggz-patiënten en -cliënten wil uitvragen en analyseren? Waarom wordt er niet gekozen voor een opt-in systeem, waarbij de cliënt vooraf toestemming moet geven? Hoe kijkt u hier naar?
De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-) ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Bij beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op in gegaan.2 Daarbij heb ik toen ook aangegeven dat de NZa voornemens was om de verplichting om de DSM hoofdgroepdiagnose op de factuur te laten vermelden per 2024 los te laten, waarna de DSM dus geen rol meer zou hebben in de bekostiging.3 De NZa is over dit voornemen met partijen in gesprek gegaan en, omdat de declaratiedatastroom in het zorgprestatiemodel laat op gang is gekomen, heeft de NZa besloten om de transitieperiode met 1 jaar te verlengen en in 2024 de DSM nog op de factuur te zetten. Dit onder voorbehoud van instemming door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De NZa geeft aan dat een opt out systeem leidt tot kwalitatief betere dataverzameling en lagere administratieve lasten dan een opt in systeem. De NZa is wettelijk gelegitimeerd om de benodigde data op te vragen. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt namelijk dat de NZa de wettelijke taak heeft om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en biedt de NZa de bevoegdheid om informatie op te vragen die van belang is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Omdat de NZa zich kan baseren op een wettelijke regeling is AVG-technisch het vragen van toestemming, zoals bij een opt-in ook niet nodig. Ik hecht er – zoals eerder ook aangegeven aan – dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet en in lijn met het advies van de AP van 14 december 2022.4
Deelt u de mening dat het hier gaat om kwetsbare mensen die niet altijd in staat zijn of ruimte in hun hoofd hebben om zelf actief bezwaar maken en dat het daarom van belang is dat de cliënt proactief en in begrijpelijke taal om toestemming wordt gevraagd?
Ik vind het belangrijk dat data zorgvuldig en proportioneel worden gebruikt voor iedereen in Nederland, ook voor kwetsbare mensen. Verzamelen van data kan dan ook alleen plaatsvinden als hiervoor een de noodzakelijke wettelijke vereisten is voldaan.
Ik wijs er daarnaast graag op dat cliënten zonder spoedeisende zorgvraag altijd de mogelijkheid hebben om via een privacyverklaring bij hun zorgverlener aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie. Als de behoefte ontstaat om de gegevens niet te delen, kan op initiatief van de cliënt en zorgaanbieder gezamenlijk de eerdergenoemde privacyverklaring worden opgesteld en ondertekend. Hierdoor kunnen informatieverplichtingen zoals gesteld door de NZa buiten toepassing blijven. Om cliënten zo goed mogelijk en in begrijpelijke taal hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.5 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten.
Begrijpt u dat deze manier van uitvragen (opnieuw) zorgt voor onrust bij cliënten en behandelaren? Zo ja, wat is uw boodschap aan cliënten en behandelaren?
Ik begrijp dat mensen zorgen kunnen hebben over zorgvuldig datagebruik, maar ik zou willen benadrukken naar iedereen die deze zorgen heeft dat de NZa data verzamelt binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies, in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.6
Is het in uw ogen nog verantwoord om 1 juli met deze verplichte aanlevering van deze ggz-data door te gaan nu de vertegenwoordiger van cliënten en naasten zich teruggetrokken heeft uit het dit overleg? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat cliëntenvertegenwoordiging aan tafel zit en adviseert over het plan? Zo ja, wat gaat u doen om de stem van de cliënt mee te nemen in deze adviescommissie zorgvraagtypering?
Ja dit is in mijn ogen verantwoord. De NZa handelt, zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, namelijk binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.
Tevens vind ik het belangrijk dat de NZa inmiddels met MIND heeft afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Hoe kijkt u naar de vraag van MIND om een maatschappelijk debat over het delen van gegevens van cliënten in de ggz?
Mijn inzet is erop gericht dat er goede toegankelijke en betaalbare zorg is voor iedereen in Nederland die haar nodig heeft, ook voor ggz-cliënten. Om dit goed te kunnen organiseren is het onder meer nodig dat data worden verzameld. Dat moet altijd op een zorgvuldige manier gebeuren en dat hebben we daarom in Nederland in wet- en regelgeving vastgelegd: of en welke data verzameld mogen worden en met welke privacy waarborgen (bijvoorbeeld pseudonimisering) zulke dataverzameling omkleed moet zijn.
Als het gaat om de ggz heeft niet alleen de NZa data nodig (zie het antwoord op vraag 3), maar bijvoorbeeld ook het Zorginstituut om de risicoverevening goed uit te voeren. Een goede risicoverevening dient een publiek doel want deze zorgt voor de solidariteit van gezonde verzekerden met chronisch zieke verzekerden, waaronder chronisch zieke ggz-cliënten. In de risicoverevening is de DSM-informatie nog tot en met 2027 nodig voor een statistisch zorgvuldige overgang naar een verevening op grond van zorgvraagtypering. De DSM-informatie hoeft voor de risicoverevening niet «op de factuur» zichtbaar te staan; wat voor de risicoverevening wel nodig is, is dat de DSM-informatie in deze periode ten behoeve van het maken van een statistisch zorgvuldige overgang beschikbaar is.
Dit wordt geregeld via de Regeling Zorgverzekering en voorgelegd aan de AP. Uiteraard moeten alle privacy waarborgen op orde zijn. Een van de belangrijkste maatregelen daartoe is dat enkel met gepseudonimiseerde gegevens wordt gewerkt, waarbij een zogenaamde Trusted Third Party de encryptie uitvoert.
Breder hebben we in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt over het gebruik van data die nodig is om nu en in de toekomst passende zorg te kunnen borgen. We hebben afgesproken dat data digitaal, eenduidig en gestandaardiseerd worden geregistreerd in het zorgproces en beschikbaar worden gesteld voor diverse secundaire doelen. Secundaire doelen zijn onder andere wetenschappelijk toepast onderzoek, zorginkoop, zorgcoördinatie, kwaliteitsevaluatie, procesverbeteringen, gepersonaliseerde zorg, management- en stuurinformatie, (medtech) innovaties in de breedste zin van het woord (waaronder AI-toepassingen).7 Om hergebruik voor secundaire doelen van gegevens te ondersteunen, worden bestaande knelpunten waar mogelijk weggenomen, met behoud van bescherming van de data van de burger en de zeggenschap daarover en rekening houdend met proportionaliteit en doelbinding.
Dit jaar bekijk ik samen met stakeholders welke communicatieve, technologische en functionele acties zorgverleners, cliënten en patiënten het beste zouden kunnen helpen om gegevensuitwisseling zorgbreed te verbeteren en tegelijkertijd de privacy te blijven beschermen.8Ik informeer u begin 2024 over de voortgang.
Zijn de data in de vorm van deze HoNOS+ vragenlijsten wel doelmatig en doeltreffend als het gaat om het verbeteren van de zorgvraagtypering? Wat is de onderbouwing van de NZa dat deze ingevulde vragenlijsten geschikt zijn om de prestaties van zorgverleners onderling te vergelijken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel met partijen is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen. Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de Honos+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de Honos+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en vóór 1 juli te beantwoorden, aangezien de NZa dan met het verzamelen van data wil beginnen?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
De vertraging omtrent de nieuwe bekostiging van wijkverpleging en het in stand houden van de 5-minutenregistratie. |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Minutenregistratie thuiszorg op de schop», «VWS presenteert formule tegen minutenregistratie», «Minister de Jonge maakt haast met vernieuwing in de zorg en schrapt 5-minutenregistratie voor wijkverpleging», «Weer geen einde aan 5-minutenregistratie, nieuwe financiering wijkverpleging uitgesteld» en «Minister Helder stopt en start experiment bekostiging wijkverpleging in 2024» van respectievelijk 10 november 2009, 21 augustus 2014, 8 juni 2018, 12 maart 2023 en 14 juni 2023?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Betekent het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) constateert dat een derde van de zorgaanbieders de methode van de 5-minutenregistratie nog gebruikt volgens u dat deze registratie feitelijk nog niet afgeschaft is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?6
De 5-minutenregistratie is door het maken van landelijke afspraken in 2018 afgeschaft. Op landelijk niveau zijn alle acties genomen om tot afschaffing van de 5-minutenregistratie te komen. De resterende zorgaanbieders moeten nu zelf de aatste stap zetten om hiermee ook daadwerkelijk te stoppen. Helaas is daarmee de 5-minutenregistratie niet automatisch uit de praktijk verdwenen, omdat het volgens zorgaanbieders complex is om het hele ICT-, declaratie- en tijdsregistratiesysteem aan te passen. Uit de informatiekaart tijdregistratie blijkt dat een derde van de zorgaanbieders nog gebruik maakt van de 5-minutenregistratie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de tijdrovende handmatige en de regeldrukarme geautomatiseerde vorm, waarbij de wijkverpleegkundige bijvoorbeeld een pasje scant. Van de zorgaanbieders gebruikt 21% een regeldrukarme geautomatiseerde vorm en 8% de tijdrovende handmatige registratie. Deze organisaties stimuleer ik de overstap te maken. Ik realiseer me dat de overstap van registratie naar de alternatieve registratiestandaard zorgplan=planning=realisatie, tenzij («z=p=r,t») voor veel zorgaanbieders groot is. Om zorgaanbieders hierbij te helpen, kunnen ze gebruik maken van het ondersteuningsaanbod vanuit Vilans of gebruik maken van ondersteuning vanuit de subsidieregeling «Ontregelprojecten zorgaanbieders».
Bent u het er mee eens dat de 5-minutenregistratie in de wijkverpleging een grote bron van administratieve last is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben het ermee eens dat de 5-minutenregistratie in zorginstellingen waar deze nog gebruikt wordt, een tijdrovende administratieve last is.
Bent u het er mee eens dat de 5-minutenregistratie zorgt voor onnodige regeldruk in de wijkverpleging? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Bent u er het er mee eens dat de aanwezigheid van een 5-minutenregistratie in de wijkverpleging ertoe kan leiden dat wijkverpleegkundigen het vak verlaten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen concrete signalen hiervan, maar in het algemeen is het wel bekend dat administratieve lasten ten koste kunnen gaan van het werkplezier en soms zelfs leiden tot uitstroom.
Bent u het er mee eens dat met de huidige personeelstekorten in de wijkverpleging het uitbannen van het gebruik de 5-minutenregistratie één van de maatregelen zou moeten zijn om deze uitstroom te voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zeker ook tegen de achtergrond van de voortdurende krapte op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn en het belang dat zorgverleners hechten aan vermindering van administratieve lasten, vergt vermindering van die administratieve lasten van alle betrokken partijen continue aandacht en inzet. Met veldpartijen zet ik me specifiek in op arbeidsmarktkrapte via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn.
De afschaffing van de 5-minutenregistratie is één van die mogelijkheden om de administratieve last te verminderen en het werkplezier voor zorgprofessionals te vergroten. Op landelijk niveau zijn alle acties genomen om tot afschaffing van de 5-minutenregistratie te komen. De resterende zorgaanbieders moeten nu zelf de laatste stap zetten om te stoppen.
Erkent u dat het zoeken naar manieren om het gebruik de 5-minutenregistratie in de wijkverpleging uit te bannen, waar al sinds 2009 aan gewerkt wordt, nu echt te lang geduurd heeft? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het duurt inderdaad lang, en het is ook complex om over te stappen. Bij de laatste stappen zijn de organisaties zelf aan zet.
Erkent u dat de 5-minutenregistratie een systeem is dat gebaseerd is op wantrouwen jegens de wijkverpleegkundigen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Dat beeld herken ik niet. De 5-minutenregistratie is bij enkele instellingen op dit moment door hun eigen administratieve systemen nog nodig om de zorg die geleverd wordt, te kunnen declareren. Dit ligt er veelal aan dat het complex is om het hele ICT-, declaratie- en tijdsregistratiesysteem aan te passen, en is niet gestoeld op wantrouwen.
Wordt het niet eens tijd dat organisaties gaan vertrouwen op hun wijkverpleegkundigen op basis van hun vakkennis en ervaring, in plaats van de minuten die ze registreren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, daar ben ik het mee eens. Bij de alternatieve registratiestandaard zorgplan=planning=realisatie, tenzij («z=p=r,t») komt er juist weer meer ruimte voor de professionaliteit van wijkverpleegkundigen. Dat vraagt van alle betrokkenen een omschakeling in het denken. De focus komt te liggen op de vakkennis van de wijkverpleegkundigen in plaats van op de te registreren tijd. Maar waar de 5-minutenregistratie nog gebruikt wordt, is dat vanwege de complexiteit om over te stappen en niet zozeer als uiting van wantrouwen.
Hoe moeten wijkverpleegkundigen na de laatste berichten nog hoop hebben dat er ooit een einde zal komen aan deze vorm van registratie?
Het aanpakken van de registratielast rondom tijdregistratie binnen de wijkverpleging heeft mijn specifieke aandacht. De verplichte 5-minutenregistratie is door bestaande landelijke afspraken al geruime tijd afgeschaft. De NZa-regelgeving biedt sinds 2018 ruimte voor het gebruik van de alternatieve registratiestandaard zorgplan=planning=realisatie, tenzij (z=p=r,t). Zorgverzekeraars verplichten de 5-minutenregistratie niet. Zorgaanbieders kunnen zelf de keuze maken om over te stappen. Ik span mij er de komende periode actief voor in om zorgaanbieders te ondersteunen bij het gebruiken van z=p=r,t. In samenwerking met ZN, Actiz, Zorgthuisnl, NZa en V&VN zijn eerder verschillende hulpmiddelen ontwikkeld om de overstap naar z=p=r,t te bevorderen. Vilans heeft in opdracht van VWS een ondersteuningsaanbod ontwikkeld. Om daarbij nog een extra impuls te geven zullen organisaties die nog gebruik maken van de tijdrovende 5-minutenregistratie de komende periode actief benaderd worden. Om ook hen zo te bewegen gebruik te maken van de ruimte om af te stappen van de tijdrovende 5-minutenregistratie en de daarvoor beschikbare ondersteuning.
