Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.
Het bericht ‘Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes» en «Advocaat achter killer-interview»?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een koelbloedige moordenaar de gelegenheid heeft en over de middelen beschikt om een hit te maken in de gevangenis, en hierover ook nog eens een interview kan geven op de radio? Hoe is het mogelijk dat het toezicht in de gevangenis op deze levensgevaarlijke crimineel totaal gefaald heeft?
Het is voor gedetineerden toegestaan om contacten te onderhouden met de buitenwereld. Dit kan bijvoorbeeld via de telefoon. In beginsel kunnen deze contacten zonder toestemming worden aangegaan, maar voor enkele contacten moet de gedetineerde zelf vooraf toestemming vragen aan de directeur. Dit geldt onder andere voor contact met de media. De betreffende gedetineerde heeft voor het radiointerview over zijn gouden plaat geen toestemming gevraagd. Dat vind ik kwalijk. De gedetineerde is bestraft met een strafcelplaatsing. Daarmee heeft DJI gehandeld conform de kaders die bestaan rondom het toezicht op contact met de buitenwereld.
De betreffende gedetineerde heeft binnen de penitentiaire inrichting (PI) waar hij verblijft niet de beschikking over speciale faciliteiten om een dergelijk album te produceren. Het is niet bekend hoe de muziek tot stand is gebracht, maar aannemelijk is dat via het telefonisch contact vanuit de inrichting, ingesproken stemopnamen buiten de inrichting zijn verwerkt tot de muziek die op een album is gezet en gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit een extra klap in het gezicht is van de nabestaanden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Voor slachtoffers en nabestaanden kan de confrontatie met gedetineerden via de media zeer pijnlijk zijn. Daarom dient een gedetineerde volgens artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet vooraf toestemming te vragen aan de directeur om met een vertegenwoordiger van de media te spreken. Dit biedt de directeur de mogelijkheid om bij een verzoek tot mediacontact de belangen van slachtoffers en nabestaanden mee te wegen. Omdat in dit geval de gedetineerde niet om toestemming heeft gevraagd, heeft de directeur hier niet de gelegenheid voor gehad. Door deze gedetineerde te bestraffen is een duidelijk signaal afgegeven dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
Deelt u de mening dat de straf van deze crimineel in de gevangenis helemaal niets met een «straf» te maken heeft, maar blijkbaar als een feestje wordt gezien door deze crimineel? Beseft u dat er iets goed mis is in de gevangenissen en dat u daar verantwoordelijk voor bent? Zo ja, wanneer gaat u eens een einde maken aan dit gepamper van criminelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op gevangenisstraffen «Recht doen, kansen bieden»3 benadruk ik dat vergelding een belangrijk element van de straf is. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de betrokkene wordt ontnomen. Het gedrag van de gedetineerde bepaalt de invulling van zijn detentie, waarbij goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag wordt bestraft. In dit geval is het slechte gedrag van de gedetineerde bestraft.
Bent u bereid alle inkomsten die deze crimineel verdient in de gevangenis over de rug van zijn slachtoffer en diens nabestaanden af te pakken en hem daarmee zelf de kosten van zijn gevangenisstraf, circa 250 euro per dag, de komende 14 jaar te laten bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak, maar in zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het niet wettelijk mogelijk is ten behoeve van het bekostigen van de opgelegde gevangenisstraf beslag te leggen op inkomen; hiervoor is geen wettelijke grondslag. Het draagvlak voor een wetsvoorstel dat voorzag in een financiële bijdrage van gedetineerden voor hun verblijf in detentie was beperkt. Om die reden is dat wetsvoorstel ingetrokken door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.4 Het is wel mogelijk om (conservatoir) beslag te leggen op inkomen in het geval van openstaande geldelijke sancties.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de advocaat van deze moordenaar, die het interview met de FunX regelde, niet meer mag procederen op toevoeging (op kosten van de Nederlandse belastingbetaler)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk geworden wie het interview tot stand heeft gebracht. De bevoegdheid om te beslissen of een advocaat op toevoeging mag procederen ligt niet bij mij, maar bij de Raad voor Rechtsbijstand. De gronden die de Raad daartoe hanteert zijn vastgelegd in de Wet op de Rechtsbijstand.
Bent u bereid deze gewetenloze moordenaar de rest van zijn gevangenisstraf in een isoleercel op water en brood te zetten? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde is passend bestraft voor het ongeoorloofde contact dat hij met de media heeft gehad.
Bent u bereid de subsidie van FunX, de radiozender die op kosten van de belastingbetaler criminelen verheerlijkt, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen wettelijke grond om de subsidie van FunX in te trekken.
De petitie ‘Vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling voor elke vrouw’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de ondertekenaars van de petitie «vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling voor elke vrouw»?1
Zoals in mijn brief van 13 maart2 aangegeven onderken ik de zorgen van de alleengaande en lesbische vrouwen zonder eigen semendonor over het – vanuit hun optiek – plotselinge wegvallen van de vergoeding van kunstmatige inseminatie met donorzaad vanwege het ontbreken van een medische indicatie. Om deze reden heb ik de zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een dergelijk traject melden. Om op korte termijn duidelijkheid te creëren voor patiënten en behandelaars hebben de zorgverzekeraars hun bereidheid uitgesproken om dit te doen.
Naar de toekomst toe is het van belang hoe de situatie rond deze behandeling per 2020 er uit komt te zien. Zoals ik in mijn eerdere brief3 heb aangekondigd, zal de komende maanden een besluit worden genomen over de vraag in hoeverre de samenleving verantwoordelijk is voor de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen, terwijl een medische noodzaak van het ontbreekt. Daaruit volgt tevens een besluit om deze behandeling al dan niet (en zo ja, hoe) te financieren per 2020.
Onderkent u het gegeven dat er grote maatschappelijke onrust en onzekerheid is ontstaan onder vrouwen die nu in een vruchtbaarheidstraject zitten, of dit net wilden beginnen, en dat dit mede ingegeven wordt door het feit dat uw beslissing midden in het verzekeringsjaar genomen wordt? Bent u bereid deze onrust weg te nemen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als een medische indicatie kan bestaan uit het feit dat een partner geen vruchtbaar zaad heeft, wat is dan het verschil met een vrouw die een vrouwelijke, of geen, partner heeft? Is er dan geen sprake van indirecte discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanwezigheid van een mannelijke partner met semen zonder zaadcellen of zaadcellen van onvoldoende kwaliteit is er sprake van een vruchtbaarheidsprobleem ten gevolge van een aandoening, stoornis of een ziekte bij deze man en daarmee een medische indicatie. Dat is niet het geval bij het ontbreken van een mannelijke partner. In de Zorgverzekeringswet is de aanwezigheid van een medische indicatie het uitgangspunt. Aan het hanteren van dit uitgangspunt is op geen enkele manier een discriminerend doel verbonden.
Bent u op de hoogte van de zorgen van onder andere het NVOG dat vrouwen nu hun toevlucht zullen gaan nemen tot donoren uit het buitenland, met alle gevaren van ongecontroleerde donoren tot gevolg? Bent u met ons eens dat dit een zeer onwenselijke situatie zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat de behandeling voor deze doelgroepen wel beschikbaar blijft. De discussie gaat op dit moment over de vraag of deze behandeling voor eigen rekening komt.
Kent u de verwachtingen van verschillende partijen dat vrouwen nu eerder zullen overstappen naar IVF/ICSI behandelingen, omdat deze wél vergoed worden? Gelet op het feit dat dit de maatschappij meer geld kost dan KID/IUI, hoe verwantwoord vindt u het dan om dit risico te nemen, temeer daar de inzet is om juist kosten te besparen?
Ook voor vergoeding van andere vruchtbaarheidsbehandelingen dan kunstmatige inseminatie met donorzaad geldt dat hiervoor een medische indicatie noodzakelijk is. De verwachting van een eventuele kostenstijging ligt daarmee niet voor de hand.
Deelt u onze zorg dat vruchtbaarheidsbehandelingen straks enkel nog toegankelijk zullen zijn voor vrouwen met voldoende financiële middelen? Kunt u uitleggen hoe zich deze tweedeling verhoudt tot de Algemene Wet gelijke Behandeling?
De Algemene Wet gelijke Behandeling verbiedt ongeoorloofd onderscheid op een aantal gronden. Onderscheid tussen mensen met meer of minder financiële middelen is toegestaan. Onderscheid op grond van bijvoorbeeld seksuele geaardheid of burgerlijke staat is toegestaan, indien hiervoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Zoals hiervoor is geantwoord, is aan het op grond van de Zorgverzekeringswet gehanteerde uitgangspunt geen enkel discriminerend doel verbonden. Zoals ik in mijn brief van 13 maart jl.4 heb aangegeven, zal de regering rond de zomer een besluit nemen over de vraag of de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt.
Zie ook de beantwoording van vraag 3.
Facturen van het CAK |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom een persoon uit Enschede een factuur van het CAK ontvangt, waarin in opgenomen dat de huishoudelijke verzorging over de tijdsperiode van 5 november tot 2 december 2018 € 96.928,00 bedroeg?1
Deze hoge bedragen zijn niet de eigen bijdragen die deze cliënten moeten betalen. In 2019 betalen zij, net zoals iedereen, maximaal een eigen bijdrage van € 17,50 per vier weken voor de maatwerkvoorzieningen die aan hen op grond van de Wmo 2015 verstrekt zijn.
Bij de betreffende cliënten is verwarring ontstaan als gevolg van de bedragen van totale (zorg)kosten die ook op de factuurspecificatie vermeld staan. Dat zij daarvan erg geschrokken zijn begrijp ik en betreur ik.
Een factuurspecificatie is een uitgebreide uitleg over een factuur die sinds 2015, alleen op verzoek van de cliënt, aan de factuur wordt toegevoegd. Deze factuurspecificatie stelt cliënten bijvoorbeeld in staat om, waar mogelijk, eigen bijdragen te declareren op grond van een aanvullende ziektekostenverzekering.
Op de specificatie staan onder meer de daadwerkelijke kosten van de zorg. Die wordt berekend op basis van de kostprijs per periode van de gemeente en het aantal perioden. Het gaat hierbij om een kostprijsberekening over een lange looptijd. Dit is niet de kostprijs per bijdrageperiode.
Op mijn verzoek heeft het CAK naar de betreffende situaties gekeken. Het CAK erkent dat de factuurspecificaties in deze gevallen voor verwarring hebben kunnen zorgen. Het berekende bedrag aan daadwerkelijke kosten was zeker in deze gevallen een «zeer theoretisch bedrag» omdat het betrekking had op de kosten
voor huishoudelijke hulp over een zeer lange periode respectievelijk de totale kostprijs van de handbike. Het CAK heeft hiervoor excuses aangeboden bij de cliënten.
Kunt u uitleggen waarom een persoon uit Helmond een factuur kreeg voorgeschoteld waarin opgenomen is dat over de tijdsperiode 16 juli tot 12 augustus 2018 de kosten voor een complexe handbike (huur) € 34.819,22 bedroeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat mensen een hartverzakking krijgen als facturen met dergelijke bedragen plotsklaps op de deurmat vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is op de factuur van het CAK de totale kosten van de zorg opgenomen, als mensen een lager bedrag betalen? Wat is het doel hiervan? Is het vermelden van de totale kosten bedoeld om mensen te stimuleren minder gebruik te maken van zorg die ze wel nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten kunnen bij het CAK, bijvoorbeeld uit oogpunt van transparantie, een factuurspecificatie aanvragen. Cliënten vragen om een factuurspecificatie omdat zij zelf willen controleren op basis van welke gegevens, die de gemeente of de zorgaanbieder bij het CAK aanlevert, het CAK de eigen bijdrage heeft berekend. Met het vaste maximale (abonnementstarief) voor maatwerkvoorzieningen vanaf 2019 en de voorgenomen brede invoering van dit tarief vanaf 2020 wordt de bijdrage onafhankelijk van kostprijs, zorggebruik, inkomen en vermogen. De factuurspecificatie is daarmee alleen nog relevant om de eigen bijdrage te declareren bij de zorgverzekeraar, in geval van een aanvullende verzekering op grond waarvan in rekening gebrachte eigen bijdragen Wmo worden vergoed.
Zijn de kosten die aangegeven zijn op deze facturen niet absurd hoog? Kunt u nader uitleggen waarom 1 maand huishoudelijke zorg bijna ruim 96 duizend euro kost en een handbike voor een maand ruim 34 duizend euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het CAK te verzoeken de volledige bedragen van de kosten van de zorg te schrappen op de facturen en enkel mensen een factuur te sturen conform de eigen bijdrage die zij dienen te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in overleg met CAK en ZN besloten om de volledige bedragen van de kosten van zorg niet meer op de factuur te vermelden. CAK past de factuurspecificaties binnen twee maanden aan. CAK en ZN gaan ook in overleg om te bezien of factuurspecificaties vanaf 2020 afgeschaft kunnen worden, nu de bijdrage in alle gevallen op € 19 per maand uitkomt.
Het bericht ‘Werkgevers overstelpt met loonsancties’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers overstelpt met loonsancties»?1
Ja ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat het aantal boetes bij eigenrisicodragers het afgelopen jaar met 60 tot 70 procent is gestegen? In hoeverre is de stijging van het aantal boetes overwegend te wijten aan gewijzigd beleid van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Of het aantal sancties dat is opgelegd aan private uitvoerders zo fors is opgelopen kan niet gezegd worden. Er zijn geen cijfers hierover. UWV houdt namelijk het aantal sancties bij, maar maakt in de reguliere beleids- en verantwoordingsinformatie geen onderscheid in sancties die zijn opgelegd aan publieke en privaat verzekerde werkgevers.
Wel kan ik u zeggen dat er geen sprake is van gewijzigd beleid. UWV heeft de afgelopen tijd geprobeerd inzichtelijk te maken hoe UWV de re-integratie inspanningen van de werkgever beoordeeld. Zo heeft UWV de werkwijzer poortwachter2 verduidelijkt naar aanleiding van ontvangen vragen en opmerkingen bij een eerdere versie. De werkwijzer poortwachter helpt werkgevers, bedrijfsartsen, arbodiensten en re-integratiebedrijven in de begeleiding en re-integratie van zieke of arbeidsongeschikte werknemers. In de werkwijzer is bijvoorbeeld verduidelijkt dat de eigenrisicodrager voor de Ziektewet ook na het einde van het dienstverband blijft onderzoeken of er mogelijkheden zijn dat de zieke ex-werknemer weer in het oorspronkelijke bedrijf het werk hervat. De voorwaarden voor ZW-eigenrisicodragers vloeien voort uit de Ziektewet (artikel 63a). Voor de re-integratie van voormalig werknemers van publiek verzekerde werkgevers is er geen vergelijkbare bepaling. UWV hoeft de re-integratie in het eerste spoor niet te onderzoeken. Het UWV heeft deze mogelijkheid ook niet, want het UWV heeft hier immers niet de rol van werkgever en heeft ook niet de mogelijkheden die de werkgever wel in huis heeft.
Kortom, door deze verduidelijking zijn verschillen tussen ZW-eigenrisicodragers en publiek verzekerden zichtbaarder dan voorheen, maar van een beleidswijziging is geen sprake.
Klopt het dat de richtlijnen van het UWV het afgelopen jaar zijn aangescherpt? Hoe past deze ontwikkeling bij het verzoek van de Kamer om juist te komen tot een gelijkwaardiger werking van de hybride markt en uw opmerking dat sprake moet zijn van een zo goed mogelijk evenwicht op de markt?2
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aan heb gegeven, is het beleid onveranderd. Wel heeft het UWV de afgelopen jaren diverse stappen gezet om inzichtelijker te maken hoe UWV de toetsing op de re-integratie inspanningen verricht. UWV volgt hierin de bepalingen die voortvloeien uit artikel 63a van de Ziektewet.
Ten aanzien van uw vraag over de werking van de markt wil ik allereerst opmerken dat werkgevers kunnen kiezen hoe zij de Ziektewet (laten) uitvoeren. Werkgevers kunnen de betaling van het ziekengeld en de re-integratieverplichtingen overlaten aan UWV. Zij kunnen er ook voor kiezen om zelf het ziekengeld te betalen ingeval van ziekte en eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) te worden. Dit kan voor werkgevers aantrekkelijk zijn als zij mogelijkheden zien om de kosten van ziekteverzuim te beperken door de werknemer zelf te (laten) begeleiden tijdens ziekte. Voor werkgevers die minder mogelijkheden zien voor de begeleiding van Ziektewetgerechtigden, kan de publieke verzekering bij het UWV een aantrekkelijke keus zijn. Als werkgevers de uitvoering in eigen hand willen houden dan is dat voor hen een vrijwillige keuze die zij bewust maken. Voor een goede werking van de markt vind ik vooral deze keuzevrijheid belangrijk en dat het voor werkgevers inzichtelijk is wat de spelregels van beide opties zijn.
Hoe is het te verdedigen dat eigenrisicodragers na beëindiging van het dienstverband moeten blijven werken aan re-integratie alsof de werknemer nog in dienst is, de mogelijkheden in spoor 1 moet blijven onderzoeken en zo mogelijk tot herplaatsing moet overgaan, terwijl publiek verzekerde werkgevers zich reeds voor het einde van het dienstverband moeten richten op spoor 2 en de re-integratie na einde van het dienstverband eindigt? Hoe verhoudt deze aangescherpte koers zich tot het voornemen uit het regeerakkoord om de risico’s voor eigenrisicodragers juist te verlagen en de lasten te verlichten?
