Milieustickers in Franse steden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat drie Franse steden de meest vervuilende auto's de toegang hebben ontzegd?1
Ja.
Deelt u de visie dat de (lokale) autoriteiten in Frankrijk eenzijdig een ingewikkeld systeem van milieustickers voor auto’s hebben ontwikkeld dat voor buitenlandse toeristen amper te begrijpen en na te leven is?
Franse steden nemen maatregelen om een goede luchtkwaliteit te waarborgen en de gezondheid van inwoners te beschermen. Het is met name lastig voor de Nederlandse automobilist om rekening te houden met tijdelijke milieuzones. Ik kan mij vinden in het advies van de ANWB aan alle Nederlandse vakantiegangers die Frankrijk bezoeken om ongeacht de bestemming ruim voor vertrek de juiste sticker aan te schaffen. Deze zijn online voor een geringe vergoeding aan te vragen. De ANWB geeft daarbij tips over het invullen van de aanvraag, zie https://www.anwb.nl/vakantie/frankrijk/informatie/milieuzones. Ter plaatse worden de weggebruikers onder andere via matrixborden geïnformeerd welke toegangseisen van kracht zijn.
Klopt het dat de overheid aldaar per dag kan besluiten grote steden te verklaren tot een zone waarin alleen auto’s met een sticker mogen komen of zelfs bepaalde auto’s in het geheel niet meer mogen komen? Zo ja, op welke wijze zouden Nederlandse toeristen zich op de hoogte moeten stellen van dergelijke wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van de benodigde milieusticker voor bijvoorbeeld een stad als Lyon 2 tot 3 weken voor vertrek gekocht moet zijn, terwijl die alleen online verkrijgbaar is?
Dat klopt.
Is het u bekend hoeveel Nederlandse toeristen de dupe zijn geworden van deze werkwijze van invoeren en handhaven van milieuzones?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de gedachte dat de veelheid aan verschillende soorten milieustickers in Europese landen en steden begint te lijken op het bekende bos waarvan we de bomen niet meer zien? Zo ja, bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor afstemming, stroomlijning en eenduidigheid van milieustickers en -vignetten?
Ik pleit in Europa voor effectieve handhaving via automatische nummerplaatherkenning. Door de verschillende systemen op dit punt te stroomlijnen, wordt ook de aanschaf van stickers overbodig.
Met het geharmoniseerde systeem voor milieuzones in Nederland, waarvan ik de contouren 29 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2, sluit ik zo veel mogelijk aan bij de systemen van onze buurlanden en de Euronormen van de voertuigen, zodat de toegangseisen voor weggebruikers, inclusief de buitenlandse, duidelijk zijn.
Het bericht dat particulier onderwijs een vlucht neemt |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht dat particulier onderwijs de afgelopen jaren sterk is gegroeid?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Hoewel het aantal particuliere scholen de afgelopen jaren inderdaad sterk is gegroeid, volgt nog altijd slechts een zeer beperkt deel van de Nederlandse leerlingen particulier onderwijs.
Waarom kiezen volgens u ouders steeds vaker voor particulier onderwijs, zowel qua basisschool, middelbare school als particulier schaduwonderwijs? Deelt u de analyse van Particulier Onderwijs Nederland dat vooral de teruglopende kwaliteit van het regulier onderwijs de oorzaak is van deze vlucht naar het particulier onderwijs?
Ik deel de analyse van Particulier Onderwijs Nederland niet. Hoewel de prestaties van bekostigde scholen van elkaar verschillen, beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het onderwijs op bijna alle scholen als voldoende. Het onderwijs in Nederland is van goede kwaliteit. Ouders hebben verschillende redenen om te kiezen voor particulier onderwijs.
Wat is uw reactie op de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat reguliere klassen te vol zijn en leraren te druk zijn?
Leraren moeten voldoende tijd en ruimte hebben om lessen voor te bereiden en zichzelf te ontwikkelen. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. Dat leerkrachten werkdruk ervaren is me bekend en dat is ook erkend door het kabinet. Voor het primair onderwijs is het werkdrukakkoord afgesloten. Voor het voortgezet onderwijs richten we ons op de ruimte die nog binnen de huidige juridische en financiële kaders te vinden is voor leraren. In het najaar kom ik daartoe met een publicatie over ruimte in regelgeving.
Constateert u een verschil in de onderwijskwaliteit tussen particulier en regulier onderwijs? Is daarin een toe- of afname waarneembaar?
Dat kan ik in zijn algemeenheid niet zeggen. De inspectie houdt toezicht op zowel bekostigde als particuliere scholen. In beide gevallen toetst de inspectie aan de deugdelijkheidseisen, maar bij particuliere scholen zijn deze eisen beperkter van karakter.
Vindt u het wenselijk dat steeds meer ouders ervoor kiezen om hun kind particulier onderwijs te laten volgen?
Ik hecht veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Zolang wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Leerplichtwet 1969, zijn ouders vrij om hun kind op de school die zij voor hem of haar het meest geschikt achten in te schrijven.
Ziet u een rol weggelegd voor het Ministerie van OCW in het voorkomen dat ouders kiezen voor particulier onderwijs? Zo ja, welke rol zou dit dan zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, hecht ik veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Ik zie dan ook geen reden om vanuit het ministerie ouders te ontmoedigen hun kind in te schrijven op een particuliere school.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen waarom ouders de keuze voor particulier onderwijs maken? Deelt u de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat hier een risico van tweedeling op de loer ligt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze tweedeling en toename van kansenongelijkheid te keren?
In de meest recente Staat van het Onderwijs 2016/2017 is te lezen dat inspecteurs op particuliere exameninstellingen vaak horen dat de individuele aandacht die leerlingen dankzij de kleinschaligheid op de particuliere school krijgen, de doorslaggevende factor is bij de keuze voor dit onderwijstype. Uit eerder onderzoek blijkt dat de wijze van leren of lesgeven, de visie op de ontwikkeling van kinderen, meer persoonlijke begeleiding en de manier waarop particuliere scholen met opvoedkundige vraagstukken omgaan een belangrijke rol spelen in de keuze van ouders voor een particuliere school.2
Ik realiseer me dat iedere vorm van betaalde (extra) ondersteuning of particulier onderwijs het risico van tweedeling in zich draagt. Mijn uitgangspunt is echter dat het reguliere onderwijs leerlingen voldoende kansen biedt om hun talenten te ontplooien. Dat is van groot belang, omdat alle kinderen in Nederland recht hebben op goed onderwijs, mede met het oog op het voorkomen van sociale tweedeling. Het mag niet uitmaken wat je ouders verdienen of welk diploma zij hebben gehaald. Alle talent moet kansen krijgen. Het is een taak van de school om met verschillen tussen leerlingen om te gaan. Daarom zet ik in op meer maatwerk in het reguliere onderwijs. Anderzijds kan het onderwijs niet tegemoet komen aan iedere wens en behoefte van elke afzonderlijke deelnemer. Ouders zijn vrij om gebruik te maken van het onderwijsaanbod dat de particuliere sector biedt, of om in aanvulling op het reguliere onderwijsaanbod aanvullende ondersteuning in te kopen voor hun kinderen.
Heeft u enig inzicht in de gemiddelde kosten voor ouders die gepaard gaan met de keuze voor particulier onderwijs?
Er zijn grote verschillen in de inrichting en visie tussen particuliere scholen, evenals in de bedragen die ouders betalen om hun kinderen aan een dergelijke school onderwijs te laten volgen. Zo zijn er scholen waar het volgen van onderwijs € 3.600,– per jaar kost, maar ook scholen waar het schoolgeld € 27.900,– per jaar bedraagt. Een gemiddelde is niet te geven, maar zou ook geen helder beeld bieden omdat de bedragen die scholen vragen zo sterk uiteen lopen.
Kunt u deze vragen te beantwoorden ruim voor het algemeen overleg over schaduwonderwijs op 17 oktober 2018?
Ja.
De storing in kerncentrale Borssele |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van de recente storing in de kerncentrale Borssele, waarbij de kerncentrale is stilgelegd?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit de derde storing is binnen een jaar? Waar ligt het aan dat drie keer in zo'n korte tijd vitale onderdelen van deze kerncentrale het hebben begeven?
Om conclusies te trekken over een ongewone gebeurtenis (met als mogelijk gevolg een afschakeling) is het noodzakelijk om de totale impact van een gebeurtenis op de veiligheid van een installatie en de omgeving te beoordelen. Zoals bij complexe industriële installaties is het bij kerncentrales niet ongebruikelijk dat er ongewone gebeurtenissen plaatsvinden. Sinds 2015 hebben er in de kerncentrale Borssele in totaal 15 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit zowel de aard als het aantal ongewone gebeurtenissen en afschakelingen bij de kerncentrale Borssele is geen patroon af te leiden. Overigens is bij een ongewone gebeurtenis in een kerncentrale de veiligheid geborgd door back-up systemen in combinatie met veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld het automatisch afschakelen van de reactor en voorzieningen in het ontwerp om te voorkomen dat radioactiviteit naar buiten komt.
Is er voor u of voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aanleiding om hier een patroon in te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk niveau van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) bevinden de incidenten van het afgelopen jaar zich?
Alle ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Borssele zijn sinds 2015 tot op heden ingeschaald op INES-0. Geen van de gebeurtenissen heeft een significante impact gehad op de veiligheid van de installatie.
Voorlopig is de ongewone gebeurtenis van 4 augustus jl. ingeschaald op INES-0. De inschaling van deze ongewone gebeurtenis zal na nader onderzoek en analyse definitief worden vastgesteld.
Waarom is er niets over de laatste storing op de tijdlijn van ongewone gebeurtenissen op de site van de ANVS geplaatst?2 Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om sneller en beter duiding te geven over incidenten in kerncentrales?3
De informatievoorziening over de ongewone gebeurtenis is, conform de wettelijke regels4, verricht door de vergunninghouder Electriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ). Op 4 augustus jl. heeft EPZ volgens vergunningsvoorschrift melding gedaan aan de ANVS en ook de veiligheidsregio op de hoogte gesteld. Later diezelfde dag heeft de ANVS erop toegezien dat EPZ middels een bericht op haar website het publiek informeerde over de gebeurtenis en vervolgens heeft de ANVS via twitter verwezen naar die berichtgeving.
De ANVS heeft op 4 augustus contact gehad met de veiligheidsregio en de nucleaire toezichthouder van België geïnformeerd (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) in lijn met de aanbevelingen van het rapport5 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Vervolgens heeft de ANVS op 7 augustus jl. de ongewone gebeurtenis vermeld op haar website in de tijdlijn ongewone gebeurtenissen, toen details over de achtergrond, oorzaak en mogelijke consequenties van de ongewone gebeurtenis duidelijk waren. Zoals gesteld is de desbetreffende ongewone gebeurtenis voorlopig beoordeeld als INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Het bericht ‘Geen reactie op uitstelverzoek door storing bij fiscus’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er tussen 10 april en 20 juli 2018 een aantal bevestigingen en/of afwijzingen op een uitstelverzoek door een technische storing bij de Belastingdienst niet zijn verstuurd?1
Ja.
Wanneer is deze technische storing aan het licht gekomen en wanneer is deze opgelost?
Nog in de eerste helft van april is geconstateerd dat er sinds 10 april bij de verzoeken om uitstel geen schriftelijke reacties werden verzonden. Voor dit probleem is op 20 juli een oplossing gerealiseerd in de ICT-omgeving. Voor de tussenliggende periode is een handmatig proces ingericht om er voor te zorgen dat de reacties toch werden verzonden. Medio juli bleek echter dat in deze tussenliggende periode, ondanks het handmatige proces, een groot aantal schriftelijke reacties toch niet is verstuurd. Het betrof hier de verzoeken om uitstel voor de middelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, erfbelasting en uitstel voor de opgaaf wereldinkomen (zie ook antwoord op vraag 3). De verzoekers (particulieren en intermediairs) zijn of worden op korte termijn middels een excuusbrief geïnformeerd inclusief een toelichting op de verlate verzending. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gehele periode intermediairs via elektronische weg wel een terugkoppeling van hun verzoek hebben gehad (het zogenaamde SBU bericht).
Kunt u aangeven om welke aantallen bevestigingen en/of afwijzingen het gaat? Zo nee, waarom niet?
Onderstaande tabel geeft het aantal aanvragen voor uitstel per middel weer voor de tussenliggende periode zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2. Van de 29.203 verzoeken gaat het om 380 afwijzingen. Van het totaal aantal verzoeken zijn er 4.931 ingediend door intermediairs.
Inkomensbelasting
21.205
Vennootschapsbelasting
6.836
Niet in Nederland belastbaar inkomen (NINBI)
280
Erfbelasting
882
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst de mensen in deze kwestie voor vragen heeft verwezen naar de BelastingTelefoon, terwijl de BelastingTelefoon ervan uitging dat er minder telefoontjes zouden plaatsvinden?
Bij een verstoring staat het belang van de belastingplichtige voorop. De BelastingTelefoon is dan een van de kanalen die kan worden ingezet om belastingplichtigen te informeren. De leiding van de BelastingTelefoon wordt meegenomen in de verstoring en past indien noodzakelijk en mogelijk de capaciteit aan.
Bij een dergelijke verstoring wordt een melding gedaan in het verstoringenhoekje op de website om belastingplichtigen te informeren. In het verstoringenhoekje is met betrekking tot deze verstoring op 3 augustus de volgende tekst opgenomen:
Intermediairs hebben doordat zij via de BelastingTelefoon direct worden doorverbonden met de afdeling geen extra wachttijden ervaren.
Heeft de betreffende afdeling van de Belastingdienst waar de technische storing is opgetreden voorafgaand aan de doorverwijzing naar de BelastingTelefoon contact opgenomen met het dienstonderdeel BelastingTelefoon? Zo nee, waarom niet?
Nadat gebleken was dat een groot aantal schriftelijke reacties niet was verzonden is dit als «damage» aangemerkt en is, als onderdeel van de bijbehorende procedure, contact geweest met het onderdeel klantinteractie en services (KI&S) waar de BelastingTelefoon en de website onderdeel van uitmaken om de communicatie af te stemmen. Dit heeft geleid tot het verstoringenbericht dat op 3 augustus is geplaatst. Voor een omschrijving van deze procedure verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
Hoe is de procedure in voorkomende gevallen vastgelegd (bijvoorbeeld: afdeling x van de Belastingdienst constateert een storing of fout en verwijst mensen naar de BelastingTelefoon, op welke wijze gebeurt dit, welke maatregelen worden getroffen, wordt er extra personeel ingezet, enzovoorts)?
