De verhoging van de postzegelprijs |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat PostNL de postzegelprijs met 14,2% mag verhogen?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) berekent jaarlijks vóór 1 september op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Postregeling 2009 de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) voor het komende kalenderjaar. In dezelfde regeling is vastgelegd dat de ACM bij deze berekening rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement (bijlage 3, onderdeel C). Deze regels moeten enerzijds zorgen voor de betaalbaarheid van de UPD door consumenten en bedrijven niet teveel te laten betalen voor de postbezorging. Anderzijds moet ook de continuïteit van de UPD geborgd worden door te zorgen dat PostNL de UPD rendabel kan uitvoeren. In dit geval heeft de ACM berekend dat de tariefruimte voor de UPD voor 2019 14,2% hoger ligt dan de tariefruimte voor 2018. De verhoogde tariefruimte is te verklaren door aanhoudende daling van het aantal poststukken. Deze daling bedroeg in 2017 15,53%. Het is uiteindelijk aan PostNL om te besluiten in welke mate zij gebruik maakt van de tariefruimte en te bepalen wat de postzegelprijs in 2019 wordt.
Deelt u de mening dat een voor vele mensen essentiële dienst steeds minder betaalbaar en daarmee ontoegankelijk wordt?
Vorig jaar hebben onderzoekers bij de evaluatie van de UPD vastgesteld dat de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de UPD inderdaad onder druk staan, maar dat ze nog wel zijn gegarandeerd (bijlage bij Kamerstuk 29 502, nr. 140). Zo zit de postzegelprijs als meest zichtbare indicator voor de betaalbaarheid van de UPD in een stijgende lijn, maar deze ligt – na correctie voor koopkracht – niettemin nog steeds onder de gemiddelde prijs in Europa. Ten aanzien van het aantal en de spreiding van brievenbussen verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Weverling (VVD), die tegelijkertijd met deze vragen wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat er op korte termijn maatregelen nodig zijn om de betaalbaarheid en toegankelijkheid ook de komende jaren te kunnen garanderen. Ik heb uw Kamer daarom wijzigingen van de Postwet 2009 en de Postrichtlijn voorgesteld in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Ik ga hier graag op korte termijn met uw Kamer over in gesprek.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat postzegels ieder jaar fors in prijs stijgen, terwijl de dienstverlening met flinke sprongen achteruit gaat, onder meer door het verwijderen van 9.000 brievenbussen?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de kosten die burgers en kleine bedrijven maken voor gebruik van postdiensten zich tot de kosten die grote zakelijke klanten maken?
De prijs van enkelstuks UPD-post is hoger dan de prijs die grote zakelijke gebruikers betalen voor de diensten van postvervoerders. Dit heeft verschillende oorzaken. Deze grote afnemers, zoals banken of verzekeraars, hebben dankzij grote volumes een sterke positie bij de contract- en tariefonderhandelingen met de postvervoerder. Ook verschillen de kosten voor collectie en sortering.
De krimp vergroot het prijsverschil tussen consumentenpost en partijenpost van zakelijke afnemers verder. De kosten van het netwerk van de UPD-verlener worden verdeeld over de UPD-post en de zakelijke post, omdat dit over hetzelfde netwerk gaat. De invloed hiervan op de kosten van de UPD is onderwerp van de door mij voorgestelde wijzigingen van de Postwet in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). De aanzienlijke concurrentie op de markt voor zakelijke partijenpost in de 24-, 48- en 72+-uurs markt zorgt voor versnippering van zakelijke volumes over meerdere spelers op de markt, en daarmee versmalt de basis voor het financierbaar houden van het UPD-netwerk. Hoe minder volume, hoe hoger de (vaste) kosten per poststuk. Tegelijkertijd profiteert de UPD van kostenreducties behaald door concurrentie op het zakelijke segment. Door de krimp slaan de baten van concurrentie op de postmarkt vooral neer in het zakelijke segment in de vorm van lagere prijzen, innovatie en keuzevrijheid, terwijl duplicatie van kosten met name van invloed is op de betaalbaarheid van de UPD.
Vindt u het rechtvaardig dat PostNL bezuinigt op werknemers en de prijs van postzegels jaarlijks fors verhoogt, terwijl PostNL de afgelopen jaren miljoenen euro's aan dividenden uitkeerde aan aandeelhouders?
Met de Postregeling 2009 is geborgd dat met de opbrengst van de UPD PostNL alleen de kosten terugverdient die zij maakt om die post te verzamelen, te sorteren en te bezorgen. Hierbij is een beperkt rendement toegestaan. Wanneer PostNL een positief rendement heeft, is het aan het beursgenoteerde bedrijf zelf om de verschillende belangen van haar stakeholders af te wegen en over uit te keren dividend te beslissen. Zo heeft PostNL in de periode 2012–2015 besloten geen dividend uit te keren.
Betrekt de ACM toegankelijkheid en betaalbaarheid van postdiensten bij de berekeningen en het besluit over de tariefaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is geschetst, is wettelijk vastgelegd dat de ACM bij de berekening van de tariefruimte rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement. Het doel van deze regels is het borgen van de betaalbaarheid van de UPD enerzijds en de continuïteit van de UPD-verlener anderzijds. Het besluit van de ACM draagt op deze manier indirect bij aan de betaalbaarheid en continuïteit van de UPD.
Bent u bereid het toezicht op de prijs van postzegels over te nemen van de ACM om ervoor te zorgen dat de belangen van de gebruikers van postdiensten geborgd zijn bij de berekening van de postzegelprijs?
Het belang van een betaalbare en toegankelijke postvoorziening in Nederland voor de consument en mkb’ers is geborgd door de regels inzake de UPD. Het is de verantwoordelijkheid van de wetgever te zorgen dat publieke belangen zijn verankerd in de wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de ACM om vanuit haar onafhankelijke rol en met haar specialistische expertise en ervaring hier toezicht op te houden. De ACM voert daarmee de regels uit die de wetgever heeft gemaakt. Ik hecht aan deze rolverdeling en ben van mening dat toezicht door de ACM bijdraagt aan het borgen van het publieke belang van een betaalbare UPD.
De brandbrief van de FNV over de ambulancezorg |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van de FNV van 24 juli 2018 met het kenmerk «Brandbrief FNV 2017 en huidige stand van zaken sector ambulancezorg»?1
Ja.
Erkent u dat er sprake is van een kwalitatief en kwantitatief tekort aan personeel bij de ambulancediensten in Nederland? Zo ja, wat gaat u doen om dit tekort op te lossen? Zo neen, waarom niet?
In antwoord op de brief van de FNV over de ambulancezorg van 24 juli jl, die dient als bron voor uw Kamervragen, heb ik zeer recent een brief aan de FNV verzonden. In dit antwoord wordt ook de door u gestelde vraag behandeld. In de bijlage treft u mijn brief aan de FNV aan2.
Is het waar dat u tijdens een overleg op 29 november 2017 heeft toegezegd dat u met Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-voorzitters zou bespreken hoe de werknemersorganisaties op de meest effectieve en praktische manier kunnen worden betrokken bij de gesprekken in de ROAZ over de gezamenlijke aanpak van het arbeidsmarktvraagstuk?2
Ja.
Heeft dit overleg al plaatsgevonden? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies uit het overleg geweest? Zo neen, waarom heeft dit overleg nog niet plaatsgevonden?
Ja. In antwoord op de brief van de FNV over de ambulancezorg van 24 juli jl, die dient als bron voor uw Kamervragen, heb ik zeer recent een brief aan de FNV verzonden. In dit antwoord wordt ook de door u gestelde vraag behandeld. In de bijlage treft u mijn brief aan de FNV aan4.
Wie heeft besloten om werknemersorganisaties niet te betrekken bij de ontwikkeling van een pilot medium-care ambulancezorg, met als doel om na evaluatie hiervan een landelijk kwaliteitskader op te stellen?
In antwoord op de brief van de FNV over de ambulancezorg van 24 juli jl, die dient als bron voor uw Kamervragen, heb ik zeer recent een brief aan de FNV verzonden. In dit antwoord wordt ook de door u gestelde vraag behandeld. In de bijlage treft u mijn brief aan de FNV aan. De betrokken RAV-en hebben mij laten weten dat ze hun ondernemingsraden hebben geconsulteerd voor de start van de pilot en dat er groot draagvlak bestaat onder werknemers voor deze pilot.
Hoe kan het dat de FNV niet betrokken is geweest bij de pilot medium-care ambulancezorg, terwijl u aangegeven heeft er belang aan te hechten dat de pilot in nauw overleg met betrokken veldpartijen zou worden uitgevoerd?3
Omdat het een pilot betreft én het niet om een sectorbrede aanvraag gaat, zijn de vakbonden niet betrokken bij de uitvoer van deze pilot. Er zijn bovendien geen afspraken gemaakt over sectorbrede invoering na afloop van deze pilot. Ik heb begrepen dat de betreffende RAV-en hun ondernemingsraden hebben geconsulteerd voor de start van de pilot en dat voor de drie deelnemende regio’s geldt dat er een groot draagvlak bestaat onder de medewerkers voor de uitvoer van deze pilot. Dit lijkt mij de juiste route voor de sector om dit soort initiatieven op te starten; in goed lokaal overleg tussen werkgevers en werknemers.
Erkent u dat het niet betrekken van werknemersorganisaties bij dit soort pilots niet in overeenstemming is met uw eerdere toezeggingen over het gezamenlijk aanpakken van het arbeidsmarktvraagstuk? Kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de pilot vóór 1 september op te schorten en de werknemersorganisaties in staat stellen om te participeren bij oplossingen voor het arbeidsmarktvraagstuk? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u reageren op de overige verzoeken die de FNV in de brandbrief doet? Kunt u uw reactie toelichten?
In antwoord op de brief van de FNV over de ambulancezorg van 24 juli jl, die dient als bron voor uw Kamervragen, heb ik zeer recent een brief aan de FNV verzonden. In dit antwoord wordt ook de door u gestelde vraag behandeld. In de bijlage treft u mijn brief aan de FNV aan7.
Het bericht ‘Syriërs sturen kinderen naar weekendscholen.’ |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Syriërs sturen kinderen naar weekendscholen?»1
Ja.
Is het waar dat steeds meer statushouders uit Syrië hun kind naar een weekendschool sturen die gericht is op de eigen taal en cultuur? Kunt u cijfers delen?
Op dit moment heeft het kabinet geen informatie over de aard en omvang van het onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Deze weekendscholen vallen hierdoor bijvoorbeeld buiten de wettelijk bevoegdheid van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom is er ook geen informatie over het aantal statushouders uit Syrië dat hun kind naar een weekendschool stuurt.
Hoeveel weekendscholen zijn er inmiddels die gericht zijn op de eigen taal en cultuur van mensen met een migratieachtergrond? Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een migratieachtergrond naar een dergelijke weekendschool gaan, en wat het land van herkomst is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak dat migranten soms behoefte hebben aan een weekendschool gericht op de eigen cultuur omdat het Nederlandse onderwijs anders zou omgaan met bijvoorbeeld de vrijheid van meisjes? Deelt u de mening dat het slecht is voor de integratie en voor het risico op parallelle samenlevingen als dit soort weekendscholen niet uitgaat van Nederlandse vrijheden of zelfs afstand neemt van de waarden van de Nederlandse samenleving? Zo ja, hoe kunt u hierop ingrijpen?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Net als in vele andere landen, staat het landen in Nederland vrij om kennis van de eigen taal en cultuur te stimuleren. Meerdere landen, waaronder ons eigen land, doen dit ook.
Informeel onderwijs, al dan niet statelijk gefinancierd, is geen nieuwe ontwikkeling in Nederland. Dit bestaat naast het reguliere Nederlandse onderwijs. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen. Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
Is het waar dat weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs en zich niet aan de burgerschapsopdracht hoeven te houden? Zo ja, aan welke wet-en regelgeving moeten ze wel voldoen?
Ja. Het klopt dat de weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, omdat deze weekendscholen geen scholen in de zin van de onderwijswetgeving zijn. Voor de weekendscholen geldt geen specifieke wet- en regelgeving, maar wel algemeen in Nederland geldende regelgeving zoals bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet en de Wet gelijke behandeling.
Heeft u op enige wijze inzicht in wat er op dergelijke weekendscholen wordt onderwezen? Zo ja, wat is uw beeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar het onderwijs op weekendscholen en zo nodig maatregelen te treffen, waardoor weekendscholen alleen kunnen bestaan als zij de kernwaarden van de Nederlandse samenleving onderschrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘bescherm de rechten van belastingbetalers beter’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «bescherm de rechten van belastingbetalers beter»1?
Ja
Kunt u ingaan op de bewering dat de hoge belastingrente burgers en bedrijven afschrikt om bezwaar te maken? Zijn er gevallen bekend van belastingplichtigen die geen bezwaar (durfden te) maken vanwege de hoge belastingrente?
Mij zijn geen gevallen bekend van belastingplichtigen die geen bezwaar durfden te maken vanwege de hoge belastingrente. Het bezwaar maken tegen een belastingaanslag heeft als zodanig geen invloed op de hoogte van de belastingrente. Die wordt namelijk bepaald door het bedrag van de belastingaanslag in combinatie met het tijdstip van de vaststelling. Als de belastingplichtige de bezwaarprocedure verliest leidt dat dus niet tot een hogere belastingrente. Als de belastingplichtige de bezwaarprocedure wint wordt eventueel in rekening gebrachte belastingrente verminderd of teruggegeven.
Bij het maken van bezwaar kan de invorderingsrente een rol spelen. Deze rente is verschuldigd als de betalingstermijn van de belastingaanslag is verstreken en het verschuldigde bedrag dan nog niet is betaald. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt nader op de invorderingsrente ingegaan.
