Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog geen oplossing voor zonnepanelenprobleem VV Nieuw Buinen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het schrijnend is dat het langslepende netaansluitingsprobleem vrijwilligers van sportverenigingen hindert en frustreert in het realiseren van plannen gericht op het opwekken van groene elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom sleept het breed gesignaleerde knelpunt nog steeds voort?
Ik begrijp dat deze frustratie er is bij iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 3 tot en met 5.
Deelt u de opvatting dat het temeer schrijnend en frustrerend is dat de bereidwilligheid van derden om capaciteit op het net beschikbaar te stellen wordt gehinderd door de wettelijke regeling waardoor dit niet kan, omdat deze capaciteit toevalt aan de eerstvolgende grootschalige ontwikkelaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te lossen en hoe gaat u dat dan doen?
Op het elektriciteitsnet is een beperkte mate van transportcapaciteit beschikbaar. De netbeheerder stelt de transportcapaciteit van zijn net zodanig vast dat de integriteit en balans van het net niet wordt verstoord.
Een aangeslotene met hernieuwbare elektriciteitsopwekking heeft een overeenkomst met de netbeheerder over de hoeveel transportcapaciteit die hem ter beschikking staat. Dat is de contractueel overeengekomen capaciteit.
Het kan in de praktijk zo zijn dat een aangeslotene deze hoeveelheid structureel niet transporteert. Dan kan hij zijn overeenkomst met de netbeheerder aanpassen naar een lagere hoeveelheid. Deze capaciteit heeft de netbeheerder weer ter beschikking. Dan moet de netbeheerder deze capaciteit, conform artikel 23 van de Elektriciteitswet 1998, weer non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt.
Het kan ook zijn dat de netbeheerder structureel ervaart dat de overeengekomen hoeveelheid niet getransporteerd wordt. Dan kan de netbeheerder de niet getransporteerde hoeveelheid ook non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt en transportcapaciteit krijgt. De netbeheerder bepaalt daarnaast de fysieke benodigde transportcapaciteit en bijbehorende investeringen op basis van de gecombineerde daadwerkelijk gebruikte netcapaciteit.
Een partij met ter beschikbaar gestelde transportcapaciteit kan dus niet zelf direct zijn capaciteit aan een ander toewijzen.
Samen met ACM en netbeheerders werk ik aan oplossingsrichtingen uit voor de knelpunten rondom de aansluit- en transportcapaciteit. Hierbij betrek ik de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295). Ik zal uw Kamer hierover in mei berichten.
Is de door de voorzitter van VV Nieuw Buinen uitgesproken hoop dat het misschien nog goed komt gerechtvaardigd? Zo ja, wat is dan de weg naar een oplossing en wat zijn de maatregelen die leiden naar de aansluiting van de zonnepanelen van de voetbalvereniging?
De betrokken partijen verkennen mogelijke technische oplossingen voor de situatie nu waarbij deze voetbalclub nog niet kan leveren aan het elektriciteitsnet. Ik ben hoopvol dat zij in onderling overleg komen tot een haalbare oplossing.
Bent u bereid, gelet op het hardnekkig voortduren van het knelpunt, uw standpunt over het geven van voorrang van kleinere duurzame initiatieven op het elektriciteitsnetwerk te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Mijn opvatting in deze wijzigt niet, zoals ik eerder aan uw Kamer heb geantwoord op schriftelijke vragen2 en zoals gewisseld in het debat met uw Kamer. Het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet is een publieke taak belegd bij de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten.
De netbeheerder moet daarbij non-discriminatoir handelen.
Is het gegeven dat in grote gebieden in Nederland ontwikkelaars al omvangrijke grondposities hebben ingenomen en netwerkcapaciteit hebben geclaimd, een hindernis voor het realiseren van de afspraak in het Klimaatakkoord dat 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom komt van de lokale omgeving en leidt dit ertoe dat in deze gebieden de lokale omgeving het nakijken heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate en op welke plaatsen is dat het geval en wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de lokale omgeving 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom kan krijgen?
Op Rijksniveau is er geen concreet inzicht in welke mate projectontwikkelaars via opties of contracten al omvangrijke grondposities voor nieuwe zon- of windparken hebben ingenomen. Dit zijn private overeenkomsten die niet hoeven te worden geregistreerd. Ontwikkelaars kunnen niet «op voorhand» netcapaciteit claimen. Het aanvragen van een netaansluiting met teruglevercapaciteit voor een bepaald hernieuwbaar elektriciteitsproject, gaat immers gepaard met het aangaan van een substantiële financiële verplichting met de netbeheerder. Die verplichting gaan ontwikkelaars veelal pas aan als een project verder is uitgewerkt en men daarbij zekerheid heeft over de SDE+-subsidie en over de omgevingsvergunning.
In het ontwerp Klimaatakkoord is de afspraak opgenomen te streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de hernieuwbare elektriciteitsproductie op land. Het streven voor deze eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Momenteel wordt in overleg met overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bezien hoe hier op regionaal en lokaal niveau in beleid invulling aan gegeven kan worden, mede in relatie tot de Regionale Energie Strategieën.
Overigens constateer ik dat in de praktijk al steeds meer gewerkt wordt in de geest van het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij het bevoegd gezag via het ruimtelijk instrumentarium lokaal mede-eigendom borgt.
Kunt u reageren op de volgende passage uit de brief van de Kinderombudsman van 31 juli 2018 aan de directeur Belastingdienst/Toeslagen: «Effect van de besluiten Veel gezinnen belandden door bovengenoemde besluiten al dan niet direct of in een later stadium in de (financiële) problemen. Voor het ene gezin waren de gevolgen ernstiger dan voor het andere gezin. Bij sommige gezinnen ontstonden schulden bij het gastouderbureau, ouders moesten hun baan opzeggen en gezinnen kwamen in de schuldhulpverlening terecht. Ter illustratie van de impact volgen hier een aantal quotes uit de brieven die ik heb gekregen van de kinderen van deze ouders: «We kunnen niks leuks doen». «We kunnen geen speelgoed kopen». «Als we niet meer hoeven te betalen wil ik samen met mijn broertje heel graag naar de Efteling.» «Mijn moeder is heel erg ziek geworden en dat vind ik heel erg.» «Mijn mamma kon niet meer naar haar werk. Ze was altijd boos en ging huilen»»?
De directeur-generaal Belastingdienst heeft op 30 augustus 2018 gereageerd op de brief van de Kinderombudsman. Die correspondentie heb ik aan uw Kamer doen toekomen.
Hij heeft onder meer het volgende opgemerkt:
Ik kan mij in dat antwoord vinden.
Hoe beoordeelt u het effect van de maatregelen van de Belastingdienst?
In mijn brief van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 434) heb ik verbetermaatregelen aangekondigd. Naast een zorgvuldige afhandeling voor CAF-11 zorgen de verbetermaatregelen voor een kwaliteitsimpuls voor de werkwijze Toeslagen in zijn geheel. Ik realiseer mij dat de problemen omtrent de informatiehuishouding en de tekortkomingen rondom de vaktechnische inbedding breder spelen dan het CAF-11 dossier. De cultuuromslag die daarmee gepaard gaat, vergt meer tijd en inspanning dan de afhandeling van de specifieke CAF-11 zaak. Ik heb u in mijn brief van 20 november 2018 bericht over de voortgang van deze verbetermaatregelen om dit te bewerkstelligen.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Aangezien een uniforme werkwijze ontbreekt, ontbreekt ook een uniform overzicht van de [Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)] projecten»?1
Ja.
Bestaat er een (wellicht niet volledig uniform) overzicht van de uitgevoerde CAF-projecten bij de Belastingdienst, ofwel een lijst van de uitgevoerde projecten? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de adminsitratie van de Belastingdienst?
Zoals ik op 12 maart jl. aan uw Kamer heb geschreven, is CAF een verzamelnaam voor een veelheid aan (voorstellen tot) projecten van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) van de Belastingdienst. Het gaat dan om vele honderden zaken. Tot de aanpak van het Combiteam Aanpak Facilitators voor Toeslagen kunnen circa 80 zaken gerekend worden waarvan een vermoeden van georganiseerdheid bestond. In enkele gevallen zijn zaken zelfs afgesloten met een strafrechtelijke veroordeling. De overige zaken zijn in het reguliere toezicht behandeld door bijvoorbeeld het opvragen van aanvullende bewijsstukken. Al met al gaat het om een veelheid aan documenten in deze zaken. Omdat in de genoemde periode 2014 – medio 2016 geen centrale regie op die projecten bestond, ontbreekt een integraal beeld.
Uw Kamer heeft inzage gevraagd in diverse documenten van andere CAF-zaken dan CAF-11. Zowel de stukken uit het CAF-11 dossier als die uit alle andere CAF-dossiers bevatten toezichtvertrouwelijke informatie. In het CAF-11 dossier heb ik stukken ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer verstrekt, omdat in dat dossier door onder andere de Nationale ombudsman, de Raad van State, de Autoriteit Persoonsgegevens en uw Kamer sterke aanwijzingen werden afgegeven dat de behandeling onzorgvuldig was. Ik wil niet aan het verzoek van uw Kamer tegemoetkomen om ook toezichtsvertrouwelijke informatie in andere CAF-zaken te verstrekken, te meer omdat ik in andere CAF-zaken geen externe aanwijzingen heb ontvangen.
Kunt u de lijst met alle CAF-projecten met de kamer delen zoals CAF-1 (Heidekoe), CAF-2 (Caledonie), CAF-3 (Tonaga), CAF-4 (Swierigheid), CAF-5 (Julius), CAF-6 (Rongdrik), CAF-7 (Beilen), CAF-8 (Namdrik), CAF-9 (Namu) etc?
Zie antwoord vraag 4.
Bij welke van deze CAF-projecten heeft een evaluatie plaatsgevonden? Kunt u deze evaluaties aan de Kamer doen toekomen, net zoals u de evaluatie van CAF-11 aan de Kamer heeft doen toekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bij hoeveel van de ouders in de CAF-projecten is de kinderopvangtoeslag stopgezet, hebben bezwaar ingediend (of hem opnieuw aangevraagd), maar duurde het meer dan zes maanden voordat een besluit tot opnieuw toekennen genomen is?
Zoals ik in de antwoorden op de vragen van uw Kamer van 12 maart heb aangegeven, heeft Toeslagen geen geaggregeerde gegevens over het aantal ouders in CAF-projecten. Dat geldt ook voor de ouders bij wie een besluit tot opnieuw toekennen van de kinderopvangtoeslag langer dan zes maanden heeft geduurd. Bij CAF 11 heb ik geconstateerd dat het niet goed is gegaan. Ik verwijs naar mijn brief van 11 oktober 2018 aan uw Kamer.
Zijn ouders in de andere CAF-projecten net zo aan het lijntje gehouden als in het CAF-11 project?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de Kamer (en journalisten die een Wob-verzoek indienden) eerder wel een overzicht kregen van de gemaakte juridische kosten (zoals in de zaak van een beschuldigde topambtenaar) en nu niet?
Kosten van lopende, individuele procedures worden niet openbaar gemaakt. Het bekend worden hiervan zou de procespositie en -strategie van de Staat of zijn bestuursorganen kunnen ondergraven, hetgeen onevenredig benadelend zou zijn. Wel ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de gemaakte totale kosten met betrekking tot het proces rondom CAF-11.
Deelt u de mening dat, indien de Kamer een overzicht wil van de gemaakte juridische kosten door de landsadvocaat, u dat overzicht dient te verschaffen gezien het budgetrecht en de informatieplicht aan de Kamer?
Het budgetrecht voorziet erin dat in beginsel alleen uitgaven worden gedaan ten laste van een door het parlement goedgekeurde begroting. In dit geval komen de kosten van de lopende procedures ten laste van de begroting van het Ministerie van Financiën (IX). Wat betreft de informatievoorziening aan de Kamer over lopende procedures verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 9,12 en 13.
Kunt u ook maar een voorbeeld geven waarop de procedure beïnvloed zou kunnen worden (ten nadele van de staat) als u openbaar maakt hoeveel u de landsadvocaat in deze zaak betaald heeft?
De gemaakte en nog te voorziene kosten van de procedure kunnen een rol spelen bij de afweging een procedure al dan niet voort te zetten. Inzicht in deze kosten kan voor een wederpartij aanleiding zijn om verdere juridische stappen te ondernemen.
Kunt u een overzicht geven van de declaraties van de landsadvocaat in CAF-11 zaken tot de dag van vandaag?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel de landadvocaat in totaal is betaald in zaken die aan CAF-11 gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat aanstaande donderdag over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord, waarbij samenhangende vragen gezamenlijk zijn beantwoord.
Het bericht 'Afsluitdijk dicht: ook Fietsersbond baalt' |
|
Harry van der Molen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Afsluitdijk dicht: ook Fietsersbond baalt», waarin melding wordt gemaakt van de open brief van de Fietsersbond, Wandelnet, het Landelijk Fietsplatform en de wielersportbond (de NTFU) aan Rijkswaterstaat aangaande de afsluiting van de Afsluitdijk voor fietsverkeer?1
Ja.
Weet u dat tegen het besluit om de Afsluitdijk met ingang van 1 april 2019 voor een periode van drie jaar af te sluiten behoorlijk protest is aangetekend? Welke specifieke maatregelen heeft u tot nu toe publiekelijk voorgesteld om het gemis van de fietsroute voor gebruikers te compenseren?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat over het (geheel en soms gedeeltelijk) afsluiten van het fietspad voor drie jaar onvrede is geuit. De reden van de sluiting is dat de Afsluitdijk straks één van de grootste bouwputten van Nederland wordt: op veel verschillende momenten wordt op veel verschillende plekken aan de dijk tegelijk gewerkt. Daarom is alternatief vervoer (een fietsbus) over het afgesloten traject geregeld.
Indien mogelijk zal het deel van de dijk waar veiligheid gegarandeerd kan worden open gesteld worden voor fietsverkeer. Zo is de afsluiting in april en mei alleen tussen Den Oever en het monument. Ook op andere momenten is de dijk deels per fiets berijdbaar en zal deels gebruik moeten worden gemaakt van de fietsbus.
Kunt u uitsluiten dat het hier zou gaan om een 1 april-grap?
Ja.
Bent u bereid om ten minste tijdens het hoogseizoen (de zomermaanden) de werkzaamheden zodanig in te richten dat er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande fietsroute, al dan niet met tijdelijke voorzieningen om de veiligheid van de fietsers en wielrenners te garanderen?
Ik onderzoek of met tijdelijke voorzieningen op een aantal dagen in het hoogseizoen fietsen over de Afsluitdijk veilig mogelijk kan worden gemaakt. Dit is onlangs ook besproken in het gesprek met de fiets- en wandelorganisaties. Omdat het bestaande fietspad voor een deel wordt verwijderd en voor een deel wordt afgesloten om werkzaamheden veilig uit te voeren is het niet mogelijk de bestaande fietsroute in de zomermaanden helemaal open te stellen. Er wordt op veel verschillende momenten op veel verschillende plekken aan de dijk gewerkt.
Zo wordt voor het plaatsen van de blokken vanaf de zeezijde één van de grootste kranen ter wereld ingezet waar een veilige ruimte omheen gemaakt moet worden, ontstaan op de plek waar twee gemalen komen twee bouwputten van 20 meter diep en ontstaan ten behoeve van de bouw van de spuisluizen twee bouwputten van bijna 10 meter diep. Dit is op de plek waar nu 1 snelweghelft loopt en het fietspad. Bij de verschillende werkzaamheden bij Den Oever en Kornwerderzand moeten grote hei-installaties en ander groot materiaal worden ingezet waarbij een veilige afstand tot weggebruikers vereist is. Eventuele tijdelijke openstellingen zijn alleen mogelijk indien er niet gewerkt wordt en er een veilige doorgang langs de bouwplaatsen gerealiseerd kan worden.
Welke maatregelen gaat u treffen om de reeds geplande wielerevenementen, waaronder de IJsselmeer Challenge, doorgang te kunnen laten vinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag vier heb aangegeven onderzoek ik of met tijdelijke voorzieningen op een aantal dagen in het hoogseizoen fietsen over de Afsluitdijk veilig mogelijk kan worden gemaakt. Dat geldt ook voor de IJsselmeer Challenge. Ik hoop hier in de loop van april duidelijkheid over te kunnen geven.
Welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid te treffen om hinder op de veelgebruikte toeristische fietsroutes, zoals de Zuiderzeeroute en de Waddenzeeroute, breed bekend te maken bij toeristen, anders dan met behulp van vermeldingen bij of op de Afsluitdijk? Hoe informeert u alle relevante informatiepunten voor gebruikers?