De verschillende prikkels die werkgevers hebben om hun zieke werknemers naar werk te begeleiden vormen een belangrijke pijler in ons stelsel. De focus ligt op terugkeer naar werk en dat zorgt ervoor dat we de maatschappelijke lasten van ziekteverzuim terug hebben weten te dringen. Dat is wenselijk voor werkgever én werknemer. Uitgangspunt is dat werkhervatting in het eerste spoor te verkiezen is boven werkhervatting in het tweede spoor. Zolang er sprake is van een dienstverband betekent dit dat alle werkgevers proberen de werknemer te begeleiden naar werk in het eigen bedrijf. Pas als duidelijk is dat dat niet lukt, kan gekeken worden naar werkhervatting in spoor 2. Voor ZW-eigenrisicodragers geldt, op grond van de Ziektewet, dat zij ook na einde van het dienstverband de mogelijkheden in het eerste spoor blijven verkennen. De eigenrisicodrager heeft hier ook mogelijkheden toe: hij heeft immers gekozen om de begeleiding in eigen hand te houden. Voor publiek verzekerde werkgevers neemt het UWV de betaling van het ziekengeld en de begeleiding van de zieke ex-werknemer over na einde van het dienstverband. Het UWV hoeft de re-integratie in het eerste spoor niet te onderzoeken. Het UWV heeft deze mogelijkheid ook niet, want het UWV heeft hier immers niet de rol van werkgever en heeft ook niet de mogelijkheden die een werkgever wel in huis heeft.
U verwijst verder in uw vraag naar een voornemen in de loondoorbetaling bij ziekte. Hieronder vallen zieke werknemers die nog in dienst zijn bij hun werkgever. In mijn brief va 20 december jl4 heb ik uitgelegd hoe ik de verplichtingen in de loondoorbetaling bij ziekte makkelijker, duidelijker en goedkoper wil maken. Daar waar nodig gelden de aangekondigde maatregelen ook voor de Ziektewet.
In hoeverre is voorafgaand aan de aanscherping met private uitvoerders overlegd? Bent u bereid met hen te overleggen over een evenwichtiger uitvoering van het hybride stelsel?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om met private uitvoerders in overleg te gaan. Wel wil ik nogmaals benadrukken dat er geen sprake is van een wijziging in het beleid.
De zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Oxfam Novib waaruit blijkt dat beruchte belastingparadijzen, zoals Panama en Bermuda, van de zwarte en grijze lijst worden gehaald?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak «De proof of the pudding van de zwarte lijst wordt 1 januari, dan zal ik u meteen op de hoogte stellen»?2 Deelt u de analyse dat het voor de Kamer nog steeds niet inzichtelijk is waar het kabinet bij de Ecofinvergadering volgende week (12 maart 2019) precies mee in gaat stemmen?
Zoals u weet, ben ik een groot voorstander van transparantie en ben ik van mening dat bij uitstek de Tweede Kamer, volledig op de hoogte moet blijven van het proces rondom de grijze en zwarte lijst. Zo gaan de rapporten van de Gedragscodegroep uitgebreider in op de lopende onderwerpen, waaronder ook de besluitvorming over de grijze en zwarte lijst. Verder is, mede op verzoek van Nederland, het gebruik geworden dat de voorzitter van de Gedragscodegroep de jurisdicties vraagt of zij akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun brieven aan de Gedragscodegroep. Aan de andere kant is het beoordelen en veroordelen van landen van buiten de EU een zeer delicaat en diplomatiek gevoelig onderwerp, dat zijn weerslag kan hebben op de diplomatieke relaties met deze landen. Daarom acht ik het van belang om een balans te vinden tussen het goed informeren enerzijds, en recht te doen aan de aard en mogelijke gevoeligheid van de besluitvorming anderzijds.
Bij welke vijftien landen wordt voorgesteld om ze te verplaatsen van de grijze naar de zwarte lijst? Bij welke 30 landen is het voorstel om ze op de grijze lijst te houden? Bij welke 30 landen is het voorstel om ze van beide lijsten te verwijderen?
Voor de exacte lijsten verwijs ik naar de op 12 maart aangenomen Raadsconclusies3. De conclusies leggen ook uit waarom deze landen op de zwarte of grijze lijst staan.
Ten aanzien van de zwarte lijst stonden al vijf landen op de zwarte lijst: Amerikaanse Maagdeneilanden, Amerikaans Samoa, Guam, Samoa en Trinidad en Tobago. Op basis van de laatste Raadsconclusies zijn daar 10 nieuwe landen aan toegevoegd: Aruba, Barbados, Belize, Bermuda, Dominica, Fiji, Marshall Eilanden, Oman, Vanuatu en de Verenigde Arabische Emiraten.
De landen die beoordeeld zijn en niet op de grijze of de zwarte lijst zijn geplaatst, zijn: Andorra, Bahrein, Canada, Faeröer Eilanden, Georgië, Groenland, Grenada, Guernsey, Hong Kong, Indonesië, Isle of Man, Israël, Jamaica, Japan, Jersey, Liechtenstein, Maleisië, Monaco, Montserrat, Nauru, Nieuwe Caledonië, Niue, Panama, Qatar, San Marino, St Vincent & the Grenadines, Saudi Arabië, Singapore, Taiwan, Tunesië, Turks & Caicos eilanden, Uruguay, Verenigde Staten en Zuid-Korea.
Tenslotte zou ik, voor de duidelijkheid, willen aangeven dat de zwarte lijst een dynamische lijst is. Dit betekent dat landen die nu niet op de lijst staan in de toekomst wellicht wel op de lijst kunnen komen als zij niet meer voldoen aan drie toetsingscriteria (fiscale transparantie, (geen) schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO minimum standaard). Ook deze criteria zijn aan verandering onderhevig en aanscherpingen hierop kunnen uiteraard worden doorgevoerd. Zo heeft de Gedragscodegroep nog op afgelopen 30 januari besloten om zes landen4 aan te schrijven omdat zij regimes hadden ingevoerd die op technische gronden niet kwalificeren als schadelijke fiscale preferentiële regimes maar wel schadelijke fiscale belastingconcurrentie teweeg kunnen brengen. Vijf landen hebben daarna binnen twee weken toegezegd dat zij bereid zijn om deze wetgeving uiterlijk 2019 in te trekken. In de bijgevoegde link5 vindt u de brieven (inclusief de beoordeling van de regimes) die de Gedragscodegroep heeft verzonden naar de zes landen.
Klopt het dat sommige aangekondigde hervormingen (bijvoorbeeld in Bermuda) te zwak zijn en onvoldoende effectief waardoor deze landen eigenlijk op de zwarte lijst thuishoren?
Tijdens de afgelopen Ecofin Raad van 12 maart is Bermuda op de zwarte lijst gekomen omdat de EU lidstaten van mening zijn dat de aanpassingen van de wetgeving van Bermuda onvoldoende economische aanwezigheid van bedrijven kon garanderen.6
Klopt het dat er naast zwakke hervormingen ook hervormingen zijn aangekondigd die juist extra schadelijk zijn (bijvoorbeeld in Barbados, Panama, Curaçao, Thailand, Tunesië, Hong Kong en Mauritius)? Wat vindt u ervan dat dergelijke landen een preferentieel regime vervangen door een belastingkorting voor alle bedrijven? Is het wel een stap in de juiste richting als landen hun belastingtarieven generiek gaan verlagen om zo op de witte lijst te belanden? Kunt u uw brief die u aan dergelijke landen hebt gestuurd delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat geopolitieke factoren een rol spelen bij de totstandkoming van de zwarte lijst? Klopt het dat Zwitserland bijvoorbeeld maar in beperkte mate de schadelijke regimes aanpakt? Klopt het dat de Verenigde Staten niet voldoen aan de transparantiecriteria?
Een noodzakelijke voorwaarde voor succes van deze lijst is geloofwaardigheid. Deze geloofwaardigheid kan alleen maar worden bereikt als de criteria duidelijk van tevoren worden uitgelegd aan de beoordeelde landen en dat vervolgens op basis van deze criteria alle landen gelijk behandeld worden. De deadline is daar een onderdeel van. Nederland heeft zich dan ook gedurende de beoordelingen hiervoor sterk gemaakt. Het Zwitserse parlement heeft in september 2018 de vereiste wetgeving aangenomen. Echter, de Zwitserse regering heeft toen ons erop geattendeerd dat, op basis van de Zwitserse Grondwet, na aanname van de wetgeving in het parlement, een referendum kan worden aangevraagd. Deze aanvraag heeft ook plaatsgevonden en op 19 mei 2019 zal er een referendum hierover gehouden worden. Hierdoor wordt de deadline van eind 2018 overschreden maar de EU lidstaten hebben besloten dat een dergelijke zwaarwegende grondwettelijke reden, waar de staat zelf geen invloed op kan uitoefenen een uitzondering op de harde deadline rechtvaardigt. Zwitserland staat om die reden op de grijze lijst. Verder voldoen de Verenigde Staten op dit moment aan de transparantiecriteria.
Klopt het dat er ook Europese lidstaten (Cyprus, Ierland, Luxemburg, Malta, Nederland) zijn die niet voldoen aan de «Fair taxation criteria»? In hoeverre staan schadelijke belastingregels in Europese landen een meer effectieve zwarte lijst in de weg?
Ik deel deze stelling niet. Alle lidstaten voldoen aan de criteria van de Gedragscodegroep, met het oog om schadelijke belastingconcurrentie binnen de EU te voorkomen. Juist om deze regels ook af te dwingen richting landen buiten de EU, is het belangrijk dat in de EU dezelfde regels worden toegepast. Verder gaan wij in Europees verband verder dan deze criteria. De afgelopen jaren zijn uiteenlopende fiscale anti misbruik maatregelen in Brussel aangenomen in de eerste en tweede Europese richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD 1 en 2). Verder is de afgelopen jaren vooral de automatische fiscale informatie uitwisseling enorm verbeterd. Al deze maatregelen gaan veel verder dan gestelde internationale fiscale minimum standaard.
In hoeverre neemt u de conclusies uit het Oxfam Novib-rapport mee bij uw afweging om voor of tegen de nieuwe zwarte en grijze lijst te stemmen? Gaat het kabinet instemmen met het voorstel dat volgende week op tafel ligt? Zo ja, waarom precies? Klopt het dat Nederland een vetorecht heeft om dit voorstel tegen te houden? Bent u bereid om hier gebruik van te maken?
De beoordelingen en eventuele veroordelingen van landen waren al in een ver afgerond stadium toen de Oxfam Novib conclusies uitkwamen. Ik merk wel op dat Oxfam met het bestuderen en beoordelen van alle lijst gerelateerde landen veel tijd en moeite in dit rapport heeft gestoken. Wat betreft de conclusies denk ik dat het Oxfam rapport de neiging heeft sceptisch te zijn over de lijst terwijl ik zelf de uitkomst positiever beoordeel. Ik zie deze conclusies als een belangrijke stap. De lijst zal de komende jaren worden aangescherpt. Verder wil ik er ook op wijzen dat het een gewenningsproces is voor de derde landen om in te zien dat hun fiscale soevereiniteit vanaf nu begrensd wordt door de fiscale minimumstandaard. Deze minimumstandaard kan leiden tot plaatsing op de zwarte lijst met alle fiscale gevolgen van dien. De lijst is voor deze landen een vergaande en ingrijpende stap en gezien het resultaat na één jaar, bemerk ik dat veel landen buiten de EU zich bereidwillig hebben getoond om hun wetgeving aan te passen. Ik heb daarom ingestemd met de raadsconclusies.
Herinnert u zich uw uitspraak «Als landen op de grijze lijst voor 1 januari niet voldoen aan de gestelde eisen, dan komen zij rechtstreeks op de zwarte lijst»?3 Klopt het dat er nu toch uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld voor landen die meer tijd nodig hebben om wetgeving aan te nemen of landen die een nieuw schadelijk belastingregime hebben ingevoerd? Waren deze uitzonderingen eerder niet bekend of was u te voorbarig met uw uitspraak?
Ik herinner mijn uitspraak en ik denk niet dat ik voorbarig ben geweest. De huidige grijze lijst is inderdaad nog aan de lange kant maar dat heeft vooral te maken met het feit dat ontwikkelingslanden zonder financieel centrum tot het einde van 2019 hebben om op het gebied van de fiscale transparantie hun wetgeving aan te passen. Dit is veruit de grootste groep (19 landen) op de grijze lijst. De tweede groep bestaat uit potentieel schadelijke fiscale preferentiële regimes die in 2018 zijn geïntroduceerd. De lijst heeft een dynamisch karakter wat betekent dat nieuwe fiscale preferentiële regimes die door landen worden ingevoerd, door de gedragscodegroep op schadelijkheid worden beoordeeld. Als een regime schadelijk blijkt te zijn, dan krijgt het land in kwestie de mogelijkheid om een toezegging te doen om binnen een jaar de wetgeving aan te passen. Van deze groep landen zijn er vijf landen gerelateerd aan de schadelijke nieuwe regimes waar ik het eerder in mijn beantwoording over heb gehad. De derde categorie ziet op landen die als gevolg van grondwettelijke problemen de gevraagde aanpassingen niet hebben kunnen doorvoeren. Het gaat hier om drie landen: de Cook eilanden de Malediven en Zwitserland. De Cook eilanden en de Malediven, omdat er voor lange tijd in 2018 geen regering was aangesteld. Zwitserland om redenen waar ik in mijn vorige beantwoording uitvoerig op ben ingegaan.
Verder is mijn inschatting dat, als gevolg van het dynamische proces, er altijd een korte grijze lijst zal zijn door de nieuwe regimes die in voorafgaande jaar zijn ingevoerd. Wel zal het aantal landen op de grijze lijst geleidelijk afnemen omdat gaandeweg de landen zich zullen conformeren aan de fiscale minimumstandaard.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om de effectiviteit van de hervormingen te monitoren en landen pas op de witte lijst te plaatsen nadat is aangetoond dat ze geen belastingparadijzen meer zijn?
Monitoring zal ook bij goedgekeurde landen blijven plaatsvinden, al was het alleen maar om terugval te voorkomen. Hierbij zijn de naleving van de drie fiscale criteria (fiscale transparantie, geen schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO standaard) doorslaggevend.
Uitbreiding van het externe onderzoek naar de gang van zaken rond de noordelijke slachthuizen en het optreden door de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u uw besluit toelichten om een onafhankelijk extern onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond (signalen over) de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft gereageerd, zoals u schreef in uw brief van 25 februari jl?1
Het belang van voedselveiligheid en dierenwelzijn dient boven iedere twijfel verheven te zijn. Daarbij hoort naast een stevige aanpak van overtreders ook een permanente kritische blik op de uitvoering van de eigen werkzaamheden. Om er zeker van te zijn dat de NVWA de goede stappen heeft ondernomen en onderneemt, wordt, zoals in de brief van 25 februari jl. is aangegeven, een onderzoek naar de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de NVWA hierop heeft gereageerd uitgevoerd.
Waarom beperkt het onderzoek zich tot de noordelijke slachthuizen en wordt niet ook gekeken naar andere delen van het land en andere delen van de toezichtsketen, zoals het reguliere toezicht en de handhaving door de NVWA in de veehouderij en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd op de reeks aan beelden die de stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht, en bent u bereid het onderzoek uit te breiden naar deze terreinen?2
Vanwege aanhoudende signalen rondom de noordelijke slachthuizen heb ik besloten hier nader extern onderzoek naar in te stellen. Op dit moment zie ik geen aanleiding het onderzoek uit te breiden naar slachthuizen in andere delen van het land. Eventuele resultaten uit het onderzoek kunnen leiden tot verbreding (bijvoorbeeld als instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land.
Erkent u dat de beelden die stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht en de manier waarop de NVWA daarop heeft gereageerd veel vragen oproepen over het toezicht en de handhaving door de NVWA op de primaire bedrijven in de veehouderij en bent u bereid de gang van zaken rond de betreffende stallen en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd mee te laten nemen in het externe onderzoek?
De NVWA heeft in december 2018 gereageerd op de beelden getoond door Animal Rights. Er is gereageerd op persvragen, via social media (twitter) en middels een weblog. Op basis van maatschappelijke reacties heeft de NVWA in haar berichtgeving verduidelijkt dat slaan en schoppen van dieren verboden is. En dat de verzorging van dieren aan diverse regels is gebonden.
Er is naar aanleiding van de beelden contact met Animal Rights geweest om meer informatie te verkrijgen. Volgens Animal Rights zijn de beelden gemaakt in het voorjaar van 2018. De NVWA heeft in het voorjaar van 2018 echter geen melding van Animal Rights hierover ontvangen.
De NVWA kan niet alleen op basis van beelden handhaven. Filmbeelden vormen namelijk geen direct bewijs. Vaak is het niet duidelijk waar en wanneer gefilmd is en wat de omstandigheden waren. Ook kan er niet altijd met zekerheid vastgesteld worden of beelden authentiek zijn. Filmbeelden die de NVWA binnenkrijgt worden altijd beoordeeld door een dierenwelzijnsinspecteur, indien er voldoende aanleiding is, stelt de NVWA een onderzoek in op het betreffende bedrijf.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond een specifieke varkensstal in Limburg, waar na undercoverbeelden van Varkens in Nood in 2018 en bijbehorende melding aan de NVWA, bijna een jaar later dezelfde wantoestanden zijn gefilmd door stichting Animal Rights, terwijl de NVWA in de tussentijd liet weten dat zij een inspectie heeft uitgevoerd en dat er «passende maatregelen zijn genomen» en deelt u de mening dat het in elk geval goed zou zijn als deze casus wordt meegenomen in het externe onderzoek?3
De NVWA voert aselecte en risicogerichte inspecties uit, bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen waarin beelden zijn opgenomen. De NVWA heeft echter niet de mogelijkheid om 24/7 controles uit te voeren. Incidenten zijn hierdoor niet te voorkomen.
Varkens in Nood heeft in 2018 naar aanleiding van de genoemde undercoverbeelden, een melding gedaan bij de NVWA. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan bij het desbetreffende varkensbedrijf een inspectie uitgevoerd die leidde tot een niet-akkoord bevinding. Hierop is vervolgens een herinspectie uitgevoerd die leidde tot een akkoord bevinding. Recent is dit bedrijf opnieuw gecontroleerd en wederom akkoord bevonden. Deze inspecties vonden onaangekondigd plaats.
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 kunnen vanzelfsprekend eventuele bevindingen uit het onderzoek leiden tot verbreding (bijvoorbeeld indien instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land indien de resultaten daartoe aanleiding geven.
Wat worden de onderzoeksvragen van het externe onderzoek en bent u bereid de onderzoeksopzet naar de Kamer te sturen?