Wat zouden de kosten zijn als de belastingrente verrekend wordt bij eventueel aangetekend bezwaar of wanneer er gekozen wordt voor een andere termijn, bijvoorbeeld door het belastingrenteloos maken van de betalingstermijn?
Het is niet helemaal duidelijk hoe het eerste deel van deze vraag moet worden geïnterpreteerd. Als bedoeld is te vragen wat het zou kosten als de eerder in rekening gebrachte belastingrente zou worden verminderd of teruggegeven bij een ingediend bezwaar dat heeft geleid tot een verlaging van de belastingaanslag, dan is daarop het antwoord dat dit niet tot extra kosten leidt omdat dit nu al standaard gebeurt.
Voor wat betreft het antwoord op het tweede deel van deze vraag verwijs ik naar het onderzoek naar het systeem van de belastingrente dat ik op 5 juli jl. naar Uw Kamer heb gezonden.2 Daarin wordt concreet ingegaan op deze situatie en de kosten die hiermee gemoeid zijn.
Kunt u ingaan op het commentaar dat er een gebrek aan wederkerigheid is ten aanzien van de belastingrente? Wat zijn de precieze rentepercentages die de Belastingdienst nu hanteert voor vorderingen en verschuldigde bedragen bij verschillende belastingplichtigen? Waarom is er geen sprake van evenredigheid?
In het commentaar wordt naar mijn mening gedoeld op een gebrek aan wederkerigheid op het punt van de regeling invorderingsrente. Ook voor deze regeling geldt dat die is gebaseerd op de verzuimgedachte. Kort samengevat houdt de regeling in dat als een belastingschuldige zijn belastingaanslag niet binnen de daarvoor geldende betalingstermijn betaalt de ontvanger van de Belastingdienst na het verstrijken van die termijn invorderingsrente in rekening brengt. Als anderzijds de ontvanger van de Belastingdienst een belastingteruggaaf niet uitbetaalt binnen de daarvoor geldende termijn wordt na het verstrijken van die termijn invorderingsrente vergoed. De invorderingsrente bedraagt 4% voor alle belastingmiddelen. Dit percentage geldt zowel voor de in rekening te brengen als de te vergoeden invorderingsrente.
Invorderingsrente wordt ook in rekening gebracht als de belastingaanslag niet op tijd wordt betaald in afwachting van een bezwaarprocedure. Als de belastingaanslag als gevolg daarvan wordt verminderd tot een lager bedrag dan wordt er in principe geen invorderingsrente vergoed, ook niet als het oorspronkelijke bedrag van de belastingaanslag al zou zijn betaald. Volgens het commentaar wringt de regeling invorderingsrente om die reden met de wederkerigheid.
De reden dat in verband met bezwaar op te veel betaalde belasting in principe geen invorderingsrente wordt vergoed is dat de belastingplichtige die bezwaar indient tegen de belastingaanslag uitstel van betaling krijgt. Hij hoeft de belastingaanslag dus niet te betalen vooruitlopend op de uitkomst van de procedure. Als hij uitstel van betaling heeft gekregen en de procedure wint heeft hij ook geen economisch nadeel geleden. Er wordt dan ook alleen invorderingsrente gerekend voor zover er op dat moment nog sprake is van een openstaand bedrag. Alleen in de gevallen waarin er door de ontvanger geen uitstel van betaling zou zijn verleend terwijl daar wel om is verzocht en de belastingplichtige geen andere keuze heeft dan de belastingaanslag te betalen, wordt invorderingsrente wel vergoed als de betaalde belastingaanslag naderhand wordt verminderd tot een lager bedrag.
Het evenredig maken van de regeling invorderingsrente in die zin dat invorderingsrente steeds wordt vergoed over te veel betaalde belasting zou naar schatting tot € 200 miljoen aan budgettaire derving leiden op de begroting.
Hiervoor is geen budgettaire ruimte zoals ik ook aangegeven heb in de Kamerbrief van 5 juli jl. Naast het feit dat het standaard vergoeden van rente in deze situaties weer aanleiding zou kunnen geven tot sparen bij de fiscus, zou een dergelijke fundamentele aanpassing van de structuur van de regeling invorderingsrente een ingrijpende aanpassing van het inningssysteem vergen met een minimale implementatietermijn van 2 jaar. Om deze redenen ben ik er geen voorstander van.
Vindt u het rechtvaardig dat de rente die de Belastingdienst hanteert voor zichzelf anders is dan de rente die de Belastingdienst hanteert voor belastingplichtigen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zouden de kosten zijn als de gehanteerde belastingrente evenredig wordt gemaakt? Zou u er voorstander van zijn om dit evenredig te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de beschreven situatie waarbij particulieren rente betalen over geld dat al op de rekening van de fiscus heeft gestaan? Vindt u dit rechtvaardig? Bent u bereid hier iets aan te doen? Wat zouden de kosten hiervan zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het onderzoek naar het systeem van de belastingrente dat ik op 5 juli jl. naar Uw Kamer heb gezonden waarin uitgebreid wordt ingegaan op deze situatie.
Kunt u ingaan op de beschreven situatie waarbij de fiscus geen rente uitkeert wanneer de Belastingdienst teveel belasting heeft geïnd? Vindt u dit rechtvaardig? Bent u bereid hier iets aan te doen?
In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 ben ik al ingegaan op deze vragen.
Vindt u het rechtvaardig dat de belastingrente wordt gebruikt om «gaten in de begroting te dichten», zoals gesteld wordt in het artikel? Bent u bereid om, los van het aan de Kamer gestuurde onderzoek, structureler onderzoek te doen naar de modernisering van de regeling rond de belastingrente, zodat deze onrechtvaardigheden in de toekomst mogelijk kunnen worden opgelost?
De belastingrente wordt niet gebruikt om «gaten in de begroting te dichten». Zoals beschreven in het onderzoek naar de regeling belastingrente zijn de wettelijke ondergrenzen voor de rentepercentages destijds mede ingevoerd om te voorkomen dat de geraamde opbrengst van de regeling belastingrente niet zou worden gerealiseerd. Deze percentages waren bij de invoering van de regeling gebaseerd op de wettelijke rente voor (niet)-handelstransacties. Hoewel de budgettaire opbrengst niet het doel is van de renteregeling, achtte het kabinet het noodzakelijk de geraamde opbrengst te realiseren. Dit is nog steeds zo. Het belang van deze realisatie is terug te voeren op de begrotingssystematiek; zoals ik in mijn brief over het onderzoek naar het systeem van de belastingrente heb aangegeven zou het afschaffen van deze ondergrenzen met grote budgettaire gevolgen gepaard gaan waarvoor geen budgettaire ruimte bestaat. Het invoeren van structurele aanpassingen van de systematiek van de regeling belastingrente zou daarnaast ingrijpende uitvoeringsgevolgen hebben voor de Belastingdienst.
Het Belastingplan 2019 zal wel maatregelen bevatten om voor wat betreft de inkomstenbelasting en de erfbelasting de regeling belastingrente beter te doen aansluiten op het uitgangspunt dat de belastingplichtige die tijdig een correcte aangifte doet niet met belastingrente te maken krijgt. Mijn inzet is om dit ook te gaan veranderen voor de vennootschapsbelasting mits hiervoor dekking kan worden gevonden en het uitvoerbaar is.
Bent u bereid om op kleinere schaal te zoeken naar oplossingen om de belastingrente, zij het niet nu dan wel in de toekomst, rechtvaardiger te maken, bijvoorbeeld door aanpassingen binnen een bepaalde belasting in plaats van het geheel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u, in het licht van bovenstaande vragen, antwoord geven waarom u, zoals gesteld in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen van Lodders2, een Handvest met de Rechten van Belastingbetalers «geen meerwaarde» vindt hebben? Denkt u niet dat een handvest een betere opsomming van de rechten van de belastingbetaler kan zijn dan een grote hoeveelheid technisch geformuleerde belastingwetgeving?
In Nederland is er een democratisch proces ingericht om te komen tot evenwichtige wetgeving. De rechten en plichten van belastingplichtigen worden in samenhang verankerd in wet- en regelgeving, zowel op nationaal niveau als in internationale verdragen die Nederland erkend heeft.
In mijn antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat er in het geval er een rechtstekort zou bestaan of er anderszins aanleiding zou zijn om rechten van de belastingbetalers aan te passen, aanpassing van wetgeving daarvoor de aangewezen weg is.
De wijze waarop het wetgevingsproces in Nederland is ingericht, met advies van Hoge Colleges van Staat en in debat met het parlement, borgt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en analyse.
Ik zie geen aanleiding om naast dit wetgevingsinstrumentarium nog te gaan werken met een document als een handvest. Een handvest doorloopt immers niet dit wetgevingsproces, heeft een onduidelijke status en schept verwachtingen richting belastingplichtigen die niet noodzakelijkerwijs terecht zijn. Vanuit deze optiek brengt het vaststellen van een handvest voor burgers mijns inziens geen duidelijkheid met zich, maar roept het wel veel vragen op.
Voor zover het noodzakelijk zou zijn om in eenvoudiger taalgebruik aan belastingplichtigen voorlichting te geven over hun rechten en plichten, ligt het in de rede om deze voorlichting en uitleg vormvrij op te nemen op de website van de Belastingdienst. Gelet op het voorgaande, vind ik het weinig zinvol om het aangehaalde handvest per artikel tegen de vigerende regelgeving aan te houden.
Kunt u reageren op het beschreven handvest van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)? Kunt u voor elke van de artikelen en de «fundamental principles» aangeven in welk wetsartikel dit recht of deze verantwoordelijkheid gewaarborgd is? Bent u van mening dat al deze principes afdoende gewaarborgd zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat de rechten en plichten van belastingbetalers altijd zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk moeten zijn voor de belastingplichtige?
Uiteraard deel ik de opinie dat het van belang is dat belastingplichtigen begrijpen wat hun rechten en plichten zijn. Ik denk echter niet, zoals hiervoor ook toegelicht, dat invoering van een handvest hiervoor de aangewezen weg is. Zelf hecht ik meer belang aan heldere wetteksten gecombineerd met, waar nodig, voorlichting en nadere uitleg op de website van de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat een dergelijk handvest wél toegevoegde waarde kan hebben, zelfs al zijn veel rechten nu al juridisch gecodificeerd? Bent u dan ook alsnog bereid een dergelijk handvest op te stellen en te publiceren?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Syriërs sturen hun kinderen naar weekendscholen’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syriërs sturen hun kinderen naar weekendscholen»?1
Ja.
Hoeveel van deze illegale islam- en koranscholen zijn er in Nederland, door wie of welke organisatie(s) worden deze scholen betaald en ontvangen financiers van deze scholen op enigerlei wijze subsidie van de rijksoverheid of lagere overheden?
Er is hier geen sprake van illegaal onderwijs, maar van informeel onderwijs. Op dit moment heeft het kabinet geen structureel zicht op de aard en omvang van het onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving.
Deelt u de mening dat we in Nederland geen (Syrische) islamscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op legale Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Informeel onderwijs, al dan niet statelijk gefinancierd, is geen nieuwe ontwikkeling in Nederland. Dit bestaat naast het reguliere Nederlandse onderwijs. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen. Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
Bent u bereid deze illegale islamscholen per direct te sluiten en de financierende organisaties te ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Net als in vele andere landen, staat het landen in Nederland vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren. Meerdere landen, waaronder ons eigen land, doen dit ook.
Bent u bekend met het bericht «Syrian refugee group returns from Lebanon»?2
Ja.
Bent u bereid alle Syrische asielzoekers en statushouders, inclusief kinderen, terug te sturen naar veilige gebieden in Syrië, zodat zij daar hun handen uit de mouwen kunnen steken ten behoeve van de wederopbouw van hun land? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de redenen daarvoor verwijs ik u naar de eerder verzonden antwoorden op Kamervragen van het lid Bisschop (SGP) van 5 maart jl.
Het ontslag van klokkenluider Roelie Post bij de Europese Commissie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat klokkenluider Roelie Post ontslag van de Europese Commissie heeft gekregen op grond van afwezigheid en het predicaat «niet loyaal»? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Hoe oordeelt u erover dat iemand die een ernstige misstand, in dit geval kinderhandel vanuit (toekomstige) EU-lidstaten, aankaartte uiteindelijk ontslag krijgt met als basis «niet loyaal»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beseft u dat zij door de aangehaalde redenen voor ontslag geen recht op WW-regelingen heeft, terwijl zij 35 jaar bij de Europese Commissie gewerkt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het ook schandalige intimidatie dat de Europese Commissie haar als (oud-)werkgever een rekening van tientallen duizenden euro’s stuurt omdat ze «onterecht afwezig» zou zijn geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke andere keuze had Roelie Post dan afwezigheid, nadat ze in Brussel ernstig bedreigd werd en geen gehoor vond bij noch de Europese Commissie noch de Belgische politie over bescherming tegen die ernstige bedreigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Deelt u de mening dat een werkgever ook medeverantwoordelijk is voor de veiligheid van medewerkers, zeker als ze door de aard van hun werk in ernstige bedreigende situaties terecht kunnen komen? Zo neen, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie op Roelie Post, na haar terugkeer bij de Europese Commissie, sterke dwang heeft uitgeoefend om haar op psychische gronden arbeidsongeschikt te verklaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze klokkenluider, die het grote schandaal van kinderhandel op de kaart zette, niet in een kafkaësk, juridisch doolhof terecht komt na haar ontslag door de Europese Commissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid contact op te nemen met de voorzitter van de Europese Commissie de heer Juncker om hem erop te wijzen dat de behandeling van Roelie Post tegengesteld is aan de – door de Europese Commissie – aangekondigde bescherming van klokkenluiders? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt de Kamer van de uitkomst informeren?4
Erkent u dat de behandeling van Roelie Post de Europese Commissie in een zeer kwalijk daglicht stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De tweede tranche van de Turkijedeal |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) zelf nogmaals 1 miljard euro voor Turkije in het kader van de Turkijedeal moeten betalen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor de kabinetsreactie verwijs ik kortheidshalve naar het verslag van het schriftelijk overleg van 25 juli jl. van de Begrotingsraad (Kamerstuk 21 501-03, nr. 121).
