Geen verplichte aanbestedingen in het sociaal domein |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat ruim 90% van de gemeenten zorg inkopen buiten de werkingssfeer van de Europese aanbestedingsregels?1 2
Gemeenten kunnen zorg en ondersteuning (jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning) in het sociaal domein op verschillende manieren realiseren, zoals aanbesteden, open house, inbesteden of subsidies. Welk instrument het beste is voor het realiseren van zorg en ondersteuning in de lokale situatie is aan gemeenten.
Uit het in de vraag aangehaalde onderzoek blijkt dat, wanneer gekeken wordt naar de manier waarop gemeenten de inkoop van hun zorg realiseren, er door gemeenten vaak geen keuze wordt gemaakt tussen inschrijvers. De uitbesteding kwalificeert daarom als een zogeheten open house constructie. Hierbij contracteren gemeenten meerdere – vaak een zeer groot aantal – partijen. De redenen hiervoor kunnen divers zijn, zoals het garanderen van de continuïteit van de ondersteuning, de keuzevrijheid van de burger, etc. Ik vermoed dat de in het onderzoeksrapport beschreven knelpunten die gemeenten ervaren bij het inkoopproces van zorg in het sociaal domein een rol spelen bij de keuze voor het in te zetten instrument. Uit het onderzoek volgt dat zowel gemeenten als aanbieders het inkoopproces complex vinden en de juridische kaders ingewikkeld. Dit zou een reden kunnen zijn voor gemeenten om te kiezen voor open house constructies. Daarbij is immers geen selectie mogelijk wat een van de meest complexe aspecten is van een inkoopproces. Ik ben van mening dat gemeenten niet altijd voor open house kiezen omdat die procedure inhoudelijk de beste zorg oplevert. Overigens constateer ik dat gemeenten momenteel terug lijken te komen van het gebruik van de inkoop via open house constructies. Hier zal in het nationaal spoor van mijn aanpak inkoop en aanbesteden ook nader onderzoek naar worden verricht door middel van een vervolgonderzoek op de monitor gemeentelijke zorginkoop 2018. De uitvraag voor dit onderzoek wordt momenteel voorbereid.
Acht u een aanpassing van de Aanbestedingswet 2012 noodzakelijk om van de aanbestedingen in de gemeentelijke zorg af te komen? Of is dit overbodig nu blijkt dat slechts 7 tot 9% van de 4560 contracten die nu in de Wmo/Jeugdzorg zijn gesloten onder de Aanbestedingswet valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien een gemeente bij het realiseren van zorg een of meerdere aanbieders wil selecteren, dan gelden de Europese aanbestedingsregels.
Het blijkt voor gemeenten niet eenvoudig om aanbestedingsprocedures zo in te vullen dat deze uiteindelijk leiden tot de beste en integrale zorg en ondersteuning voor hun inwoners. Gemeenten lijken het «verlichte regime» (zie voor toelichting antwoord op vraag5 dat van toepassing is, niet als licht te ervaren: gemeenten ervaren onvoldoende flexibiliteit en hoge administratieve lasten bij de inkoop van zorg in het sociaal domein. Ik ben van mening dat de effectiviteit en efficiëntie van de Europese aanbestedingsrichtlijn op het terrein van zorg in het sociaal domein kan worden verbeterd. In de praktijk is er niet of nauwelijks interesse van buitenlandse partijen voor opdrachten in het sociaal domein. Daarom zet ik in Brussel in op een evaluatie van de aanbestedingsrichtlijn. Hier heb ik uw Kamer bij brief van 17 maart 2019 over geïnformeerd.6 Mocht uit deze evaluatie een aanpassing van de richtlijn voortvloeien dan is het noodzakelijk dat de Aanbestedingswet 2012 daar ook op aan wordt gepast.
Klopt het dat Nederland geen nationale – vereenvoudigde – procedure heeft ingevoerd, waardoor gemeenten nu allemaal hun eigen procedures uitdenken?
De Europese aanbestedingsrichtlijn, Richtlijn 2014/24/EU betreffende het gunnen van overheidsopdrachten, heeft een verlicht regime voor sociale en andere specifieke diensten geïntroduceerd. Dit betekent dat aanbestedende diensten verplicht zijn opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten met een waarde boven € 750.000 Europees aan te kondigen en daarbij rekening te houden met de aanbestedingsbeginselen van transparantie, proportionaliteit en gelijke behandeling. De richtlijn laat het aan de lidstaten om nadere regels te stellen voor deze diensten.
De richtlijn is geïmplementeerd in de gewijzigde Aanbestedingswet 2012 die in juli 2016 in werking is getreden. In artikel 2.38 en artikel 2.39 zijn de regels ten aanzien van opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten opgenomen (het verlicht regime). De procedure voor sociale en andere specifieke diensten in de Aanbestedingswet 2012 bevat slechts een beperkt aantal voorschriften om te verzekeren dat voldaan wordt aan de eisen van de richtlijn. Door de procedure voor sociale en andere specifieke diensten niet verder uit te werken, hebben aanbestedende diensten ruimte om te kiezen voor een procedure die het best aansluit bij de omstandigheden van het geval.
Welke voordelen ziet u aan het instellen van een sterk vereenvoudigde nationale procedure om heel complexe aanbestedingsprocedures te voorkomen? Welke nadelen ziet u aan het voorschrijven van een nationale procedure die voor alle gemeenten geldt (als zij tenminste kiezen voor aanbesteden)?
Het invullen van een procedure voor sociale en andere specifieke diensten zou aanbestedende diensten mogelijk meer duidelijkheid bieden over de te zetten stappen. Echter, dit betekent ook dat aanbestedende diensten de ruimte die zij nu hebben om een procedure zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij hun specifieke behoeften kwijtraken. Met het oog op het behouden van deze ruimte, kan duidelijkheid worden gegeven via andere middelen. In het kader van het programma inkoop in het sociaal domein worden verschillende acties ondernomen gericht op de ondersteuning van inkopers en de ontwikkeling van standaarden en handreikingen.7 Zie ook het antwoord op vraag vijf.
Welke andere mogelijkheden heeft het Rijk om meer uniforme procedures en tarieven in te voeren voor de zorg, hulp en ondersteuning binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet? Is het mogelijk om voor beide wetten één inkoopregeling met landelijke tarieven af te spreken zodat zorgaanbieders weten waar ze aan toe zijn en bureaucratie bestreden wordt?
In het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. De Jeugdwet en de Wmo 2015 verplichten de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Daarnaast wordt binnen het nationale spoor van mijn aanpak inkoop en aanbesteden in het sociaal domein gewerkt aan het ondersteunen van gemeenten en het verminderen van de ervaren problematiek binnen de bestaande regelgeving, waar mogelijk. Hierbij spelen de mogelijkheden om in samenwerking en overleg met gemeenten en (zorg)aanbieders best practices te bevorderen en tot (meer) uniforme procedures te komen een belangrijke rol. Hiertoe wordt onder meer gewerkt aan:
De huidige wet- en regelgeving bevat ruimte voor het stellen van specifieke, functionele eisen, die gemeenten beter kunnen benutten in hun aanbesteding. Het Rijk zal de gemeenten hierbij ondersteunen. Daarbij inventariseren we knelpunten die gemeenten niet zelf kunnen oplossen. Waar deze knelpunten leiden tot de wens om de EU-regelgeving op onderdelen aan te passen, zetten we daarop in.
Het bericht ‘Hier heeft Bram geen toekomst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hier heeft Bram geen toekomst»?1
Ja.
Bent u bekend met het aantal boeren(gezinnen) dat de afgelopen jaren is geëmigreerd naar het buitenland? Zo ja, hoeveel zijn dit er sinds 2015 en naar welke landen emigreren deze boeren? Zo nee, wat is de reden dat het Ministerie van LNV en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers hebben bijgehouden van het aantal geëmigreerde boeren na 2015?
Exacte en betrouwbare gegevens over emigrerende boeren(gezinnen) zijn niet eenvoudig vast te stellen. Op basis van een koppeling tussen gegevens uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en gegevens uit de gecombineerde opgave (landbouwtelling) heeft het CBS de volgende cijfers ter beschikking gesteld: in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn in totaal 100 boeren gemigreerd. In 2016 zijn 5 boeren gemigreerd.