Bent u het er mee eens dat het feit dat bepaalde organisaties niet meer werken met de 5-minutenregistratie aantoont dat we het gebruik van de 5-minutenregistratie in de wijkverpleging per direct zouden kunnen uitbannen in plaats van te wachten op uitkomsten van experimenten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het is al mogelijk over te stappen. Hier is geen experiment voor nodig. De 5-minutenregistratie is voor de verantwoording al vele jaren afgeschaft en heeft in die hoedanigheid ook geen verband met de experimentbekostiging.
Bent u bereid om dit jaar nog de maatregelen te nemen die leiden tot een definitieve afschaffing van het gebruik van de 5-minutenregistratie in de wijkverpleging? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, zie de toelichting van acties die ik opgeschreven heb bij het antwoord op vraag 10.
Zal u eindelijk de Minister zijn die het gebruik van de 5-minutenregistratie in de wijkverpleging definitief gaat uitbannen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Internationale boksbond gaat olympische status verliezen om Russische invloeden’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Internationale boksbond gaat olympische status verliezen om Russische invloeden»1?
Ja.
Onderstreept u nog steeds het belang van het weren van Russische en Wit-Russische sporters bij deelname aan landentoernooien als de Olympische Spelen?
Ja.
Bent u het eens dat niet alleen Russische sporters, maar ook trainers en officials geweerd zouden moeten worden, zeker onder eigen vlag en als ze niet nadrukkelijk afstand hebben genomen van de oorlog?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u op de hoogte van de schorsing van de Internationale Boxing Association (IBA) in 2019 vanwege corruptie bij wedstrijden, bestuurlijke en financiële problemen? En bent u op de hoogte van het toelaten door de IBA van Russische en Wit-Russische boksers op internationale competities tegen de sancties van het internationaal olympisch comité (IOC) in, waardoor de olympische status van het boksen nog verder in gevaar is gekomen?
Ja, ik ben op de hoogte van de schorsing van de IBA en het toelaten van sporters uit Rusland en Belarus onder eigen vlag door de IBA.
Het IOC heeft aangegeven zich te willen blijven inzetten voor de bokssport. Het ziet er ook naar uit dat boksen op het programma zal staan tijdens de Olympische Spelen 2028 in Los Angeles (LA2028). Dit is op het moment echter nog niet bevestigd.
Bent u op de hoogte van het feit dat het IOC de olympische erkenning van de internationale boksbond IBA op 22 juni definitief gaat intrekken? Hoe kijkt u tegen deze overweging aan gezien de Russische invloeden binnen- en het slecht functioneren van de IBA?
Ja, het IOC heeft deze erkenning inmiddels ingetrokken. Gezien de keuzes en ontwikkelingen van de IBA en de vastgelopen gesprekken tussen IBA en IOC begrijp en steun ik het besluit van het IOC.
Heeft u overleg met NOC*NSF over welke koers er met betrekking tot deelname van Russische sporters, trainers en juryleden moet worden gevaren? Klopt het dat de koers van het kabinet (geen deelname Russische sporters) afwijkt met die van NOC*NSF (onder voorwaarden deelname Russische sporters)?
Ik heb zeer regelmatig contact met NOC*NSF over dit onderwerp. We houden elkaar ook goed op de hoogte van alle ontwikkelingen.
We delen grotendeels dezelfde opvattingen. Het klopt dat er enkele nuanceverschillen zijn.
Bent u op de hoogte dat er een alternatief voor de internationale boksbond IBA is, namelijk de nieuw opgerichte World Boxing die wel kans maakt op Olympische erkenning zodat boksen op de Olympische agenda in 2028 en verder kan blijven staan en daarmee Nederlandse boksers de kans geeft op deelname en het winnen van medailles?
Ja, ik ben op de hoogte van de nieuwe opgerichte World Boxing. Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of World Boxing al zicht heeft op de Olympische erkenning, daar gaat het IOC over. Voor LA2028 verwijs ik graag naar het antwoord onder vraag 4.
Bent u het eens dat de effecten van de onvoorspelbare ontwikkelingen in de oorlog die Rusland is gestart tegen Oekraïne geen effect mogen hebben op de financiering van sportbonden? En vindt u ook dat Nederlandse sporters die voldoen aan de Olympische eisen via World Boxing meer kans maken op deelname aan Olympische Spelen dan bij de IBA die geen Olympische erkenning meer heeft? En dat zowel het ministerie als NOC*NSF als uitvoerder van het Nederlands topsportbeleid de meest kansrijke route voor deelname moeten omarmen?
Ja, ik ben het eens dat dit geen effect mag hebben op de financiering van sportbonden.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of World Boxing al zicht heeft op de Olympische erkenning, daar gaat het IOC over. Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen. Hoe dan ook steunt NOC*NSF de Nederlandse boksers zodat zij zich kunnen voorbereiden op de komende Olympische Spelen.
Bent u bereid om steun uit te spreken voor World Boxing waar ook de Nederlandse Boksbond zich bij wil aansluiten om de kans te vergroten om boksen op het Olympische programma te houden? En deelt u de mening dat Nederland zich vanwege de Russische invloeden bij de IBA op geen enkele wijze meer moet verhouden tot de IBA?
Ik blijf in contact met NOC*NSF om de ontwikkelingen te volgen. De hoop is dat er snel duidelijkheid komt voor de internationale boksgemeenschap.
Het is zeer wenselijk dat Nederland zich niet meer hoeft te verhouden tot de IBA.
Het artikel ‘Betaald voetbal predikte loonmatiging tijdens corona, maar spelers kregen meer’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het artikel «Betaald voetbal predikte loonmatiging tijdens corona, maar spelers kregen meer»?1
Ja.
Was u er voor publicatie van dit artikel van op de hoogte dat eredivisieclubs niet eerlijk waren over het gebruik van de loonsteun? Zo ja, wanneer en waarom heeft u dit niet met de Kamer gedeeld?
Betaald voetbalorganisaties en de KNVB hebben ten tijde van de coronacrisis in hun Deltaplan «De toekomst van het Nederlands voetbal» aangegeven dat zij als gevolg van coronamaatregelen financiële schade verwachtten. In het Deltaplan hebben clubs ook meerdere routes aangegeven om die schade met eigen maatregelen op te vangen. Het Deltaplan is een document dat door de sector zelf eenzijdig is opgesteld en bevat daarmee geen afspraken tussen de sector en de overheid. Als het gaat om het gebruik van loonsteun door middel van de NOW gelden de voorwaarden zoals die in de NOW-regelingen zijn vastgelegd.
Er zijn betaald voetbalclubs die gebruik hebben gemaakt van de NOW. De NOW was bedoeld om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien in een aangewezen periode sprake was van omzetdaling van ten minste twintig procent. Als sprake was van een NOW-subsidie boven de 40.000 euro of 125.000 euro diende bij de vaststellingsaanvraag het rapport van een deskundige derde respectievelijk een accountantsverklaring te worden toegevoegd ter toetsing van het voldoen aan de voorwaarden. Als niet aan de voorwaarden is voldaan, werd de subsidie (gedeeltelijk) teruggevorderd.
Bij de vaststelling van de definitieve subsidiehoogte maakte UWV onder andere gebruik van de loonsom zoals deze bekend is in hun Polisadministratie. In combinatie met het daadwerkelijke omzetverlies dat door de werkgever door middel van de vaststellingsaanvraag is ingediend, werd door UWV de subsidie definitief vastgesteld. Deze vaststelling werd, afhankelijk van het bedrag, ondersteund door een deskundige derde of accountant. Op basis van deze vaststelling kreeg een werkgever een nabetaling of een (gedeeltelijke) terugvordering van het eerder verleende voorschot. Als tijdens de vaststelling bleek dat een aanvraag niet (langer) aan een van de voorwaarden voldeed, werd het volledige voorschot teruggevorderd. In de vaststellingsfase heeft UWV onder andere gecontroleerd of de loonsom gelijk is gebleven, in lijn met het doel van de regeling. Als de loonsom van de werkgever was gedaald, zal dit (bij een gelijkblijvend omzetverlies) geleid hebben tot een lager recht op NOW-subsidie en dus een mogelijke terugvordering van het eerder verstrekte voorschotbedrag. Als de loonsom was gestegen, heeft dat niet geleid tot een hogere subsidie.
Loonmatiging was geen voorwaarde voor de NOW en is dus geen relevante factor in de vaststelling. Er zijn met de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) of betaald voetbalclubs destijds geen sectorspecifieke afspraken gemaakt rondom voorwaarden voor NOW-steun.
In het kader van de NOW-steun zijn aanvragers altijd gecontroleerd of zij recht hadden op deze steun en kan er dus niet zonder meer worden gesteld dat zij hier op een oneerlijke manier mee zijn omgegaan.
Bij welke clubs is er sprake van een loonstijging, terwijl loonmatiging was beloofd?
Cijfers over loonstijgingen in het betaald voetbal worden niet bijgehouden door UWV, aangezien dit geen onderdeel is van de NOW-voorwaarden.
Wat was de hoogte van de salarissen bij deze clubs voordat zij loonsteun kregen en hoeveel zijn die salarissen gestegen (zowel relatief als absoluut)?
Ons is niet bekend bij welke clubs er sprake was van een loonstijging en in welke mate de salarissen zijn gestegen. De KNVB geeft aan niet te beschikken over exacte cijfers bij welke clubs de lonen zijn gestegen, en dat deelbare cijfers niet beschikbaar zijn omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft.
Ook geeft de KNVB aan dat meerdere clubs tijdens de coronacrisis tijdelijke loonmatigingen doorvoerden in samenspraak met spelers. Onder meer FC Groningen, Feyenoord, PSV, PEC Zwolle en SC Heerenveen sloten overeenkomsten over het korten van de salarissen. Verder leverden bij diverse clubs ook directieleden in op hun loon.
Tot slot geeft de KNVB aan dat corona een stevige impact heeft gehad op de financiën van clubs. In het seizoen 2020/»21 is de netto omzet in de Eredivisie en Eerste Divisie ten opzichte van het seizoen 2019/»20 gedaald met respectievelijk 23% en 20%.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat clubs «het maximale» gedaan hebben, zoals wordt gezegd door selecties te verkleinen en contracten aan te passen? Bent u van mening dat sprake is van misleiding op het moment dat daarentegen, zoals het artikel stelt, inderdaad sprake is van een stijging van de salarissen voor voetballers?
Van belang is of overheidssteun werd gebruikt in lijn met de voorwaarden die voor die steun zijn vastgesteld. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zijn er verschillende voorwaarden in de NOW-regelingen opgenomen. Verleende steun die achteraf niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt door UWV teruggevorderd. UWV is nog volop met de vaststellingen en de terugvorderingen bezig.
Welke afspraken zijn er precies gemaakt over loonmatiging? Zijn deze (contractueel) vastgelegd? Zo ja, met welke gevolgen als de afspraken niet worden nagekomen?
Tussen het Rijk en de voetbalsector zijn geen afspraken gemaakt rondom NOW-steun of loonmatiging. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, was loonmatiging geen voorwaarde voor de NOW en heeft een lagere loonsom van een werkgever in veel gevallen tot een lager definitief recht op NOW geleid.
Kunt u uitleggen hoe het ontvangen van loonsteun zich verhoudt tot de systematiek van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), waarbij loonsomdalingen leidden tot verlaging van de subsidie en waarbij omzetstijgingen ook leidden tot een verlaging van de subsidie?
Zie het antwoord op vraag 2. Binnen de NOW gold voor de werkgever de voorwaarde dat de loonsom wordt doorbetaald. Een gedaalde loonsom heeft geleid tot een lagere subsidie en in veel gevallen een terugvordering. Een verhoging van salarissen was daarentegen geen relevante factor in de vaststelling van de hoogte van NOW-subsidie.
Hoe beoordeelt u de loonsteun die uiteindelijk verstrekt is aan de eredivisieclubs, nu blijkt dat zij de beloften tot loonmatiging niet zijn nagekomen? Hadden de clubs toch deze loonsteun ontvangen als voor het verstrekken daarvan duidelijk was geweest dat het gebruikt zou worden om de salarissen van voetballers verder te verhogen?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen. Loonmatiging was geen voorwaarde binnen de NOW en daarmee geen relevante factor in de vaststelling van de hoogte van NOW-subsidie.
Bent u van mening dat de onderhandelingsmacht van voetballers geen reden is om het verstrekken van loonsteun goed te praten, zonder dat de loonsteun wordt terugbetaald?
Loonsteun die niet in overeenstemming was met de geldende voorwaarden in de NOW-regeling diende te worden terugbetaald. Dit wordt tot op heden gecontroleerd door UWV en onterecht uitbetaalde steun wordt teruggevorderd.
Hoe beoordeelt u de reactie van de KNVB, waarin de KNVB stelt dat de lonen vooral zijn gestegen door de marktmacht van voetballers? Was de marktmacht van voetballers niet te voorzien? En hoe verhouden deze statements van de KNVB zich tot de letterlijke belofte «De beoogde overheidshulp is absoluut niet bedoeld voor de salarissen van de topspelers»2?
Of en waarom lonen van topspelers zijn gestegen, was vanuit de optiek van de NOW-regeling geen relevante factor. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, beoordeelde UWV of de verleende loonsteun op basis van de voorwaarden die in de NOW-regelingen zijn vastgelegd en die voor alle werkgevers hetzelfde zijn.