De gebruikers van het fietspad en toeristische routes waar de Afsluitdijk onderdeel van uitmaakt worden via verschillende kanalen geïnformeerd. Er is een website (www.deafsluitdijk.nl) van de gezamenlijke overheden waarop alle informatie over werkzaamheden op de Afsluitdijk is te vinden. Via de media en social media worden de doelgroepen geïnformeerd en er is een informatieblad gemaakt dat wordt verspreid op de relevante toeristische locaties. De fiets- en wandelorganisaties en de ANWB hebben hun informatiekanalen hiervoor ter beschikking gesteld.
Welke mogelijkheden voor een betere fasering van de werkzaamheden, om daardoor gebruik van de fietspaden mogelijk te maken, kunt u op dit moment (nog) treffen? Welke voorschriften of eisen voor het mogelijk (ongehinderd) behoud van de fietsroutes tijdens de werkzaamheden heeft u meegenomen bij de aanbesteding van de werkzaamheden? Welke afspraken zijn gemaakt en vervolgens vastgelegd met de uitvoerders na de aanbesteding?
De werkzaamheden om de Afsluitdijk klaar te maken voor de toekomst zijn zeer omvangrijk. Er worden nieuwe spuisluizen en gemalen gebouwd en bestaande spuisluizen gerenoveerd en versterkt op de plaats waar het fietspad ligt. Ook wordt de dijk verhoogd en van een nieuwe bekleding voorzien aangrenzend aan het fietspad. In opdracht van Windpark Fryslân wordt er bovendien van Breezanddijk tot Kornwerderzand een hoogspanningskabel onder het fietspad aangelegd. De ruimte op de dijk is beperkt waardoor er geen plaats is voor een omleiding. De aannemer kan de veiligheid van de fietsers en wandelaars daarom niet garanderen. Dit alles maakt dat de aannemer heeft moeten kiezen voor het regelen van vervangend fietsvervoer en niet voor de optie het fietspad af en toe tijdelijk stremmen. Ik heb de bouwcombinatie daarom de mogelijkheid geboden het fietspad af te sluiten, mits alternatief vervoer is geregeld. Alleen zo zijn de werkzaamheden veilig uit te voeren.
Bent u bereid uw antwoord op de open brief van de hiervoor aangegeven vertegenwoordigende organisaties in afschrift aan de Kamer te sturen?
Ja.
‘Reclame’ op school die tot dure jeugdhulp leidt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft uitgevoerd, waaruit blijkt dat zorgaanbieders spreekuren houden op scholen en ouders een min of meer voorgedrukte verwijzing meegeven?1
Ik heb kennis genomen van de publicatie in Binnenlands Bestuur «Reclame» op school leidt tot dure jeugdhulp van 15 maart 2019.
Klopt het dat het gebruik van basis jeugd-ggz in de gemeente Pijnacker-Nootdorp in vergelijking met de regio relatief hoog is? Is het gebruik van jeugd-ggz in de afgelopen jaren gestegen in deze gemeente?
Het is lastig om daar een uitspraak over te doen. Sinds 1 januari 2015 valt jeugd-ggz onder het brede begrip jeugdhulp, en sindsdien wordt het gebruik van jeugd-ggz niet meer apart bijgehouden. Bij bestudering van de CBS cijfers valt in Pijnacker-Nootdorp de afgelopen jaren wel een stijging te zien van het aantal verwijzingen door de huisarts naar jeugdhulp zonder verblijf, zie https://www.cbs.nl/benchmark-jeugdzorg#pijnacker-nootdorp.
Herkent u het beeld dat het veel voorkomt dat zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met het advies voor de desbetreffende zorgaanbieder te kiezen? Wat vindt u van deze praktijk?
Ik ken berichten waaruit blijkt dat sommige zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met verwijzingen aan henzelf, maar ik weet niet of het veel voorkomt. Ik keur deze praktijk ten zeerste af.
Deelt u de mening dat deze praktijk waarbij zorgaanbieders die oplossingen verkopen zelf de problemen mogen zoeken één van de oorzaken kan zijn van de hoge aantallen jeugdigen die gebruik maken van jeugd-ggz?
Ik vind het geen goede zaak dat zorgaanbieders door middel van een spreekuur op school eerst «diagnoses» stellen en vervolgens ter behandeling hun eigen diensten aanbieden.
Zijn er andere gemeenten die soortgelijke onderzoeken hebben uitgevoerd naar de oorzaak van de stijging van het aantal verwijzingen binnen de jeugdhulp? Zo ja, welk beeld ontstaat uit die onderzoeken?
Mij bereiken regelmatig signalen van gemeenten over stijgende kosten, al dan niet gebaseerd op gemeentelijke onderzoeken. Deze signalen zijn aanleiding geweest om in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG het verdiepend onderzoek jeugd uit te laten voeren. Ik heb de intentie het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen, zoals ook hieronder aangegeven in antwoord op vraag 8.
Heeft u er een beeld van op welke wijze gemeenten en huisartsen afspraken maken over verwijzingen in het kader van de jeugdwet?
Gemeenten en huisartsen zijn vrij om hier een eigen invulling aan te geven en de afspraken tussen gemeenten en huisartsen verschillen per gemeente. Huisartsen en gemeenten krijgen sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet in 2015 steeds meer met elkaar te maken, en zijn zij op veel plekken in het land met elkaar in gesprek. Om de afstemming tussen huisartsen en gemeenten te verbeteren en veelgehoorde knelpunten te bespreken, hebben de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de «Leidraad samenwerking huisartsen en gemeenten rond jeugd» opgesteld, https://www.lhv.nl/actueel/nieuws/nieuwe-leidraad-jeugdhulp-voor-gemeenten-en-huisartsen. Uitgaande van de gezamenlijke wens van gemeente en huisartsen om kinderen zo goed mogelijk passende zorg te bieden, geeft de leidraad huisartsen houvast voor het overleg met de gemeente over hoe die zorg vorm te geven. Een belangrijke voorwaarde voor een goede samenwerking is wederzijds begrip voor elkaars rol.
Welke ervaringen zijn er tot nog toe opgedaan met huisartsondersteuners vanuit de gemeente gefinancierd die in de huisartsenpraktijk aanschuiven?
Uit de eerste onderzoeken komt naar voren, dat de functie van Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts volop in ontwikkeling is. Verschillende regio’s in het land doen ervaring op met een POH-Jeugd. De POH-Jeugdfunctie wordt uitgevoerd door zowel HBO- als WO-geschoolde hulpverleners, met overwegend veel ervaring in de Jeugd-GGZ of Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Over het algemeen zijn huisartsen en POH-jeugd positief over hun onderlinge samenwerking. De meerwaarde van de Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts is de aandacht voor de opvoedingsrelaties en de specifieke kennis die de POH-Jeugd heeft van specifieke zorgaanbieders en zorgmogelijkheden in de regio.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar tekorten in de jeugdhulp dat u heeft aangekondigd? Wordt de hiervoor genoemde problematiek in dat onderzoek meegenomen als mogelijke oorzaak van de gestegen hulpvraag?
Het verdiepend onderzoek jeugd omvat:
Bij de geselecteerde gemeenten uit de benchmarkanalyse wordt diepgaand kwalitatief en kwantitatief onderzocht hoe in deze gemeenten het beleid en de uitvoering van de jeugdhulp worden vormgegeven en welke keuzes hierbij zijn gemaakt.
Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, heb ik de intentie om het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen.
Een app die de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan versnellen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op Stichting Financieel Paspoort, die aangeeft dat met behulp van hun app, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet versneld kan worden ingevoerd?1
De app van de Stichting Financieel Paspoort is bij mij bekend. Deze app is mede ontwikkeld met behulp van subsidie op grond van de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Het voorstel van de Stichting houdt kort gezegd in dat een schuldenaar zelf, via de app van Stichting Financieel Paspoort, de gegevens opvraagt die benodigd zijn voor de berekening van de beslagvrije voet.
Het voorstel oogt sympathiek. Echter stuit het op een aantal praktische problemen van essentiële aard. Ik heb de Stichting hierover inmiddels ook in kennis gesteld. Zo gaat het voorstel voorbij aan de kern van het door de wet te introduceren systeem, namelijk dat de beslagvrije voet op een juiste wijze moet kunnen worden berekend zonder dat daarbij medewerking of actie van de schuldenaar nodig is. Ook voorzie ik problemen rondom de aanlevering van de beslagvrije voet door de schuldenaar aan de beslaglegger, temeer omdat de schuldenaar in beginsel pas van het beslag kennisneemt nadat dit is gelegd. Beslagleggende partijen berekenen de beslagvrije voet voorafgaand aan de feitelijke beslaglegging. Daarnaast zijn voor een juiste vaststelling van de beslagvrije voet de gegevens van eventuele partners en huisgenoten van belang, zowel uit de polisadministratie van het UWV als uit de Basisregistratie Personen. Deze gegevens zijn voor de schuldenaar niet opvraagbaar op basis van artikel 15 AVG. Het voorstel van de Stichting is dan ook geen volwaardig alternatief voor het – versnellen van – het implementatietraject van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De app kan wel bijdragen als hulpmiddel voor mensen om overzicht over hun financiën te krijgen en te behouden.
Onderschrijft u dat een zo spoedig mogelijke invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zeer wenselijk is en dat uitstel veel mensen met schulden dieper in de problemen brengt?
Ik hecht grote waarde aan een voortvarende maar tegelijkertijd zorgvuldige implementatie van deze wet. Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb aangegeven is de ontstane vertraging onwenselijk en werken alle betrokken partijen hard om een algehele uitvoering van de wet te kunnen realiseren.2 Het is echter ook een ingewikkelde wet waarbij het essentieel is dat de betrokken organisaties op het moment van inwerkingtreding voldoende zijn toegerust voor de geautomatiseerde gegevensverstrekking.
Om op korte termijn stappen te zetten richting het door de wet voorgestane systeem hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik in onze brief van 13 februari een pakket aan tussenmaatregelen aangekondigd. Met deze tussenmaatregelen kunnen wij toch effect sorteren bij de schuldenaren die met een voor hen te laag vastgestelde beslagvrije voet worden geconfronteerd.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Financieel Paspoort in gesprek te gaan om de mogelijkheden voor hun oplossing verder uit te werken?
Op dit moment lopen er al contacten tussen het ministerie en de Stichting Financieel Paspoort over de mogelijkheden van de app. In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 1 benadruk ik daarbij dat een onderzoek naar mogelijke alternatieven binnen de huidige sterk gefocuste aanpak het risico op vertraging van de implementatie van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet zal verhogen. Dit acht ik onwenselijk.
Onderschrijft u dat mensen, op basis van het inzagerecht van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), hun eigen persoonlijke gegevens voor het berekenen van de beslagvrije voet bij onder andere de Belastingdienst en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen opvragen?
Artikel 15 van de AVG geeft mensen het recht van inzage in hun persoonsgegevens. In beginsel kan iedereen daarmee een organisatie bevragen of deze persoonsgegevens van hem heeft verwerkt en zo ja, welke. Om een juiste beslagvrije voet te berekenen zijn echter meer gegevens nodig zoals de inkomensgegevens van een partner. De gegevens die op basis van artikel 15 van de AVG worden opgevraagd zijn dus niet voldoende voor het berekenen van de beslagvrije voet. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid alles op alles te zetten om een zo spoedig mogelijke implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet te realiseren?
Zie antwoord 2.
Het toestaan van meer gaswinning dan SodM adviseert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wiebes staat meer gaswinning toe dan SODM adviseert»?1 Klopt het dat u het advies van de toezichthouder in de wind slaat?
Ja, ik ken het artikel. En nee, ik sla het advies van de toezichthouder SodM niet in de wind.
Waarom geeft u de NAM toestemming om tien jaar langer gas te winnen uit het UMOG-cluster rond Surhuisterveen? Waarom maakt u bewust de keuze om inwoners in Friesland ook een onzekere toekomst te bieden, of op zijn minst onrust in de samenleving te creëren? Waarom blijft u winst boven mensen stellen?
De winningsplannen UMOG en Grijpskerk-Zuid beschrijven bestaande winningen. Ik geef mijn instemming op een winningsplan als de winning naar het oordeel van de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen veilig en verantwoord kan plaatsvinden. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik toegelicht dat de gaswinning uit kleine velden – waar dat veilig kan – de voorkeur heeft boven gasimport. Dit is beter voor het klimaat in vergelijking met import, zorgt voor werkgelegenheid in Nederland en vergroot de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. Ongeveer 70 procent van de opbrengst van een klein gasveld komt via deelneming en belastingen ten goede aan de Nederlandse Staat. Het overige deel gaat naar de operator, in dit geval NAM.
De precieze opbrengst van één klein gasveld is lastig te voorspellen door de afhankelijkheid van de gasprijs en het volume dat geproduceerd zal worden. Bij een maximaal nog te winnen volume van ruim 3,5 miljard Nm3 gas bedraagt de opbrengst voor de Staat enkele honderden miljoenen euro’s.
Waarvoor is dit gas nodig? Hoeveel geld gaat dit gas de Staat opleveren en hoeveel verdient de NAM hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u de NAM toe meer gas te winnen uit een van de velden van dit cluster dan in oorspronkelijk winningsbesluit stond beschreven? Hoe kan het dat u het advies van uw adviseur niet opvolgt?
Ik heb uw Kamer op 9 mei 2018 gemeld dat in oudere instemmingsbesluiten het maximale productievolume niet expliciet is opgenomen (Kamerstuk 33 521, nr. 462). Omdat voorheen het getal niet in de instemming zelf werd genoemd, is in een aantal gevallen onduidelijkheid ontstaan over het exacte volume waarmee is ingestemd. Dat speelt ook bij Surhuisterveen. SodM heeft daar een andere rekenmethode gehanteerd dan ikzelf.
Het is aan mij – als vergunningverlener – om helderheid te geven over de maximale productievolumes waarmee destijds is ingestemd en met welke rekenmethode toen is gewerkt. Ik heb TNO vorig jaar gevraagd een overzicht te maken waarin van elk gasveld is aangegeven wat het productievolume is waarmee is ingestemd. TNO heeft dit overzicht sinds begin dit jaar op hun website gepubliceerd en ik heb uw Kamer daarvan op de hoogte gesteld (Kamerstuk 32 849, nr. 156). Hiermee heb ik de onduidelijkheid opgeheven.
Het SodM-advies dat bij de terinzagelegging van de besluiten voor deze gasvelden gepubliceerd is, dateert echter van voor de publicatie van het overzicht van maximale productievolumes door TNO.
SodM hanteert nu de gepubliceerde productievolumes. SodM geeft aan dat ook bij deze maximale productievolumes de winning veilig is.
Waarom trekt u de rekenmethode die het SodM hanteert in twijfel?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom geeft u de NAM ook rondom Grijpskerk toestemming langer gas te winnen dan oorspronkelijk was afgesproken?
De NAM heeft een winningsvergunning waaronder het gasveld Grijpskerk valt. Deze winningsvergunning is niet gebonden aan een periode, maar ziet op het winnen van het gas uit het gasveld Grijpskerk. Op grond van de Mijnbouwwet heeft NAM daarmee het recht om het gas uit het gasveld Grijpskerk te winnen mits daaraan een winningsplan ten grondslag ligt waar ik mijn instemming op heb gegeven en zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM houdt hierop toezicht.
Kunt u aangeven hoeveel schade er tot nu toe is rond de locaties genoemd in het artikel? Zo ja, hoeveel? Hoeveel schad wordt er nog verwacht? Geldt hier ook de omgekeerde bewijslast?
Schademeldingen door de winningen bij UMOG en Grijpskerk-Zuid zijn mij niet bekend. Uit de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het winningsplan blijkt dat het ook niet de verwachting is dat er schade zal optreden. Het wettelijk bewijsvermoeden – waar het feitelijk om gaat als wordt gesproken over omgekeerde bewijslast – is in het leven geroepen ten behoeve van schade door de winning uit het Groningenveld. Hier is sprake van een unieke situatie, gelet op het aantal aardbevingen en de aard en omvang van de schade. Voor gaswinning uit de kleine velden Surhuisterveen of Grijpskerk-Zuid geldt dit wettelijk bewijsvermoeden niet.
Waar kunnen de inwoners terecht wanneer ze schade hebben?
Inwoners die mijnbouwschade hebben kunnen terecht bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. Dit loket, dat is ondergebracht bij RVO, is via de website of telefonisch voor eenieder bereikbaar. Het loket draagt zorg voor de beantwoording van vragen en zorgt ervoor dat claimanten terecht komen bij de juiste instantie om hun claim te beoordelen. Het loket voorkomt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd en ziet toe op de voortgang van de afhandeling.
Wanneer is het nieuwe loket gereed?
