Het bericht ‘Chroom-6 verf aangetroffen op speedboten Koninklijke Marine’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Chroom-6 verf aangetroffen op speedboten Koninklijke Marine»?1
Ik wil voorop stellen dat ik geschrokken ben door het aantreffen van chroom-6 houdende verf op verschillende FRISC-vaartuigen2. Mijn zorgen gaan daarbij allereerst uit naar de medewerkers die werkzaamheden hebben verricht aan deze vaartuigen. De direct betrokken medewerkers zijn (tijdens een «alle hens») geïnformeerd door hun commandant en in de gelegenheid gesteld zich te laten registreren. Dat geeft hun in de toekomst de mogelijkheid aan te tonen onder welke omstandigheden ze in aanraking zijn geweest met chroom-6.
De chroom-6 houdende verf is aangetroffen op verschillende FRISC-vaartuigen van de Koninklijke Marine. De ontdekking is gedaan door oplettende onderhoudsmedewerkers die het chroom-6, met behulp van speciaal hiervoor bij Defensie ingevoerde detectiepennen, aantroffen in de conserveerlaag op een affuit van een FRISC. Bij verdere controle bleken meerdere onderdelen van verschillende FRISC’s chroom-6 te bevatten. De werkzaamheden zijn daarop stilgelegd en de werkplaatsen waar de FRISC’s worden onderhouden zijn preventief gesloten. Deze werkplaatsen zijn inmiddels industrieel gereinigd. Ook wordt onderzocht hoeveel, en in welke mate, FRISC-vaartuigen en reserveonderdelen zijn bewerkt met chroom-6 houdende verf. Het was namelijk niet bekend dat er chroom-6 houdende verf voor de FRISC-vaartuigen is gebruikt. Het is daarom niet uit te sluiten dat defensiepersoneel dat werkzaamheden heeft verricht aan de FRISC-vaartuigen in het verleden aan chroom-6 is blootgesteld. Defensiemedewerkers die denken in het verleden mogelijk te zijn blootgesteld aan chroom-6 door werkzaamheden aan de FRISC-vaartuigen kunnen dit laten opnemen in hun personeelsdossier. Daarnaast kunnen zij voor vragen terecht bij hun bedrijfsarts of arbofunctionaris en zich laten registreren bij het www.informatiepuntchroom6.nl.
Ondanks alle preventieve voorzorgmaatregelen, instructies, toezicht etc. kunnen onvoorziene incidenten met gevaarlijke stoffen optreden, bijvoorbeeld door een technisch defect of menselijk handelen. Daarvoor is in de regelgeving een «calamiteitenprocedure» opgenomen, zodat op de juiste wijze kan worden gehandeld als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Meestal betekent dit het stilleggen van de werkzaamheden, het uitvoeren van metingen, het reinigen van de werkplaatsen, het informeren van het personeel en het zo nodig aanpassen van werkinstructies. In geval van een calamiteit wordt deze incidentele blootstelling, zoals eerder vermeld, vastgelegd in het personeelsdossier.
Bent u verrast dat ook hier mensen zijn blootgesteld aan Chroom-6? Deelt u de opvatting dat dit nieuws medewerkers kan doen twijfelen aan hun veiligheid en gezondheid? Wat doet u hiermee?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met medewerkers die mogelijk op schadelijke wijze in aanraking zijn gekomen met de betreffende Chroom-6 houdende boten? Zo nee, op welke termijn gaat u dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de reeds met de vakbonden overeengekomen schaderegeling voor medewerkers die werkten met Chroom-6 ook voor deze mogelijk nieuwe groep slachtoffers gelden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Deze regeling geldt momenteel alleen voor (oud-)medewerkers die op de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS)-locaties hebben gewerkt, of hun nabestaanden. Het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met chroom-6 op de POMS-locaties is afgerond; het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 op andere defensielocaties is in voorbereiding. De onderzoeksopzet en reikwijdte van dit onderzoek moet nog door de paritaire commissie worden vastgesteld.
(Oud-)medewerkers van andere defensielocaties kunnen, indien zij onverhoopt ziek zijn geworden, afhankelijk van de aandoening, functie en functieduur, mogelijk aanspraak maken op de sinds maart 2015 bestaande coulanceregeling. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, kan mogelijk de Regeling uitkering chroom-6 Defensie worden aangepast. Daarnaast kunnen
(oud-)medewerkers die ziek zijn geworden door blootstelling aan chroom-6 altijd een letselschadeclaim indienen bij Defensie.
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te verzoeken ook de in het artikel aangehaalde boten mee te nemen in hun lopende vervolgonderzoek naar Chroom-6? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM gaat voor Defensie nu ook andere locaties en werkplekken onderzoeken waarbij is gewerkt met chroom-6. Dit onderzoek is in voorbereiding. De onderzoeksopzet en reikwijdte van dit onderzoek zullen op basis van het advies van het RIVM door de paritaire commissie worden vastgesteld. Zodra de onderzoeksopzet en de tijdsplanning voor dit onderzoek door de paritaire commissie is vastgesteld zal ik uw Kamer hierover op de gebruikelijke manier informeren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om breder onderzoek te doen naar Chroom-6 op en in materieel waar defensie mee werkt, wie daarmee in aanraking is geweest en wanneer? Zo ja, op welke termijn kunt u een dergelijk onderzoek starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het beëindigen van vluchten naar Teheran door KLM en de gevolgen van Amerikaanse secundaire sancties |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM stopt met vluchten naar Teheran om «commerciële» redenen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «VS wijst verzoek EU om vrijstelling Iran-sancties af»?2
Ja.
Kunt u aangeven of er naar uw visie relaties zijn met de Amerikaanse sancties in de richting van Iran en het stoppen met vluchten door KLM op Iran? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relaties zijn dat?
De Nederlandse overheid is niet betrokken bij interne overwegingen en beweegredenen t.a.v. bedrijfsvoering van het Nederlandse bedrijfsleven. Naar verluidt is het besluit van KLM om de operaties op Teheran te staken met ingang van september a.s. uitsluitend genomen op basis van commerciële overwegingen, zijnde de langdurige negatieve resultaten van de vluchten op Teheran.
Kunt u aangeven hoe het besluit dat door KLM genomen is, zich verhoudt tot het Europese beleid richting Iran?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen er naast commerciële overwegingen bij KLM nog andere overwegingen om deze vluchten te beëindigen? Zo ja, welke overwegingen zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de secundaire sancties hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen? Kunt u dat per sector en indien mogelijk per bedrijf aangeven? Kunt u hierbij in ieder geval aangeven wat de impact is voor de Nederlandse olie- en gassector?
Van de secundaire sancties van de Verenigde Staten gaat extraterritoriale werking uit. Dit betekent dat Amerikaanse autoriteiten zich het recht voorbehouden op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen.
De secundaire sancties kunnen Nederlandse bedrijven die actief zijn in Iran mogelijk blootstellen aan risico’s op reputatieschade, financiële schade en rechtsvervolging in de Verenigde Staten. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven in o.m. de olie- en gassector.
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen en erkent deze werking niet.
Ondersteunt de Nederlandse overheid de nieuwe Amerikaanse sancties?
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen. Minister Blok heeft dit in gesprekken met onder meer de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo kenbaar gemaakt. Ook de EU heeft herhaaldelijk zorgen richting de VS uitgesproken over deze extraterritoriale toepassing van sancties en zoekt met steun van Nederland en andere lidstaten naar mogelijkheden om handel met Iran waar mogelijk te behouden.
Ondersteunt de EU de nieuwe Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Amerikaanse secundaire sancties die Europese bedrijven treffen, volgens u schadelijk voor de (economische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er juridische en praktische mogelijkheden om de Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen?
De Amerikaanse autoriteiten behouden zich het recht voor op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen. De EU erkent deze werking niet en heeft daarom maatregelen genomen om het extraterritoriale effect van de Amerikaanse sancties binnen de Unie te beperken, namelijk de antiboycotverordening en de uitbreiding van het leenmandaat van de Europese Investeringsbank (EIB). Beide maatregelen zijn op 7 augustus in werking getreden. De antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om Amerikaanse wetgeving boven Europese wetgeving te zetten, en beoogt daarmee de effecten van de extraterritoriale werking van de VS-sancties op Europese bedrijven zoveel mogelijk te beperken. De uitbreiding van het leenmandaat maakt het mogelijk voor de EIB om op termijn projecten in Iran te ondersteunen. Tenslotte wordt er in samenwerking met EU-landen gezocht naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren.
Is er een Europees antwoord op dit sanctiebeleid van de VS? En is de EU voornemens tegenmaatregelen te nemen tegen de VS met eenzelfde economische impact?
Zie antwoord vraag 10.
Welke gevolgen zou het eventueel negeren van het Amerikaanse beleid met secundaire sancties voor Nederlandse bedrijven hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn deze secundaire sancties en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven ter sprake gekomen in het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op 2 juli jl.?
Over het gesprek tussen premier Rutte en president Trump is eerder aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 31 985, nr.3
Hoe ver zijn we in de termijn van de zogenaamde «wind-down period» van negentig tot honderdtachtig dagen die de Amerikanen hebben om bestaande zaken af te wikkelen? Is dat voldoende voor Nederlandse bedrijven? Op welke datum vallen Nederlandse bedrijven onder het Amerikaanse sanctiebeleid?
De eerste VS-sancties zijn op 7 augustus in werking getreden en de overige op 5 november 2018. Vanwege de extraterritoriale werking lopen Nederlandse bedrijven sinds 7 augustus kans om doelwit te worden van secundaire sancties.
Onder de eerste sancties vallen o.m. de handel in goud, edelmetalen, grafiet, steenkool, onbewerkte metalen zoals aluminium en staal en de automobielsector. Vanaf 5 november worden volgens de Amerikaanse sanctiewetgeving sancties opgelegd in de scheepvaart- en scheepsbouwsectoren, de aardolie-industrie en de financiële sector (o.m. verbod op transacties met de Centrale Bank van Iran en het verlenen van verzekeringen).
De brief van Hoge Vertegenwoordiger van de EU Federica Mogherini aan de Israëlische minister van Strategische Zaken Gilad Erdan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU Blasts Israëli Minister: You Feed Disinformation and Mix BDS, Terror»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Charity channelled millions of dollars to development centre that employed leader of terrorlisted group»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Palestijnse organisatie Ma’an Development Center een man in dienst had die door het terroristische Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) wordt aangeduid als «lid van het leiderschap van de PFLP in Deir al Balah»?
De betreffende man verrichtte tot 18 maart 2018, twee maanden voor zijn overlijden, op projectbasis veldwerk voor Ma’an Development Center, en was niet in vaste dienst. Ma’an stelt niet op de hoogte geweest te zijn van de veronderstelde affiliatie tussen betrokkene en de PFLP. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie waaruit blijkt wat de veronderstelde affiliatie zou zijn, of waaruit zou blijken dat de betrokkene zich schuldig gemaakt zou hebben aan terroristische activiteiten.
Klopt het dat via het Secretariat ook Nederlands belastinggeld terecht is gekomen bij het Ma’an Development Center?
Het Ma’an Development Center is in 2014 gefinancierd via het Human Rights and International Humanitairan Law Secretariat, waar Nederland destijds samen met Zwitserland, Zweden en Denemarken aan bijdroeg.
Bent u het eens met de stelling dat NGO’s die subsidies van Nederland en/of de EU ontvangen, nooit en te nimmer mensen in dienst mogen hebben die tevens lid zijn van door de EU als terroristisch aangeduide organisaties? Zo ja, wilt u toezeggen dat deze eis wordt meegenomen bij de procedure van projectenondersteuning door zowel Nederland als de EU?
Zoals bekend wil het kabinet op geen enkele manier steun bieden aan terroristische organisaties of personen, die als zodanig door de EU of Nederland zijn aangemerkt. Dit geldt ook voor organisaties die terrorisme verheerlijken, dan wel subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Activiteiten die gefinancierd worden door Nederland mogen niet in strijd zijn met het Nederlandse buitenlandse beleid. De huidige selectiecriteria zijn toereikend om effectief te kunnen optreden tegen misstanden. Fondsen van zowel Nederland als de EU worden pas verstrekt zodra zorgvuldige selectieprocedures zijn doorlopen. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door Nederland en de EU serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort.
Bent u bereid het Nederlandse beleid ten aanzien van NGO’s te herzien om dergelijke misstanden in de toekomst te voorkomen?
Herziening van het Nederlandse beleid ten aanzien van NGO’s is op dit moment niet aan de orde. Nederland hanteert een zorgvuldige selectieprocedure als het gaat om de mate waarin organisaties in staat worden geacht op effectieve wijze resultaten te boeken in de Palestijnse Gebieden en Israël. Hierbij is voldoende waarborging verzekerd op het terrein van te behalen resultaten, monitoring, transparantie en verantwoording van door Nederland beschikbaar gestelde fondsen.
De procedures bieden voldoende mogelijkheden om adequaat op te treden indien er sprake blijkt te zijn van schending van de (subsidie)voorwaarden. Indien dit daadwerkelijk het geval is, dan treedt het kabinet hiertegen op. Dit heeft Nederland in het verleden ook gedaan, zoals bij het Women’s Affairs Technical Committee (WATC).
Als de Israëlische Minister Erdan ingaat op de uitnodiging van HV Mogherini om zijn bewijzen in Brussel te presenteren, bent u dan bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid bij deze presentatie aanwezig te laten zijn en hiervan verslag uit te brengen aan de Kamer?
Mocht deze gelegenheid zich voordoen, dan zal een Nederlandse vertegenwoordiger aanwezig zijn, indien mogelijk.
Bent u bereid het Nederlandse beleid ten aanzien van NGO’s te herzien, wanneer de Israëlische Minister Erdan daadwerkelijk met concrete bewijzen komt die zijn beschuldigingen bevestigen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Russische trollen ook actief zijn in Nederland |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een leger van Russische trollen ook actief is in Nederland?1
Ja.
Wat is uw reactie op en duiding van dit nieuws?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.2
In samenwerking met betrokken departementen en diensten is daarom een aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging ontwikkeld. Daarnaast kunnen onderzoeken van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijdragen aan het in kaart brengen van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiermee worden de kwetsbaarheden en dreigingen voor Nederland inzichtelijk gemaakt, waarmee ook de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging gericht versterkt kan worden. Tevens wordt de inzet van diplomatieke instrumenten overwogen, zoals het starten van een dialoog of het aanspreken van de landen die aanleiding geven tot zorg.
Een ander onderdeel van de aanpak is het gecoördineerd optreden bij (dreigende) incidenten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van verschillende instrumenten die variëren van monitoren tot het nemen van maatregelen ten behoeve van het handhaven van de openbare orde.
Gaat het hier om strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Of er sprake is van een strafbaar feit hangt af van de inhoud van de berichten. Het kan om uitingsdelicten gaan waarbij naast de inhoud van het bericht tevens de omstandigheden waarin de uitingen worden gedaan relevant zijn bij de beoordeling van de strafbaarheid. Uiteraard geldt in alle gevallen dat de beoordeling of een concrete uitlating en context het vermoeden van een strafbaar feit oplevert en vervolgd gaat worden, voorbehouden is aan het OM.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding van de publieke opinie schadelijk is voor het functioneren van onze democratie en onze rechtsstaat? Zo ja, bent u bereid in overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een actieplan op te stellen om deze schade aan onze democratie en rechtsstaat tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met Twitter en Facebook om tafel te gaan om de heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie via sociale platforms nog veel actiever tegen te gaan?