De procedure die in werking treedt bij een verstoring is de damageprocedure. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot ongewenste effecten bij stakeholders van de Belastingdienst. Deze procedure richt zich op het voorkomen van (nog meer) foutproductie,- het herstel van het proces en nazorg om gevolgschade te herstellen. De procedure start bij de melding van een incident door een medewerker. Zodra een melding wordt gedaan treedt het incidentmanagementproces in werking. Na kwalificatie als verstoring wordt een regisseur benoemd. Deze formeert een tafel waaraan alle betrokken afdelingen en disciplines aanschuiven. Deze tafel analyseert de verstoring en formuleert oplossingsvoorstellen voor de beslisser. De beslisser overlegt met de ketenmanagers over de te volgen route en de keuze voor een oplossingsrichting. In het gehele proces is aandacht voor de communicatie richting belastingplichtigen. Onderdeel van de procedure is dat de storing wordt gemeld op de website van de Belastingdienst in het Verstoringenoverzicht. Indien de ernst of de omvang van de verstoring daar om vragen wordt de Staatssecretaris geïnformeerd via een spoednotitie. Deze afweging wordt gemaakt in overleg met de DG.
Kunt u aangeven of de afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) met wachttijden te maken heeft?
De afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) heeft met wachttijden te maken. Deze afdeling is geen onderdeel van de BelastingTelefoon. De wachttijden bij de CVU zijn relatief kort.
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs die bellen naar de afdeling CVU weergegeven:
januari 2018
1.495
268
0:57
februari 2018
1.691
201
0:45
maart 2018
2.843
308
0:56
april 2018
2.747
285
0:55
mei 2018
2.430
317
1:02
juni 2018
3.227
311
1:05
juli 2018
3.936
382
1:02
Kunt u per maand een overzicht geven van de wachttijden bij de BelastingTelefoon voor belastingadviseurs?
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs opgenomen:
01–2017
15
02–2017
18
03–2017
17
04–2017
19
05–2017
18
06–2017
17
07–2017
18
08–2017
16
09–2017
14
10–2017
13
11–2017
15
12–2017
17
01–2018
17
02–2018
21
03–2018
19
04–2018
19
05–2018
27
06–2018
37
Deze wachttijd is kort omdat de intermediairs via de BelastingTelefoon via een speciale toegangscode rechtstreeks worden doorverbonden.
Klopt het dat een op de vier belastingadviseurs afhaakt vanwege de lange wachtrij? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee dit klopt niet. Op de website belastingdienst.nl publiceren wij open data, waaronder een bestand met geaggregeerde informatie over onze wachttijden. Deze data is door de media gebruikt voor een artikel over wachtrijen bij de BelastingTelefoon. Dit artikel bevatte een op basis van deze data juiste analyse van de ontwikkeling van de wachttijden op diverse werkstromen. Hierdoor is het beeld ontstaan dat ca. 250.000 intermediairs (één op de vier) zijn afgehaakt in de wachtrij. Na publicatie van het artikel is een analyse gedaan van de cijfers die zijn gebruikt. De conclusie is dat er sinds maart onjuiste data in het open databestand zat die de wachttijden van de werkstroom intermediairs betrof. De feitelijke situatie op basis van de juiste informatie is dat er ca. 24.000 intermediairs zijn afgehaakt in de wachtrij. De wachttijden die in het antwoord op vraag 7 en 8 zijn vermeld laten tevens zien dat dit niet aan de orde is.
Hoe wilt u de bereikbaarheid voor belastingadviseurs die particulieren en kleine ondernemers bijstaan verbeteren?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 9 blijkt is er feitelijk geen situatie dat de bereikbaarheid bij de intermediairs om extra maatregelen vraagt. In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon weer op het niveau te brengen van de 1e helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.2
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Personeel Arduin slaat alarm' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Personeel Arduin slaat Alarm»?1
Ja.
Zijn er meer instellingen voor gehandicaptenzorg die te kampen hebben met personeelstekort of staat de kwestie Arduin op zich zelf?
Tekort aan personeel is één van de belangrijkste uitdagingen waar instellingen binnen de zorg mee te maken hebben. Dit geldt ook voor de gehandicaptenzorg. De arbeidsmarkt in de regio Zeeland is daarbij relatief krap.
Met het actieprogramma «Werken in de zorg» zetten we vol in op het tegengaan van personeelstekorten in de zorg.
Hoe kan het dat dit incident zich heeft voorgedaan, ondanks dat de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) Arduin al in de gaten houdt?
De inspectie volgt Arduin intensief, zo blijkt ook uit mijn beantwoording van eerdere Kamervragen2. Uiteraard worden ook de signalen uit de brandbrief hierin meegenomen. Arduin moet de inspectie iedere 3 maanden informeren over de voortgang van de verbetermaatregelen die zijn genomen ten behoeve van goede en veilige zorg. Daarnaast brengt de inspectie onaangekondigde bezoeken aan locaties van Arduin om te onderzoeken of de benodigde verbetermaatregelen zijn genomen en de geboden zorg veilig is. Waar nodig legt de inspectie maatregelen op om de kwaliteit en de veiligheid van de zorg te borgen. Zo heeft zij onlangs bij locatie Aagtekerke een bevel opgelegd. De inspectie blijft de situatie in Aagtekerke en ook bij Arduin in het algemeen intensief volgen. Hierbij wordt ook de regionale situatie in ogenschouw genomen.
Desondanks kunnen zich te allen tijde incidenten voordoen. Dit is betreurenswaardig en ingrijpend voor alle betrokkenen. De bestuurder van de instelling dient hier adequaat op te acteren, opdat herhaling wordt voorkomen.
Is de brandbrief van het personeel van Arduin voldoende aanleiding voor de IGJ om nadere maatregelen te nemen? Zo ja, welke nadere maatregelen worden door de IGJ genomen richting het bestuur en de raad van toezicht van Arduin?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kan het personeel nemen indien ze constateren dat er te weinig personeel is om de zorg in een instelling voor gehandicaptenzorg op adequate wijze te verlenen?
Indien personeel zorgen heeft over het op adequate wijze kunnen verlenen van zorg vanwege personeelstekort, kunnen ze dat in eerste instantie aankaarten bij hun leidinggevende, het bestuur en de Ondernemingsraad. Ook kunnen ze wanneer de kwaliteit van zorg in het geding dreigt te raken een melding doen bij de inspectie.
Op welke wijze biedt het actieprogramma Werken in de Zorg mogelijkheden voor instellingen in de gehandicaptenzorg om voldoende personeel aan te trekken?
Met het actieprogramma «Werken in de zorg» zetten we samen met andere partijen (ondermeer werkgevers, werknemers, onderwijs, medeoverheden en zorginkopers) vol in op het tegengaan van personeelstekorten. Dat doen we langs drie actielijnen:3 Meer kiezen voor de zorg, 2 Beter leren in de zorg en4 Anders werken in de zorg.
Met name actielijn 1 (Meer kiezen voor de zorg) richt zich op het aantrekken van extra personeel. Met de wervingscampagne «IK ZORG» zetten we samen met het veld in op het (weer) interesseren van mensen voor Zorg en Welzijn. Daarbij is ook aandacht voor de gehandicaptensector. Via actiecentra in elke regio worden geïnteresseerden – eventueel na loopbaanoriëntatie – toegeleid naar een opleiding en/of een baan in de zorg op maat. Met Sectorplanplus faciliteren we instellingen bij het scholen van nieuwe medewerkers.
Alleen inzetten op meer medewerkers is echter onvoldoende. Het moet ook anders en beter. De actielijn «Beter leren in de zorg» richt zich ondermeer op het stimuleren van uitdagende vormen van onderwijs, zoals leren in de praktijk en cross-overs, zodat meer leerlingen en studenten hun opleiding afmaken. Via de actielijn «Anders werken in de zorg» zetten we in op het behouden van mensen voor de zorg doordat het werk gezonder is, er minder werkdruk, minder ziekteverzuim, minder agressie en meer werkzekerheid is. En door inzet op meer gebruik van innovatie en technologie ter ondersteuning van medewerkers. Door de talenten van medewerkers beter te benutten en medewerkers in te zetten waarvoor ze zijn opgeleid – zonder overbodige administratieve lasten – blijft er meer tijd over voor de patiënt.
Is de instelling Arduin actief betrokken bij de regionale arbeidsmarktplannen die onderdeel uitmaken van het actieprogramma Werken in de Zorg?
Ja, Arduin is deelnemer aan het regionale actieplan aanpak tekorten in de regio Zeeland.
Plastic als belangrijke bron van broeikasgas |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de resultaten van het onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat plastics die terechtkomen in de natuur en in oceanen een belangrijke bron van broeikasgassen vormen?1
Ja.
Zijn er schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics in Nederland? Zo ja, welke schattingen zijn er? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek en monitoring hiernaar?
Nee, er zijn voor zover bekend geen schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics, noch in Nederland, noch elders in de wereld. Het artikel waar de vragen op gebaseerd zijn meldt, op basis van eigen analyses, dat de hoeveelheid methaan die momenteel vrijkomt veroorzaakt door zwerfplastics niet significant is ten opzichte van de wereldwijde emissie. Gegeven de nog steeds stijgende plasticproductie en de hoeveelheden die daarvan in het milieu terecht komen zouden de emissies in de toekomst naar hun mening echter wel degelijk relevant kunnen worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De Emissieregistratie van het RIVM zal het internationale onderzoek op dit terrein volgen en beoordelen of verder onderzoek en/of monitoring opportuun is.
Wordt in het klimaatbeleid al rekening gehouden met de uitstoot aan broeikaskassendoor zwerfplastics? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Er wordt in het klimaatbeleid momenteel geen rekening gehouden met de uitstoot aan broeikasgassen door zwerfplastics omdat dit tot nu toe niet beschouwd is als relevante emissiebron met een substantiële emissie. Indien uit verder (internationaal) onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, zullen we deze emissiebron bij het toekomstig klimaatbeleid betrekken.
Het bericht dat organisaties en artsen vinden dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de sjoemelsigaret uit de handel moet nemen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «NVWA moet «sjoemelsigaret» uit de handel nemen, vinden organisaties»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten van sigaretten recht hebben op juiste informatie betreffende de ingrediënten van hun rookwaren?
Ik vind het belangrijk dat de consument over de juiste informatie over de samenstelling van tabaksproducten kan beschikken. Op grond van de Europese tabaksproductenrichtlijn (de TPD) zijn tabaksfabrikanten verplicht om informatie aan te leveren over alle toevoegingen aan tabaksproducten. De consument kan deze informatie raadplegen in de openbare databank van het RIVM. Het toezicht op het indienen van de informatie is belegd bij de NVWA. Voor de indiening van gehaltes aan teer, nicotine of koolmonoxide (TNCO-waarden) geldt dat de fabrikant gehouden is aan de in de Tabaks- en rookwarenwet voorgeschreven meetmethode.
Deelt u de mening dat de overheid behoort toe te zien op de juistheid van consumenteninformatie zoals hier bedoeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn wilt u hier invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat sjoemelsigaretten minstens zo afkeurenswaardig zijn als sjoemelsoftware in dieselauto’s en dientengevolge evenzeer bestreden zouden moeten worden door de toezichthouders? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zorgelijk dat consumenten met hogere TNCO-waarden in aanraking komen dan zij zelf veronderstellen. Zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld2, schrijft de TPD voor wat de maximumwaarden voor TNCO zijn en hoe de TNCO-waarden moeten worden vastgesteld. De voorgeschreven maximumwaarden en meetmethode zijn overgenomen in de Tabaks-en rookwarenwet. Ik ben van mening dat de in de TPD voorgeschreven meetmethode aangepast dient te worden zodat de TNCO-waarden waaraan consumenten worden blootgesteld beter benaderd kunnen worden. Het is zowel bij sigaretten als dieselauto’s van belang dat consumenten over de juiste productinformatie beschikken. Ik vind het echter hier minder relevant om deze twee producten met elkaar te vergelijken.
Kunt u aangeven waarom de ingrediënten c.q. additieven niet vermeld staan op de verpakking van sigaretten, ondanks hun schadelijkheid?
De verpakking van een tabaksproduct mag op grond van de TPD geen informatie over toevoegingen aan het tabaksproduct of de TNCO-waarden bevatten. Een verschil in toevoegingen of gehalten kan namelijk de suggestie wekken dat het ene tabaksproduct minder schadelijk is dan het andere. De consument kan informatie over de samenstelling van tabaksproducten raadplegen in de openbare databank van het RIVM.
Bent u bereid in de tabakswet een verplichting op te nemen alle ingrediënten en/of additieven in extenso op de verpakking van sigaretten op te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de NVWA opdracht te geven tot een nader onderzoek naar sjoemelsigaretten en de gevolgen daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
De NVWA houdt toezicht op de maximumwaarden voor TNCO en is daarbij gehouden aan de in de Tabaks- en rookwarenwet voorgeschreven meetmethode. Het is aan de NVWA om te beoordelen of een overtreding wordt begaan met betrekking tot de maximumwaarden voor TNCO in de Tabaks- en rookwarenwet. Er zijn relatief weinig overtredingen van deze eisen in de Tabaks- en rookwarenwet geconstateerd door de NVWA. Ik zie daarom geen aanleiding om de NVWA te vragen meer aandacht te besteden aan het toezicht op die eisen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke organisaties die strijden tegen een gebrek aan overheidstoezicht op consumenteninformatie, daar door de overheid volledig schadeloos voor zouden moeten worden gesteld, in geval zij door de rechter in het gelijk gesteld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Ik ga er vanuit dat de vraag betrekking heeft op TNCO-waarden van tabaksproducten. Zoals uiteengezet in de bovenstaande antwoorden ben ik het niet eens met de stelling dat er een gebrek aan overheidstoezicht op consumenteninformatie voor tabaksproducten bestaat. Een schadeloosstelling van maatschappelijke organisaties die zich richten op TNCO-waarden van tabaksproducten vind ik daarom niet opportuun. Dit neemt niet weg dat ik mij inzet voor betere consumentenvoorlichting over tabaksproducten.
Kent u het artikel «Vlag, volkslied, vliegveld; de toekomst van Schiphol»?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van onderzoeker Walter Manshanden dat de luchtvaart niet behoort tot de sectoren die goed verdienen of gezond te noemen vallen? Zo nee, waarom niet?