U treft de hoofdvragen aan in bijlage bij de beantwoording van de Kamervragen. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten.
Wie gaat het onderzoek uitvoeren?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau 2Solve.
Bent u bereid deze vragen vóór 28 maart 2019 te beantwoorden in verband met het geplande algemeen overleg over de NVWA?
Ja, ik ben bereid de vragen te beantwoorden ruim voor het AO NVWA.
Het bericht ‘Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland slachtoffer zijn geworden van (bedreigingen van) eerwraak en/of huiselijk geweld in asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, om hoeveel situaties gaat het? In hoeveel gevallen vond de bedreiging daadwerkelijk plaats op de locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en in hoeveel gevallen ging het om dreigementen door mensen met een verblijfsvergunning die bijvoorbeeld een bekende of een familielid in een azc bedreigden? In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan tegen de dader(s) en is er strafrechtelijk vervolgd?
Voor het COA staat het beschermen van slachtoffers van huiselijk en of eergerelateerd geweld voorop. Daartoe heeft het COA sinds 2013 ruim 200 aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aangesteld. Zij zijn opgeleid om signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling en eergerelateerd geweld te herkennen en voeren de regie over de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
In het geval van huiselijk geweld en/of eergerelateerd geweld wordt er melding gedaan bij Veilig Thuis. De meldingen worden, naast alle andere meldingen uit de Nederlandse samenleving, geregistreerd en onderzocht door de 26 Veilig Thuis organisaties.
In verreweg de meeste gevallen van eergerelateerd geweld jegens bewoners in de COA-opvang vindt (dreiging van) huiselijk- en/of eergerelateerd geweld plaats binnen de COA-locatie. In sommige gevallen is er sprake van een dreiging van geweld buiten de centra of vanuit het buitenland. Het COA registreert in het bewonersdossier hierover. Kwantitatieve informatie omtrent het aantal meldingen gedaan bij Veilig Thuis is op dit moment echter niet voor handen. Gegeven de veiligheid van de bewoners in de opvang en de opvraagbaarheid van het eigen dossier, kan registratie een veiligheidsrisico vormen voor de betreffende bewoner.2 In een enkel geval wordt daarom geen registratie gemaakt in het bewonersdossier en enkel de melding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de verbeterde meldcode per 1 januari 2019 is het COA bezig om deze registratie door te ontwikkelen.
In het geval van de complexe problematiek van eergerelateerd geweld wordt de politie en het LEC EGG (Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) ingeschakeld. Zij voeren een risicotaxatie uit met betrekking tot de dreiging van het geweld. Het COA werkt hiertoe nauw samen met de politie (regionale taakaccenthouders huiselijk en eergerelateerd geweld) en Veilig Thuis.
Slachtoffers worden door het COA aangemoedigd om bij de politie aangifte te doen van het geweld dat hen is overkomen. Het COA heeft geen exacte cijfers voorhanden van aangiften die bij de politie gedaan worden, c.q. de eventuele strafrechtelijke vervolging die hierop volgt. Voor asielzoekers geldt dat zij hetzelfde recht hebben om aangifte te doen als ieder ander in de Nederlandse samenleving.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar sociale veiligheid binnen de COA-locaties verwachten, waarin zou worden gekeken naar de mate waarin vrouwen te maken krijgen met seksueel geweld, onderdrukking en ongewenste zwangerschappen in azc's?
Bij brief van 19 oktober 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 042, nr. 32) heb ik uw Kamer het rapport aangeboden van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de sociale veiligheid van bewoners van asielzoekerscentra. In deze brief heb ik aangegeven dat, zoals door de Inspectie werd gevraagd, na een jaar een audit zou plaatsvinden. In het algemeen overleg van 13 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in deze audit ook aandacht zou besteden aan de positie van LHBTI-ers, bekeerlingen, ongewenste zwangerschappen en eergerelateerd geweld. Deze audit zal eind 2019 plaatsvinden, waarna ik uw Kamer daarover nader informeer.
Deelt u het standpunt dat eerwraak en seksueel geweld waar dan ook in Nederland ontoelaatbaar is en dat de vrouwen, kinderen en homo’s daartegen moeten worden beschermd?
Ja.
Deelt u de mening dat het in het geval van (dreiging met) eerwraak of seksueel geweld op een COA-locatie de dader(s) uit de omgeving verwijderd moet(en) worden? Kunt u aangeven bij hoeveel van de meldingen van eerwraak en seksueel geweld de dader naar een extra begeleiding en toezichtlocatie – de aso-azc – is gebracht? Kunt u aangeven of zich situaties hebben voorgedaan waarbij het slachtoffer na melding van geweld nog in dezelfde opvang verbleef als de dader?
Het stoppen van geweld, het inschakelen van hulp en het bieden van veilige opvang staat bij het COA voorop. In het geval van seksueel geweld en of eergerelateerd geweld wordt er altijd melding gemaakt bij Veilig Thuis.
In onveilige situaties van huiselijk geweld handelt het COA acuut om het geweld te stoppen en de veiligheid te waarborgen. Het COA doet dit in samenspraak met bijvoorbeeld de politie. Dat kan betekenen dat de dader van (dreiging) van geweld in hechtenis wordt genomen dan wel per direct wordt overgeplaatst naar een Extra Begeleiding en Toezicht Locatie (ebtl) of andere COA-locatie. Omdat de eercomponent niet altijd bekend is bij (dreiging) van geweld, is niet te zeggen in hoeveel gevallen een bewoner is overgeplaatst naar de ebtl naar aanleiding van (dreiging) van eergerelateerd dan wel seksueel geweld. In sommige gevallen is maatwerk geboden waarbij ook het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een (geheime) opvanglocatie of een beveiligde locatie voor vrouwenopvang in een gemeente.
Bent u het ermee eens dat (dreiging met) eerwraak en seksueel geweld onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en dat plegers hiermee het recht op verblijf verspelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat eerwraak en seksueel geweld, of dreiging daarmee, onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Plegers hiervan vallen onder het Nederlandse strafrecht. Zoals u bekend is, kan een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf leiden tot weigering of intrekking van een verblijfsvergunning. Hierbij is de glijdende schaal van toepassing.
Indien een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland, wil dat zeggen dat daarmee is vastgesteld dat deze persoon zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. In de Europese wetgeving is hierover opgenomen dat als de dader moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, er sprake moet zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In het Nederlandse beleid is hiervan sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van mijn voorganger hierover.3
Er wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen een vergunning is ingetrokken op grond van eerwraak of huiselijk geweld. Ik kan u deze gegevens derhalve niet verstrekken.
Op welke wijze heeft het dreigen met en het plegen van eerwraak en huiselijk geweld op dit moment negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht van de daders en, in hoeveel van de gevallen is dit ook daadwerkelijk geëffectueerd? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u een eventuele specifieke voorziening voor slachtoffers wil beleggen bij de gemeenten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de koppelingswet die asielzoekers zonder verblijfsvergunning uitsluit van voorzieningen?
Het COA is verantwoordelijk voor een veilige opvang van de bewoners in de COA-opvanglocaties. De medewerkers van het COA spannen zich hier ook dagelijks voor in. Het kan echter zo zijn dat het COA in bepaalde gevallen gebruik maakt van een specifieke voorziening voor vrouwenopvang die buiten het asielzoekerscentrum is gelegen.
Voor asielzoekers die slachtoffers zijn van huiselijk geweld of die bedreigd worden met eergerelateerd geweld en die verblijven in de opvang van het COA bestaat de mogelijkheid al langer dat zij huisvesting krijgen in de vrouwenopvang. Voor hen kan dit de meest adequate vorm van opvang zijn. Het geweld heeft immers in de eigen leefomgeving plaatsgehad en het slachtoffer moet zich daaraan kunnen onttrekken. Huisvesting in de vrouwenopvang biedt dan soms een betere bescherming dan opvang in een asielzoekerscentrum. Plaatsing in de vrouwenopvang gaat in overleg met de politie en Veilig Thuis. Op grond van de mogelijkheid tot administratieve plaatsing in de Regeling verstrekkingen en andere categorieën vreemdelingen (Rva) heeft het COA de bevoegdheid verblijf buiten een opvanglocatie toe te staan. Er is in deze gevallen dus geen sprake van strijd met het koppelingsbeginsel.
Naast asielzoekers kunnen ook andere vreemdelingen die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, slachtoffer zijn van huiselijk geweld of bedreigd worden met eergerelateerd geweld. Deze slachtoffers kunnen een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Gedurende de behandeling van de aanvraag verblijven zij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, eerste lid onder f en h van de Vreemdelingenwet. Anders dan het AD stelt, gaat het hier niet om asielzoekers en is opvang door het COA voor deze slachtoffers dan ook niet aan de orde.
Uit de EU Richtlijn minimumnormen slachtoffers volgt dat slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld recht hebben op opvang, ongeacht hun verblijfstatus.4 Dit is reden geweest voor de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) ervoor te zorgen dat slachtoffers die een dergelijke verblijfsaanvraag hebben gedaan en die nog in afwachting zijn van de beslissing daarop, toegang hebben tot opvangvoorzieningen.
In 2018 is in bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat deze slachtoffers toegang krijgen tot de vrouwenopvang en dat de kosten daarvan structureel en gezamenlijk worden gedragen door VWS en JenV. Hiervoor ontvangen de gemeenten gelden uit het Gemeentefonds voor de opvang. Naast deze bestuurlijke afspraken wordt de opvang van deze slachtoffers ook wettelijk geregeld. De Wmo 2015 geldt in de regel alleen voor hen die een verblijfsvergunning hebben of hebben gehad. Bij algemene maatregel van bestuur zullen slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die een aanvraag hebben gedaan voor een humanitaire verblijfsvergunning op grond van dat geweld voor wat betreft de opvang onder de reikwijdte van de Wmo 2015 gebracht worden. Deze wet biedt hiervoor al de grondslag.
Bent u het ermee eens dat het COA verantwoordelijk is voor veilige opvang van asielzoekers en dat dus het COA en niet de gemeente de aangewezen instantie is om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met het COA in gesprek te gaan om eventueel noodzakelijke voorzieningen in het asielzoekerscentrum aan te bieden en gemeenten hier niet verder mee te belasten?
Zie antwoord vraag 8.
De manier waarop het KNMI in 2016 de temperatuurmetingen van voor september 1951 corrigeerde |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport «Het raadsel van de verdwenen hittegolven» dat vandaag is verschenen, waaruit blijkt dat het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in 2016 de temperatuur van warme dagen tot wel 1,9°C naar beneden heeft bijgesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat hierdoor een foute weergave van de werkelijke temperatuur op warme dagen voor 1951 zou kunnen worden gegeven?
Er is geen sprake van een onjuiste weergave van de temperatuur uit het verleden. Het homogeniseren van meetreeksen is noodzakelijk om te komen tot betrouwbare temperatuurreeksen. Metingen van temperaturen van voor 1951 zijn niet altijd te vergelijken met de huidige metingen door het gebruik van andere instrumenten en andere meetomstandigheden. Dit speelt met name een rol bij het meten van hoge temperaturen. Daarnaast werd voor 1951 gemeten op een te beschutte locatie en gebruik gemaakt van een andere thermometerhut dan nu gangbaar is. Om betrouwbare temperatuurreeksen te krijgen die geschikt zijn voor wetenschappelijk onderzoek, is het nodig om rekening te houden met deze verschillen en daarvoor te corrigeren. Deze homogenisatie, waarbij gebruik is gemaakt van statistische methoden, wordt al sinds jaar en dag in internationaal meteorologisch onderzoek gebruikt.
Deelt u de mening dat uitspraken in het nieuws zoals «dit was de warmste dag ooit gemeten' dan compleet ongefundeerd zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord zoals gegeven op vraag 2.
Kunt u laten weten of er opzet in het spel is geweest bij het corrigeren van temperaturen door het KNMI om zo de hittegolven van de eerste helft van de 20e te doen verdwijnen? Zo ja, had deze correctie tot doel de opwarming van de aarde als feit neer te kunnen zetten om zo meer steun bij de bevolking te vinden voor de waanzinnige klimaatplannen van het huidige kabinet?
Dat het aantal hittegolven afgenomen is, na toepassing van de homogenisatie van de temperatuurreeksen, is een bijproduct van het onderzoek. Deze homogenisatie is gedaan om een consistente temperatuurreeks te construeren die ingezet kan worden voor wetenschappelijk onderzoek. De correcties zijn onafhankelijk van elkaar bepaald bij vijf weerstations in Nederland, waarbij gebruik is gemaakt van parallelmetingen. De trend die hieruit is afgeleid, is voor de vijf stations zeer vergelijkbaar. Deze methode is voor het doen van wetenschappelijk onderzoek internationaal algemeen gangbaar en wordt in elke publicatie over dit onderwerp onafhankelijk getoetst.
De tempartuurreeksen worden niet gebruikt voor het meten van de opwarming van de aarde maar voor het doen van wetenschappelijk onderzoek naar weerextremen in Nederland. Uitspraken over klimaatverandering zijn gebaseerd op conclusies van vele internationale wetenschappelijke studies.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat liegende klimaatpropagandisten worden ontslagen en dat de foutieve correctie van de temperatuurmetingen van voor september 1951 wordt hersteld?
Er is geen aanleiding tot ontslagen of tot het corrigeren van de onderzoeksdata. De homogenisatie van temperartuurreeksen is standaardpraktijk bij internationale weerinstituten. Zo ook bij het KNMI. Het proces van homogenisatie is zorgvuldig en transparant verlopen. De homogenisatie van de temperatuurmetingen is beschreven in een technisch rapport. Dit rapport is beoordeeld door collega-wetenschappers. Het rapport en de aangepaste reeksen zijn voor publicatie
gedeeld met alle relevante afnemers, om hen zo ook mogelijkheid tot commentaar te geven. Dit rapport zal eind verschijnen in het aan peer review onderworpen tijdschrift Meteorologica. Zowel de aangepaste als de originele temperatuurreeksen zijn te vinden op de website van het KNMI.
De coreper-vergaderingen |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u toezegde dat u na de Coreper-vergadering over een Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, met een brief zou komen waarin u precies uiteen zou zetten wat de opstelling van de Nederlandse regering geweest is en zou zijn in de Coreper-vergaderingen en elders?
Ja. Deze brief heb ik op 7 maart jl. aan de Tweede Kamer verzonden.1
Heeft Nederland zich bij alle discussies op het standpunt gesteld dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken (bijvoorbeeld de toezichthouder), zonder daarvoor een reden te hoeven geven?
Indien in redelijkheid niet van de klokkenluider gevraagd kan worden om eerst het interne meldkanaal te gebruiken, bestaat in de huidige Nederlandse praktijk de mogelijkheid om direct het externe meldkanaal te gebruiken zonder het verlies van rechtsbescherming. Wel wordt in beginsel van de klokkenluider verwacht eerst het interne meldkanaal te gebruiken. Gedurende de onderhandelingen heeft Nederland zich actief en prominent ingezet om dit flexibele systeem ook op Europees niveau te introduceren.
Kunt u een overzicht geven van de vergaderingen (zoals ambtelijke voorportalen, Coreper en JBZ-Raad) waarin dit aan de orde geweest is en wat Nederland daar heeft ingebracht en wat Nederland daar gestemd heeft?
Vanaf juni 2018 tot op heden is met grote regelmaat op ambtelijk niveau in Brussel onderhandeld over deze richtlijn.2 Tijdens de JBZ-Raad van 8 maart 2019 hebben de aanwezige ministers van gedachten gewisseld over de laatste stand van de onderhandelingen met het Europees parlement. Tijdens al deze bijeenkomsten heeft Nederland conform de in het antwoord op vraag 2 geschetste inzet gehandeld.
Heeft u de brief van het Whistleblowing International Network (WIN-netwerk) en klokkenluiders ontvangen? Wilt u het antwoord hierop aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze brief heb ik ontvangen en lees ik als steun voor de Nederlandse positie.
Bent u bereid om duidelijk te maken dat Nederland er voorstander van is dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en wel voor de vergadering van 11 maart 2019?
Ja.
Het voornemen van Italië om zich aan te sluiten bij het Chinese Belt and Road investeringsprogramma |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Italië bakt zoete broodjes met China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verdeel-en-heerspolitiek van China de EU uit elkaar drijft en daarmee grote geopolitieke bedreigingen met zich meedraagt?
Het kabinet is van mening dat de Europese – en Nederlandse – belangen gebaat zijn bij een EU die effectief en eensgezind optreedt in de relatie met China. Het is daarom goed dat er de afgelopen tijd in EU-verband zowel op ministersniveau als op het niveau van regeringsleiders uitgebreid over China is gesproken, in aanloop naar de EU-Chinatop op 9 april. Zo onderstreepte de Europese Raad op 22 maart jl. nog het belang de Europese waarden te laten reflecteren in de relatie met China, en werd het belang van een eensgezinde, ambitieuze en niet-naïeve opstelling van de EU door verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Minister-President Rutte, benadrukt. Hierover is uw Kamer geïnformeerd middels de geannoteerde agenda op 15 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1417) en het verslag op 26 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1428) van de Europese Raad.
Wat houdt het Chinese Belt and Road programma precies in? Welke afspraken heeft Italië met China gemaakt?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën wil stimuleren. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het BRI dient China’s economische en geopolitieke belangen, en samenwerking in het kader van BRI kan daarnaast ook voor andere landen (economisch) interessant zijn. Sinds enkele jaren gebruikt China BRI als ordenend principe in vrijwel al zijn internationale relaties, en worden uiteenlopende vormen van samenwerking door China bij voorkeur onder de noemer BRI geschaard.
Tijdens het staatsbezoek van de Chinese president Xi Jinping aan Italië (21-23 maart 2019) hebben Italië en China een memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend over samenwerking in het kader van het BRI. Het betreft een intentieverklaring zonder juridische verplichtingen over de bilaterale samenwerking in het kader van het BRI op gebieden van beleidsdialoog; vervoer, logistiek en infrastructuur; ongehinderde handel en investeringen; financiële samenwerking; people-to-people contacten; en samenwerking groene ontwikkeling. De 19 institutionele en 10 commerciële overeenkomsten die tijdens het bezoek zijn getekend, worden gepresenteerd als resultaten van deze intentie tot nauwere samenwerking.