Er worden geregeld gesprekken gevoerd met de grote IT-ondernemingen, waaronder Twitter en Facebook over diverse onderwerpen. Onderwerp van deze gesprekken is onder andere welke maatregelen door deze bedrijven vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid getroffen kunnen worden om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan en waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de vrijheid van meningsuiting en andere fundamentele vrijheden. Daarnaast wordt besproken welke stappen de grote IT-ondernemingen zetten in het kader van de Europese aanpak van desinformatie. Het kabinet verwelkomt de vrijwillige deelname van beide bedrijven aan het Multi-stakeholder forum on online disinformation dat op verzoek van de Europese Commissie een Gedragscode opstelt voor bedrijven om de verspreiding van online desinformatie tegen te gaan.3 Uiteraard zal het kabinet met deze partijen in gesprek blijven.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten vanwege de manipulatie van semistatelijke actoren?
Het onderwerp online desinformatie, inclusief verspreiding door of in opdracht van statelijke actoren staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Nederland kan de bespreking van deze problematiek in Europees verband dan ook ondersteunen en agendeert in dit verband dergelijke ongewenste activiteiten actief bij de relevante Europese expertgroepen en werkgroepen binnen de Raad. Nederland vraagt daarbij ook steeds nadrukkelijk aandacht voor het waarborgen van Europese waarden, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, bij het inrichten van de aanpak tegen desinformatie.4
Eind april 2018 heeft de Commissie de Mededeling: Bestrijding online desinformatie – een Europese aanpak over dit onderwerp gepubliceerd en het kabinet heeft middels het BNC fiche een reactie op de Mededeling geformuleerd.5
De tarieflijst Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) waarin ook de overlastvergoeding genoemd wordt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de tarieflijst van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen over de overlastvergoeding van 250 euro «voor alle gedoe» bij schadeafwikkeling?1
Ja.
Klopt het dat het bij deze overlastvergoeding alleen om de schadegevallen na 31 maart 2017 gaat? Zo ja, hoe is dit dan geregeld voor de oude schades?
Ja, dit klopt. De overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG die voortvloeit uit artikel 7, vierde lid van het Protocol en bijlage 2 van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (hierna: het Besluit). De TCMG is op grond van het Besluit alleen bevoegd om te besluiten op aanvragen om vergoeding van schade en overlastvergoeding voor schadegevallen die zijn gemeld na 31 maart 2017. Schademeldingen die zijn gedaan vóór 31 maart 2017 («oude gevallen») worden niet afgewikkeld door de TCMG, maar door NAM. NAM heeft zich gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen conform de hiervoor ontwikkelde spelregels.2
Geldt deze regeling ook voor huurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TCMG verkent op dit moment of en hoe aan deze regeling voor huurders invulling kan worden gegeven, waarbij onder andere juridische aspecten nader moeten worden bekeken. De TCMG verwacht hier op korte termijn duidelijkheid over te kunnen geven.
Kunt u bevestigen dat de overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor overige vergoedingen uit de tarieflijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De overlastvergoeding is enkel bedoeld als een vergoeding voor de overlast die de benadeelde ervaart als gevolg van het doorlopen van een procedure van schadeafhandeling bij de TCMG. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die over de vloer komen. De TCMG laat weten dat de toekenning van een overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor toekenning van de overige vergoedingen die zijn vermeld in het overzicht.
Kunnen vergoedingen uit de tarieflijst tot gevolg hebben dat de Belastingdienst minder kindgebonden budget, zorg-, of huurtoeslag uitkeert en/of vermogensbelasting gaat heffen? Kan TCMG gedupeerden informeren hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoedingen uit de tarieflijst zijn schadevergoedingen. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen over dit onderwerp van 13 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18 nr. 2801) voor een technische duiding van de impact op de rendementsgrondslag. Het recht op schadevergoedingen en de ontvangen schadevergoedingen kunnen op 1 januari (de peildatum) deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Als de schadevergoeding is uitbetaald, kan dat alleen het geval zijn indien en voor zover de ontvangen schadevergoeding nog niet is besteed. Effect op toeslagen is aan te merken als gevolgschade. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed.
Klopt het dat iedereen individueel de overlastvergoeding moet aanvragen? Kunt u dat toelichten?
Ja. De vergoeding voor bijkomende kosten, waaronder ook de overlastvergoeding, moet door de aanvrager zelf of diens gemachtigde worden aangevraagd. Op grond van het Besluit kan de TCMG alleen op aanvraag beslissen over schadevergoeding.
Deelt u de opvatting dat deze vergoedingen voor overlast gevoelens van oneerlijkheid teweeg brengt bij de mensen met oude schades, indien zij niet in aanmerking komen voor een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
De betreffende overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van NAM om de oude schademeldingen te voorzien van een aanbod. NAM heeft zich daarbij gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen.
Overigens wil ik benadrukken dat de betreffende lijst van de TCMG een algemeen overzicht geeft van gehanteerde tarieven voor compensatie van bijkomende kosten – hierin wordt niet verwezen naar adres- of persoonsgegevens van bewoners in het aardbevingsgebied.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ook mensen met oude schades in aanmerking komen voor overlastvergoedingen, zoals mensen op de lijst die de TCMG openbaar heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De brute werkwijze van de Libische kustwacht jegens bootvluchtelingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Libiërs laten migranten aan hun lot over op Middellandse Zee»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Libische kustwacht inderdaad drie bootvluchtelingen aan hun lot heeft overgelaten op zee en de rubberboot heeft vernield? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, wat is er volgens uw informatie gebeurd?
Migranten die via de Middellandse Zee Europa trachten te bereiken doen dat vaak onder buitengewoon schrijnende omstandigheden. De berichten over de drie in het artikel genoemde personen worden vooralsnog niet bevestigd door derde partijen als de Internationale Organisatie voor Migratie. Op basis van onze inlichtingen kan dus niet geconcludeerd worden dat het incident ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Kunt u zich voorstellen dat de betreffende drie bootvluchtelingen weigerden om aan boord te klimmen bij de Libische kustwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat reddingsoperaties van de Libische kustwacht soms worden gecompliceerd door het feit dat sommige drenkelingen niet door de Libische kustwacht willen worden gered. Migranten ondernemen een kostbare reis naar Europa en worden dan in de laatste fase gered op zee. Dat geeft spanningen en teleurstelling.
In de afgelopen jaren neemt de inzet toe, en daarmee ook het aantal mensen dat in nood op zee wordt gered door de Libische kustwacht. Dit wordt ook bevestigd door meerdere waarnemers, waaronder UNHCR. Tot eind juli van dit jaar heeft de Libische kustwacht volgens schattingen van UNHCR ca. 13.000 personen gered. Bij het merendeel van de ontschepingen zijn UNHCR en IOM, samen met andere hulpverleners aanwezig bij specifiek ingerichte centra waar de drenkelingen vervolgens aan wal worden gebracht.
Klopt het dat de betrokken Libische kustwacht geld ontvangt vanuit de EU om dit werk te verrichten? Zo ja, deelt u de mening dat de kustwacht niet eigenstandig de keuze had mogen maken om de bootvluchtelingen aan hun lot over te laten?
De Libische kustwacht wordt gesteund via verschillende projecten vanuit het EU Trustfund for Africa en via de Operatie EUNAVFOR MED Sophia als onderdeel van een menswaardig en effectief migratiebeleid zoals vaker met uw Kamer gewisseld. Migranten mogen niet aan hun lot worden overgelaten. Of dat daadwerkelijk is gebeurd, kan niet worden bevestigd.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de Libische kustwacht om humaan om te gaan met bootvluchtelingen? Welke mogelijkheden heeft de EU om bij inhumaan optreden door de kustwacht in te grijpen?
De EU en de VN zijn voortdurend in dialoog met de Libische autoriteiten over de bescherming en behandeling van migranten die via de zeeroute Europa trachten te bereiken. In het kader van de operatie Sophia is in dit verband ook een monitoringsmechanisme opgesteld.2 Daarbij worden de Libische autoriteiten ook aangesproken op berichten over vermeende incidenten van de Libische kustwacht tegenover deze migranten. Ook in bilateraal verband spreekt Nederland de Libische autoriteiten aan, zowel op politiek als op (hoog) ambtelijk niveau. Over deze inzet, het optreden van de Libische kustwacht en de monitoring daarvan is eerder informatie tussen het kabinet en uw Kamer gewisseld.3
Herkent u het beeld dat de Libische kustwacht vaker op brute wijze omgaat met bootvluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De omstandigheden van migranten op overvolle boten zijn vaak schrijnend en een aantal migranten wil niet worden gered door de kustwacht. Tegelijkertijd herkent het kabinet niet het beeld dat de Libische kustwacht stelselmatig op brute wijze omgaat met migranten. Dit blijkt evenmin uit rapportages van UHCR en IOM die doorgaans aanwezig zijn op de locaties waar geredde drenkelingen door de Libische kustwacht aan land worden gebracht en opgevangen. Wel onderkent het kabinet dat de Libische kustwacht nog niet altijd optimaal functioneert. Daarom hecht Nederland belang aan intensieve en effectieve monitoring van de Libische kustwacht. Zie voorts beantwoording van vraag 7.
Bent u, al dan niet in Europees verband, in gesprek met de Libische kustwacht en betrokken lokale autoriteiten om bootvluchtelingen beter te beschermen? Zo ja, wat heeft dit reeds opgeleverd? Zo nee, op welke termijn gaat u dit doen?
Over het beter beschermen van migranten zijn wij voortdurend in gesprek, zowel met de Libische autoriteiten als met andere Europese Lidstaten. Het kabinet acht van het groot belang om vrijwillige terugkeer naar landen van herkomst op te schalen, de toegang voor internationale organisaties tot detentiecentra te verbeteren en de monitoring van de Libische kustwacht te versterken. Met een integrale aanpak kunnen migranten beter beschermd worden of uit onveilige situaties worden gehaald.
Als gevolg van het aandringen van het kabinet op intensievere monitoring bij de Libische kustwacht is hiertoe binnen de missie een monitoringsmechanisme opgericht. Deze houdt toezicht op het functioneren van de Libische kustwacht in het algemeen en het onderhoud van het door de EU geleverde materiaal. Monitoring wordt gedaan door middel van webcams aan boord van de missieschepen van Sophia, observatie vanuit de lucht met drones, analyse van de positie van kustwachtschepen, rapportages van de Libische autoriteiten zelf en dagbezoeken aan de operationele hoofdkwartieren van de Libische kustwacht. Op basis van deze monitoring worden bijvoorbeeld de opleidingsprogramma’s en instroom van nieuwe rekruten aangepast. Ook wordt de Libische kustwacht ondersteund via trainingen om mensenrechten om te gaan.
Kunt u inzichtelijk maken wat de gevolgen waren van uw eerdere oproep om Libische detentiecentra te sluiten wegens inhumane omstandigheden? Welke stappen heeft u ondernomen en hebben deze tot het gewenste effect geleid? Welke lessen trekt u daaruit om ook met de Libische kustwacht te werken aan verbeteringen?
Zoals uw Kamer bekend, is het doel van het kabinet en de EU om de situatie in de Libische detentiecentra te verbeteren met als inzet dat deze uiteindelijk worden gesloten en vervangen door alternatieve ontvangst- en transitcentra.4 Er zijn al verschillende detentiecentra gesloten. Het aantal mensen dat in de overgebleven centra vast wordt gehouden fluctueert.
Hoewel er sprake is van verbeteringen in de centra blijven de inspanningen van de EU-AU-VN taskforce hard nodig. Deze taskforce heeft, na de EU-AU top in november jl., er mede voor gezorgd dat vele duizenden extra migranten uit detentiecentra zijn teruggekeerd naar landen van herkomst en vluchtelingen zijn geëvacueerd. Nederland steunt zowel de vrijwillige terugkeer als de evacuaties in het kader van de werkzaamheden van de AU-EU-VN Taskforce.
In samenwerking met de centrale Libische autoriteiten is de toegang van UNHCR, IOM en andere hulpverleners sterk verbeterd. Dit jaar heeft UNHCR bijvoorbeeld 660 monitoringbezoeken uitgevoerd naar de verschillende centra. Mede daardoor is UNHCR ook in staat om meer vluchtelingen en asielzoekers in Libië te registreren. Dankzij de inspanningen van UNHCR mogen meer van deze mensen de centra verlaten. Dit jaar gaat het in totaal om ten minste 1.396 personen. Een groot deel is door UNHCR geëvacueerd naar Niger of naar andere landen. Recente spanningen en geweld in Tripoli bemoeilijken presentie en monitoring in de stad.
Samen met UNHCR, IOM en de EU blijft het kabinet bij de Libische autoriteiten aandringen op alternatieven voor de detentiecentra. Als gevolg van de opgeschaalde inspanningen van de internationale gemeenschap via de EU-AU-VN Taskforce blijft het aantal migranten dat met behulp van IOM vrijwillig terugkeert, toenemen. Alleen al in 2018 gaat het om 8.710 migranten. Dat is goed nieuws.
De gevolgen van het no deal -scenario voor Nederlandse en EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Johannes Sibinga Mulder , Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de enigszins chaotische situatie in de Britse regering met negen afgetreden bewindspersonen de afgelopen week en de daardoor toegenomen kans op een no deal-scenario?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Europees toezichthouder voor de financiële sector nu partijen vraagt zich voor te bereiden op het no deal-scenario?1
Ja.
Begrijpt u dat ook de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en de Britse burgers in de EU feitelijk gedwongen worden zich voor te bereiden op een no deal-scenario?
De huidige situatie brengt veel onzekerheid met zich mee, ook voor de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en Britse burgers in de EU. Het kabinet probeert de Britse burgers in Nederland zo goed mogelijk te informeren over de potentiële gevolgen van de Brexit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft hiertoe een pagina op de website van de IND2 geplaatst die Britse burgers woonachtig in Nederland kunnen raadplegen om te bezien welke acties zij nu al kunnen ondernemen, ongeacht de uitkomsten van de onderhandelingen. Voor de informatievoorziening aan Nederlandse burgers in het VK wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Ziet u mogelijkheden om er samen met alle huidige 28 EU-lidstaten voor te zorgen dat de deal over burgerschap wordt vastgelegd en dat hij uitgevoerd wordt in alle Brexitscenario’s inclusief het no deal-scenario? (Als het antwoord op deze vraag een ondubbelzinnig ja is, hoeft u de vragen hieronder niet te beantwoorden.)
Ondanks het op 19 maart 2018 gepresenteerde principeakkoord blijft het risico op een uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het cliff edge scenario) bestaan. Immers, over zaken zoals de Iers/Noord-Ierse grenskwestie en de governance van het uittredingsakkoord moet nog verder worden onderhandeld. Hierbij geldt dat er pas een akkoord is als er overeenstemming is op alle onderdelen. Bovendien moet het terugtrekkingsakkoord door het Europees parlement en het nationale parlement van het Verenigd Koninkrijk worden goedgekeurd, voordat het in werking kan treden. Het kabinet bereidt zich dan ook voor op een no deal-scenario. Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen om nu al op deelterreinen, onder andere over de situatie van burgers, afspraken te maken voor het geval de onderhandelingen mislukken.
