Het bericht dat er meer afval naar de stortplaats verdwijnt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer afval verdwijnt naar de stortplaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er dit jaar al, voor het storten van 130.000 ton meer afval, een vergunning is verleend dan in dezelfde periode vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn beleid is erop gericht om het afval dat gestort moet worden tot een minimum te beperken. Er wordt uitsluitend afval gestort waarvoor op dit moment geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat. Overigens herken ik de cijfers die het Financieele Dagblad weergeeft niet. De afgegeven ontheffingen laten in de eerste zes maanden van 2018 geen toename zien van 130 kton in vergelijking met 2017. Rijkswaterstaat heeft berekend dat het gaat om een toename van ongeveer 30 kton.
Deelt u de mening dat de grootschalige toename van afvalstort indruist tegen uw voornemen om geen nieuwe stortplaatsen meer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier storten op bestaande stortplaatsen en binnen bestaande capaciteit.
Hoe kan het volgens u dat er een overaanbod aan afval is (zo ligt er nog circa 600.000 ton afval te wachten op verbranding)? Deelt u de mening van de afvalbedrijven dat dit deels komt doordat huishoudens minder recyclen dan gehoopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het dat de huishoudens minder recyclen?
De toename van de hoeveelheid afval heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is de economische ontwikkeling die ervoor zorgt dat er ook meer afval is. De 600 kton afval, die tijdelijk ligt opgeslagen, wacht op verbranding en is daarmee geen onderdeel van de totale hoeveelheid afval die wordt gestort. De reden voor de tijdelijke opslag is dat de hoeveelheid afval en de verwerkingscapaciteit kunnen fluctueren, en dit moet kunnen worden opgevangen. De huidige buffer van 600 kton betreft ongeveer 7,5% van de totaal beschikbare verbrandingscapaciteit.
Ik onderschrijf dat de hoeveelheid afval van huishoudens de komende jaren nog verder kan en moet afnemen. Momenteel ondersteun en stimuleer ik via het Uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk Afval – samen met de NVRD – gemeenten om de inzameling van huishoudelijk afval zo in te richten dat burgers maximaal gemotiveerd worden hun afval te scheiden. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s2 zijn verdere acties opgenomen die een bijdrage zullen leveren aan verlaging van de hoeveelheid (huishoudelijk) restafval.
Kunt u het antwoord van vraag 4 onderbouwen met cijfers? Zo nee, waarom niet?
In de CBS-statistieken voor 2017 wordt aangegeven dat het percentage gescheiden huishoudelijk afval 57% bedroeg. Sinds 2012 (51%) is er sprake van een gestage stijging.
Bent u voornemens uw beleid aan te scherpen ten behoeve van meer en betere recycling van afval? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel acties in gang gezet in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie. De inzet van het kabinet zal worden aangevuld met de acties uit de Transitieagenda Consumptiegoederen. Het kabinet gaat graag met de betrokken partijen aan de slag met de uitvoering. In de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn meerdere maatregelen opgenomen om het storten en verbranden van afval te ontmoedigen, waaronder een verhoging van de afvalstoffenbelasting op storten en verbranden.
Bent u voornemens de recycling door huishoudens extra te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De veiligheid op rangeerterrein Kijfhoek in Zwijndrecht |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat de veiligheid in Kijfhoek structureel in gevaar is?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusie uit het genoemde bericht dat veiligheidsinstructies bij groot onderhoud niet worden nageleefd en dat treindienstleiders de verantwoordelijken daar niet op aanspreken?
De geconstateerde feiten zijn ernstig. Ik neem deze zaak daarom heel serieus. Mijn ministerie heeft hier afgelopen periode op verschillende niveaus uitvoerig contact over gehad met ProRail, en daarin zijn zorgen geuit. Aan de zijde van ProRail is deze zorg erkend. Voorts staan wij ook in nauw contact met de ILT over hun bevindingen.
Daarnaast heb ik persoonlijk over deze situatie contact gehad met de burgemeesters van Zwijndrecht en Barendrecht.
Wat is uw visie op de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat ProRail bij werkzaamheden voorrang geeft aan het rangeren boven veiligheid?
De ILT stelt in haar brief dat ProRail prioriteit gaf aan het heuvelproces ten opzichte van het uitvoeren van geplande werkzaamheden Dat kan veroorzaken dat de werkzaamheden onder tijdsdruk moeten worden uitgevoerd en dat kan een onveilige situatie tot gevolg hebben. De ILT heeft dit tijdens haar inspectie op Kijfhoek geconstateerd en in een brief aan de directies van ProRail en de onderhoudsaannemer gemeld. Deze incidenten zijn onder andere het gevolg van menselijke fouten tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Ik onderschrijf de analyse van de ILT en ik deel de opvatting dat dergelijke incidenten voorkomen moeten worden. De directie van ProRail heeft direct na de incidenten zelf maatregelen getroffen en werkt volledig mee aan de maatregelen van de ILT om dit soort incidenten in de toekomst niet meer te kunnen laten plaatsvinden.
Was het u bekend dat de veiligheid op Kijfhoek in deze ernstige mate in het geding is? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt bij veiligheidsincidenten altijd door de ILT en ProRail geïnformeerd. Op 15 juni, 15 juli en 18 juli hebben zich incidenten voorgedaan waarbij is afgeweken van veiligheidsvoorschriften. ProRail heeft de feitenrapporten van deze incidenten met het ministerie gedeeld.
De ILT stelt dat deze incidenten het gevolg waren van structurele gebreken in de organisatie van werkzaamheden waardoor menselijke fouten zijn gemaakt.
ProRail heeft direct na deze incidenten zelf beheersmaatregelen ingesteld zoals het aanscherpen van procedures en het aanstellen van een manager die integraal verantwoordelijk is voor de veiligheid. Daarnaast heeft de ILT verscherpt toezicht ingesteld met betrekking tot de onderhoudswerkzaamheden aan de spoorweginfrastructuur in verband met bijvoorbeeld storingsherstel. Dit betekent dat de ILT een 100% controle uitvoert van de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden en nauwgezet de door ProRail aan te brengen structurele verbeteringen beoordeelt. De ILT is tevens nauw betrokken bij de door ProRail uit te voeren risicoanalyse en de afweging om de werkzaamheden weer op te starten.
Deelt u de conclusie, dat het onacceptabel is dat de onveiligheid al zeer veel jaren voortduurt?1
Er is geen sprake van een al jaren voortdurende onveiligheid op Kijfhoek. In uw vraag refereert u aan een onderzoek uit 2011 door de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar informatie-uitwisseling met betrekking tot gevaarlijke stoffen. Een aantal vervoerders is destijds beboet omdat zij onvoldoende duidelijk hadden gemaakt welke lading vervoerd werd. Sindsdien zijn hier gericht maatregelen voor getroffen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd4dat inmiddels circa 92% van de wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen correct is geregistreerd, en heb ik aangegeven welke acties in gang zijn gezet om de registratie volledig te kunnen automatiseren
De incidenten van de afgelopen periode hadden niets te maken met een (onvolledige) registratie van de inhoud van wagons, maar spelen op het gebied van veilig werken. Daarbij hebben zich onder andere situaties voorgedaan waarbij niet aan alle eisen voor veilig werken werd voldaan. In deze situaties is vanwege het veiligheidsbelang en verscherpt toezicht het heuvelproces korte tijd en beheerst stilgelegd tot het moment dat de beheersmaatregelen wel volledig in praktijk konden worden gebracht.
Deelt u de conclusie van de ILT dat, hoewel zij het onderzoek pas in november kan afronden, de eerste uitkomsten zo schrikbarend zijn dat het terecht is dat ze nu al naar buiten worden gebracht? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, waarom niet?
Primair zijn ProRail, de aannemers en vervoerders aan zet om te komen tot een snel herstel en (waar nodig) verbetering van de veiligheidssituatie op Kijfhoek.
De ILT heeft in haar rol van toezichthouder op basis vande incidenten van de afgelopen twee maanden onderzoek ingesteld. Op basis van de eerste bevindingen heeft ILT besloten om vooruitlopend op de afronding van het onderzoek verscherpt toezicht in te stellen op zowel ProRail als de aannemer ten aanzien van de onderhoudswerkzaamheden.
Het feit dat ProRail haar verantwoordelijkheid heeft genomen en meteen na het eerste incident beheersmaatregelen heeft getroffen, onderstreept ook de noodzaak tot snel ingrijpen.
Over de ontstane situatie en de acties heb ik contact gehad met de gemeenten Zwijndrecht en Barendrecht. Ik heb ook afgesproken via bestuurlijk overleg de voortgang van de acties te zullen bewaken. Voorts zal een vertegenwoordiging vanuit het ministerie plaatsnemen in de begeleidingscommissie voor het onafhankelijk en extern uit te voeren onderzoek naar de veiligheidsmaatregelen en -cultuur op Kijfhoek.
Heeft u afspraken gemaakt met ProRail en anderen inzake deze problematiek? Zo ja, wilt u die delen met de Kamer en daarbij aangeven volgens welke tijdsplanning gewerkt wordt aan verbeteringen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door ProRail zijn beheersmaatregelen getroffen en is onder meer een integraal manager als eindverantwoordelijke voor Kijfhoek aangesteld. De ILT heeft naar aanleiding van de incidenten en het stilleggen van het onderhoud voorwaarden gesteld waaronder het werk weer hervat mocht worden. ProRail verleent volledige medewerking aan de invulling van deze voorwaarden. Naast het verscherpt toezicht door de ILT worden door de ILT, ProRail en de aannemer onaangekondigde veiligheidsinspecties uitgevoerd. Voorafgaand aan iedere dienst spreken ProRail en de aannemer de veiligheidsprocedures door. Over tussentijdse (kleine) incidenten worden de direct betrokken overheden door ProRail goed geïnformeerd.
Naar de oorzaak van de incidenten vindt onderzoek plaats door de ILT. Zij verwacht dit in de loop van november af te kunnen ronden. Daarnaast is vanwege de opvolging van de incidenten in korte tijd de vraag opgeworpen hoe het is gesteld met de veiligheidscultuur op Kijfhoek. In overleg tussen ProRail en direct betrokken overheden is daarom afgesproken om onafhankelijk en extern onderzoek te laten uitvoeren naar zowel de veiligheidsmaatregelen als de veiligheidscultuur op Kijfhoek. Dit onderzoek wordt momenteel door ProRail in samenspraak met de betrokken partijen voorbereid en moet op korte termijn starten.
Op welke wijze zijn en worden gemeentebesturen, veiligheidsregio’s en omwonenden geïnformeerd?
ProRail en de ILT hebben in de gemeenteraad van Zwijndrecht uitleg gegeven over incidenten op het rangeerterrein en de voortgang van getroffen veiligheidsmaatregelen. Zowel de Omgevingsdienst Zuid Holland-Zuid, de Veiligheidsregio Zuid Holland-Zuid als de gemeente Zwijndrecht worden door ProRail en de ILT zorgvuldig en frequent geïnformeerd en bijgepraat. Voorafgaand aan het instellen van het verscherpte toezicht zijn deze organisaties door de ILT ook op de hoogte gesteld. Daarnaast is er bestuurlijk overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de burgemeesters van Zwijndrecht en Barendrecht, en heeft Zwijndrecht de gemeenteraad en buurgemeenten geïnformeerd. Daar waar blijkt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, treedt de ILT op, zoals nu bij Kijfhoek.
Kunt u schetsen hoe de veiligheidssituatie in het goederenvervoer in het algemeen is en hoe die is op andere rangeerterreinen? Welke acties en/of verbeterplannen worden er geïmplementeerd?
Het bericht ‘Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat het regime van president Erdogan weekendscholen gaat organiseren en financieren in verschillende landen waaronder Nederland? Zo ja, heeft u daar contact over gehad met Turkije?
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Is u bekend of er al aanvragen zijn ingediend voor weekendscholen in Nederland die door de Turkse overheid gefinancierd gaan worden? Zo ja, hoeveel zijn dit er en waar worden deze opgericht?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Turks-Nederlandse organisaties twijfels hebben bij de weekendscholen en zich afvragen wie er toezicht houdt op wat er op deze scholen gebeurt? Is het waar dat weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs en zich niet aan de burgerschapsopdracht hoeven te houden? Zo ja, aan welke wet- en regelgeving moeten deze scholen wel voldoen en welke mogelijkheden heeft u om misstanden tegen te gaan?