De in de vraag genoemde stelling wordt in het artikel niet expliciet genoemd. In algemene zin kan worden gesteld dat de financiële resultaten in de luchtvaart onder meer per periode, segment en geografische markt variëren.
Onderschrijft u de stelling van onderzoeker Walter Manshanden dat het een grote fout is om te denken dat de economische groei in Nederland wordt veroorzaakt door de luchtvaart en dat de luchtvaart juist toeneemt door de stijgende welvaart? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het niet zo dat alle economische groei in Nederland wordt veroorzaakt door de luchtvaart. De luchtvaart- en luchthavenactiviteiten in Nederland en het uitgebreide internationale netwerk van verbindingen vanaf Schiphol naar economisch belangrijke regio’s in de wereld leveren echter wel een belangrijke bijdrage aan de economie van ons land. Daarbij gaat het om werkgelegenheid en toegevoegde waarde van die activiteiten, maar er zijn ook substantiële welvaartseffecten voor reizigers en bedrijven die via directe verbindingen en frequent naar een groot aantal bestemmingen in de wereld kunnen vliegen. Naast andere voordelen die ons land biedt draagt dat bij aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor bedrijven.
Er is een wisselwerking tussen het routenetwerk van een luchthaven en de economische ontwikkeling van een regio en dit werkt twee kanten op. Uit onderzoeken2 is gebleken dat de invloed van de economie op de luchtvaart in ontwikkelde economieën als Nederland sterker is dan de omgekeerde invloed. Het is dus vooral de economie die een impuls geeft aan de vraag naar luchtvaart en dat leidt weer tot groei van het netwerk van bestemmingen. Daarmee faciliteert het aanbod van luchtvaart de economische groei.
Onderschrijft u de stelling van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat er momenteel geen sprake meer is van economische legitimatie voor verdere groei van Schiphol, noch voor een voorkeurspositie van Schiphol binnen het overheidsbeleid, vanuit het rapport Mainports voorbij?2 Zo, nee, welke voorwaarden of omstandigheden zijn in uw ogen veranderd?
Allereerst is het goed om te benadrukken dat de Rli niet stelt dat er momenteel geen sprake meer is van economische legitimatie voor verdere groei van Schiphol. De Rli adviseert daarentegen om vast te stellen wat de kritische massa voor een luchthaven of zeehaven is om daadwerkelijk en optimaal voorwaartse economische effecten te creëren en bij te dragen aan het vestigingsklimaat.
Tevens stelt zij dat de haven van Rotterdam en Schiphol voor de opgave staan om op andere manieren een hogere toegevoegde waarde te creëren dan door nog verdere volumeverhoging van goederenstromen of aantallen (transfer)passagiers.
Naar aanleiding van het Rli rapport is er een kabinetsreactie door het vorige kabinet naar uw Kamer gestuurd. Hierin is aangegeven dat het kabinet de bepleite samenhang in het advies als ondersteuning van het beleid ziet. Dit wordt onderschreven door het huidige kabinet. Doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens blijft voor het kabinet een belangrijk element in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Aangezien er meer factoren zijn die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van Nederland voor vestiging van internationale opererende bedrijven, is het belangrijk de aantrekkingskracht van Nederland integraal te blijven bekijken. Kwaliteiten als de aantrekkelijkheid van de woonomgeving worden belangrijker. In het kader van de Luchtvaartnota zal bezien worden wat een optimale mix kan zijn vanuit een brede benadering van welvaart. Het kabinet blijft via de verschillende trajecten inzetten op een verdere versterking van deze ruimtelijk economische samenhang. Daarbij worden alle relevante belangen van betrokken partijen (sector, bewoners, milieu, economie etc.) zorgvuldig gewogen.
Waarom zien we zo weinig van dit advies terug in het huidige overheidsbeleid dat nog steeds gericht is op groei van de luchtvaart? Kunt u tegenspreken dat de sterke lobby van de luchtvaartsector, KLM en Schiphol in het bijzonder, daarbij een belangrijke rol speelt? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie uit het artikel dat de interne beleidsdiscussie over de toekomst van Schiphol in een aantal scenario’s in het voorjaar van 2018 naar buiten is gebracht als «Verkennende maatschappelijke kosten-batenanalyse beleidsalternatieven luchtvaart»3 en daarmee gepromoveerd werd tot een officieel document ter ondersteuning van de politieke discussie in de Kamer, terwijl voor een volledige maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) heel andere eisen gelden? Zo ja, komt er nog een een volledige MKBA? Zo nee, welke status heeft dit stuk?
De Verkennende MKBA Beleidsalternatieven Luchtvaart is opgesteld in aanloop naar de kabinetsformatie. Het betreft geen MKBA voor een formeel beslismoment, maar een verkenning die op hoofdlijnen inzicht geeft in de kosten en baten van een ruime bandbreedte aan alternatieven voor de ontwikkeling van Schiphol in combinatie met regionale luchthavens. Deze studieresultaten zijn gepubliceerd omdat ik hecht aan transparantie en zoals aangegeven in mijn brief van 25 april 2018 (Kamerstuk 29 665, nr. 287) kunnen de inzichten worden betrokken bij de advisering en besluitvorming over de ontwikkeling van Schiphol.
Verder wil ik aangeven dat ik ten aanzien van de toekomst van de Luchtvaart aandacht zal hebben voor de balans tussen people, planet, profit. Zo zal ik in het kader van de Luchtvaartnota alle relevante aspecten in beeld brengen, inclusief klimaateffecten zoals de uitstoot van CO2. Dit zal de basis vormen voor besluitvorming. Ik wil u hiervoor verwijzen naar mijn brief van 22 juni 2018 (Kamerstuk 31 936, nr. 491). Zie voorts het antwoord op vraag 9.
Kunt u uitgebreid reageren op de constatering dat er in de MKBA voor de groei van Schiphol aantoonbare onjuistheden zitten en deze verkennende MKBA bovendien niet voldoet aan de criteria die de Kamer daaraan heeft gesteld? Kunt u voor eens en voor altijd alle onduidelijkheden wegnemen?
De Verkennende MKBA Beleidsalternatieven Luchtvaart is opgesteld op basis van kengetallen en om op hoofdlijnen inzicht te bieden in de kosten en baten van een aantal mogelijke alternatieven voor de ontwikkeling van Schiphol en regionale luchthavens. De auteur van het artikel concludeert dat er in de verkennende MKBA gebruik wordt gemaakt van onjuiste CO2-prijzen en een onjuiste discontovoet. Zoals in de verkennende MKBA aangegeven is voor de waardering van de CO2-uitstoot gebruik gemaakt van een vereenvoudigde benadering en is aangesloten bij de uitgangspunten van het luchtvaartprognosemodel dat ten grondslag ligt aan de WLO-scenario’s. Dit model maakt gebruik van EU ETS-prijzen. Daarmee is zoals vermeld in het onderzoeksrapport afgeweken van de efficiënte prijzen die in het Handboek Milieuprijzen 2017 zijn gepubliceerd. Met de efficiënte prijzen hebben de onderzoekers een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd waaruit bleek dat de nieuwe CO2-prijzen uit het handboek het teken van het saldo van kosten en baten en de hoofdconclusies van het rapport niet doen veranderen. Ten aanzien van de gehanteerde discontovoet verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Snapt u dat veel mensen geen idee meer hebben wie ze moeten geloven als het gaat om de luchtvaartsector? Erkent u dat dit een groot probleem is voor het voeren van een effectief luchtvaartbeleid? Zo nee, waarom niet?
Mensen moeten op de overheid kunnen vertrouwen. In mijn brief van 22 juni 2018 over de participatieaanpak voor de Luchtvaartnota en Luchtruimherziening (Kamerstuk 31 936, nr. 491) heb ik daarom aangegeven hoe ik de komende periode toe wil werken naar besluitvorming op verschillende luchtvaartdossiers. Met een brede participatieaanpak en het opstellen van een gezamenlijke kennisbasis in samenwerking met kennisinstellingen heb ik er vertrouwen in te komen tot een zorgvuldig proces en transparante besluitvorming.
Klopt het dat de kosten voor de klimaatimpact van de luchtvaart tot wel een factor drie te laag zijn berekend? Zo nee, hoe zit het dan? Wat is uw boodschap daarbij aan de maatschappij, zowel die in het hier en nu als die van de toekomst en in het buitenland?
De waardering van de klimaateffecten is gevoelig voor de discontovoet die wordt gehanteerd. In de Verkennende MKBA beleidsalternatieven Luchtvaart is een discontovoet van 4,5% gebruikt. De Werkgroep Discontovoet5 schrijft in haar rapport uit 2015 voor om in een MKBA standaard een discontovoet te gebruiken van 3%. In afwijking hiervan adviseert de Werkgroep Discontovoet voor publieke fysieke investeringen met substantiële vaste kosten (bijvoorbeeld infrastructuur) een discontovoet van 4,5 procent vanwege de hogere onzekerheden. Omdat voor een verdere ontwikkeling van de luchtvaart grote infrastructurele investeringen nodig zijn, is door Decisio gekozen voor een discontovoet van 4,5%. Omdat in het rapport staat dat deze hogere discontovoet geldt voor zowel de kosten als de baten hebben de onderzoekers ook voor de klimaateffecten de discontovoet van 4,5% gehanteerd. Achteraf kan worden geconstateerd dat de externe effecten, zoals het klimaateffect, met een discontovoet van 3% hadden moeten worden gewaardeerd. Met een discontovoet van 3% zou de waardering van de klimaateffecten volgens Decisio een factor 2 – 2,3 hoger uitvallen. Overigens zou dit (ook in combinatie met toepassing van efficiënte prijzen) niet leiden tot een ander teken van de MKBA-saldi van de beleidsalternatieven die zijn doorgerekend en andere hoofdconclusies van het rapport. In de Luchtvaartnota zal ik zorgdragen voor een gedegen wijze om de klimaateffecten in lijn met de daarvoor geldende richtlijnen weer te geven. Daarom, maar vooral omdat de hoofdconclusies niet wijzigen, wordt deze verkennende MKBA niet aangepast.
Erkent u dat de geloofwaardigheid van de overheid op het spel staat wanneer er geen actieve rem wordt gezet op de luchtvaartsector, die zichzelf zeker niet aan banden zal leggen, in tijden waarin van bijna alle andere sectoren grote klimaatinspanningen worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Luchtvaart maakt op verschillende manieren onderdeel uit van het klimaatbeleid; zowel mondiaal (o.a. CORSIA, CO2 standaard), Europees (o.a. EU ETS, Single European Sky, onderzoek en innovatie) als nationaal (o.a. bevorderen duurzame brandstoffen, luchthavens). De luchtvaartsector moet ook bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs. Dat dit vanwege het internationale karakter van de luchtvaart vooral gebeurt via sectorale doelstellingen in plaats van via nationale doelstellingen betekent niet dat luchtvaart is vrijgesteld. Ook in het kader van het nationale klimaatakkoord worden de komende maanden afspraken gemaakt over luchtvaart. Hiertoe bestaat een speciale Luchtvaarttafel, die onderdeel uitmaakt van de Mobiliteitstafel.
Deelt u de mening dat wat ooit een goed idee leek, dat niet voor eeuwig hoeft te zijn? Erkent u, net als TNO en de Erasmus Universiteit Rotterdam in hun studie «Van mainport naar wereldstadhaven»4, dat het mainportbeleid daar een mooi voorbeeld van is? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat het doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens voor het kabinet een belangrijk element blijft in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Het mainportbeleid is niet primair gericht op volumegroei, maar op selectieve ontwikkeling, dus verkeer dat het netwerk versterkt en bijdraagt aan de economie. Ook zal in de Luchtvaartnota ingegaan worden op de balans tussen het belang van de mainport en de kwaliteit van de leefomgeving om zodoende de aantrekkingskracht van Nederland voor internationale bedrijfsvestiging te optimaliseren.
Kunt u reflecteren op de sterk uiteenlopende werkgelegenheidscijfers, zoals destijds berekend door Regioplan en Decisio en zoals de in opdracht van Schiphol en KLM berekende cijfers door McKinsey en Boston Consultancy Group (BCG)?
Berekende werkgelegenheidscijfers worden sterk beïnvloed door de aanpak en de reikwijdte van het onderzoek. Een onderzoek kan zich bijvoorbeeld richten op de directe en/of indirecte bijdragen aan de werkgelegenheid of alleen op het aantal werkzame personen op het Schiphol areaal.
Erkent u dat het onwenselijk is dat de Actieagenda Schiphol cijfers bevat die werden geschat door de huisconsultants van belanghebbenden, zijnde Schiphol (McKinsey) en KLM (BCG)? Zo nee, waarom niet? Wat is uw inzet om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
De in de Actieagenda Schiphol genoemde cijfers zijn overgenomen uit diverse openbare bronnen. Daarbij zijn ook de nuanceringen en beperkingen bij deze cijfers vermeld.
Wat vindt u van de vergelijking van onderzoeker en adviseur Floris de Haan die de huidige fase van Schiphol en KLM vergelijkt met het boren naar steeds kleinere gasbellen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 11.
Onderschrijft u de stelling dat Schiphol ook met aanzienlijk minder verbindingen voldoende verknoopt is met de rest van de wereld? Zo nee, waarom niet?
Het huidige netwerk van (inter)continentale, frequente, verbindingen is van groot belang voor onze economie en aantrekkelijkheid als vestigingsplaats. Het blijft van groot belang dat Schiphol goed (met directe vluchten en met voldoende frequenties) is verbonden met alle belangrijke economische centra in Europa en de rest van de wereld. In het kader van de Luchtvaartnota wordt onderzocht wat een optimale balans kan zijn voor de toekomst van de luchtvaart vanuit een brede afweging van welvaartsaspecten.
Erkent u dat een stijging van de ticketprijzen onvermijdelijk is, aangezien het niet doorberekenen van de daadwerkelijke schade van de luchtvaart maatschappelijk onhoudbaar is vanwege de negatieve impact op het milieu en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Indien alle externe effecten van de luchtvaart volledig zouden worden geïnternaliseerd in de prijs, zouden de ticketprijzen hoger zijn dan nu. Datzelfde geldt voor de prijzen die thans worden gehanteerd voor het gebruik van andere vervoersmodaliteiten. Het kabinet kiest ervoor om de negatieve externe effecten van de luchtvaart tegen te gaan door een combinatie van maatregelen. Hierbij kunt u denken aan normen voor geluid en luchtkwaliteit rondom luchthavens en maatregelen die de uitstoot en hinder beperken. Verder betaalt de luchtvaartsector voor CO2-uitstoot onder het EU ETS en per 2021 via het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA). In het regeerakkoord staat het voornemen van het kabinet om per 2021 een belasting op luchtvaart in te voeren. Over de exacte vormgeving hiervan zal nog met uw Kamer gesproken worden.