Welk perspectief hebben gemengde Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken onder het no deal-scenario?
De Britse regering heeft op 21 juni jl. een EU Settlement Scheme: Statement of Intent uitgebracht waarin staat hoe de Britse regering om zal gaan met EU-burgers woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Dit EU Settlement Scheme heeft de gemaakte afspraken in het principeakkoord als uitgangspunt: EU-burgers die vijf jaar of langer woonachtig zijn in het Verenigd Koninkrijk kunnen een permanente verblijfsvergunning aanvragen; EU-burgers die korter dan 5 jaar in het Verenigd Koninkrijk wonen, kunnen een tijdelijke verblijfsvergunning aanvragen die na vijf jaar kan worden omgezet in een permanente verblijfsstatus. Hiermee biedt de Britse regering perspectief aan Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken na de Brexit.
Dit Statement of Intent biedt echter geen harde garanties. De Britse regering heeft vooralsnog niet gecommuniceerd of het EU Settlement Scheme ook wordt toegepast in een no deal-scenario. Bovendien zal veel afhangen van hoe (streng) het Verenigd Koninkrijk de voorwaarden voor het verkrijgen van een nieuwe verblijfsstatus voor de EU-burgers in de praktijk gaat toetsen. Ook dient het Britse parlement nog in te stemmen met de werkwijze zoals geformuleerd in dit Statement of Intent.
Klopt het dat de Britse regering, behalve veel goede intenties, geen enkele garantie geboden heeft over verblijfsrechten (settled status) voor EU-burgers in het VK in het geval van een no deal-scenario?
Zie antwoord vraag 5.
Voor welke datum moet een gehuwd Brits/Nederlands koppel bij een no deal-scenario en een no deal-Brexit in maart 2019 naar Nederland komen, waarbij de Britse partner een verblijfsstatus krijgt zonder inburgeringscursus? Acht u het redelijk dat zij dus zeer snel na maart 2019 een besluit moeten nemen? Zo nee, wilt u de termijn dan verlengen?
In het scenario dat het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder geratificeerd terugtrekkingsakkoord is er op geen enkel onderwerp een overeenkomst, dus ook niet over een transitieperiode. Indien geen terugtrekkingsakkoord tot stand komt, zal vanaf de datum van uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU het recht op toegang voor burgers uit het Verenigd Koninkrijk in beginsel worden beheerst door de nationale regelgeving van de lidstaten van de EU en door de relevante EU-wetgeving voor derdelanders.
Het is inderdaad van belang dat Britse burgers zich ook informeren over mogelijke gevolgen van de Brexit voor hun (toekomstige) verblijfsstatus. Informatie over verblijfsrechtelijke gevolgen van de Brexit is te vinden op bovengenoemde website van de IND.
Kunt u aangeven welke acties andere landen (Duitsland, Frankrijk, België) ondernemen voor hun burgers in het VK?
De voorbereidingen op de gevolgen van Brexit voor burgers zijn interne aangelegenheden binnen lidstaten. Ik kan dan ook niet aangeven welke acties andere EU lidstaten ondernemen voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om bij de ambassade en de consulaten van Nederland in het VK een helpdesk in te richten voor Nederlandse burgers in het VK, waar ze antwoord kunnen krijgen op hun zeer specifieke vragen rondom verblijfsrechten in Nederland en in het VK voor henzelf, hun partners en hun minderjarige en meerderjarige kinderen?
Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk kunnen al contact opnemen met de ambassade voor specifieke consulaire informatie, ook omtrent de Brexit. De Nederlandse ambassade in Londen heeft een aparte pagina met betrekking tot de Brexit ingericht op de website. De ambassade informeert Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk onder andere over wat de Brexit voor hun verblijfsrecht kan betekenen en wat hierbij hun handelingsperspectief is. Ook informeert de ambassade Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk door middel van Brexit-informatiebijeenkomsten (met een livestream via Facebook).
Andere digitale informatiebronnen ten behoeve van Nederlanders in het buitenland over het verkrijgen en verliezen van de Nederlandse nationaliteit zijn de websites van de rijksoverheid3 en het Brexit-loket4. Verder is in de periode van juni tot en met december 2017 de campagne «Dubbele nationaliteit? Raak je Nederlandse niet kwijt!» gehouden.
Bent u bereid om in augustus of september met een niet-vertrouwelijke brief de Kamer te informeren over alle aspecten van burgerschap en het no deal-scenario?
In september wordt de Tweede Kamer in de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken geïnformeerd over de stand van zaken van de Brexit onderhandelingen en de voorbereidingen op de gevolgen ervan. Naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. over draaiboeken voor het no-deal scenario wordt de Tweede Kamer in oktober in een besloten technische briefing nader geïnformeerd over de voorbereidingen op het no deal scenario, waarbij ook het thema burgers aan bod komt.5
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De bestuurlijke impasse op Bonaire |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de bestuurlijke impasse op Bonaire te lang duurt, gezien uw bevindingen in uw brief1?
De bestuurlijke impasse staat vooruitgang in de weg en dient doorbroken te worden. Zoals ik in mijn brief aangeef staat het huidige Bestuurscollege van Bonaire op een kruispunt. Spoedige voortgang op tal van terreinen is essentieel, vooral voor de burgers van Bonaire.
Wat is de basis van uw vertrouwen dat er nu wel voortvarend werk zal worden gemaakt van het werk van de eilandsraad en de gedeputeerden op Bonaire?
Tijdens mijn bezoek aan Bonaire op 4 juli jl. heb ik indringende, maar ook constructieve gesprekken gevoerd met de leden van het Bestuurscollege afzonderlijk, met het Bestuurscollege als geheel en met de Eilandsraad.
Met het Bestuurscollege zijn heldere afspraken gemaakt over een te sluiten bestuursakkoord waarin een groot aantal bestaande bestuurlijke knopen wordt ontward. Afgesproken is snel na de zomer een bestuursakkoord overeen te komen, waarna de Eilandsraad het bekrachtigt. Hiermee is voor de komende jaren helder wat de basis is van de samenwerking tussen de rijksoverheid en het openbaar lichaam Bonaire en wat van beide partijen verwacht mag worden.
Deelt u de mening dat iedere door Nederland geïnvesteerde euro er één teveel is, zolang de bestuurlijke taken door gedeputeerden en eilandsraad worden verwaarloosd?
Bonaire is onderdeel van Nederland. Burgers verdienen een kabinet en lokale bestuurders die zich voor hen inzetten. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuurscollege om te zorgen voor een goed en stabiel bestuur. Zoals ook in het regeerakkoord vermeld, is dit een randvoorwaarde voor extra investeringen vanuit Nederland.
Bent u bereid, met inachtneming van artikel 232 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in te grijpen in het bestuur door tijdelijk bevoegdheden van gedeputeerden en eilandsraad aan de gezaghebber over te dragen en hem daarmee de kans te bieden de bestuurlijke surplace daadkrachtig te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
De bestaande structuur en taakverdeling, zoals beschreven in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat oplossingen niet in de weg. Het is belangrijk nu alle energie te richten op het sluiten van het bestuursakkoord, het implementeren van voorstellen die al klaarliggen en op het op korte termijn ontwikkelen van het beleid waar dat dringend geboden is.
Het Lage Inkomensvoordeel (LIV) |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u aangaf dat de uitzendbureaus dit jaar naar schatting 35 miljoen euro subsidie in de vorm van het lage inkomensvoordeel (LIV) ontvangen, maar dat u geen enkele aanwijzing heeft dat dit tot lagere uurtarieven leidt?1
Het bruto jaarloon rond het minimumloon wordt door het LIV met circa tien procent verlaagd. Dit geldt voor alle sectoren, dus ook voor de loonkosten in de uitzendbranche. Lagere loonkosten leiden, volgens de economische wetten, tot meer arbeidsvraag. Het LIV leidt daarom tot extra werkgelegenheid. Dit wordt ook bevestigd door het CPB in de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid2». Harde cijfers over de werkgelegenheidseffecten zijn er echter nog niet, want het betreft een nieuwe regeling.
Erkent u dat het LIV geen enkel effect kan hebben, indien het niet leidt tot lagere loonkosten en dat u dus 35 miljoen euro aan een sector geeft, terwijl u geen enkele aanwijzing of reden heeft om te denken dat dit een beoogd effect van meer werkgelegenheid kan hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u andere voorbeelden noemen op uw ministerie waarbij u een sector of bedrijf miljoenen subsidie geeft, maar geen enkel idee heeft of dat effect heeft en het ook vier jaar lang niet gaat onderzoeken?
In de vraagstelling wordt ervan uitgegaan dat er van het LIV geen positief effect uitgaat. Het CPB geeft in de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid» aan dat er een positief werkgelegenheidseffect uitgaat van het LIV. Harde cijfers zijn er echter nog niet, omdat het een nieuwe regeling betreft, die recent is ingevoerd en pas de afgelopen maand voor het eerst is uitbetaald.
Bent u bekend met het bericht «FNV wil af van «Primarkpremie»»?2
Ja.
Deelt u de mening van de FNV dat de LIV een verkeerde prikkel geeft om geen loonstijging aan te bieden, omdat anders de LIV komt te vervallen? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. De uurloongrenzen van het LIV stijgen jaarlijks mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus ook als de lonen stijgen blijft er recht bestaan op het LIV.
Heeft u al een beeld in welke mate de extraterritoriale kosten worden gebruikt om relatief hogere lonen te drukken en toch de LIV te krijgen?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. UWV is bezig met de voorbereiding van een analyse op de beschikbare data in de polisadministratie. Ik verwacht u nog voor de begrotingsbehandeling over de uitkomsten te kunnen informeren.
Kunt u aangeven voor hoeveel werknemers die extraterritoriale kosten claimen, de werkgever recht heeft op de LIV? Indien u daar nog steeds geen inzage in heeft, wil u dit zo spoedig mogelijk uitzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn alle beschikkingen voor de LIV netjes voor de wettelijke deadline van 1 augustus 2018 naar de werkgevers gestuurd?
Ja, alle beschikkingen zijn door de Belastingdienst voor de wettelijke termijn van 1 augustus 2018 verzonden naar alle ruim 93.500 werkgevers. Inmiddels heeft in 89.000 gevallen ook uitbetaling plaatsgevonden. De resterende 4.500 gevallen – hoofdzakelijk die waarbij verrekening met openstaande belastingschulden moet plaatsvinden – zijn eind augustus voor verdere behandeling overgedragen aan de belastingkantoren. De betrokken werkgevers zijn hierover geïnformeerd.
Zijn de beschikkingen van de werkgevers voor de LIV (en de jeugd-LIV) openbaar onder bijvoorbeeld de Wet openbaarheid bestuur?
De beschikkingen op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) zijn niet openbaar. Op basis van de Wet openbaarheid bestuur is alle informatie openbaar, tenzij een van de uitzonderingsgronden of beperkingen van de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is. Het gaat bij de beschikkingen om bedrijfsvertrouwelijke informatie, waarbij bovendien in de bijlage bij de beschikkingen sprake is van persoonsgegevens van werknemers, zoals BSN, naam, verloonde uren en loongegevens.
Kunt u een lijst geven met de tien hoogste bedragen die zijn toegekend aan bedrijven onder de LIV? Kunt u aangeven om welke bedrijven en sectoren het gaat?
Nee. Ik heb op 18 februari jl. onderstaand overzicht naar uw Kamer gestuurd met een verdeling van de LIV-gelden over de sectoren.
33
Horeca algemeen
13%
17
Detailhandel en ambachten
12%
52
Uitzendbedrijven
7%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6%
66
Overheid, overige instellingen
6%
42
Groothandel II
5%
45
Zakelijke dienstverlening III
5%
1
Agrarisch bedrijf
5%
35
Gezondheid
4%
20
Havenbedrijven
4%
19
Grootwinkelbedrijf
4%
18
Reiniging
3%
44
Zakelijke dienstverlening II
3%
51
Algemene industrie
3%
32
Overig goederenvervoer
2%
41
Groothandel I
2%
64
Overheid, provincies en gemeenten
2%
10
Metaalindustrie
1%
13
Bakkerijen
1%
16
Slagers overig
1%
43
Zakelijke dienstverlening I
1%
50
Voedingsindustrie
1%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1%
Overige sectoren
8%
100%
Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.
Afgerond op een heel getal.
Uit dit overzicht blijkt dat de horeca en de detailhandel de grootste ontvangers zijn. Een gedetailleerder overzicht op werkgeversniveau is niet wenselijk omdat het vertrouwelijke bedrijfsgegevens openbaar maakt. Zie ook antwoord bij vraag 9.
Hoever is het UWV met de beloofde nulmeting? Kunt u de nulmeting aan de Kamer doen toekomen?
Met UWV is afgesproken dat de nulmeting eind van dit jaar wordt opgeleverd. Ik zal de nulmeting van het LIV opnemen in de reguliere monitor Arbeidsmarkt, die ook naar uw Kamer wordt gezonden.
Hoe groot is het totale bedrag dat volgens de afgegeven beschikkingen wordt uitgekeerd in 2018?
Uit de voorlopige berekeningen van het UWV blijkt dat de LIV-uitgaven 473 miljoen euro bedragen in 2018. Dit betreft de uitbetaling van het LIV over kalenderjaar 2017. In de begroting SZW voor 2019, die op Prinsjesdag beschikbaar komt, kan ik u informeren over het totale bedrag van de afgegeven beschikkingen.
Hoe is dat bedrag verdeeld over de verschillende sectoren?
Het beeld, zoals geschetst in mijn brief van 18 februari jl., verandert niet.
Heeft u een paar anekdotische voorbeelden op welke wijze de LIV heeft geleid tot het in dienst nemen van meer mensen?
Het LIV betreft een nieuwe regeling die kort geleden is ingevoerd en pas de afgelopen maand voor het eerst is uitbetaald. Harde cijfers over werkgelegenheidseffecten zijn daarom nog niet voorhanden. In de Wtl is vastgelegd dat ik u voor 2021 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het LIV zal toezenden. Het zou voorbarig zijn om daar nu op vooruit te lopen. Het gaat overigens niet alleen om het in dienst nemen van meer mensen, maar ook om behoud van banen.
Hoeveel extra banen moet de LIV opleveren om een succes te zijn?
Het CPB verwacht, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. De daarmee gepaard gaande lastenverlichting voor werkgevers bedraagt € 0,5 miljard. Het LIV past binnen de ambitie die het kabinet heeft om de lasten op arbeid te verlagen en de economische groei te bevorderen, om zo meer mensen aan het werk te helpen. Het doel van het LIV is om over de hele linie de loonkosten van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verlagen.
Hoeveel kost elke extra baan, op minimumloon niveau, als de LIV een succes is?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Een zorgvuldige beantwoording vergt afstemming met UWV, Financiën en Belastingdienst en duurt langer dan de gebruikelijke drie weken.