Het klopt dat de weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, omdat deze weekendscholen geen scholen in de zin van de onderwijswetgeving zijn. Voor de weekendscholen geldt geen specifieke wet- en regelgeving, maar wel algemeen in Nederland geldende regelgeving zoals bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet en de Wet gelijke behandeling.
Deelt u de mening dat financiering van onderwijs in Nederland aan jonge kinderen vanuit een onvrij en ondemocratisch land als Turkije risico’s met zich meebrengt voor de integratie en het recht van Nederlanders om zich vrij in de Nederlandse samenleving te kunnen ontwikkelen en mee te doen? Zo ja, hoe gaat u dit risico terugdringen?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Bent u bereid toezicht te houden op weekendscholen die vanuit onvrije en ondemocratische landen als Turkije worden gefinancierd en tijdig in te grijpen als het belang van volwaardige integratie en actief burgerschap in de Nederlandse samenleving wordt aangetast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in het westen vooral Turks en moslim te laten zijn?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De koersval van de Turkse lira |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u de gevolgen schetsen voor Nederlandse en Europese banken van de huidige koersval van de Turkse Lira? Hoe kunnen (Nederlandse) banken schade ondervinden van de extreme koersval van de Turkse munt?1
Bij blootstellingen aan de Turkse lira kan sprake zijn van een valutarisico. Als dit risico is afgedekt middels contracten ondervindt een bank geen directe gevolgen van de lagere waarde van de Turkse lira. Daarnaast kunnen banken indirect gevolgen ondervinden, bijvoorbeeld doordat tegenpartijen worden geraakt. Een lagere koers van de lira kan het voor tegenpartijen moeilijker maken om aan hun verplichtingen in buitenlandse valuta te voldoen. Ook oplopende rentes maken het moeilijker voor bedrijven om zich te herfinancieren. Dit zou kunnen leiden tot een hoger kredietrisico op sommige blootstellingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Bruins (CU) is het aan de bankentoezichthouder om ervoor te zorgen dat het prudentiële raamwerk wordt nageleefd. Zo bestaan ook reeds beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.3 Ook gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU, zoals bijvoorbeeld Turkije, forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit is dan ook de reden dat Europese banken over het algemeen weinig staatsobligaties van dergelijke landen bezitten.
De drie in vraag 4 genoemde banken, kennen in absolute zin een grote blootstelling aan Turkije. Eventuele verliezen uit activiteiten moeten door deze banken worden opgevangen met hun kapitaal. Het is niet aan mij om te speculeren over de hoogte van eventuele verliezen. Op basis van publieke informatie valt vast te stellen dat deze banken ook in absolute zin over aanzienlijke hoeveelheden kapitaal beschikken. Dit past binnen het beeld dat Europese banken sinds enkele jaren de kwaliteit en hoogte van hun kapitaal hebben versterkt.4
Welke maatregelen moet de Europese Centrale Bank (ECB) nemen ten aanzien van deze blootstelling van Europese banken aan schulden van Turkije?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate is er een besmettingsgevaar voor de Europese banken? Is het besmettingsgevaar vergelijkbaar met de situatie die optrad toen Griekenland niet meer kredietwaardig was?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Spaanse bank BBVA, het Italiaanse UniCredit en het Franse BNP Parisbas veel aan Turkije (en het bedrijfsleven aldaar) geleend hebben? In hoeverre zijn deze banken in staat de onzekere leningen op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welk risico loopt ING over de dik 10 miljard euro die zij geleend heeft aan Turkije en Turkse bedrijven?
ING kent sinds 2007 een dochteronderneming in Turkije. Eind 2017 rapporteerde ING in Turkije een balans van zo’n 13,8 mld euro en een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira te hebben.
Kunt u aangeven of er bij het uitlenen van het geld al sprake was van een oververhitte economie en waardevermindering van de lira?
In het artikel IV rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over Turkije van april 2018 wordt gesproken over signalen van een oververhitte economie en een waardevermindering van de lira.5 Dergelijke signalen worden ook door banken meegewogen bij de keuze over het wel of niet aangaan van een lening en het eventueel bepalen van een passende risicopremie.
Wat zijn de oorzaken van de koersval van de Turkse lira volgens u? Welke externe factoren en interne zijn er aan te wijzen?
Het IMF geeft in zijn laatste artikel IV rapport over de Turkse economie aan dat er sprake is van diverse onevenwichtigheden en een oververhitting van de economie. Het IMF wijst o.a. op procyclisch begrotingsbeleid, oplopende inflatie door een ruim monetair beleid en een oplopend tekort op de lopende rekening. Dit is voornamelijk het gevolg van het binnenlands macro-economisch beleid van Turkije. Deze ontwikkelingen zetten al langere tijd druk op de koers van de lira. Recent heeft het conflict van Turkije met de VS de druk op de lira verder verhoogd. Bovengenoemde economische risico’s worden ook erkend door de ratingbureaus en zijn daarom terug te zien in de ratings.
Welke rol spelen ratingbureaus bij deze koersval?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot is volgens u de kans op een Turkse «bankrun»?
Indien depositohouders in tijden van onrust het vertrouwen in een bank verliezen kan dit op termijn leiden tot grootschalige opnames van deposito’s. Banken moeten altijd beschikken over voldoende liquiditeit om aan verplichtingen voldoen. Wel zijn er meerdere manieren om de kans op een «bankrun» te verkleinen, zoals adequaat en onafhankelijk bankentoezicht, prudentiële regelgeving die het hebben van buffers waarborgt en het hebben van een depositogarantiestelsel.
Gaat u akkoord met een eventuele Europese «bail out» van Turkije? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een eventuele «bail out» van Turkije door de Europese Unie is niet aan de orde.
Het rapport ‘Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa’, van Probos, d.d. 10 augustus 2018 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport »Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa in 2030 en 2050», uitgebracht door Probos op 10 juli 2018?1
Ja.
Deelt u de kernconclusie uit dit onderzoeksrapport dat de vraag naar verse houtige biomassa in Nederland zeer waarschijnlijk op korte termijn (2018–2020) met ongeveer 80% zal groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat de verwachte groei van hernieuwbare energie productie uit verse houtachtige biomassa zal leiden tot een hogere groei naar de vraag van dit type biomassa. De groei van de vraag is mede afhankelijk van de realisatiegraad van de projecten in voorbereiding. Vraag en aanbod van verse, houtige biomassa varieert tussen regio’s in Nederland. Met name grotere stadsverwarmingsprojecten hebben moeite om voldoende lokale biomassa uit de directe omgeving te betrekken. Om ook deze projecten de mogelijkheid te geven te verduurzamen zonder de markt voor verse houtige biomassa verder te belasten, zal ik een categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets open gaan stellen vanaf de voorjaarsronde SDE+ 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 290). Houtpellets zijn een duurdere, hoogwaardige vorm van houtige biomassa met een grotere energie-inhoud die daardoor geschikt zijn om over grotere afstanden te vervoeren en zijn daarmee niet afhankelijk van het lokale aanbod.
Deelt u tevens het oordeel van voor het rapport geïnterviewde deskundigen dat daarmee de rek in de Nederlandse (aanbod)markt van verse houtige biomassa echt bereikt zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat het aanbod van snoei- en dunningshout in de nabije toekomst beperkend kan worden om te voldoen aan de toenemende vraag naar duurzame warmte. Deze toenemende vraag kan naar verwachting slechts voor een klein deel worden opgevangen door meer verse, houtige biomassa te produceren of te importeren uit buurlanden. Vandaar dat ik voor grotere stadsverwarmingsprojecten ook de mogelijkheid wil geven om een project op basis van duurzame houtpellets te realiseren.
Erkent u dat deze ontwikkeling twee grote risico’s met zich mee brengt, namelijk een toename van de kans dat er goedkope – en daarom niet voldoende duurzaam geproduceerde – biomassa wordt geïmporteerd en/of het ontstaan van prijsstijgingen die het gebruik van biomassa (nog) onrendabeler maken en de businesscase onder bestaande installaties ondermijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe groot schat u het eerste risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
De markt voor verse houtige biomassa is voornamelijk regionaal. Uit het rapport van Probos blijkt dat de meeste geïnterviewde experts verwachten dat dit in de toekomst zo zal blijven. Het is duur om biomassa met een hoog vochtpercentage over lange afstanden te vervoeren, ik verwacht niet dat dit rendabel is. Vandaar dat ik het risico op de import van niet voldoende duurzaam geproduceerde biomassa niet hoog inschat.
Houtige biomassa met een hogere energiedichtheid, zoals houtpellets, wordt wel over langere afstanden vervoerd. Om de duurzaamheid van geïmporteerde houtige biomassa te borgen hanteer ik voor de nieuwe categorie stadsverwarming op duurzame houtpellets zeer strenge duurzaamheidseisen, net zoals ik dit ook heb gedaan voor bijvoorbeeld de productie van biostoom.
Hoe groot schat u het tweede risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
Het ligt voor de hand dat prijzen stijgen bij een toenemende vraag indien het aanbod geen gelijke tred houdt. Het is aan de ondernemer om maatregelen te nemen om met dit risico om te gaan. Het is niet wenselijk dat de subsidies voor duurzame energie meestijgen met de biomassaprijzen. Daarom hanteer ik al geruime tijd als uitgangspunt voor de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE+ dat de (voor algemene inflatie geïndexeerde) biomassaprijzen niet hoger worden dan in 2014 het geval was. Het openstellen van de categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets vanaf 2019 draagt bij aan het beperken van de vraag naar snoei- en dunningshout.
Bent u nu al bereid om initiatiefnemers op dit terrein proactief te wijzen op een mogelijk tekort aan verse houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het rapport door Probos is op mijn verzoek opgesteld en openbaar gemaakt. Hiermee geef ik initiatiefnemers inzicht in de ontwikkelingen op de biomassamarkt. Zij kunnen informatie uit dit rapport gebruiken bij hun afwegingen om een bioenergie installatie op verse houtige biomassa te bouwen. Mijn beeld is dat ondernemers in de bioenergie en hun financiers zich bewust zijn van de effecten van vraag- en aanbod schommelingen van biomassa en dit proberen te ondervangen door lange termijncontracten en strategische samenwerkingen. Ik zie geen aanvullende rol voor de overheid om hier proactief op te wijzen.
Overweegt u ook al aanpassingen aan te brengen in de SDE+-regeling, bijvoorbeeld als het gaat om bestaande of mogelijk nieuwe subsidies voor het toepassen van zogenaamde «chips» en «shreds»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd op zoek naar mogelijkheden op de SDE+-regeling te verbeteren. Op dit moment overweeg ik nog geen aanpassingen specifiek voor de toepassing van «chips’en «shreds». Deze soorten biomassa kunnen reeds worden toegepast en diverse projecten hebben hiervoor subsidie aangevraagd of zijn in voorbereiding.
Hoe groot schat u de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van voldoende duurzaam geproduceerd houtige biomassa eigenlijk in en wie maakt volgens u daar de meest betrouwbare inschattingen van?
Diverse organisaties maken inschattingen van de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van biomassa. Een voorbeeld van een rapport waarin de resultaten van verschillende studies op dit terrein worden vergeleken is «Beschikbaarheid houtige biomassa voor energie in Nederland» van Ecofys uit 2017 (beschikbaar via de website van RVO.nl)
Overweegt u een importnorm te ontwikkelen voor de import van voldoende duurzaam geproduceerde houtige biomassa, bijvoorbeeld door vast te stellen dat dit maximaal een bepaald percentage mag zijn van de houtige biomassa die op voldoende duurzame wijze in Nederland wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, een importnorm voor houtige biomassa staat op gespannen voet met een open economie en internationale afspraken over markttoegang in WTO-kader. Daarnaast wordt de houtverordening gehandhaafd, die gericht is op het voorkomen van illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Turkse weekendscholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Is het waar dat de Turkse overheid in verschillende landen bezig is met het opzetten van weekendscholen, waaronder in Nederland?1
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Vindt u het aanvaardbaar dat de Turkse overheid deze lessen in Nederland gaat financieren? Welke voorwaarden verbindt u daaraan?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Zijn de lessen er inderdaad «op gericht om de identiteit en cultuur van jonge Turken die in het buitenland wonen te behouden en om de banden te versterken met het vaderland»? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan de integratie in Nederland?