Welke middelen heeft de Europese Unie om Italië op andere gedachten te brengen?
Het staat EU-lidstaten vrij bilaterale relaties te onderhouden met derde landen, en ook om met deze landen – al dan niet juridisch bindende – afspraken te maken, zolang deze vallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, de niet-uitgeoefende gedeelde bevoegdheden van de lidstaten en de Unie, of wanneer de Unie enkel ondersteunende of parallelle bevoegdheden heeft. Ook de Nederlandse overheid maakt afspraken met China wanneer dit het Nederlandse belang dient, en wanneer deze complementair zijn aan EU-beleid – bijvoorbeeld over versterking van economische samenwerking in derde markten, of op het gebied van douanesamenwerking. Het MoU dat Italië heeft getekend met China over samenwerking in het kader van BRI betreft een soortgelijke afspraak.
Kunt u een schatting maken of Nederlandse bedrijven in Italië problemen kunnen ondervinden als gevolg van een hechtere samenwerking tussen Italië en China?
Op dit moment is het niet mogelijk hiervan een inschatting te maken. Zo hangt de eventuele impact op Nederlandse bedrijven in Italië mede af van de specifieke invulling van de samenwerking die Italië en China aan zullen gaan aan de hand van de getekende overeenkomsten en de specifieke sectoren waarin Nederlandse bedrijven actief zijn.
Krijgen Chinese bedrijven op deze manier toegang tot de Italiaanse en daarmee de Europese Interne markt?
In beginsel hebben bedrijven uit alle landen, waaronder China, toegang tot de Europese en daarmee ook de Italiaanse markt. Uiteraard moeten alle bedrijven die actief zijn op de Europese markt onverkort voldoen aan Europese (en indien van toepassing additionele landelijke) wet- en regelgeving.
Bent u in staat dit akkoord, dat naar verwachting op 22 maart tussen Italië en China wordt getekend, te voorkomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. Overigens hebben verschillende Europese regeringsleiders waaronder Minister-President Rutte en marge van de Europese Raad de Italiaanse regering opgeroepen niet naïef te zijn in haar relatie met China.
Bent u bereid om tijdens de vergadering in Brussel, daags voor Xi's bezoek aan Italië, over het standpunt van de 27 EU-landen ten opzichte van Chinese investeringen de toenadering en individuele handelwijze van Italië richting China sterk te veroordelen?
Minister-President Rutte heeft tijdens de Europese Raad op 22 maart jl. het belang benadrukt dat de EU eensgezind en als waardengemeenschap optreedt richting China. Bilaterale MoU’s tussen EU-lidstaten en China hoeven die eensgezindheid niet te ondergraven, zolang lidstaten zich maar blijven committeren aan afspraken die in EU-verband zijn gemaakt. Veroordeling van Italië is niet aan de orde, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bovendien bereid om namens de Nederlandse regering deze aanstaande samenwerking tussen Italië en China publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de status van het Duitse en Franse voornemen om in gemeenschappelijk EU-verband strenge criteria vast te leggen om Chinese projecten tegen het licht te houden?
De Duitse en Franse Ministers van Economische Zaken hebben in een manifest van 19 februari jl. hun visie uiteengezet op een Europees industriebeleid dat klaar is voor de 21e eeuw. Zij pleiten voor grootschalige investeringen in innovatie in Europa, het aanpassen van het Europese regelgevingskader, en het treffen van maatregelen om Europa te beschermen. Onder deze laatste pijler valt onder meer de implementatie van het Europese kader voor screening van buitenlandse, en daarmee ook Chinese, investeringen. De onderhandelingen daarover zijn reeds afgerond, en op 19 april 2019 zal de Verordening in werking treden die voorziet in een Europees raamwerk en samenwerkingsmechanisme voor de toetsing door individuele lidstaten van buitenlandse investeringen aan nationale veiligheidsbelangen en de openbare orde. Deze verordening verplicht lidstaten om jaarlijks inzicht te geven in de investeringen uit derde landen. Dit geldt ook voor Chinese investeringen.
In hoeverre belemmert de toenadering van Italië tot China de initiatieven om te komen tot een Europese strategie om Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komt de Europese lange termijn visie op China? Wanneer komt de Nederlandse visie op China? En als die er al is hoe past deze ontluikende liefde tussen China en Italië daar dan in?
De EU-Chinastrategie uit 2016 is nog altijd geldig. Het kabinet vindt dat het EU-beleid ten aanzien van China regelmatig moet worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. In dat licht heeft het kabinet de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl. verwelkomd, waarin een strategische visie op de EU-Chinarelaties is verwoord. Uw kamer kwam in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van maart een appreciatie toe van deze Mededeling, die complementair is aan de kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan. Het kabinet meent dat het Chinese BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Welke risico’s en welke kansen in dit Chinese Belt and Road programma ziet u voor Europa en voor Nederland?
Nederland en China vinden elkaar op het gebied van connectiviteit – zolang die duurzaam is, binnen de EU-lijnen valt en concrete kansen en projecten voor beide partijen biedt. Het BRI biedt de kans om Nederland als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Ook de opkomst van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen biedt kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld risicospreiding ten aanzien van vervoersmodaliteiten. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat. Door ontsluiting van tot nu toe relatief onontwikkelde gebieden biedt het BRI ook economische kansen buiten de directe BRI-hotspots. Wel zal er blijvend aandacht uitgaan naar de mogelijk toegenomen invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Welke verplichtingen zijn Griekenland en Portugal reeds aangegaan met China? En welke bezittingen (bedrijven, infrastructuur etc.) heeft China al in deze landen?
De samenwerking tussen Griekenland en China in het kader van BRI is neergelegd in een MoU tussen beide landen. Hoewel dat geen formele verplichtingen met zich meebrengt, kan het wel worden gezien als een Griekse intentieverklaring om mee te werken aan de verwezenlijking van de Chinese plannen in het kader van de BRI op de Balkan.
Er bestaan voor zover bekend geen overzichten van de Chinese bezittingen in Griekenland. Duidelijk is dat deze bezittingen divers zijn, omdat een deel van de bezittingen eigendom is van Chinese burgers. Het gaat daarbij onder andere om portefeuilles van onroerend goed in Athene. Bovendien is een deel van de bezittingen indirect in eigendom van Chinese (staats-)bedrijven. Chinese bedrijven hebben, als investeerder in het Griekse privatiseringsprogramma, bezittingen in verschillende sectoren van de Griekse economie. De meest noemenswaardige investeringen betreffen het twee-derde eigendom van de havenautoriteit van Piraeus, alsmede het eigendom van twee van de drie daar gelegen haventerminals en bijna een kwart eigendom van het elektriciteitsdistributiebedrijf ADMIE.
Voor zover bekend is ook van de Chinese bezittingen in Portugal geen totaaloverzicht beschikbaar. Wel heeft Portugal een MoU over economische samenwerking in het kader van BRI getekend met China in december 2018. Chinese bedrijven hebben aanzienlijke aandelen in de Portugese gezondheidszorg, verzekerings-, energie-, water-, en financiële sector. Zo is bijna een kwart van Energias de Portugal, het grootste Portugese energiebedrijf, in Chinese handen. Chinese bedrijven zijn volledig eigenaar van Fidelidade, de grootste verzekeraar, Luz Saude, de grootste private ziekenhuisgroep, een kwart van Redes Energéticas Nacionais, de nationale netwerkbeheerder en ruim een kwart van Millennium bcp, de grootste bank van Portugal.
Kunt u een overzicht geven van het stemgedrag van Griekenland en Portugal sinds ze het Chinese Belt and Road programma hebben ondertekend?
In het stemgedrag in internationale gremia maken EU-lidstaten hun eigen afweging, binnen de kaders van het EU-acquis. Indien het vermoeden bestaat dat lidstaten vanwege afhankelijkheid van China geneigd zijn besluitvorming in EU-verband te blokkeren omdat zij de banden met China niet op het spel willen zetten is het aan andere lidstaten, waaronder Nederland, om deze lidstaten daarop aan te spreken. Het is niet aan het kabinet om mededelingen te doen over opstelling van individuele lidstaten in de Raad.
Welke overige Europese landen hebben zich gecommitteerd aan het Chinese Belt and Road programma? Welke Europese landen niet? En welke motivatie hadden deze landen daarbij?
Van de EU-lidstaten hebben verder Bulgarije, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië overeenkomsten getekend met China over samenwerking in het kader van BRI. Voor zover bekend is de motivatie van deze landen vooral gestoeld op het versterken van de bilaterale economische samenwerking met China, met name op het gebied van connectiviteit. Overigens geldt voor alle EU-lidstaten dat zij zich eveneens hebben gecommitteerd aan het versterken van de samenwerking tussen Europa en Azië op het gebied van connectiviteit, zoals verwoord in de EU-strategie voor verbinding van Europa en Azië die in oktober 2018 door de Europese Ministers van Buitenlandse Zaken is aangenomen.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk een aanbod van China heeft afgewezen? Op welke gronden heeft het Verenigd Koninkrijk dat gedaan?
Er is tijdens het bezoek van premier May aan China in januari 2018 geen MoU met betrekking tot het BRI ondertekend. Over de redenen hiervoor heeft de Britse regering voor zover bekend geen uitspraken gedaan.
Welke ruimte heeft een individuele lidstaat om dergelijke vergaande economische akkoorden met derde landen, in dit geval China, aan te gaan?
Welke ruimte een lidstaat heeft om zelf (economische) akkoorden met derde landen aan te gaan, hangt af van de materie die in het akkoord wordt geregeld. Deze ruimte is er niet meer wanneer de EU exclusief bevoegd is. Dat is onder meer het geval wanneer dit volgt uit het EU-werkingsverdrag, zoals bij gemeenschappelijke handelspolitiek, of wanneer een optreden op internationaal niveau interne EU-regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzingen. Naast dat de lidstaat dan niet langer bevoegd is juridische bindende handelingen vast te stellen, is zij ook verplicht – op basis van het beginsel van loyale samenwerking – zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
In het MoU tussen Italië en China over samenwerking in het kader van BRI staat met zoveel woorden dat er geen internationaalrechtelijke rechten of plichten uit voortvloeien, en dat Italië bij de uitvoering van het MoU is gehouden aan zijn verplichtingen op basis van het EU-lidmaatschap.
Welke gevolgen heeft het aansluiten van Italië bij het Chinese Belt and Road programma voor Europese bedrijven en in welke mate staan Nederlandse bedrijven bloot aan Chinese overname?
Er zijn geen directe gevolgen van het Italiaanse besluit als het gaat om overnames van Europese en/of Nederlandse bedrijven. De Europese wet- en regelgeving blijven onverminderd van kracht. De intentie van Italië en China om nauwer samen te werken in het kader van BRI heeft als zodanig niet direct concrete gevolgen.
Krijgt u signalen dat Europese landen of Europese bedrijven onder druk worden gezet door investeringen die de Chinezen doen?
Er is een groeiend besef bij Europese overheden en bedrijven dat economische activiteiten, temeer wanneer deze staatsgeleid zijn, niet altijd uitsluitend economische belangen dienen. Er vindt op dit moment zowel in de EU als in Nederland een herbezinning plaats over beleid ten aanzien van buitenlandse investeringen, waarbij dit aspect de volste aandacht heeft.
Beïnvloeden de Chinezen volgens u, door deze vergaande inmenging in Europese economieën, het Europese of zelfs nationale besluitvormingsprocessen?
De economische activiteiten die China ontplooit zijn van invloed op de beeldvorming over het land bij Europese beleidsmakers, wat zowel in het voordeel als in het nadeel van China kan uitpakken.
Welke kansen ziet u in de toekomstige relatie met China?
Nederland is er voorstander van dat de EU haar relatie met China op strategische wijze vormgeeft, waarbij de EU ambitie toont en niet naïef is. De EU dient de economische en politieke samenwerking te zoeken met China als dit de Europese belangen dient, waarbij moeilijke onderwerpen niet uit de weg worden gegaan en waarbij de EU pal blijft staan van haar waarden en standaarden. Ook voor de bilaterale relatie geldt dat er volop kansen zijn om de samenwerking met China te verbreden en te verdiepen. Daarbij is het wel zaak belangen zorgvuldig af te wegen en niet naïef te zijn. De kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan, zal hier nader op ingaan.
Wat is de laatste status van de 16+1 landen strategie van China, waarvan 11 landen lid zijn van de EU, en hoe verhoudt deze samenwerking tussen China en deze Europese landen zich ten opzichte van de eenheid en regelgeving van de Europese markt?
Het 16+1 initiatief, waarbij China met zestien Centraal- en Oost-Europese landen samenwerkt op het gebied van onder meer infrastructuur, is nog altijd actief. Het kabinet is met andere lidstaten en de EU van mening dat dit initiatief nuttig is zolang het complementair is aan EU-beleid, en zolang transparant is wat in 16+1-verband wordt afgesproken. Alle EU-lidstaten – waaronder de elf landen die deelnemen aan het initiatief – zijn gebonden aan EU- regelgeving, en zijn gebaat bij een EU die eensgezind is in haar optreden richting China.
Deelt u de vrees dat de nieuwe zijderoute Chinese bedrijven bevoordeelt, de ontvangende landen opzadelt met grote schulden en door Beijing wordt gebruikt om zijn greep op de wereld te vergroten?
De EU en Nederland zijn niet naïef over de risico’s van financiële afhankelijkheid en de strategische belangen van China bij het BRI. Zo worden in bepaalde gevallen inderdaad Chinese bedrijven bevoordeeld, worden Chinese standaarden geëxporteerd, dient BRI deels om nieuwe afzetmarkten te openen voor de Chinese industrie die kampt met overcapaciteit in producten als staal, en helpt BRI om Chinese toegang tot grondstoffen in betrokken landen veilig te stellen. Het is daarom van belang de ontwikkelingen op het gebied van BRI nauwgezet te volgen, en duidelijke voorwaarden te stellen aan Europese samenwerking met China in het kader van BRI. Dat neemt niet weg dat BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Herkent u zich er in dat landen die overeenkomsten met China hebben gesloten zich steeds meer naar Chinese maatstaven gaan gedragen? En zijn daar voorbeelden van te geven? Zo niet, bent u dan van mening dat de Europese standaarden en maatstaven niet worden beïnvloed onder Chinese druk?
Er zijn geen aanwijzingen dat Europese standaarden en maatstaven worden beïnvloed onder Chinese druk. Nederland roept in EU-verband regelmatig op in de relatie met China pal te staan voor EU-waarden en -standaarden. In dat licht verwelkomt het kabinet de Gezamenlijke Mededeling over de EU-Chinarelatie van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl., waarin deze inzet wordt onderschreven.
Het bericht dat de beantwoording van Kamervragen is afgestemd met het BKR |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van Financiën de beantwoording van Kamervragen afstemt met het Bureau Krediet Registratie (BKR), de organisatie die de fout in ging in verband met de privacywet?1
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. In augustus 2017 heeft uw Kamer vragen gesteld over het artikel «Helaas, geen nieuw huis dankzij BKR». Er is in dat specifieke geval gekozen om de conceptbeantwoording voor te leggen aan het BKR, omdat het een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van die partij, en wijzigingen daarin betrof. Omdat het ministerie geen zeggenschap heeft over het BKR, is hierover destijds het gesprek gevoerd.
Wat is uw reactie op de stelling dat het Ministerie van Financiën het BKR de hand boven het hoofd hield?
Het beeld dat in het bericht wordt geschetst, herken ik niet. Het ministerie heeft de zorgen die in 2017 door de Kamer zijn geuit aan het BKR overgebracht. Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het ministerie het BKR geen maatregelen opleggen. De Minister van Financiën kan het BKR daar wel toe oproepen, zoals in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is gedaan.2
Met het BKR is contact geweest of de verbeteringen in de bedrijfsvoering, die het ministerie voor ogen had, haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van uw ministerie bij de beantwoording van onze Kamervragen onaanvaardbaar is, met name vanwege de nauwe afstemming met het BKR (het «toneelstuk»)?
Nee. Het was nodig om de beantwoording van de Kamervragen voor te leggen aan het BKR omdat in de beantwoording een standpunt werd ingenomen over de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin. Ik vind het belangrijk dat het systeem van kredietregistratie goed werkt. Een kredietverstrekker die een kredietaanvraag beoordeelt gebruikt de informatie uit het systeem om een verantwoorde financiële beslissing te nemen. Dit draagt eraan bij om overkreditering van consumenten te voorkomen.
Wat is er bij het BKR verbeterd sinds de oorspronkelijke beantwoording van onze Kamervragen?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Heeft u nu wel bewijs voor de stelling dat registraties van kwetsbare consumenten met een slechte betaalgeschiedenis uit het register zouden worden verwijderd, waardoor het aangaan van nieuwe schulden eenvoudiger wordt?
In de beantwoording van de Kamervragen is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u nu wel garanderen dat mensen niet de dupe worden van incorrecte of achterstallige registratie door het BKR? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat het BKR een Handreiking Belangenafweging heeft opgesteld. Deze handreiking is van januari 2018. In de handreiking is opgenomen dat deze periodiek wordt geëvalueerd. Ik ben van mening dat het belangrijk is dat er door de bij het CKI aangesloten instellingen ervaring kan worden opgedaan met deze nieuwe werkwijze. Ik verwacht dat eventuele geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de bescherming van consumenten tot aanpassing van de handreiking leiden.
Hoe reageert u op de stelling dat het BKR in een niemandsland opereert qua toezicht?
Het BKR is een onafhankelijke stichting zonder winstoogmerk. Omdat het BKR persoonsgegevens verwerkt, staat het onder toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben overleg met het BKR vanwege hun rol bij het voorkomen van overkreditering. Het BKR voert ook overleg met de AFM en DNB.
De kredietverstrekkers die afgesloten kredieten en betalingsachterstanden op kredieten laten registreren bij het BKR, staan onder toezicht van de AFM.