Cijfers over de jaren 2017 en 2018 kon het CBS nog niet geven.
Er dient bij deze cijfers te worden opgemerkt dat ze een ondergrens vormen, het reële aantal ligt vermoedelijk hoger – zo spreken marktpartijen die emigrerende boeren begeleiden van «enkele tientallen» per jaar. Het vertrek van boeren(gezinnen) naar het buitenland is met de bestaande systemen niet in alle gevallen in de statistieken te vangen.
Bovenstaande emigratiecijfers hebben alleen betrekking op boeren in Nederland die hun bedrijf hier beëindigd hebben en een nieuwe start in het buitenland hebben gemaakt. Zo laten deze cijfers geen emigrerende zonen en dochters van boeren zien die een bedrijf in het buitenland opzetten (zonder dat er bedrijfsbeëindiging in Nederland plaatsvindt). Daarnaast zijn er gevallen bekend van nevenbedrijven die in het buitenland worden opgezet. In deze gevallen spreken we van «semigratie» en dat zit ook niet in deze cijfers.
Wat vindt u van de toenemende interesse onder boeren voor emigratie?
Uiteraard vind ik het geen goede zaak als de emigratie wordt veroorzaakt door overheidsbeleid. Er blijken in de praktijk echter vele redenen voor emigratie te noemen, waaronder de fysieke beperkingen waar een bedrijf mogelijk tegenaan loopt als het in Nederland wil uitbreiden. Daar kan de overheid weinig aan doen.
Welke maatregelen neemt u om te stimuleren en faciliteren dat de Nederlandse boer genoeg kansen en mogelijkheden heeft om zijn bedrijf in Nederland voort te zetten en zich niet genoodzaakt hoeft te voelen om voor het runnen van een rendabel bedrijf de grens over te gaan?
Ik vind het erg belangrijk dat boeren en tuinders een goed inkomen kunnen verdienen, dat zij kunnen innoveren en dat zij gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Dat is ook een van de doelen uit de LNV-visie. Zo zet ik mij onder andere in om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 28 625, nr. 257) en creëer ik met het bedrijfsovernamefonds financiële ruimte om op het moment van en vlak na bedrijfsovername te investeren in duurzame bedrijfsontwikkeling. Ondersteuning van het bedrijfsovernameproces door middel van coaching en versterking van het agrarisch ondernemerschap door opleiding vergroten het toekomst- en continuïteitsperspectief voor jonge boeren. Een nadere uitwerking van de versterking van de economische positie van boeren en tuinders volgt in de Kamerbrief over het Realisatieplan van de LNV-visie welke binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat we trots moeten zijn op de Nederlandse landbouw en tuinbouw en dat het signaal dat er een toenemende interesse is onder boeren om te emigreren een zorgelijk signaal is, dat aangeeft dat (een deel van) de Nederlandse boeren en tuinders deze trots niet als zodanig ervaren? Zo nee, hoe verklaart u dan het stijgende aantal boeren dat emigreert? Zo ja, bent u bekend met de achterliggende redenen voor de emigratie?
Ik vind inderdaad dat we trots kunnen zijn op de Nederlandse land- en tuinbouw. Dat dit niet altijd zo wordt ervaren is zorgelijk. Zoals ik ook in mijn LNV-visie heb gepresenteerd, moet de waardering van ons voedsel groter worden. Het is belangrijk dat de waardering voor het voedsel en het werk van de boer wordt verhoogd en daar zet ik mij voor in.
Kunt u, naast het aantal boeren dat emigreert, ook uiteenzetten hoeveel boeren stoppen vanwege het niet hebben van voldoende toekomstperspectief en het niet hebben van een opvolger?
Exacte cijfers over het aantal boeren dat stopt met als reden het niet hebben van voldoende toekomstperspectief of het niet hebben van een opvolger, zijn er niet. Indicatoren als het opvolgingscijfer en het continuïteitspercentage zeggen echter wel iets over de trend. Uit de meest recente cijfers van Wageningen Economic Research blijkt dat in de periode 2012–2016 de belangstelling voor bedrijfsopvolging is toegenomen. Het opvolgingscijfer – dat wil zeggen het aandeel van bedrijfshoofden van 51 jaar of ouder met een opvolger – is gestegen van 34% in 2012 tot 39% in 2016. Het deel van de bedrijven in de land- en tuinbouw dat op de middellange termijn – tien à vijftien jaar – naar verwachting zal worden voortgezet (het continuïteitspercentage) lag zowel in 2012 als in 2016 op 64%. Dat wil zeggen dat op de middellange termijn naar verwachting 36% van de bedrijven zal worden beëindigd. Dat komt neer op een geschatte jaarlijkse afname van circa 2,4%. De ontwikkeling van het aantal bedrijven is en wordt nog steeds vooral bepaald door het stoppen bij generatiewisseling.2
Herkent u zich in het beeld dat de Nederlandse boer moeite heeft met het rendabel maken en houden van een onderneming vanwege de regeldruk en andere kostprijsverhogende factoren als fosfaatrechten, grondprijzen en mestafzet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, hoe verklaart u de signalen als het groter wordende aantal boeren(gezinnen) dat emigreert?
Het verbeteren van de inkomenspositie van de boer is niet voor niets een aandachtspunt binnen de LNV-visie. Er zijn vele factoren van invloed op de financiële positie van ondernemingen. Bijvoorbeeld, zoals u ook noemt, komen wanneer een melkveehouder zijn bedrijf wil uitbreiden de kosten voor grond en fosfaatrechten bovenop de investeringen die vaak voor stallen gedaan moeten worden. Dit is mede het gevolg van het bereiken van de grenzen van de milieugebruiksruimte. Het is aan de ondernemer zelf te besluiten in hoeverre hij deze kosten kan dragen en of een uitbreiding, dan wel het voortzetten van zijn bedrijf, (in Nederland) rendabel is. Daar waar het kan, zet ik me er voor in om de regeldruk en daarmee de last voor ondernemers te verminderen, zoals bijvoorbeeld via het traject herbezinning mestbeleid.
Kunt u een overzicht geven van de toename van de regeldruk uitgesplitst per sector over de afgelopen twee jaar?
Het gehele kabinet richt zich met het programma «Merkbare betere regelgeving en dienstverlening 2018–2021» op het verbeteren van de regelgeving en dienstverlening van de overheid. Het verminderen van de ervaren regeldruk in de agrarische sector is daar onderdeel van. Binnenkort wordt uw Kamer per brief een overzicht van de voortgang van dit interdepartementale programma, uitgesplitst per ministerie, toegezonden.
Tot slot geeft mijn brief van 3 april jl. aan uw Kamer (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2157) over het Agroloket verder inzicht in mijn aanpak van het verminderen van de ervaren regeldruk in de diverse agrosectoren.
Kunt u toelichten of omliggende landen als België, Duitsland en Denemarken ook te maken hebben met een toename in regeldruk en kostprijsverhogende factoren?
Dat is zeker het geval. In Duitsland wordt bijvoorbeeld het mestbeleid verder aangescherpt. Onlangs nog (begin april) demonstreerden meer dan 6.000 Duitse boeren tegen deze aanscherping. Onder druk van de Brusselse Nitraatrichtlijn moeten de Duitse landbouwers extra maatregelen nemen.
Het parlement van het Vlaamse gewest heeft op 22 mei jl. ingestemd met het zesde Mestactieplan (MAP 6). Hoewel de lat voor boeren en tuinders heel hoog wordt gelegd, heeft de Boerenbond aangegeven het plan te verdedigen vanuit het besef dat de strenge maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren.
Om verschillende redenen gaat het in economisch opzicht de laatste jaren niet goed met de Deense boeren. De schuldenlast, vaak met variabele rente, is nog steeds de achilleshiel van veel bedrijven. De droogte heeft ervoor gezorgd dat nog meer bedrijven hun schuld niet meer konden terugbetalen. De liberale regering van de afgelopen jaren heeft serieus gekeken naar beperking van vermeende «goldplating» van EU wet- en regelgeving en de milieuvoorschriften zijn verzacht. Niettemin hebben de Deense boeren nog steeds het gevoel dat ze ten opzichte van collega’s in buurlanden tekort worden gedaan en/of moeten voldoen aan scherpere eisen.