Klopt het dat van Nederland 50 miljoen euro wordt verwacht en dit bedrag uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking komt?
Afgesproken is dat de eerste 2 miljard euro aan projecten vanuit de EU-begroting zullen worden gefinancierd. De Commissie heeft derhalve nog geen verzoek tot een nationale bijdrage van de lidstaten gedaan.
Kunt u aangeven uit welke post dit precies komt en ten koste van welk ontwikkelingssamenwerkingsdoel dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal er met de 50 miljoen euro precies gebeuren? Bent u bereid hierover in detail te rapporteren in het jaarverslag? Kunt u garanderen dat er van deze 50 miljoen euro geen kosten voor grensbewaking gemaakt worden, maar dat dit allemaal gaat naar het verbeteren van de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije? Zo ja, hoe?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld2, worden vanuit de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije (FRIT) projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld ten behoeve van betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de uitvoering van de EU Migratieagenda.
Er is thans nog geen programmering bekend voor de tweede tranche van de FRIT. Prioriteiten voor de programmering zullen door de Commissie worden voorgesteld. De voorstellen worden beoordeeld in het FRIT-comité, waarin Nederland zitting heeft. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de projecten en rapporteert hierover aan het FRIT-comité. Uw Kamer zal op gebruikelijke wijze over de voortgang van de FRIT worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegenhouden van migranten geen aanpak van de grondoorzaken van waarom mensen vluchten is en niet bijdraagt aan het bieden van perspectief in de regio waar de overgrote meerderheid van de vluchtelingen al verblijft?
Zoals bekend zet het kabinet zich in voor een integrale aanpak van het thema migratie3. Het primaire doel van de EU-Turkije Verklaring is om de ongecontroleerde instroom te reguleren en te voorkomen dat vluchtelingen op zoek naar bescherming hun levens wagen door gebruik te maken van de diensten van smokkelaars. In het kader van de verklaring hebben de EU en Turkije zich in dit verband gecommitteerd om smokkelnetwerken aan te pakken, het perspectief in Turkije te verbeteren o.a. via de FRIT, een legaal en veilig alternatief te bieden via hervestiging en een einde te maken aan de ongecontroleerde aankomsten in Griekenland en het doorreizen naar andere delen van de EU. De EU-Turkije Verklaring heeft een grote bijdrage geleverd aan het drastisch omlaag brengen van het aantal irreguliere aankomsten en de vreselijke verdrinkingen op zee. Ook heeft de verklaring via de FRIT eraan bijgedragen dat veel meer vluchtelingenkinderen in Turkije naar school kunnen gaan, kwetsbare gezinnen worden ondersteund in hun levensonderhoud en de toegang tot werkgelegenheid is bevorderd.
Dat de omstandigheden voor Syriërs in Turkije zijn verbeterd, blijkt ook uit het aantal Syrische vluchtelingen dat bewust kiest om in Turkije te blijven en geen gebruik wenst te maken van hervestiging naar de EU.
Op welke manier garandeert u dat de 50 miljoen euro daadwerkelijk bijdraagt aan de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de berichten over mensenrechtenschendingen, zoals mensen tegenhouden de grens met Syrië over te gaan en op vluchtelingen schieten, aangekaart bij de Turkse regering?2 Zo nee, waarom bent u bereid zonder enige kritische noot de gevraagde 50 miljoen euro over te maken? Zo ja, wat kwam hieruit?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk en dienen dergelijke berichten serieus te worden genomen en goed onderzocht. Het is primair aan de Europese Commissie, samen met UNHCR om hierop toe te zien. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Zoals in antwoord op vraag 6 reeds gesteld legt de Europese Commissie regelmatig verantwoording af over de besteding van de fondsen uit de FRIT.
Deelt u de mening dat als de Europese Unie veel geld betaald aan Turkije om vluchtelingen op te vangen, er wel vluchtelingen het land in moeten kunnen komen en een muur aan de grens met Syrië onwenselijk is?
Zoals reeds eerder aan de Kamer geschreven voert Turkije een ruimhartig beleid als het gaat om het opvangen van vluchtelingen. Dit wordt onderschreven door openbare cijfers van UNHCR. In januari 2018 stonden volgens gegevens van UNHCR ruim 3,4 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije geregistreerd en op 8 augustus jl. ruim 3,5 miljoen.5 Daarnaast vangt Turkije ook andere groepen vluchtelingen en kwetsbare personen op. Volgens UNHCR is dit aantal sinds 2015 toegenomen van 2,7 naar 3,7 miljoen.6 Deze cijfers onderstrepen wat het kabinet betreft de evidente noodzaak om Turkije via de FRIT te blijven ondersteunen.
Dat Turkije tegen deze achtergrond en het feit dat het een zeer lange grens deelt aan een conflictgebied het grensbeheer heeft geïntensiveerd, acht het kabinet begrijpelijk.
Het bericht dat Hamas een militaire opleiding runt met UNRWA geld |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «UNRWA Complains About Funding While Training Children to Wage War»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk bedrag uit het budget van de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA van circa 1,2 miljard dollar wordt besteed aan Gaza en hoeveel scholieren in Gaza op UNRWA-scholen zitten?
Binnen het reguliere Programma Budget van UNRWA voor 2018 (760 miljoen dollar) is 300 miljoen dollar gebudgetteerd voor activiteiten in Gaza. Daarnaast heeft UNRWA binnen het emergency appeal 2018 voor de occupied Palestinian territory(399 miljoen dollar) 354 miljoen dollar gebudgetteerd voor Gaza. De uiteindelijke bestedingen zijn afhankelijk van de inkomsten op de beide programma’s. Er zitten ruim 270,000 scholieren op UNRWA scholen in Gaza.
Klopt het dat maar liefst 120.000 kinderen op UNRWA-scholen een militaire opleiding van Hamas volgen? Zo nee, om welk aantal gaat het dan?
Het kabinet heeft geen bewijs voor de claim uit het artikel of de film uit 2015 waar in het artikel naar verwezen wordt. UNRWA verleent geen medewerking aan de zomerkampen van Hamas en het kabinet ziet daarom ook geen aanleiding voor een onderzoek. Het kabinet verwijst u tevens graag naar de beantwoording op Kamervragen d.d. 15 augustus 2017 met kenmerk 2017Z10825.
Bent u bereid om binnen de VN te pleiten voor een uitgebreid onderzoek naar de wijze waarop Hamas UNRWA scholen en scholieren voor zijn politieke en militaire karretje spant?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNRWA van circa 20 miljoen euro voorgoed stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht politisering van humanitaire hulp onwenselijk, conform eerdere communicatie met uw Kamer over dit onderwerp. Tijdens de recente zitting van de VN-Veiligheidsraad in New York d.d. 24 juli jl. benadrukten leden van de Veiligheidsraad wederom het belang van UNRWA als humanitaire en door de AVVN-gemandateerde VN-organisatie, en als belangrijke factor voor stabiliteit in de regio.
De gemiddelde bijdrage aan UNRWA bedroeg de afgelopen tien jaar 24,8 miljoen dollar per jaar. Het overzicht vanaf 2008 is volledigheidshalve hieronder opgenomen. De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de BHOS-begroting is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Indien er aanleiding is voor een aanvullende bijdrage aan UNRWA, zoals ook afgelopen jaren het geval was, dan zal het kabinet een afweging maken binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren. Het kabinet verwijst verder naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2018Z01121 d.d. 1 februari 2018 over dit onderwerp.
Totale Nederlandse Bijdrage aan UNRWA (in USD)
31.344.886
28.820.121
29.111.957
26.839.866
24.581.802
19.894.347
23.707.542
21.424.933
21.718.631
21.187.329
15.530.000
Nederlandse bijdrage per 30/08/2018.
Indien u de vorige vraag met «nee» heeft beantwoord, kunt u dan in ieder geval toezeggen dat Nederland (nadat uw collega Minister Kaag de Nederlandse bijdrage aan UNRWA eerder al versneld overmaakte) als vervolgstap in ieder geval géén extra financiële bijdrage zal leveren om het gat in de UNRWA begroting te dichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet langer beschikbaar zijn van implanteerbare insulinepompen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van 20 juli 2018?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de fabrikant Medtronics stopt met de productie van implanteerbare insulinepompen zonder dat er reëel zicht is op een passend alternatief voor patiënten die afhankelijk zijn van deze pompen?
Zie antwoord vraag 1.
Was u in 2017 op de hoogte van de aankondiging van Medtronics om per juni 2019 de productie af te bouwen? Zo ja, wat heeft u ondernomen om er zorg voor te dragen dat er op tijd een alternatief beschikbaar zou zijn?
Medtronic heeft mijn ambtsvoorganger in 2017 geïnformeerd over het voornemen om met de productie te stoppen en ik ben met belanghebbenden in gesprek over een oplossing. Intussen is er in samenwerking met andere partijen een initiatief gestart om een alternatieve pomp te ontwikkelen. In januari 2018 heb ik dit initiatief ondersteund met een letter of support.
Deelt u de zorg van de Diabetesvereniging dat er niet op tijd een passend alternatief voorhanden is? Zo ja, bent u hierover in gesprek met de betreffende producent en de vereniging? Zo nee, op basis waarvan stelt u dat er wel op tijd een alternatief voorhanden zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meer mensen zoals de in de uitzending aangehaalde diabetes type 1-patiënt die reeds zonder (werkende) implanteerbare insulinepomp zitten? Wat kunt u momenteel voor hen betekenen om hun zorgen weg te nemen?
Er zijn meer patiënten die zonder pomp zitten en dit aantal zal naar verwachting toenemen. De pomp gaat een aantal jaren mee en moet na verloop van tijd vervangen worden. De behandelend artsen hebben mij laten weten dat zij de zorgen van patiënten delen maar niet kunnen wegnemen. Zij kunnen patiënten behandelen met andere middelen maar dit levert waarschijnlijk niet de zelfde kwaliteit van leven.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het lot van diabetespatiënten type 1 wat betreft de toegang tot deze implanteerbare pompen, afhankelijk is van de bedrijfseconomische keuze van een producent? Zo ja, wat doet u eraan om dit te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Medtronic heeft verklaard dat het vanwege toenemende en aanhoudende leveringsproblemen van onderdelen van toeleveranciers heeft besloten om de productie af te bouwen. Tot medio 2019 zal Medtronic uit voorraad een beperkt aantal pompen beschikbaar stellen aan bestaande gebruikers ter vervanging van hun pomp. Voor één patiënt komt er in augustus een pomp beschikbaar. Ik kan fabrikanten van medische hulpmiddelen bij wet niet dwingen tot productie of leveren van medische hulpmiddelen. Ik heb Medtronic wel dringend verzocht om mee te werken aan een oplossing en in ieder geval de productie te continueren totdat er een alternatief is.
Het bericht dat Fransen nieuwe jacht op de grutto niet uitsluiten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fransen sluiten nieuwe jacht op de grutto niet uit»?1
Ja.
Is het waar dat in Frankrijk nog steeds op de wulp wordt gejaagd?
Frankrijk heeft op 1 augustus 2018 het besluit genomen om de jacht op de wulp landelijk te verbieden met uitzondering van de jacht in de kustzone (ter verduidelijking: de jacht op de grutto is ook in de kustzone niet toegestaan). Dit is een voortzetting van het huidige jachtbeleid en geldt tot 30 juli 2019.
Deelt u de mening dat de jacht in Frankrijk op in Nederland beschermde trekvogels zoals de wulp, directe schade toebrengt aan de Nederlandse populatie wulpen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat in Nederland geringde trekvogels in Frankrijk worden geschoten. Hoe groot het effect hiervan is op de Nederlandse populatie van deze soorten is niet precies bekend, maar bij elke afnemende populatie kan jacht een negatief effect hebben en is derhalve ongewenst.
Deelt u de mening dat een heropening van de jacht op de grutto de Nederlandse inspanningen om de gruttostand te verbeteren te niet zou kunnen doen, en dat er dus een direct Nederlands belang is?
Ik ben het met u eens dat Nederland zich grote inspanningen getroost om de gruttostand te behouden en dat het afschieten van grutto’s tijdens de trek hierop een negatief effect zou hebben. Hierbij wil ik echter wel opmerken dat Frankrijk op dit moment geen jacht toestaat op de grutto tot 30 juli 2019. Ik zal de situatie in Frankrijk en de stand van de populatie echter nauwgezet volgen, aangezien Nederland veel inspanningen doet om de grutto te behouden in Nederland.
Is het mogelijk de import van geschoten wulpen en grutto’s vanuit Frankrijk uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit effectueren en op welke termijn en wijze?
Het is mij niet bekend dat er de afgelopen jaren in West-Europa sprake is van handel in geschoten wulpen en grutto’s. Alle lidstaten van de Europese Unie zijn gebonden aan de Europese Vogelrichtlijn die dit verbiedt.
Bent u bereid protest aan te tekenen bij de Franse regering tegen de jacht op de wulp en de mogelijke heropening van de jacht op de grutto? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zowel de grutto als de wulp zijn opgenomen in Annex II van de Vogelrichtlijn, hetgeen betekent dat jacht op deze soorten door een lidstaat is toegestaan mits deze zich aan de voorwaarden van Artikel 7 van de Vogelrichtlijn houdt. Deze richtlijnen houden onder andere in dat de lidstaat er op toe moet zien dat de jacht pogingen tot instandhouding van deze soorten in hun verspreidingsgebied niet in gevaar brengt.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Frankrijk en de stand van de populaties van de grutto en de wulp nauwgezet, aangezien Nederland veel inspanningen doet om deze soorten te behouden.