Waarom schreef het Ministerie van Financiën aan het BKR dat het wil voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden onder te brengen luider wordt en dat het wil voorkomen dat de huidige beantwoording bij partijen verkeerd valt en leidt tot vervolgvragen? Waarom is deze argumentatie niet openlijk gecommuniceerd aan de Kamer? Wilt u nog steeds voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden te brengen luider wordt?
Voor mij staat voorop dat er een goed werkend en betrouwbaar systeem van kredietregistratie is. Dit systeem wordt thans ingevuld door het BKR. Het BKR is een private organisatie waar het ministerie geen zeggenschap over heeft. Daarom is het BKR, naar aanleiding van de zorgen van uw Kamer, in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 opgeroepen om verbeteringen door te voeren in de bedrijfsvoering. De opmerking richting het BKR waar in het bericht aan wordt gerefereerd, moet in die context worden geplaatst en niet als een beleidsopvatting van het ministerie.
Kunt u uitsluiten dat andere Kamervragen op een vergelijkbare manier worden beantwoord zoals in dit artikel onthuld?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen.
Erkent u dat deze werkwijze van uw ministerie slecht is voor het vertrouwen in de politiek?
Zie het antwoord op vraag 9.
Een nieuw onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van ALS |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de studie van het ALS Center of Excellence aan de Universiteit van Michigan, gepubliceerd in het tijdschrift Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, dat ervoor waarschuwt dat blootstelling aan pesticiden en andere vervuilende stoffen de kans vergroot op ontwikkeling van ALS, en de aftakeling als gevolg van deze neurogeneratieve ziekte zal versnellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze nieuwe studie de uitkomsten van eerder onderzoek bevestigt, waaruit bleek dat patiënten met ALS verhoogde niveaus van pesticiden in hun bloed hebben?
Het Amerikaanse onderzoek richt zich op een verband tussen het voorkomen van bepaalde verontreinigingen in het bloed en de snelheid van het verloop van de ziekte amyotrofische laterale sclerose (ALS). Het gaat hierbij om zogenaamde persistentie organische verontreinigingen (Persistent Organic Pollutants, POP’s), dit zijn bekende milieuverontreinigende stoffen die dermate schadelijk zijn dat er een wereldwijde overeenkomst is (Verdrag van Stockholm) dat gericht is op het uitfaseren van dergelijke stoffen. In dit verdrag zijn zowel werkzame stoffen voor bestrijdingsmiddelen als andere chemicaliën opgenomen. Deze stoffen zijn in de Europese Unie al uitgefaseerd. In het artikel wordt ook een metaboliet van DDT genoemd. DDT is een insecticide dat in de westerse wereld al zeer lang niet meer is toegelaten.
Wat vindt u van de bevindingen die opnieuw bevestigen dat mensen ernstige gezondheidsrisico’s lopen door blootstelling aan landbouwgif?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, gaat het in het onderzoek om persistentie organische verontreinigingen die in de EU niet meer zijn toegelaten. Dit onderstreept het belang van herbeoordelingen en het betrekken van nieuwe wetenschappelijke inzichten bij de toelating van stoffen.
Herinnert u zich dat Frankrijk vanuit het voorzorgsbeginsel een verbod heeft ingesteld op de verkoop van het glyfosaathoudende middel Roundup?
Ik heb uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd over een uitspraak van een Franse rechtbank over Roundup Pro 360 (Kamerstuk 27 858, nr. 441). ANSES – de Franse toelatingsautoriteit – heeft op 6 maart 2017 het besluit genomen om Roundup Pro 360 toe te laten in Frankrijk. Dit middel bevat de werkzame stof glyfosaat. De Rechtbank van Lyon heeft dit besluit op 15 januari 2019 vernietigd. De rechtbank vond dat ANSES het voorzorgsprincipe niet goed heeft toegepast door bij de beoordeling onder andere geen rekening te houden met de eigenschappen van de hulpstoffen in het product en de classificatie van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (de IARC). ANSES kan zich niet vinden in deze uitspraak van de rechtbank en gaat in beroep.
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat het voorzorgsprincipe «nee, tenzij». Dit betekent dat een werkzame stof of een gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof niet in de Europese Unie mag worden gebruikt, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd op Europees niveau en een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten op nationaal niveau.
Erkent u dat u ook de wettelijke mogelijkheid heeft om het voorzorgsbeginsel toe te passen om mensen te beschermen tegen de gevaren van landbouwgif?2
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het kabinet heeft laten doen naar blootstelling van omwonenden onder coördinatie van het RIVM. De resultaten van dat onderzoek nu geven geen aanleiding om in te grijpen. Wel laat het kabinet vervolgonderzoek uitvoeren door de Gezondheidsraad. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 10 april jl.
Erkent u dat de Staat aansprakelijk kan worden gesteld als hij op de hoogte is van risico’s voor de volksgezondheid van het gebruik van bepaalde middelen en toch adequate maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid achterwege laat?
Het Europese geharmoniseerde toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen draagt er zorg voor dat alleen middelen op de markt mogen worden gebracht waarvan uit een risicobeoordeling is gebleken dat ze veilig voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is.
Bent u bereid het voorzorgsbeginsel toe te passen en een moratorium af te kondigen op het gebruik van pesticiden in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is. Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie in januari 2011 al, evenals artsen, toxicologen, milieudeskundigen en burgers, waarschuwde voor de effecten van landbouwgif voor de gezondheid van de omwonenden van landbouwgronden waarop pesticiden worden gebruikt?3 4
Ja.
Herinnert u zich dat het kabinet daarop de Gezondheidsraad om advies heeft gevraagd, dat op 29 januari 2014 is verschenen en waarin werd erkend dat blootstelling aan landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van leukemie bij kinderen en ernstige aandoeningen aan het zenuwstelsel zoals Parkinson?5
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) had eerder de Gezondheidsraad gevraagd om het onderwerp «risico’s van omwonenden door de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen» op te nemen in het werkprogramma van de Gezondheidsraad voor 2011. In april 2011 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dit verzoek nader gespecificeerd tot een advies over blootstelling naar aanleiding van zorgen bij een aantal bewonersgroepen.
In het advies van de Gezondheidsraad werd melding gemaakt van epidemiologisch onderzoek (in binnen- en buitenland) onder agrariërs waarbij associaties zijn gevonden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten zoals de ziekte van Parkinson en leukemie bij kinderen van agrariërs. De Gezondheidsraad constateerde echter ook dat buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden. (Kamerstuk 27 858, nr. 230).
Wat is de reden dat het blootstellingsonderzoek dat de Gezondheidsraad aanbeval vertraging heeft opgelopen?
Het onderzoek «Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden» onder coördinatie van het RIVM is enigszins vertraagd doordat de geplande analyses meer tijd kostten dan aanvankelijk ingeschat. Op 10 april jl. is uw Kamer over het onderzoek geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u beloofde in gesprek te gaan met de omwonendenorganisatie Bollenboos, die zich al sinds het jaar 2000 inzet voor de gezondheid van omwonenden van bollenvelden en andere agrarische percelen waarop (veel) pesticiden worden gebruikt?
Ja. Ik heb begrip voor de zorgen die bij omwonenden leven in verband met de aanwezigheid van (sporen van) gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving. Ik neem deze zorgen serieus en ben daarom ook met deze omwonenden op 8 april jl. in gesprek gegaan.
Heeft u de stichting Bollenboos al uitgenodigd voor een gesprek? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid uw belofte alsnog na te komen en – nu het zo lang heeft geduurd – spoedig af te reizen naar Westerveld om ter plaatse in gesprek te gaan met deze hardwerkende vrijwilligers voor een gezonde leefomgeving?6
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die in de buurt van landbouwpercelen wonen enorm schrikken bij berichten over onderzoeken waaruit blijkt dat je zelfs een ernstige progressieve spierziekte zoals ALS kunt ontwikkelen als op de akkers in hun omgeving landbouwgif wordt gebruikt?
Ik kan mij dat voorstellen. Ik ben op 8 april jl. ook in gesprek gegaan met omwonenden van landbouwpercelen om te praten over hun zorgen. Tegelijkertijd is van groot belang dat binnen grenswaarden wordt gewerkt, dat toegelaten stoffen en middelen periodiek worden herbeoordeeld en dat op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten kan worden ingegrepen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het in dit geval om stoffen die in de EU niet meer zijn toegelaten.
Dat neemt niet weg dat we toe moeten naar weerbare teelten. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken en in ieder geval voor het nog te plannen algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang»?1
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland het proces van de asielzoeker uit Bahrein in Bahrein gevolgd? Welke bevindingen zijn daarbij gedaan? In hoeverre was het voor Nederland mogelijk het proces goed te volgen? Voor welk (vermeend) misdrijf is de asielzoeker uit Bahrein precies veroordeeld? Wat weet u van de berichten dat de asielzoeker uit Bahrein zou zijn gemarteld?
Nederland heeft geen ambassade in Bahrein. De Nederlands ambassade in Koeweit die mede geaccrediteerd is voor Bahrein volgt de zaak. Op verzoek van Nederland heeft een partnerland met een ambassade in Bahrein de eerste hoorzitting op 8 januari jl. namens Nederland bijgewoond. Nederland beschikt niet over eigenstandige informatie die de berichten over marteling bevestigen. Eerlijke rechtsgang en het waarborgen van mensenrechten is een van de speerpunten van het Nederlands buitenlands beleid. Nederland volgt ontwikkelingen op dit gebied in het buitenland en zo ook in Bahrein. De Nederlandse regering blijft de Bahreinse autoriteiten aanspreken op het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, in deze zaak maar ook in het algemeen.
Hoe beoordeelt u het proces van de uitgezette asielzoeker in Bahrein? Voldoet dat, in uw ogen, aan de eisen van een eerlijk proces? Is het waar dat de asielzoeker uit Bahrein niet vertrouwelijk met zijn advocaat kon communiceren? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het intrekken van de nationaliteit van de asielzoeker uit Bahrein?
Dit betekent dat betrokkene niet langer de Bahreinse nationaliteit heeft en dat, als hij geen andere nationaliteit heeft, hij nu staatloos is. Het recht op nationaliteit is onder meer vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Het ontnemen van dit recht van een persoon gaat in tegen internationale verdragen.
Wat doet het ministerie precies nu u zegt dat «de ontwikkelingen in Bahrein nauwlettend worden gevolgd»?2
De heer Al-Showaikh is geen Nederlands staatsburger, zodat hij uitgesloten is van consulaire bijstand. De Nederlandse ambassade te Koeweit volgt het verloop van de beroepsprocedure en is voornemens waar mogelijk de behandeling van het beroep bij te wonen. Nederland heeft de zorgen over deze zaak verschillende keren overgebracht aan de Bahreinse autoriteiten.
Onderneemt Nederland op dit moment (diplomatieke) stappen om opheldering te krijgen in deze zaak? Zo nee, is het kabinet dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van Amnesty International dat Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschending door de asielzoeker uit Bahrein terug te sturen naar Bahrein?
Ik deel die conclusie niet. Die conclusie gaat er vanuit dat de behandeling bij terugkeer voorzien was en dat desalniettemin toch de toelatingsaanvraag is afgewezen. De IND en de rechter hadden geen reden dit te voorzien. Ik meen dat op basis van de beschikbare informatie destijds in redelijkheid kon worden geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat de heer Al-Showaikh bij terugkeer te vrezen had voor vervolging.
Bent u nog steeds van mening, zoals eerder gesteld in de beantwoording van Kamervragen van 23 januari 2019, dat de arrestatie en veroordeling van de asielzoeker uit Bahrein niets te maken heeft met het afgewezen asielverzoek?3 Zo ja, waarom? Zo nee, in welk opzicht en waarom heeft u uw mening gewijzigd? Kunt u in uw antwoord toelichten hoe u de relatie ziet tussen een politiek gemotiveerd asielverzoek en een veroordeling voor een misdrijf dat mogelijke politiek van aard is?
Deze vraag geeft een onjuiste weergave van mijn eerdere beantwoording. In die beantwoording heb ik niet aangegeven dat de arrestatie en veroordeling niets te maken hebben met het afgewezen asielverzoek. Wel heb ik aangegeven dat er meerdere oorzaken mogelijk zijn en dit niet noodzakelijkerwijs verband hoeft te houden met hetgeen ten grondslag is gelegd aan het asielverzoek. Juist dat causale verband is niet vast te stellen op grond van de beschikbare informatie.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting en de besluiten die daaraan vooraf gingen door de Inspectie Justitie en Veiligheid of door een onafhankelijk onderzoeksorgaan?
Ten aanzien van de uitzetting en de onderliggende besluiten zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe. Met betrekking tot de asielbeoordeling is de mogelijkheid tot onafhankelijke rechterlijke toetsing het uitgangspunt van het vreemdelingenrecht.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om specifiek landgebonden asielbeleid voor Bahrein op te stellen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wanneer gaat u wel landgebonden asielbeleid opstellen?
Specifiek landgebonden asielbeleid wordt opgesteld wanneer uit een bepaald land dermate veel asielverzoeken komen die op eenzelfde soort probleem of vraag betrekking hebben, dat het goed is om naast het algemeen geldende asielbeleid dit voor een land te specificeren. Dat is bijvoorbeeld het geval voor specifieke etnische en religieuze groepen in Irak of alleenstaande vrouwen zonder netwerk in Afghanistan. Voor algemene vluchtelingengronden, zoals politieke overtuiging, ras of geloof geldt het algemene asielbeleid, waarin is uiteengezet hoe moet worden getoetst conform de relevante internationale verdragen alsmede de Europese asielrichtlijnen. Gelet op de zeer lage instroom vanuit Bahrein en het feit dat het mogelijk is te beslissen op grond van informatie uit algemene bronnen tegen de achtergrond van het algemene asielkader, zie ik vooralsnog geen aanleiding om specifiek landenbeleid voor Bahrein te voeren.
Hoe kijkt u aan tegen de systematiek van het gebruik van ambtsberichten? Ziet u mogelijkheden tot verbetering, zodat actualiteiten beter meegenomen kunnen worden in een asielbeoordeling?
De Minister van Buitenlandse Zaken stelt voor een beperkt aantal landen ambtsberichten op die door mij worden gebruikt bij de besluiten op asielverzoeken. Zoals uw Kamer bekend, is onder Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie bij het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) gestart met een pilot om tot harmonisatie van het Europese landenbeleid te komen, maar ook om daar meer en andere bronnen dan de ambtsberichten, waaronder EASO country of origin rapporten voor te gebruiken. Daarnaast is er bij de IND een aparte afdeling die zo veel mogelijk recente landeninformatie verzamelt en bekijkt die door de beslissers mee kan worden genomen in de afhandeling van de asielaanvragen. Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vormen derhalve niet de exclusieve bron van landeninformatie bij het beslissen op asielverzoeken.
Kunt u aangeven hoe het uitgezette asielzoekers naar Bahrein vergaat? Hoe volgt u de veiligheidssituatie van deze personen? Welke stappen onderneemt uw ministerie in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wanneer er zorgen blijken te zijn met betrekking tot de veiligheid van uitgezette asielzoekers (ook in andere landen)?
Zoals uw Kamer bekend volgt Nederland geen afgewezen asielzoekers die zijn teruggekeerd. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring na terugkeer maakt daar geen deel vanuit. Monitoring van onderdanen van andere landen in die betreffende landen ligt niet voor de hand en zal voor herkomstlanden ook niet acceptabel zijn.
Kunt u stapsgewijs toelichten hoe op dit moment het Nederlandse uitzetbeleid eruit ziet, en kunt u hierbij specifiek ingaan op wat voor manier wordt gecontroleerd of de uit te zetten asielzoeker niet in een situatie terechtkomt waarin hij moet vrezen voor vervolging of een reële kans loopt op foltering, zoals vastgelegd in artikel 33 van het VN-vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden? Welke stappen onderneemt Nederland als blijkt dat deze rechten mogelijk worden geschonden?
Een asielzoeker doet een aanvraag tot bescherming, waarbij de IND toetst of voldaan wordt aan de gronden van vluchtelingschap dan wel of de persoon een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling loopt bij terugkeer naar het land van herkomst. Is dat niet het geval dan wordt de aanvraag afgewezen. Daartegen kan de asielzoeker beroep en hoger beroep in stellen, waarbij de rechter dit ook toetst.
Het is de wettelijke plicht van een vreemdeling aan wie geen verblijf is toegestaan om Nederland zelfstandig te verlaten. Daarbij kan de vreemdeling veelal gebruik maken van ondersteuning bij terugkeer en re-integratie in het land van herkomst. Wanneer de afgewezen asielzoeker Nederland niet heeft verlaten, kan ingezet worden op gedwongen vertrek. Om dat te realiseren zijn verschillende terugkeermaatregelen beschikbaar, zoals onderdak en begeleiding in de vrijheidsbeperkende locatie, het opleggen van de meldplicht of het plaatsen van de vreemdeling in vreemdelingenbewaring. Vreemdelingenbewaring is een ultieme maatregel die, zoals uw Kamer weet, aan strikte voorwaarden is verbonden.
Bij een uitzetting wordt beoordeeld of escortering door de Koninklijke Marechaussee aangewezen is.
Bij een uitzetting krijgt de betrokkene – en zijn gemachtigde – tenminste 48 uur voor vertrek te horen wanneer de uitzetting zal plaatsvinden. Een eventuele opvolgende asiel- of andere toelatingsaanvraag die vlak voor de uitzetting wordt gedaan (zogenoemde last minute aanvraag), wordt door de IND beoordeeld. Alleen als er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die maken dat meer tijd nodig is voor beoordeling van de aanvraag, zal dit aanleiding zijn om de uitzetting op te schorten. Zo niet, dan bestaat er voor de vreemdeling nog de mogelijkheid een rechterlijke spoedvoorziening tegen de uitzetting aan te vragen.
Ook is het voor de afgewezen asielzoeker mogelijk om zich tot het Europees Hof voor de rechten van de mens te wenden en te vragen om een interim- measure om de uitzetting geen doorgang te laten vinden totdat het Hof naar de zaak heeft kunnen kijken.