Kunt u duiden waarom landen als Duitsland en Denemarken de populairste emigratielanden zijn voor Nederlandse boeren en wat kunnen wij hiervan leren?
Dat is moeilijk te duiden en daar zijn moeilijk lessen uit te trekken. Onderzoek3 van het Landbouw Economisch Instituut/Wageningen Economisch Research uit 2002 laat zien dat de motieven voor emigratie van de agrariërs nogal variëren. Emigrerende agrariërs zien vaak in het buitenland grotere kansen voor de ontwikkeling van het bedrijf. Daarnaast worden zij mede aangetrokken door lagere prijzen van bijvoorbeeld grond, gebouwen en zijn de lonen in een aantal gevallen lager. Daarbij kan het ontbreken van groeimogelijkheden voor het bedrijf in Nederland een factor van betekenis zijn. Doorlopende aandacht voor de economische positie van agrariërs is dus van cruciaal belang en zoals, bij vraag 4, aangegeven maak ik me hard voor een structurele versterking van deze positie.
Hebben deze omliggende landen ook te maken met een groeiend aantal boeren dat emigreert? Zo ja, is bij u bekend wat daarvoor de redenen zijn? Zo nee, hoe verklaart u dit in vergelijking met de Nederlandse casus?
Dat is niet bekend. Het aantal landen dat het aantal emigrerende boeren structureel bijhoudt, is zeer beperkt. De redenen voor emigratie van agrariërs uit de ons omringende landen zijn daarom moeilijk te achterhalen.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Een visumplicht voor Albanezen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Visumplicht voor Albanees»?1
Ja
Wat is op dit moment de aard en omvang van de in het bericht geschetste probleem van criminele Albanezen in Nederland? Ziet u net als de politie een toename van dit probleem? Welke cijfers liggen hieraan ten grondslag?
Het aantal geregistreerde incidenten met personen met de Albanese nationaliteit is in absolute en relatieve aantallen laag. Het aandeel zware delicten met een georganiseerd karakter is binnen deze groep relatief hoog. Na een stijging naar 710 door de politie geregistreerde Albanese verdachten in 2016 is in 2017 het aantal geregistreerde verdachten gedaald naar 499. Die daling zet zich voort in 2018 naar 476. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van een toename van het aantal Albanese verdachten.
Het aantal Albanese criminelen in de georganiseerde drugscriminaliteit is zorgelijk en heeft de volle aandacht van het kabinet zowel in het binnenlands als het buitenlands beleid. Gezien bovenstaande ontwikkelingen deel ik niet de mening dat in algemene zin sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico. Wel is het zaak gezien de ontwikkelingen rondom de Albanese criminelen in de georganiseerde drugscriminaliteit, hier specifiek aandacht voor te hebben en werk te maken van een stevige aanpak. Bij de beantwoording van de vragen negen en tien wordt teruggekomen op de vraag over herinvoering van de visumplicht.
Deelt u de mening dat sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico voor Nederland? Zo ja, ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit probleem al langer op de agenda staat, maar dat er steeds geen actie wordt ondernomen, zie bijvoorbeeld de brief van 18 december 2017?2
De problematiek rondom criminele Albanezen heeft reeds enkele jaren de aandacht van het kabinet. Hierbij is langs verschillende sporen actie ondernomen. Op 23 mei 2018 is een «Letter of Intent combatting International crime» getekend, als begin van een nauwere samenwerking tussen Nederland en Albanië om de effecten van criminaliteit veroorzaakt door Albanezen in Nederland te verminderen. Bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wordt specifiek ingezet op de georganiseerde drugscriminaliteit, criminele Albanezen die zich bezighouden met drugscriminaliteit maken van deze aanpak onderdeel uit.
Erkent u dat het aantal personen met de Albanese nationaliteit dat zich in Nederland ophoudt en daarbij de verblijfstermijn overschrijdt, substantieel is toegenomen sinds de visumliberalisatie? Kunt u dat met feiten en cijfers onderbouwen? Ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is het uitvoeringskader rond het registreren van vreemdelingen die hun verblijfstermijn overschrijden, de zogenoemde «overstayers», een aantal keer gewijzigd. Hierdoor zijn er geen vergelijkbare cijfers beschikbaar over de periode 2009–2019. De implementatie van het Europese in- en uitreissysteem (EES) zal bijdragen om beter inzicht te krijgen in het aantal overstayers. In het EES zullen in de toekomst de gegevens inzake in- en uitreis van onderdanen van derde landen, en dus ook Albanezen, die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden, worden geregistreerd.
Kunt u bevestigen dat sprake is van een lage erkenningsgraad als het gaat om asielaanvragen van personen met de Albanese nationaliteit? Kunt u dat met cijfers onderbouwen?
Onderstaand vindt u een overzicht van het aantal asielaanvragen en inwilligingen van asielaanvragen van Albanezen.
Jaar
Aantal aanvragen in NL
Inwilligingen
2009
15
0
2010
15
0
2011
20
0
2012
15
0
2013
30
0
2014
85
0
2015
1.005
0
2016
1.665
5
2017
365
0
2018
550
0
Bron: Eurostat
Uit de tabel blijkt dat er geen sprake is van een toename van het aantal asielaanvragen rond de tijd van de visumliberalisatie in 2010. Er is wel een flinke toename van het aantal asielverzoeken van Albanezen ten tijde van de hoge asielinstroom waar Nederland in 2015 en 2016 mee te maken had. Mogelijk hebben Albanezen meegelift op de hoge instroom van migranten in de EU in die jaren. Duidelijk is dat door de jaren sprake is van een lage erkenningsgraad. Afgewezen asielzoekers dienen, liefst zelfstandig, anders gedwongen, al dan niet via vreemdelingenbewaring, Nederland te verlaten. Het kabinet zet dan ook in de eerste plaats in op samenwerking tussen Albanië en Nederland op het gebied van terugkeer en ontmoediging van het aanvragen van asiel door Albanezen. Deze samenwerking verloopt goed.
Kunt u bevestigen dat sinds de visumliberalisatie sprake is van een toename van asielaanvragen van personen met de Albanese nationaliteit? Kunt u dat met cijfers onderbouwen? Ziet u hierin – in combinatie met de lage erkenningsgraad – een grond voor herinvoering van de visumplicht? Zo nee, waarom niet? 8. Kunt u bevestigen dat sprake is van een substantiële toename van irreguliere migratie van personen met de Albanese nationaliteit sinds de visumliberalisatie? Kunt u uw antwoord met feiten en cijfers onderbouwen? Ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er genoeg redenen zijn om de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit zo snel mogelijk weer in te voeren? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand vindt u een overzicht van het aantal grensgeweigerden en in het kader van binnenlandse vreemdelingentoezicht aangetroffen Albanezen in Nederland.
Jaar
Grensweigeringen in NL
Illegaal aangetroffen in NL
2009
15
75
2010
15
75
2011
25
65
2012
50
100
2013
40
100
2014
105
130
2015
185
155
2016
200
370
2017
285
395
Bron: Eurostat
Over 2018 zijn nog geen geaggregeerde cijfers beschikbaar bij Eurostat. In 2018 heeft de KMar 190 grensweigeringen geregistreerd. Het aantal vreemdelingen met Albanese nationaliteit dat illegaal is aangetroffen in het grensgebied bedraagt 100. Uit de tabel blijkt dat er sprake is van een stijging van het aantal grensgeweigerde en illegaal in Nederland aangetroffen Albanezen.
Een andere vorm van irreguliere migratie zijn inklimmers. Het aantal Albanese inklimmers dat de KMar aantrof in 2017 bedroeg circa 640. In 2018 was dit aantal rond 410. Ook de politie treft inklimmers aan. Cijfers hierover zijn vooralsnog alleen beschikbaar voor de Rotterdamse haven. Het gaat om circa 25 Albanese inklimmers per maand. De politie is bezig met het verbeteren van de datakwaliteit zodat cijfers van de politie en de KMar over inklimmers binnenkort gecombineerd kunnen worden tot één landelijk beeld.