Hoeveel aanvragen zijn er al gedaan om deze lessen in Nederland te kunnen geven? Gaat u dit bijhouden en de Kamer hiervan op de hoogte houden?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Deelt u de mening dat dit soort onderwijs «niet via de Turkse overheid» georganiseerd moet worden omdat het «niet goed is voor de integratie in Nederland»? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat «onze kinderen als speelbal» worden gebruikt door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de weekendscholen de integratie belemmeren of antidemocratische opvattingen bevorderen? Gaat u de lessen controleren? Zo nee, hoe gaat u dit achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de weekendscholen geen instrument mogen zijn van «de lange arm van Turkije»? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze u dat kunt tegengaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het lesprogramma van de weekendscholen te onderzoeken, opdat u weet of de lesinhoud in lijn is met de Nederlandse Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat beïnvloeding van Nederlandse kinderen door ondemocratische regimes moet worden bestreden? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
De risico’s van de sterk dalende koers van de Turkse lira |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Welke directe (krediet)risico’s, kwalitatief en kwantitatief, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Nederlandse banken hebben over het algemeen directe blootstellingen aan het buitenland. In sommige gevallen is er daardoor sprake van een valutarisico. Het valutarisico is vaak afgedekt middels contracten. Op alle blootstellingen van banken is echter sprake van een kredietrisico. Dit is ook het geval indien er banken zijn met blootstellingen aan partijen in Turkije. Eventuele verliezen hierop zullen banken zelf moeten afboeken. Hiervoor houden banken kapitaal aan. Als er sprake is van een concentratie van blootstellingen in opkomende landen, zoals Turkije, dan moet er bovendien extra kapitaal worden aangehouden.1
Van de Nederlandse grootbanken heeft ING een dochteronderneming in Turkije. De totale balans van de dochteronderneming bedroeg eind 2017 zo’n 13,8 mld euro en ING rapporteerde een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira. Figuur 1 geeft een beeld van de balansomvang en het resultaat van de dochteronderneming. Sinds 2015 daalt de balansomvang en in deze jaren is het resultaat positief geweest. ING dient net als elke bank kapitaal aan te houden voor het geval zich eventuele verliezen voordoen. Verder heeft ook de Rabobank activiteiten in Turkije, die kleiner zijn, namelijk zo’n 1,3 mld euro aan leningen.2 Het kapitaal van de Nederlandse grootbanken is in staat om forse klappen op te vangen in het geval deze zich voordoen.
Bron: Jaarverslag ING (https://www.ing.com/Investor-relations/Annual-reports.htm)
Welke indirecte (krediet)risico’s, bijvoorbeeld via Spaanse, Franse en Italiaanse banken, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Uit cijfers van de Europese Bankenautoriteit (EBA)3 blijkt dat de banken die door het lid Bruins worden genoemd ten opzichte van andere Europese banken relatief gezien een grotere blootstelling kennen aan Turkije. Zij hebben activiteiten in Turkije, net als ING. Er geldt overigens een sterke prikkel om niet te veel staatsobligaties van de Turkse overheid te bezitten. Voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta gelden forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit betekent dat Europese banken fors kapitaal dienen aan te houden voor hun blootstelling aan de Turkse overheid en dat ook een limiet geldt op hoeveel staatsobligaties zij mogen bezitten. Ook voor blootstellingen aan de private sector in een land met hogere risico’s moet meer kapitaal worden aangehouden.
Meerdere Europese banken ontplooien activiteiten buiten de EU, zo ook in Turkije. Los hiervan werken ontwikkelingen op mondiale markten door op Europese markten. Daardoor zijn ontwikkelingen buiten Europa van invloed op Europese banken. Het doel van de bankenunie is er niet op gericht om Europese banken volledig te isoleren van mondiale ontwikkelingen en risico’s. Eén van de doelen van de bankenunie is wel om banken weerbaarder te maken. Mede daarom is de Raad begin dit jaar een pakket aan maatregelen inzake risicoreductie overeengekomen. Dat pakket bevat onder andere de verplichting voor banken om meer kapitaal aan te houden voor het opvangen van eventuele verliezen, voldoende buffers aan te houden voor bail-in en meer liquiditeit aan te houden om periodes van onrust te doorstaan.4 Het kabinet blijft zich inzetten om verdere risicoreductie in de Europese bankensector te realiseren, bijvoorbeeld op het gebied van niet-presterende leningen (NPLs) en de prudentiële behandeling van staatsobligaties op bankbalansen.5
Volgens de Financial Times zou de European Central Bank (ECB) zich vooral zorgen maken om het Spaanse BBVA, het Italiaans UniCredit en het Franse BNP Paribas, hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot de dit voorjaar gemaakte risicoreductieafspraken met betrekking tot de Europese bankensector en tot de wens van een aantal lidstaten om snel over te gaan tot risicodeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke Nederlandse banken hebben entiteiten in Turkije? Hoe groot is met name het risico voor ING en haar Turkse dochter?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse banken hebben de afgelopen vijf jaar extra geïnvesteerd in Turkse banken, ondanks het zorgwekkende begrotingstekort en het onvoorspelbare politieke klimaat?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de huidige (investerings)situatie van Nederlandse banken in Turkije vergelijkbaar met die in Griekenland voor de bankencrisis in 2008? Wat is er anders? Wat is er sindsdien geleerd en verbeterd?
De situatie is op meerdere vlakken anders, mede omdat Griekenland onderdeel uitmaakt van de Eurozone en Turkije niet. Binnen de Eurozone vond besmetting plaats richting lidstaten die zich economisch in een deels vergelijkbare situatie bevonden. Bovendien zijn Nederlandse en Europese banken ten opzichte van 2008 aanzienlijk weerbaarder geworden. Zo zijn banken beter gekapitaliseerd voor eventueel schokken en houden zij meer liquiditeit aan.6
Welke maatregelen gaat u nemen of welke afspraken gaat u maken met Nederlandse (systeem)banken om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken en de Nederlandse overheid minder gevoelig worden voor de effecten van het onverantwoordelijke begrotingsbeleid van de Turkse regering en de op krediet draaiende Turkse economie?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Ook bestaan er beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.7 Het is aan de toezichthouder om ervoor te zorgen dat deze regels worden nageleefd. Bij de grootbanken houdt de Europese Centrale Bank direct toezicht. Voor kleinere banken is dit De Nederlandsche Bank (DNB), onder eindverantwoordelijkheid van de ECB.
Hiernaast is ook de rol van de Single Resolution Board (SRB) relevant. Mocht een grote bank onverhoopt toch in problemen komen dan zorgt de SRB voor een ordentelijke afwikkeling met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het financiële systeem.
Zijn er naar uw inzicht extra maatregelen nodig vanuit de ECB om een volgende kredietcrisis en eurocrisis te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Tzorg dat gedurende de zomerperiode het aantal uren huishoudelijke verzorging halveert |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op Tzorg, dat gedurende de zomerperiode in tenminste Breda, het aantal uren huishoudelijke hulp halveert?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn.
Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners ter bevordering van hun zelfredzaamheid en participatie. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Gemeenten kunnen in een goed gesprek met cliënten een beroep doen op hun flexibiliteit en afspreken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning tijdelijk op een ander moment wordt geboden.
Met het oog op de door u gestelde vraag heb ik contact opgenomen met de gemeente Breda. De gemeente heeft mij desgevraagd laten weten het signaal van de cliënten en medewerkers van Tzorg uit het artikel van de omroep Brabant zeer serieus te nemen. Er zijn over dit bericht ook vragen aan het college van B&W gesteld door de gemeenteraad van Breda. In de begeleidende tekst bij het antwoord op de raadsvragen geeft het college aan dat voor hun ook voorop staat dat de cliënten de zorg en ondersteuning moeten ontvangen die zij nodig hebben, ook in de zomermaanden. Het college stelt in haar beantwoording dat de suggestie in de berichtgeving, dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de zomerperiode gehalveerd zou zijn, feitelijk onjuist is. Tzorg zou in alle gevallen getracht hebben de zorg te continueren op de vastgestelde momenten. Bij 130 van de 1140 cliënten is het voorgekomen dat een enkel zorgmoment niet heeft plaatsgevonden. Bij 23 cliënten zou Tzorg er niet in geslaagd zijn om vooraf het goede gesprek over de ondersteuning tijdens de zomerperiode te voeren. Tzorg zou in alle gevallen bij deze cliënten en de betrokken vaste hulpen hebben getoetst of het resultaat (schoon huis) behaald wordt.
Specifiek met het oog op de zomerperiode vinden voorafgaand extra overleggen plaats gericht op de continuïteit van de zorg en ondersteuning aan huis. Ondanks alle inspanningen, is gebleken dat de communicatie over de inzet tijdens de zomerperiode met cliënten niet altijd goed is verlopen. Daarom is er door de gemeente Breda een overleg ingepland met de gecontracteerde aanbieders op welke manier de gewenste vorm van proactieve communicatie kan worden gewaarborgd. In de beantwoording geeft het college verder aan dat Tzorg en andere zorgaanbieders in Breda kampen met de gevolgen van de arbeidsmarktkrapte. Om het arbeidsmarktprobleem aan te pakken is in de regio van Breda onlangs een Zorgpact gesloten.
Op grond van mij door de gemeente Breda aangereikte informatie en de beantwoording door het college van de vragen van de gemeenteraad concludeer ik dat het gewenste gesprek over de uitvoering van de Wmo 2015 op lokaal niveau op dit moment op een goede manier plaats vindt.
Is het voor u acceptabel dat cliënten gedurende de zomerperiode niet het aantal uren huishoudelijke hulp krijgen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken of Tzorg, landelijk actief in circa 300 gemeenten, ook in andere plaatsen dan Breda uren huishoudelijke zorg heeft geschrapt in de zomerperiode?
Ik zie geen aanleiding om hiertoe zelf landelijk onderzoek te doen.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de gemeente om in te staan voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, inclusief de continuïteit van voorzieningen tijdens de zomerperiode. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Zijn er ook andere thuiszorgorganisaties die in deze en voorgaande zomerperiodes hebben geschrapt in het aantal uren huishoudelijke hulp of verzorging?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken hoeveel thuiszorgorganisaties onterecht belastinggeld hebben ontvangen voor niet geleverde huishoudelijke hulp of verzorging in de zomerperiode?
Het is de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten om toe te zien op een goede naleving van gemaakte afspraken over levering van huishoudelijke hulp of verzorging door de betrokken aanbieders. Het is daarbij aan de gemeenten om in gesprek te gaan met de aanbieder indien zij tot de conclusie komen dat de contractuele afspraken niet of niet in voldoende mate zouden worden nagekomen.
Bent u ook van mening dat indien huishoudelijke hulp of verzorging niet is geleverd in de zomerperiode, gemeenten dit geld ook terug moeten eisen van de thuiszorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken meer oog te hebben voor de huishoudelijke hulp of verzorging die mensen ontvangen in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Ik heb geen aanleiding om de veronderstellen dat onhelderheid bestaat over de wettelijke opdracht oor gemeenten. Dit doet niets af aan het grote belang van continuïteit van (passende) zorg en ondersteuning, ook tijdens de zomerperiode.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst mensen met recht op huishoudelijke hulp of verzorging, die ook gedurende de zomerperiode ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Honderden Nederlandse academici publiceerden artikelen in neptijdschriften’ |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden Nederlandse academici publiceerden artikelen in neptijdschriften»?1
Ja.
Kloppen de beweringen van het onderzoekscollectief International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ) dat het gaat om «neptijdschriften» die artikelen publiceren zonder de kwaliteit te beoordelen?
Het is bekend dat er al jaren neptijdschriften bestaan. Ik vind het een kwalijke zaak dat bedrijven zich op een malafide manier verrijken. De bedragen die onderzoekers betalen voor article processing charges ten behoeve van het open access publiceren zijn onder meer bedoeld voor het organiseren van peer review. Nu deze niet heeft plaatsgevonden is er sprake van bedrog. Overigens zijn er ook uitgevers die, in weerwil van de mondiale transitie naar open access, onderzoeksresultaten achter betaalmuren houden en hoge winstmarges realiseren. Dit terwijl het onderzoek met publieke middelen wordt gefinancierd en de resultaten door eveneens publiek gefinancierde onderzoekers in het kader van peer review worden beoordeeld. Het spreekt voor zich dat ook deze ontwikkeling mij zorgen baart.
Wat zijn de gevolgen voor de betrokken wetenschappers en universiteiten van deze onthullingen?
Ik ga er niet vanuit dat de betrokken wetenschappers te kwader trouw zijn geweest en zie geen aanleiding om aan het publiceren in de betrokken tijdschriften consequenties te verbinden voor de betrokken wetenschappers of hun instellingen.