Ziet u kwetsbaarheden in het Nederlandse uitzetbeleid? Zo ja welke?
Zoals bij ieder beleidsterrein zijn er ook binnen (de uitvoering van) het asiel- en terugkeerbeleid kwetsbaarheden. Deze zijn er bij de feitelijke uitzetting, maar ook het eventuele asielproces dat daaraan vooraf gaat. Toetsing door een onafhankelijke rechter en toevoeging van een rechtsbijstandverlener zijn onder meer manieren om risico’s op verantwoorde wijze te beperken.
Hoe verklaart u in het algemeen dat wanneer een familielid van een asielzoeker al elders asiel heeft verkregen omdat deze persoon behoort tot een risicogroep en in openbare bronnen naar voren komt dat familieleden van risicogroepen gevaar lopen bij terugkeer naar een herkomstland, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) deze informatie meeneemt in haar beoordeling en desondanks tot de conclusie komt dat het veilig is zo iemand uit te zetten? Welke afwegingen worden hierbij meegenomen?
Hoewel de vraagstelling in zijn algemeenheid is geformuleerd, lijkt de vraag duiding te willen geven aan de voorliggende casus.
Hoe ook de vraag is bedoeld; het is niet mogelijk deze vraag in algemene zin te beantwoorden. Elk asielbesluit vergt een individuele beoordeling van een individueel relaas tegen de achtergrond van hetgeen bekend is over het land van herkomst. Vaak speelt hetgeen de asielzoeker (blijkens zijn verklaringen) reeds eerder feitelijk is overkomen (of juist niet is overkomen) bij die beoordeling een belangrijke rol. In zijn algemeenheid geldt dat de omstandigheid dat een familielid in Nederland of elders asiel is verleend, wordt betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dit leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat ook de asielzoeker in kwestie te vrezen heeft.
Ziet u een verband tussen herkomstlanden waar geen specifiek landgebonden asielbeleid voor is en problemen met uitzettingen naar deze landen?
Nee, ik zie dat verband niet.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de risico’s bij gedwongen terugkeer naar Sudan?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente ontwikkelingen in Sudan, en dan met name de gevolgen daarvan voor de mensenrechtensituatie? Bent u bereid om op korte termijn het ambtsbericht voor Sudan te actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Minister van Buitenlandse Zaken om een nieuw algemeen ambtsbericht gevraagd. Ik verwacht dat dit voor het eind van het tweede kwartaal wordt gepubliceerd. Daarna zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer informeren als daar aanleiding toe is.
Deelt u de mening dat de casus die belicht wordt in het rapport van Amnesty International over een Soedanese asielzoeker die in december 2017 is uitgezet een concreet onderbouwd signaal is dat verplicht tot een onderzoek naar deze zaak? Zo ja, wanneer laat u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer bij brief van 1 februari 2018 (kenmerk 2018Z00173) geïnformeerd dat ik destijds geen concrete en onderbouwde signalen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan heb ontvangen dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven heb ik één signaal ontvangen en geverifieerd, maar bleek dit ongefundeerd.
Klopt het dat er nu niet altijd een tolk aanwezig is bij de presentatie aan de autoriteiten in het herkomstland wanneer iemand wordt uitgezet? Deelt u de mening dat het daardoor voor Nederland lastig is te beoordelen hoe iemand door de autoriteiten van dat land wordt ontvangen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er in de toekomst altijd een tolk beschikbaar is wanneer het gesprek plaatsvindt in een taal die de Nederlandse ambtenaar niet machtig is? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Presentaties van ongedocumenteerde vreemdelingen aan de (diplomatieke) autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst zijn gericht op het vaststellen van de nationaliteit en/of identiteit en het vervolgens, op basis daarvan, verkrijgen van toestemming tot terugkeer en de daarbij horende (vervangende) reisdocumenten. De presentatie dient niet ter beoordeling van de vraag of de vreemdeling veilig kan terugkeren. Daarvoor dient de asielprocedure. Zoals uw Kamer bekend, worden asielzoekers die van de IND nog geen beslissing hebben gekregen op hun asielaanvraag, niet gepresenteerd aan de autoriteiten van hun (gestelde) land van herkomst.
Deze werkwijze is in overeenstemming met het uitgangspunt in het beleid dat een presentatie een gesprek is tussen een vertegenwoordiger van een herkomstland en een vermeende onderdaan van dat land waarbij Nederland geen partij is. Het doel van de Nederlandse aanwezigheid is daarbij enkel de facilitering van de aanvraag van vervangende reisdocumenten en het waarnemen van het gesprek. De vaste praktijk die geborgd is in de werkprocessen van de DT&V, is om een inhoudelijke terugkoppeling te vragen van het gesprek van de betrokken vreemdeling. Die wordt vastgelegd in een presentatieverslag. Bovendien wordt de vreemdeling voorafgaand aan de presentatie geïnformeerd dat hij geen antwoord hoeft te geven op asielgerelateerde vragen. Ik acht dit een zorgvuldig proces en zie geen aanleiding deze praktijk te wijzigen.
Wat vindt u ervan dat het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen expliciet stelt dat er «aandacht moet worden besteed aan de vraag of er een bijzonder risico kan ontstaan door de organisatie van de (gedwongen) verwijdering naar Sudan», en dat daar vervolgens een individudeel besluit over genomen moet worden? In hoeverre vindt u dit een punt waar in het Nederlandse terugkeerbesluit ook meer aandacht voor zou moeten komen?
Als een vreemdeling vreest voor mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar het land van herkomst, heeft hij of zij in Nederland de mogelijkheid om een (herhaald) asielverzoek te doen. Het onderzoek naar de consequenties van de eventuele terugkeer, vormt de kern van de toets die de IND uitvoert. In de zaken waarnaar het Belgische commissariaat onderzoek heeft gedaan hadden de betrokken personen nimmer asiel gevraagd en had derhalve geen 3 EVRM toets plaatsgevonden. Derhalve zijn de betreffende zaken geheel niet vergelijkbaar met de Nederlandse casuïstiek.
Wat vindt u van de aanbeveling van Amnesty International om de uitzettingen naar Sudan «low profile» te laten plaatsvinden om op die manier zo min mogelijk aandacht van de autoriteiten te trekken?
Bij een zelfstandig vertrek hoeft de Nederlandse overheid de autoriteiten van het herkomstland niet te informeren. Bij gedwongen terugkeer van ongedocumenteerde vreemdelingen kan de terugkeer enkel plaatsvinden als de autoriteiten van een land hebben bevestigd dat de persoon inderdaad hun onderdaan is en dat zij vervolgens toestemming verlenen voor de terugkeer. Inherent aan gedwongen terugkeer is derhalve dat de autoriteiten op de hoogte zijn van de uitzetting.
Daar waar gedwongen terugkeer met inzet van escorts aan de orde is, wordt altijd gestreefd naar een zo beperkt mogelijke inzet en zichtbaarheid van de escorts, maar de veiligheid van de vreemdeling, de andere passagiers en de medewerkers staat steeds voorop.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een breder onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar het uitzettingsbeleid van Nederland en de besluitvorming die daaraan vooraf gaat, en dan met name naar de kwetsbaarheden daarvan? Deelt u tevens de mening dat het goed zou zijn om in dit onderzoek de mogelijkheid van monitoring van de ontvangstprocedure en het identificatieproces mee te nemen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het Nederlandse proces bestaat uit een gedegen afweging of iemand recht heeft op asiel en of iemand geen risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer, inclusief de mogelijkheid tot rechterlijke toetsing. Na een afgewezen asielaanvraag geldt dat het de plicht is van een vreemdeling om zelfstandig Nederland te verlaten. Pas wanneer een vreemdeling daarvan geen gebruik maakt, komt gedwongen vertrek als mogelijkheid aan de orde. De DT&V zet zo veel als mogelijk in op een vorm van vertrek waarbij de vreemdeling zelf Nederland verlaat. Gedwongen vertrek en in het bijzonder een uitzetting met escorte is eerder uitzondering dan regel.
Hoe kijkt u naar het functioneren van de controlerende taak van de Kamer inzake asielbeleid, wanneer u zich bij de beantwoording van vragen beroept op het recht op privacy van de betrokken persoon? Wat is volgens u een goede manier voor de Kamer om te controleren of er geen zaken fout zijn gegaan, zonder de privacy van de betrokken persoon te schenden?
Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, ben ik niet vrij individuele feiten en omstandigheden uit een asieldossier in de openbaarheid te brengen. In elke asielprocedure wordt de vertrouwelijkheid van hetgeen door de asielzoeker in de asielprocedure naar voren wordt gebracht ook benadrukt. Ook meer algemeen ben ik van mening dat terughoudendheid op zijn plaats is waar het gaat om het door de overheid naar buiten brengen van feiten en/of oordelen over individuele dossiers. Tegelijk hecht ik sterk aan een goede parlementaire controle en het periodiek afleggen van verantwoording door bewindspersonen en overheidsorganen. Ik ben mij bewust van de spanning die tussen beide uitgangspunten lijkt te kunnen ontstaan. In het interpellatiedebat zet ik graag de relevante beleidskaders en de wijze van toetsing door de IND en onafhankelijke rechtspraak uiteen om op die manier met uw Kamer het gesprek te kunnen voeren.
Bent u bereid de uitzettingen naar Bahrein en Sudan op te schorten, in ieder geval tot de uitkomst van de onderzoeken genoemd in vraag 9 en vraag 23?
Nee. Nederland kent een asielinstroom uit Bahrein die in de recente jaren steeds lager is geweest dan 10 personen per jaar. Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering. Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van elk individueel asielverzoek. Het merendeel van de inhoudelijke asielbeoordelingen heeft in de achterliggende jaren geleid tot een inwilligend besluit. Daar waar de IND na zorgvuldige beoordeling heeft besloten dat een asielverzoek diende te worden afgewezen, heeft de asielzoeker dat besluit ter toetsing kunnen voorleggen bij de rechter. Daar waar de afwijzing bij de rechter stand houdt is terugkeer aan de orde. Ik heb geen concrete gronden om van dat uitgangspunt af te zien. Het aantal Bahreinse vreemdelingen waarbij terugkeer aan de orde is, is gezien het vorenstaande overigens zeer beperkt.
Voor Sudan geldt dat er geen sprake is van concrete en onderbouwde signalen die reden geven tot het doen van onderzoek of het opschorten van uitzettingen.
Kunt u al deze vragen apart beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan. Ja. Slechts in een enkel geval waar de vragen in elkaars verlengde lagen en dit de beantwoording ten goede kwam is er voor gekozen deze gezamenlijk te beantwoorden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Op welke wijze gaat u in uw luchtvaartbeleid rekening houden met de constatering van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) «dat er op dit moment geen draagvlak is voor een verdere ontwikkeling van Schiphol voordat een aantal verbeteringen is doorgevoerd»?1
Naar aanleiding van het verslag van de voorzitter van de ORS heb ik met de verschillende betrokken delegaties het gesprek gevoerd. In deze gesprekken zijn de standpunten van de partijen, inclusief het verzoek om een pas op de plaats te maken, naar voren gekomen. Ik heb uw Kamer inmiddels geïnformeerd over deze gesprekken2. Op basis van alle gesprekken en het verslag van de voorzitter van de ORS heb ik besloten de komende periode parallel aan twee wijzigingen van het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB) te werken. Een eerste wijziging dient te zorgen voor een snelle en zorgvuldige juridische verankering van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS) met een maximum van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar op Schiphol om een einde te maken aan het anticiperend handhaven. Ik verwacht deze wijzing van het LVB na het zomerreces in procedure te kunnen brengen. Daarnaast werk ik parallel aan een wijziging van het LVB die het juridische kader moet bieden voor de ontwikkeling van Schiphol na 2020. Ter voorbereiding daarop zal ik uw Kamer voor de zomer een reactie op het verslag van de voorzitter van de ORS sturen, inclusief een voorstel voor de manier waarop dit LVB wordt vormgegeven en de omgeving wordt betrokken.
Erkent u dat uw uitspraken in de Volkskrant, waarin u onder andere als voldongen feiten stelde dat Schiphol zal groeien en Lelystad Airport open zal gaan, rechtstreeks indruisen tegen de constateringen van de ORS?2 Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt bij het interview zijn de afspraken over de ontwikkeling van Schiphol zoals opgenomen in het regeerakkoord. Ik ben nu bezig met de uitwerking van deze afspraken, waarbij ik gebruik maak van het verslag van de voorzitter van de ORS, waarin allerlei mogelijkheden zijn opgenomen om de leefbaarheid rond Schiphol te verbeteren en de geluidhinder te beperken. Dat is ook het uitgangspunt in het regeerakkoord en staat daarom niet haaks op het verslag van de voorzitter van de ORS.
Deelt u de mening dat een fundamentele discussie over de toekomst van de luchtvaart, zoals werd geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, gevoerd zou moeten worden met een volledige kennisbasis?3 Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Luchtvaartnota kijken we naar de toekomst van de luchtvaart. De veiligheid krijgt hierin een centrale plek, onderbouwd met een goede kennisbasis. Voor de Luchtvaartnota zal een planMER-proces doorlopen worden, waarin ook gekeken wordt hoe de veiligheid van de luchtvaart verder verbeterd kan worden. De kennis ten aanzien van veiligheid die ik, aanvullend op wat al bekend is, nodig acht voor een besluit over de ontwikkeling van Schiphol, heb ik geschetst in de brief over de evaluatie van de veiligheid van Schiphol en het verdere besluitvormingsproces.
Kunt u een samenvatting geven van de wijze waarop in uw ogen de fundamentele discussie over de veiligheid op Schiphol tot nu toe is gevoerd in het kader van de Luchtvaartnota?
Allereerst wil ik u verwijzen naar alle acties die naar aanleiding van het OVV-rapport in gang zijn gezet en waarover uw Kamer periodiek is geïnformeerd5. Ook merk ik op dat veiligheid nadrukkelijk een belangrijke rol heeft gespeeld in de discussie binnen de ORS. Daarnaast is in de tweede helft van het vorige jaar in het kader van de Luchtvaartnota verkend wat aandachtspunten zijn voor een toekomstvisie op de luchtvaart. Dit is gedaan middels een uitgebreid participatieprogramma met maatschappelijke partijen, luchtruimgebruikers en bestuurlijke partijen. Middels een brief met bijlagen aan uw Kamer6 heb ik verslag gedaan van deze verkenningsfase. Het thema veiligheid werd door diverse betrokkenen geagendeerd. Na deze verkenningsfase is een start gemaakt met verdieping van de thema’s. Hierin wordt het proces gevolgd van een planmilieueffectrapportage (planMER). De eerste formele stap in dit proces betreft de zogeheten Nota reikwijdte en detailniveau (NRD). In deze nota is uitgewerkt hoe met veiligheid wordt omgegaan binnen het planMER-proces. Veiligheid wordt de basis van de Luchtvaartnota en er zal gezocht worden naar mogelijkheden om de veiligheid verder te verbeteren. De NRD is op 20 maart gepubliceerd en dan start de zienswijzeperiode op de NRD. De Ontwerp Luchtvaartnota ontvangt uw Kamer na de zomer samen met de planMER. De Ontwerp Luchtvaartnota en het planMER leg ik ook ter inspraak voor aan eenieder. De Commissie m.e.r. zal de uitkomsten toetsen. Na beantwoording van de ingebrachte zienswijzen wordt eind 2019 de Luchtvaartnota vastgesteld.
Kunt u de stand van zaken weergeven van de wijze waarop u de geadviseerde verbeteringen op het gebied van de veiligheid van Schiphol en de veiligheid van omwonenden (externe veiligheid) heeft geïmplementeerd en in de toekomst nog zal implementeren?4
De wijze waarop met de aanbevelingen van de OVV is en wordt omgegaan is opgenomen in de halfjaarlijkse voortgangsrapportage. De eerste heeft u op 13 december 2018 ontvangen8. Ik heb uw Kamer eerder toegezegd een evaluatie te laten uitvoeren van de implementatie van de aanbevelingen van de OVV. Deze evaluatie zal tijdig voor de start van het gebruiksjaar 2021 worden afgerond. Verder verwijs ik naar de eerder genoemde brief over het besluitvormingsproces over een veilige ontwikkeling van Schiphol voor de stand van zaken van de verschillende trajecten.
Hoe gaat u daarbij om met ontbrekende informatie op onderdelen als convergerend baangebruik, baanwissels en beheersing van het groepsrisico?
In de brief over de evaluatie van de veiligheid van Schiphol en het verdere besluitvormingsproces heb ik u geïnformeerd hoe ik borg dat de veiligheid op en rond Schiphol structureel in beeld is, dat direct kan worden bijgestuurd als daar aanleiding voor is en dat voorafgaand aan cruciale besluiten over de ontwikkeling van Schiphol de gevolgen voor de veiligheid in de volle breedte zijn beoordeeld. De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken zal ik met uw Kamer delen zodra deze beschikbaar zijn. De in de vragen genoemde onderwerpen zijn onderdeel van deze onderzoeken.
Erkent u dat er op veel onderdelen nog nader en integraal onderzoek nodig is, bijvoorbeeld naar a) convergent starten en landen, b) complexiteit door wisseling van baancombinaties en c) ontwikkeling van het groepsrisico, rekening houdend met onder andere bouwplannen, ontwikkelingen in het vliegverkeer en het baan- en routegebruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat het problematisch is om een Luchtvaartnota te publiceren op een moment dat op deze onderdelen nog nader en integraal onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zowel onder een besluit over de ontwikkeling van Schiphol als onder de Luchtvaartnota komt een goede kennisbasis. Om tot beleidskeuzes te komen in de Luchtvaartnota zal gebruik gemaakt worden van de best beschikbare stand van de kennis. Wanneer blijkt dat benodigde kennis of informatie ontbreekt, dan zal bezien worden hoe en op welke termijn hierin kan worden voorzien. Zie ook de brief over de evaluatie van de veiligheid van Schiphol en het verdere besluitvormingsproces.