Om irreguliere migratie vanuit Albanië aan te pakken, heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen. Zo is Nederland in 2017 samen met België en IOM een ontmoedigingscampagne gestart in Albanië. Begin deze week bracht Staatssecretaris Harbers een bezoek aan Albanië dat in het teken stond van het tegengaan van irreguliere migratie. Ook is het toezicht van de KMar en de politie aan de maritieme grensdoorlaatposten en in en rondom de havengebieden geïntensiveerd en werkt Nederland op operationeel niveau samen met België, het Verenigd Koninkrijk maar ook Albanië om het fenomeen van inklimmers te bestrijden.
Waarom is nog geen beroep gedaan op de noodremprocedure? Bent u van mening dat de problematiek niet ernstig genoeg is? Kunt u dit toelichten?
In 2010 is de visumplicht voor burgers met de Albanese nationaliteit afgeschaft, nadat was vastgesteld dat Albanië voldoet aan de voorwaarden hiervoor. Jaarlijks wordt gemonitord of Albanië nog steeds voldoet aan deze voorwaarden. In december jl. oordeelde de Commissie nog dat Albanië meer werk moet maken van criminaliteitsbestrijding, maar dat aan de voorwaarden die eerder tot afschaffing van de visumplicht hebben geleid nog steeds wordt voldaan.3 Voor de effectieve inzet van de noodremprocedure en herinvoering van de visumplicht voor burgers van Albanië is voldoende draagvlak binnen de EU nodig. Daar is op dit moment geen sprake van.
Dit betekent niet dat het kabinet de ogen sluit voor de zorgelijke gegevens rondom Albanese burgers in Nederland. Het kabinet handelt hier actief naar, zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt. Het kabinet heeft daarbij de afgelopen jaren stevig ingezet op onder andere samenwerking t.a.v. grensoverschrijdende criminaliteit, en versterking van de rechtsstaat in Albanië, zowel binnen het EU-toetredingstraject als bilateraal. De medewerking van de Albanese autoriteiten is goed en de bereidheid tot samenwerking op het gebied van bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer groot. Het kabinet kiest er daarom voor om die samenwerking effectief te gebruiken en verder te versterken.
De inzet van de noodremprocedure blijft als instrument voor het kabinet echter in beeld. Bij het uitblijven van voldoende resultaat zal het kabinet de inzet hiervan opnieuw bezien.
Het bericht ‘Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: 'Riskant'’ |
|
Rens Raemakers (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: «Riskant»»?1
Ja.
Bent u van tevoren door de betrokken ziekenhuizen of het bedrijf Medical Research Data Management op de hoogte gesteld van het verplaatsen van medische gegevens van patiënten naar de Google Cloud?
Nee, deze verplichting is er ook niet.
Wat is uw mening over deze praktijk? Acht u het een veilige manier van opslaan van medische gegevens?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. MRDM heeft mij laten weten een uitgebreide risicoanalyse te hebben uitgevoerd voorafgaand aan het besluit over het plaatsen van de data en juist vanuit de overweging van informatiebeveiliging de keuze gemaakt te hebben voor Google Cloud Platform (GCP).
MRDM laat mij tevens weten dat de gegevens zijn opgeslagen in het datacentrum van Google in Eemshaven. De gegevens blijven daarmee in Nederland en vallen onder Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Vanuit de contractuele verplichtingen die MRDM met Google heeft gesloten, mag Google niet aan de data komen. Google LCC is gecertificeerd onder het EU-US Privacy Shield. De Europese Commissie met het afsluiten van het EU-US Privacy Shield-framework bedrijven in de EU een adequaat mechanisme gebracht voor naleving van de vereisten van de Europese wetten inzake gegevensbescherming die te maken hebben met de overdracht van persoonlijke gegevens van de Europese Unie naar de Verenigde Staten.
MRDM laat daarnaast weten de data dubbel te versleutelen, dus een versleuteling door Google en een eigen versleuteling, waarmee de gegevens niet toegankelijk zijn voor Google. Tenslotte is geregeld dat wanneer beheerders van Google zich vanuit beheerswerkzaamheden toegang verschaffen tot de versleutelde gegevens, MRDM daar melding van krijgt, zodat gecontroleerd kan worden dat Google zich aan wettelijke en contractuele bepalingen houdt.
De verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over de opslag en het gebruik van data ligt bij de betrokken zorginstellingen. Zo ook het in voorkomende gevallen betrekken van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Na de berichtgeving in de media inzake Medical Research Data Management heb ik contact gezocht met de AP. De AP heeft mij laten weten dat ziekenhuizen onder voorwaarden patiëntgegevens in een cloud mogen opslaan, mits voldaan wordt aan de verplichtingen van de AVG.
Ik zal onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Waarom zijn de patiënten niet op de hoogte gesteld van deze praktijk? Is de privacy van de betrokken patiënten voldoende gewaarborgd? Is de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gebracht van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Google niet bij de gegevens kan? Is het bekend waar de gegevens precies worden opgeslagen? Is dat in een datacenter in Nederland? Welke wettelijke eisen zijn daarbij van toepassing? Zijn er geen meer privacy-vriendelijke alternatieven die minder risico’s met zich meebrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn onder zorgaanbieders de meest gebruikte praktijken van opslag van medische gegevens van patiënten en welke risico’s op het gebied van cyberveiligheid en privacy brengen die verschillende methodes met zich mee?
De meest gebruikte praktijk was/is een eigen (in-house) datacentrum/computer. Wij zien nu een versnelde beweging naar de Cloud, met name bij de kleinere zorgaanbieder als huisartsen, tandartsen, fysiotherapiepraktijken, etc. Een belangrijke overweging daarbij is dat deze zorgaanbieders niet de kennis en de middelen hebben om lokale opslag van patiëntgegevens goed te beveiligen. Dataopslag in de cloud komt derhalve relatief vaak voor in de zorg, juist vanwege de gevoeligheid en behoefte aan professionele informatiebeveiligings- en privacywaarborgen.
Mogelijkheden tot verruiming van de inkomensgrenzen voor sociale huur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedereen toegang moet hebben tot fatsoenlijke huisvesting? Vindt u ook dat door de woningnood en stijging van huizenprijzen steeds meer mensen tussen wal en het schip geraken?
Ik vind het belangrijk dat de woningmarkt toegankelijk is voor alle inkomensgroepen. De schaarste op de woningmarkt is in de ene regio groter dan in de andere. Met name in de grote steden is sprake van forse prijsstijgingen en ziet niet iedereen zijn woonwensen gerealiseerd. Ik realiseer mij dat het voor sommige huishoudens door de stijgende huurprijzen en krapte op de woningmarkt lastiger is een betaalbare woning te vinden. Dit wordt het meest effectief verholpen door meer passende woningen toe te voegen aan de huur- en koopvoorraad, zodat het aanbod toeneemt. Om deze behoefte aan woningen te accommoderen hebben diverse partijen zoals Aedes, Bouwend Nederland en IVBN met BZK in de Woonagenda de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend te woningen realiseren. In samenwerking met betrokken partijen ben ik volop bezig met het versnellen en vergroten van de woningbouw, bijvoorbeeld via de Woondeals met regio’s waar het woningtekort het groots is.
Naast het versnellen van de woningbouw richt ik me zowel op de aanpak van excessieve huren die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt als de beschikbaarheid van betaalbaar woningaanbod. In mijn brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de woningmarkt van 4 juli 2019 ga ik in op deze maatregelen1.
Hoeveel mensen verdienen momenteel teveel voor een sociale huurwoning, maar kunnen geen woning in de vrije sector vinden binnen de grens van 30 procent van hun salaris, het percentage dat -stevig maar nog net- financieel verantwoord wordt geacht?
Het is niet goed mogelijk op basis van dergelijke criteria eenduidig vast te stellen wie wel en wie niet enkel is aangewezen op de vrije huur- of sociale huursector. Een aanzienlijk deel van de mensen die niet tot de DAEB-inkomensgroep behoren, woont bijvoorbeeld in de koopsector. Ook een deel van de DAEB-inkomensgroep voor sociale huur woont in een koopwoning. Bovendien heeft ook een aanzienlijk deel van de particuliere huursector huurniveaus onder de liberalisatiegrens. Ook spelen individuele preferenties van huishoudens een rol hoeveel zij wensen uit te geven aan een woning.