Onderschrijft u de stelling van onderzoeker Menno de Pater dat de groei van Schiphol en het openen van Lelystad Airport mede daarom niet nodig zijn, aangezien stijgende prijzen voor vliegtickets voor dalende passagiersaantallen zullen zorgen ten faveure van meer duurzame vervoersmiddelen zoals de trein en de bus? Zo nee, waarom niet? Zou u dat een wenselijke ontwikkeling vinden? Zo nee, waarom niet?
Indien prijzen voor vliegtickets stijgen, wordt vliegen ten opzichte van andere vervoersmodaliteiten financieel minder aantrekkelijk. Voor de aantrekkelijkheid van vervoersmodaliteiten spelen echter ook andere factoren een rol, zoals reistijd, frequentie en reisgemak. Dit wordt ook beschreven in het rapport «Substitutiemogelijkheden van luchtvaart naar spoor» van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer 21 juni 2018 heeft toegezonden (Kamerstuk 29 984, nr. 783).
Uit de WLO-scenario’s van het CPB en PBL blijkt dat de vraag naar luchtvaart naar verwachting de komende jaren de beschikbare capaciteit zal overtreffen. Voor een selectieve ontwikkeling van Schiphol is capaciteit voor niet-mainportgebonden verkeer nodig op Lelystad Airport.
Bent u bereid een prijselasticiteitsonderzoek uit te voeren voor wat betreft de prijzen van en de vraag naar luchtvaarttickets? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in het verleden diverse studies uitgevoerd naar prijselasticiteiten. In het kader van de Luchtvaarnota stel ik, samen met kennisinstellingen, een gezamenlijke kennisbasis op. Daarin zal ik ook aandacht besteden aan dit onderwerp. Mochten daar kennishiaten aan het licht komen dan zal ik een aanvullend onderzoek overwegen.
Kunt u uitgebreid reageren op de stelling van onderzoeker Walter Manshanden dat de fixatie van uw ministerie op de luchtvaart niet klopt, aangezien de overheid er niet is om specifieke bedrijfsbelangen te beschermen?
Het luchtvaartbeleid bestaat onder meer uit het vinden van een balans tussen het faciliteren van luchtvaart ten behoeve van de Nederlandse economie en de wens van consumenten om te reizen aan de ene kant en de belangen van gezondheid, duurzaamheid en milieu aan de andere kant. Dit beleid komt in overleg met uw Kamer tot stand. De Luchtvaartnota die thans in voorbereiding is zal integraal het nieuwe luchtvaartbeleid van dit kabinet gaan weergeven. Er is en zal geen sprake zijn van het eenzijdig beschermen van bedrijfsbelangen.
De dalende deelname van vrouwen aan baarmoederhalskankerscreening |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het percentage vrouwen dat deelneemt aan baarmoederhalskankerscreening met 5% is gedaald?1
De hoogte van de deelname aan het bevolkingsonderzoek is een aandachtspunt. De in het bericht genoemde daling betreft de voorlopige resultaten over 2017. Na de zomer verschijnt de rapportage met de monitoring over 2017 met meer recente cijfers. De lagere deelname in 2017 wordt mede beïnvloed doordat het vernieuwde bevolkingsonderzoek pas in maart 2017 volledig was uitgerold. Ook zijn vrouwen die de zelfafnameset gebruiken nog niet volledig in de monitoring verwerkt omdat de zelfafnameset pas later in het traject wordt ingezet. Tot slot wachten sommige vrouwen lang met het maken van een afspraak voor het bevolkingsonderzoek en nemen later alsnog deel. Hierdoor kan de deelname later nog stijgen. De rapportage van 2019 met de monitoring over 2018 zal meer inzicht bieden omdat hierin ook de deelname over 2017 wordt geactualiseerd. Mogelijk bieden deze factoren echter geen afdoende verklaring voor de nu geconstateerde lagere deelname. Hiernaar zal in 2019 onderzoek plaatsvinden. Een hogere deelname levert meer gezondheidswinst op voor vrouwen. Ik vind echter voorop staan dat vrouwen op basis van goede informatie een weloverwogen keuze maken over het al dan niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek.
Klopt het dat als alle vrouwen uit de doelgroep tussen 30 en 60 jaar wel zouden deelnemen aan de baarmoederhalskankerscreening hierdoor elk jaar meer dan honderd vrouwen minder zouden overlijden aan baarmoederhalskanker? Wat zijn de exacte cijfers aan levenswinst die bij maximale deelname is te behalen?
Exacte cijfers over de levenswinst die bereikt zou worden als alle vrouwen zouden deelnemen aan het bevolkingsonderzoek zijn niet te geven. De berekening van de effecten van het bevolkingsonderzoek gebeurt met gebruikmaking van het zogenaamde MISCAN model van het ErasmusMC. De schatting is dat wanneer er geen bevolkingsonderzoek zou zijn, jaarlijks 1.300 vrouwen per jaar baarmoederhalskanker krijgen. De Erasmus Universiteit heeft voorafgaand aan de invoering van het vernieuwde bevolkingsonderzoek uitgerekend dat door het bevolkingsonderzoek het aantal diagnoses met 700 en het aantal sterfgevallen met 325 zou afnemen. Hierbij werd uitgegaan van een opkomst van 71% (Effecten en kosten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker in Nederland: Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, 2016). Bij een hogere deelname zal de gezondheidswinst toenemen maar deze kan niet door extrapolatie worden bepaald.
Wat vindt u van de stellingname van de oncologen in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis die vinden dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is doorgeschoten in het ongekleurd brengen van de mogelijkheid om deel te nemen aan de screening op baarmoederhalskanker?2
Uitgangspunt is dat vrouwen op basis van goede informatie zelf een keuze moeten kunnen maken over het al dan niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Op bevolkingsniveau levert deelname aan het bevolkingsonderzoek gezondheidswinst op voor de groep vrouwen die daaraan deelnemen. Voor individuele vrouwen kan de afweging tussen de voor- en nadelen anders uitvallen, waardoor ze tot het besluit kunnen komen niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Ik ben van mening dat het RIVM informatie biedt aan vrouwen over de voor- en nadelen van het bevolkingsonderzoek die beide kanten goed belicht.
Denkt u dat het filmpje dat het RIVM op de website heeft gezet waarbij een vrouw uitlegt waarom ze niet deelneemt aan baarmoederhalskankerscreening leidt tot een verhoging van de deelname aan baarmoederhalskankerscreening?3 Is de argumentatie van de betrokken vrouw om niet deel te nemen in wetenschappelijk opzicht valide gezien de uitspraken van de in het Algemeen Dagbladartikel geciteerde gynaecoloog en oncoloog van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis, die aangeeft dat (jonge) vrouwen het risico op baarmoederhalskanker onderschatten?4 5
Het filmpje op de website van het RIVM is onderdeel van een geheel aan informatie waarbij de voor- en nadelen van het bevolkingsonderzoek worden belicht. Onderdeel hiervan zijn filmpjes met zowel een vrouw die wel voor het bevolkingsonderzoek kiest als een vrouw die daar niet voor kiest. Mensen maken keuzen op basis van vele argumenten waarbij wetenschappelijke argumenten niet altijd doorslaggevend zijn. De argumentatie van de vrouw om niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek geeft een afspiegeling van de afwegingen die vrouwen die niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek maken en is daarmee een realistisch filmpje.
Vindt u niet dat de werkwijze van het RIVM erop gericht moet zijn dat de deelnamegraad zoveel mogelijk wordt bevorderd?
Nee, een hoog deelnamepercentage is niet het primaire doel bij een bevolkingsonderzoek. Een hogere deelname levert weliswaar meer gezondheidswinst op voor vrouwen maar ik vind voorop staan dat vrouwen op basis van goede informatie een weloverwogen keuze maken over het al dan niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek.
Wat vindt u van de Belgische aanpak waarbij van overheidswege een minder terughoudende opstelling gehanteerd wordt en gewezen wordt op de voordelen van screening?6
Het is aan de Belgische regering om te bepalen welke uitgangspunten zij volgt bij de preventie van baarmoederhalskanker en hoe de uitvoering daarvan vorm krijgt. Ik weet niet welke uitgangspunten in België zijn gevolgd en onthoud mij daarom van een oordeel over de Belgische aanpak.
Welke maatregelen acht u wenselijk om de deelname aan baarmoederhalskankerscreening te verbeteren en de negatieve trend te keren?
Dit jaar wordt onderzocht welke scenario’s mogelijk zijn voor een verbeterde inzet van de zelfafnameset. In 2019 wordt een evaluatie uitgevoerd die zich in het bijzonder zal richten op het bereik onder de verschillende doelgroepen, de redenen waarom vrouwen al dan niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek en naar eventuele barrières die mogelijk kunnen worden weggenomen. De uitkomsten van beide onderzoeken kunnen meer inzicht geven in de achtergronden van de deelname en aanleiding geven tot maatregelen.
Welke rol zou de huisarts kunnen spelen in het verhogen van de deelnamegraad door vrouwen?
Bij de invoering van het vernieuwde bevolkingsonderzoek is gekozen voor een landelijke, centrale uitnodiging van de vrouwen. Huisartsen en doktersassistenten spelen een belangrijke rol in het bevolkingsonderzoek bij het geven van informatie over het bevolkingsonderzoek, bij de uitvoering van het onderzoek en bij de terugkoppeling van de uitslag naar vrouwen. Mogelijk levert het onderzoek dat in het antwoord op vraag 7 wordt genoemd nog suggesties voor een rol van de huisarts bij de verbetering van het bevolkingsonderzoek.
Welke factoren spelen een rol bij de lagere inkomensgroepen die volgens het RIVM in hogere mate afzien van deelname aan het bevolkingsonderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u bevorderen dat deze groep juist wel gaat deelnemen aan het bevolkingsonderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Speelt het hoge eigen risico dat vrouwen moeten betalen bij vervolgonderzoek een rol bij de dalende deelname aan screening?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid het eigen risico af te schaffen voor het hele screeningstraject op baarmoederhalskanker?
Aan het maken van een uitstrijkje bij de huisarts zijn voor de vrouw geen kosten verbonden. Met het uitstrijkje wordt bepaald of een vrouw een verhoogd risico heeft op baarmoederhalskanker. Ook het maken van een eventueel controle-uitstrijkje bij de huisarts binnen het bevolkingsonderzoek levert voor de vrouw geen kosten op. Een uitstrijkje of vervolgonderzoek bij de gynaecoloog hoort niet bij het bevolkingsonderzoek. De gynaecoloog stelt een diagnose waarop zo nodig een behandeling volgt. Deze kosten vallen onder de zorgverzekering en hierop is het eigen risico van toepassing. Ik zie geen aanleiding om verzekerde zorg ten laste van de rijksbegroting te brengen.
Het bericht dat methaanuitstoot door gasindustrie groter is dan gedacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer methaanuitstoot door gasindustrie in Groningen dan gedacht», waaruit blijkt dat aannames rond methaanuitstoot door de gasindustrie niet correct zijn en dat deze uitstoot te laag wordt ingeschat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om methaanemissie goed in kaart te brengen om de juiste maatregelen te kunnen nemen om de emissie te beperken? Zo, nee waarom niet?
Ja, ik deel die mening.
Deelt u de mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld middels objectieve en controleerbare metingen in plaats van door middel van berekeningen en schattingen door de sector? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld door objectieve en controleerbare metingen in combinatie met berekeningen en schattingen, omdat dit complementaire methoden zijn. In afsluiters of pompafdichtingen kunnen soms kleine lekkages ontstaan, die vanwege de geringe omvang onopgemerkt kunnen blijven. Om dit soort emissies op te sporen worden gasinstallaties periodiek met nauwkeurige gasmeters gecontroleerd. Wordt op deze manier een lek gevonden, dan wordt dit lek zo spoedig mogelijk gerepareerd. Het is dan in de regel niet mogelijk om vast te stellen hoeveel methaan is vrijgekomen sinds de voorlaatste meting. Daarom wordt een schatting gemaakt van de jaarlijkse hoeveelheid emissies op basis van een vastgesteld protocol onder toezicht van SodM.
Is het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) tot dezelfde conclusie gekomen, toen zij in 2017 onderzocht of de huidige systematiek van berekeningen en schattingen valide genoeg is of aangepast moet worden?2 Zo ja, tot welke aanpassingen in de meetsystematiek heeft dit geleid? Zo nee, waarom niet?
De huidige systematiek van het bepalen van de methaanemissies is gebaseerd op internationaal erkende en gevalideerde methoden en meettechnieken. SodM is na evaluatie tot de conclusie gekomen dat er geen andere, grootschalig gevalideerde methoden voorhanden zijn en dat de gebruikte systematiek voldoet.
Er is naar aanleiding van de evaluatie één aanpassing doorgevoerd. Bij de evaluatie bleek dat NOGEPA-leden soms verschillende kentallen in hun berekeningen gebruikten. NOGEPA heeft in mei 2018 een aangepaste procedure gepubliceerd, waarin de kentallen waar mogelijk zijn geharmoniseerd. De e-MJV rapportage van de mijnbouwondernemingen over 2017 is met deze nieuwe procedure opgesteld. Daarbij heeft SodM gecontroleerd of de toepassing van het nieuwe protocol zou leiden tot trendbreuken voor wat betreft de totale uitstoot van methaan. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Kunnen we er vanuit gaan dat het SodM hierbij gebruik heeft gemaakt van objectieve metingen, naar het voorbeeld van de Norwegian Environment Agency?
Ja, zie mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk meetprogramma naar de Nederlandse methaanemissies en -lekkages? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Ik zal met SodM en NOGEPA bezien of een aanvullend meetprogramma nodig is en zo ja hoe dit vorm moet krijgen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Hoe vordert het beleid om de methaanemissie van de olie- en gasindustrie in Nederland te verlagen, reeds toegezegd in 2017?3
In de afgelopen jaren zijn methaanemissies gereduceerd door maatregelen af te spreken met mijnbouwondernemingen en deze vervolgens vast te leggen in de mijnbouwmilieuvergunningen en omgevingsvergunningen. De methaanemissies van de mijnbouwondernemingen zijn hierdoor sinds 1995 substantieel gereduceerd (van ongeveer 60 kton in 1995 naar ongeveer 12 kton in 2017 op grond van het Elektronisch milieujaarverslag (e-MJV).