Om te komen tot een landelijke onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade heb ik aangekondigd de Commissie Mijnbouwschade in te stellen. Deze Commissie zal gaan zorgdragen voor de afhandeling van alle mijnbouwschades die niet het gevolg zijn van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg (want daarvoor zijn al andere regelingen getroffen). Ik heb uw Kamer bij brief van 2 april 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 181) het Tcbb advies gestuurd over een landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Ik streef er naar de landelijke aanpak afhandeling mijnbouwschade en het landelijke schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden op land, nog voor de zomer van 2019 vast te stellen. In mijn appreciatie over het Tcbb advies zal ik ingaan op de eventuele mogelijkheid om totdat de commissie Mijnbouwschade wettelijk operationeel kan zijn partijen al zo veel mogelijk kunnen gaan werken conform de voorgestelde werkwijze. Omdat voor het instellen van deze Commissie Mijnbouwschade de Mijnbouwwet gewijzigd moet worden, zal deze Commissie mogelijk pas vanaf 2021 ingesteld kunnen zijn.
Is er een meetnetwerk in de omgeving? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Er is in de omgeving een meetnetwerk voor seismische monitoring met geofoons en versnellingsmeters aanwezig. Dit meetnetwerk wordt beheerd, uitgelezen en voor eenieder inzichtelijk gemaakt door het KNMI. Het meetnetwerk is in staat om aardbevingen vanaf 0,5 bij Grijpskerk-Zuid en vanaf 1.0 bij UMOG op de schaal van Richter te registreren.
Wanneer komt er een afbouwplan voor alle, dus ook de kleine, velden?
De afbouw van gaswinning uit het Groningengasveld is ingezet. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het mogelijke verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst. Gegeven de vooralsnog hoge Nederlandse gasvraag, een voldoende veilig perspectief voor gaswinning uit kleine velden en voordelen van binnenlandse gaswinning ten opzichte van import voor klimaat, werkgelegenheid en onafhankelijkheid van de energievoorziening, zal de afbouw van gaswinning uit kleine velden zich gestaag voltrekken door natuurlijk verloop.
Denkt u dat dit besluit de oorzaken van stress in het aardbevingsgebied zal wegnemen? In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Waarom past u uw beleid daar niet op aan?
Dit besluit heeft geen relatie met het aardbevingsgebied rond het Groningenveld en de in dat gebied gedane onderzoeken naar oorzaken van stress. Het gaat hier om een zogeheten «klein veld» in Friesland. Met mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik het nut en de noodzaak van gaswinning uit kleine velden, waar dat veilig en verantwoord kan, uiteengezet.
Verder verbeter ik het beleid en de betrokkenheid van omwonenden bij het monitoren van effecten van mijnbouw en het naar aanleiding daarvan treffen van aanvullende maatregelen en bij het onafhankelijk afhandelen van eventueel opgetreden schade.
De mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt»?1
Ja. Deze uitspraak deed ik op 7 maart jl. tijdens het overleg met uw Kamer.
Bent u bekend met het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarin de volgende conclusie wordt getrokken: «India and China were the non-DAC countries with the highest successful bids as shown in Table 9. They also account for 40% of total contract value awarded to developing countries (including LDCs and HIPCs) between 2008 and 2016. Yearly fluctuations aside, they also seem to win an increasing share of DAC Members aid projects»?2
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe verhouden deze bevindingen zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven hebben geen toegang hebben tot de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Tabel 9 in het OESO/DAC rapport gaat over de ongebonden contracten («untied aid») die middels tenders door alle DAC-leden werden verstrekt, niet alleen door het DAC-lid de Europese Unie (de Europese Commissie). De tabel vermeldt bovendien enkel de nationaliteit van succesvolle bieders en niet in hoeverre de bieders bedrijven waren.
Mijn uitspraak betrof dat Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Niet alleen Chinese bedrijven, maar Chinese partijen in het algemeen hebben geen directe toegang tot dergelijke instrumenten. Dit geldt voor het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF),3 het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument.4
Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument.5 Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.
De regel dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot financiering is niet van toepassing op het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (Instrument contributing to Stability and Peace – IcSP). Partijen uit alle landen hebben namelijk toegang tot financiering uit EIDHR en IcSP.6 Bedrijven profiteren echter niet van deze instrumenten. Bedrijven komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR. De acties die worden gefinancierd middels het IcSP worden doorgaans uitgevoerd door actoren uit het maatschappelijk middenveld en bieden geen commerciële kansen, aangezien het IcSP acties financiert die handhaving van vrede, voorkoming van conflicten, versterking van internationale veiligheid en het verlenen van hulp tot doelstelling hebben.7
Klopt het dat Chinese bedrijven biedingen doen voor diverse door de Europese Unie (EU) gefinancierde projecten in Afrikaanse landen, zoals de geplande weg tussen Kampala en Jinja in Oeganda, en in het kader van projecten als deze concurreren met Europese bedrijven?3
Dit kan het geval zijn wanneer de Europese Commissie het project niet onder direct beheer uitvoert. Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project in Uganda betreft indirect beheer.
De Europese Commissie voert de begroting op een of meer van de volgende wijzen uit: op directe wijze («direct beheer»), in gedeeld beheer met de lidstaten («gedeeld beheer»), op indirecte wijze («indirect beheer»). In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld,9 zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen.10 Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie, komen partijen uit landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.11 Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, in aanmerking komen.
Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project betreft een blending-project, waarbij synergiën tussen subsidies en markt gerelateerde financiering worden benut. De financiële bijdrage van de EU brengt een hefboomeffect teweeg, waardoor investeringen door anderen – zoals financiële instellingen en de private sector – worden gestimuleerd. Voor dit project beslaat de EU-financiering ongeveer 12,5% van de totale investering.
De Agence Française de Développement (AFD) is de leidende financiële instelling (lead financial institution) voor dit project, ofwel het publiekrechtelijke orgaan aan wie de Europese Commissie middels indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting heeft toevertrouwd. Op het biedingsproces zijn daarom de regels en procedures van de AFD van toepassing.12 In het geval van het genoemde project in Oeganda houdt dit in dat, in overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp»13, de procedure internationaal en open is, en niet gediscrimineerd kan worden op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen, mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Hoe verhoudt dit voorbeeld zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven niet concurreren met Nederlandse (of andere Europese) bedrijven in het kader van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten?
Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 3, betrof mijn uitspraak dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.
Hebt u daarnaast kennisgenomen van de recente aankondiging van de Japanse regering om te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan China?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja. Vorig jaar besloot Japan de ontwikkelingssamenwerking met China te beëindigen gezien het welvaartsniveau dat China heeft bereikt. Ik heb hier kennis van genomen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 biedt de EU middels haar ontwikkelingssamenwerking wel financiële ondersteuning in China, onder andere aan enkele ngo’s en denktanks die een inclusieve samenleving en fundamentele rechten promoten. Aangezien het maatschappelijk middenveld op veel plaatsen in de wereld onder druk staat, blijft dergelijke ondersteuning van belang, ook in landen met een zeker welvaartsniveau. China staat daarnaast als hoog middeninkomensland ook nog op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC, en kan dus ODA ontvangen.
Hebt u kennisgenomen van de grafiek in het artikel over de beëindiging van Japanse ontwikkelingshulp aan China, waaruit blijkt dat China de afgelopen jaren vele miljarden aan leningen en steun heeft ontvangen van de OESO/DAC-landen? Kunt u de omvang van leningen en steun vanuit DAC-landen aan China kwantificeren en daarbij in elk geval aangeven wat de totale waarde was in 2015, 2016, 2017 en 2018?5
Ja. Ik kan de omvang van leningen en steun van OESO/DAC-landen aan China meedelen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. 2017 is het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De verdeling is als volgt, afgerond in miljoen USD:
Leningen
643
472
687
624
437
Steun
655
584
572
593
600
Kunt u de Kamer een actueel overzicht doen toekomen van alle door de EU (mede)gefinancierde ontwikkelingsprojecten van de afgelopen vijf jaar waar Chinese bedrijven biedingen voor hebben gedaan en aangeven in welke gevallen Chinese bedrijven de bieding hebben gewonnen? Kunt u daarbij aangeven in welke gevallen Europese bedrijven de desbetreffende bieding hebben verloren?
Ik kan de Kamer geen dergelijk overzicht doen toekomen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, vertrouwt de Europese Commissie in het geval van indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld. Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen.
De gevraagde informatie is daarom niet centraal bij de Commissie op te vragen. Wel kan ik meedelen dat de Commissie ook in het geval van indirect beheer verifieert of de middelen van de Unie zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regels en gestelde voorwaarden.16
Kunt u, aangezien multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijk kanaal vormen voor Europese (en Nederlandse) ODA-middelen, en met name de Wereldbank en de Asian Development Bank belangrijke financiers van (niet-marktconforme) leningen aan de Chinese overheid vormen, aangeven hoe groot het volume van financieringen is dat beide multilaterale banken op de Chinese overheid uit hebben staan? Wat is de positie van Nederland en andere EU-lidstaten, in hun hoedanigheid als aandeelhouders van beide ontwikkelingsbanken, ten opzichte van deze uitstaande leningen?
De Wereldbank heeft op dit moment USD 16 miljard aan leningen uitstaan aan de Chinese overheid, een bedrag dat is opgebouwd over een lange periode (in 2018 is USD 1,8 miljard nieuw gecommitteerd). Voor de Asian Development Bank ligt dit op USD 17 miljard. Deze leningen zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de door de instellingen op de kapitaalmarkt ingeleende middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de hefboomwerking van het in het verleden ingelegde kapitaal van de lidstaten (het «eigen vermogen» van de banken). De instellingen hebben zo een revolverend karakter. Er is in principe geen sprake van beslag op nieuwe ODA-middelen (behalve bij de inleg van nieuw kapitaal).
De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) is het Wereldbankloket voor midden-inkomenslanden. Net als andere aandeelhouders is Nederland van mening dat de Bank ook nog een nuttige rol kan vervullen in veel hoge middeninkomenslanden, inclusief China, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Afgelopen jaar is in het kader van de kapitaalverhoging van de IBRD afgesproken dat nieuwe activiteiten in deze groep landen een duidelijke focus moeten hebben op duurzame graduatie van de betrokken landen van Wereldbankleningen, en/of moeten bijdragen aan het internationale publieke belang, zoals klimaat, en/of een sterk katalytisch of leereffect moeten hebben. Dit beleid heeft brede steun van de aandeelhouders, ook de Europese aandeelhouders. Daarnaast is de rente-opslag voor hoge middeninkomenslanden verhoogd, inclusief voor China. Deze extra inkomsten kunnen ten goede komen aan armere landen.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt bij de Asian Development Bank. Nederland steunt de intentie om in de komende jaren de leningen aan China in de Wereldbank geleidelijk terug te brengen.
Fors grotere voorziening groot onderhoud scholen |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de website van de PO Raad over «Strikte interpretatie leidt tot fors grotere voorziening groot onderhoud»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor het jaarverslag nu nog drie mogelijkheden geven voor het verwerken van groot onderhoud in de jaarcijfers, te weten 1) geen voorziening, maar alles via de baten en lasten laten verlopen, 2) een voorziening creëren om daarmee de lasten te egaliseren en 3) het activeren en afschrijven van onderhoudsinvesteringen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat de eerste optie verdwijnt met ingang van dit kalenderjaar en dat scholen met ingang van 2020 moeten kiezen voor optie twee of drie? Wat is de reden voor het verdwijnen van de eerste optie?
Vanaf verslagjaar 2019 vervalt de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste van de exploitatie te brengen. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft hiervoor gekozen omdat de andere methoden een beter inzicht geven in het resultaat en het vermogen. Kosten van groot onderhoud hebben betrekking op meerdere boekjaren en niet op een enkel boekjaar. Overigens geldt het vervallen van deze mogelijkheid alleen voor nieuwe onderhoudsklussen en niet voor onderhoud dat al in voorgaande jaren ten laste van de exploitatie is gebracht. In de Jaareditie 2018 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is deze wijziging met ingang van verslagjaar 2019 definitief geworden. Deze wijziging geldt voor alle sectoren, niet alleen voor het onderwijs.
Kunt u tevens bevestigen dat een toenemend aantal accountantskantoren nu bij scholen aangeven dat de interpretatie van de jaarverslaggevingsvoorschriften rondom de voorziening groot onderhoud strikter moet worden geïnterpreteerd in die zin dat de hoogte van de voorziening onderhoud alleen vastgesteld kan worden door voor iedere onderhoudsinvestering afzonderlijk te gaan sparen en dat voor elke component naar tijdsgelang moet worden gereserveerd?
Zie antwoord bij vraag 5
Kunt u aangeven op basis van welke regels deze interpretatie strikter moet en klopt het dat er op dit punt geen verandering is geweest in de jaarverslaggevingsvoorschriften? Zo ja, wat is dan de reden dat de huidige interpretatie, die al geldt sinds 2005 en tot nu toe altijd heeft geleid tot een goedkeurende verklaring van de accountant, is veranderd?
Met het vervallen van de mogelijkheid om uitgaven aan groot onderhoud direct ten laste te brengen van de exploitatie, is er meer aandacht gekomen voor de voorziening groot onderhoud. Als een schoolbestuur een voorziening groot onderhoud aanhoudt, zijn de RJ-richtlijnen 212.451 en 212.452 van toepassing. Deze zijn niet gewijzigd. De richtlijnen van de RJ gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent. Veel po- en vo-besturen, die al een voorziening voor groot onderhoud vormden, hanteren tot nu toe een methodiek gebaseerd op de gemiddelde onderhoudskosten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onderhoudscomponenten per gebouw. In 2005 en 2015 is het buitenonderhoud in de sectoren voortgezet onderwijs respectievelijk primair onderwijs overgegaan van de gemeenten naar de schoolbesturen. Dit gaat om omvangrijkere bedragen. Ook daardoor is er meer aandacht is gekomen voor de wijze waarop de voorziening groot onderhoud wordt opgebouwd. Of een accountant een goedkeurende verklaring geeft of niet is een afweging die de accountant zelf moet maken.
Kunt u bevestigen dat de striktere interpretatie zoals de accountants deze nu aangeven te zien, ertoe zal leiden dat de voorziening groot onderhoud bij veel schoolbesturen niet van voldoende omvang is en er een forse bijschrijving aan de voorziening moet plaatsvinden?
Bij de toepassing van de RJ-richtlijn zal de omvang van de voorziening naar verwachting hoger zijn dan bij toepassing van de methodiek die nu door veel schoolbesturen wordt gehanteerd. Als het niveau van de voorziening hoger wordt, daalt het eigen vermogen. Het verschil tussen de huidige omvang van de voorziening groot onderhoud en de op de grond van de richtlijnen van de RJ gewenste omvang van de voorziening groot onderhoud is op dit moment niet bekend. In overleg met de accountants en de sectoren primair en voortgezet onderwijs is afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de effecten voor schoolbesturen van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat.
Het hanteren van een andere methodiek heeft geen effect op de omvang van het onderhoud, dus ook niet op de uitgaven van de schoolbesturen. De schoolbesturen zijn niet meer geld kwijt, dus hoeven ook niet te bezuinigen als gevolg van een andere opbouw van de voorzieningen. Een schoolbestuur heeft dus niet opeens minder middelen beschikbaar, maar kan wel een lager eigen vermogen hebben. Dat hoeft geen probleem te zijn, tenzij schoolbesturen het eigen vermogen naar het oude niveau terugbrengen door middelen uit het onderwijsproces te halen. Om te voorkomen dat dit gebeurt, is met de RJ en de onderwijsinstellingen afgesproken dat zij voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In deze periode wordt ook onderzoek gedaan naar de effecten voor schoolbesturen, de toegevoegde waarde voor het primair en voortgezet onderwijs en eventuele onoverkomelijkheden van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat. Zo worden ongewenste effecten vermeden.
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de te verwachten negatieve gevolgen voor scholen – door een striktere interpretatie van de richtlijnen rondom de voorziening voor groot onderhoud – te voorkomen?
In de afgelopen periode heb ik in de overleggen met de accountants en de onderwijsinstellingen mij ervoor ingezet dat schoolbesturen voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In de komende periode zal ik betrokken zijn bij het onderzoek dat in de antwoorden op vraag 6 wordt genoemd. Er zal onderzocht worden wat de precieze effecten zijn voor schoolbesturen bij de juiste toepassing van de richtlijnen zoals de RJ die voor ogen staat. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, zal ik in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, de accountants, de PO-Raad en de VO-raad een goede communicatie opstarten richting schoolbesturen, medezeggenschapraden en Raden van Toezicht. Voorkomen moet worden dat middelen uit het onderwijsproces worden gehaald om het eigen vermogen te verhogen. Tijdens het algemeen overleg van 6 maart jl. over de lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet onderwijs hebben wij hier ook over gesproken.