Voorstellen om de jacht op soorten waarvan de populaties achteruit zijn gegaan helemaal te verbieden, worden besproken in de komende vergadering in december 2018 van het Afrikaans Euro-Aziatisch Watervogelverdrag (AEWA). Nederland is hier voorstander van.
Deze discussie kan ook consequenties hebben voor de wijze waarop binnen de Europese Unie met deze soorten wordt omgegaan.
Het toegenomen aantal externen bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe verklaart u dat de inhuur van extern personeel bij gemeenten, na aanvankelijk fors te zijn gedaald, weer fors is toegenomen (van 11 procent in 2012 tot 20 procent in 2017 – in grote steden zelfs 24 procent)?1
Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en besteding van hun middelen, en daarmee ook de externe inhuur. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid.
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen met behulp van welke financiële en personele middelen afgesproken resultaten tot stand worden gebracht, ook op taken met betrekking tot de decentralisaties. Externe inhuur kan in bepaalde situaties nodig zijn om gestelde doelen te realiseren. Zo komt het voor dat voor sommige projecten tijdelijke externe expertise en dus externe inhuur noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie en niet aan mij te beoordelen.
Ziet u dat het stellen van een norm van maximaal 10 procent voor de inhuur van extern personeel bij ministeries (de «Roemer-norm») heeft bijgedragen aan een beter personeelsbeleid bij ministeries, waarbij minder kosten worden gemaakt, meer eigen kennis wordt opgebouwd en organisaties meer zelflerend kunnen worden?
De externe inhuur is tot en met 2016 jaarlijks gestegen, maar is in 2017 nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van 2016 (zie de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2017). Gerelateerd aan de totale personele uitgaven was er sprake van een lichte daling, maar lag de externe inhuur nog wel boven de Roemernorm van 10%. Bij de meeste departementen was evenwel sprake van een lichte daling. De ministeries rapporteren over externe inhuur in hun jaarverslag. De mate van externe inhuur wordt daarin goed uitgelegd, hierbij geldt het principe van comply or explain omdat immers redenen denkbaar zijn waarom de norm niet behaald kan worden.
Meer dan de helft van de gemeenten geeft in de Personeelsmonitor Gemeenten 2017 aan dat zij actief probeert de kosten voor externe inhuur terug te dringen. Dit doen ze onder andere door flexibeler inzet van eigen personeel/interne mobiliteit en door met een kritische blik te kijken naar de noodzaak van externe inhuur. Gegeven de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en eigen inspanningen die zij doen zal ik uw verzoek om de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren niet overnemen.
Hoe verklaart u dat gemeenten weliswaar het beleid hebben om, in navolging van de ministeries, minder extern personeel in te huren, maar in de praktijk toch veel meer gebruik maken van dure externen? Ziet u een verband met de decentralisaties van zorgtaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze structurele taken alsnog uit te kunnen voeren met meer eigen en vast personeel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat in grote gemeenten het percentage inhuur van externen het hoogst is? Hoe verhoudt zich dit tot uw belofte in discussies over de herindeling van gemeenten dat grotere gemeenten beter in staat zouden zijn om taken uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Constateert u dat de invoering van een norm voor de inhuur van externen bij ministeries disciplinerend heeft gewerkt en het aannemen en opleiden van eigen en vast personeel heeft bevorderd? Bent u bereid de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Belastingtelefoon slecht bereikbaar’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herkent u zich in het bericht dat de BelastingTelefoon slecht bereikbaar is?1
Ja, de bereikbaarheid is slechter dan normaal en slechter dan ik zou willen.
Over welke periode heeft de Nationale ombudsman opmerkelijk veel klachten gehad over de slechte bereikbaarheid van de BelastingTelefoon?
De Nationale ombudsman spreekt in zijn brief aan mij van 20 juli jl. over de afgelopen maanden2.
Bent u bereid om de communicatie van de Nationale ombudsman met de Kamer te delen?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen maanden (juni en juli) per week zijn binnen gekomen over de bereikbaarheid en dienstverlening van de BelastingTelefoon? Kunt u aangeven wat de aard van de klachten betrof?
Van 1 juni tot en met 31 juli zijn er 141 klachten ontvangen over de bereikbaarheid. Dat is gemiddeld zo'n 15 per week. De aard van de klachten betreft met name de lange wachttijden en het niet toegelaten worden tot de wachtrij.
Hoe vaak komt het voor dat iemand de BelastingTelefoon belt, alle keuzemenu’s doorloopt en er dan uitgegooid wordt? Hoe telt deze situatie mee in de statistieken?
In onderstaande tabel is voor 2018 inzicht gegeven op maandniveau van het aantal bellers dat na het doorlopen van het keuzemenu niet is toegelaten tot de wachtrij. De geweigerde telefoongesprekken tellen niet mee als aangenomen telefoongesprekken. Deze geweigerde gesprekken worden meegenomen in de bereikbaarheidscijfers en beïnvloeden deze in negatieve zin. Het aantal geweigerde telefoongesprekken is hoger dan de afgelopen jaren en hoger dan ik zou willen.
Januari
72.096
Februari
74.491
Maart
86.229
April
75.249
Mei
190.496
Juni
123.717
Op 9 juli2 (en op 17 juli vervolgvragen)3 hebben de leden Lodders en Omtzigt schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving dat de BelastingTelefoon slecht bereikbaar was. Welke stappen zijn er in de tussenliggende periode gezet?
In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid weer op het niveau te brengen van de eerste helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.5 De werving loopt en het opleidingsplan is gereed. De eerste vijf klassen starten volgende week en het opstarten van nieuwe klassen zal tot eind 2018 worden doorgezet. De instroom is afgestemd op het maximaal beschikbare opleidingsaanbod en de maximale opleidingscapaciteit.
Klopt het dat er bij de BelastingTelefoon nauwelijks medewerkers vertrokken zijn als gevolg van de vertrekregeling? Kunt u aangeven hoeveel er vertrokken zijn?
Dit is juist. Als gevolg van de vertrekregeling zijn bij de BelastingTelefoon acht medewerkers vertrokken in 2016 t/m de eerste helft 2018. Naar verwachting zullen de komende jaren nog 12 medewerkers als gevolg van de vertrekregeling bij de BelastingTelefoon vertrekken.
Klopt het dat er bij de BelastingTelefoon geen daling van het aantal medewerkers zou plaatsvinden in 2017 en 2018? Kunt u de getallen geven?
Formatief ziet het beeld er als volgt uit. In 2017 was het formatieve kader voor de BelastingTelefoon bepaald op een inzet van 1.430 fte. In 2018 daalde dit kader naar 1.249 fte.
De bezetting ziet er als volgt uit. Voor 2017 bedroeg de gemiddelde jaarinzet 1.398 fte, waarvan 609 fte vast personeel en 789 fte uitzendkrachten. Deze inzet komt overeen met ca. 97% van het formatieve kader van 1.430 fte. Over het eerste halfjaar van 2018 bedroeg de gemiddelde inzet 1.504 fte, waarvan 717 fte vast personeel en 787 fte uitzendkrachten. Deze gemiddelde inzet lag hoger dan het formatieve kader van 1.249 fte.
Enerzijds is de inzet in het eerste halfjaar standaard hoger (meer pieken in werkzaamheden), anderzijds is tijdens de IH-campagne extra uitzendcapaciteit ingezet vanwege oorzaken, die ik heb beschreven in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Omtzigt van 9 juli jl. Hierin heb ik reeds toegezegd dat de capaciteit van de Belastingtelefoon verder wordt versterkt.6 De verwachte inzet in het tweede halfjaar is 1.426 fte.
Binnen de Belastingtelefoon worden voortschrijdende detailplanningen gemaakt, op dag,- week-, maand- en jaarniveau. Gedurende het afgelopen jaar is gebleken dat de bereikbaarheid onder steeds meer druk zou komen te staan. In de hiervoor genoemde antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven welke maatregelen voor de korte en langere termijn zijn genomen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er bij de BelastingTelefoon werkten in 2017 en 2018 (vast, flexibel en uitzendkracht) en hoe zich dat verhoudt tot de planning?
Zie antwoord vraag 8.
Waarop was de verwachting gestoeld dat er minder mensen zouden bellen, zoals aangegeven door een woordvoerder van het Ministerie van Financiën tegen de NOS? Was deze verwachting realistisch, zeker nadat men de afgelopen periode juist meer telefoontjes ontving? Ging men er daadwerkelijk van uit dat het aantal telefoontjes lager zou zijn, omdat er meer informatie op de website van de Belastingdienst was te vinden?
De wijze waarop de Belastingtelefoon het aantal aangeboden telefoongesprekken (calls) raamt wordt in het antwoord op vraag 11 beschreven. Deze wijze van plannen wordt continue geëvalueerd en waar nodig aangescherpt. Voor 2018 was een lichte daling van het aanbod telefonie voorzien t.o.v. 2017. Die verwachting leek realistisch, ook gelet op de daling van het aantal calls dat zich vanaf 2014 met 15,2 mln. calls naar 10,5 mln. calls in 2017 heeft voorgedaan.
In mijn antwoorden op de Kamervragen van 9 juli jl. ben ik ingegaan op een aantal oorzaken. Het gaat dan onder meer om (1) het scherp inplannen van de capaciteit van de BelastingTelefoon, (2) het niet plaatsvinden van een verwachte extra daling van aantal telefoontjes, (3) tekort aan capaciteit voor de afhandeling van ingekomen telefoontjes. Hierdoor is het aanbod, door de langere wachttijden en door bellers die niet toegelaten werden tot de wachtrij, toegenomen door het zogenoemde herhaalverkeer. De huidige capaciteitsproblemen zijn echter niet het gevolg van het onjuist prognosticeren van unieke bellers.
De website bevat vooral informatie over wet- en regelgeving en hoe fiscale en toeslagprocessen verlopen. De website bevat geen persoonsgebonden informatie. Omdat ca. 10% van de vragen de wet- en regelgeving betreffen is een klein deel van de verwachte daling van het aanbod telefonie het gevolg van de verbeteringen op de website.
Hoe wordt het aantal te verwachten telefoontjes in algemene zin geraamd? Is die verwachting aan herijking toe?
De planning van het aantal bellers en de afhandeltijd bij de Belastingtelefoon heeft als basis een trendanalyse op realisatiedata van de afgelopen jaren. De realisatiedata zijn de historische gegevens van het kanaal telefonie. Dit betreft specifiek de historische gegevens over de afhandeltijd, callaanbod, aannamepercentage(s), afhakers en geweigerde bellers. Bij het laatste wordt zoals bekend onderscheid gemaakt naar bellers die geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon (vanwege grote drukte) en bellers die na het doorlopen van het keuzemenu niet tot een wachtrij worden toegelaten, omdat de verwachte wachttijd onacceptabel lang is. Daaraan wordt vervolgens de impact van ontwikkelingen toegevoegd die zich in een bepaald contactthema zal voordoen. Voorbeelden hiervan zijn:
Deze wijze van plannen wordt continue geëvalueerd en waar nodig doorontwikkeld.
Ik merk hierbij op dat in het geval de Belastingtelefoon een (langere) periode minder goed bereikbaar is door een tekort aan capaciteit, het aantal calls zal toenemen omdat door bellers nogmaals geprobeerd wordt te bellen (het zgn. herhaalverkeer). Hetzelfde is van toepassing indien de Belastingtelefoon wel bereikbaar is maar met langere wachttijden. Bellers zullen dan sneller ophangen in de wachtrij en later terugbellen. Indien dit in grote mate plaatsvindt, weerspiegelt het aanbod aan telefonie niet meer het aantal reguliere bellers dat een vraag wil stellen (de zogenoemde unieke beller). Het model gaat uit van unieke calls met 5% herhaalverkeer. Het model gaat verder uit van de norm voor bereikbaarheid om de benodigde capaciteit vast te stellen. Het logistieke uitgangspunt is vervolgens dat voor alle te onderscheiden contactthema’s er voldoende capaciteit beschikbaar is voor het verwachte aanbod unieke bellers inclusief het reguliere herhaalverkeer.
Bij technische storingen zal er altijd extra herhaalverkeer ontstaan. Indien er voldoende buffer qua capaciteit zit in de periode na de storing kan de bereikbaarheid zich redelijk snel herstellen tot het normale niveau. Indien die buffer er niet is ontstaat juist het tegenovergestelde en zal een dalende bereikbaarheid zich voortzetten.
Waar zijn de mensen gebleven die werkzaam zijn geweest en niet meer werkzaam zijn bij de BelastingTelefoon?
Vanaf 2017 t/m het 1e halfjaar 2018 zijn er in totaal 61 vaste medewerkers bij de Belastingtelefoon vertrokken. Hiervan zijn er vier medewerkers met pensioen gegaan, 14 medewerkers doorgestroomd naar andere onderdelen binnen de Belastingdienst en 43 medewerkers extern naar andere organisaties en/of bedrijfsleven uitgestroomd.
Herinnert u zich dat de BelastingTelefoon tot 90% statusvragen krijgt? Hoe staat het met het ervoor zorgen dat mensen zelf de status kunnen controleren op hun portal, zoals de bedoeling was bij de hervorming?
Ik herinner mij dat ik heb aangegeven dat de tot 90% statusvragen krijgt. In de interactiestrategie van de Belastingdienst is de volgende ambitie opgenomen: «De Belastingdienst maakt interactie makkelijk en persoonlijk via een integraal digitaal persoonlijke omgeving met statusoverzicht».
Om dit mogelijk te maken zijn er het afgelopen jaar al diverse ontwikkelingen geïntroduceerd. Voorbeelden zijn:
Aan de integrale en digitale persoonlijke omgeving wordt nu verder gewerkt. De eerste stap is maart 2018 operationeel geworden, namelijk een voorziening voor het digitaal indienen van een bezwaarschrift inkomensheffing. In deze voorziening kan men ook bijlagen digitaal meesturen, en tevens inzien wat de status van het bezwaarschrift is.