Kunt u een procesmatige update geven over de wijze waarop u zal omgaan met de uitkomsten van de Luchtvaartnota in verhouding tot het overleg met betrokkenen over de ontwikkeling van Schiphol na 2020?
In de Luchtvaartnota werk ik middels een plan-MER procedure toe naar besluitvorming. Ik verwacht de ontwerp Luchtvaartnota na de zomer van 2019 te presenteren. In de onlangs gepubliceerd Notitie Reikwijdte en Detailniveau heb ik aangegeven welke stappen ik daarvoor zet de komende periode en hoe ik de verschillende partijen (waaronder ook betrokkenen uit de directe omgeving van de besluitvorming t.a.v. Schiphol) betrek. Zo is er een maatschappelijke klankbordgroep waaraan deze partijen deelnemen. Specifiek ten aanzien van de ontwikkeling van Schiphol geldt dat er sprake is van een gefaseerde besluitvorming (zie ook bij antwoord 1). Na het doorlopen van een voorhang- en zienswijzeprocedure en advisering door de Raad van State, kan het LVB worden vastgesteld en in werking treden, waarmee het huidige stelsel inclusief het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen wordt vastgelegd.
Gaat u de uitkomsten van de Luchtvaartnota afwachten alvorens een verdere discussie te voeren met betrokkenen over de ontwikkeling van Schiphol na 2020? Zo nee, wat is dan uw procesmatige voorstel?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Hoe gaat de beoogde invoering van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) verlopen, nu de ORS geen «advies» heeft uitgebracht maar een «verslag van de voorzitter»?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u borgen dat in de fundamentele discussie over de luchtvaart ook voldoende aandacht wordt besteed aan de vraag hoe de luchtvaart op een geloofwaardige en eerlijke manier zal bijdragen aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen?
De internationale luchtvaart staat voor de uitdaging om de toenemende CO2-uitstoot om te buigen in een afname. Voor het halen van de klimaatdoelstellingen van Parijs zijn daarom mondiaal ambitieuzere doelstellingen nodig voor de luchtvaart. Inzet op een pakket aan maatregelen op verschillende niveaus is nodig om die doelstellingen samen met andere landen te behalen. In mijn brief van 27 maart jl. heb ik u geschetst hoe het pakket aan klimaatmaatregelen voor de luchtvaart eruit ziet9. In de Luchtvaartnota zal het klimaatbeleid voor de luchtvaart worden beschouwd in de context van het bredere luchtvaartbeleid. Daarbij spelen ook andere aspecten een rol, zoals economie, leefomgeving en veiligheid.
Waaruit blijkt dat dit genoeg zal zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C?
Zie antwoord vraag 12.
Welke conclusie verbindt u aan het feit dat de gerealiseerde milieuwinst sinds het Aldersakkoord niet voor 50%, maar voor meer dan 100% is ingezet voor volumegroei?5
De afspraak in het Aldersakkoord is dat er tot en met 2020 maximaal sprake zal zijn van 500.000 vliegtuigbewegingen. Over de verder toekomst van Schiphol is advies gevraagd aan de ORS. Ook de exacte invulling van de 50–50 regeling maakte onderdeel uit van de adviesaanvraag aan de ORS over de toekomst van Schiphol. Zoals aangegeven zal ik uw Kamer voor de zomer een reactie op het verslag van de voorzitter van de ORS sturen.
Gaat u conform het regeerakkoord eerst de 50% van de milieuwinst voor vermindering van overlast van omwonenden invullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Welke conclusie verbindt u aan de volgende constatering van de ORS dat «verbeteringen die door de omwonenden niet of slechts beperkt worden waargenomen (...) moeilijk een maatschappelijk gelegitimeerde basis (kunnen) vormen voor een ruimtebepaling op basis waarvan een volumeontwikkeling van 50–50 kan plaatsvinden»?6
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO vliegveiligheid op 3 april a.s?
Ja.
De bizarre ontwikkelingen in de strijd om patiënten na het faillissement van het MC Zuiderzee in Lelystad |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de handelwijze van de curator van het MC Zuiderzee ziekenhuis, die een tweetal specialisten op straat heeft gezet?1
Zoals ik u tijdens het mondelinge vragenuur op 5 maart jongstleden en in mijn brief van 13 maart jongstleden2 over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart heb laten weten, heb ik de curatoren om verheldering gevraagd. Zij hebben mij laten weten dat de betreffende specialisten, na diverse waarschuwingen, de toegang tot het ziekenhuis is ontzegd omdat zij zich niet gehouden zouden hebben aan de regels voor bescherming van persoonsgegevens van patiënten. De curatoren hebben hiervan melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dat is een zaak tussen de curatoren en de betreffende medisch-specialisten. Indien de betreffende medisch-specialisten zich hier niet mee kunnen verenigen, dan staat het hen natuurlijk vrij de gang naar de rechter te maken zodat die zich hierover kan uitspreken. Ik meng mij niet in een zaak tussen curatoren en twee individuele medisch specialisten. En heb mij dus ook niet op enig standpunt in deze casus gesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat een arts zijn broek heeft moeten laten zakken op last van de curator?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie in deze context op het feit dat u zich tijdens het mondelinge vragenuur op het standpunt van de curator heeft gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
U kunt toch niet menen dat u als Minister voor Medische Zorg, het moeten laten zakken van de broek door een arts op last van de curator kunt goedkeuren? Wat heeft u hiertegen ondernomen sinds u van dit feit op de hoogte bent?
Zie antwoord vraag 1.
Komt deze handelwijze niet neer op obstructie van zorgverlening? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de handelwijze van de curatoren niet onderzoekt en dus ook niet onderzoekt of de kwaliteit van zorg hierdoor in gevaar kwam?
De Inspectie heeft op basis van de huidige signalen geen indicatie dat de veiligheid van zorg in gevaar is of is gekomen. Hierover zijn ook geen meldingen door de Inspectie ontvangen. Ook voor de Inspectie geldt dat zij zich niet mengt in een zaak tussen curatoren en twee individuele medisch specialisten.
Bent u bereid de IGJ alsnog te vragen de handelwijze van de curator te onderzoeken en of deze handelwijze de kwaliteit van zorg in het geding heeft gebracht, of er sprake is van obstructie van zorgverlening, of de curator juist omspringt met het eigenaarschap van de patiëntendossiers en of de curator bij machte is een arts de broek te laten zakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen noodzaak. Zie mijn antwoord op de vragen 1 tot en met 6 en de brief die ik u op 13 maart jongstleden heb gestuurd over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart waarin ik uitgebreid ben ingegaan de wijze waarop met de dossiers van de patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen wordt omgegaan.
Zijn er door de curatoren afspraken gemaakt met het St Jansdal inzake de overname van patiënten? Zo ja, kunt u dit volledig toelichten?
De curatoren en St Jansdal hebben mij laten weten dat er geen specifieke afspraken zijn gemaakt over de overname van patiënten. Patiënten of patiëntenaantallen zijn geen inzet geweest bij de onderhandelingen over de overname. St Jansdal heeft een profiel van het zorgaanbod geschetst. Er zijn afspraken gemaakt over het overnemen van activa, vastgoed en onderlinge dienstverlening. Wel heeft St Jansdal bij de overdracht de actuele wachtlijsten van patiënten gekregen om die te benaderen en, na toestemming van de patiënt, in te schrijven als patiënten van St Jansdal.
Zijn de patiënten en/of patiëntenaantallen inzet geweest bij de onderhandelingen over de overname, bijvoorbeeld qua volume of zorgzwaarte?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een goede arts-patiënt relatie belangrijker is dan het weglekken van omzet?
Ja, voor mij staat voorop staat dat patiënten goede zorg krijgen, waarbij zij vrij zijn om hun eigen behandelaar te kiezen en er op een zorgvuldige manier met hun medische gegevens wordt omgegaan.
Van wie zijn de medische dossiers? De arts, het ziekenhuis of de patiënt? Kunt u bevestigen dat deze van de patiënt zijn? Hoe waarborgt u dat hier niet mee gemarchandeerd wordt?
Onder het Nederlandse recht kunnen eigendomsrechten alleen rusten op voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten3. Aangezien patiëntgegevens onstoffelijk zijn, kan er geen sprake kan zijn van eigendom van de patiëntgegevens. Wel kan er sprake zijn van eigendom van gegevensdragers (papier, cd-rom, informatiesysteem, etc.). Binnen ziekenhuizen zullen gegevensdragers vaak eigendom zijn van het ziekenhuis. Maar ze kunnen ook eigendom zijn van hulpverleners die binnen het ziekenhuis werkzaam zijn in medisch specialistisch bedrijf, als deze de gegevensdragers zelf hebben aangeschaft. Dat er bij patiëntgegevens geen sprake kan zijn van eigendom, betekent echter niet dat medische gegevens vogelvrij zijn. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is geborgd dat niet gemarchandeerd wordt met het medisch dossier. De WGBO schrijft namelijk voor dat in beginsel alleen de hulpverlener en de betreffende patiënt zelf de medische dossiers mogen en moeten kunnen inzien. Uitzondering op deze regel is overdracht aan een hulpverlener die betrokken is bij de behandeling. Die hulpverlener mag noodzakelijke gegevens zonder toestemming van de patiënt inzien of een afschrift van die noodzakelijke gegevens krijgen. Wanneer hulpverleners uiteengaan (bijvoorbeeld als een hulpverlener bij een ziekenhuis vertrekt), heeft de betrokken hulpverlener in ieder geval recht op een kopie van de dossiers van patiënten voor zover deze door hem als hulpverlener zijn behandeld. Dit volgt volgens de Hoge Raad uit de artikelen 7:454 en 7:456 van het BW4. Voor overdracht van medische dossiers aan anderen is in beginsel altijd toestemming van de patiënt nodig. Met deze regels wordt geborgd dat er geen handel wordt bedreven met medisch dossiers. Dit geldt ongeacht de eigendomsvraag.
Waarom heeft niet elke patiënt zijn medische dossier meegekregen met het advies dit zelf aan de nieuwe (of oude) arts te overhandigen?
De curatoren hebben mij laten weten dat zij dit geen begaanbare weg vinden gezien de aantallen betrokken patiënten. Het betreft circa 500.000 patiëntendossiers van patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen.
Garandeert u dat elke patiënt zijn medische dossier meekrijgt als hij daarom vraagt?
St Jansdal heeft mij verzekerd dat elke patiënt zijn medisch dossier krijgt als hij of zij daar om vraagt.
Hoe komt de curator aan de adresgegevens van de patiënten van reumatoloog Baudoin, daar zij hen een brief heeft gestuurd?
De MC IJsselmeerziekenhuizen beschikken over de gegevens van hun patiënten en de curatoren zijn vertegenwoordigers van de MC IJsselmeerziekenhuizen. De brief is verzonden naar alle patiënten die bij de MC IJsselmeerziekenhuizen onder behandeling zijn of zijn geweest voor reumatologie om hen te informeren over het door de curatoren gesignaleerde datalek.
Waarom stuurde de curator de patiënten niet een brief met daarin de vraag of de patiënten wel mee willen naar het St. Jansdal of dat zij mee willen met hun behandelend artsen als die niet mee gaan naar het St Jansdal?
Patiënten zijn vrij in hun keuze voor een behandelaar, het is aan de patiënten zelf om een keuze te maken voor St Jansdal of voor een andere behandelaar. Zoals u weet vind ik het van belang dat de continuïteit van zorg voor de patiënten in Flevoland is gewaarborgd. In dat kader hebben de curatoren van MC IJsselmeerziekenhuizen mij laten weten dat alle patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen met een zorgbehoefte die niet door St Jansdal wordt aangeboden (kinderdiabetes, HIV/Hepatitus, bariatrie) individueel zijn geïnformeerd waar zij voor hun zorgbehoefte terecht kunnen. Alle patiënten woonachtig in Emmeloord en omstreken zijn gebeld om hen te wijzen op het zorgaanbod van de Antonius zorggroep. De overige patiënten in de Noordoostpolder en in de gemeente Urk zijn eveneens individueel geïnformeerd, met een brief met informatie over het zorgaanbod van Antonius. Alle overige patiënten kunnen terecht bij St Jansdal, en, indien woonachtig in de Noordoostpolder, bij de Antonius zorggroep.
De brief die de curatoren hebben gestuurd aan de (al dan niet voormalige) reumapatiënten was bedoeld om hen te informeren over het door de curatoren gesignaleerde datalek.
Op welke wijze is en wordt gehoor gegeven aan artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (vrije artsenkeuze)?
De vrije artsenkeuze voor patiënten blijft overeind. Zie voor een uitgebreidere toelichting de eerder genoemde brief van 13 maart jongstleden.
Heeft de curator toegang tot de medische dossiers van de patiënten van het MC Zuiderzee ziekenhuis?
In beginsel mogen alleen patiënten zelf en hulpverleners betrokken bij de behandeling, de medische dossiers inzien. De curatoren hebben, gezien het medisch beroepsgeheim, geen inzicht in de dossiers.
Hoe bewaakt u de patiëntendossiers? Hoe stelt u zeker dat er bij overname geen onderscheid is of wordt gemaakt tussen duurdere en goedkopere patiënten? Of tussen patiënten of patiëntengroepen waar wel of geen winst op te behalen valt?
In mijn brief van 13 maart jongstleden over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bewaring en overdracht van patiëntendossiers. Dit betreft zowel de overdracht van de medische dossiers van patiënten die nog onder behandeling waren bij de MC IJsselmeerziekenhuizen als de dossiers van patiënten bij wie de behandeling eerder al beëindigd was. St Jansdal heeft mij laten weten dat met de curatoren van de MC IJsselmeerziekenhuizen is afgesproken dat St Jansdal de medische dossiers van patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen bewaart. MC IJsselmeerziekenhuizen stelt die data beschikbaar aan St Jansdal. St Jansdal mag die data pas gebruiken indien en voor zover door de patiënt een toestemmingsverklaring is getekend en aan St Jansdal is overhandigd.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht om voor al hun verzekerden voldoende goede en passende zorg in te kopen. Een faillissement of een overname van een zorgaanbieder doet hier niets aan af. Patiënten zijn vrij om te bepalen bij welke aanbieder zij behandeld willen worden. Ik vind dat de vrije artsenkeuze altijd, en dus ook in deze specifieke situatie in Flevoland, gewaarborgd moet zijn. Patiënten kunnen er dus voor kiezen om hun behandeling voort te zetten bij andere zorgaanbieders dan St Jansdal of de Antonius zorggroep. Dit heb ik ook toegelicht in de genoemde brief van 13 maart jongstleden.
Zorgadviesbureau Gupta rekende voor St Jansdal uit dat voor de zorg die wordt overgenomen van het MC Zuiderzee ziekenhuis, 35 fte aan medisch specialisten nodig is. Hoeveel artsen zijn er van het MC Zuiderzee ziekenhuis overgegaan naar het St Jansdal?
St Jansdal heeft mij laten weten dat zij deze berekeningen zelf heeft gemaakt. Volgens de laatste opgave zijn er tenminste 16 medisch specialisten die voorheen bij het MC Zuiderzeeziekenhuis werkten overgegaan naar St Jansdal.
Waarom bent u nog altijd stuurloos inzake de faillissementen van de MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Als u zichzelf niet stuurloos vindt, waar baseert u dat dan op?
Ik heb in recente debatten en een groot aantal brieven aan uw Kamer aangegeven welke acties ik onderneem om de regie op het proces te voeren. De operatie in Flevoland is een enorme inspanning geweest van veel partijen met wie ik de afgelopen maanden contact heb gehad om de continuïteit van zorg in de regio te waarborgen. Ik wil daarbij nadrukkelijk mijn complimenten aan al die partijen uitspreken voor hun enorme inzet.
De werkwijze en prijsafspraken van rechtsbijstandsverzekeraars en de gevolgen voor de kwaliteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar en het artikel «Rechtsbijstandsverzekeraars sluiten geheime contracten af, wat betekent dat voor jou?»?1
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 9.
Hoe vaak komt het voor dat zaken door rechtsbijstandsverzekeraars worden doorverkocht aan derden voor een vast bedrag, ongeacht wat de daadwerkelijke kosten zijn en zonder dat klanten hiervan af weten? Is dat toegestaan?
Deelt u de mening dat mensen er in ieder geval recht op hebben te weten dat hun zaak wordt doorverkocht en voor een vast bedrag wordt behandeld door een derde?
Welke gevolgen heeft het hanteren van bedragen van 375 tot 425 euro per zaak, ongeacht de zwaarte van de zaak, volgens u voor de kwaliteit?
Deelt u de mening dat omdat dit soort bedragen zo laag zijn, de zorgvuldigheid en kwaliteit waar de klant recht op heeft en maandelijks geld voor betaalt op deze manier onmogelijk gegarandeerd kan worden?
Deelt u de mening dat het doorverkopen van zaken nu een vorm van handel lijkt te zijn geworden waarbij niet de belangen van mensen die recht nodig hebben centraal staan, maar het belang van het geld voor de verzekeraars?
De wettelijke eisen en (zelfregulerings)mechanismen waarborgen dat de rechtszoekenden die een beroep doen op hun rechtsbijstandsverzekering hulp ontvangen die van voldoende kwaliteit is. Wanneer een rechtszoekende niet tevreden is met de hulp, staat de weg open naar onafhankelijke instanties zoals het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en de rechter, die kunnen beoordelen of de ontvangen hulp van voldoende kwaliteit is. Ik verwijs hier ook naar het antwoord op vraag 8. Door de wettelijke eisen, de (zelfregulerings)mechanismen en de mogelijkheid om naar onafhankelijke instanties te kunnen, blijven de belangen van de mensen die een beroep doen op hun rechtsbijstandsverzekeraar centraal staan.
Waarom zit er strikte geheimhouding op die contracten waarmee rechtsbijstandsverzekeraars zaken doorverkopen voor vaste bedragen aan derden en wat betekent het volgens u dat tipgevers aan Radar slechts anoniem durfden te verklaren wat er gebeurt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat het gaat om contractuele afspraken tussen marktpartijen waarin mogelijk concurrentiegevoelige informatie is opgenomen. Een geheimhoudingsclause in dergelijke contracten is volgens het Verbond van Verzekeraars niet ongebruikelijk. Het is niet aan mij om de beweegredenen van tipgevers te duiden.