De kosten van stimulering van fossiele brandstoffen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Aangezien uit het rapport Phase-out 2020: Monitoring Europe’s fossil fuel subsidies1 blijkt dat in Nederland in de periode 2014–2016 per jaar gemiddeld 7,6 miljard euro werd uitgegeven aan milieuschadelijke subsidies, kunt u aangeven tot welk bedrag deze milieuschadelijke subsidies inmiddels zijn teruggebracht en hoe ze nu verdeeld zijn over de diverse milieuschadelijke sectoren?
Het kabinet is voorstander van het beprijzen van milieuvervuilende activiteiten. Het regeerakkoord bevat verschillende maatregelen die zorgen voor een versterking van die beprijzing. Ook in het kader van het klimaatakkoord worden verschillende maatregelen overwogen die zorgen voor een betere beprijzing van milieuschadelijke activiteiten. Daarbij heeft het kabinet tegelijkertijd oog voor de effecten van deze maatregelen voor huishoudens en bedrijven. Aandacht gaat hierbij uit naar de koopkrachteffecten voor huishoudens en de effecten op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven
Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen op fossiele brandstoffen betreft. Waar in sommige landen de prijzen voor motorbrandstoffen aan de pomp kunstmatig laag worden gehouden, worden in Nederland motorbrandstoffen juist relatief zwaar belast. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt daarmee niet gestimuleerd maar juist ontmoedigd.
Uit een rapport van de OESO onder de titel «Effective Carbon Rates» (gepubliceerd op 26 september 2016) blijkt dat Nederland als enige OESO-lidstaat meer dan 50% van de totale broeikasgasemissies beprijsd boven de in het rapport gehanteerde prijs van € 30 per ton CO2. Niet alle externe milieueffecten worden volledig beprijsd. Zo kent Nederland een aantal vrijstellingen van accijns op grond van internationale verdragen die Nederland niet zo maar eenzijdig kan aanpassen. Het gaat specifiek om het Verdrag van Chicago (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen voor de internationale luchtvaart, uitgezonderd plezierluchtvaart) en de Akte van Mannheim (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen voor de internationale binnenvaart, uitgezonderd pleziervaart). Daarnaast kent Nederland in de energiebelasting verschillende vrijstellingen die ook in de ons omringende landen bestaan.
In rapporten van verschillende organisaties worden zeer uiteenlopende definities gebruikt voor de term milieuschadelijke subsidies (fossil fuel subsidies). In het rapport Phase-out wordt bijvoorbeeld een vrij brede definitie gehanteerd. De OESO hanteert een smallere definitie. In het kader van deze discussie is het kabinet in de motie van het lid-Van Raan op 16 januari 20182 gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname niet mogelijk gebleken. Om toch zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de motie zal de Minister van Economische zaken en klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar de uiteenlopende definities van milieuschadelijke subsidies (bijvoorbeeld van het IMF en de OESO) en naar de vraag welke definitie we in Nederland zouden moeten hanteren.
Kunt u aangeven hoeveel vliegtickets in Nederland in 2017 en 2018 zijn verkocht, zonder dat daar btw over is betaald?
Op al het internationale passagiersvervoer per vliegtuig is voor de btw het 0%-tarief van toepassing. Hierbij is overigens niet de plaats van verkoop maar de plaats waar de dienst wordt verricht (dus waar het vliegtuig vliegt) relevant voor de btw. Het aantal vliegtickets dat door inwoners van Nederland is gekocht, kan als volgt worden benaderd. Volgens CBS-gegevens vertrokken in 2017 38,1 miljoen passagiers vanaf Nederlandse luchthavens naar het buitenland. In 2018 waren dit er 39,9 miljoen. Ongeveer een derde hiervan betreft transferpassagiers. Dit betekent dat bij benadering in 2017 25,4 en in 2018 26,6 miljoen (retour)tickets met Nederland als vertrekpunt of eindbestemming zijn verkocht. Circa een derde hiervan waren passagiers uit andere landen die Nederland bezochten en twee derde waren inwoners van Nederland die een (retour)vlucht naar het buitenland maakten. Dit betekent dat naar onze inschatting in 2017 en 2018 respectievelijk ongeveer 16,9 en 17,7 miljoen (retour)tickets zijn gekocht door inwoners van Nederland.
Klopt het dat alle in Nederland getankte vliegtuigbrandstof accijnsvrij is en dat een particulier die een Fiat Panda voltankt meer accijns betaalt dan KLM die een Boeing 747 voltankt? Kunt u exact becijferen hoeveel accijns de particulier betaalt voor een volle tank van 35 liter benzine van een personenauto en hoeveel de KLM voor een volgetankt vliegtuig van het type Boeing 747?
In Nederland wordt accijns geheven op kerosine voor binnenlandse vluchten die zien op de plezierluchtvaart. Over vliegtuigbrandstof voor de commerciële luchtvaart, in zowel binnen- als buitenland wordt geen accijns betaald. KLM betaalt dus geen accijns over een volgetankt vliegtuig dat wordt gebruikt voor de commerciële luchtvaart ongeacht het type vliegtuig. Over 1 liter benzine wordt in 2019 € 0,79 accijns betaald. Over 35 liter wordt dus € 27,65 accijns betaald.
Kunt u aangeven hoeveel belastingsubsidie, dus inclusief onder meer de vrijstelling op brandstof voor de luchtvaart en scheepvaart en inclusief het verlaagde tarief voor grootverbruikers van gas en elektriciteit, onderverdeeld naar sector, exact verstrekt is in 2017 en 2018?
Het klopt dat voor de luchtvaart, scheepvaart en grootverbruikers van gas en elektriciteit vrijstellingen in belastingen bestaan waardoor niet alle externe kosten worden beprijsd. In het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat ook ingaan op de vraag of en in welke mate daarbij sprake is van milieuschadelijke belastingsubsidie bij de luchtvaart, scheepvaart en grootverbruikers.
Kunt u aangeven hoeveel CO2 deze sectoren in 2017 en 2018 hebben uitgestoten en hoe dit te rijmen valt met het voornemen de klimaatdoelstellingen van Parijs integraal te behalen?
De emissiecijfers over 2017 zijn voor deze sectoren beschikbaar. Voor 2018 is dat voor scheep- en luchtvaart nog niet het geval. De broeikasgasemissies van de scheepvaart bedroegen 4,8 Mton in 2017 (bron: CBS). Het betreft hier de feitelijke emissies op Nederlands grondgebied. De broeikasgasemissies van de Nederlandse luchtvaartsector bedroegen 12,9 Mton in 2017 (bron: CBS). Dit is met inbegrip van de uitstoot die plaats vond in het buitenlandse luchtruim. De uitstoot van buitenlandse maatschappijen die op Nederland vliegen, is hier buiten gelaten. De uitstoot van internationale scheepvaart en luchtvaart is volgens de indeling van de IPPC geen onderdeel van de nationale emissies. In het kader van de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord worden voor deze sectoren mondiale afspraken gemaakt. De grootverbruikers van gas en elektriciteit nemen deel aan het Europese emissiehandelssysteem voor CO2, het EU ETS. De emissies van deze Nederlandse ETS-sectoren bedroeg 93 Mton in 2017 en 87 Mton in 2018 (Bron: NEa). Met het EU ETS wordt In Europa een emissiereductie van 21% in 2020 en 43% in 2030 ten opzichte van 2005 bereikt.
Erkent u dat wanneer de advertenties waarin vliegtickets worden aangeboden voor 9,99 euro niet zouden bestaan dit tot positief gevolg heeft dat er minder schadelijke vluchten plaatsvinden?
Bent u bereid tot een advertentieverbod op dergelijke goedkope en sterk vervuilende vluchten en welke rol speelt de accijnsvrijstelling voor kerosine in de kostprijsberekening voor dit type vluchten?2
Op grond van EU Verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijk regels voor de exploitatie van luchtdiensten kunnen Europese luchtvaartmaatschappijen binnen de EU hun tarieven vrij vaststellen. Wat betreft het publiceren van vliegtarieven geldt in dit verband alleen de voorwaarde dat de ticketprijzen inclusief alle voorzienbare en onvermijdbare kosten (luchthavenkosten, heffingen enz.) moeten worden vermeld.
Luchtvaartmaatschappijen zullen de kostprijs van de benodigde brandstof in beginsel doorberekenen in hun ticketprijzen. In een situatie zonder accijnsvrijstelling zou dat mede gelden voor de verschuldigde accijns. Hoe een verhoging van die brandstofkosten door een accijnsheffing zou neerslaan in de diverse ticketprijzen is mede afhankelijk van de kostenstructuur en de commerciële keuzes van de specifieke luchtvaartmaatschappij. Daarbij zijn gegevens van belang die per luchtvaartmaatschappij sterk kunnen verschillen. Het type vliegtuig dat wordt gebruikt is mede van invloed op het gemiddeld brandstofverbruik en het aantal passagiers per vlucht, en daarmee op het brandstofverbruik per passagier. Naast de gevlogen afstanden kan ook van belang zijn welke marktsegmenten worden bediend. Verder zal de hoogte van een accijnsheffing verschil kunnen maken voor de manier waarop de brandstofkosten worden doorberekend.
Bent u ervan op de hoogte dat er in Nederland in 2018 een ware «run» op vliegtickets is ontstaan, omdat door een enorme prijsconcurrentie er onder Nederlanders een enorme behoefte is ontstaan om te vliegen?3
Ik heb kennisgenomen van het genoemde mediabericht dat meldt dat er in 2018 ten opzichte van het jaar daarvoor 7% meer tickets zijn verkocht in Nederland.
Deelt u de zorg dat het aantal vliegtuigpassagiers in algemene zin wereldwijd blijft stijgen, mede onder invloed van goedkope, fiscaal gesubsidieerde tickets, waardoor deze tickets voor een groot aantal mensen beschikbaar zijn?4
Prognoses van onder meer Boeing en Airbus gaan ervan uit dat de luchtvaart wereldwijd voorlopig zal blijven groeien. De wereldwijde economische groei en toenemende welvaart dragen daartoe bij. Het genoemde krantenbericht uit 2018 vermeldt dat IATA als oorzaak voor de groei ook wijst op de goedkoper geworden tickets. De internationale luchtvaart staat voor de uitdaging om de toenemende CO2-uitstoot om te buigen in een afname. Voor het halen van de klimaatdoelstellingen van Parijs zijn daarom mondiaal ambitieuzere doelstellingen en maatregelen nodig voor de luchtvaart. In dit verband kan worden verwezen naar de Kamerbrief van de Minister van IenW van 27 maart inzake Klimaatbeleid voor de luchtvaart6
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt in deze ontwikkelingen door belastingvrij vliegen mogelijk te maken en een vliegtaks slechts in zeer beperkte mate en niet nu maar pas in de 2021 in te stellen?
Op grond van de huidige internationale regels zijn er belemmeringen om de fossiele brandstoffen, die gebruikt worden in de internationale luchtvaart, te belasten. Zoals afgesproken in het regeerakkoord zet het kabinet zich in om Europese afspraken over belastingen op luchtvaart te realiseren. Europese maatregelen zijn te prefereren omdat de milieueffecten daarvan groter zijn dan van een nationale belasting en concurrentieverstoring wordt beperkt. Aan een nationale vliegbelasting wordt parallel gewerkt. Het wetgevingstraject daarvoor vergt de nodige tijd.
Kunt u aangeven hoeveel een grootverbruiker procentueel minder betaalt dan een particulier bij het gebruik van zowel gas als elektriciteit? Wat is de logica achter deze kwantumkorting?
In onderstaande tabel is een vergelijking gemaakt tussen het gemiddelde tarief (EB en ODE) per kWh elektriciteit en per m3 aardgas van een huishouden en van een grootverbruiker. Voor de berekening is uitgegaan van het verbruik van een gemiddeld huishouden zoals is opgenomen in de NEV 2017 (2581 kWh en 1.170 m3). Voor een grootverbruiker wordt indicatief uitgegaan van een verbruik van 100 mln. kWh elektriciteit en 35 mln. m3 aardgas. Dat verbruik is gebaseerd op het gebruiksprofiel van een industriële verbruiker, zoals afgeleid uit het PricewaterhouseCoopers rapport «Vergelijking van gas en- elektriciteitsprijzen 20177». Z.O.Z.
Type verbruiker
Gemiddeld tarief EB gas (in ct/m3)1
Gemiddeld tarief ODE gas (in ct/m3)
Gemiddeld tarief EB elektriciteit (in ct/kWh)1
Gemiddeld tarief ODE elektriciteit (in ct/kWh)
18,31
5,24
4,87
1,89
1,82
0,44
0,20
0,10
Bij de berekening van het gemiddelde tarief energiebelasting is rekening gehouden met de belastingvermindering van € 257,54 per aansluiting door deze evenredig toe te rekenen aan gas en elektriciteit.
Het toepassen van het gemiddelde tarief van particulieren op alle verbruik van grootverbruikers zou er toe leiden dat grootverbruikers in Nederland fors zwaarder zouden worden belast dan in de ons omringende landen. Dit heeft een negatief effect op de Nederlandse concurrentiepositie.
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt door in de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking een minimum-CO2-prijs voor te stellen (18 euro in 2020, oplopend tot 43 euro in 2030) die lager ligt dan de meest recente projectie van de Emissions Tradings System (ETS)-prijs voor die periode5, waardoor er de facto geen sprake is van een CO2-belasting voor deze sector?
Het wetsvoorstel voor de minimum CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking zal na ommekomst van het advies van de Raad van State worden ingediend bij uw Kamer. Het kabinet heeft aangegeven de streven naar een invoeringsdatum per 2020.
Gebruik makende van de inzichten van experts, waaronder het PBL, over de effecten van een nationale minimumprijs op verduurzaming en de leveringszekerheid zijn de partijen aan de elektriciteitstafel in het ontwerp klimaatakkoord een minimum CO2 prijs overeengekomen die oploopt van 12 euro in 2020 naar 32 euro in 2030. Hiermee wordt het publieke belang van leveringszekerheid geborgd. Experts gaven aan dat een geleidelijk oplopende minimumprijs met een marge onder het verwachte prijspad van het EU-ETS essentieel is om de leveringszekerheid te borgen. Zij gaven verder aan dat een dergelijk geleidelijk oplopend prijspad, ook wanneer deze lager ligt dan de nu verwachte ETS-prijs, een belangrijke prikkel geeft voor verduurzaming, vanwege de zekerheid die het de markt biedt over de minimale prijs van CO2-uitstoot ongeacht de ontwikkeling in de ETS-prijs.
Kunt u aangeven wanneer de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking naar de Kamer wordt gezonden?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u het gepast om in te grijpen in de oversubsidiëring van milieuschadelijke activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oversubsidiëring van milieubelastende activiteiten in te perken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat deze belastingsubsidie doelmatig wordt uitgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het verwachte aandeel van de Nederlandse luchtvaart en grootverbruikers van gas en elektriciteit in de uitstoot van de totale broeikasgassen becijferen voor 2019?
Ik beschik niet over ramingen voor 2019. Daarnaast zijn de cijfers zoals genoemd onder het antwoord bij vraag 5 voor de industrie en internationale luchtvaart niet geheel vergelijkbaar. Op basis van de cijfers van 2017 zou het aandeel van de luchtvaart rond 6 procent, en het aandeel van grootverbruikers – op basis van de emissies van de Nederlandse deelnemers aan het EU ETS – rond 48 procent bedragen.
Vindt u het logisch en effectief dat subsidies op milieuvervuilende activiteiten nog steeds bestaan? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het aantal personenauto’s dat onder de «youngtimer»-regeling valt in tien jaar meer dan verdubbeld is tot 1,9 miljoen auto’s? Kunt u exact aangeven hoeveel daarvan uit benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s bestaan?6
Nee, dit is niet juist. In 2018 bestond het Nederlandse wagenpark uit ruim 8,3 miljoen personenauto’s. Hiervan waren er bijna 1,9 miljoen vijftien jaar of ouder. Slechts een heel klein deel van deze auto’s valt onder de youngtimer-regeling.
Voor auto’s die ouder zijn dan vijftien jaar geldt een bijtelling van 35% van de waarde van de auto in het economisch verkeer in plaats van 22% van de cataloguswaarde voor jongere auto’s. Deze afwijkende waardering van het privévoordeel voor auto’s die ouder zijn dan 15 jaar wordt de «youngtimer-regeling» genoemd. Alleen ondernemers die een auto van de zaak hebben en deze ook privé gebruiken, en werknemers in loondienst met een leaseauto hebben te maken met de bijtelling.
In de aangifte over het jaar 2016 is door IB-ondernemers voor bijna 14.000 auto’s ouder dan vijftien jaar een bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak vermeld. Het aantal auto’s dat onder de youngtimer-regeling valt is dus slechts een fractie van het aantal auto’s van vijftien jaar en ouder. Van de 14.000 personenauto’s die in 2016 onder de youngtimer-regeling vielen, reden er ruim 7000 op benzine, ruim 5000 op diesel en ruim 1000 op gas. Elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder bestaan niet of nauwelijks. Er vielen in 2016 dan ook een zeer beperkt aantal elektrische auto’s onder de youngtimer-regeling.