De volgende stappen waaraan gewerkt wordt zijn het inzien van de stand van zaken van vorderingen inkomensheffing en Zorgverzekeringswet (te betalen beschikkingen), waarna later andere middelen toegevoegd worden en het indienen van een aangifte BPM door particulieren. Om tot een portaal te komen dat alle statusvragen kan beantwoorden is meer tijd nodig. Er wordt nu wel steeds nieuwe informatie toegevoegd die op termijn moet leiden tot een compleet portaal.
De klokkenluidersbrief van Roelie Post |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de antwoorden op eerdere kamervragen over Roelie Post antwoordde: «In 2012 heeft de Commissie nieuwe Guidelines voor klokkenluiden gepubliceerd (SEC 2012 679 final2) met als doel om de effectieve toepassing van de eigen regels met betrekking tot het melden van misstanden en de bescherming van melders/klokkenluiders te verbeteren en te versterken. Hierin onderschrijft de Europese Commissie het belang van een duidelijke procedure en bescherming voor klokkenluiders. Deze Guidelines benoemen de noodzaak «to ensure that members of staff who report serious wrongdoings or concerns in good faith are afforded the utmost confidentiality and greatest degree of protection against any retaliation as a result of their whistleblowing». De Guidelines noemen verschillende interne en externe kanalen (waaronder de Europese Ombudsman) voor werknemers die vermoedens van misstanden kenbaar willen maken en gaan in op verschillende beschermende maatregelen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u ook antwoordde: «het kabinet heeft kennisgenomen van de uitzending [van Argos over Roelie Post], het kabinet was niet bekend met alle aspecten die in de uitzending aan de orde kwamen»?
Ja.
Van welke aspecten in de uitzending was het kabinet nog niet op de hoogte?
De uitzending van ARGOS bevat een gesprek waarin aandacht is voor de ervaringen van mevrouw Post. Ook wordt in de uitzending gesteld dat de Europese Ombudsman de zaak zou hebben behandeld en voorlopig zou hebben geconcludeerd dat de Europese Commissie correct heeft gehandeld
Hoe beoordeelt u de door mevrouw Post bestreden kinderhandel?
Bij interlandelijke adoptie geldt voor Nederland het uitgangspunt dat de procedure van afstand zorgvuldig dient te geschieden en de mogelijkheden om het kind in eigen land te plaatsen goed moeten zijn onderzocht alvorens interlandelijke adoptie mag worden overwogen.
Aan de hand van de ervaringen die met interlandelijke adoptie zijn opgedaan, is de bemoeienis van de overheid in de controle op de adoptieprocedure in de loop der jaren steeds groter geworden. Mijn ambtsgenoot, de Minister voor Rechtsbescherming, beziet momenteel welke maatregelen op nationaal en internationaal niveau nog extra genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat adoptieprocedures zorgvuldig verlopen. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Adoptie op 18 januari 2018 is toegezegd, informeert hij uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar.
Bent u op de hoogte van de twee eerste bullets in Guidelines voor klokkenluiden van de commissie die u zelf aanhaalt, waarin staat:
Ja
Deelt u de mening dat die andere EU-instellingen bijvoorbeeld het Europees parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese ombudsman kunnen zijn?
In de richtsnoeren van de Commissie wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe kanalen voor het kenbaar maken van serieuze onregelmatigheden. De richtsnoeren voorzien in de mogelijkheid om als laatste middel onder bepaalde omstandigheden een extern kanaal te kiezen voor het klokkenluiden en daarbij de Raad, het parlement, de Rekenkamer, of de Ombudsman te adresseren.
Heeft de Minister-President op of vlak na 12 februari 2016 een brief van 88 kantjes ontvangen van Roelie Post, gericht aan Marin Schultz (toen voorzitter van het Europees parlement), die begint met «Dear President Schulz, Hereby I address myself to you as whistleblower, with the request for support and protection»?
De Minister-President heeft op 15 februari 2016 kopie ontvangen van een brief die mw. Post aan Dhr. Schulz heeft geadresseerd.
Heeft u in deze brief gelezen dat deze gericht was in de cc aan «Dutch Presidency: Prime Minister Mr. Mark Rutte»?
Zie het antwoord op vraag 10.
Erkent u dus dat mevrouw Roelie Post precies de regels voor klokkenluiders volgde in 2016 door een brief te schrijven aan de Minister-President, omdat Nederland toen voorzitter was van de Raad van de Europese Unie?
De richtsnoeren van de Commissie voor klokkenluiders voorzien in de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden als laatste middel een extern kanaal te kiezen, in dit geval het Europees Parlement. Een kopie is ter kennisgeving gedurende het Nederlands voorzitterschap aan de Minister-President gestuurd. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen in hoeverre de richtsnoeren correct gevolgd zijn.
Heeft u de brief destijds gelezen? Zo ja, wanneer?
Het betreft een afschrift van een brief aan de voorzitter van het Europees Parlement, waarmee het Europees Parlement, conform genoemde richtsnoeren, fungeert als het door mevrouw Post gekozen externe kanaal. Het afschrift van deze brief is daarom ambtelijk aangenomen ter kennisgeving en niet door de Minister-President gelezen.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze brief? Kunt u hierin heel precies zijn op welke data u welke acties ondernomen heeft?
Zie de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Welke acties gaat u nog ondernemen in deze zaak?
Voor medewerkers van de Europese Commissie gelden in principe de procedures uit de verordening voor het statuut van Europese ambtenaren. Het is aan de Commissie om een oplossing te vinden voor een geschil met haar werknemer. Voor het kabinet ligt om deze reden geen bemiddelende rol voor de hand. Specifieke details over het geschil tussen de Commissie en de betreffende medewerker zijn bij het kabinet dan ook niet bekend. Dat laat onverlet dat het kabinet het positief zou vinden indien er naar de inhoud en de geest van geldende regels een voor beide partijen bevredigende oplossing wordt gevonden.
In het geval dat geen oplossing kan worden bereikt, is het Gerecht van het EU Hof van Justitie bevoegd om uitspraken te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.
Wilt u deze zaak onder de aandacht brengen van de eerste vicevoorzitter van de commissie Frans Timmermans, die in april nieuwe regels voor klokkenluiders presenteerde met de woorden: «Klokkenluiders moeten niet meer worden bestraft, maar verdienen bescherming»? Wilt u aangeven wat zijn reactie is?
Zie het antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien Roelie Post nu door de Europese Commissie ontslagen wordt?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Wel is de wettelijk vastgestelde beantwoordingstermijn gehanteerd.
De berichten dat de Nederlandse natuur verschrompelt en een noodplan nodig is |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bioloog waarschuwt: «De natuur verschrompelt, diersoorten gaan verdwijnen»»1 en «Nederland wordt dorre vlakte: «Noodplan nodig voor natuur»»2?
Ja.
Deelt u de zorgen van de in bovenstaande nieuwsberichten genoemde wetenschappers en natuurorganisaties over de al maanden aanhoudende droogte, waardoor de Nederlandse natuur verschrompelt en diersoorten dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij ook zorgen over de gevolgen voor de natuur van de aanhoudende droogte. Daarom volg ik met de provincies en de landelijke natuurbeheerders de ontwikkelingen op de voet. Verder is er een gezamenlijk crisisteam gevormd van I&W/Rijkswaterstaat en de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Management Team Watertekorten, dat het landelijke waterbeeld in de gaten houdt en maatregelen neemt als dat nodig is. Tegelijkertijd heb ik er ook vertrouwen in dat de natuur veerkrachtig is. Dat geldt zeker in grotere, robuuste natuurgebieden.
Hoewel ik er vertrouwen in heb dat de natuur veerkrachtig is, zeker in grotere robuuste gebieden, valt niet uit te sluiten dat lokaal bepaalde kwetsbare soorten verdwijnen.
Deelt u de mening van bioloog Arnold van Vliet, verbonden aan de Wageningen Universiteit, dat de Nederlandse natuur zo versnipperd is en zo slecht beschermd wordt, dat ze deze klap van extreme droogte niet aankan? Zo nee, waarom niet?
Het is zo dat kleinere natuurgebieden kwetsbaar zijn voor droogte. Bovendien is het zo dat, ook onder normale weersomstandigheden, met name op de hogere zandgronden een fors deel van de natuurgebieden in Nederland verdroogd is en daardoor gevoelig voor extra watertekort.
Mede daarom wordt eraan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken gemaakt heeft in het Bestuursakkoord natuur. Provincies werken voortvarend aan de afronding van dit toekomstbestendige natuurnetwerk. In de provinciale omgevingsvisies krijgt de ruimtelijke bescherming van dit natuurnetwerk vorm. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de afronding van het natuurnetwerk, op basis van de provinciale voortgangsrapportage natuur. Dat geldt ook voor de vorderingen in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering, dat dit jaar door I&W wordt afgerond.
In tijden van waterschaarste wordt via de zogenaamde verdringingsreeks bepaald hoe het beschikbare water in Nederland wordt verdeeld. Daarbij valt het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur (gebonden aan bodemgesteldheid) in de categorie met de hoogste prioriteit. Dit betekent dat waterbeheerders en terreinbeheerders maatregelen nemen om onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. Of de getroffen en te nemen maatregelen succesvol en effectief zijn, zal met name in het volgende (groei)seizoen zichtbaar zijn.
Ook het reguliere beleid van provincies en waterschappen besteedt veelal aandacht aan de voor verdroging gevoelige natuur; hier gelden vaak andere (strengere) regimes ten aanzien van beregening van agrarische gronden.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de schade aan flora en fauna die de aanhoudende extreme droogte in natuurgebieden veroorzaakt te beperken, zoals onder andere Staatsbosbeheer samen met De Vlinderstichting doet op het Veluwse Kootwijkerzand, waar bakken bloeiende nectarplanten zijn neergezet om heidevlinders te redden?
De situatie voor natuurgebieden is het meest kritiek voor natuurtypen die afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden en bijzondere waterkwaliteit, zoals natuurgebieden op de zandgronden en in laagveen- en kwelgebieden. Deze gebieden vallen dan ook in de verdringingsreeks bij waterschaarste in de hoogste categorie. De provincies hebben geïnventariseerd voor welke gebieden dit geldt, of in deze gebieden (extra) aanvoer of vasthouden van water mogelijk is, en hebben daartoe maatregelen getroffen. In sommige gevallen is dit voor de beheerders een keuze tussen twee kwaden: droogte accepteren of water van mindere kwaliteit aanvoeren.
Schade aan de flora is moeilijk te voorkomen bij ondiep wortelende soorten die van grondwater afhankelijk zijn. Bomen reageren op de droogte door vervroegd hun bladeren te laten vallen om de verdamping te beperken; zij kunnen vaak nog wel bij het grondwater komen. Voor de fauna, met name voor zoogdieren, worden door natuurbeheerorganisaties zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten extra maatregelen genomen, bijvoorbeeld het voorkomen van vochttekort door poelen bij te vullen met water. Verder zijn waterschappen ook bezig met reddingsacties voor zeldzame vissoorten in beekgebieden. Door het Waterschap Vallei en Veluwe zijn bijvoorbeeld zeldzame vissoorten uit droogvallende watergangen gevangen en elders uitgezet. Elders worden beeklopen watervoerend gehouden met grondwater zodat zeldzame populaties behouden blijven.
De LCW (Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling) is actief, volgt de droogtesituatie nauwlettend en adviseert het Management Team Watertekorten over te treffen maatregelen. Rijkswaterstaat en de waterschappen werken hard om de droogte het hoofd te bieden en zetten zich in om zo efficiënt mogelijk met het beschikbare water om te gaan. In dat kader zijn beregeningsverboden ingesteld voor beregening vanuit oppervlaktewater, en hier en daar ook voor beregening vanuit grondwater, om het water in of nabij de natuurgebieden vast te houden.
Bent u nog voornemens om (extra) maatregelen te nemen om de verschrompeling van natuurgebieden en het verdwijnen van diersoorten te voorkomen? Zo ja, welke, waar en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de droogte van deze zomer laat het grote belang zien van een robuuste zoetwatervoorziening, ook voor natuur. Voor 2010 kenden we in Nederland geen nationale zoetwaterstrategie. Het enige instrument was de verdringingsreeks.
Met het Deltaprogramma, onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, is voor het eerst een toekomstgerichte nationale zoetwaterstrategie ontwikkeld, vanaf 2015 compleet met een Deltaplan Zoetwater met concrete maatregelen.
Het Deltaplan Zoetwater heeft betrekking op het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen. Het betreft het zuiniger omgaan met water, het beter vasthouden van water in natte tijden zodat we het in droge tijden kunnen gebruiken en het slimmer regelen en verdelen van de wateraanvoer. Hiermee zijn we beter voorbereid op periodes van droogte en kunnen we de verschillende watervragers, waaronder de natuur, beter blijven voorzien van zoet water. In de periode tot 2021 (fase 1) investeren de partijen ruim 400 miljoen euro (waarvan 159 miljoen euro uit het Deltafonds) in projecten die bijdragen aan een meer robuuste zoetwatervoorziening.
Daarnaast wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie gewerkt aan een versnelling en intensivering van de aanpak van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland. Uiterlijk in 2019 hebben alle gemeenten stresstesten gedaan voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan worden risicodialogen gevoerd, stellen zij ambities en bepalen ze maatregelen. Uitvoeringsagenda´s zijn uiterlijk in 2020 gereed.
Begin april van dit jaar heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het Uitvoeringsprogramma van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) aan de Kamer gestuurd. Daarin staat de aanpak van klimaatadaptatie beschreven, aanvullend op dat wat al in het Deltaprogramma gebeurt. Natuur is daarin één van de speerpunten.