Wie ziet erop toe dat de kwaliteit van juridische hulpverlening nu gewaarborgd is bij rechtsbijstandsverzekeraars?
Rechtsbijstandsverzekeraars dienen zich te houden aan een aantal wettelijke eisen. Over deze wettelijke eisen heb ik u geïnformeerd bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Swinkels d.d. 24 april 2017.2 Het bestuursrechtelijk toezicht op rechtsbijstandsverzekeraars vindt plaats door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB). Daarnaast zijn er (zelfregulerings)mechanismen om de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars te waarborgen waaronder de Kwaliteitscode Rechtsbijstand, het Keurmerk Klantgericht Verzekeren en voor advocaten in loondienst van rechtsbijstandsverzekeraars is verder ook de regelgeving van de Nederlandse Orde van Advocaten van toepassing.
Indien een klant een klacht heeft over zijn of haar rechtsbijstandsverzekering of -verzekeraar kan de klant de klacht via de interne klachtenprocedure van de rechtsbijstandsverzekeraar indienen. Wanneer de klacht niet naar tevredenheid wordt afgehandeld kan de klant de klacht voorleggen aan de civiele rechter of (sinds 2011) het Kifid. In de rechtspraak wordt ter beoordeling van beroepsaansprakelijkheid de civielrechtelijke norm gehanteerd van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtsbijstandverlener. Ook het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening hanteert deze norm bij de beoordeling van klachten over de kwaliteit van de door een rechtsbijstandsverzekeraar geboden rechtshulp. Daarnaast toetst de Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) onafhankelijk op tuchtrechtelijke aspecten van klachten over verzekeraars. Hierbij treedt zij niet in de inhoudelijke beoordeling van de klacht. Tot slot toetst de Stichting toetsing verzekeraars rechtsbijstandsverzekeraars die onder het Keurmerk Klantgericht Verzekeren vallen op zaken als reactietermijn en klantgerichtheid.
Vindt u het belangrijk dat burgers recht hebben op een zorgvuldige en kwalitatieve behandeling van hun juridische geschillen? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen in het nieuwe stelsel waarin volgens u rechtsbijstandsverzekeringen een voorname rol zouden moeten gaan spelen?
Ik acht het van zeer groot belang dat burgers recht hebben op een zorgvuldige en kwalitatieve behandeling van hun juridische geschillen. Dat is daarom ook één van de essentiële punten in het stelsel. Een goed functionerend systeem biedt iedereen toegang tot het recht, onafhankelijke rechtsbescherming, zoveel mogelijk een duurzame oplossing voor het juridische probleem en dienstverlening van hoge kwaliteit. De dienstverlening moet, ongeacht de wijze waarop het stelsel wordt ingericht en ongeacht het type hulp of bijstand, aan controleerbare eisen voldoen. Bij de herziening van het stelsel van de door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand staat dan ook voorop dat deze op kwalitatief hoogwaardige wijze wordt ingericht. Dat gaan we waarborgen door daar waar nodig kwaliteitscriteria op te stellen en aan te sluiten bij hetgeen al op dit gebied is voorzien. Om de kwaliteit blijvend te kunnen controleren zijn drie belangrijke instrumenten voorzien. In de eerste plaats zullen kwaliteitsindicatoren worden ontwikkeld. Er worden algemene criteria opgesteld die gelden voor alle rechtshulppakketten en criteria per zaakscategorie. Deze criteria zullen worden getoetst en gemonitord.
In de tweede plaats zal er worden gestuurd op kwaliteit door inkoopmacht. De hulpvraag van rechtzoekenden gaat zo het aanbod veel meer bepalen dan in het huidige stelsel.
Het derde instrument is toezicht. Het is van belang dat alle aanbieders van rechtshulppakketten of onderdelen daarvan gebonden zijn aan kwaliteitseisen, ook als dit geen advocaten zijn.
De aanklacht tegen de EU vanwege de negatieve klimaatimpact van houtstook |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanklacht tegen de Europese Unie, die stelt dat het EU-energiebeleid gebaseerd is op de «onjuiste en roekeloze» aanname dat houtstook een CO2-neutrale vorm van energieproductie is?1
Ja.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat houtstook onterecht wordt aangemerkt als CO2-neutraal, omdat de CO2-uitstoot in werkelijkheid groter is dan die van opwekking van energie uit kolen? Bent u het met de aanklagers een dat de overstap van fossiele energiebronnen op houtstook een negatieve impact op het klimaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het standpunt niet dat houtstook onterecht wordt aangemerkt als CO2-neutraal. In mijn reactie op eerdere vragen van de heer Van Raan (Kamerstuk 30 196, nr. 617) heb ik aangegeven dat houtstook terecht als CO2-neutraal wordt beschouwd, omdat de emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij de groei heeft opgenomen uit de lucht, ongeacht de energie-intensiteit van de biomassa.
Ik ben het niet met de eisers eens dat de overstap van fossiele energiebronnen op houtstook een negatieve impact op het klimaat heeft. Wel is het daarbij belangrijk dat ervoor wordt gezorgd dat de koolstofvoorraad in bodems en vegetatie (waaronder hout) niet afneemt, en het liefst toeneemt. Om dit te borgen, besteden de duurzaamheidskaders die de overheid hanteert bij het stimuleren van hernieuwbare energie, als ook duurzaamheidskaders van derden, aandacht aan de zogeheten koolstofschuld die ontstaat door de emissie van CO2 bij de verbranding van biomassa. In mijn brief van 11 december 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 565) ben ik hier uitgebreider op ingegaan naar aanleiding van een verzoek vanuit uw Kamer over een bericht dat het stoken van hout vervuilender is dan kolen.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat (energie)bedrijven die overstappen op houtstook onterecht aanspraak kunnen maken op klimaatsubsidies en onterecht onder klimaatbelastingen uitkomen? Deelt u het standpunt van de aanklagers dat het subsidiëren van houtstook bijdraagt aan meer in plaats van minder CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de genoemde standpunten niet. De inzet van biomassa voor energie draagt bij aan het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie en daarmee aan het reduceren van CO2.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat houtstook niet alleen schadelijk is voor het klimaat, maar ook voor de gezondheid en de leefomgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, deel ik het standpunt niet dat houtstook in alle gevallen schadelijk is voor het klimaat. Als de biomassa voldoet aan de juiste duurzaamheidscriteria is dat niet het geval.
U vraagt verder naar de impact op de gezondheid en de leefomgeving. Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere Kamervragen over houtstook (2018Z24654) kan houtstook direct en indirect zijn weerslag hebben op de luchtkwaliteit en de kwaliteit van oppervlaktewater. Daarom is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet, waar de toepassing van biomassa voor energie leidt tot een verslechterde luchtkwaliteit en waar dit mogelijk is, de luchtkwaliteitsemissienormen voor kleine installaties vanaf 2022 wil aanscherpen. Daarnaast is aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Ten slotte wordt het beperken van emissies van houtstook om negatieve gezondheidseffecten te verminderen een belangrijk onderdeel in het Schone Lucht Akkoord.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers wereldwijd waarschuwen voor de schadelijke gevolgen van houtstook? Trekt u zich wat aan van deze boodschap? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een verstandige inzet van duurzame biomassa een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de klimaatopgave, maar is daarbij zoals gezegd niet blind voor potentiele gevolgen hiervan voor de gezondheid en de leefomgeving. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht.
Deelt u de mening dat niet langer te rechtvaardigen is dat elke sector aan de klimaattafel inzet op grootschalig gebruik van biomassa? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is een integrale aanpak opgenomen die gericht is op het waarborgen van de duurzaamheid van de gebruikte biomassa, het vergroten van het aanbod van duurzame biomassa en het toewerken naar zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa.
Op basis hiervan vindt het kabinet het gebruik van biomassa gedurende de transitie verantwoord. Gedurende de ontwikkeling van het duurzaamheidskader wordt terughoudend omgegaan met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen voor het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten.
Deelt u de mening dat in Nederland de subsidie op houtstook zo snel mogelijk gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De redenen hiervoor heb ik in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Het bericht dat de klimaatplannen van grote luchtvaartmaatschappijen falen, o.a. in relatie tot de recente aankoop van aandelen Air France-KLM |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leading airlines failing to plan for long haul on climate, warns influential investor initiative»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit onderzoek van het Transition Pathway Initiative van het Grantham Research Institute van de London School of Economics?
Het is interessant om vergelijkingen te zien tussen luchtvaartmaatschappijen, zowel wat betreft de mate waarin zij actief communiceren over hun CO2-uitstoot en -doelstellingen als hoe hun energie-efficiëntie zich onderling verhoudt.
Het onderzoek trekt algemene conclusies over de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart. Die zijn ook van toepassing op de internationale luchtvaart van en naar Nederland en op Air France-KLM. Daarnaast worden conclusies getrokken over specifieke luchtvaartmaatschappijen. Air France-KLM maakt daar geen onderdeel vanuit.
Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 2019 kan het reduceren van CO2-uitstoot door de luchtvaart via grofweg drie sporen: 1) duurzamer vliegen, 2) compenseren van uitstoot in andere sectoren en 3) alternatieven voor vliegen. Het onderzoek van het Transition Pathway Initiative richt zich uitsluitend op de effecten uit het eerste spoor. Daarnaast is het onderzoek gericht op relatieve CO2-uitstoot, per passagier kilometer. Voor het behalen van de klimaatdoelstellingen is vooral de absolute CO2-uitstoot (in grammen) relevant. Ik zie daarom geen reden om de onderzoekers om aanvullend onderzoek te vragen.
In hoeverre acht u de conclusies van het Grantham Research Institute toepasbaar voor de Nederlandse situatie, inclusief Air France-KLM?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de onderzoekers van het Grantham Research Institute te vragen om hun onderzoek uit te breiden naar de Nederlandse situatie, inclusief Air France-KLM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de conclusie dat de luchtvaartsector in het algemeen een significante en snel groeiende bijdrage levert aan klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de langetermijndoelen van de onderzochte grote luchtvaartbedrijven niet voldoende zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C en zelfs niet voldoende zijn om deze opwarming te beperken tot onder 2°C? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek concludeert vooral dat in openbare documenten van de meeste luchtvaartbedrijven onvoldoende staat over concrete klimaatdoelstellingen voor de lange termijn. De luchtvaartsector wordt echter door de overheid gereguleerd, primair vanuit de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO). De algemene boodschap van de onderzoekers is dat scherpere doelstellingen nodig zijn. Zoals ik uw Kamer reeds schreef in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019 zet Nederland zich samen met andere Europese landen in voor afspraken binnen ICAO over een hogere ambitie en over de effectieve inzet van maatregelen, ook op de lange termijn.
Onderschrijft u de conclusie dat veel reductiestrategieën in de luchtvaartsector gebaseerd zijn op koolstofcompensatie, terwijl het onduidelijk blijft hoe de luchtvaartmaatschappijen hun daadwerkelijke uitstoot gaan reduceren? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van de temperatuurdoelstelling van Parijs zal de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart in absolute zin omlaag moeten. Zonder op marktwerking gebaseerde systemen – zoals het EU emissiehandelssysteem (ETS) en het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA) – kan de luchtvaartsector met de thans beschikbare middelen en technologie de komende jaren de klimaatdoelstellingen niet realiseren. De mondiale luchtvaartsector verwacht vanaf 2035 voor het behalen van reductiedoelstellingen zonder het instrument van CO2 compensatie (CORSIA) te kunnen. Of dit daadwerkelijk het geval is, zal blijken uit tussentijdse evaluaties.
Compensatie van CO2-uitstoot door de internationale luchtvaart in andere sectoren is onderdeel van de reductiestrategie die landen wereldwijd zijn overeengekomen in ICAO. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat deze compensatie leidt tot additionele CO2-reductie in sectoren en landen bovenop bestaande maatregelen in het kader van Parijs. Daarnaast wordt beleid gevoerd om ook de uitstoot binnen de sector zelf te reduceren. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de prestaties van nieuwe vliegtuigen en de toepassing van duurzame hernieuwbare brandstoffen. Om op termijn reductiedoelstellingen te realiseren zonder compensatie van CO2-uitstoot zijn duurzame innovaties nodig. Hierbij kunt u denken aan synthetische kerosine en hybride/elektrisch vliegen.
Onderschrijft u de conclusie dat de luchtvaartsector in het algemeen zijn uitstoot significant zal moeten inkrimpen om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C? Zo nee, welke sectoren gaan in uw ogen de naar verwachting toenemende CO2-uitstoot van de luchtvaartsector opvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een krimp van het aantal vluchten een gunstig effect zal hebben op het inkrimpen van de uitstoot van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Als mondiaal minder gevlogen wordt, stoot de internationale luchtvaartsector minder CO2 uit. Als alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt is het effect minder duidelijk als gevolg van onder andere uitwijkgedrag en emissies door andere modaliteiten. Als alleen Nederland de CO2-uitstoot terug dringt, heeft dat op mondiale schaal nauwelijks effect. Daarom pleit ik voor een internationale aanpak, zoals beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019.
Onderschrijft u de conclusie dat er in het algemeen meer transparantie nodig is over de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen omgaan met hun koolstofcompensatie en reductieprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan een goed inzicht in de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart en in de effectiviteit van het klimaatbeleid voor de luchtvaart. Onder het EU ETS voor de luchtvaart, en sinds dit jaar ook in het kader van CORSIA, monitoren luchtvaartmaatschappijen hun CO2-uitstoot. Hierover rapporteren ze aan de bevoegde overheidsinstanties in hun land middels rapportages die door een externe partij zijn geverifieerd. In Nederland is die bevoegde instantie de Nederlandse Emissieautoriteit. Voor de wijze van monitoren, rapporteren en verifiëren bestaan EU voorschriften (voor het EU ETS) en ICAO voorschriften (voor CORSIA). Op deze wijze wordt op zowel EU- als ICAO-niveau transparantie en inzicht geboden over de emissies. Ik hecht er ook belang aan dat in de verdere ontwikkeling van compensatieprogramma’s, zoals CORSIA, het inzicht in de wijze waarop maatschappijen hun emissies compenseren wordt vergroot.
Onderschrijft u de conclusie dat luchtvaartmaatschappijen in het algemeen niet mogen wegkijken van de extra impact van uitstoot op grote hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019 is CO2 niet het enige broeikasgas dat vrijkomt bij verbranding van kerosine. Naast waterdamp zijn ook de concentraties van stikstof en fijnstof van invloed op het klimaat, bijvoorbeeld door het veroorzaken van vliegtuigstrepen en het beïnvloeden van al aanwezige bewolking. Over de bijdrage aan klimaatverandering van de niet-CO2 emissies op grote vlieghoogte bestaat nog veel onzekerheid ondanks langdurig wetenschappelijk onderzoek. Op dit moment wordt op internationaal niveau vanwege de grote onzekerheid niet gewerkt met zogenaamde «CO2-equivalenten» voor luchtvaart. Ik acht het wenselijk dat op termijn andere klimaatemissies expliciet kunnen worden meegewogen in het klimaatbeleid voor luchtvaart. Hiertoe zal echter eerst (internationaal) meer kennis moeten worden opgebouwd.
Onderschrijft u de conclusie dat de extra impact van uitstoot op grote hoogte nadrukkelijker moet worden meegenomen in statistieken en rekenmodellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de uitkomsten van dit onderzoek het aandeelhouderschap in Air France-KLM, een luchtvaartmaatschappij die vooralsnog gericht is op groei en dus groei van de CO2-uitstoot (ondanks de gerealiseerde en voorgenomen maatregelen ter beperking ervan), niet te verenigen is met een klimaatbeleid dat gericht is op beperking van de CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft mijn reactie op het onderzoek, verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De aandelen in de holding Air France-KLM veranderen niets aan mijn inspanningen om de luchtvaartsector te verduurzamen. Aan de Duurzame Luchtvaarttafel werkt mijn ministerie samen met sectorpartijen,
kennisinstellingen, brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties aan een verdergaande CO2-reductie.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om het begrip «publiek belang», dat bij de aankoop van aandelen Air France-KLM vooral als economisch belang werd gezien, anders te gaan definiëren, namelijk in termen van de klimaatopgave? Zo nee waarom niet?
Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen inzake de aankoop van aandelen Air France-KLM van 4 maart jl. is de doelstelling van het aanschaffen van dit aandelenbelang het borgen van het Nederlandse publieke belang dat samenhangt met het bestemmingennetwerk op Schiphol en het vestigingsklimaat. Klimaatopgaven hebben geen directe rol gespeeld. De aandelenpositie in Air France-KLM doet niets af aan de inspanningen van het kabinet om de luchtvaart te verduurzamen en zowel nationaal (o.a. de Duurzame Luchtvaarttafel) en internationaal (EU, ICAO) zet het kabinet zich in voor de publieke belangen inzake duurzaamheid en klimaat gerelateerd aan de luchtvaart. In het debat over de aandelenaankoop van 5 maart jl. is erop gewezen dat een brede afweging over de ontwikkeling van de luchtvaart, inclusief het klimaat zal worden gemaakt in de komende Luchtvaartnota. Ook zal daarbij aan de orde komen welke instrumenten daarvoor worden ingezet.
Hoe gaat u uw rol als actieve aandeelhouder van een vervuilend luchtvaartbedrijf inzetten om het publieke belang van een leefbare aarde te realiseren, inclusief het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5°C en het stoppen van de zesde uitstervingsgolf?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe gaat u uw rol als actieve aandeelhouder van een vervuilend luchtvaartbedrijf inzetten om dit bedrijf voor te bereiden op het scenario waarin de luchtvaartsector te maken krijgt met een sterke krimp van het aantal vluchten?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat de aankoop van aandelen Air France-KLM, een investering in een luchtvaartbedrijf wiens verdienmodel gebaat is bij het steeds meer (netto) verbranden van fossiele brandstoffen, onverantwoord is in het licht van de klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C dichterbij gekomen is door de aankoop van deze aandelen?
Zie antwoord vraag 13.