Naast de IB-ondernemers zijn er ook nog werknemers met een leaseauto auto die onder de youngtimer-regeling valt. Waarschijnlijk komt dit vooral voor bij dga’s. Van leaseauto’s bij werknemers is echter geen kenteken bekend, waardoor niet vast te stellen is hoeveel van deze auto’s onder de youngtimer-regeling vallen.
Kunt u aangeven hoeveel youngtimers in 2018 zijn geïmporteerd, en hoeveel daarvan benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s waren? Kunt u ook aangeven hoeveel elektrische auto’s in 2018 werden geëxporteerd?
In 2018 werden in totaal ruim 13.000 auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd. Van dit aantal reden er ruim 11.000 op benzine en ruim 1500 op diesel. Elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder bestaan niet of nauwelijks. Er werden in 2018 dan ook nauwelijks elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd. Bovendien vallen deze auto’s niet per definitie onder de youngtimer-regeling. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 19 valt slechts een fractie van de personenauto’s van vijftien jaar of ouder onder de youngtimer-regeling.
In 2018 werden ruim 240.000 auto’s geëxporteerd, waaronder bijna 1600 elektrische auto’s. Van deze circa 1600 elektrische auto’s waren er iets minder dan 1200 jonger dan vijf jaar op het moment van exporteren. Overigens werden in hetzelfde jaar iets meer dan 2000 auto’s geïmporteerd.
Erkent u dat er geen markt is voor tweedehands elektrische auto’s is die ouder zijn dan vijftien jaar, omdat die auto’s er simpelweg niet zijn?
Ja.
Erkent u dat de «youngtimer»-regeling, een fiscaal voordeel voor tweedehands auto’s van ouder dan vijftien jaar voor de zakelijke markt, in het geval van elektrische auto geen enkele zin heeft, omdat er geen tweedehands markt is voor elektrische auto van vijftien jaar en ouder?
In de vraagstelling wordt de toepassing van de «youngtimer»-regeling als een fiscaal voordeel voor tweedehands auto’s aangeduid. Ik hecht eraan om dit misverstand weg te nemen. Bij de introductie van deze regeling is over de achtergrond daarvan het volgende in de memorie van toelichting opgenomen.
De regeling heeft dus enerzijds tot doel om het privévoordeel van oudere, vrijwel afgeschreven auto’s, beter te laten aansluiten bij de waarde die de vrijwel afgeschreven ten minste vijftien jaar oude auto op dat moment heeft. Anderzijds heeft de regeling tot doel de bijtelling voor de zogenoemde oldtimer vast te stellen op basis van de reële waarde van de auto, een waarde die bij de echte gerestaureerde oldtimer vele malen hoger kan/zal zijn dan de oorspronkelijke catalogusprijs van mogelijk 30 of 40 jaar terug. Er is dus geen sprake van het bewerkstelligen van een fiscaal voordeel maar van het verzekeren dat het privévoordeel, zij het forfaitair, wordt vastgesteld op basis van de meest reële waarde van de ter beschikking gestelde auto.
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al heb aangegeven, deel ik de mening van de vragensteller dat er op dit moment geen tweedehandsmarkt is voor elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder.
Ziet u ruimte, ook in het kader van het verlichten van de lasten van de klimaattransitie voor de burger, voor het aanpassen van deze «youngtimer»-regeling, bijvoorbeeld door de «youngtimer»-regeling voor elektrische auto’s al van toepassing te laten zijn voor elektrische auto’s die vijf jaar of ouder zijn?
In het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën van 13 februari 2019 over de autogerelateerde belastingen, hebben de leden Bruins en Van Weyenberg gevraagd of een maatregel kan worden genomen waardoor de youngtimerregeling van toepassing wordt op auto’s zonder uitstoot (bijvoorbeeld elektrische auto's) van 5 jaar en ouder. Ik heb tijdens dat algemeen overleg toegezegd dat ik daarover zal nadenken en uw Kamer daarover zal informeren. Ik zou daar nu niet op vooruit willen lopen en verwijs daarom naar de brief die ik u op korte termijn zal doen toekomen.
Klopt het dat het milieubesparingsvoordeel van een elektrische auto ten opzichte van een auto met een verbrandingsmotor vele malen groter is dan dat het Algemeen Dagblad aanvankelijk meldde?7
Dat klopt. Zoals op 12 juli 2018 aan uw Kamer is gemeld, blijkt uit een studie van het Internationale Energie Agentschap uit januari 2018 dat de broeikasgasuitstoot van een standaard elektrische auto gedurende de hele levenscyclus ongeveer 50% lager is dan die van een vergelijkbare auto voorzien van een verbrandingsmotor.12
De Belgische hoogleraar Damien Ernst, wiens onderzoek in het Algemeen Dagblad werd aangehaald, schatte het milieuvoordeel van een elektrische auto vele malen te laag in. Hierop hebben onder meer onderzoekers aan de TU Eindhoven13, de TU Delft en de Hanzehogeschool14 gewezen. Ernst erkent dat hij ten onrechte de CO2-uitstoot door de productie en het vervoer van benzine niet heeft meegerekend. Ook ging hij uit van kleinschalige productie van auto’s, terwijl een realistisch ingeschatte productieschaal tot 72% minder uitstoot zou leiden. Voor stroomproductie nam hij niet de EU-energiemix als uitgangspunt, maar de energiemix van Duitsland, waar kolencentrales veel CO2-uitstoot veroorzaken. Ernst heeft zijn conclusies aangepast en stelt nu dat het omslagpunt waarop een elektrische auto minder CO2 uitstoot dan een brandstof auto niet bij 700.000 km, maar bij 85.000 km ligt (ruim 8 keer eerder).15 De onderzoeker van de Hanzehogeschool komt op een omslagpunt van circa 150.000 km. De onderzoeker van de TU Eindhoven komt uit op 30.000 tot 50.000 km.
Onderzoekers van TNO en de TU Delft wijzen op ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het omslagpunt in de toekomst lager zal liggen en het milieubesparingsvoordeel groter zal worden. Elektrische auto’s met grote accu’s hebben waarschijnlijk een zeer lange levensduur van mogelijk 1,5 miljoen kilometer. In de tussentijd neemt het aandeel duurzame stroom toe. Ook het gewicht van accu’s zal verder dalen, CO2-intensieve materialen zoals kobaltoxide worden vervangen door andere stoffen en recycling van accu’s zal de CO2-uitstoot verminderen.16 Ten slotte verwacht TNO nog rendementsverbeteringen in de elektrische auto.17
Herinnert u zich het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rond milieuvervuilende subsidies waarin werd gesteld dat kan de overheid flink kan bezuinigen en zorgen voor een schoner milieu?8
Dit rapport is mij bekend. Een aantal van de maatregelen die het PBL in dit rapport kwalificeert als «een milieuvervuilende subsidie die door Nederland zou kunnen worden afgeschaft» is inmiddels ook aangepast. Zo is de accijnsvrijstelling voor rode diesel afgeschaft en is de MRB vrijstelling voor oldtimers fors ingeperkt. Het PBL geeft in het rapport overigens aan dat het afschaffen van milieuschadelijke subsidies weliswaar de milieudruk vermindert, maar dat daarbij ook de vraag moet worden gesteld of dit voordeel opweegt tegen de daarmee gepaard gaande nadelen die elders in de samenleving ervaren zullen worden. PBL stelt daarbij dat voor die inschatting een verdere analyse nodig is dan die in het betreffende rapport. De door PBL gehanteerde definitie voor milieuschadelijke subsidies en de aanbevelingen die PBL doet zullen worden betrokken bij het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies.
Kunt u aangeven hoe het staat met elk van de aanbevelingen van het PBL rond milieuschadelijke subsidies?
Zie antwoord vraag 25.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp, die aan de Kamer meldde dat de degressieve energiebelasting geen subsidie voor de fossiele industrie is omdat deze degressieve tariefstructuur geldig is ongeacht of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie?9
Ja
Kunt u een overzicht geven van in welke mate de fossiele industrie enerzijds en de hernieuwbare industrie anderzijds profiteert van deze degressieve belastingen?
Het punt dat de toenmalige Minister van Economische Zaken heeft gemaakt was dat bij het degressieve tarief geen sprake is van een subsidie op fossiele brandstoffen omdat bij de tarieven geen onderscheid wordt gemaakt naar wel of geen fossiele energie. De vraag wanneer sprake is van milieuschadelijke subsidies en welke criteria daarvoor zouden moeten gelden zal aan de orde komen in het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies.
Erkent u dat een van de belangrijkste variabelen om een uitspraak te doen over het al dan niet subsidiëren van de fossiele industrie door middel van de degressieve energiebelasting de verhouding is waarin de fossiele en hernieuwbare industrie profiteert van die degressiviteit van de energiebelasting?
Zie antwoord vraag 28.
Heeft u een ramingsmethode beschikbaar die in staat is in te schatten welke extra CO2-uitstoot te verklaren valt door de subsidies voor de fossiele industrie? Zo ja, kunt u deze ramingsmethode aan de Kamer doen toekomen?
Deze informatie is niet beschikbaar.
Bent u bekend met de studie van UN Environment (UNEP) die aantoont dat luchtvervuiling 6 tot 7 miljoen vroegtijdige doden per jaar eist?10
Ja, die studie is mij bekend. Het genoemde aantal voortijdige sterfgevallen wereldwijd is in lijn met het aantal dat de laatste jaren door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt genoemd.21
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van UNEP dat milieuverontreiniging een schadepost van vijfduizend miljard dollar welvaartsverlies veroorzaakt? Hoeveel zou dat bij benadering voor Nederland zijn?
Ook die conclusie is mij bekend. Voor Nederland heeft het RIVM in de «Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018» aangegeven dat een ongezond buitenmilieu 3,5 procent van de nationale ziektelast veroorzaak, waarbij luchtverontreiniging de belangrijkste factor is en tot circa 11 duizend voortijdige sterfgevallen per jaar leidt.22 Het welvaartsverlies in Nederland als gevolg van milieuschade door de uitstoot van schadelijke stoffen naar bodem, water en lucht, is door het PBL in de studie «Monetaire milieuschade in Nederland» geraamd op circa 31 miljard euro per jaar.23 De milieuschade door de luchtverontreinigende NEC-stoffen24 is goed voor 61 procent daarvan en de milieuschade van broeikasgassen komt uit op ongeveer 37 procent van het totaal. Het welvaartsverlies door milieuschade voor de Nederlandse samenleving staat gelijk aan 4,5% van het bruto binnenlands product (bbp).
Bent u bereid om dit soort cijfers zoals door UNEP gepresenteerd mee te nemen in de berekeningen over de kosten van klimaatverandering en milieuverontreiniging?
De genoemde cijfers illustreren waarom reeds beleid is ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen en de volksgezondheid te verbeteren. De regering streeft in haar beleid naar een verdere verbetering van de gezondheid. Het Schone Lucht Akkoord waaraan op dit moment vorm wordt gegeven met betrokken partijen, is daarvan een goed voorbeeld.
Bent u bereid deze vragen een voor een en zorgvuldig te beantwoorden?
Ja, bij sommige vragen zijn de antwoorden voor de leesbaarheid gebundeld.
Het bericht ‘Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking»?1
Ja.
Is het waar dat Aruba door de Europese Commissie is geplaatst op de lijst van «niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden»?
Ja.
Is het waar dat Aruba in december 2017 niet op de zwarte, maar op de grijze lijst is geplaatst op basis van toezeggingen door de regering van Aruba? Zo ja, welke toezeggingen waren dat? Welke consequenties zijn er verbonden aan plaatsing van Aruba op de zwarte lijst? Zijn er ook consequenties voor het financieel verkeer tussen Nederland en Aruba?
Het klopt dat Aruba in december 2017 op de grijze lijst is geplaatst, omdat Aruba op hoog politiek niveau had toegezegd om, uiterlijk eind 2018, onder andere de wetgeving over het «transparency regime», dusdanig aan te passen dat de Gedragscodegroep het regime niet meer zou kwalificeren als fiscaal schadelijk.
Afgesproken is dat de sancties vanaf het jaar 2020 zullen worden toegepast. De nieuwe relevante wetgeving van Aruba zal naar verwachting vóór het jaar 2020 worden aangenomen. Hiervan uitgaande voorzie ik geen consequenties voor het financiële verkeer tussen Nederland en Aruba. Om de toepassing van de zwarte lijst voor de belastingpraktijk overzichtelijk te houden, heeft Nederland ervoor gekozen dat de lijst die geldt op de peildatum 1 oktober, zal gelden voor het gehele opvolgende belastingjaar. Als Aruba voorafgaand aan 1 oktober van de EU-zwarte lijst wordt gehaald, dan zullen er geen fiscale sancties gelden voor Aruba voor het belastingjaar 2020 en verder.
Is er een beeld hoeveel Nederlandse natuurlijke of rechtspersonen gebruik maken van de Arubaanse mogelijkheden om (bijna) geen vennootschapsbelasting te betalen dan wel op andere wijze betrokken zijn bij belastingontwijking via Aruba? Is hierover in het (recente) verleden overleg geweest tussen de landen van het Koninkrijk?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Dit kabinet wil belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken.2 Misbruik binnen het Koninkrijk wordt onder andere bestreden door middel van bestaande antimisbruikbepalingen in de belastingregelingen. Het kabinet zet zich in om deze belastingregelingen bilateraal aan te passen aan de meest moderne antimisbruikbepalingen die zijn ontwikkeld in het BEPS-project.3 Verder gelden de nationale antimisbruikmaatregelen die, waar nodig, worden toegepast.
Welke maatregelen moet Aruba nemen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie? Hebt u zicht op nieuwe wetgeving met betrekking tot de Arubaanse Vrijgestelde Vennootschap (AVV) en hebt u een beeld in hoeverre deze wetgeving gaat bijdragen aan het verdwijnen van Aruba van de zwarte lijst?
Aruba heeft toegezegd om het «transparency regime» in te trekken. Helaas werd de deadline van 1 januari 2019 niet gehaald. De wetswijziging ligt nu voor bij de Staten van Aruba en zal, naar alle waarschijnlijkheid, binnenkort worden aangenomen. In dat geval zal Aruba tijdens de Ecofin Raad van 16 mei van de zwarte lijst worden gehaald.
Op welke wijze heeft de Europese Commissie vorm gegeven aan haar open dialoog en overleg met Aruba?
De experts van de Europese Commissie hebben direct contact met de experts van Aruba. Verder heeft de Commissie een bijeenkomst georganiseerd voor de Caribische eilanden, waaronder Aruba, om het proces over de zwarte lijst verder uit te leggen.
Heeft de Nederlandse regering ondersteuning verleend aan de regering van Aruba? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor zijn fiscale regels en heeft vorig jaar met de Commissie de conceptwetswijzigingen doorgenomen. Ondersteuning van Nederlandse kant was niet nodig. Wel heeft er op ambtelijk niveau contact plaatsgevonden tussen Nederland en Aruba over de zwarte lijst.
Het bericht dat er afgelopen weekend zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er door rukwinden in het afgelopen weekend verschillende zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving. Uit navraag bij het Havenbedrijf Antwerpen blijkt dat de harde wind op 10 maart jl. enkele containers op de kade omver heeft geblazen en dat daarbij één container van de kade het water van het Churchilldok is ingewaaid. Deze is vervolgens geborgen. Dit incident heeft zich afgespeeld op Vlaams grondgebied, achter de sluizen van het dok. De container is niet in de Schelde terecht gekomen. Na het incident is geen melding gedaan van verontreiniging in het meldingssysteem voor de (Wester)Schelde, waarin Frankrijk, België en Nederland elkaar informeren bij verontreiniging.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in de overloop van de Schelde in de Westerschelde? Kunt u daarbij toelichten hoe omgegaan wordt met vervuiling in de Westerschelde die is veroorzaakt door de haven Antwerpen?
De container die in het Churchilldok te water is gekomen, heeft niet geleid tot verontreiniging in de Westerschelde.
Vlaanderen en Nederland zijn verantwoordelijk voor de bescherming van natuur en milieu op hun eigen grondgebied. Beide landen hebben eigen wet- en regelgeving op het gebied van natuur- en milieubescherming, die past binnen de Europese regelgeving voor natuur en milieu (zoals Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water) en informeren elkaar bij verontreiniging. Aan Nederlandse zijde wordt deze verantwoordelijkheid ingevuld door zowel de rijksoverheid als regionale overheden. Het Ministerie van IenW is hierbinnen verantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn Water en heeft de uitvoering hiervan belegd bij Rijkswaterstaat.