Als invulling van mijn toezegging wordt nu voor het verder terugdringen van methaanemissies die zijn gerelateerd aan de olie- en gaswinning op het Nederlandse deel van de Noordzee, gekeken naar de huidige praktijk van het offshoreafblazen in plaats van affakkelen van aardgas.
Welke maatregelen zijn ondertussen genomen en in hoeverre is er al een daling gereduceerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Worden er hierbij ook gerichte maatregelen genomen voor het tegengaan van methaanlekkages ter grootte van jaarlijks 3000 tot 17.000 ton methaan uit boorgaten in de Noordzee?
In de publicatie2 wordt gesproken over mogelijke lekkage die bij drie buiten gebruik gestelde putten is vastgesteld. De putten zijn gelegen in het centrale gedeelte van de Noordzee, maar buiten Nederlands grondgebied. Deze lekkages worden veroorzaakt door een lekkage langs de put, die is ontstaan toen de put door ondiepe lagen heen werd geboord op weg naar het dieper gelegen olie of gasreservoir. De ondiepe lagen zijn vanwege hun ondiepe ligging veelal nog onvoldoende geologische «versteend» en kunnen zogeheten «ondiep gas» ofwel biogeen gas (moerasgas) bevatten. Vanwege de losse structuur van deze lagen kan bij een doorboring een lekpad voor het «ondiep gas» vanuit een ondiepe laag omhoog naar de zeebodem ontstaan.
De publicatie beschrijft vervolgens dat wanneer dit fenomeen zich bij alle buiten gebruik gestelde putten zou voordoen op de Noordzee (geëxtrapoleerd van de lekkagehoeveelheid van biogeen gas uit de 3 onderzochte putten) er naar schatting jaarlijks theoretisch 3.000 tot 17.000 ton methaan langs de putten zou kunnen vrijkomen.
Naar aanleiding van de bovengenoemde publicatie2 heeft SodM besloten om TNO te vragen een onderzoek uit te voeren, om vast te stellen of de genoemde geologische condities van deze ondiepe lagen en aanwezigheid van «ondiep gas» zich ook op het Nederlandse Continentaal Plat kunnen voordoen. In dit onderzoek wordt ook gekeken welke putten er zich dan in deze «ondiep gas» gebieden bevinden. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Indien de resultaten aanleiding geven tot maatregelen, zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators de noodzakelijke maatregelen nemen.
Een explosie in Cairo op 6 augustus 2018 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een explosie in het centrum van Caïro op 6 augustus 2018?1
Op 6 augustus jl. explodeerde een minibus in het centrum van Caïro. De explosie heeft zeker dertien omstanders verwond en schade toegebracht aan omliggende gebouwen. Het is niet aan het ministerie om informatie te verstrekken over de locatie van het kantoor van Karama.
Bij navraag van de Nederlandse ambassade in Caïro bleek dat de Egyptische autoriteiten uitgaan van een ongeval. Mochten nieuwe ontwikkelingen in deze zaak daartoe aanleiding geven zal u daar bij gelegenheid over geïnformeerd worden.
Klopt het dat de explosie plaatsvond tegenover de plek waar de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gesteunde mensenrechtenorganisatie Karama kantoor houdt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer, aangezien de oorzaken van de explosie nog worden uitgezocht en het niet ondenkbaar is dat sprake was van een terreuraanslag, op de hoogte houden van de achtergronden van de explosie en de aandacht van de Kamer hiervoor kenbaar maken aan de Egyptische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de heer Bregman enkele cruciale punten aanstipt in de discussie over de toekomst van het onderwijs en daarmee een zeer waardevolle bijdrage levert aan het publieke debat? Zo nee, waarom niet?
Het artikel bevat enkele interessante analyses over de rol van sociologie en economie in het denken over onderwijs.
Bent u, aangezien het artikel in een Belgisch tijdschrift verscheen, bereid om het artikel onder de aandacht te brengen van het Nederlandse onderwijsveld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Nee. Het is niet aan mij om deze rol te vervullen.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat technologie en globalisering geen natuurkrachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn veel sociale, culturele, economische en politieke elementen die invloed hebben op de mate van technologische ontwikkeling en globalisering in een land.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat de vraag «welke wereld willen we hebben?» er meer toe doet dan de vraag «wat moeten leerlingen in het secundair leren om voorbereid te zijn op de maatschappij van 2030?» Zo nee, waarom niet?
De aangehaalde vragen hebben mijns inziens veel raakvlakken met elkaar. Vandaar ook dat de integrale curriculumherziening in het funderend onderwijs zich richt op beide vragen.
Op dit moment onderzoeken negen ontwikkelteams wat onze leerlingen nodig hebben om uit te groeien tot volwassenen die hun steentje bijdragen aan de samenleving, economisch zelfstandig zijn én met zelfvertrouwen in het leven staan. Het funderend onderwijs heeft daarmee ook een belangrijk vormend karakter en richt zich ook op het aanleren van brede, sociale vaardigheden. Daarmee onderschrijf ik de stelling dat het onderwijs inderdaad niet alleen zou moeten gaan over kwantificeerbare zaken.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat onderwijs niet moet gaan over louter kwantificeerbare zaken, maar over wat de ene generatie meegeeft aan de andere? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat het huidige onderwijs leerlingen en studenten massaal doorsluist naar banen die ze uiteindelijk zelf als overbodig ervaren, de zogenaamde «bullshit jobs», wat vervolgens afbreuk doet aan hun gevoel van welbevinden?
De stelling dat ons onderwijs sec mensen opleidt tot «bullshit jobs» vind ik een onjuiste veralgemenisering en niet recht doen aan het werk dat schoolleiders en leraren dagelijks verrichten in de klas. Het funderend onderwijs bereidt leerlingen middels een breed onderwijsaanbod voor op een studie of beroep, maar brengt ze ook brede, sociale vaardigheden bij. In dit onderwijsaanbod zit veel vrijheid voor leerlingen om keuzes te maken die beter aansluiten bij hun interesses of talenten. Leraren en schoolleiders begeleiden de leerlingen in het maken van deze keuzes en geven ook hierin ook een eerlijk toekomstperspectief mee.
Daarbij komt ook dat er dagelijks bestaande banen verdwijnen én nieuwe banen worden gecreëerd. Het funderend onderwijs bestaat daarom juist niet sec uit het voorbereiden op specifieke banen, maar geeft een breed pakket aan kennis en vaardigheden mee zodat leerlingen ook op latere leeftijd kunnen ontdekken wat bij hun past. Want om je hart te kunnen volgen is het noodzakelijk om te ontdekken wat het is dat je hart begeert.
Erkent u dat het onderwijs geen bedrijf is dat producten aflevert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het afgelopen moet zijn met het vergelijken van kosten in het onderwijs met kosten in economische sectoren? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt de econoom William Baumol aangehaald die onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsproductiviteit en loonontwikkeling in verschillende sectoren. Hij toont aan dat de arbeidsproductiviteit in de dienstensector – zoals zorg en onderwijs – relatief achterblijft in vergelijking met de agrarische en industriële sector. Dit terwijl de loonontwikkeling in deze sectoren wel een vergelijkbaar verloop kennen.
Omdat overheidsdiensten van nature relatief arbeidsintensief zijn, zullen de uitgaven aan zorg en onderwijs naar verhouding dus steeds duurder worden. Dat zou volgens Baumol er toe leiden dat het aandeel van de overheidsuitgaven als onderdeel van het bruto binnenlands product groter wordt.
Juist hierom is het als regering noodzakelijk om weloverwogen beslissingen te nemen aangezien de beschikbare middelen eindig zijn en hier sprake is van publieke middelen. Er zijn veel beleidsterreinen waar investeringen gevraagd worden, maar dit Kabinet heeft expliciet aandacht gegeven voor het onderwijs in het Regeerakkoord. Dit blijkt uit onder andere significante investeringen in het techniekonderwijs, de salarissen in het primair onderwijs en het terugdringen van de werkdruk van leraren.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het onderwijs zich niet leent voor wat moet doorgaan voor een efficiëntieslag, zoals fusies tot enorme scholengroepen, de te grote aantallen leerlingen per klas of het hoge aantal lesuren dat leraren per week moeten geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat we steeds meer moeten investeren in het onderwijs om er niet netto op achteruit te gaan? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 9.
Uitzettingen naar Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mensenrechtenorganisaties boos over uitzetting Afghaans gezin?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van twaalf mensenrechtenorganisaties dat met deze uitzetting het betrokken gezin in groot gevaar is gebracht?
Ik deel deze conclusie niet. Bij de asielaanvraag is uitgebreid bezien of er gronden aanwezig zijn voor bescherming. Er is geen vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aangenomen – wat is bevestigd door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Terugkeer is dan aan de orde.
Kunt u verklaren waarom u eerder heeft gesteld dat het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen naar aanleiding van het ambtsbericht niet meer voor de hand ligt, terwijl dat nu in de praktijk wel blijkt te gebeuren?2
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 11 juli 2018 waarin ik heb aangegeven dat aan gezinnen met minderjarige kinderen waar sprake is van vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer in beginsel geen binnenlands beschermingsalternatief in Afghanistan wordt tegengeworpen. Dat is dus anders dan de stelling dat het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen niet meer voor de hand ligt.
Klopt het dat inwilligingspercentages van asielverzoeken van personen met de Afghaanse nationaliteit in Frankrijk 84% en in Italië 92% bedragen, en in Nederland slechts 35%? Bent u van mening dat Frankrijk en Italië een onredelijk niveau van bescherming hanteren jegens vluchtelingen uit Afghanistan? Zo ja, waarom?
Uit de cijfers van EASO blijkt inderdaad dat Nederland 35% van de asielverzoeken van Afghanen inwilligt. Elke asielaanvraag in Nederland wordt op haar merites beoordeeld. Asielaanvragen van vreemdelingen uit Afghanistan worden getoetst aan het algemeen asielbeleid dat in het landgeboden asielbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan nader is ingevuld. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in een zaak en de algemene situatie in het land van herkomst. Of een asielaanvraag ingewilligd of afgewezen wordt, hangt van de individuele omstandigheden van de zaak af. De IND registreert niet de asielgronden van de vreemdeling die aan de aanvraag ten grondslag hebben gelegen.
Dat het inwilligingspercentage in Frankrijk en Italië anders is, is mij bekend. Daar staat tegenover dat er ook meerdere Europese landen zijn waar het inwilligingspercentage in Afghaanse asielzaken vergelijkbaar met of lager zijn dan Nederland. Meer dan het inwilligingspercentage is voor mij daarom de inhoud van het beleid leidend. Dat is ook waarom ik in mijn brief aan uw Kamer in ben gegaan op de EASO Guidance Notes Afghanistan.
Waarom heeft u bij uw herbeoordeling van het landenbeleid ten aanzien van Afghanistan naar aanleiding van het ambtsbericht van 15 juni 2018 niet specifiek bekeken wat dit betekent voor de mate waarin de universele rechten van kinderen, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), worden gerespecteerd in het geval van uitzetting naar Afghanistan? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Het Nederlandse vreemdelingenbeleid houdt rekening met de positie van minderjarigen, zowel voor minderjarigen in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waarmee onder meer recht wordt gedaan aan het IVRK. In zowel de asielprocedure als reguliere toelatingsprocedures heeft het belang van het kind een duidelijke plaats en dit komt tot uitdrukking in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop procedures zijn ingericht waarbij kinderen betrokken zijn.
In welke gevallen acht u het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen naar Afghanistan nog billijk en in lijn met wetgeving en internationale verdragen?
Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin met minderjarige kinderen niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst. Dat de veiligheidssituatie in Afghanistan aanleiding geeft tot zorg, en de situatie waarin personen en gezinnen naar terugkeer komen te verkeren niet eenvoudig zal zijn, maakt nog niet dat zij daarmee voldoen aan de toelatingsgronden voor asielbescherming.
Het enkele feit dat een gezin met minderjarige kinderen afkomstig is uit Afghanistan wil niet zeggen dat zij voor bescherming in aanmerking komen. Dat volgt evenmin uit wetgeving of internationale verdragen. Ook blijkt dit niet uit het ambtsbericht of andere informatiebronnen waar het beleid op is gebaseerd. Ik verwijs u wat betreft de complexe situatie in Afghanistan naar mijn Kamerbrief van 11 juli alsmede naar het beleid over Afghanistan dat in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire is opgenomen en waar alle bijzondere beleidsregels in staan. In dit kader wijs ik op de recente beslissing van het EHRM van 26 juni 2018 in de zaak A.G. en M.M. tegen Nederland (43092/16) waarin het EHRM evenmin aanleiding zag om ten aanzien van een gezin met kinderen een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.
Klopt de eerdere appreciatie door mensenrechtenorganisaties van de beleidswijziging dat de wijziging slechts betrekking zou hebben op een aantal gezinnen dat op twee handen te tellen zou zijn?3
De beleidswijziging zal slechts gevolgen hebben voor gezinnen met minderjarige kinderen die gegronde vrees voor vervolging, dan wel voor wie een reëel risico op onmenselijke behandeling bij terugkeer aan de orde is. Aan hen wordt niet langer een binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen bij de beoordeling van hun asielaanvraag. Nu het op voorhand niet te zeggen is hoeveel gezinnen met minderjarige kinderen een aanvraag zullen doen, waar sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico bij terugkeer, kan ik niet aangeven om hoeveel gezinnen de wijziging mogelijkerwijs betrekking zou hebben.
Hoeveel gezinnen met minderjarige kinderen afkomstig uit Afghanistan bevinden zich momenteel in een terugkeerproces?
Op dit moment bevinden zich in de caseload van de Dienst Terugkeer & Vertrek circa 120 Afghaanse gezinnen met minderjarige kinderen. Dit betreft het totaal aantal Afghaanse gezinnen dat Nederland dient te verlaten, zowel de gezinnen die terug dienen te keren naar Afghanistan, als de gezinnen die naar een andere lidstaat dienen te gaan voor de afhandeling van hun asielaanvraag.
Kunt u beargumenteren waarom u het, ondanks de heldere conclusies uit het ambtsbericht over de onveiligheid, redelijk en billijk acht om alleenstaande minderjarigen uit te zetten naar Afghanistan?
Zoals ook in het beleid, paragraaf C7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire, staat, worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) afkomstig uit Afghanistan niet uitgezet als er geen familie in Afghanistan bekend is, nu er geen algemene vorm van adequate opvang in Afghanistan beschikbaar is voor amv's. De veiligheid voor een amv-er wordt daarmee afdoende meegenomen in het terugkeerproces.