Wat is uw visie op de komst van nieuwe dier- en plantensoorten vanuit Zuid-Europa naar ons land, een ontwikkeling die door klimaatverandering en daarmee gepaard gaande weersextremen geïntensiveerd zal worden?
De klimaatverandering is een feit. De omvang van de klimaatverandering proberen we via internationale samenwerking zo klein mogelijk te houden. In Nederland gebeurt dit onder meer via het in voorbereiding zijnde klimaatakkoord. Maar er zullen onvermijdelijk populatieverschuivingen plaatsvinden, die wij nauwgezet volgen. Dit proces is overigens al langer gaande; denk bijvoorbeeld aan de terugkeer van de Grote Zilverreiger. Soms is deze ontwikkeling een verrijking van de natuur. Nieuwe dier- en plantensoorten gaan zich vestigen in Nederland. Andere soorten zullen Nederland verlaten en naar het noorden opschuiven. Soms betekent deze ontwikkeling door uitbreiding van het areaal van schadelijke exoten een bedreiging voor de inheemse flora en fauna.
Ik wil de lijn van de Rijksnatuurvisie voortzetten. Dat wil zeggen, meer sturen op herstel van natuurlijke processen en minder sturen op specifieke soorten en habitattypen.
Voor het hoofdwatersysteem wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat werken aan toekomstbestendige grote wateren met hoogwaardige natuur.
Deelt u de mening dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, de vergaande versnippering van de Nederlandse natuurgebieden een groot probleem is, omdat dieren in tijden van droogte niet kunnen wegtrekken naar een plek waar nog wel water en voedsel te vinden is en nieuwe soorten de natuurgebieden in Nederland moeilijk kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de provincies voortvarend bezig met het ontwikkelen van het Natuurnetwerk Nederland. Daarmee worden natuurgebieden groter en klimaatrobuuster gemaakt. En via een gezamenlijke aanpak wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in samenspraak met de regio, de komende decennia een aantal maatregelen in uitvoering brengen die leiden tot een klimaatrobuust hoofdwatersysteem waarin de inliggende natuurgebieden goede wateromstandigheden krijgen én onderling verbonden worden. Ik heb er vertrouwen in dat dit goede resultaten gaat opleveren.
Bent u er zich van bewust dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, onze natuurgebieden opnieuw ingericht moeten worden door deze te verbinden en de gebieden klimaatrobuuster te maken? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk gaan brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u de provincies gaan helpen om de natuurgebieden provinciegrens- en uiteindelijk landsgrensoverschrijdend te gaan verbinden en klimaatrobuust te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Met het Bestuursakkoord natuur en het Natuurpact is de verantwoordelijkheid voor uitwerking en realisatie van het natuurbeleid op land naar de provincies gedecentraliseerd. Waar dat nodig is, bijvoorbeeld bij provinciegrensoverschrijdende natuurgebieden, is de praktijk dat provincies onderling afstemming zoeken. Ik heb ook geen aanwijzingen dat provinciegrenzen een probleem zouden vormen bij het klimaatrobuust maken van natuurgebieden. In het kader van het Europese natuurbeleid probeer ik waar nodig deze grensoverschrijdende aanpak te ondersteunen. Daar is geen termijn voor te noemen.
In de «voorstellen voor de hoofdlijnen voor een klimaatakkoord» hebben Rijk, provincies en maatschappelijke organisaties uitgesproken verder te werken aan een klimaatinclusief natuurbeleid.
Wat vindt u van de oproep van verschillende natuurorganisaties dat alle natuurgebieden in Nederland, net als alle gemeenten, onderworpen dienen te worden aan een klimaatstresstest, zodat ook duidelijk wordt in hoeverre onze natuurgebieden opgewassen zijn tegen het klimaatscenario van het KNMI dat in 2050 hevigere buien, hetere zomers en langere periodes van droogte voorspelt? Bent u bereid om een dergelijke klimaatstresstest voor natuurgebieden in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
De stresstesten in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn zowel voor het stedelijk gebied als voor het landelijk gebied, inclusief natuurgebieden. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (september 2017) is met gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk afgesproken dat deze stresstesten uiterlijk 2019 zijn uitgevoerd. Ik zie daarom nu geen meerwaarde om apart voor natuur een stresstest te laten uitvoeren. In allerlei beheerplannen wordt al aandacht besteed aan het klimaatrobuust maken van natuurgebieden (Natura2000 e.a.).
Deelt u de mening van natuurorganisaties, waaronder Staatsbosheer, dat de waterstanden, die voor de landbouw kunstmatig laag worden gehouden, omhoog moeten om verdergaande bodemdaling en verdroging van natuurgebieden een halt toe te roepen? Zo ja, bent u bereid om uw beleid hierop te intensiveren en provincies te helpen om de natuur meer water vast te laten houden? Zo nee, waarom niet?
Hogere waterstanden in landbouwgebieden kunnen inderdaad helpen de verdroging van natuurgebieden tegen te gaan. De provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de regionale waterhuishouding en wegen daarbij de belangen van zowel de landbouw als de natuur. Verhoging van waterpeilen kan door samenwerking tussen waterbeheerders en agrarische ondernemers, zoals die gestalte krijgt in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, worden opgepakt in het kader van het vigerende Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3) of door agrarische natuurcollectieven die gebruik maken van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL). Ook worden in het kader van het klimaatakkoord voorstellen ontwikkeld om de bodemdaling in het veenweidegebied te verminderen. Vernatting wordt ook meegenomen in de extensivering van de land- en tuinbouw rondom Natura 2000-gebieden, waarvoor middelen uit de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit van het regeerakkoord beschikbaar zijn. Verder verwijs ik u naar mijn bodemstrategie, die ik in mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd.
Het bericht dat Brabant wil experimenteren met drukjacht op zwijnen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Brabant wil experimenteren met drukjacht op zwijnen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarin drukjacht zou verschillen met de wettelijk verboden drijfjacht op wilde zwijnen?
Bij drijfjacht zijn er meerdere drijvers betrokken die het wild opjagen naar dicht bij elkaar opgestelde jagers. Tijdens een drijfjacht worden (bos)percelen volledig afgezet met jagers. Deze methode veroorzaakt grote onrust, vertrapping van de vegetatie en kent onvoldoende trefzekerheid. Drukjacht (ook wel bewegingsjacht genoemd) is een relatief beperkte vorm van drijven waarbij 1 drijver het wild verjaagt naar een strategisch opgestelde jager op een hoogzit. Deze vorm van jacht maakt het selectief afschieten van wilde zwijnen mogelijk. Bij drukjacht is er nauwelijks sprake van verstoring.
Deelt u de opvatting die zwijnenonderzoeker de heer Groot Bruinderink al in 2001 uitsprak, dat de bewegingsjacht een ineffectieve jachtmethode is en dat er een schimmig onderscheid is tussen drijf- en drukjacht? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel de opvatting van de heer Groot Bruinderink, zoals hij die in 2001 heeft uitgesproken niet. Overigens heeft de heer Groot Bruinderink later nuanceringen aangebracht in zijn opvatting over drijf- en drukjacht. In een artikel in Trouw van 7 november 2009 zegt hij dat zowel drijfjacht als drukjacht bespreekbare jachtmethoden zouden moeten zijn, mits hun effectiviteit kan worden bewezen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn er duidelijke verschillen tussen de verboden drijfjacht en de toegestane 1-op-1 drukjacht. Zie verder antwoord op vraag 7.
Is het waar dat het zwartwildbrevet met het wettelijk verbod op de drijfjacht op wilde zwijnen is komen te vervallen, waardoor er geen jagers meer zijn die een schietvaardigheidsproef hebben afgelegd die gericht is op het schieten van grote hoefdieren? Hoe beoordeelt u dit geven in relatie tot het beoogde experiment?
Met de komst van de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) is per 1 januari 2002 het zwartwildbrevet komen te vervallen. Er zijn geen aanwijzingen dat het ontbreken van dit brevet gevolgen heeft gehad voor de schietvaardigheid van de betreffende jagers bij het afschot van grote zoogdieren zoals wilde zwijnen. Hierbij kan ook meespelen dat Nederlandse jagers regelmatig deel nemen aan zwijnenjachten in Duitsland.
Is het waar dat uit genetisch onderzoek blijkt dat een aantal van de in Brabant en Limburg levende zwijnen, daar waarschijnlijk illegaal uitgezet zijn of zijn ontsnapt uit gevangenschap?3
Hierover kan niet met zekerheid uitsluitsel worden gegeven. Ik wijs u er in dit verband op dat zich onder de wilde zwijnen in genoemde provincies ook exemplaren bevinden die afkomstig zijn uit populaties uit Duitsland of Vlaanderen.
Deelt u de mening dat een door deskundigen als ineffectief aangeduide jachtmethode, die door jagers gezien wordt als een «sportieve uitdaging», die wettelijk verboden is wegens het risico van ongelukken, niet zou moeten worden toegestaan, ook niet als experiment, zeker niet aan direct belanghebbenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat deze wettelijk verboden jachtmethode via een semantische omweg toch wordt toegestaan?
Drukjacht is evenals drijfjacht volgens de Wet natuurbescherming niet toegestaan. Een uitzondering is in de wet gemaakt voor de zogeheten 1-op-1 drukjacht op wilde zwijnen. Vanuit oogpunt van verkeersveiligheid is er bij de totstandkoming van de wet voor gekozen dit middel achter de hand te houden voor afschot van wilde zwijnen.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke inzichten de bewegingsjacht bepleit wordt in Limburg en Noord-Brabant, in afwijking van het wettelijk verbod op de drijfjacht? Zo nee, waarom niet?
Bewegingsjacht (of: drukjacht) is een in België en Duitsland veel toegepaste methode, die daar in de praktijk effectief is gebleken bij het afschieten van wilde zwijnen. Naar aanleiding van deze praktijk wordt thans in de provincies Noord-Brabant en Limburg gepleit voor bewegingsjacht. Uit onderzoek van de Technische Universiteit Dresden is gebleken dat bewegingsjacht, in combinatie met andere toegestane methoden, nodig is om de stand van wilde zwijnen effectief terug te brengen.
Bent u bereid het wettelijk verbod op bewegingsjacht op wilde zwijnen landelijk te handhaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uit antwoorden op vragen 6 en 7 mag duidelijk zijn dat de 1-op-1 drukjacht op wilde zwijnen wettelijk is toegestaan, voor zover de provincie dit in een provinciale verordening heeft geregeld. Andere vormen van bewegingsjacht zijn in ons land niet toegestaan. Op de handhaving van dat laatste verbod wordt toegezien door de daartoe bevoegde instanties.
Het bericht ‘Kostenbesparende operatie 'brievenbus weghalen' is in volle gang’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kostenbesparende operatie «brievenbus weghalen» is in volle gang»1?
Ja.
Was u op de hoogte van het voornemen van PostNL om bijna 50 procent van de brievenbussen in Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
In de Postrichtlijn worden eisen aan het niveau van dienstverlening gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal bezorgdagen per week. Dit zijn minimumeisen, afhankelijk van de behoeften van gebruikers staat het elke lidstaat vrij om nationaal aanvullende eisen aan de Universele Postdienst (UPD) te stellen. Ten aanzien van de brievenbussen stelt de Postrichtlijn alleen dat de lidstaat erop toe moet zien dat de dichtheid voldoet aan de behoeften van de gebruikers.
In de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 staan de Nederlandse kwaliteitseisen die aan de UPD-verlener worden gesteld met betrekking tot de maximale afstand tot waarbinnen straatbrievenbussen beschikbaar moeten zijn. Met deze eisen beschikte PostNL tot 2016 in de praktijk over circa 19.000 brievenbussen. Doordat een belangrijk deel van de brievenbussen slechts beperkt werd gebruikt maar wel op alle verplichte ophaaldagen geleegd diende te worden, zetten deze eisen een rendabele uitvoering van de UPD onder druk.
In 2015 is uw Kamer akkoord gegaan met de aanpassing van de spreidingseisen in de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 per 1 januari 2016 (Kamerstuk 34 024, nr. 30). Door deze aanpassing zijn de eisen meer gericht op de behoeften en het gedrag van gebruikers dan op de maximale onderlinge afstand van brievenbussen. Dit stimuleert PostNL als verlener van de UPD om brievenbussen te plaatsen op locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en/of openbaarvervoerlocaties. De verlener van de UPD wordt met deze wijziging in staat gesteld het aantal brievenbussen te verminderen naar circa 8.700 brievenbussen. Op deze manier realiseert PostNL een aanzienlijke kostenbesparing en blijft de toegankelijkheid van de postdiensten gegarandeerd. PostNL voert deze vermindering gefaseerd over meerdere jaren uit, waardoor dit proces op dit moment nog gaande is.
Heeft PostNL, gezien de recente ervaringen met het weghalen van brievenbussen in Overschild, overleg gehad met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over het weghalen van brievenbussen? Zo ja, wat heeft de ACM in dit overleg aan PostNL geadviseerd?2
Om te zorgen dat PostNL bij het verminderen van het aantal brievenbussen rekening houdt met de lokale situatie en met kwetsbare groepen, bevat postwetgeving eisen ten aanzien van het proces dat dient te worden gevolgd bij het wijzigen van de locatie van straatbrievenbussen (zie beantwoording van vraag 6). Ik ben van mening dat PostNL dit proces zorgvuldig doorloopt, waarbij zij zo veel mogelijk maatwerk probeert te leveren. Het is aan de ACM om te toetsen of de UPD-verlener zich houdt aan de wettelijke eisen. Ik heb van de ACM begrepen dat zij als onderdeel van het reguliere contact met PostNL heeft gesproken over het betrekken van belangenorganisaties, zoals vertegenwoordigers van ouderen, bij het weghalen van brievenbussen. Indien nodig neemt de ACM naar aanleiding van vragen die bij haar binnen komen over het weghalen van brievenbussen ook contact op met PostNL. Ik heb van de ACM begrepen dat er op dit moment geen indicaties zijn dat PostNL zich niet houdt aan de regels ten aanzien van de beschikbaarheid van brievenbussen.