Het bericht ‘Pensioenfondsen dicht bij korten’ |
|
Geert Wilders (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen dicht bij korten»?1
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat, terwijl pensioenfondsen een buffer hebben van 1.300 miljard euro, er kortingen dreigen voor miljoenen Nederlanders?
Wanneer gaat u nu eens inzien dat door het hanteren van onnodig lage rekenrentes pensioenfondsen zich onterecht arm moeten rekenen, met als gevolg dat pensioendeelnemers al jaren door uitblijven van indexatie en dreiging van kortingen de dupe zijn? Bent u bereid ervoor te zorgen dat pensioenfondsen voortaan kunnen rekenen met een realistische rekenrente om onnodige kortingen te voorkomen?
Deelt u de mening dat het korten op pensioenen absoluut niet aan de orde zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid u hiertegen te verzetten en alles in het werk te stellen om pensioenkortingen te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
De toename van suïcide onder kinderen |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel uit het Algemeen Dagblad waaruit blijkt dat het aantal suïcides onder jongeren in een jaar tijd drastisch gestegen is?1
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel. Ik deel de opvatting dat nader onderzoek aangewezen is om de mogelijke oorzaken en verklaringen hiervan in kaart te brengen.
Ik heb u bij brief van 17 juli jl. geïnformeerd over de meest recente suïcidecijfers en de voortgang van de stappen die zijn gezet om het aantal suïcides terug te dringen. De cijfers over de forse toename van het aantal suïcides onder de jongeren zijn voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en mij aanleiding geweest om op 12 juli jl. overleg te voeren met de meest betrokken partijen, waaronder 113Zelfmoordpreventie, de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben onder andere afgesproken dat we in september aan de hand van zogenaamde microdata van het CBS een eerste duiding van deze toename ontvangen. 113Zelfmoordpreventie heeft een expertbijeenkomst georganiseerd om hiervoor zoveel mogelijk input te verkrijgen. In de duiding zal onder andere de wijze waarop de suïcide gepleegd is en de regionale spreiding worden meegenomen.
Ik wil niet vooruit lopen op deze duiding. Medio september zal vervolgoverleg plaatsvinden over de uitkomsten en de te nemen vervolgstappen. Hierna zal ik de Tweede Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of deze toename van het aantal suïcides een incident is, of een structureel karakter heeft? En deelt u de mening dat onderzocht moet worden hoe de toename verklaard kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vooral ook gekeken moet worden hoe somberheidsklachten vroegtijdig opgespoord en aangepakt kunnen worden?
De vervolgstappen die in gang zullen worden gezet zullen zich richten op de mogelijke verklaringen van de toename van het aantal suïcides onder de specifieke groep jongeren van 10–20 jaar. Ik laat het aan de experts om te bepalen op welke wijze zij het verdere onderzoek zullen inrichten.
Het vroegtijdig opsporen en aanpakken van somberheidsklachten maakt expliciet onderdeel uit van het Meerjarenprogramma Depressiepreventie. Bij de uitvoering van dit programma zijn 19 partijen betrokken.
Bent u van plan om projecten waarbij somberheidsklachten worden aangepakt, toe te voegen aan de agenda voor het Transformatiefonds? Zo nee, waarom niet?2
Het Transformatiefonds is door gemeenten en het Rijk gezamenlijk opgericht om de vernieuwing van het jeugdhulpstelsel een extra impuls te geven. Het fonds richt zich op de 42 jeugdhulpregio’s, die onder bepaalde voorwaarden een financiële bijdrage kunnen krijgen voor hun transformatieplannen. De aanvragen voor het fonds moeten voor 1 oktober aanstaande door de jeugdhulpregio’s worden ingediend. Een gezamenlijke aanvraag van een aantal jeugdhulpregio´s is ook mogelijk. Het is niet bekend of er aanvragen zijn of worden ingediend voor projecten die (mede) beogen somberheidsklachten tegen te gaan.
Bent u bekend met het STORM-project (Strong Teens and Resillient Minds) van GGZ Oost Brabant, gemeenten, scholen en het Trimbos-instituut in Noordoost Brabant?3
Het STORM-project is mij bekend. Ik vind het van groot belang dat scholen aandacht besteden aan het belang van psychische gezondheid. Er vinden verschillende initiatieven en pilots op scholen plaats om psychische problematiek te herkennen, bespreekbaar te maken en medewerkers te scholen en trainen. Het STORM-project is daar een van. Het is goed kennis over dit soort projecten te delen. Ik vind ook dat scholen zelf de afweging moeten maken op welke wijze zij dit vormgeven en organiseren.
Bent u van mening dat pilots, zoals het STORM-project, ondersteuning verdienen en eventueel uitgerold zouden kunnen worden over een groter gebied? Hoe denkt u daar vervolg aan te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gehad met Stichting 113 Zelfmoordpreventie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten? Welke (vervolg)afspraken zijn tijdens dit gesprek gemaakt?4
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het nieuws dat Instagram niets blijkt te doen aan Nederlandse accounts die zelfmoord verheerlijken? Bent u bereid om hier actie tegen te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?5
Ik deel de opvatting van 113 Zelfmoordpreventie dat het goed zou zijn als Instagram actiever monitort op schadelijke en of gedetailleerde uitingen of uitingen die zelfbeschadiging of zelfmoord verheerlijken en die een mogelijk copycat-effect in de hand kunnen werken en dat ze hierin actiever en zichtbaarder verwijzen naar hulp, bijvoorbeeld bij 113Zelfmoordpreventie.
Facebook (tevens «eigenaar» van Instagram) heeft tools ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan mensen die gebruik maken van Instagram als ze zich zorgen maken over iemand of als ze zelf hulp nodig hebben. Deze tools blijken echter vrij lastig vindbaar en de inschatting is daarom dat deze weinig worden toegepast. Ik zal over deze tools en de algemene inzet overleg voeren met Facebook.
Een tsunami van islamitisch geweld tegen christenen in Nigeria |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de recente moordpartijen in Nigeria waarbij christenen massaal het slachtoffer zijn geworden van islamitisch geweld?1
Ja, het kabinet is op de hoogte van de recente dodelijke confrontaties in de Middle Belt tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke boeren waarbij er aan weerszijde steeds meer slachtoffers vallen.
Klopt het dat onder de islamitische Fulani bevolking niet alleen herders maar ook geharde jihadisten rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die de aanwezigheid van jihadisten onder de nomadische herders objectief kan bevestigen. Het is echter niet uitgesloten dat herders het doelwit zijn van werving door gewelddadige extremistische of terroristische groepen, goedschiks dan wel kwaadschiks.
Deelt u de mening dat deze bloederige tsunami van geweld, die gepaard gaat met het platbranden van huizen en kerken, steeds meer de signatuur draagt van een etnische zuivering?
Het conflict tussen boeren en herders is complex en trekt een zware wissel op de veiligheid en stabiliteit van het land. Over de achtergronden van het conflict zijn de meningen verdeeld. De meeste waarnemers houden het op een mix van sociaaleconomische factoren, waaronder het gebrek aan land en water, onder meer veroorzaakt door klimaatverandering en bevolkingsgroei. Etnisch-religieuze factoren spelen eveneens een rol, maar zijn niet de drijvende kracht achter het conflict. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat er achter de geweldplegingen een vooropgezette religieuze agenda schuilgaat.
Of het geweld nu wel of niet specifiek tegen christenen is gericht, feit is dat de meeste slachtoffers christenen zijn. Leger en politie blijken niet in staat om het geweld te beteugelen en de openbare orde en veiligheid te handhaven. De daders van de moordpartijen blijven ongestraft. Zolang deze situatie voortduurt zullen meer burgers het recht in eigen hand nemen. Hierdoor dreigt het conflict verder te escaleren en worden etnisch-religieuze sentimenten steeds sterker gevoed met alle gevolgen van dien.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelde dat er «geen aanwijzingen zijn dat achter de geweldplegingen een (vooropgezette) religieuze agenda schuilgaat»?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u inmiddels wel van mening dat er een islamitische agenda schuilgaat achter de moordpartijen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er inmiddels bij de Nigeriaanse autoriteiten op aangedrongen dat de daders van de moordpartijen niet vrijuit mogen gaan? Zo ja, wat was de reactie van Nigeriaanse zijde?
Tijdens het recente bezoek van de Nigeriaanse president Muhammadu Buhari aan Nederland op 16 en 17 juli jl. is er in bilaterale gesprekken op aangedrongen dat het conflict een halt wordt toegeroepen en dat de moordpartijen stoppen. Daarop verklaarde de president dat de regering naarstig op zoek is naar oplossingen voor het zorgwekkende conflict tussen boeren en herders.
De belastingtelefoon en alternatieve manieren van communiceren met de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers in bijvoorbeeld de 16e (pagina 35), 17e (pagina 63), 18e (pagina 26) en 19e halfjaarsrapportage (pagina 46) netjes de volgende cijfers over de belastingtelefoon opnamen:
Ja.
Waarom zijn deze gegevens niet meer opgenomen in de 20e en 21e halfjaarsrapportage, terwijl ze toch buitengewoon relevant bleken te zijn?
De set productietabellen in de 20e en de 21e Halfjaarsrapportage (HJR) bevat de indicatoren uit de begroting IX 2017. De meeste door u genoemde gegevens waren in het verleden (deels tot 2011, deels tot 2016) in de begroting opgenomen indicatoren over de dienstverlening van de Belastingdienst. Vanaf de begroting van 2017 zijn andere, in onze ogen meer relevante indicatoren opgenomen. De bereikbaarheidsindicator biedt bijvoorbeeld enkel inzicht in de bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening, terwijl de Belastingdienst via meerdere kanalen diensten verleent. Er zijn andere indicatoren die inzicht geven in deze prestaties: in de begroting 2017 is daarom de KPI «klanttevredenheid» voor de dienstverleningskanalen telefoon, website, en balie opgenomen, die gebaseerd is op de principes van het Canadese ICCS-Client Satisfaction Model (zie ook het antwoord bij vraag 3).
Ook voor de andere «productietabellen» uit de HJR geldt dat vanaf de 20e HJR wordt aangesloten bij de begrotingsindicatoren. Daarmee wordt bereikt dat een duidelijke set indicatoren wordt gepresenteerd die een actueel beeld geeft van de uitvoering in relatie tot de in de lopende begroting geformuleerde doelstellingen en streefwaarden.
Kunt u deze gegeven per half jaar over de afgelopen vijf jaren in een tabel zetten (per half jaar), inclusief de streefcijfers?
Hieronder wordt een overzicht van de gevraagde gegevens weergegeven.
De bereikbaarheid (%) is het aantal geholpen bellers via ofwel een belastingtelefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De technische bereikbaarheid (%) betrekt in de bereikbaarheid zowel de bellers die via het keuzemenu zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd, als de bellers die zelf het gesprek beëindigen in het keuzemenu (bv. omdat de beller geen BSN bij de hand heeft). De technische bereikbaarheid wordt sinds 2015 gemeten. De technische bereikbaarheid is destijds geïntroduceerd, omdat de Belastingtelefoon bellers door uitbreiding van de technische mogelijkheden via en in het keuzemenu steeds meer kon helpen zonder dat er een gesprek met een belastingtelefoonmedewerker nodig of mogelijk (door het zelf beëindigen van de verbinding door de beller in het menu) was. Voorbeelden van deze vorm van hulp zijn het aanvragen van uitstel, het vermelden van algemene informatie via een eindtekst (bv. datum uitbetaling) of het bestellen van een formulier. De (oorspronkelijke) indicator bereikbaarheid werd daardoor steeds minder representatief als maatstaf voor geholpen bellers.
De methodiek voor de bepaling van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen is in 2016 gewijzigd. Sinds die tijd wordt gewerkt met een klanttevredenheidssystematiek, waarvan de gepercipieerde kwaliteit van de beantwoording van fiscale vragen onderdeel uitmaakt. Dit Centraal Klant Tevredenheid Onderzoek (hierna: CKTO) is ingericht volgens de principes van het Canadese ICCS-Client Satisfaction Model. De KPI voor Klanttevredenheid die in de Rijksbegroting sinds 2017 is opgenomen is op deze methodiek gebaseerd. Hiervoor worden bellers- website- en baliebezoekers gevraagd om op een vijfpuntsschaal hun tevredenheid aan te geven. De tabel hieronder geeft de samengestelde cijfers over 2017 weer van de klanttevredenheid over telefonie, website en balie. Daarnaast wordt de klanttevredenheid over het telefoniekanaal separaat weergegeven.
De cijfers van de eerste helft van 2018 over bereikbaarheid laten een wisselend beeld zien. Voor een toelichting op deze cijfers verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl.1
Zijn er meer relevante tabellen en cijfers uit de halfjaarsrapportages gelaten, die toch essentieel zijn om een inzicht te geven in de problemen en uitdagingen van de Belastingdienst? Zo ja, welke zijn dat dan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u over de afgelopen zes maanden per maand de volgende cijfers geven voor de belastingtelefoon:
In onderstaande tabellen is het ziekteverzuim weergegeven voor 2018 van alle medewerkers die voor de Belastingtelefoon werken, uitgesplitst naar ambtelijk personeel en uitzendkrachten.
In het bovenstaande overzicht zijn voor het ambtelijk personeel zowel het ziekteverzuim per maand als het voortschrijdend 12-maandsgemiddelde weergegeven voor 2018.
De administratie van het ziekteverzuim van uitzendkrachten is een verantwoordelijkheid van de uitzendpartner. Deze registreert het ziekteverzuim per vier weken. Dit is in de tabel weergegeven. De Belastingtelefoon heeft geen beschikking over maandcijfers noch het voortschrijdend 12-maandsgemiddelde.
De Belastingtelefoon past wachtrijmanagement toe om bellers op een zo goed mogelijke manier te bedienen op die momenten dat er veel bellers zijn en de bereikbaarheid beperkt is. Daarbij is de insteek dat bellers alleen tot een wachtrij worden toegelaten als de verwachte wachttijd van een acceptabele lengte is. Veel bellers hangen ook zelf op als zij de wachtrij te lang vinden. Bellers die ophangen worden niet meegenomen in de bereikbaarheid, maar wel in de technische bereikbaarheid.
Bij het toelaten tot de wachtrij wordt een beller geïnformeerd over de verwachte wachttijd. Wanneer een beller niet wordt toegelaten tot de wachtrij, is na het doorlopen van het menu de volgende meldtekst te horen: «Het is op dit moment erg druk. Al onze medewerkers zijn in gesprek en de wachtrij is helaas vol. Probeert u het later nog eens. Informatie kunt u ook vinden op www.belastingdienst.nl. Wij verbreken nu de verbinding.»
Om de wachtrijen te managen, gebruikt de Belastingtelefoon twee soorten instellingen op basis waarvan bellers al dan niet worden toegelaten tot een wachtrij. De Belastingtelefoon kan de lengte van de wachtrij variëren afhankelijk van het aantal beschikbare medewerkers (topic overload protection, TOP) en daarnaast kan worden gevarieerd afhankelijk van de verwachte wachttijd (estimated waiting time, EWT).