Indien er zich een calamiteit voordoet die de Nederlandse wateren vervuilt, heeft de calamiteitenorganisatie van Rijkswaterstaat afspraken met gespecialiseerde partijen die 24/7 paraat zijn om op te treden bij een incident waarbij het (water)milieu wordt bedreigd.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Aangezien de containers niet in de Westerschelde terecht zijn gekomen, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor natuur en milieu.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde en het land van saeftinghe maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3.
Kunt u toelichten welke stappen er worden ondernomen om te voorkomen dat vervuiling in de Schelde richting of in de Westerschelde stroomt?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3. De containers zijn niet buiten het dok van de haven terecht gekomen.
Een inkomenstoets bij jeugdhulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dordtse wethouder houdt vast aan inkomenstoets jeugdhulp»?1
Ja
Hoe beoordeelt u dit bericht, ook nu duidelijk is dat de voorgestelde inkomenstoets in deze gemeente niet doorgaat? Vindt u het wenselijk dat gemeenten overgaan tot maatregelen als een inkomenstoets?
Gemeenten worstelen met de dilemma’s omtrent wat de eigen kracht en het eigen probleemoplossend vermogen kan inhouden. Het is complexe materie. In de agenda Pgb heb ik toegezegd om onderzoek te doen naar financiering van informele zorg. Ik wil met dit onderzoek naar de financiering van de informele zorg samen met betrokken partijen de problemen in kaart brengen die zich in de praktijk voordoen. Ik wil kwantitatieve gegevens vergaren over pgb informele zorg. En ik wil bekijken welke oplossingen hiervoor zijn bedacht.
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt momenteel ook bij de rechter. Ik wacht daarom het oordeel van de rechter af.
Begrijpt u de zorgen van het College van burgemeester en Wethouders in Dordrecht over de forse kostenstijging en de tekorten op het budget wanneer er geen inkomenstoets wordt gehanteerd?
Ik zie de dilemma’s van gemeenten om op een goede wijze invulling te geven aan eigen kracht binnen de Jeugdwet. Gemeenten zoeken daarbij ook naar mogelijkheden om de uitgaven te beheersen. Dit dilemma zal ik meenemen in het onderzoek.
Is van meer gemeenten bekend dat zij een inkomenstoets overwegen of hanteren? Is bekend of gemeenten andere financiële barrières hanteren?
Er zijn in de regio Zuid Holland Zuid gemeenten die een vergelijkbare werkwijze hanteren.
Is het wettelijk toegestaan om een inkomenstoets te hanteren voor het verstrekken van Jeugdhulp?
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt bij de rechter. Om deze reden onthoud ik mij van een oordeel hierover.
Hoe verhoudt een inkomenstoets zich tot internationale verdragen zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zie het antwoord hiervoor. De rechter zal hierover een oordeel vellen.
De aanleg van glasvezel en een eventuele opsplitsing van KPN |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u reageren op de berichten dat KPN in Deurne een glasvezelnetwerk wil aanleggen, nadat een concurrent kort tevoren besloten had tot aanleg van een eigen netwerk?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de gebieden die nog niet beschikken over een breedbandaansluiting vooral gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een goed dekkend netwerk in zowel de kernen als het buitengebied, en minder bij de beschikbaarheid van meerdere concurrerende niet-dekkende netwerken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de door een concurrent van KPN uitgesproken bezorgdheid dat KPN door »strategisch bouwen» probeert de kleintjes uit de markt te drukken of ze te ontmoedigen om te investeren?2
Onze ambitie is dat elk huishouden beschikt over een breedbandaansluiting. Het is daarom wenselijk dat bij de uitrol van nieuwe netwerken alle adressen in een gebied worden aangesloten.
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Partijen moeten zich daarbij wel houden aan de geldende mededingingsregels. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Hoe lang duurt het in het huidige tempo van «verglazing» of aanleg van coaxiale kabels voordat iedere Nederlander van een vaste breedbandinternetverbinding gebruik kan maken? Bent u tevreden met dit tempo?
Op dit moment heeft meer dan 96% van de huishoudens een breedbandverbinding van 100 Megabit per seconde (Mbps). Dit is internationaal gezien erg hoog. Onze ambitie is dat ieder huishouden in 2023 beschikt over een breedbandaansluiting van minimaal 100 Mbps. Het is de verwachting dat deze ambitie met de toegenomen private investeringen in het buitengebied goed te halen is. Het afgelopen jaar is de uitrol van snel internet in buitengebieden door diverse marktpartijen sterk versneld. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Deelt u de mening dat om iedere Nederlander binnen afzienbare tijd van een breedbandinternetverbinding te voorzien u een grotere rol dan voorheen op zich dient te nemen, dat dit te belangrijk is om de markt over te laten en daarom de aanleg van deze verbindingen zelf ter hand moet nemen?
Nee. Ik verwacht dat we de kabinetsdoelstelling dat per 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken gaan halen, gezien de toegenomen marktinvesteringen in het buitengebied. Daarbij zie ik het als mijn rol om kennis over best practices uit te wisselen, zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s.4 Bijvoorbeeld best practices gericht op het harmoniseren van leges. Voor die adressen die door de private markt nog niet worden aangesloten blijft het voor decentrale overheden onverminderd mogelijk om – onder voorwaarden – staatssteun toe te passen. Een van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van concrete investeringsplannen van marktpartijen in het betreffende gebied. Met name voor de meest onrendabele adressen met zeer hoge aansluitkosten kan gerichte staatssteun een oplossing bieden. Ook hierin adviseer en ondersteun ik decentrale overheden.
Kunt u reageren op de door beleggers gesuggereerde splitsing van KPN in een netwerk- en een dienstentak, waarin u tevens ingaat op de gevolgen voor Nederlandse burgers en de aanleg van breedband in gebieden waar dit nu nog niet beschikbaar is?3 Deelt u de mening dat een dergelijke splitsing nog meer zal leiden tot keuzes voor aanleg in «rendabele» regio’s en dat het algemeen belang hier niet mee gediend is?
Het staat bedrijven vrij om – binnen de regels van de daarvoor geldende wettelijke kaders – hun bedrijvigheid in te richten op de manier die zij als het meest doelmatig achten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse telecommunicatie-infrastructuur weer publiek bezit gemaakt kan worden, zodat voortaan de concurrentie plaatsvindt op diensten en niet op infrastructuur?
Nee, ik deel deze mening niet. Nederland beschikt, juist door alle private investeringen, over één van de beste digitale infrastructuren van de wereld. Tevens zijn publieke belangen zoals keuzevrijheid, een goede prijs/kwaliteitverhouding en innovatie, waaronder investeringen in de continuïteit en kwaliteit van netwerken, juist het best geborgd door een goed werkende en concurrerende telecommarkt.
Het onderwijs in het Fries |
|
Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten over behoud Friese taal en kwaliteit van onderwijs in het Fries en het rapport van de Onderwijsinspectie van 2018?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit schooljaar de Onderwijsinspectie voor het eerst sinds 2009 weer een thema-onderzoek gaat doen over het Fries op basisscholen en middelbare scholen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bijna driekwart van de scholen enigerlei ontheffing nodig heeft van de wettelijke plicht tot het geven van Friese les? Kunt u aangeven welke redenen scholen hiervoor aanvoeren?
In het PO voldoet 31,7 procent aan de kerndoelen, dat zijn de scholen die een A-profiel hebben gekregen. Alle andere scholen hebben voor het (vak) Fries één of meer (partiële) ontheffingen gekregen. Scholen met een B-profiel (21,3 procent) hebben alleen een ontheffing voor het schrijfonderwijs, terwijl scholen met een G-profiel (5 procent) een volledige ontheffing hebben. Volledige ontheffingen komen alleen voor in het niet-Friese taalgebied. Voor de onderbouwlocaties van het VO geldt dat 39,4 procent van de scholen geen ontheffing nodig heeft, profiel A, en 7 procent van de scholen een volledige ontheffing, profiel D.
Scholen krijgen van het provinciaal bestuur om uiteenlopende redenen (gehele of partiële) ontheffing. Bijvoorbeeld omdat in het betreffende deel van Fryslân geen Fries wordt gesproken (de Waddeneilanden, de Stellingwerven, het Bildt), of omdat de leerlingenpopulatie van de school vooral NT2-leerlingen kent die thuis geen Fries of Nederlands spreken, of omdat de leerlingenpopulatie vooral bestaat uit leerlingen die niet met het Fries opgevoed worden. Ook zijn niet alle leerkrachten in het primair onderwijs in staat om Fries te geven, omdat ze zelf de taal niet machtig zijn. Dit alles is onderzocht vanuit het Taalplan Frysk.
Kunt u tevens bevestigen dat de conclusies en aanbevelingen van de voorgaande rapporten van de Onderwijsinspectie op dit punt uit 1999, 2001 en 2006 niet hebben geleid tot grote vooruitgang op de geconstateerde problemen?
Belangrijke aanbevelingen waren destijds dat er genormeerde toetsen moesten komen en een leerlingvolgsysteem voor Fries. Zowel genormeerde toetsen als een leerlingvolgsysteem voor Fries zijn er nu. Er is dus wel degelijk grote vooruitgang geboekt op de geconstateerde problemen.
Kunt u aangeven welke actiepunten sindsdien zijn opgesteld samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie over de verbeterpunten die werden geconstateerd ten aanzien van de kwaliteit van de les, het draagvlak onder ouders en de bevoegdheid van leraren en welke zaken sinds 2009 daadwerkelijk zijn verbeterd?
In 2014 heeft de provincie Fryslân via de Bestuursafspraak Friese taal en cultuur meer bevoegdheden gekregen ten aanzien van de vaststelling van de kerndoelen voor Fries en ten aanzien van (partiële) ontheffingsverlening.
Vanaf april 2016 heeft NHL-Stenden Hogeschool, in opdracht van de provincie van alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs en praktijkscholen), in kaart gebracht wat zij aan het Fries doen en welke kerndoelen zij behalen en willen behalen. De eerste vaststellingsronde heeft geleid tot het Taalplan Frysk. Met dit taalplan heeft de provincie een groeimodel voor ogen: scholen met enige vorm van ontheffing dienen bij een volgende vaststellingsronde van het Taalplan Frysk meer kerndoelen te behalen. Uitgangspunt is dat de (partiële) ontheffing een tijdelijke maatregel is die voor maximaal vier jaar geldt. Het streven is dat scholen in het gebied waar het Fries de dagelijkse omgangstaal is, elke vier jaar minder ontheffing nodig hebben.
De provincie sluit voor het vak Fries aan op de landelijke ontwikkeling aangaande de herijking van de kerndoelen. Er is goed contact en overleg tussen de provincie en het landelijke bureau Curriculum.nu.
De Onderwijsinspectie voert dit jaar een themaonderzoek uit op basis waarvan zij de kwaliteit van de les in beeld brengt. Dit onderzoek besteedt ook aandacht aan de bevoegdheid van leraren en aan het draagvlak onder ouders in de ogen van leerlingen, leraren en directeuren; de Onderwijsinspectie bevraagt niet de ouders zelf.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er op korte termijn verbeteringen worden geboekt op het gebied van Fries als taal, zeker gezien het feit dat veelal dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals geantwoord op vraag 4 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten reeds overgenomen. Het is dus niet correct om te stellen dat dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd en dat deze niet worden aangepakt. Juist omdat er recent concrete verbeterstappen zijn gezet op het gebied van Fries als taal, heeft de Onderwijsinspectie toegezegd in 2019 een nieuw onderzoek te doen naar de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo. Specifiek is er nu onder regie van de provincie Fryslân werk gemaakt van een zo breed mogelijke invoering van een genormeerd leerlingvolgsysteem. Met het volgende themaonderzoek wil de Onderwijsinspectie het beeld van de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo actualiseren. Ook wil de Onderwijsinspectie in kaart brengen in welke mate de Friese schoolbesturen zicht hebben en sturen op de kwaliteit en verdere ontwikkeling van het Fries op hun scholen (conform het opgestelde Taalplan Frysk).
Deelt u voorts de mening dat voor het verbeteren van de kwaliteit van het Fries meer nodig is dan de twee aangekondigde thematische onderzoeken door de Inspectie tot 2030?
Het themaonderzoek van de Onderwijsinspectie zal de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in het po en vo actualiseren. Een thema-onderzoek is op zichzelf beschouwd geen middel om de kwaliteit te verbeteren. Indien er uit het themaonderzoek aanbevelingen komen over een verdere verbetering van de kwaliteit van het Fries zal ik hierover het gesprek met de Onderwijsinspectie en de Provincie Fryslân aangaan.
Kunt u aangeven wat precies de bevoegdheden zijn van de Inspectie op het gebied van de Friese taal?
De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het vak Fries. De Onderwijsinspectie kan, net als bij alle andere vakken, herstelopdrachten geven wanneer niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te kijken hoe de kwaliteit van het Fries op school verbeterd kan worden en daadwerkelijk opvolging gegeven gaat worden aan de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 4 en 6 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen. Daarnaast kijkt de Onderwijsinspectie in haar a.s. themaonderzoek wederom naar de kwaliteit van Fries in het po en vo.
Bent u bereid om te kijken of het mogelijk is de Provincie Fryslân meer verantwoordelijkheden te geven ten aanzien van de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van het Fries als taal op school, zodat de opvolging van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie beter geborgd en bewaakt kan worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd bij vragen 4, 6 en 9 zijn de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te onderzoeken of het mogelijk is om het toezicht op de kwaliteit van het schoolvak Fries over te dragen aan de Provincie Fryslân, al dan niet als experiment voor een aantal jaren, zodat er sprake kan zijn van meer dan een periodiek thematisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Overdracht van het toezicht aan de provincie Fryslân is niet aan de orde. Ik heb er vertrouwen in de hierboven beschreven stappen leiden tot een steviger basis voor het Fries als vak in het funderend onderwijs in Fryslân en wacht de uitkomsten van het themaonderzoek af.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Private equity goed voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg»?1
Ja.
Klopt het dat in 2018 er 96 transacties in de zorg plaatsvonden die goed zijn voor ongeveer 2,3 miljard euro?
Er moet bij de NZa goedkeuring gevraagd worden voor een concentratie (fusie of overname) zodra een van de bij de concentratie betrokken partijen door vijftig of meer personen zorg doet verlenen. De NZa toetst de concentratie aan de hand van de zorgspecifieke fusietoets die is neergelegd in de Wet marktordening gezondheidszorg. In dat kader zijn er in 2018 167 besluiten genomen. Bij vier concentraties was een buitenlandse partij betrokken. Deze cijfers verschillen van de cijfers uit het in het artikel aangehaalde rapport van Deloitte. De reden hiervoor is dat Deloitte en de NZa andere afbakeningen hanteren. Zo moet bij de NZa een concentratie gemeld worden met partijen die kwalificeren als zorgaanbieder in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg, terwijl Deloitte mogelijk een andere begrip heeft gehanteerd. Daarnaast heeft Deloitte concentraties van zorgorganisaties met een omzet van ten minste € 5 mln. geanalyseerd.
Klopt het 20% van deze overnames in 2018 plaatsvonden door partijen uit het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht vanaf 2012 geven van het aantal overnames in de zorg door private equity partijen en/of kopers uit het buitenland? Kunt u ook aangeven tegen welk bedrag deze transacties plaatsvonden?
De cijfers die bij de NZa bekend zijn hebben betrekking op de zorgspecifieke fusietoets door de NZa die in 2014 is ingevoerd.
In 2014 zijn 65 besluiten genomen waarbij geen buitenlandse partijen betrokken waren.
In 2015 zijn 90 besluiten genomen, één met een buitenlandse partij in de medisch-specialistische zorg.
In 2016 zijn 113 besluiten genomen, twee daarvan waren met een buitenlandse partij. Beide gevallen waren in de hulpmiddelensector.
In 2017 zijn 132 besluiten genomen, één daarvan was met een buitenlandse partij en dit betrof mondzorg.
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3 zijn in 2018 167 besluiten genomen waarbij in vier gevallen een buitenlandse partij was betrokken. Het betreft voorgenomen overnames in WLZ zorg (verpleeghuiszorg), medisch-specialistische zorg, diagnostiek en de mondzorg (holding van keten van tandartsen).
Desgevraagd heeft de NZa geen exacte informatie over de transactiesommen en over de betrokkenheid van private equity partijen, die zowel Nederlands als buitenlands kunnen zijn.
Kunt u daarin een onderscheid aanbrengen in welke zorgsectoren deze overnames plaatsvonden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt dat wanneer buitenlandse partijen een Nederlandse zorgaanbieder overnemen ze zich volgens Nederlands recht moeten houden aan de fingerende kwaliteitsstandaarden voor de zorg? Zo ja, waardoor kunnen private equity partijen deze zorg dan «veel goedkoper en efficiënter bieden»?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Daarnaast gebruikt de IGJ in haar toezicht op deze weten de Governancecode zorg 2017 als breed gedragen veldnorm.