Welke stappen gaat u nemen om in de toekomst te voorkomen dat Nederlandse wetenschappers per abuis hun onderzoeksresultaten in dergelijke «neptijdschriften» publiceren?
Universiteitsbibliotheken doen er al veel aan om neptijdschriften eruit te vissen en wetenschappers hiervoor te waarschuwen. Van wetenschappers mag worden gevraagd zich goed te vergewissen van de reputatie van tijdschriften. Dat kan bijvoorbeeld via Web of Science, Scopus of de Directory of Open Access Journals (DOAJ), of aan de hand van door de instellingen zelf ontwikkelde checklists. Een «sluitende controle» op neptijdschriften is echter niet mogelijk. Als gevolg van de digitalisering is het gemakkelijker geworden om een tijdschrift op te zetten, er hoeft immers geen abonneebestand te worden opgebouwd. Dit is een goede ontwikkeling, maar hierdoor ontstaat – zoals blijkt uit het artikel – ook ruimte voor malafide uitgevers. Ook wordt het steeds gebruikelijker om wetenschappelijke artikelen op te slaan in repositories. Deze ontwikkeling juich ik toe. Het deponeren van wetenschappelijke artikelen in vrij toegankelijke repositories draagt ertoe bij dat meer mensen kennis kunnen nemen van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.
Welke invloed heeft de (wereldwijde) publicatiedruk onder wetenschappers volgens u gehad op het ontstaan van dergelijke neptijdschriften en hoe kan een dergelijke situatie in de toekomst voorkomen worden?
Ongetwijfeld kunnen er tijdschriften op de markt komen door de publicatiedruk. Ik vind het geen goede zaak om maar zo veel mogelijk te publiceren. Aan de andere kant vind ik dat resultaten van met publiek geld gefinancierd onderzoek openbaar en voor een breed publiek toegankelijk moeten zijn. Ook dienen de data van dit onderzoek toegankelijk te zijn, bijvoorbeeld om de dataverzameling te kunnen repliceren en de data-analyse te kunnen herhalen. Tevens is van belang dat ook negatieve onderzoeksresultaten publiek worden gemaakt.
De oorlog in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over recente luchtaanvallen en explosies waarbij veel burgerdoden zijn gevallen in Jemen?1
Ja.
Heeft u deze militaire inzet veroordeeld? Zo nee, waarom niet? Wilt u dat alsnog doen?
Nederland heeft de recente aanvallen in Jemen veroordeeld in de VN-Veiligheidsraad op vrijdag 10 augustus jl.
Deelt u de opvatting dat het veelgenoemde aantal van 10 duizend doden in de oorlog in Jemen waarschijnlijk aan de (zeer) lage kant is en de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, die ook een moordende blokkade in stand houdt, verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de slachtoffers? Zo nee, waarom niet?2
De omstandigheden in Jemen maken het moeilijk exacte aantallen over slachtoffers te verkrijgen. Duidelijk is dat de oorlog groot menselijk leed veroorzaakt en inmiddels duizenden slachtoffers heeft geëist. Het directe oorlogsgeweld door beschietingen, gevechten en zeker ook bombardementen heeft vele mensenlevens gekost, maar evenzeer de indirecte gevolgen van oorlog, zoals hongersnood, ziektes en gebrek aan medische voorzieningen. De obstakels die de bij het conflict betrokken partijen opwerpen bij het toelaten van zowel humanitaire hulp als essentiële commerciële goederen verergeren de situatie. Alle partijen die betrokken zijn bij het conflict in Jemen dienen zich maximaal in te spannen om burgerslachtoffers te voorkomen en humanitaire hulp ongehinderde toegang te verlenen.
Deelt u de vrees dat Jemen op het punt van een nieuwe cholera-uitbraak staat, die opnieuw het leven van duizenden mensen kan kosten?3
Nederland deelt de zorgen die de VN heeft over de dreiging van een nieuwe cholera-uitbraak in Jemen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft met inzet van 3000 personen een choleravaccinatie-actie voor circa 500.000 mensen in en rond de havenstad Hodeidah gestart. Volgens de laatste berichten van de hulpverlenende organisaties is een groot deel van de doelgroep gevaccineerd. Doordat de strijd rond Hodeidah weer oplaaide kon echter niet iedereen bereikt worden.
Hoe beoordeelt u de analyse dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in Jemen de facto samenwerkt met Al Qaida? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nederland heeft van deze berichtgeving kennisgenomen, maar beschikt niet over informatie op basis waarvan het uitspraken kan doen.
Kunt u aangeven hoe Nederland, indachtig de aangenomen motie hierover, de oorlog in Jemen als prioriteit beschouwt tijdens het huidige jaar in de Veiligheidsraad en initiatieven neemt om te komen tot beëindiging van de militaire handelingen, en om humanitaire toegang tot het gebied te verbeteren?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland blijft zich in de VN onverminderd inzetten voor Jemen en ondersteunt de inspanningen van de Speciaal Gezant voor Jemen, Martin Griffiths, om het politieke proces opnieuw op gang te brengen. Eerder werd tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de VN-Veiligheidsraad (VNVR) een voorzitterschapsverklaring over de humanitaire situatie in Jemen aangenomen. Op 10 augustus jl. heeft de VNVR, op verzoek van o.a. Nederland, met spoed gesproken over de recente aanvallen op burgers in Jemen. De VNVR sprak ernstige zorgen uit over de recente aanvallen en riep op tot een transparant en geloofwaardig onderzoek.
Bent u bereid in VN-verband steun te vergaren voor een oproep voor een direct staakt-het-vuren voor alle partijen en hiertoe een resolutie op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de inzet van Speciaal Gezant Martin Griffiths in zijn pogingen om tot een politieke oplossing te komen voor het conflict in Jemen. Nederland wil geen eigen initiatieven nemen die dit proces kunnen doorkruisen.
Het bericht ‘Te weinig personeel bij zorgcentra van Liante’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat zorggroep Liante door middel van een brief de hulp van familieleden van zorgcentrumbewoners inroept om het tekort aan personeel op te vangen?1 Wat is uw reatie daarop?
De brief van Zorggroep Liante aan familieleden is mij bekend. Navraag bij Liante leert dat men deze oproep heeft gedaan, omdat op enkele locaties de roosters niet helemaal volledig ingevuld konden worden. Dit had te maken met een samenloop van een tijdelijk verhoogd ziekteverzuim en het vertrek van een aantal medewerkers vlak voor de zomervakantie, waarvoor nog geen vervangers aangesteld konden worden.
Waar de roosters niet volledig ingevuld konden worden, wordt door Liante allereerst gekeken naar de extra inzet van de huidige medewerkers en uitzendkrachten. Mocht dat onvoldoende soelaas bieden, dan kunnen familieleden eventueel ingeschakeld worden. Niet voor de zorgtaken die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals, maar voor de meer ondersteunende werkzaamheden.
Er lijkt hier sprake te zijn van overmacht. De inzet van familieleden, evenals die van vrijwilligers, kan alsdan een bijdrage leveren aan het oplossen van een dergelijk (tijdelijk) probleem. Wel is daarbij belangrijk dat snel een structurele oplossing wordt gevonden en de (zorg)handelingen die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals ook daadwerkelijk door zorgprofessionals uitgevoerd worden. Liante heeft mij verzekerd dat dit ook haar uitgangpunt is geweest bij het verzoek dat men aan de familieleden heeft gedaan. Daarover is evenwel niet heel duidelijk gecommuniceerd.
Wat vindt u ervan dat een beroep gedaan wordt op familieleden waar eigenlijk professionele hulp geboden is? Is wat hier gebeurt niet een brug te ver?
De instelling dient te allen tijde te voldoen aan de verplichtingen van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz bepaalt dat de zorginstelling goede zorg moet leveren. De zorginstelling dient de zorgverlening op dusdanige wijze te organiseren, ook de inzet van het personeel, dat een en ander redelijkerwijze leidt tot goede zorg.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, worden de familieleden bij Liante niet ingezet voor het verlenen van professionele hulp. Zij worden tijdelijk gevraagd voor de niet-zorgtaken. De zorgprofessionals worden daarmee zoveel mogelijk ontlast, waardoor zij voldoende tijd houden voor de noodzakelijke zorgtaken. De inzet van familieleden leidt er onder andere toe dat de dagbesteding van de bewoners zoveel mogelijk ingevuld kan worden op de wijze die de bewoners gewend zijn.
Wie is eindverantwoordelijk indien tijdens de ondersteuning door familieleden iets mis gaat?
De zorginstelling is altijd eindverantwoordelijk voor het verblijf van en de zorg voor de bewoners die in de zorginstelling verblijven. De inzet van familieleden en/of vrijwilligers doet daar niets aan af. Ook dit is geregeld in de Wkkgz.
Wat is de oorzaak van het grotere personeelstekort deze zomer in vergelijking met eerdere jaren? Wordt het niet van kwaad tot erger? Waar eindigt dit?
Of een probleem met de invulling van de roosters in de verpleeghuizen deze vakantieperiode groter zijn dan in eerdere jaren is niet vast te stellen. Wel is sprake van een algemene krapte op de arbeidsmarkt, ook in de zorg. Daardoor kunnen de problemen met de personele bezetting tijdens vakantieperiodes pregnanter worden. Samen met betrokkenen in de sector wordt hard gewerkt om de vacatureproblemen in de zorg zoveel mogelijk te beperken. In het voorjaar is daartoe het actieprogramma «Werken in de Zorg» van start gegaan. En ook in het programma «Thuis in het Verpleeghuis» wordt ingezet op voldoende personeel voor de verpleeghuizen.
De inspanningen van de verpleeghuizen, ondersteund door landelijke en regionale partijen, om meer personeel beschikbaar te krijgen voor de verpleeghuiszorg beginnen ook vruchten af te werpen. Er wordt meer opgeleid in de verpleeghuizen en er komt meer personeel in dienst.
Met betrekking tot de bezetting in de vakantieperiode heb ik onlangs aan Actiz gevraagd om de leden te stimuleren met de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden in gesprek te gaan over de inzet van studenten in de verpleeghuizen gedurende de zomerperiode. Actiz heeft daar positief op gereageerd. Overigens geldt ook bij de inzet van studenten, evenals bij de inzet van familieleden, dat zij geen handelingen mogen verrichten waarvoor zij niet bekwaam en/of bevoegd zijn.
Hoe wordt voorkomen dat in komende zomers wederom zo’n groot personeelstekort ontstaat dat een beroep op familieleden gedaan moet worden? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het toelatingsbeleid van Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat bepaalde burgers uit lidstaten van de Europese Unie (EU) om politieke redenen niet tot Turkije worden toegelaten?1
Het kabinet is bekend met berichten over burgers uit EU-lidstaten die de toegang tot Turkije is geweigerd.
Welk beeld heeft u van de omvang hiervan de afgelopen paar jaar? Is dit (erg) toegenomen in deze periode?
Ik beschik niet over een volledig beeld van de omvang, noch over een eventuele trend. Wanneer een Nederlander aan een grens wordt tegengehouden, is dit in de eerste plaats een interne aangelegenheid waarover de Nederlandse overheid in de regel door de buitenlandse autoriteiten noch door betrokkene zelf wordt geïnformeerd. Incidenteel meldt een Nederlander die niet tot een ander land wordt toegelaten zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een hulpvraag.
Klopt het dat ook Nederlanders aan de grens zijn teruggestuurd? Om hoeveel mensen gaat dit?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met andere EU-landen die hiermee te maken hebben? Zo ja, wat bespreekt u hierover?
Er is geen sprake van structureel contact met andere EU-landen over dit onderwerp.
Bent u bereid om, bij voorkeur samen met andere EU-landen, het Turkse beleid om mensen om politieke redenen toegang tot het land te weigeren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat een inreisbeperking voor een individu aan wie dit wordt opgelegd, erg vervelend kan zijn. Ieder land heeft echter, met inachtneming van de internationaalrechtelijke verplichtingen, het recht om personen wel of niet toe te laten op grond van de geldende regelgeving van dat land. Een Nederlander die niet tot een ander land wordt toegelaten en direct terugkeert naar Nederland kan besluiten een klacht in te dienen bij de betreffende autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) inzake het terughalen van CDCA (chenodeoxycholzuur), waardoor de magistrale bereiding van het middel voor een vijftigtal patiënten met de zeldzame stofwisselingsziekte CTX (cerebrotendineuze xanthomatose) door het Academisch Medisch Centrum (AMC) is stil komen te liggen?1
De firma Leadiant heeft een handhavingverzoek ingediend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie). De Algemene wet bestuursrecht verplicht de inspectie om zo’n handhavingonderzoek uit te voeren als een belanghebbende daarom verzoekt. Er is een ontvangstbevestiging van het verzoek verzonden aan de verzoeker en er is door de inspectie aangegeven wanneer op het verzoek zal worden beslist. Er is verder geen contact geweest tussen de firma Leadiant en de inspectie.