Is er al steun terugbetaald, aangezien voetbalclubs hebben beloofd3 dat de steun onmiddellijk terugbetaald zou worden als afspraken niet werden nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Voor elke NOW-periode waarvan betaald voetbalclubs gebruik hebben gemaakt, moest een vaststellingsaanvraag worden gedaan. Daarin werd de daadwerkelijke omzetdaling en de daadwerkelijke loonsom in overweging genomen.
Wanneer bleek dat sprake was van een dalende loonsom dan wel een hogere omzet dan verwacht bij de voorschotaanvraag, of als er niet aan andere voorwaarden was voldaan, heeft dit geleid tot een gehele of gedeeltelijke terugvordering. In de openbare NOW-registers is inzichtelijk welke werkgevers gebruik hebben gemaakt van de NOW.
Wij hebben geen inzicht in eventuele afspraken die zijn gemaakt tussen de KNVB en betaald voetbalclubs over onderlinge vormen van steun of de voorwaarden die daaraan zijn gesteld.
Bent u van mening dat de loonsteun die is gebruikt voor de verhoging van salarissen van voetballers teruggevorderd moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat en hoe gaat deze zorg terugvorderen?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen. Bij een vaststellingsaanvraag controleerde UWV of is voldaan aan de NOW-voorwaarden en werd vastgesteld wat de definitieve hoogte van de subsidie is. Dit kan geleid hebben tot een (gedeeltelijke) terugvordering.
De toenemende problemen in de ouderenzorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vrees voor ontslagen in ouderenzorg door financiële tekorten», waarin wordt beschreven dat ouderenorganisaties te maken hebben met een verlaging van de vastgoedvergoeding, hogere loonlasten via de cao, een bezuiniging op het macrobudget en vervallen kwaliteitsmiddelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
De aflopen periode heb ik verschillende signalen van zorgaanbieders ontvangen over door hen voorziene financiële knelpunten in 2024. Naar aanleiding daarvan heb ik gesproken met onder andere vertegenwoordigers vanuit meerdere regio’s en afzonderlijke zorgaanbieders. Ook vanuit het perspectief van de cliënten(raden) heeft een gesprek plaatsgevonden. De gesprekken gaven inzicht in de financiële situatie in 2024 met een doorkijk naar latere jaren. Zorgaanbieders geven aan dat zij voor 2024 een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden verwachten, waaronder een hoog ziekteverzuim, hoge inzet van tijdelijk personeel niet in loondienst (PNIL) en inflatie. Er zijn verschillen per zorgaanbieder en per regio en voornoemde omstandigheden zijn niet uniek voor de ouderenzorg, maar spelen breder in de zorg.
Uit gesprekken die ik heb gevoerd blijkt eens te meer dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich samen met mij verantwoordelijk voelen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de ouderenzorg nu en in de toekomst en voor de transitie die daarvoor nodig is. Zorgaanbieders zien hierin voor zichzelf een belangrijke rol door te sturen op een efficiënte bedrijfsvoering, laag ziekteverzuim en minder inhuur van PNIL.
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij gevraagd om een reactie op de petitie getiteld «Geef de ouderenzorg zuurstof – draai de kortingen terug», die door de noordelijke zorgorganisaties is aangeboden. Deze reactie heb ik u voor het debat over de ouderenzorg van 14 september jl. toegestuurd.
Was u al op de hoogte van het feit dat voor 27 noordelijke zorgorganisaties die zorg leveren aan 30 duizend cliënten, geldt dat zij in 2024 een tekort hebben van honderd miljoen euro? Wat is uw reactie? Wat betekent dit in de praktijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Roeli Mossel van de Noord Nederlandse Coöperatie van Zorgorganisaties nu al aangeeft dat er gesneden moet gaan worden in de totale formatie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het een goed signaal is als in deze sector ontslagen vallen, terwijl er al zo’n personeelstekort heerst en allerlei maatregelen en programma’s zijn gestart gericht op het werven en behouden van werknemers in de zorg? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat de effecten van het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-beleid wat te rooskleurig worden ingeschat? Waarom denkt u dat dat niet zo is, mede gezien de tekorten in de wijkverpleging die een deel van de zorg voor ouderen thuis zou moeten opvangen? Gaat u hierbij uit van aannames of van harde cijfers en berekeningen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zijn technologische oplossingen werkelijk arbeidsbesparend, of moet er door de aanschaf ook rekening gehouden worden met kostenverhogingen voor organisaties? Heeft u hier berekeningen van of gaat het om een aanname dat technologie een oplossing biedt voor het personeelsprobleem in de zorg?
Technologische oplossingen kunnen arbeidsbesparend zijn mits organisaties anders gaan werken. Als organisaties de zorg daadwerkelijk anders gaan organiseren, is er weliswaar in de aanloop sprake van extra uitgaven, maar zal dit op korte termijn tot minder personeelsinzet leiden en daarmee tot een verlaging van de personele kosten. In de rapporten van Gupta («Uitweg uit de schaarste») en Significant («Tijdbesparende technologieën in de ouderenzorg») staan berekeningen over het effect van inzet van technologie in de (ouderen)zorg in verhouding tot de inzet van zorgmedewerkers en hoe dit een oplossing kan zijn voor het personeelsprobleem in de zorg.
Bent u het eens met de stelling van Mossel dat verpleegzorg thuis weliswaar kan helpen, maar dat daarvoor geclusterde woningen nodig zijn omdat het anders inefficiënt is? Zo nee, waarom? Zo ja, kunt u garanderen dat er voldoende geclusterde woningen komen, gezien het falende bouwprogramma van het kabinet, en wanneer?
Ik ben het eens dat voldoende geclusterde woonvormen voor ouderen bijdraagt aan de transitie van de zorg voor ouderen, waarin we met minder personeel meer ouderen zullen moeten ondersteunen en zorg bieden. Bovendien sluit dit aan bij de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te blijven wonen en regie te blijven voeren over hun eigen leven. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening zet ik hier met het programma Wonen en zorg voor ouderen (Kamerstukken 29 289, nr. 112) op in. In dit programma is een bouwdoelstelling opgenomen van 80.000 geclusterde reguliere woningen en 40.000 geclusterde verpleegzorgplaatsen.
Het bericht ‘De Zonnebloem introduceert nieuw verkeersbord’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het initiatief van de Zonnebloem?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de campagne van de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat de Zonnebloem een nieuw verkeersbord introduceert als bewustwordingscampagne?
De insteek van de campagne, zo verwoordt door de Zonnebloem, is om aandacht te vragen voor toegankelijkheid van Nederland voor mensen met een beperking. Als coördinerend bewindspersoon voor de implementatie van het VN-verdrag handicap moedig ik het aan als partijen, zoals de Zonnebloem, aandacht vragen voor de positie van mensen met een beperking.
Ik zie ook dat er nog veel drempels zijn voor mensen met een beperking, ook in het fysieke domein. Ik werk aan het wegnemen van drempels met het programma Onbeperkt Meedoen. Toegankelijkheid voor mensen met een fysieke beperking is ook een belangrijk onderwerp binnen dit programma.
Biedt uw departement ondersteuning of participeert het in de campagne van de Zonnebloem, of juist niet? En zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS participeert niet in deze campagne van De Zonnebloem. Als coördinerend bewindspersoon maak ik ook gebruik van communicatie uitingen en campagnes om te zorgen voor meer bewustwording van inclusie voor mensen met een beperking. Hierover werk ik samen met ervaringsdeskundigen en andere maatschappelijke partners zoals VNO-NCW/MKB-NL, VNG en Ieder(in). Mijn departement heeft contact met de Zonnebloem hoe de campagnes van Zonnebloem, VWS en maatschappelijke partners elkaar in de toekomst kunnen versterken.
Wat vindt u ervan dat 73 procent van de ondervraagden (N=3067) regelmatig uitstapjes aan zich voorbij laat gaan, omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik betreur het als mensen, met of zonder beperking, geen uitstapjes ondernemen omdat zij gehinderd worden door een ontoegankelijke omgeving. Daarom zet ik mij, met maatschappelijke partners, in om ook voor toegankelijke uitstapjes en vrijetijdsbesteding te zorgen. Ik werk bijvoorbeeld samen met VNO-NCW/MKB-NL om in heel het land winkelgebieden en winkelroutes toegankelijk te maken. De afgelopen jaren zijn met het project «Toegankelijke routes» al 20 winkelgebieden onder handen genomen en de komende jaren komen daar komen nog 100 winkelgebieden bij.
Daarnaast ondersteun ik een inclusiepact van partijen in de recreatiesector, waarbij dierenparken en maatschappelijke partners ervoor zorgen dat hun dierenpark en de nabije omgeving toegankelijk worden gemaakt voor iedereen.
Bent u bereid in overleg te gaan met de Zonnebloem om verder te onderzoeken waarom mensen met een handicap uitstapjes aan zich voorbij laten gaan omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik ga graag op het aanbod van de Zonnebloem in, om met hen in gesprek te gaan over hun onderzoek en hoe we samen Nederland toegankelijker kunnen maken. Hierover is al contact tussen mijn departement en de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat 79 procent van de ondervraagden straten en wegen in de eigen woonwijk niet toegankelijk genoeg vindt?
In het onderzoek van de Zonnebloem wordt genoemd dat van de ondervraagden: 43% van de rollatorgebruikers, 66% van de rolstoelgebruikers, 76% van de elektrische rolstoelgebruikers en 57% van de scootmobielgebruikers, wel eens problemen op straten en wegen ervaart als ze erop uitgaan. Dit gaat bijvoorbeeld om een slecht wegdek of obstakels op voetpaden.
Toegankelijkheid van straten en wegen is een belangrijk thema bij het maken van lokaal inclusief beleid. Ik werk in het programma Onbeperkt Meedoen daarom samen met de VNG om ervoor te zorgen dat alle gemeenten inclusief lokaal beleid maken voor én met mensen met een beperking. Het VNG-project «Iedereen doet mee» zorgt ervoor dat gemeenten goed geïnformeerd zijn hoe bijvoorbeeld gemeenten toegankelijkheid in lokale wetten en regels kunnen opnemen. Toegankelijkheid van de fysieke omgeving is een belangrijk onderwerp dat aan bod komt bij dit project van VNG.
Gemeente zijn voor gemeentelijke wegen het bevoegd gezag en moeten toezien op naleving van deze eisen. Ik wil het daarom aan gemeenten laten om fysieke toegankelijkheid een plek te geven in hun lokale beleid.
Een mooi voorbeeld van een gemeente die werk maakt van toegankelijkheid in het fysieke domein is de gemeente Stein. Deze gemeente is in 2021 verkozen tot Meest Toegankelijke gemeente in een publieksverkiezing, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bent u bereid dit probleem onder de aandacht te brengen bij gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Zou het niet helpen betere eisen over toegankelijkheid in bouwregelgeving op te laten nemen, juist nu er veel meer moet worden gebouwd?
Ook de toegankelijkheid van bouwwerken in onze samenleving is van belang. Met het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw, dat door het Ministerie van BZK in 2018 in samenwerking met veel betrokken partijen is opgesteld2, wordt hier invulling aan gegeven.
Op 27 februari 2020 bent u door de Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang daarvan3. Naar aanleiding van het actieplan zijn al aanvullende eisen in de bouwregelgeving opgenomen. Hieronder valt de bereikbaarheid van de toegang voor rolstoelgebruikers vanaf de openbare weg. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een eis voor drempels om ook balkons goed toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Ook komt er een eis voor drempels om de buitenberging goed toegankelijk te maken voor bijvoorbeeld een scootmobiel. Tot slot wordt er in opdracht van het Ministerie van BZK door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) hard gewerkt aan een vrijwillige NEN-norm, die is gebaseerd op de Europese norm voor toegankelijkheid van bouwwerken en verschillende richtlijnen en kaders vanuit brancheverenigingen en bouwpartijen. Ik verwacht dat stichting NEN eind 2023 een conceptversie zal publiceren. Deze NEN-norm geeft bouwers handvatten om gebouwen nog toegankelijker te maken. Ik ben erg blij met deze ontwikkeling.
Ik ben van mening dat woningen en gebouwen goed toegankelijk moeten zijn. Waar dat precies aanpassing in de bouwregelgeving betreft, is niet aan mij om te beoordelen. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de bouwregelgeving en maakt samen met betrokken partijen afwegingen daarin. Ik verwijs hiervoor naar het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw dat in 2018 als onderdeel van het programma Onbeperkt meedoen is gepresenteerd en de vervolgacties die hieruit zijn voortgekomen. Mijn collega, de Minister van VROM, heeft de Kamer op 5 juni jl. reeds geïnformeerd over verbeterde toegankelijkheidseisen in de bouwregelgeving.4 En er wordt ambtelijk samengewerkt tussen onze departementen in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen.
Bent u, als coördinerend Minister handicap, van mening dat er meer en betere toegankelijkheidseisen in bouwregelgeving moet worden opgenomen? Waarom wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u, als coördinerend bewindspersoon, bereid om hierover in overleg te gaan met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Welke huidige minister politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden in eerder gestelde Kamervragen over wie staatsrechtelijk politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord waarin u aangaf dat de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk was voor het sluiten van de Mondkapjesdeal omdat hij staatsrechtelijk verantwoordelijk was voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes, maar dat u staatrechtelijk niet de opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport?
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kuipers, nu verantwoordelijk is voor het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes en niet u?
Ja.
Als u niet de staatrechtelijke opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, die verantwoordelijk was voor PBM/mondkapjes/Mondkapjesdeal, en u niet de huidige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bent, maar de heer Kuipers, die nu verantwoordelijk is voor PBM/mondkapjes, waarom bent u nu dan de politiek verantwoordelijke Minister voor de Mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden6 en van 1 juni jongstleden7
Zoals ik daarnaast ook in mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden heb laten weten ben ik als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.8 Daaronder valt ook het door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport ingestelde aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek naar de inkoop van PBM).9 Dientengevolge is het debat over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ingestelde onderzoek naar de inkoop van PBM terecht met mij gevoerd.