In het artikel wordt als voorbeeld genoemd dat de overname van laboratoria door een buitenlandse partij kan leiden tot een bepaalde schaalgrootte waardoor goede kwaliteit geleverd kan worden tegen lagere kosten dan wanneer een kleiner nationaal laboratorium dezelfde diensten op kleinere schaal levert. Dat laat dus onverlet dat de Nederlandse wet- en regelgeving gewoon van toepassing is.
Zijn de omzet en de winstmarges de afgelopen jaren gestegen van de zorgondernemingen die zijn overgenomen?
Ik heb geen overzicht van de omzet en winstmarges van zorgondernemingen die zijn overgenomen.
Kunt u aangeven wat precies ketenvorming is en hoe de zogeheten «buy-and-build»-strategie precies werkt?
Bij ketenvorming sluiten ondernemingen zich aan bij een systeem waarbij de verschillende filialen doorgaans volgens dezelfde formule opereren. Aangesloten filialen kunnen in volledig eigendom van de keten zijn of bestaan uit zelfstandige franchisenemers.
In het artikel wordt gesproken van een «buy-and-build»-strategie waarbij een partij een keten overneemt en die keten vervolgens weer overnames doet.
Kan inzichtelijk worden gemaakt in welke mate de kwaliteit van de zorg gestegen voor de patiënt/cliënt na de overname door een private equity partij?
Zorginstellingen moeten, ongeacht het eigenaarschap, zich houden aan de regelgeving rond kwaliteit. Toezichthouders, en met name de IGJ, zien erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ik vind het van belang dat de IGJ hier op toeziet en ingrijpt wanneer de zorg onder maat is. Omdat de kwaliteit, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd op orde moet zijn, zie ik geen aanleiding voor een vergelijkend onderzoek tussen zorginstellingen die recentelijk overgenomen zijn door een private equity partij en andere zorginstellingen.
Hoe verstaat u de opmerking van Deloitte-partner Dagmar Enkelaar dat private equity partijen «de krenten uit de pap pikken» precies?
Het is denkbaar dat private equity partijen zich meer richten op die vormen van zorg waar bedrijfseconomisch voordeel of meer efficiëntie te behalen is met een bepaald businessmodel, bijvoorbeeld door meer schaalgrootte. Ik vind het van belang dat dit geen negatieve effecten mag hebben voor de toegankelijkheid van zorg aan patiënten die bijvoorbeeld een complexere zorgbehoefte hebben. Hier ligt een belangrijke taak voor zorgverzekeraars en zorgkantoren, aan wie een zorgplicht is opgelegd om te waarborgen dat voor hun verzekerden voldoende goede zorg beschikbaar is. Op de naleving van de zorgplicht wordt toegezien door de NZa.
Heeft u signalen dat deze private equity partijen als voornaamste strategie hebben om via risico-selectie wel de lichtere patiënten/cliënten behandelen, maar de patiënten/cliënten die zwaardere zorg nodig hebben te weren?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat dit het geval zou zijn. Ook de NZa heeft geen signalen van zorgverzekeraars ontvangen dat dit het geval zou zijn.
Is er sprake van volumegroei wanneer private equity partijen een zorgaanbieder overnemen?
Zorginstellingen zijn private instellingen die zelf verantwoordelijk zijn voor beslissingen over volumegroei, arbeidsovereenkomsten en vastgoedtransacties. Ik beschik momenteel niet over de informatie die nodig is om het effect van een overname van een instelling door een private equity op de genoemde punten te kunnen geven.
Verandert na een overname van een private equity partij de verhouding vast-flexibel personeel in de richting van meer flexibel personeel bij een zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 12.
Is er sprake van meer (regionale) macht concentratie aan de kant van de zorgaanbieder na overnames door private equity partijen?
De NZa heeft geen signalen ontvangen van toegenomen marktmacht die gerelateerd is aan overnames door private equity partijen. De NZa beschikt over de bevoegdheid om aan een partij met aanmerkelijke marktmacht specifieke verplichtingen op te leggen om mededingingsproblemen te voorkomen en de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
Ziet u een meer vastgoedtransacties na overname van een zorgaanbieder door een private equity partij?
Zie antwoord vraag 12.
Het stoppen van het project “Heft in Eigen Hand” of “Eigen Initiatief” |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat 250 mensen die deel zouden gaan nemen aan het project «Heft in Eigen Hand», of zoals het later werd genoemd «Eigen Initiatief», door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn geïnformeerd dat zij helaas voorlopig niet kunnen deelnemen aan dit project? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Er is een wachtlijst (42 huishoudens) en een geïnteresseerdenlijst (ruim 200 huishoudens) voor een eventueel vervolg van Eigen Initiatief. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan hen die op de wachtlijst staan laten weten dat er voorlopig geen vervolg komt van EI. Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Ik sta achter het besluit van de NCG om over het uitblijven van een vervolg te communiceren. Eigen Initiatief, zoals nu is vormgegeven, past niet in de wijze waarop nu de versterkingsaanpak wordt vormgegeven. De prioritering is op basis van risico. Pas na opname en beoordeling wordt duidelijk of en op welke manier een huis versterkt moet worden.
Samen met de belanghebbenden in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld Simone van Dijken, die al ruim twee op de wachtlijst staat, enorm teleurgesteld is en anderen met haar, waaronder haar ouders? Wat biedt u de mensen wiens hoop wederom in de grond is geboord?
Zonder in te gaan op individuele gevallen kan ik me voorstellen dat mensen teleurgesteld zijn. Ik snap de behoefte bij mensen om de versterking in eigen regie op te pakken. Daarom wil ik, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het AO mijnbouw/Groningen van 21 maart jl., onderzoeken welke elementen een plaats kunnen krijgen in de nieuwe aanpak. De nieuwe aanpak is gebaseerd op een prioritering op basis van risico.
Deelt u de mening van het Gasberaad dat juist dit project heel goed was, omdat mensen hierdoor weer een stukje regie over hun leven terug krijgen?1 Zo ja, wat vond u er precies goed aan? Zo nee, wat was er niet goed aan?
Het idee van Eigen Initiatief ondersteun ik. Ik begrijp de behoefte bij sommige woningeigenaren om de versterking in eigen regie uit te voeren na de beoordeling van de veiligheidsexpert. Ik zal de NCG vragen om te onderzoeken hoe, binnen de prioritering en de veiligheidskaders, dit vorm kan krijgen.
Kan een project als dit eenzijdig worden stilgelegd door een organisatie? Zo ja, wat betekent dit voor andere projecten?
Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma. Er is enkel aangegeven dat er voorlopig geen vervolg komt. Dit betekent niets voor andere projecten. Over de gehele lijn wordt tot in details bezien hoe de versterking onder publiek beheer vormgegeven moet worden. Daar past dit besluit in.
Kunt u overzichtelijk maken hoe dit project tot nu toe gewerkt heeft sinds de start van «Heft in eigen hand», het aantal aanmeldingen en mensen die inmiddels hun huis hebben versterkt, evenals toen het overging in «Eigen Initiatief», hoeveel mensen zich toen weer aanmelden en aan de slag konden?
In 2016 is Heft in Eigen Hand gestart met 54 huishoudens. Van de 54 deelnemers zijn er vier woningen aan NAM verkocht, zeven woningen zijn inmiddels versterkt, 23 zijn er nu in uitvoering en de verwachting is dat de overige 20 woningen dit jaar ook in uitvoering zullen gaan.
In juli 2017 werd besloten om het project door te zetten onder de naam Eigen Initiatief. De 223 deelnemers aan Eigen Initiatief stellen op dit moment hun versterkingsplan op. Eén woning wordt verkocht aan NAM, twee woningen worden op dit moment versterkt en de verwachting is dat de versterking van ten minste 50 woningen dit jaar in uitvoering gaat.
Hoe kan het dat de NAM en/of het Centrum Veilig Wonen (CVW) nog zoveel invloed hebben op een aantal situaties binnen dit project? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat dat bij de 250 lopende zaken definitief voorkomen wordt?
Inhoudelijk hebben NAM en CVW geen zeggenschap. NAM betaalt wel voor Eigen Initiatief. CVW voert voor NAM de check uit of het versterkingsplan is berekend volgens vooraf afgesproken technische uitgangspunten en CVW bekijkt of er geen dubbelingen of omissies in het aangevraagde budget zitten.
Zal een project zoals Heft in Eigen Hand of Eigen Initiatief hervat worden? Zo ja, wanneer en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt onderzocht of de eigen regie bij de versterking na opname en beoordeling van de woning ingezet kan worden binnen de huidige versterkingsopgave. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden dit gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kent u het bericht over hoe de huidige manier van omgaan met Groninger veiligheid, scheuren in de samenleving tot gevolg heeft?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. De versterkingsoperatie heeft het vergroten van de veiligheid als doel. Daarbij worden de opnames geprioriteerd op basis van risico. Het verbeteren van de leefomgeving in de dorpen, steden en wijken is aan de gemeenten. Zij kunnen dit aan de versterking koppelen door bijvoorbeeld het NPG in te zetten.
Wat vindt u van deze verdeel -en heerspolitiek die hier heel duidelijk naar voren komt, maar eigenlijk in het hele aardbevingsgebied plaatsvindt? Kent u de gevolgen van dit soort politiek? Welke gevolgen voorziet u in Groningen?
Ik herken mij niet in deze kwalificatie. De aanpak zoals ik die heb ingezet is er een die gebaseerd is op veiligheid.
Kunt u zich voorstellen dat de in het bericht genoemde Aniëla zich onveilig voelt en dat tegelijkertijd de in het artikel genoemde Gerry zich schuldig voelt omdat zij wel geholpen wordt? Kunt u zich voorstellen dat Gerry bang is dat buren boos op haar worden? Zo nee, waarom niet?
Zonder mij uit te laten over individuele gevallen kan ik mij in algemene zin voorstellen dat mensen zich onveilig voelen. Daarom pakken wij nu ook juist de woningen met het grootste risico op onveiligheid als eerste aan. Daarbij doen wij alles wat nodig is om de veiligheid te borgen, en staat de bewoner zoveel mogelijk centraal.
Erkent u dat de hierboven genoemde gevoelens slecht zijn voor de gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u iets structureels doen aan het wegnemen van stressfactoren waarvan u nu al meer dan een jaar zegt dat dat uw hoogste prioriteit heeft? Of heeft dat uw hoogste prioriteit inmiddels niet meer?
De aardbevingen laten sporen na in de samenleving. Daarom hecht ik er waarde aan dat deze problematiek zo snel mogelijk integraal wordt aangepakt. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik door:
Zou hier het gelijke-monniken-gelijke-kappen-principe niet beter zijn dan het verdeel -en heersprincipe en dat iedereen in Groningen dus weer het heft in eigen hand kan nemen en eigen initiatieven kan ontplooien?
De versterking zoals nu is ingezet, is volgens het principe gelijke-monniken-gelijke-kappen. Veiligheid staat voorop. Prioritering is op basis van veiligheid. Opname en beoordeling bepalen vervolgens of en hoe een woning versterkt moet worden. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw van 21 maart jl.
Het bericht dat er een vliegshow is georganiseerd boven Amsterdam |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Amsterdammers schrikken van vliegshow: «Hier op de Haarlemmerdijk doken mensen naar de grond»» en «KLM-vliegtuig begeleid door F16's: is er wat loos?»1 2
Ja.
Welke veiligheidsprocedures zijn er gevolgd bij het organiseren van deze vliegshow?
Voor de luchtvaartvertoning is de vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» afgegeven aan het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartcentrum op 12 maart 2019. In deze vergunning zijn de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften en veiligheidsprocedures vastgelegd. Dit betreffen onder meer bepalingen over de locatie van het vertoningsterrein, de vertoningslijn, het manoeuvreergebied en het publieksgebied. Daarnaast zijn de deelnemende vliegtuigen, een minimum vlieghoogte en de vliegroutes vastgelegd. Tenslotte is een vertoningsdirecteur aangewezen die verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning.
In hoeverre zijn deze veiligheidsprocedures correct nageleefd?
De veiligheidsprocedures zijn gedurende de luchtvaartvertoning correct nageleefd.
Klopt het dat de betreffende vliegshow op een hoogte van 450 meter boven de stad Amsterdam heeft plaatsgevonden? Zo nee, hoe zit het dan?
De toegestane minimum vlieghoogte binnen het vertoningsgebied bedroeg 800 voet (243 meter) voor de historische luchtvaartuigen van de Koninklijke Luchtmacht, 1000 voet (304 meter) voor de Boeing 777 en de jachtvliegtuigen en 1200 voet (365 meter) voor het NLR vliegtuig. De toegestane minimum vlieghoogte is niet overschreden.
Erkent u de mening dat een vliegshow per definitie een bepaalde mate van onveiligheid met zich meebrengt ten opzichte van het niet-organiseren van een vliegshow? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan een evenement met vliegtuigen dat dit veiligheidsrisico’s met zich mee kan brengen. Doordat het uitvoeren van luchtvaartvertoningen aan uitgebreide veiligheidsregelgeving en -procedures is gebonden wordt de veiligheid in de lucht en op de grond gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u het verloop van de veiligheidssituatie gedurende deze vliegshow, zowel in de lucht als op de grond?
De luchtvaartvertoning is volgens veiligheidsregelgeving en -procedures en planning verlopen en de veiligheid van de deelnemers, overige luchtruimgebruikers en mensen op de grond was voortdurend gewaarborgd.
Welke instanties hebben toestemming moeten geven voor het organiseren van deze vliegshow?
De vergunning (veiligheid) voor de luchtvaartvertoning is verleend door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport) in overeenstemming met het Ministerie van Defensie (Militaire Luchtvaart Autoriteit), omdat beide ministeries een verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de luchtvaart. Bij de aanvraag van de vergunning heeft de aanvrager een verklaring van geen bezwaar overgelegd van de burgemeester van de betreffende gemeente. Die verklaring betreft de openbare orde en veiligheid. Voor de daadwerkelijke vluchtuitvoering door het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied Schiphol is toestemming (de zgn. klaring) verleend door de luchtverkeersleiding.
In welke mate is deze instanties verzocht om mee te werken aan het geheimhouden van deze vliegshow?
Er is geen sprake van geheimhouding van de luchtvaartvertoning. De vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» is op 13 maart 2019 in de Staatscourant (Stcrt 2019, nr. 14859) gepubliceerd. Dit is een dag voor het uitvoeren van de luchtvaartvertoning.
Klopt het dat de inwoners van Amsterdam tot het laatste moment niet zijn geïnformeerd over deze vliegshow? Zo ja, waarom?
Het is correct dat er in dit geval door de organisatoren is besloten om vooraf geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven. De reden hiervoor is dat deze luchtvaartvertoning specifiek is georganiseerd voor de aanwezigen die zich in het publieksgebied op het terras van het EYE Filmmuseum bevonden. Bij de organisatie bestond de zorg dat het vooraf aankondigen van de luchtvaartvertoning zou kunnen leiden tot de komst van een grote groep belangstellenden met gevolgen voor de openbare orde op en in de buurt van het vertoningsterrein.
Erkent u dat er door het geheimhouden van deze vliegshow veel mensen onnodig geschrokken zijn van deze vliegshow?
Ik vind het vervelend als mensen onnodig geschrokken zouden zijn van de vertoning. Er is door de organisatie besloten om geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven om te voorkomen dat grote groepen mensen zich uit belangstelling naar het vertoningsterrein zouden begeven. De organisatie ging ervan uit dat met het vliegpatroon van een langsvlucht van drie formaties met verschillende vliegtuigtypen het duidelijk zou zijn dat het hier een geplande luchtvaartactiviteit betrof. De eerste twee formaties (met kleine vliegtuigen) zijn niet opgevallen, de derde wel. Met de kennis van nu is er door de organisatie in mindere mate rekening gehouden met het feit dat de aanwezigheid van straaljagers in de buurt van een passagiersvliegtuig tot vragen bij de bevolking zou kunnen leiden. De gemeente Amsterdam heeft van tevoren wel alle relevante centrales op de hoogte gesteld, zodat telefonische vragen direct konden worden beantwoord. Telefonisch zijn nauwelijks vragen gesteld.
Welke uitstoot van schadelijke stoffen en gassen is er gepaard gegaan met deze vliegshow?
De uitstoot is beperkt geweest, aangezien de luchtvaartvertoning het uitvoeren van een korte vlucht betrof. De exacte uitstoot zal nog worden berekend in het kader van het compensatieprogramma.
In welke mate is deze uitstoot gecompenseerd?
De uitstoot wordt volledig gecompenseerd in CO2-compensatieprogramma’s conform het Gold Standard keurmerk. Dit keurmerk borgt de economische en sociale integriteit van de projecten, de kwaliteit van de controle, de betrouwbaarheid en additionaliteit. De KLM brengt dit eens in het kwartaal in beeld en zal voor alle deelnemende vliegtuigen compenseren.