In hoeverre is het mogelijk de brievenbussen te verwijderen met het oog op Europese en nationale wetgeving en algemene maatregelen van bestuur?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u het weghalen van brievenbussen met de in het regeerakkoord uitgesproken ambitie dat het kabinet de universele postdienst op het huidige kwaliteitsniveau, op het platteland en in krimpregio’s wil verankeren?
In 2016 zijn de spreidingseisen in het Postbesluit 2009 versoepeld. PostNL voert dit besluit gefaseerd door. Dat PostNL nu brievenbussen weghaalt, is dus het gevolg van een besluit dat enkele jaren voor het regeerakkoord van dit kabinet is genomen. In het regeerakkoord heeft dit kabinet afgesproken om het huidige wettelijke kwaliteitsniveau te handhaven. Met betrekking tot de brievenbussen betekent dit dat dit kabinet de wettelijke spreidingseisen niet verder wil verruimen en het minimumaantal van circa 8.700 brievenbussen wil handhaven.
De Wereldpostunie stelt dat het kwaliteitsniveau van de UPD in Nederland goed op peil is. Dit jaar bleek uit hun onderzoek dat PostNL goed en op constant hoog niveau presteert als uitvoerder van de UPD en wereldwijd het een na beste postbedrijf is dat werkt in opdracht van de overheid.
Bent u bekend met de regelmatige protesten die voorkomen tegen het verwijderen van brievenbussen, met name door kwetsbare groepen in Nederland (bijvoorbeeld bewoners van een serviceflat of mindervaliden)? Wordt vanuit het ministerie overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor deze kwetsbare groepen aangemoedigd? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 (Stb. 2015, 404) is expliciet rekening gehouden met de toegankelijkheid van de UPD, met name op lokaal niveau en voor kwetsbare groepen (zoals ouderen). Zo is in de Postwet 2009 een verplichting voor de UPD-verlener opgenomen om bij een voorgenomen wijziging in het aantal en de spreiding van straatbrievenbussen advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD (artikel 18a, eerste lid). Vervolgens is de UPD-verlener verplicht om bij de wijziging rekening te houden met dat advies (artikel 4d van het Postbesluit 2009), dient de UPD-verlener schriftelijk te reageren op het advies van deze organisaties, en redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid, van de Postwet 2009). Met deze regels is het overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen wettelijk verankerd.
Het wettelijk voorgeschreven adviesproces is onderdeel van het locatiebeleid van PostNL. Dit lokale proces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers stelt PostNL in staat om zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Dit locatiebeleid is bij het tot stand komen in 2015 afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Ik hecht aan het overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen over de brievenbussen. Naar mijn mening doorloopt PostNL dit adviesproces zorgvuldig en biedt het locatiebeleid van PostNL voldoende waarborg en stimulans voor overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen in Nederland.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat ingrijpende handelingen, zoals het verwijderen van bijna de helft van de Nederlandse brievenbussen, worden doorgevoerd aan de vooravond van het debat over de toekomst en inrichting van de Nederlandse postmarkt? Zo nee, waarom niet?
De aanhoudende krimp blijft de betaalbaarheid van de UPD in Nederland onder druk zetten. Uw Kamer is in 2015 in dat kader akkoord gegaan met versoepelde spreidingseisen en PostNL voert het reductieprogramma van de straatbrievenbussen sinds 2016 gefaseerd uit. Om de publieke belangen voor de komende jaren te blijven borgen, is verdere aanpassing van regelgeving op korte termijn wel noodzakelijk. Ik heb uw Kamer daarom wijzigingen van de Postwet 2009 en de Postrichtlijn voorgesteld in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Net zoals er uitgebreid met uw Kamer is gesproken over de eerdere wijziging van de eisen aan het aantal en de spreiding van de brievenbussen per 1 januari 2016 overleg ik uiteraard graag met uw Kamer over deze brief.
Kunt u toezeggen dat de brievenbussen worden teruggeplaatst, indien blijkt dat de gewenste kwaliteit van de postdienstverlening in Nederland niet kan worden nagestreefd door het weghalen van de brievenbussen?
In 2015 heeft de Minister van Economische Zaken in overleg met uw Kamer geconcludeerd dat met het terugbrengen van het aantal brievenbussen naar 8.700 de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de postdienst nog steeds is geborgd. Ik zie geen reden om deze conclusie te herzien en de wettelijke eisen voor het aantal en de spreiding van brievenbussen te verhogen.
De afspraken tussen de EU en de VS over de toekomstige handelsrelatie |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Handelsoorlog VS en EU lijkt afgewend na akkoord Trump en Juncker»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de voorzitter van de Europese Commissie met de president van de Verenigde Staten (VS) heeft afgesproken over (het afbouwen van) handelsbarrières en verbetering van de samenwerking op handelsgebied? Kunt u daarbij toelichten hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse inzet?
Commissievoorzitter Juncker heeft met president Trump afspraken gemaakt om een nieuwe fase van de onderlinge handelsrelatie in te luiden.2 De EU en de VS hebben afgesproken om:
Om deze resultaten te bereiken, wordt een werkgroep opgezet. Deze afspraken sluiten aan op de richtlijnen die de informele Europese Raad in mei in Sofia overeengekomen zijn om de trans-Atlantische relatie en samenwerking te verbeteren (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1341).3 Deze richtlijnen voor de EU-inzet zijn ook besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken over Handel van 22 mei 2018 (Kamerstukken 21 501-02, nr. 1878). Het kabinet heeft altijd ingezet op voortzetting van de dialoog gericht op een verbetering van de onderlinge handelsrelatie tussen de EU en de VS. Het kabinet verwelkomt het resultaat dan ook als een constructieve stap voorwaarts.
Is er gesproken over het opnieuw openen van onderhandelingen over een handelsakkoord of verdrag? Zo ja per wanneer? Hoe verhoudt dit zich tot het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag TTIP, waarvan de onderhandelingen tot nu toe bevroren waren?
Er is gesproken over samenwerking ten aanzien van bovenstaande punten, waaronder het afschaffen van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen voor industriële goederen. Een high-level werkgroep zal worden opgericht om deze gemeenschappelijke agenda in de komende maanden nader uit te werken en te concretiseren. Eurocommissaris Malmström zal de gesprekken vanuit EU-zijde voeren.
De slotverklaring van het gesprek tussen Commissievoorzitter Juncker en President Trump roept op tot samenwerking en voorziet in verkennende gesprekken om in de toekomst tot onderhandelingen over te kunnen gaan met een duidelijk beperkter bereik dan de eerdere TTIP-onderhandelingen. Zo bevat de slotverklaring geen referenties naar investeringen, noch naar de afschaffing van tarieven, non-tarifaire belemmeringen en subsidies voor landbouwproducten.
Zijn er ook afspraken gemaakt over een constructievere Amerikaanse opstelling in WTO (Wereldhandelsorganisatie)-verband? Zo ja, welke?
De VS en de EU zijn overeengekomen samen te werken aan verdere hervorming van de WTO. Dit gemeenschappelijke doel impliceert een constructieve houding en engagement van de VS in de WTO. Nederland zal erop aandringen dat het oplossen van de situatie rondom de benoeming van arbiters voor het WTO-geschillenbeslechtingsorgaan deel uitmaakt van deze gesprekken. Ook de samenwerking ten aanzien van de hervorming van de WTO zal nader worden uitgewerkt in de high-level werkgroep.
In hoeverre is de Chinese handelspolitiek aan de orde geweest? Zijn er afspraken gemaakt om in dat kader samen op te trekken? Zo nee, ziet u ook aanleiding om die samenwerking wel in uw gesprekken met de VS en de Europese Commissie te bepleiten?
De EU en de VS zijn overeengekomen samen te werken om verstorende handelspraktijken effectiever tegen te gaan. Nederland steunt deze samenwerking en zal deze ook bepleiten. Onder verstorende handelspraktijken verstaan de EU en de VS onder andere schendingen van intellectueel eigendom, gedwongen technologieoverdracht, industriële subsidies, marktverstoringen die worden veroorzaakt door staatsgeleide bedrijven en overcapaciteit. Dit zijn bekende bezwaren die Europese en Amerikaanse bedrijven ervaren in de handelsrelatie met onder andere China.
Daarnaast werken de EU en VS samen om de WTO ten aanzien van deze verstorende handelspraktijken te hervormen. Dat is een bevestiging van het in samenwerking met Japan gelanceerde initiatief tijdens de 11e WTO Ministeriele Conferentie om het WTO-kader te hervormen en te versterken, zodat het beter in staat is om de genoemde verstorende handelspraktijken te adresseren.
Kunt u aangeven wat de implicaties zijn van de afspraken voor de sinds juni van kracht zijnde heffingen van de VS op Europees staal en aluminium en de tegenmaatregelen die de Europese Unie (EU) vervolgens aankondigde?
In de slotverklaring hebben de VS en de EU aangegeven de huidige situatie rondom de Amerikaanse heffingen op staal en aluminium en de rebalancerende maatregelen van de EU te willen oplossen. Ook dit zal onderwerp zijn van de nadere gesprekken in de high-level werkgroep.
Kunt u, bijvoorbeeld in een bijlage, een lijst doen toekomen van alle bestaande EU-importtarieven op Amerikaanse goederen?
Het tariefschema van de EU voor WTO-leden, waaronder de VS, kan worden ingezien via de website van de WTO4 of via de website van de Nederlandse douane5.
Bestudering van het tariefschema laat zien dat het niveau van invoerrechten van de EU en de VS vergelijkbaar is. Het gewogen gemiddelde tarief op industriële goederen van de EU (1,4%) is iets lager dan het gewogen gemiddelde van de VS (1,6%). De VS heeft ook meer zogenaamde piektarieven (tarieven boven 15%) ten aanzien van industriële goederen (330 tarieflijnen voor de VS tegen 45 tarieflijnen voor de EU). Beide partijen kunnen dus baat hebben bij het afbreken van de tarieven en handelsbarrières ten aanzien van industriële goederen.
Kunt u deze vragen, in het belang van duidelijkheid voor bedrijven die zakendoen met de VS, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Spoorwegdoden door schuld laks ministerie’ |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Spoorwegdoden door schuld laks ministerie»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat roekeloosheid geen rol speelt bij ongeveer driekwart van de ongevallen en bij meer dan de helft van de dodelijke slachtoffers?
Het is goed dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) de veiligheidssituatie rond overwegen grondig heeft onderzocht en daarbij ook heeft gekeken naar de achterliggende oorzaken van ongevallen. Ik hecht er echter aan eerst de analyse, conclusies en aanbevelingen van het rapport goed te bestuderen alvorens conclusies te trekken. In de beleidsreactie, die ik ook aan uw Kamer zal sturen, zal ik hier verder op ingaan.
Deelt u de mening dat dat het haalbaar is om het aantal ongevallen met minimaal driekwart en het aantal dodelijke slachtoffers met minimaal de helft te doen dalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vanuit haar stelselverantwoordelijkheid verantwoordelijk is voor de veiligheid van spoorwegovergangen en dat het ministerie andere partijen zoals ProRail aan moet sturen indien nodig?
Zoals in de brieven aan uw Kamer van 20 maart 20172 en 12 juli 20183 is toegelicht, vind ik overwegveiligheid de gezamenlijke verantwoordelijkheid van spoor- en wegbeheerders. De wijze waarop die verantwoordelijkheid moet worden ingevuld is juist één van de onderwerpen die de OVV in haar rapport aan de orde stelt. Ik wil dit punten graag zorgvuldig bestuderen en met andere partijen bespreken. In mijn beleidsreactie kom ik daarop terug.
Deelt u de mening dat geld geen rol mag spelen als het gaat om het verbeteren van de veiligheid?
Overwegveiligheid vind ik zeer belangrijk. Sinds 2010 wordt er daarom voor circa € 300 miljoen geïnvesteerd in het uitwerken en uitvoeren van diverse maatregelen om overwegen veiliger te maken of op te heffen. Ook de regio heeft de afgelopen jaren een forse (financiële) bijdrage geleverd om overwegveiligheid te verbeteren. De effecten van deze inspanningen zijn duidelijk zichtbaar. Hoewel de aantallen jaarlijks fluctueren is er sprake van een meerjarige dalende trend. Het aantal dodelijke slachtoffers op overwegen is sinds 2000 met 70 procent gedaald. In Europees perspectief scoort Nederland hoog ten aanzien van overwegveiligheid. Echter, elk slachtoffer is er een teveel. Daarom heb ik recent nog extra middelen (€ 50 miljoen) vrijgemaakt voor de overwegenaanpak. Hierover is uw Kamer bij brief van 12 juli 20184 geïnformeerd.
Bij besluitvorming over maatregelen maak ik met betrokken partijen als ProRail, gemeenten en recreatieve belangenverenigingen een weging van diverse belangen. Omdat ik hecht aan een doelmatige besteding van belastinggeld kijk ik daarbij uiteraard ook naar de kosten van maatregelen in relatie tot de (veiligheids)baten. Om te komen tot een optimale inzet van de beschikbare middelen volg ik een risicogestuurde aanpak. Daarbij richt ik mij met het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (LVO) op het reduceren van de risico’s op zoveel mogelijk van de 140 meest risicovolle overwegen in Nederland. Daarnaast pak ik de openbaar toegankelijke niet actief beveiligde overwegen (NABO’s) op het reizigersnet aan met het Programma NABO.
Deelt u de mening dat alle onbewaakte spoorwegovergangen zo snel mogelijk bewaakt of opgeheven moeten worden en dat er honderden bewaakte spoorwegovergangen veiliger gemaakt moeten worden? Zo ja, bent u bereid om hier uiterlijk aan het begin van het parlementaire jaar mee aan de slag te gaan?