Naar aanleiding van dat verzoek heeft de inspectie een onderzoek ingesteld bij het Amsterdam UMC (voorheen: AMC). Daarbij zijn monsters genomen van de werkzame stof voor analytische testen door het RIVM. Het RIVM heeft de testen uitgevoerd volgens de wettelijke voorschriften uit de Europese Farmacopee. Uit die testen bleek dat er onbekende onzuiverheden in de werkzame stof aanwezig zijn boven de limiet die daarvoor is gesteld in de desbetreffende monografie van de Europese Farmacopee. Daarnaast is door Amsterdam UMC niet onderzocht of de werkzame stof voldeed aan de algemene monografie «Substances for Pharmaceutical use» uit de Europese Farmacopee. Na overleg met de inspectie is het Amsterdam UMC daarop gestopt met de bereiding en terhandstelling van CDCA. De inspectie heeft toegelicht aan welke voorwaarden tenminste moet zijn voldaan om bereiding te kunnen laten plaatsvinden.
Is er contact geweest tussen het farmaceutisch bedrijf Leadiant Biosciences (Leadiant) en de IGJ over het feit dat het AMC zelf tot bereiding is overgegaan van CDCA? Zo ja, wat was de inhoud van dit contact? Hoe vaak is er contact geweest? Klopt het dat Leadiant heeft aangedrongen op onderzoek en ingrijpen van de IGJ om zodoende de magistrale bereiding te frustreren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de magistrale bereidingswijze door het AMC? Is deze niet uiterst zorgvuldig?2
Zoals ik aangaf in mijn antwoorden op vraag 1 en 2 heeft de inspectie een onderzoek ingesteld. Dit is nog niet afgerond.
Kunt u de situatie in België schetsen? Wie maakt CDCA in België en levert deze aan de patiënten? Is het juist dat CDCA daar ook op vergelijkbare magistrale wijze wordt bereid en verstrekt wordt aan patiënten vergelijkbaar met de AMC-werkwijze? Wat is uw oordeel daarover?
De magistrale bereiding met CDCA wordt in België alleen in het Universiteitsziekenhuis UZ Gasthuisberg in Leuven bereid. Dit ziekenhuis behandelt een 5-tal patiënten met een metabole aandoening met CDCA. Sinds 2015 werkt dit ziekenhuis met de magistrale bereiding omdat een geregistreerd geneesmiddel niet meer te verkrijgen was op de internationale markt. Het ziekenhuis laat de grondstof analyseren volgens de voorschriften uit de Europese Farmacopee. Daarna wordt de grondstof gebruikt voor de magistrale bereiding.
Uit de informatie die ik heb ontvangen van mijn Belgische collega lijkt het dat het Amsterdam UMC en het UZ Gasthuisberg in Leuven grondstof van verschillende fabrikanten gebruiken.
Wat is de prijs van CDCA in België? Krijgen de patiënten CDCA volledig vergoed in België?
Uit informatie van het UZ Gasthuisberg in Leuven blijkt dat de prijs per capsule van 250 mg momenteel € 1,51130 is. De prijs kan variëren omdat de kosten van de grondstof variëren.
De therapie wordt niet terugbetaald door de ziekteverzekering. Vergoeding van de magistrale bereiding met CDCA gebeurt via het Bijzonder Solidariteitsfonds (BSF). De wijze waarop het UZ Gasthuisberg de kostprijs berekent, en het feit dat de kostprijs hierdoor van batch tot batch kan variëren, werd besproken met en aanvaard door het BSF.
Is het juist dat in België door de internationale farmaceutische groep Sigma-tau, die haar naam later wijzigde in Leadiant, CDCA onder de naam Xenbilox in 2014 werd verkocht tegen een prijs van 660 euro per 100 tabletten van 250 mg, gelijk de maandelijkse behandelkosten voor een patiënt?3
Mijn Belgische collega heeft mij hierover de volgende informatie gegeven.
Het geneesmiddel Chenodeoxycholic Acid Leadiant wordt in België niet in de handel gebracht. Xenbilox stond nooit op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten. Er bestaat bij de Federale Overheidsdienst Economie ook geen toegelaten prijs voor Xenbilox / Chenodeoxycholic Acid Leadiant.
Uit een rondvraag bij de belangrijkste Belgische universitaire ziekenhuizen blijkt dat het geneesmiddel alleen in het Universiteitsziekenhuis UZ Gasthuisberg te Leuven werd gebruikt.
Dit ziekenhuis heeft de volgende informatie doorgegeven. In het UZ Gasthuisberg werden vóór 2010 patiënten behandeld met de Belgische specialiteit Chenofalk. Nadien werd het geneesmiddel verkregen door import van Quenobilan, Xenbilox en Chino caps. Sinds 2015 is de specialiteit niet meer verkrijgbaar op de internationale markt. Vanwege de schaarste werd Chino caps sinds 2015 voorbehouden voor de Japanse markt. De laatst gekende prijs voor Xenbilox 250 mg bedroeg € 9,1025 per capsule.
Is het juist dat CDCA al tientallen jaren wordt gebruikt als medicijn bij de behandeling van CTX? Klopt het dat het farmaceutische bedrijf Leadiant de prijs van dit «oude doos»-middel, welke 20.000 tot 25.000 euro per jaar bedroeg, wil opschroeven naar een prijs tussen de 160.000 en 220.000 euro per jaar waardoor het AMC met steun van zorgverzekeraars zich geroepen voelde om op magistrale wijze CDCA te maken?
Het klopt dat CDCA al tientallen jaren wordt gebruikt als geneesmiddel bij de behandeling van CTX. CDCA was sinds 1999 geregistreerd als Xenbilox (capsules 250 mg CDCA) voor de behandeling van galstenen. Sigma-tau was de handelsvergunninghouder van Xenbilox. Xenbilox werd ook «off-label» gebruikt voor de behandeling van CTX. In 2015 heeft Sigma-tau een aanvraag voor een handelsvergunning als weesgeneesmiddel ingediend voor CDCA (capsules 250 mg) voor een nieuwe indicatie, namelijk CTX. Hiervoor heeft de firma een overzicht gemaakt van bestaande relevante literatuur en twee historische dataverzamelingen geanalyseerd om te laten zien dat het geneesmiddel doet wat al jaren in de praktijk ervaren werd.
Sigma-tau heeft dus niet zelf ontdekt dat CDCA werkzaam is in de behandeling van CTX, maar heeft middels retrospectief onderzoek en op basis van een literatuuronderzoek de werkzaamheid en veiligheid van CDCA voor de behandeling met CTX onderbouwd. In 2017 heeft Sigma-tau de handelsvergunning overgedragen aan Leadiant.
In de periode dat CDCA Laediant als geregistreerd geneesmiddel in Nederland in de handel was stond het in de Z-index voor € 153.000,– per persoon per jaar. In de Horizonscan van het Zorginstituut Nederland wordt voor CDCA Leadiant het bedrag genoemd van € 163.000,– per persoon per jaar.
Het klopt ook dat het Amsterdam UMC mede door deze prijsstelling van CDCA Leadiant besloot om in 2018 over te gaan tot magistrale bereiding van CDCA.
Hoe verklaart u dat Leadiant onder de naam Sigma-tau hetzelfde CDCA in België verkocht voor ongeveer 8.000 euro per jaar aan kosten per patiënt?
Sigma-tau heeft CDCA als het geneesmiddel Xenbilox eerder verkocht tegen aanzienlijk lagere prijzen dan de bedragen die in het antwoord op vraag 7 worden genoemd. Met de vragensteller kwalificeer ik het zonder motivering ophogen van prijzen tot € 153.000,– of € 163.000,– inderdaad als maatschappelijk onaanvaardbaar.
Het is op zich een goede zaak als een geneesmiddel dat off-label wordt gebruikt uiteindelijk geregistreerd wordt voor de desbetreffende indicatie. Maar de prijs van het geregistreerde geneesmiddel moet wel in verhouding staan tot de geleverde inspanning. Daarvan is hier geen sprake, en ontstaat de indruk dat Leadiant misbruik maakt van de monopoliepositie die het heeft verkregen met dit weesgeneesmiddel, en naar het zich laat aanzien ook met de toelevering van de grondstof. Ik heb begrepen van het Amsterdam UMC dat de grondstoffenfabrikant die levert aan Leadiant niet bereid is om de grondstof te leveren aan het Amsterdam UMC.
De prijsstelling van CDCA Leadiant lijkt kennelijk ingegeven door het streven naar winstmaximalisatie. Ik keur het gedrag van Leadiant dan ook ten zeerste af.
Ik plan een gesprek met Leadiant om deze opvatting rechtstreeks kenbaar te maken, en met Leadiant te spreken over het belang van een acceptabele prijs.
Wat vindt u van de prijsstelling door Leadiant van het middel CDCA? Waar is deze op gebaseerd? Zou u de prijs die Leadiant vraagt kwalificeren als een vorm van «diefstal van publieke middelen» en «maatschappelijk onaanvaardbaar»?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uw invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat de magistrale bereiding van CDCA doorgang kan vinden? Is het niet een goede zaak als het AMC dit voor de hele Nederlandse patiëntenpopulatie zou kunnen doen?
Ik vind het een goede zaak als de magistrale bereiding in het Amsterdam UMC doorgang kan vinden. De grondstoffen die worden gebruikt moeten uiteraard wel deugdelijk zijn en voldoen aan de normen, ook in het belang van de patiënt. De inspectie kan en mag hiervoor de ogen niet sluiten.
Is het de bedoeling dat CDCA in het verzekerde pakket komt via het Geneesmiddelensysteem (GVS), bijlage 1b? Stuurt Leadiant hier op aan?
Ja. Heden is daarover bij het Zorginstituut een advies in voorbereiding. Publicatie van dit advies is voorzien in september / oktober 2018.
Is het niet wijzer om CDCA onder de medisch-specialistische zorg te scharen en via de «add-on»-systematiek te bekostigen, zodat het voor ziekenhuizen gemakkelijker is om CDCA magistraal te bereiden? Kunt u dit toelichten?
Het magistraal bereiden van geneesmiddelen kent een eigen juridisch kader. Dit bepaalt in welke situatie en voor wie geneesmiddelen magistraal bereid mogen worden. Dit kader staat los van de vraag of een geneesmiddel onderdeel uitmaakt van het basispakket en dus vergoed wordt.
De aanspraak, en daarmee de vergoeding van CDCA «verschuiven» van de extramurale, farmaceutische zorg naar de medisch specialistische zorg zal het daarom voor de ziekenhuizen niet «makkelijker» maken om dit geneesmiddel magistraal te bereiden. Zij moeten nog steeds aan hetzelfde juridische kader voldoen.
De afname van het aantal duikteams bij de brandweer |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aantal duikteams brandweer in 15 jaar gehalveerd»?1
Ja.
Is het waar dat vanwege de afname van het aantal duikteams de brandweer minder goed in staat is op het water levens te redden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe kunnen met minder duikteams toch dan toch dezelfde inspanningen worden geleverd voor het redden van levens?
Er kan niet een eenduidig verband worden gelegd tussen het aantal duikteams en het redden van levens op het water. Binnen de brandweer wordt ook gebruik gemaakt van grijpreddingen en van oppervlaktereddingen om te water geraakten te redden.
Zijn u voorvallen bekend waarbij de brandweer vanwege het feit dat er geen duikteam was of vanwege een langere aanrijtijd niet op tijd kon zijn, slachtoffers zijn gevallen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Zo nee, waarom niet?
Nee, die zijn mij niet bekend. De inrichting van de ondersteuning bij waterongevallen is een regionale aangelegenheid. Het regiobestuur bepaalt onder meer de opkomsttijden van de diverse teams voor deze taak van de veiligheidsregio.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat het aantal duikteams is afgenomen? In hoeverre heeft dit te maken met de regionalisering van de brandweer?