De TOP betreft de verhouding tussen het aantal actieve belastingtelefoonmedewerkers in de lijn (met de kennis om deze vraag te beantwoorden) en het aantal toe te laten bellers in de wachtrij. Een hogere waarde houdt in dat de wachtrijen en daarmee wachttijden hoger kunnen oplopen en bellers minder snel worden geweigerd. Een hoge TOP-instelling wordt gekozen om bellers de keuze te geven te wachten of later terug te bellen. Een concreet voorbeeld hiervan: bij een T.O.P.-instelling van 0,5 is het maximaal aantal bellers dat in een wachtrij wordt geplaatst gelijk aan de helft van het aantal actieve informanten in de lijn. Staan er 50 bellers in de wachtrij op een topic waar 100 informanten voor actief zijn, dan is de wachtrij op dat moment vol (er zijn dan 150 bellers op het betreffende topic in het proces) en zullen nieuwe calls middels het mechanisme van de T.O.P. worden geweigerd.
Daarnaast gebruikt de Belastingtelefoon de EWT-hangup instelling. Hiermee worden bellers al dan niet toegelaten tot een wachtrij op basis van de verwachte gemiddelde wachttijd. Concreet voorbeeld hiervan: Een EWT-Hangup die actief wordt bij een drempelwaarde van 7 minuten, zorgt ervoor dat indien de gemiddelde wachttijd op een topic over de voorgaande 10 minuten boven de 7 minuten ligt, een nieuwe beller niet meer tot de wachtrij wordt toegelaten. Dit kan worden ingezet als verfijning van de TOP-instelling. Met een EWT-hangup instelling wordt de lengte van een wachtrij beperkt wanneer de gemiddelde wachttijd over de voorgaande tien minuten de ingestelde waarde overschrijdt.
Voor de contactthema’s binnen de drie grote werkstromen ondernemingen, particulieren en toeslagen zijn de volgende instellingen actief geweest dit jaar:
NB: de genoemde data in bovenstaande tabel zijn data waarop een T.O.P.-instelling en/of EWT-Hangup-instelling zijn gewijzigd. De genoemde instellingen in de tabel zijn dus steeds vanaf die datum actief geweest.
Bij kleinere werkstromen zoals auto en douane is over het algemeen de T.O.P.-instelling 1.0 en de EWT Hangup-instelling niet actief, omdat de wachttijden bij deze werkstromen geen aanleiding geven tot het toepassen van wachtrijmanagement.
In april was de wachttijd weer op niveau waardoor in mei weer meer de keuze bij de beller werd gelaten door de TOP hoger in te zetten. Bij de werkstroom Ondernemingen leiden dit echter tot hoger wachttijden en is de EWT ingezet.
De burger merkt bij beide instellingen de effecten. Bij TOP het al dan niet toelaten tot de wachtrij en bij EWT het al dan niet maximeren. Overigens wordt de beller bij het toelaten tot de wachtrij geïnformeerd over de wachttijd.
In onderstaande tabel is het aantal fte weergegeven van alle medewerkers die voor de Belastingtelefoon werken.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het onmogelijk is om een telefoonnummer achter te laten, zodat mensen die lang in de wachtrij hebben gestaan en niemand te pakken hebben gekregen, maar zelf goed bereikbaar zijn, op een voor de Belastingdienst rustiger moment teruggebeld kunnen worden?
Het is met het huidige telefonieplatform wel mogelijk om een terugbelmogelijkheid in te richten, maar hiervoor is niet gekozen. Een dergelijke terugbelfaciliteit kan namelijk alleen efficiënt gebruikt worden bij tijdelijke pieken, omdat er dan in de dalen teruggebeld kan worden. Tijdens langdurige pieken zoals de IH-campagne (wanneer zich geen dalen voordoen) is dit niet het geval. Mijn streven is om de bereikbaarheid begin 2019 weer op het niveau van de eerste helft van 2017 te brengen.
Acht u het van goed werkgeverschap getuigen dat u constant nieuwe uitzendkrachten aanneemt bij de belastingtelefoon en er niet voor zorgt dat goede uitzendkrachten een vast contract krijgen?
Het telefonieaanbod bij de Belastingtelefoon is onderhevig aan pieken en dalen. Gedurende bijvoorbeeld de aangifteperiode van de IH wordt meer gebeld dan gedurende andere momenten in het jaar. De piekwerkzaamheden worden door uitzendkrachten opgevangen. In de periode 2013–2015 werkte de Belastingtelefoon met ongeveer 70% uitzendkrachten. De Wet werk en zekerheid (hierna: WWZ) en de circulaire over de toepassing ervan binnen de rijksoverheid heeft er toe geleid dat het aandeel uitzendkrachten bij de belastingtelefoon inmiddels is gedaald tot ca. 50%. Hiermee heeft de Belastingtelefoon een verschuiving in de verhoudingen ten gunste van het aantal vaste medewerkers gerealiseerd. In de komende maanden zal dit nog verder dalen, waarbij de doelstelling is om op 1 januari 2019 op een verhouding ambtelijk personeel en uitzendkrachten uit te komen van 68% en 32%.
Als gevolg van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs hebben uitzendkrachten een goede positie bij de werving van vaste krachten, waarvan ook veel gebruik wordt gemaakt. Uit eerdere wervingen blijkt dat vaste vacatures zeer vaak door eerder bij de Belastingtelefoon werkzame uitzendkrachten ingevuld worden. Naast vervulling van deze vacatures zal als gevolg van de verdere toepassing van de circulaire toepassing WWZ de komende maanden nog uitzendkrachtcapaciteit worden omgezet naar ambtelijke formatie, zodat de verhouding ambtelijk personeel en uitzendkrachten per 1 januari 2019 uitkomt op de genoemde verhouding van 68% versus 32%.
Acht u het verstandig om in deze krappe arbeidsmarkt te blijven werken met tijdelijke uitzendkrachten bij de belastingtelefoon?
Piekwerkzaamheden zijn makkelijker op te vangen met flexkrachten. De WWZ en de circulaire toepassing WWZ bij de overheid bieden de mogelijkheid om werk met het karakter van piekwerkzaamheden te laten vervullen door flexkrachten
De Belastingtelefoon hanteert een systematiek waarmee het percentage aan piekwerkzaamheden jaarlijks wordt vastgesteld. Elk jaar wordt opnieuw op basis van dit percentage bepaald in welke verhouding vast personeel en flexwerkers wordt ingezet, zodat voldaan wordt aan de genoemde circulaire. Deze verhouding is, zoals ook bij antwoord op vraag 7 weergegeven, vastgesteld op 68% – 32% in 2019. Dit betekent dat het aandeel vast personeel ten opzichte van uitzendkrachten het komende jaar gaat stijgen.
Het is overigens operationeel goed mogelijk om met een hoger percentage vaste of tijdelijk ambtelijke krachten te werken. Omdat ambtelijke krachten minder makkelijk uit te roosteren zijn, is er bij dalingen in het telefonieaanbod meer overcapaciteit. Overigens wordt een wijziging in de verhouding ambtelijk personeel – uitzendkrachten de komende jaren begrensd door gemaakte werkafspraken met een uitzendpartner. Hiermee is een meerjarig contract afgesloten, waarin werkafspraken zijn gemaakt over een benodigde bandbreedte aan in te zetten fte’s uitzendkrachten (250–600 fte in 2019 en 200–500 fte in 2020).
Herinnert u zich nog dat uw ambtsvoorgangers in 2013 en 2016 bevestigd hebben dat de Belastingdienst eraan werkt dat de burger ook elektronisch kan communiceren met de belastingdienst?1
Ja.
Wanneer kan de burger elektronische berichten naar de Belastingdienst sturen en een rechtsgeldig antwoord krijgen, zoals meerdere malen toegezegd?
Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. E-mailcommunicatie tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen is niet opengesteld voor formele berichten. Dit geldt voor alle onderdelen van de Belastingdienst. De reden hiervoor is dat belastingplichtigen niet altijd gebruik maken van een beveiligde internetverbinding, waardoor persoonlijke gegevens openbaar kunnen worden. Het is dan ook niet mogelijk om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen. Omgekeerd is het de Belastingdienst ook niet toegestaan om enkel per e-mail een aanslag of beslissingen op bezwaar aan een belastingplichtige te sturen. Dergelijke stukken worden aan particulieren in ieder geval ook per post verzonden en kunnen daarnaast als service via de online Berichtenbox worden verzonden. Wel stelt de Belastingdienst e-mailverkeer open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed.
In de interactiestrategie die ik in juni 2018 naar de Tweede Kamer heb gestuurd is aangegeven dat het streven van de Belastingdienst is om digitale interactie op termijn mogelijk te maken. Het betreft een van de ontwikkelopgaven uit de interactiestrategie. Een belangrijke randvoorwaarde is dat dit veilig kan plaatsvinden. Dat is nu nog niet het geval.
Indien een burger een brief wil sturen naar de Belastingdienst met een vraag, waar moet hij die dan naartoe sturen en hoe kan de burger een ontvangstbevestiging krijgen van die brief?
Op de website www.belastingdienst.nl staat een overzicht van de postadressen van de Belastingdienst. Voor een aantal thema’s is een specifiek postadres opgenomen. Overige vragen kunnen worden verzonden naar het dichtstbijzijnde belastingkantoor. Mocht een burger per abuis een brief naar het verkeerde adres sturen, dan wordt de brief intern doorgestuurd.
Bij bezwaar wordt altijd een ontvangstbevestiging gestuurd. Overige vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord. Als beantwoording langer gaat duren wordt ofwel een behandelingsbevestiging gestuurd of wordt telefonisch contact opgenomen met de vrager. Als de vrager zeker wil zijn van een ontvangstbevestiging kan hij zijn schriftelijke vraag bij de balie van een belastingkantoor indienen en vragen om een ontvangstbevestiging.
Binnen hoeveel dagen krijgt een burger antwoord op een brief?
De procedure hangt af van de inhoud van de brief en of het bijvoorbeeld een bezwaar, klacht, WOB verzoek of een overige vraag betreft. De Belastingdienst probeert vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Als de beantwoording van de vraag langer gaat duren wordt contact opgenomen met de vrager. De Belastingdienst volgt voor zover van toepassing de termijnen zoals die in de Awb/Awr genoemd staan.
Tot welk belastingkantoor kan een burger (of een MKB-bedrijf) zich wenden, indien deze een zogeheten ruling wil hebben en dus rechtszekerheid – die hij bij de belastingtelefoon niet krijgt – en hoe verloopt dan de procedure?
Zowel nationaal en internationaal opererende bedrijven, individuen en kleine ondernemers hebben de mogelijkheid vooraf zekerheid te krijgen over de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van belastingen. De belastingplichtige kan een schriftelijk verzoek opstellen en sturen naar het betreffende belastingkantoor of belastinginspecteur. De inspecteur zal dit verzoek vervolgens beoordelen. Uitgebreide informatie over het aanvragen van een ruling en het verloop van de procedure is te vinden op de website van de Belastingdienst.3
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord. Het is vanwege de recesperiode niet gelukt dit binnen de periode van drie weken te doen.
Het bericht ‘Opmars No Cure, No Pay bureaus bij WOZ-bezwaren’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer dat in 2018 meer dan 32% van de bezwaren tegen WOZ-beschikkingen worden ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden?1 Wat is uw mening over deze groei (in 2017 betrof dit ongeveer 30%)?
Ja, ik ben op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer. De toename van het aantal bezwaren tegen WOZ-beschikkingen ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden, is mij bekend. Net als de Waarderingskamer ben ik voorstander van een laagdrempelige toegang tot bezwaar, waarbij de belanghebbende kan kiezen of hij zelf bezwaar maakt of dit door een gemachtigde laat doen.
De Waarderingskamer heeft aangegeven dat bij bezwaren die zijn ingediend door gemachtigden die werken op basis van «no-cure-no- pay», ongewenste praktijken voorkomen. Deze signalen bereiken mijn ambtgenoten van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook in toenemende mate omdat de problematiek ook raakt aan andere beleidsterreinen, zoals de parkeerbelastingen en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ingeval van import van gebruikte auto’s. Zowel bij het niet betalen van parkeerbelasting als de import van gebruikte auto’s blijkt een groep ondernemers namens kentekenhouders massaal bezwaar en beroep in te dienen tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting dan wel de (eigen) BPM-aangifte, zelfs in die gevallen waarbij het te behalen belastingvoordeel klein is. Net zoals bij de WOZ is er ook in dit geval een verdienmodel ontstaan. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 5 juli 2018 is de problematiek ten aanzien van de BPM aan de orde gekomen.
Mijn ambtgenoten en ik zullen de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien welke oplossingen voor de problematiek in de rede liggen.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van de Waarderingskamer om, samen met gemeenten en anderen, een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de stevige groei van de commerciële bezwaarmakers en de misstanden die de Waarderingskamer aantreft? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit onderzoek de vraag naar de bedragen die gemeenten betalen aan proceskostenvergoedingen en de administratieve kosten te betrekken? Bent u bereid (macro) inzichtelijk te maken wat het financiële voordeel is voor de belanghebbende bij een toegewezen bezwaar in relatie tot de vergoeding die het commerciële bedrijf direct of indirect ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u nu al om op te treden tegen de door de Waarderingskamer geconstateerde misstand dat belanghebbenden een doorlopende machtiging wordt voorgelegd op basis waarvan ze «no-cure, no-pay» bedrijven? Is er naar uw mening op dit moment sprake van voldoende consumentenbescherming bij dit type dienstverlening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gesignaleerde praktijken dat «no-cure, no-pay» bureaus verenigingen sponsoren op basis van het aantal leden dat via hen een bezwaar indient? Welke middelen heeft u om verenigingen te waarschuwen voor dergelijke mogelijk nadelige praktijken en bent u bereid deze in te zetten?
Hierbij benaderen bureaus belanghebbenden en adviseren zij ze om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking van hun woning. Daarbij wordt belanghebbende de mogelijkheid gegeven om een vereniging op te geven waaraan het bureau bij een gewonnen zaak een deel van de proceskosten zal betalen. Het kan goed zijn dat de vereniging in kwestie op voorhand niet op de hoogte is van de afspraak tussen bureau en belanghebbende. Verenigingen hoeven dit ook niet te weten. Het staat partijen namelijk vrij om afspraken te maken over de voorwaarden waaronder de belanghebbende de opdracht aan het bureau verstrekt. Daarom staan mij geen middelen ter beschikking om hierin te treden.
Is de conclusie gerechtvaardigd, gezien de gestage groei van het aantal «commerciële» WOZ-bezwaren, dat de voorlichtingsactiviteiten die gemeenten uitvoeren op dit vlak geen of onvoldoende effect hebben en dat om die reden nadere actie vereist is? Beschikt u over gegevens over de mate waarin «commerciële» bezwaren effectiever zijn dan bezwaren van belanghebbenden in persoon en kunt u die met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beeld heeft u van de zorgvuldigheid waarmee gemeenten komen tot WOZ-beschikkingen? Is de doelstelling dat alle Nederlandse gemeenten aangesloten zijn bij de Landelijke voorziening WOZ inmiddels gerealiseerd?