Het in staatsgezinde handen vallen van een kritische tv-zender in Hongarije |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u zich ervan bewust dat een van de laatste regeringskritische tv-zenders (Hir-TV) in Hongarije is overgenomen door staatsgezinden? En wat is hierop uw reactie?1
Ik heb kennis genomen van de overname van de Hongaarse televisiezender Hír-TV, die onder nieuw management is gesteld. Het kabinet maakt zich zorgen over de verschraling van de diversiteit aan media in Hongarije, maar gaat niet in op de positie van individuele zenders. Zoals met uw Kamer is gedeeld2 zijn voor Nederland onafhankelijke en pluriforme media, persvrijheid en een sterk en divers maatschappelijk middenveld belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten zowel binnen als buiten de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, stimuleren het maatschappelijke debat en zijn een essentieel onderdeel van een goed functionerende democratie.
Erkent u dat persvrijheid en een divers samengestelde pers voor een democratie essentieel zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de enige overgebleven onafhankelijke zender RTL niet in staat gaat zijn mediapluriformiteit in zijn eentje te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er een mogelijkheid om via een inbreukprocedure een lidstaat te veroordelen voor het schenden van de Kopenhagencriteria, zoals persvrijheid?
De Kopenhagencriteria zijn een fundamentele toetssteen in de fase voorafgaand aan toetreding. Eenmaal toegetreden zijn landen gehouden aan de waarden van de Europese Unie zoals vermeld in artikel 2 VEU. De Europese Commissie kan besluiten een inbreukprocedure te starten wanneer zij oordeelt dat een lidstaat het EU recht, bijvoorbeeld op de richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten en/of op de regels inzake het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging, niet naar behoren toepast.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese Commissie wel is overgegaan tot een inbreukprocedure tegen Hongarije over de wet waarmee hulp aan papierloze migranten strafbaar wordt gemaakt?2
De aanname van deze specifieke wetgeving is in Hongarije en internationaal bekritiseerd. Indien de Europese Commissie meent dat een lidstaat relevante Europese wet- en regelgeving niet of onjuist toepast, kan de Commissie, als hoedster van de verdragen, een inbreukprocedure starten. De Commissie is van mening dat de wetgeving niet in lijn is met de Europese asiel- en migratiewetgeving. Daarom heeft de Commissie op 19 juli 2018 aangekondigd dat het de eerste stap in een inbreukprocedure tegen Hongarije zou zetten door een formele kennisgeving te sturen.4 Zoals uw Kamer bekend is het kabinet van mening dat de Hongaarse opstelling op het gebied van asiel en migratie niet bevorderlijk is voor het in Europees verband vinden van gezamenlijke oplossingen.
Erkent u dat met de invoering van deze wet het werk van mensenrechtenorganisaties in Hongarije met betrekking tot mensenrechten steeds verder wordt ingeperkt en gestigmatiseerd? Zo nee, waarom niet?
In eerdere berichtgeving heeft het kabinet laten weten6 7 dat het bezorgd is over stigmatiserende effecten die de gevolgen van de ngo wetgeving uit 2017 en het recentelijk aangenomen zgn. Soros-pakket hebben op de belangrijke en legitieme werkzaamheden van ngo’s. Het kabinet onderschrijft de conclusies van het rapport van de Venetië Commissie van de Raad van Europa waarin gesteld wordt dat het Soros-pakket disproportioneel is, dat het inbreuk maakt op het recht van vrijheid van meningsuiting en dat er onvoldoende publieke consultaties hebben plaatsgevonden.
Zowel in bilateraal als Europees verband heeft Nederland Hongarije dit jaar aangesproken op de verontrustende situatie. Nederland zal dit blijven doen.
Op dit moment zijn echter geen aanwijzingen dat er door recente wetswijzigingen sprake is van ondermijning van het recht op een eerlijk proces in Hongarije.
Vindt u dat een overheid ervoor moet zorgen dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) hun werk veilig kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat door de optelsom van het verdwijnen van de persvrijheid, de anti-ngo wet van 2017 en het verbod tot hulp door mensenrechtenorganisaties, in Hongarije de vrijheid van vereniging, de vrije meningsuiting en het recht op een eerlijk proces ondermijnd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van Hongarije naar een autoritaire staat een fundamenteler antwoord verdiend dan wat er momenteel binnen de Europese Raad en de Europese Commissie wordt gegeven?
De ontwikkelingen in Hongarije hebben de volle aandacht van het kabinet, andere EU Lidstaten en de Commissie. De zorgen die in Nederland bestaan zijn voortdurend en op verschillende manieren kenbaar gemaakt aan de Hongaarse autoriteiten.
Nederland hecht aan respect voor rechtsstatelijke principes en heeft daarom geïnvesteerd in een netwerk van lidstaten dat dezelfde gedachten heeft over de wijze van functioneren van een rechtsstaat in de context van Europese samenwerking. Dit netwerk draagt eraan bij dat het onderwerp hoog op de agenda staat en is van belang voor de ontwikkeling van een peer review instrument, conform de oproep aan het kabinet in Motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 2517).
Wordt de noodzaak gezien binnen de groep gelijkgestemde landen die willen toewerken naar een peerreviewmechanisme4 om in dit concrete geval al publieke stelling te nemen tegen deze wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor acties bent u van plan te ondernemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er nog andere mogelijkheden buiten deze groep van gelijkgestemde landen voor peerreviewmechanisme waarmee Nederland samen met andere lidstaten publiek zijn zorgen kan uiten?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat de Kinderombudsman u een brief geschreven heeft over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag?1
Het klopt inderdaad dat de Kinderombudsman een brief heeft geschreven over het stopzetten van kinderopvangtoeslag in relatie tot het belang van het kind.
Kunt u een afschrift van deze brief en uw antwoord daarop aan de Kamer doen toekomen?
Een afschrift van de brief en mijn antwoord daarop treft uw Kamer hierbij aan.2
Hoeveel bezwaren, beroepen en rechtszaken zijn er nog in deze slepende zaak op dit moment?
Alle bezwaarschriften zijn afgedaan. Op dit moment lopen er nog 14 beroepszaken. Daarnaast loopt de door het gastouderbureau ingestelde civiele procedure tegen de Staat. Verder is ook een bezwaarprocedure ingesteld door het gastouderbureau tegen de gemotiveerde afwijzende Wob-beschikking om openbaarmaking van -kort samengevat- de in de vragen 8 tot en met 15 aangeduide stukken. Ook loopt een bezwaarprocedure van een toeslaggerechtigde tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding. In beide bezwaarprocedures is uitstel gevraagd door de advocaten in verband met het indienen van gronden van bezwaar.
Zijn er nog ontwikkelingen te melden voorafgaand aan het algemeen overleg hierover?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman de volgende aanbeveling deed: «De Nationale ombudsman beveelt Toeslagen aan om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed.»?2
Ja.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman schreef: «U heeft mij laten weten dat vraagouders die menen schade te hebben geleden een schriftelijk verzoek tot schadevergoeding kunnen indienen. Ik kan ermee instemmen dat u verzoeken tot schadevergoeding via deze weg individueel beoordeelt en afhandelt. De materiële en immateriële schade kan immers van geval tot geval sterk verschillen en zal individueel bepaald moeten worden. Ik vertrouw erop dat u deze verzoeken voortvarend en coulant behandelt.»?3
Ja.
Hoeveel gezinnen hebben een materiele en immateriële schadevergoeding (niet zijnde de nabetaling van kinderopvangtoeslag waar zij recht op hadden) ontvangen en om hoeveel geld gaat het?
In beginsel geldt dat schadevergoeding, die verschuldigd is wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente. Dit betekent dat met de vergoeding van de wettelijke rente geacht wordt dat alle schade, ontstaan door vertraging in de voldoening van een geldsom, is voldaan. Elke ouder die alsnog kinderopvangtoeslag heeft gekregen, is conform artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), een rentevergoeding over het na te betalen bedrag toegekend. Dat betreft 109 ouders.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een verzoek om aanvullende schadevergoeding in te dienen. Tot nu toe hebben drie ouders een dergelijk verzoek ingediend. Deze verzoeken zijn alle drie afgewezen omdat die ouders niet hebben aangetoond dat sprake is van geleden schade als gevolg van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag. Tegen één afwijzing is bezwaar aangetekend. De behandeling van dit bezwaar loopt nog.
Klopt het dat er een «evaluatierapport CAF 11» geschreven is?
Ja er bestaat een document met die titel. Het document geeft weer wat de aanleiding is geweest voor het massaal opvragen van bewijsstukken, de ervaringen bij de behandeling en de resultaten daarvan. De aanleiding was een onderzoek vanuit het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) waarbij het sterke vermoeden ontstond dat er misbruik werd gemaakt van de kinderopvangtoeslag. Het CAF is in 2013 opgericht. Het Combiteam bestaat uit medewerkers van verschillende onderdelen van de Belastingdienst en heeft als doel fraude gepleegd door facilitators gestructureerd en zichtbaar in kaart te brengen, aan te pakken en te voorkomen. Een van de werkterreinen van het CAF is de aanpak van systeemfraude met inkomensheffing en van misbruik van toeslagen. Over de rol van het CAF en de resultaten heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in 2016 als onderdeel van de rijksbrede aanpak van fraude geïnformeerd.
Kunt u het evaluatierapport aan de Kamer doen toekomen?
Welke andere stukken over CAF 11 of CAF 11 Hawaii zijn er?
Kunt u de andere stukken die betrekking hebben op de CAF 11 (Hawaii) operatie aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u in ieder geval het draaiboek CAF 11 en de bijhorende instructies aan de Kamer doen toekomen, aangezien dit verouderde materiaal geen inzage biedt in de actuele werkwijze van de Belastingdienst nu de procedures veranderd zijn?
Was er een werkinstructie (in CAF 11 of in het CAF-domein) of iets dergelijks die ongeveer inhield dat mensen, wiens kinderopvangtoeslag 2014 werd terug gevorderd, geen nieuwe kinderopvangtoeslag toegekend kregen, wat voor een aanvraag ze ook deden?
Een instructie zoals hier beschreven heb ik niet aangetroffen. Alle mij bekende documenten in het kader van het onderzoek CAF 11 Hawaii verstrek ik aan uw Kamer ter vertrouwelijke inzage. Wel kregen ouders na een aanvraag niet eerder kinderopvangtoeslag toegekend dan nadat zij met bewijsstukken hadden aangetoond dat zij recht hadden op de toeslag. Deze werkwijze wordt standaard gehanteerd in situaties waarbij het sterke vermoeden van het onrechtmatig gebruik van de toeslag bestaat.
Was er een werkinstructie (in CAF 11 of in het CAF-domein) of iets dergelijks die ongeveer inhield dat mensen, wiens kinderopvangtoeslag 2014 werd terug gevorderd, geen nieuwe kinderopvangtoeslag toegekend kregen, wat voor een aanvraag ze ook deden? Hoe zag die instructie of werkwijze eruit en wanneer en op wie was die van toepassing?
Zoals hiervoor is aangegeven heb ik geen werkinstructie zoals hier beschreven aangetroffen. Ouders moesten met bewijsstukken aantonen dat zij recht hadden op toeslag voordat er weer een toeslag werd toegekend. Ouders werden verzocht om hiervoor naar de balie van het Belastingkantoor te gaan. Deze werkwijze gold voor alle ouders die onderdeel uitmaakten van de onderzoekspopulatie. Zoals aangeven is dit een standaard werkwijze die gehanteerd wordt als er het sterke vermoeden bestaat van het onrechtmatig gebruik van de toeslag.
Was er een werkinstructie (in CAF 11 of in het CAF-domein) of iets dergelijks die ongeveer inhield dat mensen, wiens kinderopvangtoeslag 2014 werd terug gevorderd standaard verteld werd dat zij niet de juiste bewijsstukken opgestuurd hadden, maar dat hen niet werd meegedeeld welke bewijsstukken ze nog moesten insturen? Hoe zag die instructie of werkwijze eruit en wanneer en op wie was die van toepassing?
Een werkwijze zoals hier wordt beschreven, is mij niet bekend. Het is wel voorgekomen dat in de brief aan de aanvragers van kinderopvangtoeslag niet altijd expliciet is aangegeven welke bewijsstukken nog moesten worden opgestuurd. In die gevallen is wel aangegeven dat de aanvrager niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten van kinderopvang waren betaald. Sinds juli 2016 geeft de Belastingdienst expliciet aan welke ontbrekende informatie van de burger nog gewenst is.
Herinnert u zich dat u in eerdere antwoorden het volgende beweerd heeft over telefoonnoties, in reactie op de vraag om aan te geven waarom telefoonnotities op verzoek van een procespartij of de rechter niet verschaft worden door de Belastingdienst: «Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan.»?4
Ja, ik heb als volgt geantwoord: «Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter. Als een rechter verzoekt om op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen dan worden ze overlegd. Hetzelfde geldt als een procespartij daarom verzoekt. Wel zal de Belastingdienst beoordelen of er sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, en of er gewichtige redenen zijn om een stuk niet te overleggen. In het laatste geval kan de Belastingdienst een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb. De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.»
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, dus voor het antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen, waarin de Hoge Raad een duidelijk andere opvatting heeft over artikel 8:42 Awb: «3.4.2. Verder worden vooropgesteld de uitgangspunten vermeld in rechtsoverweging 2.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874, BNB 2015/129, en de aldaar aangehaalde rechtspraak. In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen:
Ja, ik heb kennis genomen van het door u genoemde arrest waarin de Hoge Raad regels heeft gegeven over de uitleg van artikel 8:42 Awb en tevens van de op 17 augustus 2018 gewezen arresten van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad verdere duidelijkheid over dit onderwerp heeft verstrekt.7 Ik heb in de beantwoording van uw eerdere vragen de werkwijze van de Belastingdienst samengevat en mij daarbij uitgedrukt in algemene bewoordingen. Vanzelfsprekend geldt voor de Belastingdienst de omschrijving zoals deze door de Hoge Raad is verwoord.
Deelt het kabinet de mening dat telefoonnoties over de zaak onder dit criterium (tot de op grond van artikel 8:42, eerste lid, Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten) standaard bij de processtukken gedaan horen te worden? Zo nee, kunt u dan zeer zorgvuldig en juridisch onderbouwen waarom telefoonnoties over het aantal keren bellen en over het afgegeven fiscale advies niet van belang zouden kunnen zijn voor de beslechting van een zaak?