Ja, die mening deel ik. Om die reden is al in 2015 het hierboven genoemde Programma NABO gestart en heb ik uw Kamer met mijn brief van 12 juli 20185 geïnformeerd over mijn ambitie en de daarbij behorende aanvullende financiële impuls om zo snel mogelijk alle openbaar toegankelijke NABO’s en particuliere huisaansluitingen op het reizigersnet op te heffen of te beveiligen. Samen met ProRail ben ik hiermee al hard aan de slag.
De stagnerende woningproductie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouwmotor loopt helemaal vast»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe legt u aan woningzoekenden uit dat, in tijden van toenemende krapte op de woningmarkt en stijgende wachtlijsten, de woningproductie stagneert? Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen ís?
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de woningbouwproductie sinds het tweede kwartaal van 2016 ieder kwartaal toeneemt wanneer deze wordt vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar daarvoor2. In het tweede kwartaal van 2018 betrof het aantal nieuw gebouwde woningen meer dan 18.0003, waar deze in dezelfde periode in 2017 iets meer dan 16.000 betrof. Daarom deel ik uw mening niet dat de woningbouwproductie op dit moment stagneert.
Een van de indicatoren voor de toekomstige woningbouwproductie, is het aantal afgegeven vergunningen. Het aantal afgegeven vergunningen fluctueert maandelijks sterk. De maanden april en mei laten een lager aantal afgegeven vergunningen zien dan de maanden daarvoor. Uit de meest recente cijfers van het CBS blijkt echter dat het aantal afgegeven bouwvergunningen voor woonruimten in de maand juni weer is gestegen naar 6.2774. De recente dip van twee maanden is daarmee geen indicatie van stagnatie of een dalende trend. Integendeel, de lange termijn ontwikkeling laat een groei van het aantal afgegeven vergunningen zien. Wel deel ik uw mening dat het van belang is dat de woningbouwproductie blijft toenemen, zodat het tekort wat er in verschillende regio’s is, ingelopen gaat worden. Ik blijf de vergunningverlening en andere indicatoren van de bouwproductie dan ook monitoren.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat gemeenten steeds minder bouwvergunningen afgeven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds aangegeven zien wij geen dalende trend in de vergunningverlening. Met de stedelijke regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is ben ik in gesprek. Gezamenlijk bekijken we hoe we de woningbouwproductie op korte en langere termijn kunnen vergroten. Mocht er regionaal sprake zijn van een dalende trend in het aantal verleende bouwvergunningen, dan zal ik dat ter tafel brengen tijdens de gesprekken die ik voer en bezien of eventuele belemmeringen weggenomen kunnen worden.
Welke gemeenten zijn de grootste dwarsliggers? Wat is hun probleem?
Ik heb geen aanwijzingen dat er gemeenten zijn die «dwarsliggen». Integendeel, de gemeenten waar ik mee spreek zijn doordrongen van de urgentie van het terugdringen van het woningtekort. Dit is onlangs bekrachtigd in afspraken met de meest gespannen regio’s, zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 22 juni 20185. In vervolg hierop ben ik in gesprek met de regio’s, zodat er in het najaar concrete afspraken gemaakt kunnen worden over het versnellen van bestaande plannen en het tijdig creëren van voldoende plancapaciteit.
Welke gevolgen heeft het afgeven van minder bouwvergunningen door gemeenten voor het tekort aan woningen? Hoe staat het met het bijbouwen van bijvoorbeeld middenhuurwoningen en starterswoningen?
Een tekort aan woningen wordt veroorzaakt door een toenemende vraag en achterblijvend aanbod. Het aanbod wordt bepaald door de huidige voorraad, inclusief nieuwbouw, verminderd met het aantal woningen dat onttrokken wordt aan de voorraad door bijvoorbeeld sloop. Een afname van het aantal bouwvergunningen kan over een aantal jaren leiden tot minder nieuwbouwwoningen, wat als een van de factoren meespeelt bij het vaststellen van het woningtekort. Op basis van de huidige cijfers is er echter, zoals eerder aangegeven, geen structurele daling te zien van het aantal verleende vergunningen. De lange termijn ontwikkeling laat namelijk een groei van het aantal afgegeven vergunningen zien.
Op basis van de beschikbare bronnen kan de verdeling van de vergunningverlening over bijvoorbeeld middeldure huurwoningen en starterswoningen niet bepaald worden. Uit de gesprekken die ik voer blijkt wel dat gemeenten veel aandacht hebben voor dit segment woningen.
Deelt u de mening dat er niet minder, maar juist méér bijgebouwd moet worden – zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk? Zo ja, bent u ertoe bereid om dwarsliggende gemeenten tot de orde te roepen, opdat er snel méér bouwvergunningen worden afgegeven?
Ik deel uw mening dat er meer bijgebouwd moet worden en dit is breed gedragen. Onlangs heb ik met een groot aantal betrokken partijen de Nationale Woonagenda6 opgesteld, een gemeenschappelijke agenda om de uitdagingen op de woningmarkt aan te pakken met de ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen. Daarnaast voer ik regiogesprekken, pas ik de Crisis- en Herstelwet aan en zet ik het Expertteam Woningbouw in om projecten te versnellen. Ook stelt het kabinet middelen beschikbaar om transformatieprojecten te versnellen. De aanpassingen van de Crisis- en herstelwet zend ik binnenkort naar uw Kamer, waarmee experimenteerruimte binnen bestaande wet- en regelgeving eenvoudiger, breder, en sneller toepasbaar wordt. Al deze acties hebben tot doel de woningbouwproductie te versnellen.
Het is van belang dat gemeenten vroegtijdig nadenken over de locaties van toekomstige woningbouwprojecten. Daarom hebben we afspraken gemaakt7 om te inventariseren of er voldoende plancapaciteit voor de middellange en lange termijn beschikbaar is. Daarbij vraag ik de gemeenten indien nodig nu al te starten met het verkennen van de mogelijkheden om de plancapaciteit te vergroten, zoveel mogelijk binnen de bestaande stad, bij OV-knooppunten, maar indien nodig ook bijvoorbeeld aan de randen van de stad.
Hoe gaat u er bovendien voor zorgen dat het tekort aan bouwpersoneel en -materieel op korte termijn wordt weggewerkt? Waar zijn alle bouwvakkers van vóór 2010 gebleven?
Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende personeel te zorgen. Maatregelen als verbetering van de arbeidsvoorwaarden, verlenging van de arbeidstijd, het inzetten van zzp’ers en het betrekken van personeel uit andere sectoren kunnen hierbij behulpzaam zijn. Het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden is door de sector reeds opgepakt en het effect daarvan is al zichtbaar in de markt. Zo wordt voor de CAO Bouw en Infra een voorstel uitgewerkt voor een verhoging van 5,35% procent van de salarissen als reactie op de krapte.8
Het Rijksbeleid focust vooral op het structureel beter laten functioneren van de arbeidsmarkt. Zo verlaagt het kabinet de lasten op arbeid, zodat werken meer gaat lonen. In kader van de Bouwagenda en het onderdeel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord is het onderwerp human capital belangrijk, dit onderwerp wordt geadresseerd in een specifieke werkgroep.
Het tekort aan bouwmaterieel is minder knellend dan het tekort aan bouwpersoneel. 7,1% van de bedrijven in de bouwnijverheid ondervond in het derde kwartaal van 2018 belemmeringen in hun activiteiten door een tekort aan productiemiddelen, materiaal of ruimte9. Het is aan de bouwsector zelf om tekorten in de bouwmaterialen op te vangen en hierop te anticiperen.
In de periode 2009 – 2016 is de werkgelegenheid vooral in de uitvoerende bouw gedaald. 60.000 arbeidskrachten hebben de sector verlaten via natuurlijke uitstroom (arbeidsongeschiktheid of pensionering), terwijl er een instroom van 30.000 arbeidskrachten vanuit de bouwopleidingen is geweest. Daarnaast zijn er 30.000 arbeidskrachten in een andere sector gaan werken. Per saldo hebben 60.000 arbeidskrachten de uitvoerende bouw verlaten.
Bij hoeveel lopende nieuwbouwprojecten is sprake van vertraging en/of kostenoverschrijdingen? In hoeveel gevallen is dat te wijten aan het gasverbod per 1 juli 2018? Bent u ertoe bereid het gasverbod terug te draaien?
Per amendement (Jetten cs10) heeft uw Kamer de Gaswet gewijzigd waardoor het in beginsel niet meer mogelijk is om nieuwbouw te voorzien van een aansluiting op aardgastransportnet. Deze wijziging is op 1 juli 2018 in werking getreden. Indien een bouwvergunning voor 1 juli 2018 is aangevraagd, dan mag het bouwwerk van een gasaansluiting voorzien worden. Als dit niet is gebeurd en een bestaand ontwerp moet aangepast worden, dan kan dit mogelijk vertraging van een bouwproject veroorzaken. Ik heb op dit moment nog geen signalen ontvangen over daadwerkelijke vertragingen en/of kostenoverschrijdingen bij concrete bouwprojecten die zijn veroorzaakt door deze wetswijziging.
De wet bevat een mogelijkheid om op lokaal niveau af te wegen of aansluiting op het gastransportnet toch moet worden toegestaan. Op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet kan een college van burgemeester en wethouders ten behoeve van een of meer te bouwen bouwwerken een gebied aanwijzen waar de netbeheerder toch een aansluiting dient te verzorgen. De wet beperkt deze bevoegdheid tot gevallen waarin zwaarwegende redenen van algemeen belang dit strikt noodzakelijk maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in overleg met marktpartijen een ministeriële regeling op gesteld die nadere invulling geeft aan deze grondslag in de wet. Deze regeling is eveneens op 1 juli 2018 in werking getreden en is onder andere bedoeld om vertragingen in de bouwproductie te voorkomen.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de wijziging van de Gaswet terug te draaien.
De geplande herbouw en uitbreiding van mega varkensstal De Knorhof |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de plannen van «varkensbaron Straathof» om De Knorhof in Erichem – de megastal die vorig jaar afbrandde, waarbij 24.000 varkens omkwamen – te herbouwen en meteen twee keer zo groot te maken?1
Het is niet aan mij om de plannen te beoordelen, want voor nieuwbouw, herbouw en renovatie van stallen zijn de vigerende wettelijke kaders van het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid van toepassing, waarvoor de decentrale overheden het bevoegd gezag zijn. Ik kan mij wel voorstellen dat de herbouw en het voornemen om de stal twee keer zo groot te maken vragen oproept bij omwonenden.
Bent u bereid om de herbouw van deze megavarkensstal, al dan niet via een dringende oproep aan de betreffende gemeente en provincie, tegen te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer nauwgezet informeren over uw acties daartoe?
Nee ik heb daar geen bevoegdheid in. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een veehouder, die al in 2014 in Duitsland vanwege zeer ernstige dierenwelzijnsovertredingen een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen en ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen overtrad en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens de vergunning was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle ruimte lijkt te krijgen om niet alleen door te gaan met zijn bedrijven, maar deze ook nog eens uit te breiden?2
Ik kan mij dat inderdaad voorstellen. Verder verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar de Kamerbrief van 6 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313).
Herinnert u zich de eerdere uitspraak van uw voorganger uit januari 2015, dat zij de mate van overtredingen bij deze veehouder in de periode 2012–2014 zorgwekkend vond en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de bedrijven van de betreffende veehouder dan ook zeer regelmatig zou blijven inspecteren? Wat is hier sindsdien mee gedaan?3
Ja. Voor wat betreft deze gegevens verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (2015D11168) en op de vragen van het lid Kuiken(PvdA) op 6 juli 2017 over een Nederlandse varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313). Voor wat betreft de periode vanaf juli 2017 tot op heden hebben er door de NVWA twee welzijnscontroles plaatsgevonden. Daarbij zijn overtredingen geconstateerd. Bij de hercontrole bleek in beide gevallen de overtreding opgeheven.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA sinds 2014 de varkenshouderijen van deze omstreden veehouder heeft bezocht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke overtredingen er sinds 2014 bij de bedrijven van betreffende veehouder zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot (disciplinaire) maatregelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inspectierapporten naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van inspectierapporten zelf wordt niet actief openbaar gemaakt. Indien er op basis van de Wet openbaarheid van bestuur aan de NVWA wordt verzocht om een inspectierapport openbaar te maken, neemt de NVWA daarover een besluit. Bij de beslissing om (gedeeltelijk) openbaar te maken worden het belang van het toezicht, het eerbiedigen van iemands privéleven en het voorkomen van onevenredige benadeling tegen elkaar afgewogen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de omgevingsdiensten in de afgelopen tien jaar over de vloer zijn geweest bij de verschillende varkensbedrijven van betreffende veehouder?
Ik heb geen inzicht in deze informatie.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Buren in 2011 al een miljoen euro kwijt was doordat betreffende veehouder tegen de gemeente bleef procederen? Kunt u uiteenzetten welke kosten de verschillende Nederlandse gemeenten in totaal hebben moeten maken vanwege juridische procedures die worden gevoerd door de veehouder?4
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven. Ik heb geen inzicht in de kosten die de gemeenten in totaal hebben gemaakt vanwege juridische procedures.
Vindt u het wenselijk dat één bedrijf met 20.000 varkens de varkensrechten en fosfaatruimte inneemt van 20 (gezins)bedrijven? Kunt u dit toelichten?
De omvang van een veehouderijbedrijf is een ondernemersbeslissing, waarbij moet worden voldaan aan onder andere de wettelijke kaders van het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid en het bedrijf over voldoende varkensrechten moet beschikken die op de markt vrij te verhandelen zijn.
Erkent u dat u, door geen beperkingen te stellen aan de bouw of uitbreiding van megastallen, kleine(re) boerenbedrijven failliet laat gaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De technisch-economische resultaten van bedrijven worden vooral bepaald door het ondernemer- en vakmanschap van veehouders.