Bij de regionalisering van de brandweer is gewerkt aan een doelmatige inrichting van de taken. Hierbij is rekening gehouden met schaalgrootte van de veiligheidsregio’s. Ook de ondersteuning bij waterongevallen is sindsdien op regionaal niveau georganiseerd wat onder meer de vermindering van het aantal duikteams tot gevolg heeft gehad.
De arbeidsveiligheid speelt ook een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers. De veiligheidsregio’s hebben om die redenen teams samengevoegd of vervangen door oppervlaktereddingsteams.
Waar is het tekort aan duikteams het grootst?
Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt vanuit de veiligheidsregio’s dat er sprake is van een tekort aan duikteams.
Acht u het wenselijk dat iedere veiligheidsregio over een duikteam kan beschikken? Zo ja, gaat u dit verplicht stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de ondersteuning bij waterongevallen. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij dan een rol. Ik zie geen aanleiding om, gegeven het belang van die regionale afweging, die regelgeving aan te passen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de brandweer beter in staat wordt gesteld levens op het water te redden?
Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Er is voor mij geen aanleiding om in de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s te treden.
De berichten 'Vliegboot Catalina uit de lucht door geldgebrek' en 'Catalina voortijdig aan de grond door motorpech' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de artikelen «Vliegboot Catalina uit de lucht door geldgebrek»1 en «Historische Catalina voortijdig aan de grond door motorpech»?2
Ja.
Klopt het dat strengere regels en geldgebrek leiden tot het verdwijnen van dit legendarische antieke toestel uit Nederland?
Ik begrijp uit uitspraken van de heer Drost3 en de brief die de stichting vrienden van de Catalina aan de donateurs heeft gestuurd dat geldgebrek inderdaad de reden is die leidt tot het stoppen van de activiteiten van de stichting die tot nu toe de Catalina in de lucht probeerde te houden. De ILT heeft bij het toezicht op de historische luchtvaart uitvoering gegeven aan de uitkomst van een uitspraak van de Raad van State. In hoger beroep deed de Raad, in een zaak die een vergelijkbare stichting betrof, namelijk de uitspraak dat vliegen met betalende passagiers, ook al zijn dit donateurs van een stichting, conform de huidige regelgeving als een commerciële operatie gezien moet worden, hetgeen een beperking van de exploitatiemogelijkheden van de Catalina betekent.
Welke mogelijkheden zijn er regelgeving aan te passen en zo een bijdrage te leveren aan behoud van dit toestel voor Nederland? Welke mogelijkheden zijn er, bijvoorbeeld als het gaat om subsidies voor cultureel (mobiel) erfgoed, om te werken aan behoud van dit toestel in Nederland? Bent u bereid dit spoedig te bespreken met uw collega-minister, die gaat over cultureel erfgoed, en zo mogelijk naar een oplossing te zoeken?
EU nr. 216/2008 zal per 11-9-2018 vervangen worden door een nieuwe basisverordening Luchtvaartveiligheid. In deze nieuwe basisverordening zijn zowel de definitie van commerciële operaties als artikel 4.5(g) vervallen en zal het vliegen met historische luchtvaartuigen weer onder de nationale regelgeving kunnen worden uitgevoerd. De Regeling historische luchtvaart met de daarin gestelde voorwaarden is dan weer van toepassing, de basis voor het buiten werking stellen hiervan door de Raad van State is dan vervallen. De regelgeving is dan voor de Catalina geen beperkende factor aangezien onder de voorwaarden van die nationale regeling voor de historische luchtvaart weer ruimere exploitatie mogelijkheden ontstaan.
De vraag inzake de mogelijkheden voor subsidies voor cultureel(mobiel) erfgoed behoort toe aan de portefeuille van mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan wie ik de vraag heb voorgelegd.
Er zijn mogelijkheden voor ondersteuning van mobiel erfgoed via onder meer het Mondriaan Fonds. In antwoord op een verzoek van de Stichting Exploitatie Catalina (SEC) voor een financiële bijdrage voor de aankoop van het toestel is dat eerder aangegeven. Ook de bond Heemschut heeft recent gepleit voor de aankoop van het toestel door het Rijk om zo het behoud van het toestel voor Nederland te garanderen. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft begrip voor de verzoeken en voor de betekenis die de Catalina als type vliegtuig in onze geschiedenis heeft gehad (dit specifieke toestel heeft oorspronkelijk overigens dienst gedaan bij de Amerikaanse marine) en is bereid om naar mogelijkheden te kijken om het toestel in Nederland te houden. Maar een inspanning vanuit het Rijk is alleen zinvol als er ook voldoende belangstelling is bij andere partijen die het behoud en de exploitatie van het vliegtuig op zich kunnen nemen en het ook in bedrijf kunnen houden.
Waarom duurt het zo lang voordat de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een hernieuwde uitgifte kan doen van het bewijs van luchtwaardigheid? Klopt het dat de ILT niet erg meewerkend is? Zo ja, waarom zou dit het geval zijn, aangezien iedereen een dergelijk vliegend icoon zou moeten koesteren? Welke rol speelt de crash van de antieke Convair in Zuid-Afrika hier mogelijk in?
De ILT behandelt de aanvragen binnen de wettelijke termijnen en zo snel als mogelijk. In dit specifieke geval, na een ongeval in de zomer van 2017 met de Catalina, en de uitvoerige reparatie daarvan, is er diverse malen contact geweest met de eigenaar om een inspectie op het vliegtuig uit te voeren. Daarna is door de ILT binnen vijf weken – en derhalve ruim binnen de wettelijke termijn – een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) afgegeven. Van uw veronderstelde gebrek aan medewerking bij de ILT is mij niets gebleken. De crash van de antieke Convair 340 in Zuid-Afrika heeft bij de beoordeling geen enkele rol gespeeld.
Is het mogelijk voor antieke vliegtuigen een uitzondering te maken als het gaat om het maken van commerciële rondvluchten die essentieel zijn om voldoende fondsen bijeen te krijgen voor behoud van dergelijke vliegtuigen? Waarom is regelgeving aangescherpt en tot welke gevolgen leidt dit? Welke toestellen treft dit mogelijk nog meer?
Zoals reeds gememoreerd bij vraag 3 wordt binnenkort de nationale Regeling historische luchtvaart weer van kracht waardoor het weer mogelijk wordt om onder de voorwaarden van die regeling met sponsors en/of leden/donateurs van de stichting een vlucht te maken.
Klopt het dat het watervliegtuig zeer waarschijnlijk tijdens de jaarlijkse herdenking bij het Indië-monument op 15 augustus a.s. zijn laatste rondjes boven Nederland vliegt? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zou dat niet eeuwig zonde zijn? Maakt het feit dat inmiddels bekend is dat zelfs dat door motorpech niet meer gaat lukken, het verlies van dit cultureel vliegend erfgoed niet extra zuur?
Door nieuwe technische problemen met een motor zal het watervliegtuig dit seizoen niet meer vliegen. De Catalina heeft ook niet bij de jaarlijkse herdenking bij het Indië-monument gevlogen, wat zeker een tegenvaller was voor alle betrokkenen en belangstellenden van de jaarlijkse herdenking.
De vele berichten dat kinderen en volwassenen verdrinken in de zomerperiode |
|
Michiel van Nispen |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van (soms hele jonge) kinderen, maar ook volwassenen die verdrinken in de zomerperiode omdat zij niet of onvoldoende zwemvaardig zijn?1 2 3 4 5 6 7 8 9
Ja. Uit de berichten wordt niet altijd duidelijk of onvoldoende zwemvaardigheid de oorzaak van de verdrinking is.
Wat is uw reactie op de observatie van de Reddingsbrigade Nederland dat te zien is dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen, onder andere sinds het schoolzwemmen is afgeschaft?10 Bent u het eens met deze observatie? Kunt u uw visie geven hoe u ervoor gaat zorgen dat allé kinderen de basisschool verlaten mét minimaal een zwemdiploma, en dat eigenlijk het Zwem-ABC nodig is om voldoende zwemveilig te zijn in open water?
Met mijn brief van 17 april 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1836 heb ik uw Kamer geantwoord op vragen van het lid Westerveld over zwemvaardigheden.
In dat antwoord heb ik nogmaals mijn steun aan het plan van de Nationale Raad Zwemveiligheid, om in 2020 te komen tot een nationaal plan van aanpak NL Zwemveilig en zwemvaardig, uitgesproken en toegelicht.
Ik vertrouw erop dat dit plan voldoende in gaat op de diverse aspecten die u hiervoor noemt. Zo zal dit najaar het project NL Zwemveilig, dat de Raad coördineert, inzicht bieden in de zwemvaardigheid van leerlingen van basisscholen in de jaren nadat ze hun zwemdiploma’s behaalden. Zwemveiligheid in open water is daarbij één van de speerpunten van dat project.
Uit een publicatie van het CBS op 16 augustus 2018 blijkt dat het aantal verdrinkingen in Nederland met 86 in 2017 gelijk is aan dat in 2016.
Het aantal verdrinkingen ligt de laatste 10 jaar rond de 80 waarvan gemiddeld 9 kinderen. Daarbij valt op dat het aantal verdrinkingen onder mensen met een niet-westerse migratieachtergrond verhoudingsgewijs drie keer hoger ligt dan bij mensen met een Nederlandse achtergrond. Onder jongeren uit deze doelgroep in de leeftijd tussen de 10 en 20 jaar is dat zes keer hoger.
Tegelijkertijd blijkt ook uit de CBS cijfers dat voor de gehele groep mensen met niet-westerse migratieachtergrond het aantal verdrinkingen verhoudingsgewijs daalt. In de periode 1996 tot en met 2002 verdronken nog 1,5 op de 100.000 inwoners van deze groep. In de periode 2010 tot en met 2016 was dat 33 procent minder, namelijk 1 op de 100.000 inwoners.
Ik zal richting de Nationale Raad Zwemveiligheid nogmaals benadrukken dat ze in hun plan aandacht besteden aan de voorgenoemde verschillen op grond van migratieachtergrond. Overigens is de Raad juist voor jongeren uit deze groep, samen met een aantal partners, begin juli 2018 met een mini-vlog campagne gestart om hen op de risico’s te wijzen.
Hoe gaat u in uw beleid meenemen dat juist ook de kinderen van ouders met een laag inkomen of met een niet-westerse herkomst leren zwemmen en daardoor voldoende zwemvaardig worden en blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan volgens u het beste het bewustzijn bij kinderen en hun ouders worden vergroot dat water niet alleen plezier betekent maar ook risico’s met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u in uw beleid ook mee hoe kinderen en volwassenen zwemvaardig blijven, ook al hebben zij een zwemdiploma behaald, gezien de plotselinge gevaren die zich voor kunnen doen bij zwemmen in de natuur, in zee, in rivieren en in recreatieplassen? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat verwacht u op dit gebied van het door de Reddingsbrigade Nederland, de Koninklijke Nederlandse Zwem Bond (KNZB) en de Vereniging Werkgevers in Zwembaden en Zwemscholen (WiZZ) gesloten Zwemakkoord?11
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het Haagse initiatief ABZee, waarin kinderen en ouders een workshop krijgen hoe zij veilig en met plezier in de zee kunnen zwemmen? Deelt u de mening dat een dergelijk lesprogramma voor alle kinderen (in ieder geval die in het kustgebied wonen) noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid dit initiatief te verbreden en te betrekken bij de uitwerking van uw sportbeleid? Zo neen, waarom niet?12 13
Ja. Zie verder mijn antwoord onder 5.
Welke partijen zijn nu verantwoordelijk voor het toezicht op recreatieplekken en hoe effectief is dit toezicht nu volgens u? Waarom zijn beheerders van recreatieplekken nu niet verplicht om toezichthouders aan te stellen? Bent u van plan hierin maatregelen nemen, om zo goed mogelijk te voorkomen dat kinderen en volwassenen die niet voldoende zwemvaardig zijn komen te verdrinken?
Toezichthouden op zwemwater is geregeld in de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) en onderliggend besluit (Bhvbz). De eigenaar van een badinrichting of van een zwemlocatie in oppervlaktewater dient ervoor te zorgen dat er gedurende de openstelling voldoende toezicht wordt uitgeoefend. Toezicht is niet verplicht bij peuterbaden en bij zwemlocaties in oppervlaktewater waar geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving.
Het bericht 'Politie werkt in asbestpand, rapport werd ‘stilgehouden’' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie werkt in asbestpand, rapport werd «stilgehouden»»?1
Ja.
Welke versie van het verhaal is waar, die van de Landelijke Eenheid, inhoudende dat de aanwezigheid van asbest bekend is op de werkvloer, of die van de ondernemingsraad die zegt niet op de hoogte te zijn van het rapport dat de aanwezigheid van asbest meldt?