Dat neemt niet weg dat met name in gespannen woningmarktregio’s een toenemend aantal huishoudens meer moeite heeft om een betaalbare, passende woning te vinden. Daarom zet ik in om de toegankelijkheid van de woningmarkt te verbeteren met het in antwoord 1 genoemde brede pakket aan maatregelen en regionale bouwafspraken.
Kunt u toelichten hoe alle andere Europese lidstaten de afbakening van de «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen» voor sociale huisvesting hebben ingericht?
De genoemde afbakening van de «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen» voor sociale huisvesting is in het DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) gedefinieerd als «voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden».
Indien bij nieuwe staatssteun voor sociale huisvesting wordt voldaan aan de afbakening en aan de overige voorwaarden van het besluit, dan hoeft de steun niet te worden gemeld aan de Europese Commissie (EC). Voor zover uit bekende beschikbare stukken en informatie van verschillende lidstaten is af te leiden, hebben 17 van de 28 EU-lidstaten sociale huisvesting als DAEB aangemerkt en geven invulling aan deze afbakening. 15 van deze 17 EU-lidstaten hanteren inkomensgrenzen. Over de wijze hoe deze lidstaten deze afbakening hebben vormgegeven zal ik u nader informeren, omdat het ook van belang is inzichtelijk te maken wat de institutionele situatie op de verschillende woningmarkten is (zoals mate en wijze van overige regulering, aandeel sociale huisvesting) en onder welke voorwaarden en voor welke activiteiten steun wordt verleend. Dit integrale overzicht is voor zover bekend niet beschikbaar en zal moeten worden samengesteld.
Zijn er lidstaten die gebruik maken van een andere afbakening dan een op basis van het inkomen?
Voor zover bekend worden in 2 van de 17 lidstaten die de sociale huisvesting als DAEB hebben aangemerkt, geen inkomensgrenzen gehanteerd. Over de wijze hoe deze lidstaten deze afbakening hebben vormgegeven informeer ik u nader.
Wat is het percentage inwoners dat gebruik maakt van financieel door de overheid gesteunde woningen in andere Europese lidstaten?
Overheidssteun kan in Europese lidstaten die een sociale huursector kennen, onder andere plaatsvinden in de vorm van subsidie, overheidsleningen, belastingvoordeel, overheidsgarantie en huurtoeslag. Data over percentages van inwoners in Europese lidstaten die wonen in woningen die financieel door de overheid gesteund worden is voor zover bekend niet beschikbaar. In sommige Europese lidstaten spelen overheden geen ondersteunende rol in de financiering van sociale huurwoningen en komt financiering tot stand zonder overheidsgaranties. In andere lidstaten wordt doorgaans enkel een deel van de financierings- of exploitatiekosten door de overheid gedekt. Wel zijn er gegevens beschikbaar over het percentage sociale woningbouw in relatie tot de gehele woningvoorraad2, waaronder ook deels door de overheid gesteunde huurwoningen vallen. Hieruit blijkt dat in de meeste lidstaten het aandeel sociale huurwoningen klein is. In ongeveer de helft van de lidstaten ligt het aandeel op minder dan 5% en het grootste deel op minder dan 10%. Alleen in Nederland (30%), Oostenrijk (24%), Denemarken (20,9%), Frankrijk (16,8%), Zweden (19%) en het VK (17,6%) ligt het aandeel sociale huurwoningen boven de 10%.
Bent u bekend met de antwoorden op de schriftelijke vragen die Europarlementariër Agnes Jongerius heeft gesteld aan Commissaris Vestager op 16 mei 2018 over de middeninkomens in de knel op de Nederlandse woningmarkt? Hoe oordeelt u over haar antwoord dat Nederland zelf haar eigen sociale huisvesting kon inrichten aan de hand van een ruime beoordelingsmarge? En hoe oordeelt u over haar antwoord dat de Europese Commissie alleen tussenbeide mag komen om te controleren of er kennelijke fouten zijn gemaakt wat betreft de definitie van sociale huisvesting?
Hoe verklaart u het verschil in de interpretatie van de ruimte tot implementatie van Europese wetgeving? Waar Commissaris Vestager aangeeft dat Nederland een «ruime beoordelingsmarge» had, schreef u «geen volledige vrijheid» te hebben?
Ja, ik ben bekend met deze antwoorden. Sociale huisvesting kan door de lidstaat aangemerkt worden als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en ter compensatie van de kosten voor het beheer van de opgedragen taak kunnen op grond van artikel 106 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verschillende vormen van staatssteun worden verleend. Staatssteun is in principe verboden onder artikel 107(1) VWEU. Een van de fundamentele doelen van dit verdrag is namelijk om een interne market te creëren waarin mededinging niet wordt verstoord. Dat gebeurt via staatssteun wel, omdat het een economisch voordeel geeft aan de ontvanger. Alle organisaties binnen de EU die economische activiteiten uitvoeren, zowel publiek als privaat, zijn onderworpen aan het mededingingsrecht. Staatssteun is onder bepaalde omstandigheden toegestaan als onderbouwd kan worden dat het nodig is om bepaalde maatschappelijke doelen te behalen. EU-lidstaten moeten iedere vorm van staatssteun aan de Europese Commissie (EC) melden, tenzij hiervoor een vrijstelling van de aanmeldingsplicht geldt. Diensten die als DAEB zijn aangemerkt en voldoen aan de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit, hoeven niet te worden gemeld, indien wordt voldaan aan art.106 VWEU en het DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU). Voor sociale huisvesting betekent dit dat de diensten in ieder geval moeten worden geboden aan «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden» (2012/21/EU, overweging 11). De rol van de EC hierbij is dat zij ervoor zorgen dat de mededingingsregels worden gerespecteerd. Concreet betekent dit dat de EC, zoals in het antwoord van Commissaris Vestager is vermeld, kan controleren op kennelijke fouten wat betreft de definitie van sociale huisvesting. Dit betekent dat er geen volledige vrijheid bestaat voor de lidstaat wat betreft de definitie van sociale huisvesting.
In Nederland geldt dat de voorwaarden waaronder corporaties in aanmerking komen voor bestaande steunmaatregelen zijn vastgelegd in de beschikking van de EC van 2009. Andere lidstaten kennen niet zo’n specifiek besluit los van het DAEB-vrijstellingsbesluit. Een van de voorwaarden uit de beschikking betreft de inkomensgrens. Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij staatssteun wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De inkomensgrens die in Nederland gehanteerd wordt is tot stand gekomen na overleg met de Europese Commissie en uw Kamer.3 Zoals uit het antwoord van Commissaris Vestager blijkt, had de EC te beoordelen of er sprake was van kennelijke fouten en was er daarmee geen volledig vrijheid voor Nederland om deze grens zelf te bepalen.
Hoe definieert u «volledige vrijheid»? Welke vrijheid had u binnen de ruime beoordelingsmarges? Zou Nederland de vrijheid hebben gehad om binnen de ruime beoordelingsmarges van de Europese Commissie een inkomensgrens van 50.000 euro vast te stellen? Wat is de ruimst mogelijke inkomensgrens die zou vallen binnen de ruime beoordelingsmarges van de Europese Commissie?
Zoals hiervoor toegelicht ziet de EC erop toe dat lidstaten zich houden aan staatssteun- en mededingingsregels en controleert zij in dat kader de afbakening. Er was een beoordelingsmarge in de zin dat Nederland zelf voorstellen kon doen, maar er was geen volledige vrijheid in de zin dat de EC de voorstellen beoordeelde.
Hoe verklaart u de verschillende interpretaties van de regels met betrekking tot de inrichting van de woningmarkt door de verschillende Europese lidstaten?