Welk geluidsniveau is er bereikt met deze vliegshow?
Het is niet bekend welk geluidsniveau is bereikt tijdens de vliegshow. De vergunning is gericht op openbare orde en veiligheid. De geluidsproductie van de langsvlucht is daar geen onderdeel van. In de vergunning staat wel opgenomen dat de vliegroute, vlieghoogte en vliegsnelheid zodanig moeten zijn gekozen dat overlast aan derden zoveel mogelijk wordt vermeden.
Is er tijdens de viering van 100 jaar luchtvaart ook gewezen op het scenario dat de luchtvaart zal moeten krimpen vanwege onze doelstellingen op het gebied van klimaat, vliegveiligheid en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de viering van 100 jaar luchtvaart is uitgebreid stil gestaan bij de mogelijkheden om de luchtvaart te verduurzamen. Er was ook een challenge uitgeschreven om met innovatieve ideeën te komen om de luchtvaart in de toekomst verder te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het organiseren van een vliegshow ongepast is vanwege de grote uitdagingen waar we momenteel voor staan op het gebied van klimaat, vliegveiligheid en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Allereerst ligt de afweging om de luchtvaartvertoning boven Amsterdam te organiseren bij de organisatoren. Ik ben van mening dat een grote duurzaamheidsuitdaging voor ons ligt. Daarom spant het kabinet zich samen met de luchtvaartsector in om de luchtvaart verder te verduurzamen. Voor verdere informatie over deze inspanningen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 27 maart 2019 over de betreffende maatregelen hiertoe.
Opnieuw geen treinen vanwege storing Maaslijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vrijwel wekelijkse storingen op de Maaslijn?1 2
Ja.
Bent u van oordeel dat er op dit moment sprake is van een betrouwbare dienstregeling op de Maaslijn?
Ik constateer dat er momenteel sprake is van vertragingen en treinuitval die het bemoeilijken om een betrouwbare dienstregeling aan de reizigers op de Maaslijn te bieden. ProRail meldt mij dat de dienstregeling erg krap is en dat het druk is op de Maaslijn. De impact van verstoringen aan infra of materieel is groot omdat er weinig buffer in de dienstregeling zit. Er zijn maatregelen gepland (partiële spoorverdubbeling en elektrificatie) die voor een meer betrouwbare uitvoering van de dienstregeling moeten zorgen. Deze werkzaamheden zijn naar verwachting in 2024 gereed. De dienstverlening op de Maaslijn blijft echter kwetsbaar totdat partiële spoorverdubbeling en elektrificatie zijn uitgevoerd.
Kunt u het zich voorstellen dat de 19.000 reizigers van de Maaslijn het beu zijn dat zij vrijwel wekelijks geconfronteerd worden met uitvallende of vertraagde treinen? Wat vindt u ervan dat sommige treinen op de Maaslijn zo vol zijn dat de trein niet meer kan stoppen om mensen in te laten stappen en er zelfs reizigers onwel worden in de bomvolle treinen?
Ja, dat kan ik mij goed voorstellen. Eerder3 heb ik u gemeld dat Limburg en Arriva gezamenlijk maatregelen hebben afgesproken om de uitvoering van de dienstregeling te verbeteren. Ik constateer dat de uitvoering van de dienstregeling op de Maaslijn nog niet optimaal functioneert. Ik vind het belangrijk dat elke reis met het OV zo optimaal, veilig en soepel mogelijk verloopt. Daarom heb ik Limburg verzocht om in samenwerking met Arriva en ProRail aanvullende maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de dienstregeling zo optimaal mogelijk functioneert.
Bent u bekend met de zorgen van het personeel van Arriva over de veiligheid van reizigers in deze bomvolle treinen? Deelt u deze zorgen? En zo ja, wat gaat u ondernemen om de veiligheid van de reizigers en het Arriva-personeel op de Maaslijn te verbeteren?
Ik heb mij door Limburg en Arriva laten informeren over de zorgen van het personeel. Het staat buiten kijf dat de veiligheid van reizigers en personeel in de trein niet in het geding mag zijn. De provincie Limburg meldt mij de signalen van het treinpersoneel serieus te nemen en met het personeel in gesprek te zijn over hun zorgen en daarbij hun ideeën voor oplossingen te bespreken. Ook bij de totstandkoming van maatregelen op korte termijn is het personeel van Arriva betrokken.
Is het waar dat er een financieel tekort is voor elektrificatie en verdubbeling van de Maaslijn? Wat is de oorzaak van dit tekort? Kunt u aangeven wat de hoogte is en wat de oorzaken van het tekort zijn? Kunt u verder aangeven of u nu wel bereid bent om een groter deel van de kosten voor de gedeeltelijke verdubbeling en elektrificatie te betalen? Zo ja, welke bijdrage gaat het Rijk leveren en welke bijdragen leveren de provincies Limburg, Brabant en Gelderland?
Het project Maaslijn heeft te maken gehad met diverse wijzigingen binnen het project, die hebben geleid tot vertraging en meerkosten van circa € 55 mln. De provincies hebben mij gevraagd of het Rijk bereid is om het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn over te nemen. Samen met de regio vind ik het belangrijk dat de versnellingsmaatregelen en elektrificatie op de Maaslijn doorgang vinden. Na intensief overleg tussen Rijk en regio is afgesproken dat het Rijk het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn overneemt van de provincie Limburg. Voor de afspraken verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Is het waar dat er nu vanuit wordt gegaan dat de werkzaamheden uiterlijk in 2024 zijn afgerond? Hoe realistisch acht u dit scenario? Zou verdere vertraging ook hogere kosten met zich meebrengen? Zijn er nieuwe afspraken gemaakt over hoe in de toekomst deze meerkosten verdeeld zullen worden tussen de vier partners?
Volgens de laatste informatie van de provincie Limburg en ProRail is de huidige planning dat de werkzaamheden aan het project Maaslijn uiterlijk in 2024 gereed zijn. Deze planning biedt enige ruimte om tegenvallers op te vangen en acht ik daarmee realistisch. Ten aanzien van de afspraken die met de regio zijn gemaakt verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Wat gaat u doen om de reizigers die tot 2024 geconfronteerd worden met uitvallende, vieze en soms onveilige treinen, te compenseren? Bent u bereid om financieel bij te dragen aan tijdelijke maatregelen om het leed voor reizigers te verzachten?
De provincie Limburg is als concessieverlener verantwoordelijk voor afspraken met vervoerder Arriva over nadeelcompensatie aan reizigers. Ik heb hierover informatie opgevraagd bij Limburg en Arriva. Zij geven aan het beeld niet te herkennen dat Arriva op de Maaslijn met vieze, soms onveilige treinen rijdt.
Bent u verder bereid om de wegwaaistations aan de Maaslijn te verbeteren, door reizigers die vertraging oplopen in ieder geval de mogelijkheid te bieden om te kunnen schuilen, een kop koffie te krijgen en van het toilet gebruik te kunnen maken?
De stations op de gehele Maaslijn zijn voorzien van nieuw en comfortabel meubilair. Uit metingen van NS en ProRail blijkt dat reizigers vinden dat de nieuwe abri’s minder beschutting bieden dan verwacht, in het bijzonder op station Mook Molenhoek. Inmiddels zijn op dit station de abri’s aangepast en volgt er later dit jaar nog een extra abri. Voor de andere stations op de lijn onderzoekt ProRail of verbeteringen noodzakelijk zijn, zoals het plaatsen van extra glaspanelen aan de zij- en voorkant van abri’s. ProRail wil deze verbeteringen eind dit jaar gerealiseerd hebben. Daarnaast worden door NS op de stations Nijmegen Dukenburg, Venray, Cuijk, Boxmeer, Venlo, Roermond verbeteringen aangebracht zoals watertappunten, reizigerstoiletten en koffievoorziening.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Spoor op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Het bericht 'Het nieuwe bekostigingssysteem van het Openbaar Ministerie' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw eerder gegeven antwoorden op Kamervragen over het bericht «Het nieuwe bekostigingssysteem van het Openbaar Ministerie»?1
Ja.
In welke werkomgeving zijn de productie van de TGO’s (Team Grootschalige Opsporing, teams die onder andere worden ingezet bij levensdelicten) ondergebracht? Valt deze financiering binnen de werkomgeving ondermijning en is daarmee sprake van lumpsum-financiering of vallen de TGO’s in de werkomgeving onderzoek zodat er sprake is van product-financiering?
De (inzet van een) TGO is niet gedefinieerd als een apart product in het
financieringssysteem van het openbaar ministerie (OM). Als sprake is van de inzet van een TGO kan dit op twee manieren in de financiering meetellen.
Als sprake is van een TGO in een ondermijningszaak, omdat er een direct verband is met georganiseerde criminaliteit, dan worden de kosten gedekt via een lumpsumfinanciering. De werkomgeving waarin ondermijningszaken worden bekostigd is immers niet output gerelateerd.
Indien bij de inzet van een TGO geen direct verband is te leggen met georganiseerde criminaliteit, dan valt de inzet van een TGO in een van de andere werkomgevingen. In de andere werkomgevingen is er sprake van productfinanciering. Gezien de aard van de zaken waarin TGO’s worden ingezet ligt het meest voor de hand dat het dan gaat om zaken in de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld.
Kunt u aangeven hoe u toekomstige onderhandelingen over een toegenomen zaakzwaarte voor u ziet, als er geen nulmeting (de zaakzwaarte toen het systeem werd ingevoerd) is gedaan, gelet op de constateringen dat de productieafspraken mede op basis van prognosemodellen (het PMJ-model) worden vastgesteld, dat de gemiddelde zaakzwaarte kan wisselen en aanleiding kan zijn de prijzen aan te passen en dat er geen tijdsbestedings-onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit systeem? Hoe moet dan uit de onderhandelingen blijken dat de gemiddelde zaakzwaarte is af- of toegenomen? Bent u daarnaast bereid bij de aankomende evaluatie wel gebruik te maken van een tijdsbestedingsonderzoek?
De huidige indeling en hoogte van de prijzen is gebaseerd op gerealiseerde uitgaven en productie en het beschikbare budget zoals is opgenomen in de begroting van Justitie en Veiligheid 2019. Dit kan worden beschouwd als de nulmeting op basis van de huidige, gerealiseerde productie en uitgaven.
De komende jaren kan en zal de productie en het uitgavenniveau wijzigen en daarmee per definitie ook de gemiddelde, gerealiseerde prijs.
Bij een herziening van de prijzen in het kader van nieuwe prijsafspraken is het van belang te achterhalen wat de oorzaak is in verandering van prijzen: productmixeffecten, mutaties in zaakzwaarte, effecten van beleid en wet- en regelgeving, de bijdrage van digitalisering aan de werklast en/of bezettingsresultaat vanwege toe- of afname van volumes.
Een aantal mogelijke oorzaken, zoals productmixeffecten, zijn zeer goed in kaart te brengen. Andere ontwikkelingen zijn lastiger in kaart te brengen.
Voor wat betreft eventuele mutaties in complexiteit of effecten van beleid en wet- en regelgeving of de bijdrage van digitalisering biedt een tijdsbestedingsonderzoek alleen onvoldoende inzicht. Hiervoor zullen andere methoden uitkomst moeten bieden (doorlichting, nader onderzoek).
Een tijdschrijfonderzoek kan wél, ook zonder nulmeting, inzicht bieden in de wijzigingen in capaciteitsverdeling binnen het systeem. De huidige prijzen zijn immers gebaseerd op de toerekening van de gerealiseerde uitgaven van de ingezette capaciteit op de onderscheiden producten.
Een tijdschrijfonderzoek kan tevens bijdragen aan een beter inzicht in het verhaal achter de prijzen. Een tijdschrijfonderzoek kan de capaciteitsverdeling over de werkomgevingen scherper maken, maar ook inzicht geven in de totale tijdbesteding, verhouding van directe- en indirecte uren en de mate van overwerk.
Om die reden zullen het OM en ik zeker bezien of een tijdschrijfonderzoek – daarbij meewegend de noodzakelijke kosten en tijdbeslag van betrokkenen – voldoende toegevoegde waarde heeft voor de prijsonderhandelingen.
Tenslotte wil ik niet onvermeld laten dat een bekostigingssysteem, een tijdschrijfonderzoek of andere instrumentaria geen wondermiddelen zijn of een oplossing voor alle problemen. Het zijn ook geen ultieme meetinstrumenten die exact aangeven waar een kostprijs tekort schiet en waar financiële ruimte zit. Hiervoor is het OM en de omgeving waarin het OM zijn werk moet doen, te complex.
Het is ook geenszins de bedoeling om de prestatiesturing tot in het extreme door te voeren. De cijfers moeten uitnodigen tot het verhaal achter de cijfers. In het bekostigingssysteem is daarom een aantal waarborgen opgenomen die hiertoe moet bijdragen, zoals: driejaarlijkse herijking van prijzen en te meten prestaties, (kwaliteits)onderzoeken, een basisvoorziening en een hardheidsclausule voor bijzondere omstandigheden.
Kunt u uiteenzetten hoe een kas-verplichtingenstelsel zich verhoudt tot meer- of minder productie? Hoe verhoudt dit zich tot de volumereserve? Is deze momenteel reeds opgebouwd? Hoe gaat u om met dit volumereserve indien er in dit eerste jaar sprake is van onderproductie?
Voor de bekostiging is het wenselijk om (beperkte) schommelingen in prijs en/of volume op te kunnen vangen door middel van een reserve.
Aangezien het OM een kas-verplichtingen stelsel hanteert, is het niet mogelijk om een reserve op een balans te zetten. Om die reden zal jaarlijks de resultaat- en volumereserve opnieuw moeten worden toegekend aan het openbaar ministerie. Dit zal jaarlijks tijdens de Voorjaarsnota plaatsvinden.
In het jaarbericht van het OM en de begroting van Justitie en Veiligheid zal over de hoogte van de stand van de resultaat- en volumereserve worden gecommuniceerd.
Het nieuwe bekostigingssysteem is per 2019 in werking getreden. Het jaar 2019 moet echter worden gezien als een proefjaar. Bij de start zijn geen middelen beschikbaar gesteld voor deze reserves.
Indien er het eerste jaar sprake is van onderproductie, dan dient het OM 70% van deze onderproductie in de volumereserve te storten. Hiermee wordt de volumereserve op dat moment gevuld.
Bij overproductie kan het OM 70% van de overproductie onttrekken aan de volumereserve. Aangezien de volumereserve op dit moment leeg is, kan deze overproductie niet worden verrekend en zal dit in dit specifieke geval ten laste van het resultaat worden gebracht. Afhankelijk van de hoogte van het resultaat zal het resultaat dan lager uitvallen. Bij een negatief resultaat zal binnen de begroting van Justitie en Veiligheid naar een oplossing moeten worden gezocht.
Klopt het dat de gerechtskosten in strafzaken, de uitgaven aan Domeinen Roerende zaken en de uitgaven voor verkeershandhavingsmiddelen «bijzondere uitgaven» zijn die geheel of ten dele een open-einde financiering kennen? Hoe worden deze open-eind uitgaven gefinancierd in dit nieuwe bekostigingssysteem?
Het klopt dat gerechtskosten en de uitgaven aan Domeinen zijn bestempeld als zogenaamde «bijzondere budgetten». Dit zijn geen open-einde budgetten. Vanwege het specifieke karakter en het belang dat deze budgetten geen knelpunt mogen vormen in de uitvoering van de wettelijke opdracht, worden deze uitgaven in de uitvoering nauwgezet gevolgd.
Voor wat betreft deze budgetten is er in feite geen sprake van een wijziging in de bekostiging ten opzichte van de situatie vóór 2019: deze budgetten zijn bedoeld voor specifieke doeleinden.
Klopt het dat de innovatiekosten besloten zitten in de basisvoorziening? Kunt u uiteenzetten wat de ICT-ambities en ICT-verplichtingen voor de aankomende jaren zijn?
De innovatiekosten voor ICT maken in beginsel geen deel uit van de basisvoorziening. Het aandeel voor ICT in de basisvoorziening is bedoeld om de kosten te dekken van het reguliere beheer en life cycle management van het OM.
Innovatie op het terrein van digitalisering en informatisering wordt primair in ketenverband geïnitieerd en gefinancierd, juist om te garanderen dat dit leidt tot optimalisering voor de gehele keten. Hier ligt dan ook de ambitie van zowel mijn departement als van het OM.
Daarnaast komt vernieuwing incidenteel voort uit individuele wetgevingstrajecten, waarbij nieuwe taken of gewijzigde taken van het OM leiden tot aanpassingen of nieuwbouw van IT-systemen. De gevolgen hiervan worden verwerkt in de bekostiging en afhankelijk van het type vernieuwing via de prijzen of in de basisvoorziening.