Bent u de huidige ministerieel verantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor het sluiten van de Mondkapjesdeal waarmee € 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging? Kunt u antwoorden met ja of nee? Zo nee, wie dan wel?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Zo ja, wilt u dan alsnog antwoord geven op de vraag of u dan wel de juiste bewindspersoon bent om de € 100,8 miljoen euro belastinggeld die met de Mondkapjesdeal verloren ging terug te halen, omdat uit het Deloitte-onderzoek blijkt dat meerdere functionarissen VWS die onder de politiek verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg en Sport vielen (namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) in de periode 10 tot 22 april 2020 betrokken waren bij de totstandkoming van de Mondkapjesdeal (en dus VWS) en u nu de politiek verantwoordelijke Minister voor die Mondkapjesdeal bent?
Zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 4 en van de Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden.10 En zie daarnaast, met betrekking tot de slagingskans van een eventuele rechtszaak, mijn brief van 19 juni jongstleden aan uw Kamer waarin ik toelicht dat de landadvocaat momenteel de rapporten van onderzoeksbureaus Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) en EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN) en de transacties die daarin worden behandeld, bestudeert.11 Indien een beoordeling van de landsadvocaat leidt tot een concrete vaststelling van een onregelmatigheid, zullen er passende stappen worden ondernomen. De landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.12 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven – om verjaring te voorkomen – zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten. Daarnaast heb ik de rapporten aan het OM overgedragen om te beoordelen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in de onderzochte transacties.
Wilt u de vragen alstublieft gaarne ieder afzonderlijk beantwoorden zonder samen te voegen?
Wilt u alstublieft in uw antwoorden niet verwijzen naar eerdere antwoorden, maar het antwoord hier in deze antwoorden integraal opnemen?
Voor zover de antwoorden geen herhalingen zijn van eerdere antwoorden heb ik dat gedaan.
Wilt u alstublieft niet voor een derde keer in deze vervolgvragenreeks een uitstelbrief wegens afstemming sturen? U weet de antwoorden toch?
De beantwoording van Kamervragen wordt zo zorgvuldig mogelijk gedaan. In sommige gevallen lukt dit niet binnen de gestelde termijn.
Het bericht Ziekenhuizen bezorgd: 'Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ziekenhuizen bezorgd: «Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders»»?1
Het signaal dat in betreffend bericht wordt gegeven is mij bekend. Schaarste aan personeel in zorg en welzijn is – net als in andere sectoren – de dagelijkse realiteit geworden. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. Het feit dat private investeringsfondsen in deze uitdaging rendement zien, vind ik onwenselijk en zorgelijk.
Bent u het ermee eens dat de opkomst van private equity in de zorg een groot probleem is?
Private investeringen in de zorg kunnen een waardevolle aanvulling zijn om bijvoorbeeld projecten te kunnen financieren. Nieuwe praktijkvormen kunnen daarbij een verrijking zijn, innovatie teweegbrengen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Tegelijkertijd zouden kwalitatief goede en/of toegankelijke zorg in het gedrang kunnen komen. Ik vind het onwenselijk dat financiële resultaten zwaarder wegen dan goede patiëntenzorg. Op dit moment is het echter nog onduidelijk wat precies de (zowel negatieve als positieve) gevolgen zijn van private equity wat betreft kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid van zorg.
Welk percentage van de kosten van de inhuur van extern personeel in ziekenhuizen gaat naar bemiddelingsbureaus?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over deze cijfers. Dit is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren.
Hoeveel zorggeld verdwijnt ieder jaar in de zakken van private equity partijen?
De NZa houdt zicht op overnames waarbij private equity partijen betrokken zijn. Echter, goedkeuring van de NZa voor een fusering of overname is alleen noodzakelijk als het een onderneming met tenminste 50 personen die zorg in Nederland verlenen betreft. Informatie over kleinere overnames is echter nog zeer beperkt. Voor zover ik weet is niet bekend hoeveel zorggeld er uiteindelijk bij private equity partijen terechtkomt.
Hoe komt het dat er wel geld is om extern zorgpersoneel tegen een hoger salaris in te huren en de daarbij komende kosten voor detacheringsbureaus te betalen, maar niet om een zorgverlener in loondienst een vergelijkbaar salaris te geven, terwijl daarvoor geen detacheringskosten hoeven te worden gemaakt?
Het Ministerie van VWS stelt ieder jaar extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar via verhoging van de financiële kaders. Voor 2023 gaat het om 3 miljard euro en voor 2024 naar huidige inzichten om 4 miljard euro structureel extra. Via de zorgverzekeraars komen deze extra middelen bij de aanbieders terecht. Het is aan hen om een afweging te maken over de inzet van deze middelen.
Bent u het ermee eens dat het dringend nodig is om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk, zodat het minder aantrekkelijk wordt om als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) of via een detacheringsbureau aan de slag te gaan in hetzelfde ziekenhuis? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten?
Wij vinden het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. We zien het bevorderen van zeggenschap primair als opgave voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap. Om werkgevers te ondersteunen zet de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendigheid Arbeidsmarkt Zorg (hierna: TAZ) beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in 2022 in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is gesteld om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie Landelijk Actieplan Zeggenschap (hierna: LAZ) zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. Verder wordt op dit moment bezien hoe invulling gegeven kan worden gegeven aan de aanpak op de langere termijn, waarbij het doel is zeggenschap duurzaam te verankeren in de bedrijfsvoering van organisaties. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wat gaat u doen om de werkomstandigheden van ziekenhuispersoneel te verbeteren, zodat het aantrekkelijker wordt voor zorgverleners om in vaste dienst voor een ziekenhuis te werken?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek uitgevoerd, welke een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning zal bieden. In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en het Ministerie van VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Daarnaast is regionaal werkgeverschap een belangrijk onderwerp binnen het programma TAZ omdat regionaal werkgeverschap ook kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van werken in loondienst. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft hiertoe een kerngroep ingericht. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op dit gebied, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Tot slot is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middels van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Welke stappen gaat u zetten om de opkomst van private equity in de zorg tegen te gaan?
In het kader van de bredere ontwikkeling onderzoekt de IGJ momenteel in samenwerking met de NZa de opkomst van verschillende bedrijfsketens binnen de huisartsenzorg en tot welke risico’s dit leidt. Resultaten hiervan worden einde van dit jaar verwacht. Daarnaast overweeg ik nader onderzoek gericht op beter zicht op de omvang en de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de gehele zorg op bijvoorbeeld kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Zodat ik per saldo kan bepalen of, en zo welke, maatregelen gewenst zijn.
De uitspraken over de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw uitspraken in het televisieprogramma Nieuwsuur?1
Ja.
Waarop baseert u uw uitspraak «We hebben niet de mogelijkheid om de zorg op dezelfde manier te blijven geven»? Waarom zegt u steeds «Het aantal mensen dat in de zorg werkt, stijgt niet mee met het aantal mensen dat zorg nodig heeft»? Waarom doet u niets met alle voorstellen waarmee met het aantal mensen dat nu al in de zorg werkt, veel meer zorg gegeven kan worden, zelfs zonder dat er geld bij hoeft, zoals het fors snijden in administratietijd en overhead?
Mijn uitspraak dat we niet de mogelijkheid hebben om de zorg op dezelfde manier kunnen blijven geven, blijkt uit verschillende cijfers, bijvoorbeeld van het CBS waarin te zien is dat het aantal 85-plussers van 2020 tot 2050 stijgt van 0,4 miljoen tot 1.1 miljoen. Het aantal 75-plussers stijgt in die periode van +/- 1,5 mln. tot 3 mln. Zet daar tegenover dat het aantal mensen dat in de zorg werkt niet meestijgt met het aantal mensen dat zorg nodig heeft. Zo werken nu 470.000 mensen in de verpleging, verzorging en thuiszorg. Van deze mensen gaat de komende 15 jaar 30% met pensioen2.
Dat ik niets zou doen met alle voorstellen om meer zorg te kunnen geven, herken ik niet. Die voorstellen heb ik onder andere gebruikt om het programma [Ont]regel De Zorg op te zetten. Daar wordt de regeldruk op alle niveaus aangepakt. Er zijn nu ook organisaties die het lukt om hun administratietijd fors te beperken. Toch is de ervaren regeldruk voor veel zorgmedewerkers nog steeds te hoog en daarom neem ik stevig de regie middels dit programma en het bestuurlijk overleg dat ik elk kwartaal voer met partijen in de langdurige zorg. De overhead en inrichting van de organisatie is echt de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders zelf en het is de taak van de zorgkantoren om zorgaanbieders hier scherp op te houden.
Bent u bekend met het feit dat u onderdeel uitmaakt van een kabinet dat tientallen miljarden extra uitgeeft aan stikstof, klimaat, Oekraïne en de massa-immigratie? Hoe kunt u dit voor uzelf vereenzelvigen met uw uitspraken dat we niet de mogelijkheid hebben de ouderenzorg op dezelfde manier te blijven geven?
Ja, ik ben bekend met de begroting van het Kabinet, waarover in uw Kamer wordt gedebatteerd waarna deze begroting is vastgesteld. In het WOZO-programma heb ik uiteengezet dat we de zorg voor ouderen anders willen organiseren, bijvoorbeeld vanwege de veranderende voorkeuren van ouderen en de wens meer regie te houden op hun leven; anders moeten organiseren, vooral met het oog op het toenemend aantal ouderen en de krapte op de arbeidsmarkt; en anders kunnen organiseren. Goede voorbeelden wijzen ons de weg dat het anders kan.
Bent u bekend met het feit dat zorgmedewerkers in de ouderenzorg 35 procent van hun tijd kwijt zijn aan het doen van administratie, terwijl hoogbejaarden maar een keer in een verpleeghuis komen wonen?
Ja, ik ben ermee bekend dat veel zorgmedewerkers een hoge administratieve last ervaren, ook in verpleeghuizen. Niet alle registratie is overbodig. Het is wel van belang dat de administratie door zorgmedewerkers wordt geminimaliseerd en wordt teruggebracht naar wat zinvol is. Daar zet ik vol op in.
Realiseert u zich dat als u niet per omgaande regelt dat de administratietijd in verpleeghuizen teruggebracht wordt naar maximaal 10 procent van de werktijd, waardoor er per 100 zorgmedewerkers, 25 zorgmedewerkers extra op de werkvloer terugkomen, u de personeelstekorten in de verpleeghuizen in stand houdt? Kunt u in uw antwoord gaarne niet de schuld afwijzen naar verzekeraars en zorginstellingen, aangezien de vraag is wat u als systeemverantwoordelijke doet?
Ja, ik realiseer mij dat het verminderen van de administratietijd kan bijdragen aan het arbeidsmarktvraagstuk. Dit is echter niet iets wat per ommegaande kan worden geregeld. Administratieve tijdsbesteding heeft tal van oorzaken en veroorzakers en op alle niveaus is actie noodzakelijk om deze omlaag te brengen. Voor een substantieel deel ligt dit ook binnen organisaties zelf. Administratiesystemen in organisaties aanpassen kost tijd. Hier ligt ook een rol voor mij door bijvoorbeeld de vereenvoudiging van de Wet zorg en dwang via de wetsevaluatie. Dit kost tijd, maar zal bijdragen aan minder administratieve lasten in verpleeghuizen. Maar het is wel belangrijk dat alle partijen stappen zetten. Daarbij kunnen ze rekenen op de steun van VWS, met e-learning en trainen van ontregelaars en een subsidieregeling. Ik zie dat ook veel organisaties en medewerkers hier gebruik van maken. Verder promoot ik goede voorbeelden samen met andere partijen in het bestuurlijk overleg dat ik elk kwartaal heb. Zo heeft zorgorganisatie Mijzo een «slopersteam» en schrapt de verbeterpunten die medewerkers aandragen. Verder haal ik signalen natuurlijk ook voortdurend op. Zo werk ik met de zorgaanbieders, beroepsgroepen, verzekeraars en zorgkantoren samen. De partijen dragen punten aan waar we mee aan de slag zijn.
Realiseert u zich dat als u dit niet doet, u de eindverantwoordelijke bent voor aanhoudende personeelstekorten? Realiseert u zich dat terwijl opvolgende oud-bewindspersonen op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Bussemaker, Van Rijn, De Jonge) beweerden de vijfminuten-registraties in de thuiszorg te hebben afgeschaft, verzekeraars deze gewoon nog altijd wel verlangen? Realiseert u zich dat ze dus pas worden afgeschaft als u dat doet en niet de schuld afschuift? Wat gaat u ondernemen voor een definitief einde aan de vijfminuten-registraties in de thuiszorg? Hoeveel tijd zijn thuiszorgmedewerkers kwijt aan vijfminuten-registraties?
Om de personeelstekorten aan te pakken werk ik met partijen samen in het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ).
De observatie ten aanzien van de minutenregistratie deel ik niet. De minutenregistratie wordt door geen enkele externe organisatie aan zorgaanbieders verplicht, het ís afgeschaft. Op landelijk niveau zijn alle acties genomen om tot uitbanning van de minutenregistratie te komen. Het staat zorgaanbieders vrij om af te stappen van de minutenregistratie en gebruik te maken van een andere manier van registreren. Ik weet dat de overstap van de minutenregistratie een grote verandering in een organisatie kan betekenen. Dit maakt dat niet alle organisaties de overstap al geheel hebben gemaakt. Om die reden heb ik Vilans gevraagd om door te blijven gaan met het ondersteunen van zorgaanbieders. Daarnaast kunnen organisaties financiële ondersteuning krijgen vanuit de subsidieregeling «Ontregelprojecten zorgaanbieders». Een specifieke berekening van de tijd, die men kwijt is bij de overblijvende zorgorganisaties die dit nog hanteren, is niet gemaakt. Dit zou ook veel administratieve lasten met zich meebrengen, als dit al mogelijk is.