De Waarderingskamer is toezichthouder en controleert in die hoedanigheid periodiek de kwaliteit van de WOZ-waardering door gemeenten. Voordat gemeenten de WOZ-waarden (per WOZ-beschikking) aan belanghebbenden bekend maken, moeten zij de Waarderingskamer vragen hiermee in te stemmen. Voordat de Waarderingskamer instemt beoordeelt zij de resultaten uit verschillende controles die recent bij de gemeente zijn uitgevoerd. Daarnaast worden de conclusies uit de eigen kwaliteitscontroles door gemeenten beoordeeld (bijvoorbeeld op basis van een analyse van kengetallen). Afhankelijk van de grootte van de gemeente, de resultaten uit eerdere controles en op basis van een willekeurige steekproef voert de Waarderingskamer bij een aantal gemeenten in de vorm van een inspectie een meer intensieve beoordeling van de kwaliteit van de taxaties uit.
In de periode december 2017 tot maart 2018 voerde de Waarderingskamer 119 onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties in 100 gemeenten uit. Het totaal aantal WOZ-objecten binnen deze gemeenten bedraagt ongeveer 3,5 miljoen. Nederland telt in totaal ongeveer 8,9 miljoen WOZ-objecten. Bij 7 gemeenten hebben tekortkomingen ertoe geleid dat WOZ-beschikkingen pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van 8 weken zijn beschikt.
Het algemene beeld hieruit is aldus dat de waardering op een juiste wijze plaatsvindt. Gemeenten die kwalitatief onvoldoende scoren worden hier door de Waarderingskamer op gewezen en kunnen in het uiterste geval zelfs worden gesanctioneerd door een tijdelijk verbod tot het opleggen van WOZ-beschikkingen. Desalniettemin was in deze gevallen de kwaliteit op orde op het moment dat de WOZ-beschikkingen werden beschikt.
Onlangs is de laatste gemeente aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor zijn sinds kort alle WOZ-waarden van woningen vrij toegankelijk voor iedereen in het WOZ-waardeloket, waardoor de beoordeling van de WOZ-waarde van een woning door belanghebbenden mogelijk wordt door vergelijking met andere woningen. Hiermee wordt een volgende stap gezet in de kwaliteit van de WOZ-waardering van woningen.
Welke mogelijkheid biedt de invoering van de Omgevingswet om een loket in te richten waar inwoners de gegevens van hun onroerende zaak kunnen inzien en corrigeren? Welke ervaringen zijn op dit vlak opgedaan in individuele gemeenten? Op welke wijze kunt u deze ervaring onder de aandacht brengen van andere gemeenten?
De invoering van een OZB-loket zit niet in de scope van de Omgevingswet en het hierbij behorend Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Naar aanleiding van het BIT-advies2 over het DSO is dit voorjaar in een bestuurlijk overleg met het Rijk, de VNG, het IPO en de UvW een nieuw basisniveauvastgesteld voor het DSO dat gereed moet zijn bij de inwerkingtreding van de wet. Afgesproken is om de voorziene inhoudelijke vulling van het DSO-LV (DSO Landelijke Voorziening) te faseren en zo de complexiteit in de keten te reduceren. Binnen deze stapsgewijze ontwikkeling worden -vanuit dit basisniveau – alleen koppelingen voorzien met de basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en eventueel de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het is mogelijk dat in een latere fase van het digitaal stelsel (vanaf 2021) koppelingen worden gelegd met andere basisregistraties, zoals de basisregistratie WOZ.
Via het WOZ-waardeloket (https://www.wozwaardeloket.nl/) kan een inwoner reeds gegevens over een woning bekijken (de (ontwikkeling) van de WOZ-waarde en enkele andere kenmerken). Alle gemeenten zijn hier sinds kort op aangesloten. Inwoners kunnen in het geval van foutieve gegevens contact opnemen met de gemeente om deze te laten corrigeren.
Het bericht ‘Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid komt opnieuw miljoenen tekort’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid komt opnieuw miljoenen tekort?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht. Ik heb regelmatig overleg met de VNG en gemeenten over de jeugdhulp. Hieruit voortvloeiend is, parallel aan de ondertekening van het IBP, onder meer de afspraak gemaakt om te komen tot een voorziening voor tekortgemeenten, in het nieuwsbericht aangeduid met de term stroppenpot. Ik heb uw Kamer hier over geïnformeerd in de brief «financiën sociaal domein» (Kamerstuk 34 477, nr. 37).
Kunt u een overzicht geven van de criteria die worden gehanteerd bij het besluit of een gemeente al dan niet in aanmerking komt voor de extra beschikbare middelen (de «stroppenpot»)?
De criteria voor de verdeling van de voorziening voor tekortgemeenten (door de VNG omgedoopt tot Fonds Tekortgemeenten) zijn door de VNG, in samenspraak met gemeenten, opgesteld. In de Algemene Ledenvergadering (ALV) van 27 juni 2018 is door gemeenten ingestemd met zowel de criteria, het instellen van een onafhankelijke commissie ter beoordeling van de aanvragen als met een bijdrage van € 100 miljoen vanuit het gemeentefonds ter vulling van de voorziening.
Vanuit het Rijk was eerder al € 100 miljoen beschikbaar gesteld.
In de bijlage2 treft u de criteria voor het Fonds Tekortgemeenten aan. Belangrijkste criteria zijn:
Waarom komt Zuid-Holland Zuid ondanks de (opnieuw) fikse tekorten op de jeugdzorg niet in aanmerking voor de extra beschikbare budgetten voor gemeenten die in de problemen zitten?
Het indienen van een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten kan nog tot en met 15 september 2018. De VNG streeft er naar om gemeenten (informeel) in november uitsluitsel te geven of zij al dan niet in aanmerking komen voor compensatie.
De gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid kunnen dan ook nog steeds een aanvraag indienen voor het Fonds Tekortgemeenten. Ik maak uit het artikel op dat de gemeenten in Zuid-Holland Zuid al een analyse hebben gemaakt en geen aanvraag zullen gaan indienen, omdat zij niet voldoen aan de criteria.
Hoeveel gemeenten met tekorten op de jeugdzorg hebben reeds gebruik gemaakt van de extra beschikbare middelen?
Er zijn nog geen gemeenten die compensatie hebben ontvangen vanuit het Fonds Tekortgemeenten. Tot 15 september kunnen aanvragen worden ingediend. Bij decembercirculaire 2018 is pas definitief bekend welke gemeenten compensatie ontvangen.
Bij hoeveel gemeenten die een aanvraag hebben gedaan voor de extra beschikbare middelen, is de aanvraag afgewezen? Kunt u een overzicht geven van de redenen die er waren voor het afwijzen van die aanvragen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Sinds kort kunnen gemeenten een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten indienen. Sluitingsdatum is 15 september.
In deze fase zijn er dus nog geen aanvragen goedgekeurd of afgewezen.
Deelt u de mening van wethouder De Witte dat «de criteria voor de verdeling van die pot niet kloppen»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De criteria voor het Fonds Tekortgemeenten zijn door gemeenten opgesteld. In de ALV van 27 juni 2018 heeft 82,15% van de gemeenten voor de inrichting (incl. criteria) van het Fonds Tekortgemeenten gestemd.
Het recht zich te vergissen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het recht zich te vergissen, namelijk het recht dat toestaat dat mensen zich eens kunnen vergissen of per ongeluk fouten maken ten opzichte van de overheid zonder dat dit onmiddellijk als overtreding of fraude wordt gezien, naar het Franse voorbeeld?1
Het idee van het recht zich te vergissen is mij inderdaad bekend. We spraken er al kort over in het Algemeen Overleg van 1 februari jl.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van het recht zich te vergissen, waarbij de overheid niet wantrouwend tegenover de burger staat maar er juist van uitgaat dat hij of zij van goeder trouw is, bewonderenswaardig is? Zo ja, welke acties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt dat onder zo’n recht zich te vergissen ligt, spreekt mij aan. Dat gaf ik in het Kamerdebat van 1 februari 2018 al met zoveel woorden aan. Het idee dat er fouten gemaakt kunnen worden die niet direct tot afstraffing leiden, heb ik toen bevestigd. We moeten burgers de gelegenheid geven zichzelf te corrigeren.
De WRR heeft vorig jaar met het rapport «Weten is nog geen doen» gewezen op de barrières die effectief contact tussen overheid en burger in de weg kunnen staan. Uit die barrières kunnen onbedoelde missers voortvloeien, dat is evident. Daarnaast heeft de Raad van State in zijn Jaarverslag 2017 gewezen op foutgevoeligheid die kan samenhangen met de potentieel inconsistente werking van verplichtingen die uit verschillende kokers of perspectieven op de burger of ondernemer afkomen. In de huidige complexe wereld moet een vergissing, te goeder trouw gemaakt, dus relatief eenvoudig recht te zetten zijn.
Op grond van dit besef heb ik een korte, niet uitputtende inventarisatie gedaan naar praktijk en wettelijke grondslag van het laten gelden van rechten en plichten. Dat laat zien dat de overheid in Nederland in veel gevallen ruimte geeft voor vertrouwen en het evenwicht in de verhouding met burgers (of rechtspersonen) zoekt. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) laten tal van bepalingen zien dat de overheid beschikkingen in redelijkheid moet nemen. Ik noem er hier slechts drie:
Van groot belang is ook de bezwaarfase. Voordat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter, moet hij bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Door het maken van bezwaar verplicht een belanghebbende het bestuursorgaan om het besluit te heroverwegen en zo nodig een nieuw besluit te nemen. Een rechter beoordeelt slechts de rechtmatigheid van een besluit, terwijl de belanghebbende in bezwaar ook niet-juridische argumenten kan aanvoeren. In bezwaar kan een bestuursorgaan op die manier een zekere interne controle op uitvoerende ambtenaren uitoefenen en alsnog rekening houden met feiten of argumenten die bij de voorbereiding nog onvoldoende duidelijk op tafel lagen. Vergissingen kunnen dan ook worden meegewogen bij de heroverweging van het besluit.
Naast ons algemene bestuursrecht is er veel bijzondere regelgeving, sector- of domeinspecifiek, die nevenschikkend is aan de Awb. Ook daarin is in de toepassing veelal ruimte om coulance te betrachten.
Zo stemde uw Kamer in 2016 in met een versoepeling van de Fraudewet. De toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei daarover: «De wet is nooit bedoeld om mensen die zich vergissen door onhandigheid of die net te laat zijn, met torenhoge boetes op te zadelen.» De aanpassing had tot gevolg dat UWV, SVB en gemeenten vanaf 2017 de hoogte van een boete voor mensen met een uitkering voortaan moeten afstemmen op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze verwijtbaar is en de omstandigheden van betrokkene.
Er zijn legio voorbeelden uit andere domeinen. Zo leggen waterschappen de plicht tot onderhoud van watergangen aan ingelanden op, waarbij in handhaving daarvan, in schouwprocessen, met meerdere iteraties van aankondigingen en persoonlijke waarschuwingsbrieven, met een looptijd van vaak meer dan 1,5 jaar, waarin alle gelegenheid is om de lokale situatie met de handhavers te bespreken, en vergissingen voortijdig te corrigeren.
Over de acties die ik aan dit besef en deze korte analyse verbind kom ik onder de antwoorden op de vragen 5 en 6 terug.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Raad van State aangaande het recht zich te vergissen, dat in het jaarverslag 2017 schrijft dat het invoeren van het recht zich te vergissen ook in Nederland overwogen zou moeten worden?2
Inderdaad heeft de Raad van State in zijn jaarverslag 2017 (pg. 36), in een passage over de digitalisering van de uitvoering van beleid, aandacht voor het Franse wetsvoorstel dat een recht zich te vergissen introduceert. De Raad stelt: «Wellicht zou een dergelijke maatregel ook in Nederland overwogen moeten worden». Aansluitend constateert de Raad van State, dat we in Nederland in diverse wetgeving een waarschuwing kennen als eerste stap van een proces van handhaving.
In dit verband is ook het recente ongevraagde advies van de Raad van State (WO04.18.0230/ Staatscourant 2018, nr 50999) relevant. Dit advies gaat over de effecten van digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen.
In het ongevraagde advies adviseert de Raad van State niet tot wetswijziging te komen, in de zin van introductie van een vergisrecht, maar onderstreept de Raad de aandacht die nodig is voor de toepassing van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, met name de interpretatie daarvan in de context van digitalisering. Aansluitend adviseert de Raad het bevorderen van maatwerk en menselijke heroverweging in de bezwaarfase. De uitgebreide reactie op het ongevraagde advies komt overigens separaat van deze beantwoording naar uw Kamer.
Kunt u verslag doen van het gesprek met uw Franse ambtgenoot over het recht zich te vergissen op vrijdag 29 juni 2018, zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Eind juni heb ik in het gesprek met mijn Franse ambtgenoot Mahjoubi (verantwoordelijk voor de portefeuille digitalisering) de introductie van het recht zich te vergissen ter sprake gebracht. Hij gaf een korte toelichting op de achtergrond ervan en meldde dat het veel Fransen zou helpen. Dhr. Mahjoubi vermeldde ook dat de Franse vakbonden de ontwikkeling positief ontvingen.
Omdat het dossier binnen de Franse regering onder de verantwoordelijkheid van een collega valt, heeft hij me toegezegd nadere informatie te sturen. Die informatie heb ik nog niet mogen ontvangen. De reden daarvoor is dat, hangende de formele bekrachtiging en afronding van het wetgevingstraject, de informatie aan Franse kant nog niet kon worden vrijgegeven. Ik heb gemeend de beantwoording van de door het lid Den Boer gestelde vragen niet langer te laten wachten. Met de beschikbare kennis van de achtergronden van het wetsvoorstel en van het Franse rechtsstelsel op hoofdlijnen, kan ik immers wel een eerste beoordeling geven (zie het antwoord op vraag 5). Mocht straks nagezonden documentatie van Franse zijde nog tot aanpassingen leiden in dit oordeel, dan kom ik daar bij een eerstvolgende gelegenheid bij u op terug.
Welke inzichten heeft dit gesprek opgeleverd?
Het gesprek en de nadien verkregen informatie hebben duidelijk gemaakt dat de context waarin in Frankrijk dit voorstel tot stand is gekomen, een andere is dan die in Nederland.
Een verschil is bijvoorbeeld dat het Franse belastingstelsel jaarlijks achteraf afrekent. Niet bij de werkgever start de inhouding (loonheffing), maar in augustus van het volgende jaar komt er een aanslag over het gehele afgelopen jaar in de brievenbus van de burger. Fransen sparen doorgaans gedurende het jaar om die aanslag te kunnen voldoen en krijgen zo achteraf pas zicht op hun netto-inkomen. Maakt de burger in zijn opgave een fout, dan komt het vaak voor dat de Franse overheid direct een boete oplegt, procentueel gerelateerd aan de totale som van de aanslag. Ziedaar de Franse behoefte om een recht op een eerste vergissing te introduceren.
Frankrijk en Nederland kennen ook verschillende rechtsculturen; de voorgaande passage is daar een voorbeeld van. Frankrijk kent van oudsher een traditie van centralisme. Uniformiteit staat er meer voorop, waardoor er minder ruimte is om van een regel af te wijken. De centrale overheid normeert het handelen van decentrale overheden en uitvoeringsorganisaties sterk, waardoor deze nauwelijks discretionaire ruimte hebben (zie: prof. W. Konijnenbelt, Frankrijk en de codificatie van het algemene bestuursrecht, in: 15 jaar Awb, Boom 2010, p. 905–920). In Nederland is van oudsher meer discretionaire ruimte bij medeoverheden en uitvoeringsorganisaties. Deze hebben daarom meer ruimte om na eigen afweging geconstateerde fouten te laten herstellen.