Het asbestrapport voor de locatie van de Landelijk Eenheid aan de Voorwateringweg 99 in Rotterdam van maart 2018 was uitsluitend bekend bij de dienst Facilitair Management van de politie. De uitkomst van dit asbestrapport gaf geen aanleiding voor het treffen van directe maatregelen, maar wel het advies om per kwartaal een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren, zodat een vinger aan de pols kan worden gehouden voor wat betreft de gezondheidsrisico’s. Het vervolgonderzoek naar de luchtkwaliteit, uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau op 29 mei jl., laat vervolgens zien dat er geen direct gevaar bestaat voor de gezondheid van de medewerkers en andere gebruikers ter plekke. Helaas heeft over de metingen en de noodzaak om de daken te vervangen niet meteen communicatie met de medewerkers plaatsgevonden, dit was onzorgvuldig. Er heeft ook geen communicatie plaats gevonden over dit onderwerp met de ondernemingsraad.
Begrijpt u dat, ongeacht welke versie de ware is, de aanwezigheid van asbest ervoor zorgt dat de agenten die aldaar werkzaam zijn, zich (ernstig) zorgen maken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik begrijp de zorgen van de agenten en overige gebruikers van het pand over de aanwezigheid van asbest in het pand. De veiligheid en gezondheid van de agenten en overige gebruikers van het pand staat voorop. Het uitgangspunt is dat de werkgever gezonde en veilige werkomstandigheden moet bieden voor werknemers en overige gebruikers van het pand door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. De korpschef meldt mij dat, hoewel het onderzoeksrapport naar de luchtkwaliteit bevestigt dat er geen gezondheidsrisico’s zijn, inmiddels is besloten de asbesthoudende daken op de locaties in Rotterdam en Groningen vanwege brandveiligheids- en verweringsrisico’s voor de gebruikers en omwonenden op korte termijn, zo mogelijk nog in 2018, te saneren en te vernieuwen. De voorbereidingen hiervoor zijn inmiddels gestart. Medewerkers in de betreffende panden zijn hierover geïnformeerd. Ook is er voor hen op korte termijn een voorlichtingsbijeenkomst.
Vindt u dat de aanwezigheid van asbest in een bedrijfspand getuigt van goed werkgeverschap? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Asbest is tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw veel gebruikt bij de bouw van bedrijfspanden en woningen. Er zijn weinig panden van voor 1994 (toen het gebruik van asbest in Nederland verboden werd) waar het niet verwerkt zit. Inmiddels is 90% van de politiepanden van vóór 1994, ongeveer 350, onderzocht op de aanwezigheid van asbest, zoals wettelijk verplicht, de rest volgt op korte termijn. Bij een deel van de panden is asbest gevonden. Het gaat hier in de meeste gevallen om asbest dat is verwerkt in vensterbanken en kitvoegen en dergelijke. Dat brengt geen gevaar voor de gezondheid van de gebruikers met zich mee, maar maatregelen zijn wel nodig als er verbouwd wordt, bijvoorbeeld het vervangen van een kozijn. De maatregelen die bij dergelijke verbouwingen door de werkgever genomen worden om risico’s voor de gezondheid van de medewerkers en overige gebruikers uit te sluiten worden ook meegenomen in de communicatie in de richting van de medewerkers.
Uitzondering hierop zijn, voor zover tot op heden bekend, de twee politiepanden in Rotterdam en Groningen waar de asbest is gebruikt in de golfplaten voor het dak. Bij brand of bij grootschalige afbrokkeling van de golfplaten kunnen daar wel risico’s ontstaan voor gebruikers van het pand en omwonenden. Daarom is bij deze twee panden besloten om de asbesthoudende daken op korte termijn te saneren en vervangen.
Deelt u de mening dat het advies in het rapport om het pand «op KORTE termijn» te saneren in strijd is met de uiting van de Landelijke Eenheid namelijk dat de betreffende daken «op termijn» worden vervangen? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat op korte termijn aan het rapport wordt voldaan? Zo nee, kunt u garanderen dat de agenten en een ieder die in het betreffende pand werkzaam is en nog zal zijn, geen gezondheidsrisico lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Europese Commissie zich mengt in de opleiding Europese Studies |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u verbaast te leren dat de Europese Commissie meer invloed lijkt uit te oefenen op het curriculum van de opleidingen Europese Studies in Nederland dan hun ondersteunende bevoegdheid toelaat?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen signalen vanuit de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de kwaliteit of vrijheid van onderwijs en onderzoek in het geding zouden zijn bij de opleidingen Europese Studies. Vanuit de Europese Unie zijn verschillende budgetten beschikbaar voor verschillende doelen. (zie ook antwoord op vraag2.
Wat betekent volgens u «Europeanisering» in de context van hoger onderwijs?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
«Europeanisering» kan als onderdeel van internationalisering gezien worden, waarbij de focus ligt op het opdoen van kennis over de uitdagingen waar Europa mee te maken heeft. Het gaat dus om het ontwikkelen van de Europese dimensie in onderwijs. Ik vind het van belang dat burgers die straks hun werk in een internationale en Europese context verrichten, of dat nou vanuit het binnen- of buitenland is, daar goed op toegerust zijn. Professionals uit verschillende domeinen hebben kennis nodig van EU-processen en -regels en dienen daar ook kritisch en onafhankelijk op te kunnen reflecteren. Dit is in de jaren »90 ook de achtergrond geweest voor het oprichten van het Jean Monnet programma.
Vindt u dat dit «Europeaniseren» een opdracht dient te zijn van Europese onderzoeksubsidies, zoals het Jean Monnet-programma?
De Europese Unie stelt budget beschikbaar met verschillende doelen. Het programma Horizon2020 is hét Europese subsidieprogramma voor onderzoek en innovatie in Europa. Het programma biedt kansen voor iedere organisatie of ondernemer die actief is in onderzoek, technologische ontwikkeling of innovatie. De totale omvang van het programma is € 70 miljard (2014–2020). «Europeaniseren» is geen doelstelling binnen het Horizon2020 programma.
Naast Horizon2020 bestaat het programma Erasmus+, het subsidieprogramma van de EU voor onderwijs, training, jeugd en sport. De totale omvang van het programma is € 14,7 miljard (2014–2020). Het biedt mensen van alle leeftijden de kans om kennis en ervaring op te doen of te delen bij organisaties in verschillende landen. Erasmus+ richt zich voor het grootste deel op het bevorderen van mogelijkheden voor mobiliteit over de grens heen en ondersteunt daarnaast strategische partnerschappen tussen organisaties uit verschillende landen.
Het Jean Monnet programma is een onderdeel van het Erasmus+ programma en heeft als doel de kwaliteit van (hoger)onderwijs- en onderzoeksactiviteiten op het gebied van EU-studies, in het bijzonder op het gebied van de Europese integratie, wereldwijd te bevorderen. In het kader van EU-studies wordt heel Europa bestudeerd met bijzondere aandacht voor de interne en externe aspecten van het Europese integratieproces. Het Jean Monnet programma helpt studenten en jonge arbeidskrachten onder andere toe te rusten met kennis over EU-onderwerpen die belangrijk zijn voor het academische en beroepsmatige leven. Een andere doelstelling is om de dialoog tussen de academische wereld en beleidsmakers te bevorderen om EU beleidsvoering te verbeteren. Beide veronderstellen een open, kritische oftewel academische houding. Ik heb geen aanwijzing dat daarbij geen ruimte zou zijn voor een kritisch geluid met betrekking tot de EU.
Kunt u een overzicht geven van alle projecten van het Jean Monnet-programma in Nederland over de afgelopen tien jaar in Nederland? Kunt u daarbij specificeren om wat voor activiteiten het gaat (leerstoel, studieprogramma’s, lezingen, enz) en hoeveel subsidie daarvoor van de Europese Commissie komt?
In bijlage 1 vindt u een overzicht van de Jean Monnet projecten vanaf 2009 waar een Nederlandse organisatie bij betrokken was. Indien bekend is de hoogte van de toegewezen subsidie bijgevoegd.
Deelt u de mening dat de informatie over de financieringsstromen van de Europese onderwijsactiviteiten voor iedereen toegankelijk moeten zijn en niet alleen in een onleesbaar Excel bestand in het Engels?3 Bent u bereid te onderzoeken op welke manieren transparantie over financiële bijdragen zo goed mogelijk kan worden gegarandeerd?
Nederland is voorstander van maximale transparantie en toegankelijkheid van informatie, uiteraard binnen de bestaande (privacy)wetgeving. Het delen van informatie, zoals financieringsstromen en uitkomsten van de Erasmus+ projecten, vergroot ook de impact van Erasmus+. Nederland zet zich in voor het verlagen van de administratieve lasten en maximale openheid van gegevens tijdens het huidige Erasmus+ programma (2014–2020) en bij het toekomstige Erasmusprogramma (2021–2027).
Is het normaal in het Nederlands hoger onderwijs dat leerstoelhouders door geldschieters verplicht worden om zich te mengen in het publiek debat, zoals het geval is bij het Jean Monnet-programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn drie academische taken: onderzoek, onderwijs en kennisverspreiding. Nederlandse hoogleraren worden standaard geacht hun kennis en expertise in het publieke debat te brengen. Veel Nederlandse hoogleraren doen dat met verve.
Een Jean Monnet Chair is een leerstoel voor universiteitsdocenten met een specialisatie in EU-studies. Leerstoelhouders dienen als hoofdactiviteit drie jaar lang minimaal 90 uur per academisch jaar onderwijs te geven. Onder de additionele activiteiten valt onder andere het deelnemen aan conferenties, seminars/webinars en workshops, gericht op zowel beleidsmakers op lokaal, regionaal en nationaal niveau als het maatschappelijk middenveld. Het deelnemen aan het publiek en wetenschappelijk debat is een reguliere activiteit voor elke leerstoelhouder, niet alleen voor houders van de Jean Monnet Chair. Dit past in het breder beschikbaar stellen van wetenschappelijke kennis, zoals dat een onderdeel is van de academische taken.
Deelt u de mening dat in het onderwijs er geen inhoudelijke sturing mag worden gegeven als voorwaarde voor financiering? Zo nee, waarom niet?
Ja. Externe financiering kan worden ingezet voor de bevordering van kennis over een specifiek onderwerp. Dit mag echter nooit ten koste gaan van de academische vrijheid.
Erkent u dat het lastig is om kritisch te rapporteren over de eigen geldschieter? Zo ja, ziet u dan ook het gevaar van dit soort voorwaarden van het Jean Monnet-programma op objectief onderwijs?
De wetenschap dient vrij en onafhankelijk te kunnen opereren, dat kan ook in thematische programma’s, samenwerking met bedrijven etc. Hiervoor bestaan duidelijke protocollen en integriteitsregels. De wetenschapper wordt hierin gesteund door zijn instelling.
Jean Monnet-acties zijn erop gericht excellentie in onderwijs en onderzoek te bevorderen op het gebied van EU-studies over de hele wereld en de dialoog tussen de academische wereld en beleidsmakers te stimuleren. Beide veronderstellen een open, kritische oftewel academische houding. Ik heb geen aanwijzing dat daarbij geen ruimte zou zijn voor een kritisch geluid over de EU of richting de Europese Unie, of dat bovengenoemde protocollen en integriteitsregels niet gerespecteerd zouden worden.
Deelt u de mening dat de doelstelling van «Europeaniseren» inhoudelijk sturend is en daarom een perverse prikkel geeft? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2
Vind u het harmoniseren van de opleiding Europese Studies in de Europese Unie wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben in de eerste plaats een voorstander van academische vrijheid en respecteer de autonomie van afzonderlijke instellingen bij het bepalen van curricula. Harmonisatie van de opleiding Europese Studies in de Europese Unie is alleen wenselijk zolang er naar gedeelde waarden en gezamenlijke definities wordt gezocht.