Bent u bekend met het fors hogere ziekteverzuim in de verpleeghuizen voor en na de coronacrisis?
Ja. In 2019 bedroeg het ziekteverzuim in de VVT 6,8 procent. In 2022 was dat 9,2 procent.
Hoeveel fte en hoeveel zorgmedewerkers in absolute aantallen heeft u extra in de verpleeghuizen als u het voor elkaar krijgt het ziekteverzuim weer terug te krijgen op het niveau van voor de coronacrisis? Realiseert u zich dat een goede en ruimhartige vergoeding voor zorgmedewerkers die te maken kregen met long COVID / post COVID?
Het terugdringen van het ziekteverzuim is een verantwoordelijkheid van de werkgevers. Bij een daling van het verzuim naar het niveau van 2019 zou het aantal verzuimende werknemers dalen van 42 duizend werknemers naar bijna 31 duizend werknemers. Het aantal verzuimende fte zou dalen van bijna 27 duizend fte naar bijna 20 duizend fte. Dit zou betekenen dat circa 11 duizend werknemers en circa 7 duizend fte die nu verzuimen weer inzetbaar zijn.
Het kabinet betreurt het ten zeerste dat er mensen zijn met langdurige post-COVID klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven. Dat geldt te meer voor zorgmedewerkers die zich tijdens de eerste coronagolf hebben ingezet om COVID-19-patiënten te blijven verzorgen, ondanks alle onzekerheden over de gezondheidsrisico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 april 2023 gaat het kabinet een specifieke groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten aanvullend financieel ondersteunen. Deze regeling komt niet voort uit aansprakelijkheid van de Staat. De financiële ondersteuning is daarmee ook nadrukkelijk niet bedoeld ter compensatie van schade. Het is bedoeld als gebaar ter erkenning voor getoonde inzet tijdens de zeer uitzonderlijke situatie en daaruit voortkomend leed van de aangeduide zorgmedewerkers vanuit het kabinet. In het geval van de langdurige post-COVID klachten is de werkgever of opdrachtgever de eerste aansprakelijke partij. Het kabinet voelt desalniettemin de urgentie om een regeling te treffen om zorgmedewerkers eenmalig financieel te ondersteunen. Hiernaast heb ik met de «Subsidieregeling Behoud langdurig zieke werknemers» het mogelijk gemaakt om de vrijwillige loondoorbetaling met zes tot twaalf maanden te verlenen, zodat werkgevers en werknemers gezamenlijk langer de tijd hadden om te werken aan re-integratie en herstel. Zorgwerkgevers konden op grond van deze regeling een subsidie krijgen die een deel van de kosten van deze loondoorbetaling dekt.
Heeft u al bij uw collega-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport erop aangedrongen dat Nederland wel mee moet doen aan het vinden van effectieve behandelmethoden van post-COVID? Zo ja, op welke wijze en op welk moment?
Op 1 juni 2023 heeft de Minister van VWS een brief naar de Tweede Kamer gestuurd3. Daarin wordt ingegaan op het tot stand brengen van een meerjarig programma onderzoek en kennisdeling over post-COVID. Op dezelfde dag is in dit kader een opdracht verstuurd aan ZonMw om een voorstel te doen voor het vormgeven van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma post-COVID.
Het expertisenetwerk heeft als overkoepelend doel het vergroten van kennis en expertise over post-COVID voor diagnose, behandeling en het optimaliseren van zorg en het delen hiervan met de zorgpraktijk en patiënten. Het voorstel van ZonMw wordt eind juni verwacht. Na goedkeuring daarvan door het Ministerie van VWS kan ZonMw met de daadwerkelijke invulling ervan van start gaan. Ook in Europees verband draagt de Minister van VWS er zorg voor dat nationale initiatieven op het gebied van onderzoek naar post-COVID ook op Europees niveau verbonden blijven.
Bent u bekend met het feit (definitie Berenschot) dat de overhead in de ouderenzorg is opgelopen naar 16 procent, terwijl de best presterende instellingen (J.P. van de Bent minder dan 5 procent en Buurtzorg Nederland minder dan 7 procent) heel veel lager zitten?
Ik ben bekend met het onderzoek van Berenschot waaruit blijkt dat 16,6 procent van de totale kosten in de VVT naar overhead gaat. Over gegevens van de overhead bij individuele instellingen beschik ik niet. Het is mij ook niet bekend hoeveel fte zorgmedewerkers vallen onder de 16 procent overheadkosten. Hoeveel extra personeel in uitvoerende taken het oplevert als de overhead wordt verlaagd, is mij daarmee ook niet bekend. Deze informatie ophalen, zou leiden tot onnodige administratieve lasten. De vraagstelling wekt de suggestie dat overhead niet goed is. Daar ben ik het niet mee eens. Niet-zorgmedewerkers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een zorgorganisatie waardoor zorgmedewerkers effectief en efficiënt zorg kunnen leveren aan kwetsbare ouderen. Het is aan aanbieders om hier een goede afweging in de bedrijfsvoering te maken.
Hoeveel fte en hoeveel extra zorgmedewerkers in absolute aantallen heeft u extra in de verpleeghuizen als overheadmedewerkers met behoud van salaris weer een uitvoerende taak gaan vervullen en de gemiddelde overhead (definitie Berenschot) daalt van gemiddeld 16 procent naar gemiddeld 7 procent?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de deeltijdfactor van gemiddeld 0,67 in de zorg? Wat is de deeltijdfactor in de ouderenzorg? Hoeveel extra zorgmedewerkers zou u hebben in fte en in absolute aantallen als de deeltijdfactor 0,80 was? Wat onderneemt u om de deeltijdfactor vrijwillig omhoog te krijgen?
De deeltijdfactor per baan in zorg en welzijn (exclusief kinderopvang) bedroeg in het 4e kwartaal van 2022 0,69. In de VVT was dat 0,61. Bij een deeltijdfactor van 0,80 zou er circa 90 duizend fte extra zijn. Een hogere deeltijdfactor leidt niet tot een stijging van het absolute aantal zorgmedewerkers.
Ik ondersteun stichting Het Potentieel Pakken om bij zorgorganisaties het thema «contractuitbreidingen» via verandertrajecten op de kaart te zetten. Dat doen ze door zorgorganisaties actief bij deze verandering te ondersteunen. Zij voeren gesprekken binnen deze zorginstellingen om te kijken hoe belemmeringen om meer uren werken, zowel bij de werkgever als de werknemer, weggenomen kunnen worden.
Daarnaast verken ik of een bonus het meer uren werken gericht en effectief kan stimuleren. Hiervoor wordt in een vignettenstudie onderzocht wat de meest effectieve vorm van een meerurenbonus zou zijn. De resultaten van het onderzoek deel ik voor de zomer van 2023 met uw Kamer.
Wat zou het extra aan loonkosten kosten als de deeltijdfactor van 0,67 omhoog ging naar 0,80? Dit is toch de reden waarom u het niet financieel aantrekkelijk maakt om meer uren te gaan werken in de ouderenzorg omdat u dat teveel geld kost?
Voor dit antwoord ga ik uit van de 90 duizend FTE die het zou opleveren als de deeltijdfactor binnen de VVT zou worden verhoogd van 0,61 naar 0,80. 1 FTE in de VVT kostte in 2021 gemiddeld 51.200 euro4. 90 duizend FTE extra kost daarmee circa 4,6 miljard euro structureel.
Ik heb geen signalen dat zorgwerkgevers over te weinig middelen beschikken om medewerkers grotere contracten te bieden. Werkgevers geven nu bovendien ook veel middelen uit aan het inhuren van zzp’ers en uitzendkrachten (personeel niet in loondienst) wat ze niet zouden hoeven te doen wanneer medewerkers meer uren zouden gaan werken. Knelpunten voor grotere contracten liggen vooral in de roostering en gebrek aan flexibiliteit. En dat veel zorgmedewerkers niet meer willen werken vanwege hun werk-privé balans.
Bent u bekend met de berekeningen van TNO dat we in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig hebben, nog los van de vernieuwbouw van bestaande verpleeghuisplekken?
Ja. De TNO-berekeningen liggen ook aan de basis van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 389, nr. 112). Daarin is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken. Uitgaande van scheiden van wonen en zorg, in lijn met de woonzorgbehoefte van de oudere cliënten, zullen dit veelal geclusterde woonvormen zijn en geen verpleeghuisplaatsen. In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd. Samen met de Minister voor VRO en de partijen in het veld voeren we dit plan uit.
Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat u en het hele kabinet in deze wetenschap verkeert, maar niet handelt en deze verpleeghuisplekken niet realiseert?
Zie antwoord vraag 14.
Dit is toch gewoon een kwestie van planning, de randvoorwaarden scheppen via de gemeenten en de middelen beschikbaar stellen? Waarom steekt u de kop in het zand voor deze feitelijke noodzakelijkheid?
Zie antwoord vraag 14.
Is dat vanwege een diepgewortelde ouderenhaat in het huidige kabinet? Zo nee, wat dan wel?
De suggestie dat bij dit kabinet sprake zou zijn van een «diepgewortelde ouderenhaat» vind ik onheus en laat ik voor de verantwoordelijkheid van de steller.
Het kabinetsbeleid is er op gericht de zorg van ouderen anders te organiseren, zodat ouderen die dat nodig hebben ook in de toekomst kunnen rekenen passende zorg en ondersteuning. In het WOZO-programma dat ik in juli 2022 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 389, nr. 111), is uitgebreid ingegaan op de stappen die worden genomen om dit doel te bereiken.
Is dat vanwege een spilziek kabinet die tientallen miljarden wegsmijt en daardoor geen geld meer overheeft voor de ouderenzorg?
Het beeld dat er geen geld over is voor de ouderenzorg is onjuist. De kern is dat ook na de maatregelen uit het coalitieakkoord en overige financiële bijstellingen op het terrein van de Wlz de uitgaven aan verpleegzorg de komende jaren nog steeds fors stijgen. De uitgaven aan verpleegzorg met of zonder verblijf nemen in een periode van vijf jaar toe met € 2,4 miljard van € 15,9 miljard in 2022 tot € 18,3 miljard in 2027. Dat komt overeen met een stijging van ruim 15 procent en is nog exclusief loon- en prijsontwikkelingen. Het is dus een kwestie van «minder meer» en niet minder. Met de maatregelen uit het Coalitieakkoord zorgen we ervoor dat de langdurige zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit blijft, zodat deze ook in de toekomst voor alle ouderen die het nodig hebben beschikbaar is. Om dit mogelijk te maken moet de zorg anders georganiseerd worden. Dit vraagt uiteraard ook wat van de organisatiekracht van bestuurders van zorgaanbieders. Het is geen gemakkelijke opgave. Het kabinet heeft daarom ook middelen beschikbaar gesteld om de beweging te stimuleren. Dit is in de brief over het WOZO-programma in december 2022 nader toegelicht. Op basis van de Voorjaarsnota 2023 is in de periode 2023–2027 is een incidenteel bedrag beschikbaar van cumulatief € 1,65 miljard. Daarnaast blijven er vanaf 2028 structureel extra middelen van € 48 miljoen beschikbaar. Deze middelen komen ten goede aan de zorg en ondersteuning van ouderen in den brede.
U bent toch afkomstig uit de ouderenzorg? U weet toch wat het ziektebeeld van een hoogbejaarde met VVT ZZP 5–9 is?
Ik ben inderdaad op de hoogte van het ziektebeeld en de zorgbehoefte van cliënten met een indicatie voor een zorgprofiel in de sector verpleging en verzorging.
Wat is het ziektebeeld van een hoogbejaarde met een indicatie VVT ZZP 5? En van VVT ZZP 6? En van VVT ZZP 7? En van ZZP VVT 8? En van ZZP VVT9?
ZZP
Typering
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De cliënten hebben vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging.
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging. De cliënten hebben vanwege ernstige somatische beperkingen op veel momenten van de dag behoefte aan begeleiding, intensieve verzorging en verpleging, in een beschermende woonomgeving.
VV7
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding. De cliënten hebben op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig in combinatie met zeer intensieve verzorging en verpleging in een beschermende woonomgeving.
VV8
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging. De cliënten hebben op grond van een ernstige somatische aandoening/ziekte behoefte aan specifieke en zeer intensieve verzorging en verpleging in combinatie met begeleiding in een beschermende woonomgeving.
VV9
Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging;
Bij cliënten heeft medisch-specialistische diagnostiek/interventie plaatsgevonden waarbij doorgaans sprake is geweest van een opname. In aansluiting op de interventie is behoefte aan herstelgerichte behandeling die aanvullende integrale en multidisciplinaire aanpak vereist.
Bent u bekend met het feit dat er nu al ernstige capaciteitsproblemen zijn als het gaat om verpleeghuisplekken?
De wachtlijst is de afgelopen periode gestabiliseerd op ruim 21.000 cliënten, waarvan 4.000 cliënten, die actief of urgent worden bemiddeld veelal binnen de geldende Treeknorm. Daarbij bieden de verpleeghuizen per jaar Wlz-zorg aan 50.000 nieuwe cliënten.
Het is wel van belang dat we maatregelen nemen, met name omdat we op de arbeidsmarkt voor zorg en welzijn tegen grenzen aan lopen. Daarom wil ik de zorg en ondersteuning voor ouderen anders organiseren zoals beschreven in het WOZO-programma dat ik in juli 2022 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 389, nr. 111).
Bent u ermee bekend dat volgens de brancheorganisatie ActiZ er op dit moment 121.000 operationele verpleeghuisplekken zijn?
Dit cijfer is mij bekend. Het aantal van 121.000 betreft het aantal gecontracteerde ZZP-declaraties met verblijf in 2021.