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de Nederlandse wet- en regelgeving nu al mogelijkheden biedt om vergissingen van burgers recht te zetten. De meerwaarde van de Franse wet moet dus binnen de specifieke Franse context worden bezien, waarin deze mogelijkheden (nog) niet voorhanden zijn.
Niettemin onderschrijf ik het achterliggende doel: de overheid moet blijk geven van vertrouwen in burgers en moet, waar nodig en mogelijk, de burger van dienst zijn. Dit ligt ten grondslag aan onze algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel, die in dit verband in de bestuurs- en rechtspraktijk hun werk behoren te doen.
Gezien het bovenstaande en het advies van de Raad van State lijkt het niet opportuun in Nederland een wetswijziging door te voeren in de zin van introductie van een algemeen recht op zich vergissen.
Welke concrete stappen zult u nemen naar aanleiding van dit gesprek?
Het besef van het belang achter de Franse wetswijziging en van de werking van beginselen in de bestuurspraktijk, maakt wel een vervolgstap mogelijk.
Zo zal ik een open gesprek aangaan met enkele collega-bewindslieden, uitvoeringsorganisaties en de VNG of grote gemeenten, om stil te staan bij de idee achter het recht zich te vergissen en in hoeverre in de uitvoeringsdomeinen waar zij verantwoordelijk voor zijn de juridische ruimte die er is ook voldoende benut wordt om vergissingen van burgers te laten herstellen, zonder direct te sanctioneren. Vraagstelling daarbij zou moeten zijn, waar en hoe knelpunten in de uitvoering naar boven komen die op een tekort aan menselijke maat duiden, alsmede wat daarvan de oorzaak is. De Ombudsman en Kafka-brigade kunnen in dat gesprek mogelijk assisteren. De opzet van dit gesprek laat ik momenteel uitwerken.
Ik verwacht in dit rondetafelgesprek tot enkele praktische vervolgstappen met betrekking tot het waarborgen van de menselijke maat in overheidsbesluitvorming te komen. Ik wil er daarbij overigens voor waken niet in het speelveld te komen van reeds lopende initiatieven, zoals de aanpak van problematische schulden. Ik wil dit open gesprek graag dit jaar nog laten organiseren.
Het bewaken van de belangen van burgers is ook nadrukkelijk ingebed in de kabinetsbrede Agenda Digitale Overheid, NL DIGIbeter, waarvan zeker drie aandachtsgebieden in dit licht relevant zijn. In de dienstverlening en informatievoorziening moet dat wat mensen verwachten in hun contact met de overheid – gemak, vertrouwen en een persoonlijke benadering – centraal staan. Formele (digitale) correspondentie moet voor iedereen begrijpelijk zijn. En het kabinet wil dat burgers en ondernemers straks op of via MijnOverheid (voor Ondernemers) een onjuist gegeven makkelijker kunnen laten corrigeren en gevolgen van het gebruik van een onjuist gegeven sneller kunnen laten herstellen.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden, consequenties en kosten zijn voor het invoeren van het recht op vergissen in Nederland?
Indien het open gesprek met collegae, mede-uitvoerders en medeoverheden alsnog aanleiding zou geven tot het invoeren van een generiek recht om zich te vergissen, dan ben ik uiteraard bereid om consequenties en kosten van het invoeren nader in kaart te brengen. Die inschatting kan ik nu nog niet maken.
Het bericht ‘Woede over nieuwe kans voor enkelbandknipper’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht in de Telegraaf over een persoon die de gevangenis verlaat met een enkelband?1
Deze vragen zijn beantwoord bij brief van 11 september.2
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel, die eerder zijn enkelband heeft doorgeknipt, nu wederom een enkelband opgelegd krijgt en niet als straf langer in de cel moet zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Beseft u dat het een klap in het gezicht is van de nabestaanden dat u deze moordenaar eindeloos kansen blijft geven?
Ik realiseer me dat deze zaak een grote impact kan hebben op de nabestaanden en vragen bij hen kan oproepen. De rechter heeft zich over de vraag gebogen of de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege zou moeten worden gelaten, en heeft hier niet toe besloten.
De rechter maakt daarbij een afweging van alle betrokken belangen, inclusief die van nabestaanden. De nabestaanden zijn geïnformeerd over het voorwaardelijk vrijkomen van de veroordeelde.
Bent u bereid de wet zodanig te veranderen dat criminelen die zeer ernstige geweldsmisdrijven hebben gepleegd niet meer met een enkelbandje de maatschappij in worden gestuurd, maar zo lang mogelijk in de cel blijven? Zo ja, per wanneer? Zo nee, beseft u dat u dan de Minister bent die aan de kant van de daders staat in plaats van de slachtoffers?
Nee. Ik zet mij, met de Minister van Justitie en Veiligheid, in voor vermindering van recidive. Bijzondere voorwaarden en een goede controle op de naleving hiervan dragen daar, door hun vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende karakter, aan bij. De reclassering spant zich maximaal in om risico’s te beheersen en iemands gedrag in positieve zin te beïnvloeden. Ter controle van een opgelegd gebiedsgebod of -verbod kan hierbij gebruik worden gemaakt van een enkelband.
Daarnaast sta ik voor een sterke positie van het slachtoffer en een zorgvuldig en eerlijk strafproces. Als de rechter van oordeel is dat geen grond meer aanwezig is om iemands vrijheid te benemen, dient een veroordeelde in vrijheid te worden gesteld. Voor de plannen van dit kabinet om de positie van het slachtoffer verder te versterken, verwijs ik naar mijn meerjarenagenda slachtofferbeleid.3
Overeenkomstig het Regeerakkoord wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin wijzigingen worden voorgesteld aangaande de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het voorstel voorziet in het maximeren van de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling en het vervallen van het van rechtswege toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik verwacht dat wetsvoorstel dit najaar bij uw Kamer te kunnen indienen.
Het verwijderen van een boek uit een bibliotheek omdat het 'negatieve emoties' oproept en 'aanstoot' geeft |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft kennisgenomen van het bericht Reactie OBA op ophef kinderboek over Suriname?1
Ja.
Deelt u de mening dat onze cultuur geweld wordt aangedaan als boeken uit bibliotheken worden verwijderd omdat mensen er aanstoot aan nemen?
Deze vraag geeft aanleiding tot enkele fundamentele opmerkingen over de rol van de openbare bibliotheek als publiek instituut in het maatschappelijk bestel. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), die sinds 2015 van kracht is, definieert de openbare bibliotheek als de publieke toegang tot informatie, educatie en cultuur. Dit onderdeel van de Wsob vindt zijn basis in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Deze artikelen waarborgen de vrijheid van meningsuiting en impliceren de mogelijkheid voor iedere burger kennis te kunnen nemen van informatie.
In de Wsob is vastgelegd dat de openbare bibliotheek deze belangrijke maatschappelijk functie vervult vanuit een aantal publieke waarden: onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit en authenticiteit.2 Deze publieke waarden komen o.a. tot uitdrukking in het feit dat de openbare bibliotheek zich bij de samenstelling van de collectie niet laat leiden door politieke, ideologische of religieuze overwegingen. De Wsob geeft hiermee tevens uitvoering aan internationaal aanvaarde principes over de openbare bibliotheek, zoals beschreven in het UNESCO/IFLA manifest over openbare bibliotheken.3 Over collectievorming stelt dit manifest:
«De collectie moet een afspiegeling zijn van actuele trends en van de ontwikkelingen die zich voordoen in de samenleving, maar ook van wat mensen ooit hebben bedacht en tot stand gebracht.»
De collecties van de Nederlandse openbare bibliotheken zijn pluriform en weerspiegelen het brede scala aan maatschappelijke opvattingen. De openbare bibliotheken dragen daarmee bij aan de ontwikkeling en uitwisseling van ideeën. Het feit dat personen of groepen aanstoot kunnen nemen aan de inhoud van een publicatie, vormt geen reden de publicatie niet in de collectie op te nemen. Veel boeken die tot de canon van de wereldliteratuur behoren, waren bij hun publicatie omstreden of werden zelfs verboden.
Binnen de hierboven beschreven uitgangspunten zijn de lokale bibliotheken zelf verantwoordelijk voor de samenstelling van de lokale collecties. De sociale kaart van het werkgebied van de bibliotheek is daarbij een belangrijke factor en bepaalt mede de samenstelling van de lokale collectie. De Nederlandse openbare bibliotheken werken op grond van de Wsob samen in een netwerk. Zij hanteren een gemeenschappelijke catalogus en hebben in een gezamenlijk collectieplan werkafspraken over het collectiebeleid gemaakt.4 Publicaties die niet beschikbaar zijn in de collectie van de bibliotheek in de eigen woonplaats, kunnen via het interbibliothecair leenverkeer in een andere bibliotheek worden opgevraagd. De jaarlijkse bibliotheekmonitor geeft inzicht in de ontwikkelingen in de Nederlandse bibliotheekcollecties (omvang, titelaanbod, fysiek/digitaal etc.). De eerstvolgende monitor is die over het jaar 2017. Uw Kamer ontvangt deze eind dit jaar.
De OBA heeft het betreffende boek na een weging van de geuite bezwaren aan de publieke waarden verwijderd uit de uitleencollectie. Een openbare bibliotheek heeft de vrijheid dit te doen.
Hoeveel boeken blijven er over in bibliotheken als alle boeken waar mensen aanstoot aan nemen verwijderd worden? Kunt u de titels van deze boeken noemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het niet de taak van bibliotheken boeken aan te bieden die emoties oproepen, inclusief «negatieve emoties»? Wat zijn dat, «negatieve emoties»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is er met het boek gebeurd? Worden verwijderde boeken door de bibliotheek verbrand?
De Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) heeft alle exemplaren uit de uitleencollectie van haar vestigingen gehaald en bewaart twee exemplaren in de Museumcollectie Jeugdboeken, bedoeld voor studiedoeleinden en op aanvraag raadpleegbaar. Dit boek staat vermeld in de (online) catalogus van de OBA.
Bent u bereid in gesprek te treden met de burgemeester van Amsterdam om te zorgen dat de vrijheid van burgers om te lezen wat ze willen hersteld wordt?
De Wsob legt de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen in het bibliotheekstelsel vast. Het collectiebeleid behoort tot de verantwoordelijkheid van de bibliotheek en niet van de overheid. De bibliotheek voert deze taak in onafhankelijkheid uit. Een gesprek van de Minister van OCW met de gemeente Amsterdam zou daar op gespannen voet mee staan. Overigens zijn de keuzemogelijkheden voor de inwoners van de gemeente Amsterdam gewaarborgd. De collectie van de OBA omvat circa 1,3 mln. items. Het is daarmee de grootste bibliotheekcollectie van Nederland. Voor het geval een titel niet beschikbaar mocht zijn in het aanbod van de OBA, is de titel via het interbibliothecair leenverkeer uit een andere openbare bibliotheek op te vragen.
Het bericht ‘Pensioenfondsen dicht bij korten’ |
|
Geert Wilders (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen dicht bij korten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat, terwijl pensioenfondsen een buffer hebben van 1.300 miljard euro, er kortingen dreigen voor miljoenen Nederlanders?
Het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen is gebaseerd op kapitaaldekking. Dat wil zeggen dat er geld wordt gespaard voor de toekomstige pensioenuitkeringen. De Nederlandse pensioenfondsen beschikken momenteel over ruim € 1.300 miljard aan gespaard vermogen. Tegenover dat gespaarde vermogen staan echter toezeggingen aan de deelnemers van ongeveer dezelfde orde van grootte. De gemiddelde actuele dekkingsgraad bedroeg eind juni circa 108%. Dit is ruim onder het vereist eigen vermogen (vev) waar fondsen aan moeten voldoen (gemiddeld 130%). Fondsen beschikken daarmee over onvoldoende buffers om de pensioentoezeggingen ook werkelijk met een hoge mate van zekerheid waar te kunnen maken.
Bij de huidige dekkingsgraden is de kans beperkt dat er volgend jaar fondsen zullen moeten korten. Tegelijkertijd blijft de financiële situatie van de fondsen kritiek. Indien een pensioenfonds vijf jaar achtereen een dekkingsgraad heeft onder het minimum vereist eigen vermogen (mvev, circa 105%), dan dient het maatregelen te nemen waardoor de dekkingsgraad in één keer wordt teruggebracht op het niveau van het minimum vereist vermogen. Voor zover het daarbij gaat om een korting, mag deze worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Als de financiële positie van de fondsen de komende jaren niet verbetert, is de kans reëel dat een deel van de fondsen in 2020 een korting moet doorvoeren.
Wanneer gaat u nu eens inzien dat door het hanteren van onnodig lage rekenrentes pensioenfondsen zich onterecht arm moeten rekenen, met als gevolg dat pensioendeelnemers al jaren door uitblijven van indexatie en dreiging van kortingen de dupe zijn? Bent u bereid ervoor te zorgen dat pensioenfondsen voortaan kunnen rekenen met een realistische rekenrente om onnodige kortingen te voorkomen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De rente in ontwikkelde economieën is sinds de jaren »80 trendmatig gedaald. Dit hangt onder meer samen met de afname van de inflatie en van de economische groei en met veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking. De rente is op dit moment op een historisch laag niveau. Die lage rente is een reëel en internationaal fenomeen, waar pensioenuitvoerders wereldwijd mee worden geconfronteerd. Een lage rente maakt het opbouwen van een pensioen duurder.
Het verhogen van de rekenrente heeft als gevolg dat een deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren, op de korte termijn gebruikt kan worden voor de indexatie van het pensioen. Dat komt met name ten goede aan oudere deelnemers. Als de werkelijke rente echter niet op korte termijn stijgt tot boven de gekozen rekenrente, resulteert er een tekort voor toekomstige gepensioneerden.
Het verhogen van de rekenrente zorgt er voor dat er meer geld wordt uitgekeerd, terwijl de werkelijke financiële positie van de pensioenfondsen niet verbetert.
Deelt u de mening dat het korten op pensioenen absoluut niet aan de orde zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid u hiertegen te verzetten en alles in het werk te stellen om pensioenkortingen te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Het verlagen van pensioenaanspraken is een pijnlijke aangelegenheid voor de deelnemers. Mede daarom stelt de Pensioenwet dat kortingen een ultimum remedium zijn. Het nieuwe financieel toetsingskader dat per 1 januari 2015 in werking is getreden, biedt fondsen de ruimte om financiële schokken binnen tien jaar op te vangen. Indien het naar verwachting niet mogelijk is om een tekort in tien jaar weg te werken, dient een korting te worden doorgevoerd. Doordat deze kortingen over een periode van maximaal tien jaar kunnen worden uitgesmeerd, blijft de hoogte van eventuele kortingen beperkt. Ik ben van mening dat het financieel toetsingskader hiermee een goed evenwicht biedt tussen een stabiele pensioenuitkering en de financiële houdbaarheid van de pensioenregeling.