Deelt u de mening dat de competenties die studenten leren tijdens de opleiding Europese Studies en die worden vastgesteld in het «Tuning» document zouden moeten worden vastgesteld op nationaal niveau, aangezien daar de bevoegdheid ligt? Zo nee, waarom niet?4
Zie voor een toelichting op het Tuning project het antwoord op vraag 12. Het is belangrijk te stipuleren dat in de Tuning filosofie de autonomie van instellingen en diversiteit van programma’s vooropstaat. Dit sluit aan bij mijn opvatting dat het primair de verantwoordelijkheid is van afzonderlijke instellingen om het curriculum vast te stellen. Zij bepalen de leeruitkomsten en de te hanteren onderwijsvormen. Hierbij moet worden aangetekend dat het hoger onderwijs opereert in een internationale context. De eisen worden geformuleerd door de docenten en wetenschappers die actief zijn in het betreffende vakgebied, niet door overheden. Het genoemde Tuning document, Reference Points for the Design and Delivery of Degree Programmes in European Studiesmoet worden gezien als een bijdrage bij het bepalen van de standaard, en sluit aan bij de doelstelling uit het Bologna Proces dat onderwijsprogramma’s «compatible and comparable» zouden moeten zijn. «Reference points» moeten hier worden verstaan als richtinggevende – niet bindende – aanwijzingen. Dit is ook wenselijk als basis voor studentenmobiliteit, bijvoorbeeld in het kader van het Erasmus+-programma.
Kunt u mij uitleggen wat de Europese Commissie bedoeld met «morele ondersteuning» van de totstandkoming van dit «Tuning» document? En wat vindt u daarvan?
Het Tuning project is een initiatief dat is voortgekomen uit de hoger onderwijswereld zelf. Het beoogde (en beoogt nog steeds) het hoger onderwijs en in het bijzonder academici en studenten een (prominente) rol te geven in de implementatie van het Bologna Proces. Tuning heeft tot doel hoger onderwijs en onderwijsprogramma’s te innoveren, dat wil zeggen beter aan te laten sluiten op de maatschappelijke vraag, en (inter)nationaal beter op elkaar af te stemmen.
Het project Tuning Educational Structures in Europe, dat geheel autonoom van de Europese Commissie opereerde, genoot financiële steun van de Europese Commissie (directoraat-generaal Onderwijs en cultuur (EAC)) van 2001 tot 2008. Voordat de Europese Commissie (Directoraat-Generaal voor Onderwijs en Cultuur) overging tot subsidiering van het Tuning project in 2001 heeft zij zich ervan vergewist dat de ideeën die ten grondslag lagen aan het project breed werden gedragen door het HO in de diverse Europese landen en door de nationale overheden. De Commissie dekte ca. 50% van de feitelijke kosten, de rest van de benodigde financiën kwam van de deelnemende hoger onderwijsinstellingen. Het primaire doel van het project: het verbeteren van de kwaliteit van hoger onderwijsprogramma’s door handvatten te ontwikkelen voor de modernisering van die programma’s en daarnaast zogenaamde internationaal vastgestelde «reference points for the design and delivery for degree programmes» te maken. In het kader van Tuning zijn referentie-raamwerken ontwikkeld voor dertien vakgebieden, w.o. Europese Studies, maar ook Geschiedenis, Natuurkunde, Wiskunde, Verpleegkunde, Bedrijfskunde enz. Binnen zogenaamde thematische netwerken werden nog veel meer van deze raamwerken gemaakt, o.a. voor de kunsten, theater, muziek. Elk raamwerk was de uitkomst van de discussie van internationale groepen van wetenschappers en docenten.
De Commissie speelde bij de totstandkoming, behalve aangaande het faciliteren van het proces, inhoudelijk geen enkele rol. De morele steun die de Commissie geeft aan het Tuning project, interpreteer ik in die zin dat de Commissie de totstandkoming van het Tuning project ziet als een goed voorbeeld en er ook op die manier aan zal refereren. Ik heb daar geen bezwaar tegen.
Deelt u de mening dat de indicatie dat studenten gedurende de opleiding Europese Studies juist meer pro-Europees worden, laat zien dat er mogelijk sprake is van subjectief onderwijs?5 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Ik ben van mening dat er onvoldoende onderbouwing is om te spreken over een indicatie dat studenten gedurende de opleiding Europese Studies juist meer pro-Europees worden. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit de NVAO, noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de kwaliteit of vrijheid van onderwijs bij de opleidingen Europese Studies in het geding zou zijn (zie ook beantwoording vraag7.
Vindt u dat studenten van de opleiding Europese Studies ook in aanraking moeten komen met kritische geluiden over de Europese eenwording? Zo ja, vindt u dat dit voldoende wordt aangeboden?
Als stelselverantwoordelijke hecht ik waarde aan de onderzoeks- en onderwijsvrijheid binnen het Nederlandse hoger onderwijs. Het is belangrijk dat studenten in aanraking kunnen komen met verschillende benaderingen van thema’s binnen hun vakgebied. Ik ga echter niet over de specifieke invulling van curricula en vakken. Het is aan de instellingen om te bepalen hoe de curricula eruitzien en het is aan de NVAO om toe te zien op de kwaliteit daarvan. Ik heb geen signalen van de NVAO, noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de opleidingen Europese Studies niet voldoen aan de kwaliteitscriteria.
Deelt u de mening dat openbaar moet zijn wie welk onderzoek financiert in het hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er in ieder geval voor zorgen dat de financiering vanuit de Europese Commissie openbaar wordt?
Zie beantwoording vraag 5
Het bericht ‘Geen reactie op uitstelverzoek door storing bij fiscus’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er tussen 10 april en 20 juli 2018 een aantal bevestigingen en/of afwijzingen op een uitstelverzoek door een technische storing bij de Belastingdienst niet zijn verstuurd?1
Ja.
Wanneer is deze technische storing aan het licht gekomen en wanneer is deze opgelost?
Nog in de eerste helft van april is geconstateerd dat er sinds 10 april bij de verzoeken om uitstel geen schriftelijke reacties werden verzonden. Voor dit probleem is op 20 juli een oplossing gerealiseerd in de ICT-omgeving. Voor de tussenliggende periode is een handmatig proces ingericht om er voor te zorgen dat de reacties toch werden verzonden. Medio juli bleek echter dat in deze tussenliggende periode, ondanks het handmatige proces, een groot aantal schriftelijke reacties toch niet is verstuurd. Het betrof hier de verzoeken om uitstel voor de middelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, erfbelasting en uitstel voor de opgaaf wereldinkomen (zie ook antwoord op vraag 3). De verzoekers (particulieren en intermediairs) zijn of worden op korte termijn middels een excuusbrief geïnformeerd inclusief een toelichting op de verlate verzending. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gehele periode intermediairs via elektronische weg wel een terugkoppeling van hun verzoek hebben gehad (het zogenaamde SBU bericht).
Kunt u aangeven om welke aantallen bevestigingen en/of afwijzingen het gaat? Zo nee, waarom niet?
Onderstaande tabel geeft het aantal aanvragen voor uitstel per middel weer voor de tussenliggende periode zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2. Van de 29.203 verzoeken gaat het om 380 afwijzingen. Van het totaal aantal verzoeken zijn er 4.931 ingediend door intermediairs.
Inkomensbelasting
21.205
Vennootschapsbelasting
6.836
Niet in Nederland belastbaar inkomen (NINBI)
280
Erfbelasting
882
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst de mensen in deze kwestie voor vragen heeft verwezen naar de BelastingTelefoon, terwijl de BelastingTelefoon ervan uitging dat er minder telefoontjes zouden plaatsvinden?
Bij een verstoring staat het belang van de belastingplichtige voorop. De BelastingTelefoon is dan een van de kanalen die kan worden ingezet om belastingplichtigen te informeren. De leiding van de BelastingTelefoon wordt meegenomen in de verstoring en past indien noodzakelijk en mogelijk de capaciteit aan.
Bij een dergelijke verstoring wordt een melding gedaan in het verstoringenhoekje op de website om belastingplichtigen te informeren. In het verstoringenhoekje is met betrekking tot deze verstoring op 3 augustus de volgende tekst opgenomen:
Intermediairs hebben doordat zij via de BelastingTelefoon direct worden doorverbonden met de afdeling geen extra wachttijden ervaren.
Heeft de betreffende afdeling van de Belastingdienst waar de technische storing is opgetreden voorafgaand aan de doorverwijzing naar de BelastingTelefoon contact opgenomen met het dienstonderdeel BelastingTelefoon? Zo nee, waarom niet?
Nadat gebleken was dat een groot aantal schriftelijke reacties niet was verzonden is dit als «damage» aangemerkt en is, als onderdeel van de bijbehorende procedure, contact geweest met het onderdeel klantinteractie en services (KI&S) waar de BelastingTelefoon en de website onderdeel van uitmaken om de communicatie af te stemmen. Dit heeft geleid tot het verstoringenbericht dat op 3 augustus is geplaatst. Voor een omschrijving van deze procedure verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
Hoe is de procedure in voorkomende gevallen vastgelegd (bijvoorbeeld: afdeling x van de Belastingdienst constateert een storing of fout en verwijst mensen naar de BelastingTelefoon, op welke wijze gebeurt dit, welke maatregelen worden getroffen, wordt er extra personeel ingezet, enzovoorts)?
De procedure die in werking treedt bij een verstoring is de damageprocedure. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot ongewenste effecten bij stakeholders van de Belastingdienst. Deze procedure richt zich op het voorkomen van (nog meer) foutproductie,- het herstel van het proces en nazorg om gevolgschade te herstellen. De procedure start bij de melding van een incident door een medewerker. Zodra een melding wordt gedaan treedt het incidentmanagementproces in werking. Na kwalificatie als verstoring wordt een regisseur benoemd. Deze formeert een tafel waaraan alle betrokken afdelingen en disciplines aanschuiven. Deze tafel analyseert de verstoring en formuleert oplossingsvoorstellen voor de beslisser. De beslisser overlegt met de ketenmanagers over de te volgen route en de keuze voor een oplossingsrichting. In het gehele proces is aandacht voor de communicatie richting belastingplichtigen. Onderdeel van de procedure is dat de storing wordt gemeld op de website van de Belastingdienst in het Verstoringenoverzicht. Indien de ernst of de omvang van de verstoring daar om vragen wordt de Staatssecretaris geïnformeerd via een spoednotitie. Deze afweging wordt gemaakt in overleg met de DG.
Kunt u aangeven of de afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) met wachttijden te maken heeft?
De afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) heeft met wachttijden te maken. Deze afdeling is geen onderdeel van de BelastingTelefoon. De wachttijden bij de CVU zijn relatief kort.
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs die bellen naar de afdeling CVU weergegeven:
januari 2018
1.495
268
0:57
februari 2018
1.691
201
0:45
maart 2018
2.843
308
0:56
april 2018
2.747
285
0:55
mei 2018
2.430
317
1:02
juni 2018
3.227
311
1:05
juli 2018
3.936
382
1:02
Kunt u per maand een overzicht geven van de wachttijden bij de BelastingTelefoon voor belastingadviseurs?
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs opgenomen:
01–2017
15
02–2017
18
03–2017
17
04–2017
19
05–2017
18
06–2017
17
07–2017
18
08–2017
16
09–2017
14
10–2017
13
11–2017
15
12–2017
17
01–2018
17
02–2018
21
03–2018
19
04–2018
19
05–2018
27
06–2018
37
Deze wachttijd is kort omdat de intermediairs via de BelastingTelefoon via een speciale toegangscode rechtstreeks worden doorverbonden.
Klopt het dat een op de vier belastingadviseurs afhaakt vanwege de lange wachtrij? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee dit klopt niet. Op de website belastingdienst.nl publiceren wij open data, waaronder een bestand met geaggregeerde informatie over onze wachttijden. Deze data is door de media gebruikt voor een artikel over wachtrijen bij de BelastingTelefoon. Dit artikel bevatte een op basis van deze data juiste analyse van de ontwikkeling van de wachttijden op diverse werkstromen. Hierdoor is het beeld ontstaan dat ca. 250.000 intermediairs (één op de vier) zijn afgehaakt in de wachtrij. Na publicatie van het artikel is een analyse gedaan van de cijfers die zijn gebruikt. De conclusie is dat er sinds maart onjuiste data in het open databestand zat die de wachttijden van de werkstroom intermediairs betrof. De feitelijke situatie op basis van de juiste informatie is dat er ca. 24.000 intermediairs zijn afgehaakt in de wachtrij. De wachttijden die in het antwoord op vraag 7 en 8 zijn vermeld laten tevens zien dat dit niet aan de orde is.
Hoe wilt u de bereikbaarheid voor belastingadviseurs die particulieren en kleine ondernemers bijstaan verbeteren?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 9 blijkt is er feitelijk geen situatie dat de bereikbaarheid bij de intermediairs om extra maatregelen vraagt. In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon weer op het niveau te brengen van de 1e helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.2
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.