Zie mijn antwoord op vraag 8 voor de definitie van volledige vrijheid en waarom Nederland geen volledige vrijheid heeft gehad. Het is niet met zekerheid te zeggen welke grens de EC nog net wel en welke net niet meer zou hebben aanvaard, maar bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, lerland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de lerse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel op dat moment werd toegepast. De grens van € 33.000 is toentertijd tot stand gekomen om de beginnende agent, verpleegkundige en onderwijzer binnen de toewijzingsnorm van een sociale huurwoning te laten vallen4 en is door het kabinet – inclusief een indexering – geaccepteerd, mede omdat het modale inkomen in Nederland op ongeveer € 35.000 lag. Duidelijk is dat met de huidige grens een groot deel van de Nederlandse huishoudens in aanmerking komt voor een sociale huurwoning (43%). Bij een verhoging van de inkomensgrens neemt dat aandeel toe. Bij het gegeven aantal sociale huurwoningen zal dit gevolgen hebben voor de slaagkansen van huishouden met een laag inkomen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de woningmarkt is aangegeven5, zoek ik daarom in mijn voorstel voor de differentiatie van de DAEB-inkomensgrens naar een balans tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid.
Bent u zich ervan bewust dat de Europese Commissie alleen kan oordelen over het goed of fout zijn van een afbakening voor sociale huisvesting en niet kan aangeven hoeveel marge er is voor de afbakening? Zo ja, waarom verwijst u naar de goedkeuring van de Europese Commissie als verantwoording van de vastgestelde inkomensgrens?
Zoals ook in bovenstaande antwoorden toegelicht verschilt de situatie op de woningmarkt in de lidstaten en heeft niet iedere Europese lidstaat de regulering en ondersteuning van de nationale woningmarkt hetzelfde ingericht, waardoor dezelfde Europese kaderregels met betrekking tot staatssteun ook tot verschillende doorvertalingen in de afzonderlijke lidstaten kunnen leiden.
Deelt u de mening dat een steeds grotere groep mensen met een inkomen boven de huidige inkomensgrens in de huidige overspannen woningmarkt geen huisvesting kan vinden in de vrije sector? Zo ja, vindt u ook dat gesteld kan worden dat de openbare behoefte aan sociale huisvesting groter is dan voorzien met de huidige Diensten van algemeen economisch belang (DAEB) inzake sociale huisvesting? En zo ja, deelt u de mening dat een verruiming van de inkomensgrenzen mogelijk is zonder dat de DAEB inzake sociale huisvesting verder gaat dan de openbare behoefte en dus mogelijk is binnen de Europese wetgeving?
De Europese Commissie kan oordelen over het goed of fout zijn van een afbakening voor sociale huisvesting. In de beoordeling van de bestaande steunmaatregelen die uitmondde in de beschikking van 2009 betekende dit dat de EC de inkomensgrens en de overige voorwaarden die werden verbonden aan de bestaande steunmaatregelen moest beoordelen en heeft aanvaard.
Toegang tot zorg voor dementerende ouderen met een migratieachtergrond |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ayse (85) uit Enschede heeft Alzheimer, maar waar kan ze terecht?»?1
Ja, dat heb ik.
Heeft u inzicht in of en zo ja, in welke mate dementerende immigrantenouderen vaker en/of langer thuis blijven wonen in plaats van dat zij naar een verpleeghuis gaan? Heeft u tevens inzicht in wat de redenen daarvoor zijn?
Naar schatting zijn er momenteel in Nederland tussen de 254.000 en 270.000 mensen met dementie2. Uit cijfers van Alzheimer Nederland (2014)3 blijkt dat 28.000 mensen met dementie in Nederland een niet-westerse achtergrond hebben. Dit is ruim 10% van het totaal aantal mensen met dementie. Naar verwachting zal het totaal aantal personen met dementie met een niet-westerse achtergrond in de toekomst tweemaal zo snel stijgen als het aantal mensen met een westerse achtergrond vanwege het vaker voorkomen van risicofactoren voor dementie zoals diabetes en cardiovasculaire aandoeningen.
Het is mij bekend dat dementerende immigrantenouderen vaker en ook langer thuis blijven wonen en dat zij hierbij (vaak) terugvallen op hun familie. Volgens cijfers van Alzheimer Nederland uit 2014 woont zelfs 99% van de mensen met dementie met een niet-westerse achtergrond thuis of bij familie. Uit veel reacties blijkt dat familieleden het onder andere «als hun vanzelfsprekende taak» zien om voor hun familielid met dementie te zorgen4. Dit komt voort uit wat zij als hun traditionele en religieuze morele plicht beschouwen. Echter deze opvatting blijkt te verschillen tussen de eerste en tweede generatie. De jongste generatie in Nederland vindt het niet meer zo vanzelfsprekend dat zij zelf alle hulp verlenen. In de praktijk blijkt echter dat ouders toch verwachten dat kinderen voor hen zorgen en dat zij niet door een vreemde verzorgd willen worden.
Ik heb het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gevraagd om onderzoek te doen naar de stand van zaken van de informele zorg in Nederland. Er is gevraagd specifieke groepen mantelzorgers hierin mee te nemen, waaronder mantelzorgers met een niet-westerse achtergrond. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek begin 2021. Deze zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Op welke wijze wordt er voor zorggedragen dat dementerende migrantenouderen niet «te lang» thuis blijven wonen en indien noodzakelijk tijdig naar een verpleeghuis kunnen? Heeft u inzicht in welke mate «te lang thuis blijven wonen» (mogelijk) aan de orde is?
De specifieke behoeften van groepen dementerende migrantenouderen zijn vaak niet bekend bij gemeenten. Zij weten de benodigde zorg vaak niet (goed) te vinden5. Veel mantelzorgers voelen zich bovendien onzeker in het regelen van zorg en steun voor zichzelf of voor hun familieleden. Ze missen veel informatie, weten niet hoe systemen werken en weten niet hoe ze moeten omgaan met deze onbekendheid.
In mijn programma Langer Thuis zet ik onder andere in op betere maatschappelijke bewustwording van mantelzorg. Ook mantelzorgers en cliënten met een niet-westerse achtergrond moeten weten dat ze er niet alleen voor staan en dat zij recht hebben op zorg en ondersteuning. In het voorjaar van 2018 zijn acht lokale Moeder aan de Lijn meet-ups georganiseerd, waarbij mantelzorgers op basis van de documentaire Moeder aan de Lijn met elkaar in gesprek zijn gegaan en gewezen zijn op lokaal ondersteuningsaanbod. Ik ben voornemens om in 2019–2020 in twintig nieuwe omgevingen dergelijke meet-ups voor mantelzorgers te organiseren. Deze wil ik graag verbreden door het organiseren van enkele doelgroepgerichte meet-ups, waaronder specifiek voor mensen met een niet-westerse achtergrond. Hiermee wil ik onder andere inzicht krijgen in welke mate deze groep (te) lang blijft thuis wonen.
Kunt u zich de in bedoeld artikel omschreven situatie van dementerende immigrantenouderen voorstellen?
Ik kan mij voorstellen dat juist iemand met dementie zich niet prettig voelt in een situatie waarin onvoldoende rekening wordt gehouden met wat hij of zij nodig heeft en waarin geen zorg op maat geboden wordt. De norm voor goede verpleeghuiszorg is persoonsgerichte zorg, dat wil zeggen dat er voldoende zorgverleners zijn die tijd en ruimte hebben om zich te verdiepen in wat bewoners nodig hebben en de zorg op maat aan te bieden. Bij het jongste debat over de verpleeghuiszorg is door mevrouw Ellemeet een motie over cultuurspecifieke zorg ingediend die is aangenomen (Kamerstuk 31 765, nr. 397). Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (Noom) wordt een leidraad voor cultuurspecifieke verpleeghuiszorg opgesteld. De motie heeft als strekking dat de leidraad aan het programma «Thuis in het verpleeghuis» wordt toegevoegd. Het streven van de leidraad is om zorgaanbieders in staat te stellen voldoende en op de juiste wijze rekening te houden met cultuurspecifieke situaties.
Wordt er naar uw mening, bijvoorbeeld in de verpleeghuiszorg, voldoende en op juiste wijze rekening gehouden met die situatie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt ingespeeld op het gegeven dat het aantal zorgbehoevende migrantenouderen de komende jaren zal toenemen? Bent u bereid tot extra inspanningen op dat vlak? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat zaken als bijvoorbeeld de in het artikel genoemde «schaamcultuur» de noodzaak van goede voorlichting richting (de omgeving van) migrantenouderen als ook richting zorgprofessionals die met hen te maken krijgen belangrijk is? Zo ja, bent u dan bijvoorbeeld bereid tot een voorlichtingscampagne?