Bent u ermee bekend dat volgens de brancheorganisatie Actiz er op dit moment bijna 22.000 hoogbejaarden op een wachtlijst staan voor een plek in het verpleeghuis?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 21.
Bent u bereid dat walgelijke onderscheid tussen actief en wenswachtenden op te heffen, omdat het ziektebeeld van een hoogbejaarde met een indicatie VVT ZZP 4–9 sowieso zeer hoog is, een beschermde qwoonomgeving met 24-uurs zorg in de nabijheid verlangt en het hoogbejaarden hun goed recht is een plek te wensen in de eigen buurt, zodat bijvoorbeeld de achterblijvende partner met ouderdomsklachten zoals slechtziendheid, slechthorendheid en slecht ter been zijnd de in het verpleeghuis opgenomen partner op eigen gelegenheid kan bezoeken? Of dat een plek in hetzelfde verpleeghuis als de partner die reeds is opgenomen gewenst is? Of een plek in hetzelfde verpleeghuis als waar bijvoorbeeld een zus al woont gewenst is?
Sinds 2021 bestaat het onderscheid niet meer tussen «actief wachtenden» en «wenswachtenden». De indeling die nu wordt gehanteerd is: «Urgent plaatsen», «Actief plaatsen» en «Wacht op voorkeur».
Realiseert u zich dat er op dit moment sprake is van een ernstige vastloper van de verpleeghuiszorg als er op dit moment als zo'n 20 procent meer verpleeghuisplekken nodig zijn (22.000) dan de beschikbare operationele capaciteit van verpleeghuisplekken (121.000)?
Jaarlijks ontvangen ca. 50.000 nieuwe cliënten zorg in een verpleeghuis. Het aantal wachtenden is gestabiliseerd op ruim 21.000, waarvan 4.000 cliënten, die actief of urgent worden bemiddeld veelal binnen de geldende treeknormen.
Bent u bekend met het feit dat de Wet langdurige zorg (Wlz)-toegang geeft tot het verpleeghuis en het wettelijk recht op zorg? Zo ja, waarom handelt u niet om dit wettelijke recht op zorg te borgen?
Het is juist dat in de huidige Wlz alle ouderen met toegang tot de Wlz ook aanspraak hebben op verblijf. In de toekomst zal de vraag naar zorg en verblijf van ouderen in de Wlz toenemen. Het bouwen van nieuwe verpleeghuizen zie ik niet als de oplossing: er is onvoldoende personeel om deze verpleeghuizen te bemensen en bovendien willen mensen ook het liefst langer thuisblijven wonen en zoveel mogelijk regie behouden. Dit maakt het noodzakelijk om in de toekomst de beschikbare verpleeghuisplekken te reserveren voor degenen voor wie verblijf en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en de ouderen met een Wlz-indicatie passende zorg te bieden buiten de instelling. Daar zijn de acties uit het WOZO-programma en het IZA ook op gericht. Zoals ik eerder heb aangegeven is er ook wettelijk recht op zorg voor mensen met een VV 4 indicatie.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onlangs constateerde dat de helft van de vrijkomende plekken in een verpleeghuis wordt gegeven aan een hoogbejaarde met een nog hogere urgentie dan de wachtenden op de wachtlijst voor een plek in het verpleeghuis? Wat is uw reactie hierop?
De NZa heeft in de verkenning5 aangegeven dat ruim de helft van de cliënten rechtstreeks vanuit de thuissituatie wordt opgenomen in een Wlz-instelling, maar dat er daarnaast ook een aanzienlijke instroom in de intramurale Wlz is via «zijpaden» en via «versnelde opnames». Het betreft bijvoorbeeld cliënten in crisissituatie of cliënten die na een ziekenhuisopname met spoed een plek nodig hebben in een verpleeghuis. Bij deze «onvoorziene» instroom betreft het cliënten die veelal per direct Wlz-zorg nodig hebben, waarbij het zorgkantoor nauwelijks tijd heeft om alternatieven voor een opname te bezien. Het is wenselijk als zorgkantoren tijdig op deze situaties kunnen inspelen. Behulpzaam daarbij zijn specifieke data waarmee men op geaggregeerd niveau wachtlijsten en trends kan monitoren. Van belang is uiteraard ook dat voor minder urgente cliënten die langer thuisblijven voldoende ondersteuning wordt ingezet en crisissituaties worden voorkomen. Met de programma’s IZA, WOZO en GALA anticiperen we op deze ontwikkeling.
Hoeveel van de 121.000 operationele verpleeghuisplekken worden op dit moment bewoond door hoogbejaarden met een indicatie VVT ZZP 4? Hoeveel hoogbejaarden met een indicatie voor VVT ZZP 4 staan op de wachtlijst?
Volgens het CBS waren er in 2021 in totaal ruim 120.000 cliënten met een VV-indicatie opgenomen in een instelling. Van hen had 18.460 (15%) een 4VV indicatie. In onderstaande tabel treft u de verdeling aan naar leeftijd en of het verblijf met behandeling of verblijf zonder behandeling betreft. Bij 4VV ontvangt het grootste deel van de opgenomen cliënten verblijf zonder behandeling. Steeds vaker kan voor cliënten met een indicatie 4VV passende zorg worden geleverd buiten de instelling.
Verblijf totaal
Verblijf met behandeling
Verblijf zonder behandeling
Jonger dan 18 jaar
0
0
0
18 tot 35 jaar
5
0
0
35 tot 50 jaar
15
5
15
50 tot 65 jaar
260
95
165
65 tot 70 jaar
350
100
250
70 tot 75 jaar
815
210
610
75 tot 80 jaar
1.565
330
1.235
80 tot 85 jaar
3.130
610
2.520
85 tot 90 jaar
5.135
930
4.205
90 jaar of ouder
7.190
1.265
5.925
Totaal
18.460
3.540
14.920
Bron: Statline, personen met gebruik Wlz-zorg
In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van het aantal cliënten met een indicatie 4VV dat wacht op een opname. Het betreft in het eerste kwartaal van 2023 in totaal 5.309 cliënten. Het grootste deel van hen wacht op een plek van voorkeur. Het CBS publiceert geen gegevens van wachtenden naar leeftijdsklasse.
Onderwerp
ZZP 4 VV
Totaal wachtenden
5.309
Bestaande uit:
Urgent plaatsen
27
Actief plaatsen
469
Wacht op voorkeur
4.813
Bron: CBS op basis van gegevens van het Zorginstituut.
VVT ZZP 4 maakt toch onderdeel uit van de Wlz en het daarin verankerde recht op zorg? Hoe borgt u het wettelijk recht op zorg voor hoogbejaarden met een indicatie VVT ZZP 4?
Het is juist dat alle ouderen met een indicatie 4VV aanspraak hebben op passende Wlz-zorg. Zij hebben blijvend permanent toezicht of 24-uur zorg in de directe nabijheid nodig. In toenemende mate willen de ouderen regie houden op hun leven en zorg en ondersteuning ontvangen in de eigen omgeving. Dit stimuleren we met de verschillende programma’s.
Bent u ermee bekend dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangeeft dat de 900.000 huizen die hij voor het jaar 2030 wilde realiseren er niet gaan komen en dat hij ook stelt dat de massa-immigratie de druk op het beschikbaar krijgen van extra huizen opduwt?
Ik ben bekend met de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening die hij 22 mei 2023 heeft gestuurd naar de Tweede Kamer over «Doorbouwen in veranderende omstandigheden»6.
Welk deel van die 900.000 betreft plekken voor ouderenhuisvesting? Hoeveel nultredenwoningen? Hoeveel verpleeghuisplekken? Hoeveel verpleegzorgplekken? Hoeveel geclusterde woonplekken?
Het gaat in totaal om 290.000 woningen voor ouderen: 170.000 nultredenwoningen, 80.000 regulier geclusterde woningen en 40.000 geclusterde verpleegzorgplekken.
Realiseert u zich dat de bouwvoornemens voor 2030 niet worden gehaald mede vanwege de massa-immigratie? Hoe gaat u deze ramp voor onze verpleegzorgbehoevende ouderen afwenden?
De ambitie om 290 duizend woningen voor ouderen te bouwen blijft onverminderd overeind staan. Feit is wel dat in 2024 een dip in de woningbouwproductie wordt verwacht door gestegen bouwkosten en rente. De ervaring leert dat het lang kan duren voordat de productie zich herstelt. Tegelijkertijd is de vraag naar huisvesting de afgelopen periode verder toegenomen. De Nederlandse bevolking groeide in 2022 – vooral door migratie – bijna twee keer zo hard als in 2021 (227 duizend tegenover 115 duizend). De opgave wordt dus niet makkelijker. Ongetwijfeld zullen ook bouwprojecten voor ouderen geraakt worden door de verwachte dip in de woningbouw. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de verwachte dip zo beperkt mogelijk te houden en de doelen in 2030 te realiseren. Voorbeelden hiervan zijn de «start bouwimpuls» van minimaal 250 miljoen, inzet van ruim 300 miljoen extra om de bouw van flexwoningen te stimuleren, doorbraken creëren op projecten die stil dreigen te vallen en mogelijke optimalisaties aan te leveren o.a. vanuit de regionale versnellingstafels (bijvoorbeeld verder verdichten, projecten faseren, eisen verlagen, programmering).
Daarnaast wordt onder het programma wonen en zorg voor ouderen gewerkt aan specifieke maatregelen die de woningbouw voor ouderen moeten stimuleren.
Kunt u nog eens goed in een tabel aangeven wat de verschillen zijn tussen een verpleeghuisplek en een verpleegzorgplek?
Bij een verpleegzorgplek is sprake van scheiden van wonen en zorg waarbij de client zelf de woonlasten draagt, bij een verpleeghuisplek is dit niet het geval.
Valt een verpleegzorgplek onder de Wlz?
Bij een verpleegzorgplek worden de kosten van zorg en ondersteuning vergoed uit de Wlz.
Geldt er een recht op zorg voor een verpleegzorgplek?
Een indicatie voor de Wlz geeft toegang tot de Wlz en de leveringsvormen die daarbij zijn beschreven. De verpleegzorgplek is verbonden met de leveringsvorm VPT (of MPT).
Welke VVT ZZP-indicaties geven toegang tot een verpleegzorgplek?
Een indicatie voor de Wlz geeft toegang tot de Wlz en de leveringsvormen die daarbij zijn beschreven. De verpleegzorgplek is verbonden met de leveringsvorm VPT (of MPT). Daarbij is er geen onderscheid in ZZP’s (met uitzondering van VV 9, die is gericht op revalidatiezorg).
Blijven VVT ZZP 4-indicaties en hoger toegang geven tot een verpleeghuislek?
Een indicatie voor de Wlz geeft toegang tot de Wlz en de leveringsvormen die daarbij zijn beschreven. De verpleeghuisplek is verbonden met de leveringsvorm verblijf. Dit geldt ook voor ZZP-4.
Geldt het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek?
Het genoemde criterium is onderdeel van de wettelijke toegangscriteria tot de Wlz. Wanneer iemand een indicatie heeft voor de Wlz zijn verschillende leveringsvormen mogelijk. De verpleegzorgplek is verbonden met de leveringsvorm VPT (of MPT).
Blijft het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» gelden voor een verpleeghuisplek?
Ja. Het genoemde criterium is onderdeel van de wettelijke toegangscriteria tot de Wlz. Een indicatie voor de Wlz geeft toegang tot de Wlz en de leveringsvormen die daarbij zijn beschreven. De verpleeghuisplek is verbonden met de leveringsvorm ZZP-verblijf.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een restaurant, kapper en winkeltje geregeld bij een verpleegzorgplek?
Om in aanmerking te komen voor een subsidie van geclusterde verpleegzorgplekken moet er een ontmoetingsruimte aanwezig zijn. Een kapper of een winkeltje is niet een standaard onderdeel van een woonvorm en is dus niet vereist.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra-aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera?
Bij een verpleegzorgplek is sprake van scheiden van wonen en zorg. Het betreft derhalve een zelfstandige wooneenheid.
Zo ja, hoe kunnen hoogbejaarden met het ziektebeeld VVT ZZP 4 en hoger (dementie, parkinson, korsakov, etc.) de verantwoordelijkheden voor een zelfstandige woonruimte waarmaken?
De verpleegzorgplek is verbonden met de leveringsvorm VPT (of MPT). De zorg en ondersteuning wordt vanuit de Wlz geleverd. Ook nu al maken Wlz-cliënten gebruik van VPT (ruim 11.000 in 2021).
Als u de door TNO becijferde benodigde 130.000 extra verpleeghuisplekken voor 2040 (los van vernieuwbouw) niet realiseert, waar baseert u dan op dat het aantal van 40.000 verpleegzorgplekken in 2030 genoeg is?
In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 389, nr. 112) is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken extra. Dit benodigde aantal is ook door ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland onderschreven.
Waar baseert u op dat de door u beloofde 40.000 verpleegzorgplekken in 2030 daadwerkelijk worden gerealiseerd?
Zoals in antwoord 14 vermeld, is in het programma «Wonen en zorg voor ouderen» beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd.
Als u vindt dat ouderen zelf in actie moeten komen als ze nu bijvoorbeeld nog een woning hebben met een steile trap hebben, realiseert u zich dan dat de overheid ervoor moet zorgen dat er voldoende geschikte woningen gerealiseerd worden?
In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen, de 170.000 nultredenwoningen en 80.000 geclusterde woningen voor ouderen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd.
Hoeveel extra nultredenwoningen, inclusief vernieuwbouw, zijn er nodig in 2030? En in 2040?
Tot en met 2030 gaat het om 170.000 extra nultredenwoningen. De bouwambitie is geformuleerd in een doelstelling voor 2030. Realisatie daarvan moet er toe leiden dat er weer sprake is van een evenwichtige situatie op de woningmarkt, ook voor ouderen. Uiteraard zal na 2030 er nog steeds woningbouw nodig zijn, maar het is daarvoor nu niet noodzakelijk een doelstelling te formuleren.