Alle op de zaak betrekking hebbende stukken, dus ook telefoonnotities die aan dit criterium voldoen, worden aan de bestuursrechter overlegd. Hetzelfde geldt als een procespartij om deze stukken verzoekt.
Overigens wijs ik er op dat telefoonnotities veelal niet meer dan persoonlijke werkaantekeningen zijn die gebruikt worden als geheugensteuntje voor de opsteller.
Herinnert u zich dat u in reactie op de voornoemde Kamervragen tevens het volgende antwoord gaf op de vraag of de aantekeningen over het bellen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vallen, zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken: «De aantekeningen over het bellen kunnen als zodanig niet als een persoonsgegeven worden gekwalificeerd. In zoverre vallen deze niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.»?5
Ja, dat herinner ik mij.
Vallen de telefoonnoties van de BelastingTelefoon, die vaak inhoudelijke informatie bevatten over de persoon zelf, zijn/haar fiscale situatie, het afgegeven advies en die in het dossier van de belastingtelefoon worden opgeslagen, onder de reikwijdte van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken?
Op grond van artikel 15 van de AVG heeft een burger het recht om van de Belastingdienst uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van zijn persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. De doelstelling van het inzagerecht is -kort gezegd- dat een betrokkene zich ervan kan vergewissen dat zijn persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig worden verwerkt.
Een burger heeft alleen recht op inzage in zijn eigen persoonsgegevens. Voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking, kan een betrokkene noch aan de AVG noch aan artikel 8, lid 2, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie het recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin die gegevens staan. Teneinde een burger geen toegang te geven tot andere informatie dan de hem betreffende persoonsgegevens, kan hij een afschrift krijgen van het originele document of bestaand waarin die andere informatie onleesbaar is gemaakt.
Het inzagerecht geeft dus geen recht op het document c.q. de telefoonnotitie als zodanig, maar slechts op zijn/haar in de telefoonnotitie opgenomen persoonsgegevens. Eventuele persoonlijke overwegingen en/of juridische analyses vallen buiten het bereik van het inzagerecht; zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 juli 2014 (C-141/12 en C-372/12; ECLI:EU:C:2014:2081).
Overigens hecht ik eraan op te merken dat de medewerkers van de Belastingtelefoon geen adviezen geven aan burgers, maar algemene, niet-bindende informatie verstrekken.
Op welke wijze kunnen burgers onder de AVG inzage krijgen in hun persoonsgegevens en telefoonnoties bij de BelastingTelefoon?
Op de website van de Belastingdienst is uitgebreide informatie opgenomen over de persoonsgegevens die de Belastingdienst van burgers verwerkt, ook als het gaat om contact met de BelastingTelefoon. Een burger die daar niet vindt wat hij zoekt en die gebruik wenst te maken van zijn recht op inzage, kan een schriftelijk verzoek sturen aan de Belastingdienst, Postbus 2508, 6401 DA Heerlen. Ook deze informatie is te vinden op de website van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, heeft het inzagerecht alleen betrekking op de eigen persoonsgegevens die eventueel in een document c.q. de telefoonnotitie opgenomen zijn en niet op het document zelf.
Welke gegevens krijgen burgers te zien als zij onder de AVG om inzage vragen van hun persoonsgegevens en telefoonnotities bij de BelastingTelefoon en welke niet?
Zie antwoord vraag 21.
Indien het antwoord op de vorige vraag in de categorie valt «dat hangt van de notitie af», kunt u dan heel duidelijk aangeven in welke notities wel inzagerecht bestaat en in welke niet?
Het inzagerecht is niet absoluut. Artikel 23 van de AVG geeft beperkingen, bijvoorbeeld ter waarborging van de openbare veiligheid of ter waarborging van een belangrijk economisch of financieel belang van de Staat. Bij telefoonnotities is daar niet snel sprake van.
Is er een gemakkelijke standaardprocedure om inzage te krijgen in de persoonsgegevens en in de afgegeven fiscale adviezen bij de BelastingTelefoon? Zo ja, hoe ziet deze procedure er uit? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst beschikt over een postbus voor het indienen van schriftelijke verzoeken op grond van de AVG; zie het antwoord op vraag 21. Verzoeken worden behandeld volgens de regels van de AVG, de Uitvoeringswet AVG en de Algemene wet bestuursrecht. De regels bestonden ook al onder de Wet bescherming persoonsgegevens. Het van toepassing worden van de AVG per 25 mei 2018 heeft geen wijziging gebracht in de procedure rond de behandeling van inzageverzoeken.
Voor de goede orde herhaal ik dat de medewerkers van de Belastingtelefoon slechts algemene, niet-bindende informatie geven.
Klopt het dat op de website van de Belastingdienst onder de noemer privacy staat: «Hebt u een geschil over de inhoud van een telefoongesprek met de BelastingTelefoon? En is dat gesprek opgenomen en nog beschikbaar? Dan hebt u het recht om het telefoongesprek te beluisteren of daarvan een uitgeschreven versie te ontvangen.»
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven waarom iemand wel recht zou hebben op de opname en niet op de telefoonnotities, als dat uw antwoord is?
Een gesprek met de BelastingTelefoon kan worden opgenomen voor kwaliteitsdoeleinden. Voor een geschil over de inhoud van een telefoongesprek, is een opname van dit gesprek of een transcript relevant voor de feitenvaststelling en geschilbeslechting. Om die reden kan een burger de opname beluisteren of een uitgeschreven versie ontvangen, mits er een opname van het gesprek gemaakt en nog beschikbaar is.
Een burger heeft recht op alle op een zaak betrekking hebbende stukken, dus ook telefoonnotities die aan het criterium voldoen. Zoals aangegeven in antwoord 21 heeft een verzoeker in het kader van een inzageverzoek op grond van de AVG alleen recht op zijn eigen persoonsgegevens en niet op gehele documenten.
Hoeveel telefoongesprekken van de BelastingTelefoon worden jaarlijks opgenomen?
Het aantal opgenomen telefoongesprekken wordt niet geregistreerd. Op jaarbasis gaat het naar inschatting om 5.000 tot 10.000 gesprekken. Deze gesprekken worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en worden in elk geval na 6 weken vernietigd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gezien het zomerreces is het helaas niet gelukt om de vragen binnen 3 weken te beantwoorden.
Het teruglopend aantal vrouwen dat deelneemt aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de laatste cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu over de deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?1
Ik heb kennis genomen van de cijfers in het artikel waar naar wordt verwezen.
Bent u bereid om te onderzoeken waarom er dit jaar 60 procent van de vrouwen die binnen de doelgroep vallen deelnam aan het onderzoek, ten opzichte van 65 procent in 2015?
De deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker wordt continu gevolgd en jaarlijks gerapporteerd, voor het laatst door Eramus MC en Palga in de publicatie Landelijke Monitoring Bevolkingsonderzoek 20162. De resultaten over 2017 worden binnenkort gepubliceerd. In 2019 wordt een evaluatie uitgevoerd die zich met name gaat richten op de deelname door de verschillende groepen, de redenen waarom vrouwen al dan niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek en naar eventuele barrières die mogelijk kunnen worden weggenomen.
Hoeveel vrouwen van de totale doelgroep lieten zich niet onderzoeken, ook niet buiten het bevolkingsonderzoek om? Is hier evengoed sprake van een afname?
De groep vrouwen in de screeningsleeftijd die zich helemaal niet hebben laten onderzoeken omvat in 2015 23,7%, in 2016 24,1% en in 2017 27,0% van deze groep. Het percentage over 2017 is nog niet definitief.
Is duidelijk welke subgroepen, binnen de groep vrouwen die in aanmerking komt voor het bevolkingsonderzoek, niet meedoen of onvoldoende bereikt worden? Zo ja, ziet u op basis hiervan mogelijkheden gerichter op te roepen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Bekend is dat een aantal subgroepen gemiddeld minder deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Het gaat allereerst om vrouwen uit de jongste leeftijdsgroepen en daarnaast om vrouwen met een lage sociaal economische status, vrouwen met een migrantenachtergrond en vrouwen die in het verleden negatieve seksuele ervaringen hebben gehad. In hoeverre deze groepen een bovenproportionele bijdrage hebben geleverd aan het teruggelopen bereik is niet bekend. De evaluatie die in 2019 wordt uitgevoerd kan suggesties bieden voor het beter benaderen van groepen die nu onvoldoende worden bereikt.
Hoe verhoudt het teruglopende aantal deelnemers in Nederland zich tot vergelijkbare landen? Welke lessen kan Nederland daar eventueel uit trekken?
De organisatie van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is van land tot land verschillend, dit hangt mede samen met de uiteenlopende manieren waarop de gezondheidszorg is georganiseerd. Ook het bereik van het bevolkingsonderzoek laat een grote spreiding tussen de verschillende landen zien. Om deze redenen is het moeilijk om lessen te trekken uit de praktijk in andere landen. Wel bieden internationale bijeenkomsten de mogelijkheid om met andere landen van gedachten te wisselen over de uitvoeringspraktijk, de problemen waar men tegenaan loopt en om oplossingsrichtingen te verkennen.
Het bericht ‘Ik heb guns, TRRRRRRR’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Ik heb guns, TRRRRRRR»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat via een themakanaal van de publieke omroep rappers die veroordeeld zijn voor ernstige delicten een podium wordt geboden? Deelt u de opvatting van criminoloog Fijnaut dat crimineel gedrag hierdoor genormaliseerd wordt?
Ik vind dat omroepen zich bewust moeten zijn van hun maatschappelijke rol en van de impact van hun uitzendingen en van alles wat ze op social media doen. Omroepen bepalen echter zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod, welke muziek zij draaien en wie zij daarvoor uitnodigen. Hierin mengt de overheid zich niet en zeker niet vooraf. De Grondwet en de Mediawet 2008 garanderen immers vrijheid van meningsuiting en de afwezigheid van censuur. Het is daarom niet aan mij als Minister om een oordeel te geven over de (on)wenselijkheid of kwaliteit van bepaalde inhoud of optredens van personen. In algemene zin geldt dat de Grondwet aan bepaalde vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting, de clausule «behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet» verbindt. Vrijheden kennen hun grens daar waar bijvoorbeeld grondrechten van anderen in het geding zijn of waar algemene belangen, zoals openbare orde, volksgezondheid of de (staats)veiligheid, in gevaar komen. Dat is met name in het strafrecht vastgelegd. Omroepen dienen zich dan ook aan die wettelijke verantwoordelijkheden te houden. Het is echter aan politie en justitie en uiteindelijk de rechter om waar geboden, achteraf, handhavend op te treden. Tot slot heeft het publiek de mogelijkheid om zich tot BNNVARA te wenden met klachten.
Bent u ook van mening dat het uitnodigen van deze veroordeelde criminelen niet past binnen de kaders die met het oog op een hoogwaardige publieke omroep in de Mediawet zijn vastgelegd? Wat gaat u doen om deze praktijk zo snel mogelijk te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt onderzocht of deze omroep strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld wanneer zij bijvoorbeeld bijdraagt aan het verheerlijken van geweld? Treedt u in overleg met de politie en het openbaar ministerie voor een zo effectief mogelijke aanpak van deze onwenselijke situatie?
Een onderzoek naar strafrechtelijke aansprakelijkheid is mij niet bekend. Het is niet aan mij om in overleg met politie en openbaar ministerie te treden. Als er sprake zou zijn van strafbare feiten is het de verantwoordelijkheid van politie en openbaar ministerie om handhavend op te treden.
De wijze waarop een aangifte van een verkrachting is behandeld door de politie |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie maakt excuses aan Limburgse vrouw die is verkracht door tbs'er: «We hebben te weinig oog gehad voor het slachtoffer»»1 en herinnert u zich de schriftelijke vragen over de «Hoornse zedenzaak»?2
Ja, ik ben bekend met het bericht en de schriftelijke vragen over de «Hoornse zedenzaak».
Deelt u de mening dat de melding van de teamchef van de politie aan het slachtoffer dat het belang van het slachtoffer in het politieonderzoek onvoldoende is meegewogen in deze zaak als een understatement kan worden gezien? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van strafbare feiten op de juiste wijze worden geholpen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Ik kan niet ingaan op deze individuele casus.
Iedere zedenrechercheur werkt conform de zedeninstructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. In de instructie is specifiek aandacht voor bejegening van het slachtoffer. Daarnaast heeft het landelijke zedenteam recentelijk een ronde gemaakt langs alle eenheden waarbij gepresenteerd is welke lering er is getrokken uit recente zaken, onder meer de Hoornse zedenzaak. Er wordt met regelmaat bezien of de politie instructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme dient te worden aangepast.
Hoe kan het dat er volgens de politie binnen de kaders is gewerkt terwijl de politie zelf erkent dat er fouten zijn gemaakt in de behandeling van deze aangifte? Wat zijn die kaders en zijn ze dan niet te ruim? Hoe gaat ervoor worden gezorgd dat binnen die kaders de positie van het slachtoffer belangrijker wordt?
Zoals eerder aangegeven, kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In de Aanwijzing Zeden van het Openbaar Ministerie en de nieuwe politie instructie – geldend vanaf 1 januari 2016 – wordt specifiek aandacht besteed aan de bescherming en bejegening van het slachtoffer. De politie-instructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme is het kader waarbinnen alle zedenrechercheurs dienen te handelen. Deze instructie is het handelingskader waarin onder andere het werkproces, de uitvoeringsnorm en kwaliteitsnormen zijn beschreven. De politie-instructie is gestoeld op de eerder genoemde Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Elke zedenzaak is anders en er bestaan verschillen in achtergronden van slachtoffers en daders. Bovendien is soms sprake van tegenstrijdige belangen bij betrokkenen in een zedenzaak. De aanpak in zedenzaken verdient daarom altijd maatwerk die worden geboden door de kaders die daarvoor zijn opgesteld.