De hiervoor genoemde leidraad voor cultuurspecifieke verpleeghuiszorg zal zorgorganisaties ook aanknopingspunten bieden voor de afstemming van hun communicatie met migrantenouderen en hun naasten. De meerwaarde van een algemene voorlichtingscampagne zie ik vooralsnog niet.
Wat kunt u op regionaal niveau doen aan het in het artikel genoemde gebrek aan passende woonzorg voor dementerende migrantenouderen in Twente (maar ook in andere delen van het land)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 strekt de aangenomen motie van mevrouw Ellemeet reeds tot opname van de leidraad die Noom opstelt voor cultuurspecifieke zorg in «Thuis in het verpleeghuis». Met de leidraad kunnen de zorgaanbieders voldoende rekening houden met cultuurspecifieke situaties.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan om tot voldoende passende cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen te komen in elke regio?
Zie antwoord vraag 8.
Betere richtlijnen voor een lager maatschappelijk OZB-tarief voor bij voorbeeld sportverenigingen en buurthuizen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VNG: betere richtlijnen voor maatschappelijk OZB-tarief»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Is het Ministerie van Financiën of het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingegaan op het verzoek van de VNG tot overleg? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten van dit overleg geweest zijn?
Met de VNG ben ik in overleg over deze bepaling waarmee een lager ozb-tarief ingesteld kan worden voor sportaccommodaties, dorpshuizen en andere instellingen met een maatschappelijk belang. De VNG zal allereerst de knelpunten die gemeenten ervaren inventariseren, aan de hand waarvan we nader in gesprek zullen gaan.
Bent u bekend met de volgende passage uit het Regeerakkoord: «Samen met de sportsector en gemeenten willen we de sport in Nederland financieel en organisatorisch versterken»?
Ja, in de zomer van 2018 heeft mijn collega, de Minister voor Medische Zorg en Sport met de sector het Sportakkoord, afgesloten. In dit akkoord zijn alle uitdagingen van de sportsector voor de komende jaren geformuleerd. Mijn collega is met NOC*NSF en de VSG aan het kijken waar inzet nodig is op het financieel en organisatorisch versterken van de sportsector.
Kunt u bevestigen dat het amendement-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 026, nr. 52) gemeenten in staat stelt om hetzelfde te doen, namelijk sport, maar ook andere maatschappelijke organisaties financieel te versterken?
Gemeenten hebben meerdere mogelijkheden om sportverenigingen en andere maatschappelijke organisaties te ondersteunen. De toepassing van het lagere ozb-tarief is één van deze mogelijkheden. In het artikel geeft de VNG aan te twijfelen of de toepassing van het lagere ozb-tarief wel het juiste middel is ter ondersteuning, gelet op de uitvoerbaarheid en mogelijke rechtsongelijkheid die door de maatregel ontstaat. Te meer er ook andere mogelijkheden beschikbaar zijn zoals het verstrekken van een subsidie.
Deelt u de mening dat sportverenigingen, dorpshuizen en andere maatschappelijke organisaties (SBBI’s) en goede doelen (ANBI’s) geen bedrijven zijn en dat het rechtvaardig is als gemeenten de vrijheid hebben om deze organisaties anders te belasten dan commerciële bedrijven?
In de onroerendezaakbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen de categorieën woningen en niet-woningen. Belastingheffing vindt derhalve plaats naar gelang het object en niet het subject. De invoering van het lagere ozb-tarief voor sportverenigingen e.a. sluit niet aan bij het objectieve karakter van deze heffing. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 brengt de VNG de hierdoor ontstane knelpunten in kaart.
Bent u bereid om met de VNG mee te denken om de mogelijkheden voor een lager OZB-tarief voor maatschappelijke organisaties te verwerken in de modelverordening, zodat gemeenten geholpen zijn bij de afweging en de juridische gevolgen van een lager OZB-tarief voor sportverenigingen, dorpshuizen, SBBI’s en ANBI’s?
Tijdens de gesprekken met de VNG zal worden bezien waar de knelpunten zich bevinden en welke oplossingen daarvoor mogelijk en wenselijk zijn.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG’. |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Patiëntdossier in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op veilige uitwisseling van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van persoonsgegevens. Zij moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Wat heeft de Autoriteit Persoonsgegevens ondernomen naar aanleiding van de melding van een datalek door het OLVG? Wat was het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens met betrekking tot de gedane melding?
De AP heeft mij laten weten deze zaak in onderzoek te hebben genomen.
Deelt u de mening van gezondheidsjurist de heer Hooghiemstra dat het hier om een zeer ernstige zaak gaat waarbij het gevoel van urgentie volstrekt ontbreekt?2
Het is zorgelijk als medische gegevens van patiënten ingezien kunnen worden door personen die niet bevoegd zijn om die gegevens in te zien. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat zorgverleners op de juiste wijze met hun gegevens omgaan.
Het OLVG heeft het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en heeft maatregelen getroffen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet vanuit haar toezichthoudende taak toe of voorgenomen maatregelen met gepaste urgentie worden uitgevoerd om binnen afzienbare tijd tot een passend beveiligingsniveau te komen.
Bent u van mening dat het OLVG voldoende en voldoende tijdige maatregelen heeft getroffen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 1 heb aangegeven is het treffen van informatieveiligheidsmaatregelen een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Daarnaast moeten datalekken of andere ICT-incidenten worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Op eerder gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1854) door het Kamerlid Mulder (PVV) over het datalek bij het OLVG heb ik op 13 maart jl. aan uw Kamer gemeld dat het OLVG vrijwel direct na het datalek een melding heeft gemaakt bij de AP en dat het OLVG mij heeft gemeld passende maatregelen te hebben genomen. Het OLVG heeft mij ook gemeld dat het datalek kort daarna direct is opgelost.
Verder heeft het OLVG bevestigd dat er afdoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. Zo meldt men de rechten in het systeem te hebben nagelopen en waar nodig beperkt. De blokkades en waarschuwingen zijn aangescherpt.
Ook heeft het OLVG mij laten weten dat het lopende interne onderzoek naar onrechtmatige inzage in dossiers door onbevoegde werkstudenten in een vergevorderd stadium is. Alle privacy- en veiligheidsrisicogebieden zijn onderzocht, de belangrijkste maatregelen op korte termijn zijn genomen, lange termijn verbeteringen zijn in gang gezet. Het OLVG heeft daarnaast aangegeven dat betrokken patiënten en de AP te zijner tijd over de resultaten van het onderzoek zullen worden geïnformeerd.
Is bekend of een dergelijke situatie zich ook bij andere ziekenhuizen heeft voorgedaan of kan voordoen? Indien dit niet bekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het is mij niet bekend bij welke ziekenhuizen sprake is van soortgelijke situaties. Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 1 en 4 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg onder alle omstandigheden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Uit de informatie die ik ontving van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) blijkt dat in het lopende onderzoek naar de digitale veiligheid in de ziekenhuizen vooral wordt gekeken naar hoe ziekenhuizen storingen en misbruik van data en informatietechnologie proberen te voorkomen. Ook wordt gekeken in hoeverre zij voorbereid zijn om de gevolgen daarvan te beperken. Afhankelijk van de uitkomsten van het OVV-onderzoek, dat ik verwacht in het derde kwartaal van dit jaar, bezie ik of en zo ja welke acties nodig zijn om risico’s op ICT-storingen en/of datalekken in ziekenhuizen te mitigeren.
Deelt u de mening van gezondheidsjurist de heer Hooghiemstra dat het probleem om een diametraal andere aanpak vraagt, om te beginnen met veel meer feitelijk onderzoek ter plekke door de toezichthouders, de Autoriteit Persoonsgegevens, de Inspectie en de functionarissen gegevensbescherming?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf. De toezichthouders zien erop toe of persoonsgegevens voldoende worden beschermd. Hoe zij het toezicht inrichten is aan de toezichthouders zelf, uiteraard binnen de kaders die zij hebben meegekregen.
Het voorlopig akkoord over de import van kippenvlees uit Oekraïne |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Europese Commissie met de Oekraïense regering een voorlopig akkoord heeft bereikt waarbij de hoeveelheid kip die tariefvrij van Oekraïne naar Europa mag gaan wordt verhoogd van 20.000 ton naar 70.000 ton, en dat tariefvrije import van kippenborsten met vleugel en vel niet meer mogelijk is?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorlopige akkoord?