Hoeveel extra nultredenwoningen, inclusief vernieuwbouw, zijn er in 2030 gerealiseerd? En in 2040?
De doelstelling is dat deze 170.000 ook in 2030 zijn gerealiseerd. De bouwambitie is geformuleerd in een doelstelling voor 2030. Realisatie daarvan moet er toe leiden dat er weer sprake is van een evenwichtige situatie op de woningmarkt, ook voor ouderen. Uiteraard zal na 2030 er nog steeds woningbouw nodig zijn, maar het is daarvoor nu niet noodzakelijk een doelstelling te formuleren.
Hoeveel Nederlanders geven op dit moment mantelzorg?
Op dit moment zijn er in Nederland ongeveer 5 miljoen mensen die mantelzorg verlenen. Dit gaat soms om relatief eenvoudige en kortdurende hulp, zoals het doen van boodschappen, monitoren dat een oudere tijdig medicatie inneemt of het verrichten van lichte huishoudelijke taken. In andere situaties gaat het ook om zwaardere vormen van mantelzorg, bijvoorbeeld wanneer een oudere last heeft van dementie of veel valt. Van de vijf miljoen mantelzorgers verlenen er 830.000 langdurige en intensieve zorg. Dat blijkt uit cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Deze mantelzorgers zorgen bijvoorbeeld voor hun partner, kind, een familielid met dementie of voor mensen met psychische problemen. De kans op overbelasting is extra groot bij mantelzorgers die langdurige en intensieve zorg leveren. Volgens het SCP is één op de tien mantelzorgers ernstig belast.
In verschillende rapporten, zoals het rapport «Anders zorgen en leven» wordt ingegaan op de samenwerking tussen verleners van formele en informele zorg die essentieel is om hulpbehoevende mensen te kunnen blijven helpen met de stijgende zorgvraag door vergrijzing en toenemende personeelstekorten. Op dit moment wordt gewerkt aan een aanpak sociale basis, inclusief het verstevigen van de positie van de mantelzorger. Hierbij wordt uitgegaan van een situatie dat mensen naar elkaar omzien, eenvoudige hulpvragen met elkaar oplossen of dat vrijwilligers, welzijnswerkers en mantelzorgers een rol kunnen spelen. Uiteraard geldt dat wanneer echte zorg nodig is een cliënt hier ook toegang toe moet krijgen. Om de positie van de mantelzorg te verstevigen wordt op dit moment gewerkt aan een mantelzorgagenda waarin maatregelen zijn opgenomen voor de korte en lange termijn. Juist vanuit het realisme dat niet alles van een mantelzorger kan worden gevraagd zijn maatregelen opgesteld op het terrein van bijvoorbeeld werk en mantelzorg, de verbinding tussen formele en informele zorg en respijtzorg.
Uw Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de aanpak sociale basis, inclusief de mantelzorgagenda.
Hoeveel van hen zijn op dit moment overbelast?
Zie antwoord vraag 48.
Waar baseert u op dat ouderen nog meer voor elkaar kunnen doen?
Zie antwoord vraag 48.
Aangezien u zelf uit de zorg komt, weet u toch dat een spraakassistent, alarmknop of robots de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zoals wassen, aankleden, haren kammen, tanden poetsen, niet kunnen vervangen? Waarom suggereert u dan dat dit soort dingen een significante bijdrage kunnen leveren aan de ouderenzorg?
De verwachting is dat er steeds meer toepassingen ontwikkelt gaan worden die de zorgmedewerker ondersteunen bij het uitvoeren van ADL handelingen. Dit heeft als voordeel dat de zorg fysiek ook minder zwaar is voor de zorgmedewerker waardoor deze langer in de zorg kan blijven werken. Door meer toepassingen in te zetten heeft de zorgmedewerker meer tijd om aandacht te hebben voor de client. Dit heeft een positief effect op het werkplezier wat weer positief doorwerkt op het aantal mensen dat in de zorg wil blijven werken. De ondersteuning bij of het vervangen van ADL handelingen door inzet van dergelijke toepassingen helpt ook om de client zijn gevoel van zelfstandigheid en eigen regie te laten behouden. Per persoon moet worden gekeken naar wat mogelijk is; dit is maatwerk. Een voorbeeld hiervan is het inzetten van een slimme tandenborstel. Deze toepassing helpt om pro actief in te spelen op de veranderde zorgvraag van de client en levert daarmee een significante bijdrage aan de ouderenzorg.
Aangezien u zelf uit de zorg komt, weet u toch dat mensen die beginnend dementerend zijn (en straks ook gevorderd dementerend als u geen verpleeghuisplekken realiseert) veelal niet, en als de ziekte verder vordert, helemaal niet meer overweg kunnen met robots, laptops of een alarmknop? Bent u bekend met het verhaal van een meneer die onderkoeld aangetroffen werd onderaan de trap en niemand had gealarmeerd omdat hij was vergeten waar de knop om zijn nek voor bedoeld was?
Technologie kan mensen helpen om zo lang mogelijk eigen regie te houden en is ondersteunend aan (informele) zorgverleners bij hun taken. We moeten dus voorkomen dat we over alle mensen met (beginnende) dementie zeggen dat zij niet overweg zouden kunnen met digitale toepassingen. Daarnaast blijkt uit de praktijk anders dan u hierboven beschrijft. Een voorbeeld hiervan is het project Thuiswaarts van CZ en tanteLouise. Een ander voorbeeld is de Compaan; een tablet waarmee een client makkelijk kan blijven beeldbellen en die beschikt over een online familie omgeving om een oogje in het zeil te houden.
Realiseert u zich dat mensen die gevorderd dementerend en bedlegerig zijn een verpleeghuisplek met 24-uurszorg in de nabijheid nodig hebben, in plaats van antislipsokken en een linkje naar de bestelpagina van Bol.com?
De vraagstelling wekt de suggestie dat technologie wordt ingezet om ouderen aan hun lot over te laten. Dit doet afbreuk aan de inzet die door (informele) zorgverleners, zorgaanbieders, belangenorganisaties zoals Alzheimer Nederland en ontwikkelaars wordt gepleegd om mensen met dementie zo lang mogelijk hun zelfstandigheid te laten behouden op een manier die bij de behoefte van de oudere past. Niet iedere persoon met vergevorderde dementie is overigens bedlegerig.
Zo ja, waarom voert u dan het krankzinnige kop-in-het-zand-beleid dat u voert?
Het kabinetsbeleid is erop gericht om de verantwoordelijkheid te nemen voor de ouderen van nu én in de toekomst de zorg en ondersteuning toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar te houden. In het WOZO-programma dat ik in juli 2022 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 389, nr. 111), is uitgebreid ingegaan op de stappen die worden genomen om dit doel te bereiken.
Waarom geeft u de ouderenzorg op terwijl u het ziektebeeld van gevorderd dementerenden kent?
Van opgeven is geen sprake. In tegenstelling. Het kabinetsbeleid is erop gericht om voor de ouderen van nu en in de toekomst de zorg en ondersteuning toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar te houden. In het WOZO-programma dat ik in juli 2022 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 389, nr. 111), is uitgebreid ingegaan op de stappen die worden genomen om dit doel te bereiken. Daarnaast is er de Nationale Dementiestrategie.
Hoeveel dementerenden zin er nu? En hoeveel ouderen in totaal met hersenziekten zoals dementie, korsakov en parkinson? Hoeveel zijn dat er in 2030? En in 2040?
In Nederland zijn er op dit moment circa 300.000 mensen met dementie. Volgens de huidige prognoses zal dit aantal stijgen naar ruim 500.000 in 2040 en ruim 600.000 in 2050.
Volgens het Korsakov Kenniscentrum wordt het aantal mensen in Nederland met syndroom van Korsakov geschat tussen de acht- en tienduizend. Omdat de meesten van hen zorg mijden, zijn ze niet officieel gediagnosticeerd. Ongeveer 1.350 mensen zijn wel opgenomen in gespecialiseerde woonvoorzieningen voor langdurige zorg en behandeling.
Volgens de Parkinson Alliantie waren er in 2020 in Nederland naar schatting 65.500 mensen met de ziekte van Parkinson. Mede als gevolg van vergrijzing zal dit aantal tussen 2021 en 2040 met 56% toenemen (102.180 in 2040). Bij ongeveer 30% uit de ziekte zich al onder de leeftijd van 65 jaar.
Overigens is het gebruikelijk te spreken over mensen met dementie. Ik hecht eraan te spreken over mensen met dementie. Het is belangrijk om hen te blijven zien als de mensen die zij zijn, niet de ziekte die zij hebben.
U kent toch deze ziektebeelden en weet hoe afhankelijk mensen die het treft worden van verzorging en verpleging?
Ik ken de zorgbehoefte van oudere cliënten die zijn aangewezen op de Wlz.
U weet toch dat u de ouderenzorg niet kan en mag opgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 55.
Als u stelt dat de 80 procent van de Nederlanders die niks hebben geregeld voor als ze ouder zijn en woningaanpassingen nodig hebben, het erop aan laten komen, realiseert u zich dan wel dat een groot deel van de mensen van wie u zegt dat ze het erop aan laten komen, de financiële middelen voor woningaanpassingen helemaal niet hebben?
Indien ouderen een beperkt inkomen hebben, kunnen zij een beroep doen op de gemeenten, die kunnen voorzien in een woningaanpassing. De groep ouderen die is aangewezen op de Wlz is echter divers ook met betrekking tot het inkomen. Niet alle ouderen zijn daarom aangewezen op de overheid om woningaanpassingen door te voeren.
Realiseert u zich dat uw oordeel van «Veel mensen laten het erop aan komen» komt vanuit uw VVD-wereldbeeld van mensen die alles maar kunnen kopen zoals een mooi gelijkvloers appartement en het bij moeder in huis plaatsen van een verzorgster uit Oost-Europa?
Binnen de beweging die we met het WOZO zijn gestart met thans 35 partijen, waaronder cliëntenorganisaties en ouderenorganisaties, is veel consensus over het belang van goed voorbereiden op de oude dag. Het belang daarvan wil ik graag met deze partijen breed uitdragen.
Realiseert u zich dat er sprake is van een wooncrisis en dat er voor de meeste ouderen helemaal geen nultredenwoning beschikbaar is en komt en dat erg veel ouderen helemaal niet de financiële middelen hebben om dan maar zelf een gelijkvloers appartement te kopen?
Bij de doelstellingen voor de bouw wordt niet alleen ingezet op het realiseren van voldoende woningen geschikt voor ouderen, maar wordt ook gelet op de betaalbaarheid van de woningen. Zo worden er eisen gesteld aan het percentage betaalbare woningen (sociale huur en midden huur) en wordt er ook gekeken naar de hoogte van de huren. Ook voor de nultredenwoningen is dat het geval.
Realiseert u zich dat gemeenten voortdurend moeilijk doen over de vergoeding van woningaanpassingen en dat gemeenten het geld dat ze niet uitgeven aan zorg inmiddels aan al hun andere uitgaven kunnen toevoegen, dus dat er een enorme prikkel is om woningaanpassingen niet te vergoeden? Wat gaat u hieraan doen?
Bij een melding van een cliënt is het college gehouden te onderzoeken of een maatwerkvoorziening nodig is en om op aanvraag een besluit te nemen daarover. Woningaanpassingen vallen ook onder de voorzieningen die gemeenten moeten kunnen bieden. Op het besluit van de gemeente staat rechtsbescherming open. Gemeenten kunnen niet zonder inhoudelijke toetsing maatwerkvoorzieningen weigeren (art. 2.3.5 Wmo 2015).
Hoe stoelt u uw dooddoener van «We moeten het slimmer organiseren»? U weet toch dat veel meer ouderen de komende jaren ouder en zieker en zorgbehoevender gaan worden?
Ik deel de urgentie om de transformatie snel vorm te geven, omdat het aantal ouderen de komende jaren toeneemt en het aantal werkenden in de zorg en mantelzorgers deze trend niet bij kan houden. Ik ben dan ook zeer gemotiveerd om samen met de partijen waarmee ik samenwerk in het WOZO-programma stappen te kunnen zetten die de gewenste transformatie mogelijk maken en ondersteunen.
Waarom geeft u de ouderenzorg op, terwijl u zoveel kunt doen om die te redden van de ondergang?
Zie mijn antwoord op vraag 55.
Wilt u alstublieft deze vragen ieder afzonderlijk en volledig beantwoorden en het fatsoen hebben niet te verwijzen naar andere bronnen zonder antwoord op de vragen te geven?
Ik heb de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk van een antwoord voorzien.
Wilt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de ouderenzorg?
Het commissiedebat Ouderenzorg is inmiddels op verzoek van de Kamer uitgesteld. Ik heb mij ingespannen om de antwoordtermijn zo kort mogelijk te houden.
Het bericht ‘Zorgwekkend aniossentekort in ziekenhuizen’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgwekkend aniossentekort in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wanneer verwacht u de resultaten van het verdiepend onderzoek naar de omvang en dynamiek van de problematiek en de bijbehorende kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen?
Het Capaciteitsorgaan doet op dit moment onderzoek naar de concrete samenstelling van verschillende groepen basisartsen alsmede de redenen voor het wel of niet doorstromen van basisartsen naar bepaalde geneeskundige vervolgopleidingen. Het Capaciteitsorgaan voert deze taak onafhankelijk uit en informeert het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regulier over de voortgang.
Vindt u ook dat naast aniossen, ook physician assistants en verpleegkundig specialisten in de ziekenhuiszorg bijdragen aan de continuïteit en de kwaliteit van zorg? Welke stappen worden ondernomen om de effectiviteit van hun inzet te verhogen?