Wordt er nog steeds tegen slachtoffers van verkrachting gezegd dat het doen van aangifte voor het slachtoffer vervelende consequenties kan hebben of wordt het slachtoffer op andere wijze onder druk gezet om geen aangifte te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Slachtoffers van een zedendelict worden niet door de politie onder druk gezet om geen aangifte te doen. Bij het doen van aangifte van zedendelicten spelen diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol. De specifieke overwegingen van slachtoffers bij het doen van aangifte is recent onderzocht door het WODC.3 In mijn beleidsreactie aan uw Kamer heb ik aangegeven welke aanbevelingen uit het WODC-onderzoek zijn opgepakt. In beleid en instructies van politie en het Openbaar Ministerie is bijvoorbeeld meer aandacht gekomen voor het bewerkstelligen van maatwerk. Waar in het informatieve gesprek voorheen een lange lijst met bespreekpunten werd gebruikt, die – onbedoeld- soms als checklist werd gehanteerd, is er nu een ondersteunend gespreksformat waarmee bereikt wordt dat de politie in de gesprekken meer uitgaat van de specifieke wensen en behoeften van een slachtoffer. In de Aanwijzing Zeden van het Openbaar Ministerie is meer aandacht voor de bescherming van slachtoffers tegen secundaire victimisatie waarbij specifiek gelet wordt op het beperken van het aantal ondervragingen en het vermijden van onnodige vertraging van het proces.
De overheid – inclusief de politie – zet al geruime tijd in om de drempels bij het melden van seksueel misbruik zo laag mogelijk te houden. Ook de Centra Seksueel Geweld hebben een belangrijke rol hierin. Daarnaast investeren de politie en het Openbaar Ministerie samen met hulpverleningsinstanties in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld.
Het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
Als het slachtoffer eenmaal aangifte heeft gedaan, kan deze niet worden ingetrokken en start een strafrechtelijk onderzoek. Zo’n onderzoek kan zeer ingrijpend zijn voor het slachtoffer. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging. Slachtoffers die aangifte doen van een zedendelict worden daarom goed voorgelicht, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij bereid en in staat zijn om tot en met een definitieve vervolgingsbeslissing hun medewerking aan onderzoek en vervolging te kunnen geven.
Deelt u de mening van de advocaat van het slachtoffer met kritische vragen niks mis is maar dat het besef dat valse aangiften voorkomen, er niet toe moet leiden dat verhoorders al met die bril op het verhoor ingaan? Zo ja, waarom en hoe kan worden voorkomen dat verhoorders toch met die bril het verhoor ingaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik. Bij de behandelingen van zedenzaken is het proces van waarheidsvinding, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden, zeer belangrijk. Het stellen van precaire vragen over wat er precies heeft plaatsgevonden is daarbij noodzakelijk en vraagt veel van de deskundigheid van de zedenrechercheurs tijdens dergelijke verhoren. Hiervoor is in elke zedenteam specialistische kennis aanwezig.
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 en 3 is er in de nieuwe Aanwijzing van het Openbaar Ministerie en de nieuwe politie instructie Zeden – Kinderpornografie en Kindersekstoerisme meer aandacht voor het slachtoffer. en geeft het kader voor de verhoorders. Hiermee moet objectiviteit en zorgvuldigheid worden bereikt. Iedere zedenrechercheur werkt conform de zedeninstructie. In de instructie is specifiek aandacht voor bejegening van het slachtoffer.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat slachtoffers van zedenmisdrijven te allen tijde door de politie serieus behandeld worden? Hoe gaat u de praktijk van aangiften bij zedenzaken verder verbeteren?
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet momenteel, overeenkomstig de motie van de leden Kuiken/Buitenweg4 onderzoek naar de manier waarop met slachtoffers van zedenmisdrijven wordt omgegaan. Hierbij betrekt de Inspectie de werkwijze van alle politie-eenheden. Ik wacht dit onderzoek en de resultaten van de Inspectie af.
Om de bescherming van slachtoffers te verbeteren is op 1 juni 2018 de individuele beoordeling van kracht. Dit is een werkwijze waarbij slachtoffers structureel en gestructureerd beoordeeld worden op hun kwetsbaarheid voor herhaald slachtofferschap. De politie, het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland investeren in de uitvoering van de individuele beoordeling. Indien nodig worden voor de slachtoffers beschermende maatregelen genomen.
Als onderdeel van het slachtofferbeleid van mij en de Minister voor Rechtsbescherming is het verbeteren van de toegang voor slachtoffers van seksueel geweld tot de overheid een belangrijke prioriteit. In de Meerjarenagenda slachtofferbeleid is een aantal acties opgenomen. Een daarvan betreft de structurele borging van de Centra Seksueel Geweld (CSG). De CSG’s vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Daarnaast wordt door CSG’s, de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeenten een motiveringscampagne opgezet om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld te verhogen. Naar verwachting zal deze campagne eind 2018/begin 2019 van start gaan. Ook is het Openbaar Ministerie, gefaciliteerd door mijn departement, een traject gestart om de doorlooptijden van het strafproces van zedenzaken te bekorten. De resultaten van dit traject worden begin 2019 verwacht.
Het bericht ‘Wonen naast een tbs-kliniek: Hoe een verkrachting het dorpje Oostrum opschudde’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Wonen naast een tbs-kliniek: Hoe een verkrachting het dorpje Oostrum opschudde»?1
Ja
Hoe kwalificeert u het optreden van de politie tijdens het verhoor? Gebeurt het vaker dat slachtoffers op zo’n schandalige manier worden verhoord?
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van strafbare feiten op de juiste wijze worden geholpen. De bejegening van slachtoffers in zedenzaken heeft zowel bij de politie als het Openbaar Ministerie dan ook continu de aandacht.
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Het is een precaire balans voor de politie tussen enerzijds het doen aan waarheidsvinding en anderzijds de juiste bejegening van het slachtoffer. Zedenrechercheurs zijn opgeleid om met dit dilemma om te gaan en zo zorgvuldig mogelijk te handelen tijdens het verhoor.
Hoe vaak is het afgelopen vijf jaar voorgekomen dat een slachtoffer van verkrachting na het verhoor van de politie afzag van aangifte? Bent u bereid deze casussen allemaal door een externe onderzoekscommissie te laten bekijken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak om een externe onderzoekscommissie in te stellen. Het belang van het doen van aangifte is recent onderzocht door het WODC2 waar mee duidelijk is geworden welke maatregelen drempels kunnen wegnemen tot het doen van aangifte. In mijn beleidsreactie aan uw Kamer heb ik aangegeven welke aanbevelingen uit het WODC-onderzoek zijn opgepakt. In beleid en instructies van politie en het Openbaar Ministerie is bijvoorbeeld meer aandacht gekomen voor het bewerkstelligen van maatwerk. Waar in het informatieve gesprek voorheen een lange lijst met bespreekpunten werd gebruikt, die – onbedoeld- soms als checklist werd gehanteerd, is er nu een ondersteunend gespreksformat waarmee bereikt wordt dat de politie in de gesprekken meer uitgaat van de specifieke wensen en behoeften van een slachtoffer. In de Aanwijzing Zeden van het Openbaar Ministerie is meer aandacht voor de bescherming van slachtoffers tegen secundaire victimisatie waarbij specifiek gelet wordt op het beperken van het aantal ondervragingen en het vermijden van onnodige vertraging van het proces.
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet op moment, overeenkomstig de motie van de leden Kuiken/Buitenweg3 onderzoek naar de manier waarop met slachtoffers van zedenmisdrijven wordt omgegaan. Hierbij betrekt de Inspectie de werkwijze van alle politie-eenheden.
Na een melding bij de politie, wordt met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek gevoerd. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die hiervoor specifiek getraind zijn. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. In dat geval wordt er een afspraak gemaakt om de aangifte op te nemen. In sommige gevallen kan de aangifte zelfs meteen aansluitend op het informatieve gesprek worden opgenomen. Er zijn situaties waarbij het voor het slachtoffer wenselijk kan zijn bedenktijd in acht te nemen, maar het is aan het slachtoffer om daarvan gebruik te maken. Als het slachtoffer geen aangifte doet, gaat het Openbaar Ministerie altijd na of er aanleiding is om ambtshalve over te gaan tot opsporing en vervolging.
Vanaf het begin dat landelijke informatie van het zedenproces beschikbaar is (gestart in 2016), is het aantal informatieve gesprekken van verkrachtingszaken gestegen in 2017 met 182 ten opzichte van 2016.
Het landelijke aantal aangiften gerelateerd aan verkrachtingszaken is gestegen met 39 in 2017 ten opzichte van 2016. In 2016 en 2017 zijn respectievelijk 1.397 en 1.579 informatieve gesprekken gevoerd en respectievelijk 591 en 630 aangiften opgenomen gerelateerd aan verkrachtingszaken.
Hoe kwalificeert u het dwingende verzoek van de politie aan het slachtoffer om geheim te houden dat haar verkrachter een tbs’er was? Hoe vaak in de afgelopen tien jaar heeft de politie of het openbaar ministerie (OM) zo’n verzoek gedaan?
In opsporingsonderzoeken wordt vaker, ook voordat duidelijk is of de juiste verdachte in beeld is en het bewijs rond is, informatie gedeeld met slachtoffers. Dit gebeurt om hen zo goed mogelijk op de hoogte te houden van de vorderingen en ontwikkelingen in een strafrechtelijk onderzoek. Ten aanzien van bepaalde informatie kan het ongewenst zijn dat deze in media of elders bekend wordt, omdat dit het onderzoek zou kunnen schaden. Het aantal keren dat politie en/of Openbaar Ministerie in de afgelopen tien jaar een dergelijk verzoek heeft gedaan, is mij onbekend.
Deelt u de mening dat dit slachtoffer en haar ouders ook financieel gecompenseerd moeten worden wegens het optreden van de politie aangezien het trauma van het slachtoffer hierdoor verergerd is? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. In zijn algemeenheid en zeker binnen het strafrecht geldt, dat alleen diegene die als gevolg van een (strafbaar) feit rechtstreeks nadeel (schade of letsel) ondervindt in aanmerking kan komen voor een schadevergoeding als slachtoffer.
oe kwalificeert u de opgelegde gevangenisstraf van slechts drie jaar?
De eis van het Openbaar Ministerie was drie jaar gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege. Het vonnis van de rechtbank was conform de eis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, het Openbaar Ministerie niet.
Het is aan de rechter om te beslissen welke sanctie passend is voor een (nieuw) misdrijf. Ik kan hierover geen uitspraken doen.
Wat was de eis van het OM? En gaat het OM in hoger beroep?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een moordenaar die vervolgens tijdens zijn verlof een jong meisje verkracht een levenslange gevangenisstraf opgelegd moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Beseft u dat zolang u geen einde maakt aan deze al jaren door ons genoemde «proeftuin», waarbij de samenleving wordt gebruikt om tbs’ers op onbegeleid verlof te laten gaan en deze term nu ook door journalisten wordt gebruikt, er opnieuw onschuldige slachtoffers zullen vallen en dat u voor dit beleid verantwoordelijk bent? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de wettelijke taak ervoor te zorgen dat een tbs-gestelde op veilige en verantwoorde wijze terugkeert in de samenleving. Verlof maakt onderdeel uit van de behandeling van tbs-gestelden. Elke verlofbeweging wordt getoetst door een interne verloftoetsingscommissie van een tbs-kliniek en vervolgens door het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT).
Deelt u de mening dat dit incident geenszins op zichzelf staat en dat er daarom een einde moet komen aan dit uiterst gevaarlijke tbs-systeem? Zo nee, bent u bereid alle verloven in te trekken? Zo nee, bent u dan bereid tbs’ers uitsluitend op begeleid verlof te laten gaan?
Nee, die mening deel ik niet. Het verlofbeleid vormt een belangrijk onderdeel van het behandeltraject van tbs-gestelden. Juist door de verschillende fasen in het verlof (begeleid, onbegeleid, transmuraal en proefverlof), kan een tbs-gestelde stapsgewijs en op gecontroleerde wijze oefenen met het verblijf buiten de tbs-kliniek. Hiermee wordt de kans op een op de lange termijn veilige en verantwoorde terugkeer in de maatschappij, vergroot. De Inspectie Justitie en Veiligheid gaat een thematisch onderzoek uitvoeren binnen de forensische zorg. Dit onderzoek richt zich onder meer op het besluitvormingsproces bij het toekennen van vrijheden aan tbs-gestelden. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
De arrestatie van opnieuw twee vrouwenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Isabelle Diks (GL), Agnes Mulder (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de autoriteiten in Saoedi-Arabië opnieuw twee vrouwenrechtenactivisten hebben gearresteerd?1
Ja.
Ziet u de arrestaties als een directe aanval op de vrouwenrechtenbeweging in Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet?
Nederland is bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd.
Wat is er uit het overleg gekomen dat Nederland voerde met onder andere Europese partners om verdere stappen te nemen tegen mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Op welke wijze heeft u de, in beantwoording op eerdere vragen toegezegde, aandacht gevraagd voor eerdere aanhoudingen van mensenrechtenactivisten en aangedrongen op eerlijke behandeling? Wat zijn de resultaten hiervan en wat gaat u aanvullend doen nu er opnieuw twee activisten zijn gearresteerd?
Op 8 augustus jl. voerde de Tijdelijk Zaakgelastigde van de Europese diplomatieke missie samen met de in Riyad aanwezige Europese landen, waaronder Nederland, een demarche uit bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken, Al-Jubeir. Hierbij heeft de EU ernstige zorgen geuit over de recente arrestaties en gevraagd om verduidelijking van de aanklachten. De EU heeft Saoedi-Arabië aangemoedigd om hierover constructief in gesprek te blijven met de EU en andere internationale partners. Ook heeft de EU aan Saoedi-Arabië gevraagd de aanklachten te heroverwegen en in het kader van de Speciale Procedures van de VN te overwegen een uitnodiging te verstrekken aan de UN Special Rapporteur for Human Rights Defenders. Ten slotte heeft de EU erop gewezen dat deze arrestaties op gespannen voet staan met het hervormingsproces in Saoedi-Arabië, de reputatie van het land kunnen schaden en dat de EU de rechtszaken zal volgen.
Acht u het inmiddels noodzakelijk om de Saoedische autoriteiten op te roepen eerlijke processen te garanderen? Zo ja, wanneer, met wie en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en wanneer wel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt u bij aan het versterken van het maatschappelijk middenveld en de verdediging van mensenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Nederland hecht, wereldwijd, aan een sterk maatschappelijk middenveld en draagt in Saoedi-Arabië uit dat het een kritische succesfactor is voor het kunnen verwezenlijken van de Saoedische hervormingsagenda Vision2030. Waar dat mogelijk is zal Nederland bijdragen aan het versterken van het maatschappelijk middenveld, waarbij aangetekend moet worden dat dergelijke mogelijkheden in Saoedi-Arabië beperkt zijn. Het gebrek aan maatschappelijke organisaties in Saoedi-Arabië en de risico’s die personen in Saoedi-Arabië kunnen lopen zijn belangrijke redenen daarvoor.