Zoals u weet, hecht het kabinet belang aan een vernieuwing van het pensioenstelsel, waarvan in het regeerakkoord de contouren zijn geschetst (in lijn met eerdere publicaties van de SER). Daarbij wordt ook een nieuw pensioencontract voorgesteld. Een nieuwe pensioenovereenkomst schept andere mogelijkheden om met de afweging tussen premie, risico en ambitie om te gaan. Een overgang naar een nieuw type overeenkomst zal de werkelijkheid echter niet wijzigen en zal dan ook niet leiden tot een verbeterde financiële positie van een pensioenfonds.
De berichten: 'Discriminatie ouderen in vacatureteksten' en 'vacature sluit ouderen uit' |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de krantenartikelen «Discriminatie ouderen in vacatureteksten»1 en «Vacature sluit ouderen uit»2 waarin bericht wordt dat werkgevers nog steeds keer op keer de fout ingaan door in vacatureteksten ouderen uit te sluiten, en dat alléén al vorig jaar 60.000 gevallen van leeftijdsdiscriminatie in vacatures ontdekt zijn?
Ja.
Kunt u bevestigen dat in één op de dertig vacatures werkgevers tóch uitdrukkelijk op zoek zijn naar schoolverlaters, beginnend personeel of mensen met maximaal drie jaar werkervaring, terwijl dit verboden is?
Uit de cijfers die de Vrije Universiteit (VU) in opdracht van het College voor de Rechten van de Mens (College) heeft opgehaald, blijkt dat in 2,28 procent (41.743) tot 3,36 procent (63.303)3 van de in totaal 1.830.692 onderzochte vacatures verwijzingen naar leeftijd zijn opgenomen. Hierbij kan het gaan om zowel direct onderscheid (waarbij nadrukkelijk wordt gevraagd om bijvoorbeeld een jonge kandidaat of een maximale hoeveelheid werkervaring) als om indirect onderscheid (er wordt bijvoorbeeld gevraagd om starters). Hierbij kan het zowel gaan om onwetendheid van de werkgevers als om het weloverwogen overtreden van de regels.
Wat vindt u van het feit dat gisterenmiddag op Indeed, een website die over het hele web vacatures verzamelt, ruim 1.300 vacatures stonden met het woord «beginnend», een woord dat niet in de vacaturetekst mag staan?
Alle mensen in Nederland verdienen dezelfde kansen, ongeacht leeftijd, afkomst, geslacht, geloof, etc. Het is een verspilling van talent en zonde van de ambities en motivatie van mensen als zij als gevolg van onwetendheid of op basis van (on)bewuste vooroordelen niet aan de slag kunnen. Een woord als «beginnend» is in beginsel een vorm van indirect onderscheid4 en kan ontmoedigend werken voor oudere sollicitanten. Het kabinet ziet, net als het College, graag dat vacaturehouders hier bewuster mee omgaan en voorkomen dat taalgebruik in vacatures groepen mogelijk uitsluit. In het vervolg op het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie wordt onder andere een programma ingericht met als doel het stimuleren van de bewustwording over en inzet van eerlijke, vooroordeelvrije werving- en selectiemethoden bij organisaties en bedrijven.5
Met betrekking tot het Rijk kunnen wij u het volgende melden. Het Rijk als werkgever heeft aandacht voor het voorkomen van arbeidsmarkt-discriminatie in brede zin, waaronder ook leeftijdsdiscriminatie valt. Zo hebben in 2015–2016 alle ministeries het Charter Diversiteit ondertekend en plannen van aanpak geformuleerd die momenteel worden uitgevoerd.
Verder participeert het Rijk sinds 2016 in het programma Inclusieve Overheid waarin met verschillende overheidssectoren kennis en ervaring wordt uitgewisseld met betrekking tot het bevorderen van diversiteit en inclusie. En in het op 13 juli 2018 aan de Tweede Kamer gezonden Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (Kamerstukken 31 490, nr. 24) wordt ook (onder meer) aandacht besteed aan het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie in brede zin.
Geven de bevindingen van het College voor de Rechten van de Mens – gebaseerd op onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam – volgens u een representatief beeld van de mate van vóórkomen van leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten? Deelt u de mening van het College dat het hier nog maar gaat om «het topje van de discriminatie-ijsberg»?
De bevindingen van het College sluiten aan op de bevindingen uit eerder onderzoek dat de Vrije Universiteit heeft uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van SZW.6 Het is goed om te zien dat er onderzoek wordt gedaan naar alle vormen van discriminatie, waaronder op grond van leeftijd. Door onderzoek te blijven doen, wordt duidelijker wat de aard en omvang is van het probleem, alsmede wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn om verbeteringen te bewerkstelligen.
Verricht u zelf ook onderzoek – bijvoorbeeld via de Inspectie SZW – naar het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten, waaronder op het internet? Zo ja, wat zijn de bevindingen hiervan? Neemt deze vorm van discriminatie af of toe?
Werkgevers zijn verplicht om een beleid te voeren om discriminatie te voorkomen. De Inspectie SZW ziet hierop toe. Hiertoe is in 2015 het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW in het leven geroepen. Dit team gaat na of werkgevers op de twaalf in de Nederlandse wetgeving genoemde discriminatiegronden, waaronder ook de discriminatiegrond leeftijd, een beleid voor haar werknemers voert. Het team arbeidsdiscriminatie selecteert organisaties voor inspecties op het antidiscriminatiebeleid op basis van onder meer meldingen bij de Inspectie SZW én berichten in de media. Zoals is aangekondigd in mijn brief «Aanpak arbeidsmarktdiscriminatie in uitzendsector»7 van 1 mei 2018 en in de «Hoofdlijnenbrief Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021»8 van 19 juli 2018, wordt, naast andere effectieve alternatieven, verkernt wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie SZW met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Discriminatie in vacatureteksten zal onderdeel zijn van deze verkenning.
Deelt u de mening van professor Jägers, College-lid en hoogleraar internationale mensenrechten, dat de problemen in vacatures «relatief eenvoudig» zijn aan te pakken? Hoe verklaart u in dit licht dat er nog steeds sprake is van onwetendheid over het verbod op leeftijdsdiscriminatie en dat werkgevers er nog steeds voor kiezen om regels aan hun laars te lappen, terwijl deze vorm van leeftijdsdiscriminatie in deze omvang welig voortwoekert?3
Leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten kan zowel veroorzaakt worden door onwetendheid als door opzettelijke overtreding van de regels. Door middel van onderzoeken door onder andere het College, als ook onderzoeken door het Ministerie van SZW zelf, wordt steeds beter inzichtelijk welke informatie ontbreekt bij werkgevers en op welke wijze zij het beste van kennis kunnen worden voorzien en bewust kunnen worden gemaakt van de leeftijdsdiscriminatie.
Met tools als de vacaturechecker van het College kunnen bedrijven en organisaties bij zichzelf te rade gaan in hoeverre zij zich (onbewust) schuldig maken aan discriminerende vacatureteksten. Daarnaast zijn er maatschappelijke initiatieven, zoals het Charter Diversiteit van de Stichting van de Arbeid, die aandacht besteden aan discriminatie in de werving- en selectiefase.10 Continue voorlichting is belangrijk voor het vergroten van kennis en bewustwording bij werkgevers over het belang van vooroordeelvrije, inclusieve werving en selectie. Dit is een van de pijlers van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021.11
Is de hardnekkigheid van leeftijdsdiscriminatie – in dit geval in vacatureteksten – volgens u te verklaren vanwege de geringe pakkans bij overtreding en de beperkte sancties die verbonden zijn aan het overtreden van het verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie?
Er zijn verschillende manieren om discriminatie bij het zoeken naar een baan aan de kaak te stellen. Vermoedens van discriminatie kunnen gemeld worden bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). ADV’s verlenen bijstand aan slachtoffers van discriminatie en kunnen eventueel bemiddelen. Zaken kunnen ook worden voorgelegd aan het College of de civiele rechter. Het College kan op verzoek van een slachtoffer, een ondernemingsraad, een vakbond of de werkgever zelf een oordeel geven over een zaak. Deze oordelen worden altijd openbaar gemaakt. Hoewel oordelen van het College niet juridisch bindend zijn, worden zij meestal opgevolgd.12 Ook kan een civiele rechtszaak worden aangespannen. De (civiele) rechter kan een bindend oordeel geven; de rechter hecht daarbij waarde aan het oordeel van het College. Eventueel kan via de civiele rechter een schadevergoeding worden gevorderd.
Ook het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW houdt toezicht op, onder meer, leeftijdsdiscriminatie (zie het antwoord op vraag 5). De vraag zoals gesteld, maakt onderdeel uit van een onderzoek dat wordt gedaan naar aanleiding van de in de Kamerbrief over de uitzendsector en de Hoofdlijnenbrief over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie aangekondigde verkenning door de Inspectie SZW naar wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Hierover wordt u in november nader geïnformeerd.
Het is belangrijk op te merken dat alle vormen van arbeidsmarktdiscriminatie hardnekkig zijn. Niet alleen de pakkans speelt daarin een rol, maar een samenspel van motieven en oorzaken die ook vanuit een breder perspectief moeten worden benaderd. Dat wordt nu in den brede verkend. In november ontvangt uw Kamer het implementatieplan van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. In dit plan worden initiatieven gepresenteerd om de verschillende vormen van arbeidsmarktdiscriminatie verder aan te pakken.
Hoe vindt handhaving van het verbod op leeftijdsdiscriminatie plaats? Gaat u de handhaving van het leeftijdsdiscriminatieverbod aanscherpen? Gaat u daarbij ook aandacht schenken aan vacatureteksten die weliswaar in juridische zin geen leeftijdsdiscriminatie opleveren, maar in hun uitwerking toch wel degelijk een uitsluitende werking kunnen hebben?4 Besteedt u hierbij aandacht aan het gehele traject, van vacature via selectiefase tot beëndigingsfase, zoals aangegeven door het College voor de Rechten van de Mens?5
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat van alle werklozen die méér dan een jaar thuiszitten 60% ouder is dan 45 jaar? Deelt u de mening professor Jägers dat we best wel «wat verontwaardigder (mogen) zijn over de vanzelfsprekendheid waarmee jongeren de voorkeur krijgen»? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet onderkent de arbeidsmarktsituatie van vijftigplussers en neemt actief maatregelen om de kansen van deze groep op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het beleid van het kabinet heeft vorm gekregen in het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers».15 Dit actieplan presenteert een gemeenschappelijke aanpak van kabinet en sociale partners om het arbeidsmarktperspectief van vijftigplussers te verbeteren. Kern van de aanpak is om vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, werknemers wendbaarder te maken op de arbeidsmarkt en werkgevers minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van vijftigplussers. Ik deel derhalve de mening dat een cultuuromslag noodzakelijk is en dat nu de tijd is om dat te doen. Het kabinet en sociale partners werken daaraan. Veel van de maatregelen beogen gedragsverandering en bewustwording, zowel bij vijftigplussers als bij werkgevers. Dat heeft tijd nodig.
Hoe denkt u een omslag in het denken bij werkgevers te kunnen realiseren, zodat niet langer gediscrimineerd wordt op leeftijd bij werving en selectie? Deelt u de mening dat een cultuuromslag noodzakelijk is en dat daarvoor nú het momentum gepakt moet worden, nu werkgevers staan te springen om werknemers en daarbij oudere werknemers nog steeds te veel buiten beschouwing laten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het zinvol om selecteurs op cursus te laten gaan bij het College voor de Rechten van de Mens om hen méér bewust te maken van hun vooroordelen? Wilt u dit bevorderen? Kunt u uw antwoord motiveren?
In de hoofdlijnenbrief over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie heb ik aangegeven dat ik me in wil zetten voor werving- en selectieprocedures waarbij discriminatie zoveel mogelijk wordt voorkomen, en voor de kracht van een diverse en inclusieve werkvloer. Daarvoor is het nodig dat er onder andere bij en samen met werkgevers en selecteurs wordt gewerkt aan (nadere) bewustwording over (on)bewuste vooroordelen die tijdens het werving- en selectieproces kunnen spelen. Deze vooroordelen kunnen tijdens het gehele proces voorkomen, zoals bij het opstellen van de vacatureteksten en tijdens de uiteindelijke sollicitatiegesprekken. Hiertoe worden in het kader van het actieplan meerdere onderzoeken uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van SZW en wordt er gewerkt aan een brede communicatieaanpak. Initiatieven als de training van het College en de kennisdocumenten en bijeenkomsten gericht op divers werven en selecteren van het Charter Diversiteit zijn een mooie aanvulling op het brede palet aan maatregelen dat wij als samenleving gezamenlijk in kunnen en moeten zetten om iedereen gelijke kansen te geven.
Bent u naar aanleiding van het aanhouden van de motie van het lid Krol van 5 juli 2017 nog steeds van mening dat de civielrechtelijke aanpak van leeftijdsdiscriminatie daadwerkelijk voldoende en afdoende bescherming biedt?6 Kunt u onderbouwen waarom het huidige wettelijke kader om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan en aan te pakken nog steeds volstaat?7 Acht u het moment om onderzoek te gaan doen naar een eventuele strafrechtelijke aanpak van leeftijdsdiscriminatie – zoals gevraagd in de motie – nog steeds niet gekomen?8 Kunt u uw antwoord motiveren?
De wetgever heeft bij het ontwerpen van strafbepalingen op het gebied van discriminatie van groepen tot uitgangspunt genomen dat daarmee grote terughoudendheid moet worden betracht. Daarvoor werden verschillende redenen aangevoerd19 die wij nog steeds overtuigend achten. Zo werd onder meer aangegeven dat niet alle groepen in de samenleving strafrechtelijke bescherming behoeven; voor die bescherming is minder aanleiding naarmate de groep minder kwetsbaar is of zelf over middelen beschikt om zich tegen discriminerende handelingen te verweren en tegen onterechte aantijgingen op te komen. Een andere belangrijke factor is de mate waarin te verwachten valt dat de samenleving (en overheid) in voldoende mate corrigerend kan en zal reageren op vormen van discriminatie. Als ongewenst maatschappelijk verschijnsel doet leeftijdsdiscriminatie zich in het bijzonder voor op de arbeidsmarkt. Zoals uit de antwoorden op de overige vragen blijkt, zijn er voldoende andere mogelijkheden en middelen om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt te adresseren.
Bent u bereid de Kamer vóór Prinsjesdag in een aparte brief te informeren over welke stappen u concreet gaat zetten om het leeftijdsdiscriminatieverbod – waaronder in vacatureteksten – krachtiger te handhaven en leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie krachtiger tegen te gaan?
Zoals is aangekondigd in de «Hoofdlijnenbrief Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021», wordt in de komende periode tot aan het implementatieplan en in de jaren erna aan de slag gegaan met het aanpakken van discriminatie in de werving- en selectiefase, waaronder leeftijdsdiscriminatie. Hiertoe wordt onderzoek gedaan, worden er gesprekken gevoerd met o.a. werkgevers, personeelsfunctionarissen en wetenschappers en wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie SZW met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Over de ontwikkelingen tot dan toe en de maatregelen voor de komende jaren wordt u in november geïnformeerd.