Allereerst wil ik graag benoemen dat alle zorgprofessionals van groot belang zijn en bijdragen aan de continuïteit van zorg, zo ook de physician assistant (PA) en de verpleegkundig specialist (VS). Iedere zorgprofessional heeft zijn eigen rol in het zorgsysteem. Het aantal werkzame PA’s en VS’en in de ziekenhuiszorg is de afgelopen jaren fors gestegen. Dit blijkt uit de nieuwe raming van het Capaciteitsorgaan. De positie van de PA/VS wordt versterkt, onder andere door toenemende taakherschikking. Het Capaciteitsorgaan adviseert dan ook om meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen voor de PA’s en VS’en. Ik kom aan dat advies tegemoet. In de kabinetsreactie van 13 juni jl. heb ik aangegeven dat vanaf het studiejaar 2025–2026 gefaseerd wordt toegewerkt naar het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor de PA en VS.
Hoeveel physician assistants en verpleegkundig specialisten zijn er momenteel werkzaam in de ziekenhuizen in Nederland? En kunt u dit per specialisme uitsplitsen?
Dit blijkt uit het nieuwe advies van het Capaciteitsorgaan van januari 2023:
Wat is de impact van aniossen op niet-ziekenhuiszorg en kunt u dat kwantificeren?
De term anios verwijst naar basisarts (nog) niet in een geneeskundige vervolgopleiding. Dat betekent dat aniossen niet alleen werkzaam kunnen zijn intramuraal maar ook extramuraal. Er is een tekort aan artsen in de sociale geneeskunde en de eerstelijnsgeneeskunde (verslavings-artsen, huisartsen, artsen VG (verstandelijk gehandicapten), specialisten ouderengeneeskunde). In het veranderende zorglandschap (IZA, WOZO) zijn de extramurale artsen (en dus ook anios) noodzakelijk om beweging te realiseren naar meer preventie en meer zorg in de thuissituatie.
Gedurende hoeveel jaar aaneengesloten zijn artsen gemiddeld als anios werkzaam en bij gemiddeld hoeveel verschillende specialismen of in hoeveel verschillende ziekenhuizen is dat? Is dit gedurende de afgelopen jaren erg veranderd?
Er zijn geen duidelijke cijfers bekend. Voor een deel is dit afhankelijk van de voorkeur van de individuele arts. Dit volgt onder andere uit de Nationale a(n)ios enquête Gezond en veilig werken 2022 van De Jonge Specialist (DJS).2 Op dit moment is er onvoldoende duidelijkheid en inzicht in de achtergrondredenen voor het wel of niet doorstromen van basisartsen naar bepaalde geneeskundige vervolgopleidingen. Tegelijkertijd lijkt er een toename in tijd te zijn tussen afronden van de basisopleiding en het starten van een vervolgopleiding. Over de mogelijke oorzaken hiervan kan vooralsnog alleen maar gespeculeerd worden. Dit onderschrijft het belang van goed onderzoek. Het Capaciteitsorgaan doet op dit moment onderzoek naar het «reservoir» van basisartsen en informeert het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regulier over de voortgang.
Hoe is de deeltijdfactor onder aniossen? Deelt u de mening dat het uitgangspunt een (bijna-)voltijdsbaan zou moeten zijn? Wat is de reden dat dit nu niet zo is?
Uit de hiervoor genoemde enquête van De Jonge Specialist uit 2022 blijkt dat 79% van de aniossen fulltime werkt. De deeltijdfactor bij artsen ligt weliswaar hoger dan bij veel andere zorgberoepen, maar ook hier moedigt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) het aan om contractuitbreidingen van mensen die dat kunnen en willen te faciliteren. Zij heeft daarin echter enkel een stimulerende rol, de uiteindelijke beslissing over de grootte van een contract is tussen werkgever en werknemer.
Om contractuitbreiding te stimuleren ondersteunt de Minister voor LZS de stichting Het Potentieel Pakken. Met verandertrajecten proberen zij belemmeringen om meer uren werken weg te nemen binnen de zorg en welzijn. In deze verandertrajecten ligt de focus op het voeren van het goede gesprek over onder andere werk-privé balans en betere roostering, zodat naast contractuitbreiding ook behoud van medewerkers gestimuleerd wordt.
Op welke manieren denkt u de deeltijdfactor onder aniossen te kunnen vergroten? Bent u van mening dat een meerurenbonus de deeltijdfactor daar een bijdrage aan kan leveren? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid uren die een anios werkt is een aangelegenheid tussen werknemers en werkgevers. Een meerurenbonus is één van de manieren om meer uren werken in het algemeen te stimuleren. Om uit te zoeken wat de meeste effectieve vorm van zo’n bonus is, is door Berenschot een vignettenstudie uitgevoerd. Zoals op 6 juli jl. met uw Kamer gedeeld in de voortgangsrapportage van het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), zal de Minister voor LZS regiobijeenkomsten voor werkgevers organiseren waarin de mogelijkheden en (juridische) onderbouwing van een meerurenbonus besproken worden.
Hoe beoordeelt u de mate van «Goed werkgeverschap» jegens aniossen? Deelt u de mening dat voor aniossen vaak niet duidelijk is wie hun werkgever is en wie ze moeten aanspreken op «goed werkgeverschap»?
Goed werkgeverschap houdt in dat een organisatie zorg draagt voor een gezonde en veilige werkomgeving, luistert naar de wensen, behoeften en ambities van de medewerkers en het werk organiseert en faciliteert zodat dit passend is voor elke medewerker. De mate waarin aniossen dit ervaren, varieert binnen en tussen werkgevers. Ik kan daarom geen algemeen geldende beoordeling geven over de mate van goed werkgeverschap jegens aniossen. De verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap ligt primair bij de werkgever, oftewel de entiteit waarmee de anios een arbeidsovereenkomst heeft. Aniossen die in loondienst zijn van een ziekenhuis of maatschap, kunnen – afhankelijk van hun arbeidsovereenkomst – het ziekenhuis of de maatschap aanspreken op goed werkgeverschap.
Verschillende gremia denken na over de professionele begeleiding van de a(n)ios op de werkvloer. Op 22 juni 2023 heeft de NFU het visiedocument «Het opleidingscontinuüm van student tot geneeskundig specialist» gepubliceerd. Het doel van dit document is om een bijdrage te leveren aan het gesprek over een zinvolle en effectieve invulling of overbrugging van de periode tussen het afronden van de initiële geneeskundeopleiding en de start als geneeskundig specialist in opleiding. De professionele begeleiding van de anios op de werkvloer krijgt hierin een prominente rol.
Deelt u de mening dat meer zeggenschap over de invulling van de werkzaamheden en meer inspraak in de werkroosters kunnen bijdragen aan het behoud van aniossen, alsmede de inzet van physician assistants en verpleegkundig specialisten? Kunt u toezeggen om samen met ziekenhuizen een plan op te stellen om via «goed werkgeverschap» de zorgwekkende tekorten te helpen oplossen?
Zeggenschap van zorgmedewerkers kan bijdragen aan de kwaliteit van zorg, meer waardering, werkplezier en behoud zorgmedewerkers. Het is dan ook belangrijk dat zorgmedewerkers zeggenschap ervaren en betrokken worden bij de besluitvorming over de inrichting van hun werk, onder andere als het gaat om werkroosters. De Minister voor LZS en ik vinden het belangrijk dat de aankomende jaren de zeggenschap van medewerkers in zorg en welzijn verder verbetert. Primair is dit een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers. Om zeggenschap duurzaam te verankeren in de arbeidsrelatie tussen werkgevers en werknemers is het belangrijk dat een cultuuromslag gestimuleerd wordt en het bestuur van zorgorganisaties, samen met hun zorgmedewerkers, de zorg voor de patiënt vormgeeft.
Op dit moment wordt vanuit het Ministerie van VWS binnen het arbeidsmarkprogramma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ) reeds samen met de sector, waaronder ook de ziekenhuizen, gewerkt aan het aanpakken van de tekorten in de zorg. Binnen het programma wordt met verschillende initiatieven ingezet op het behoud van zorgmedewerkers door het stimuleren van goed werkgeverschap en het verbeteren van de zeggenschap van zorgmedewerkers.
Voor de anios in het bijzonder geldt dat behoud van autonomie, flexibiliteit (in werkzaamheden en carrièreperspectief) en vermindering van regelgeving en registratielast belangrijke pijlers zijn. Op dit moment gaat een groot deel van de werkzaamheden op aan administratie met daarbij weinig regie en autonomie voor
de anios. Alle initiatieven die hier een positieve invloed op hebben en verbetering in geven, zullen logischerwijs een positieve uitwerking hebben op behoud van bevlogenheid en werkplezier en dus behoud van (alle) generaties zorgprofessionals, dus ook de toekomstige en jonge dokters.
Het bericht dat twee Arnhemse zorg-uitzendbureaus strafrechtelijk onderzocht worden wegens valse diploma’s |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee Arnhemse zorg-uitzendbureaus strafrechtelijk onderzocht worden wegens valse diploma’s?1
Ik vind het zeer zorgelijk dat het aantal meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over medewerkers, die met valse diploma’s of zonder Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) in de zorg werken, toeneemt. Diplomafraude is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten.
Bent u het ermee eens dat dit soort diplomafraude in de zorg de kwaliteit van zorg in gevaar kan brengen?
Ja, ik sluit mij aan bij de IGJ en vind ook dat de patiëntveiligheid in het geding wordt gebracht indien niet alle medewerkers gecontroleerd worden op de juiste diploma’s en een VOG. Samen met de inspectie en toezichthouders moeten we er alles aan doen om deze vorm van fraude tegen te gaan.
Hoe kan het dat uitzendkrachten en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) jarenlang ongeschoold aan het werk kunnen zijn bij zorginstellingen?
Zorgaanbieders zijn te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en zijn verantwoordelijk voor het aannemen van personeel met de juiste kwalificaties. Zij kunnen dit op diverse wijzen nagaan. Zo kunnen werkgevers door middel van een uittreksel van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) eenvoudig en kosteloos de echtheid van een diploma controleren. Een VOG kan door werkgevers zelf op echtheid gecontroleerd worden.
Wanneer men wordt geconfronteerd met valse documenten van sollicitanten is het van belang dat er aangifte bij de politie wordt gedaan, en melding wordt gedaan bij de IGJ. Alleen indien fraude wordt gemeld, kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden. De IGJ heeft werkgevers hier recent op gewezen met een brief en oproep op haar website.
Hoe komt het dat deze medewerkers met valse diploma’s en Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG’s) kunnen werken?
Werkgevers in de zorg en jeugdhulp zijn wettelijk verplicht om hun werknemers te controleren op de juiste papieren en of zij geschikt zijn voor het werk dat zij doen. Dit heet de «vergewisplicht». Door de huidige krapte op de arbeidsmarkt werven veel werkgevers in de zorg personeel via bemiddelingsbureaus of uitzendbureaus. Dit gebeurt vaak via afspraken met die bureaus over de controle van cv’s, diploma’s en VOG’s van sollicitanten en zzp’ers.
Zoals eerder gemeld, blijven werkgevers zelf verantwoordelijk voor een screening van werknemers en een controle op valse papieren. Het is belangrijk dat zorgaanbieders hierin zelf hun verantwoordelijkheid nemen.
Geeft deze situatie niet aan dat het te gemakkelijk is voor mensen om een zorgbedrijf op te richten?
Allereerst wil ik benadrukken dat we weten dat in de zorg voor het overgrote deel goedwillende en deskundige zorgverleners werken die we met onze zorgvraag kunnen vertrouwen. Er zijn verschillende wettelijke maatregelen genomen, of in voorbereiding, om ervoor te zorgen dat we kwaadwillenden in de zorg zoveel mogelijk kunnen weren. Zo is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) op 1 januari 2022 in werking getreden. Deze wet brengt alle zorgaanbieders die zorg leveren onder de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en Jeugdwet, beter in beeld en maakt hen beter bewust van de (kwaliteits-)eisen waaraan zij moeten voldoen. Dit geldt ook voor PGB-zorgaanbieders die beroeps-of bedrijfsmatig zorg verlenen. Op dit moment werkt mijn ministerie ook samen met DSW Zorgverzekeraar, de IGJ, de NZa en het CIBG aan een pilot waarin de (on)mogelijkheden om zorgaanbieders aan de voorkant te screenen, en van de markt te weren, worden onderzocht.
Welke stappen gaat u zetten om diplomafraude beter te bestrijden?
Ik blijf zorgaanbieders actief oproepen om scherp te blijven op valse papieren. Zij zijn wettelijk verplicht om iemands arbeidsverleden te controleren. Op de website van de IGJ staan diverse adviezen voor werkgevers om de papieren van (nieuwe) werknemers te controleren.
Hoe reageert u op de uitspraak van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat zorgaanbieders een ernstig risico lopen als ze niet van elke medewerker het diploma controleren en dat een steekproef niet voldoet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de zorginstellingen hun eindverantwoordelijkheid gaan dragen als het gaat om het controleren van diploma’s? Welke sancties staan erop als ze dat niet doen?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de controle op de juiste papieren van hun werknemers. De IGJ vraagt zorgaanbieders en bemiddelingsbureaus valse papieren van sollicitanten en medewerkers actief te melden bij het Openbaar Ministerie (via de politie) en bij de IGJ. Vervolgens kan het Openbaar Ministerie (OM) iemand vervolgen voor valsheid in geschrifte. Tevens kan een BIG-registratie van een zorgverlener ongedaan gemaakt worden door het CIBG, als deze gebaseerd was op valse papieren.
De IGJ kan een zorgaanbieder adviseren wat te doen na een melding. Afhankelijk van de situatie kan de IGJ eveneens een onderzoek starten naar de kwaliteit en veiligheid van zorg bij de zorgaanbieder.