Hoeveel kippenborst met vleugel en vel is in 2018 vanuit Oekraïne geëxporteerd naar Europa?
Is de veronderstelling juist dat deze hoeveelheid vergelijkbaar is met de verhoging van het tariefvrije contingent met 50.000 ton, en dat wanneer het extra tariefvrije contingent ingevuld wordt met het relatief minder zwaar wegende borstfilet zonder bot er de facto sprake zal zijn van meer Oekraïense kipfilet op de Europese markt?
Hoe waardeert u deze «legalisering» van tariefvrije import die nooit de bedoeling was geweest en de positie van de Nederlandse pluimveehouderij en haar investeringen in dierenwelzijn en milieu ondermijnt?
Het kabinet zal het concept Raadsbesluit ten behoeve van goedkeuring met ondertekening en voorlopige toepassing van de Europese Commissie bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief3. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Daarnaast zal het kabinet zorgen blijven uiten wanneer Oekraïne zich niet aan het Associatieakkoord houdt. Indien Oekraïne SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU niet conform afspraken overneemt, dringt Nederland binnen de Raad aan op het bespoedigen hiervan.
Bent u bereid in Europa aan te dringen op aanscherping van de gemaakte afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat kleine gemeenten met erfgoed hulp nodig hebben |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het advies van de Raad voor Cultuur dat kleine gemeenten meer hulp en mogelijkheden moeten krijgen om hun erfgoed te kunnen beschermen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beschermen van cultureel erfgoed ook juist in kleinere gemeenten van belang is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de Raad voor Cultuur (hierna de raad) van mening dat een goede erfgoedzorg in iedere gemeente, ongeacht de grootte, van belang is en dat hiervoor genoeg kennis, kunde en capaciteit beschikbaar moet zijn. De raad spoort in zijn advies gemeenten aan om ervoor te zorgen dat zij voldoende kennis in huis hebben.
Deelt u de mening van de Raad voor Cultuur dat het voor kleinere gemeenten makkelijker moet worden om dit erfgoed te kunnen beschermen? Zo nee, waarom niet?
De raad geeft in zijn advies aan dat het belangrijk is dat met name kleinere gemeenten door het Rijk en provincies worden ondersteund bij de omgang met erfgoed en het opstellen van omgevingsvisies. Ik onderschrijf het belang van ondersteuning van gemeenten en draag hier op verschillende manieren aan bij. Ik ondersteun de Erfgoedacademie die cursussen verzorgt voor onder meer gemeenteambtenaren over diverse aspecten van de erfgoedzorg en draag met provincies bij aan het netwerk van steunpunten cultureel erfgoed. Daarnaast adviseert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gemeenten bij transformaties van monumenten en helpt hen bij hun erfgoedzorgtaken door middel van kennisproducten zoals (verwachtings)kaarten, kennisplatforms en handreikingen. Samen met de provinciale steunpunten cultureel erfgoed worden bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen van omgevingsvisies.
Wanneer komt u met een voorstel om kleinere gemeenten meer geld en mogelijkheden te geven om hun culturele erfgoed te kunnen beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te overleggen met de Minister van Binnenlandse Zaken en/of de provincies hoe de rol van provincies vorm kan krijgen, bijvoorbeeld bij de omgevingswet, om deze gemeenten te kunnen ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik werk reeds nauw samen met provincies, gemeenten en het Ministerie van Binnenlandse zaken. Zij zijn ook partners in de Erfgoeddeal, waarbinnen afspraken gemaakt worden over het benutten van erfgoed bij grote ruimtelijke opgaven. Met provincies en de provinciale steunpunten voer ik structureel overleg, waarin ook de ondersteuning van gemeenten bij het opstellen van Omgevingsvisies regelmatig aan de orde komt.
Specifiek ten aanzien van de Omgevingswet maak ik gebruik van een expertgroep, waarin naast veldpartijen ook de provincies vertegenwoordigd zijn.
Ik kom op het verzoek van uw Kamer met een schriftelijke reactie op het advies van de Raad voor Cultuur, waarin ik nader in zal gaan op de wijze waarop ik gemeenten ondersteun. Dit advies zal ik in mei aan uw Kamer sturen.
Het bericht ‘Ook jouw medische data liggen nu bij Google’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ook jouw medische data liggen nu bij Google»? Was dit bij u bekend?1 wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken dit bericht. Nee, het was mij niet bekend.
Vindt u het zorgelijk dat de medische gegevens van honderdduizenden Nederlandse ziekenhuisbezoekers door bedrijven worden verwerkt en sinds kort in de cloud van Google bewaard worden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. MRDM heeft mij laten weten een uitgebreide risicoanalyse te hebben uitgevoerd voorafgaand aan het besluit over het plaatsen van de data en juist vanuit de overweging van informatiebeveiliging de keuze gemaakt te hebben voor Google Cloud Platform (GCP).
Zoals ik reeds heb aangekondigd, zal ik onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Zou het volgens u bij de betreffende Nederlanders bekend moeten zijn dat hun persoonlijke gegevens verzameld en verwerkt worden door Medical Research Data Management (MRDM), een van de grootste medische databedrijven van het land? Deelt u de mening van Elektronisch Patiëntendossier (EPD)-expert Van ’t Noordende dat burgers altijd moeten kunnen zien wie de verwerkers van hun data zijn, ook als het gepseudonimiseerde gegevens zijn?
Onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bestaat een informatieplicht; elke verwerkingsverantwoordelijke is verplicht betrokkenen waarvan persoonsgegevens worden verwerkt, duidelijk te informeren over wat er met de persoonsgegevens gedaan wordt en waarom. De ziekenhuizen zijn in deze de verwerkingsverantwoordelijken. Aan de informatieplicht wordt doorgaans invulling gegeven middels een (online) privacyverklaring. In de privacyverklaring moet onder andere de (categorieën van) ontvangers van de persoonsgegevens worden opgenomen, dat wil zeggen de verwerkers zoals MRDM. Subverwerkers worden als dusdanig niet expliciet genoemd.
Is volgens u het pseudonimiseren van patiëntgegevens voldoende om de privacy te beschermen, ook aangezien veel gegevens weer ontsleuteld kunnen worden en het voor Google technisch gezien een fluitje van een cent schijnt te zijn om de anonieme data naar een persoon te herleiden? Gaan ziekenhuizen en artsen aangaande deze kwestie voldoende secuur met de gevoelige informatie om?
Het pseudonimiseren van patiëntgegevens als enige maatregel is in het onderhavige geval niet afdoende. MRDM heeft mij laten weten dat het pseudonimiseren van persoonsgegevens één van meerdere maatregelen is die zijn genomen om de privacy van de betrokkenen te beschermen. MRDM laat weten de data ook dubbel te versleutelen, dus een versleuteling door Google en een eigen versleuteling, waarmee de gegevens niet toegankelijk zijn voor Google.
MRDM heeft mij laten weten dat de gegevens zijn opgeslagen in het datacentrum van Google in Eemshaven. De gegevens blijven daarmee in Nederland en vallen onder Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Vanuit de contractuele verplichtingen die MRDM met Google heeft gesloten, mag Google niet aan de data komen. Google LCC is gecertificeerd onder het EU-US Privacy Shield. De Europese Commissie heeft met het afsluiten van het EU-US Privacy Shield-framework bedrijven in de EU een mechanisme gebracht voor naleving van de vereisten van de Europese wetten inzake gegevensbescherming.
Hoe oordeelt u over het risico dat Google aan de haal gaat met de medische gegevens van de honderdduizenden Nederlanders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de constatering dat Medical Research Data Management voor de wet als zodanig niet bestaat, aangezien het bedrijf volledig opereert in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen en behandelaars? Wat is vervolgens uw reactie op de constatering dat de onderneming als dataverwerker niet verplicht is om toestemming te vragen aan patiënten of om hen te informeren?
Het ziekenhuis is in dit geval verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG. Een verwerkingsverantwoordelijke kan een verwerker inschakelen om bepaalde verwerkingen te doen, in dit geval het bedrijf MRDM. Dat betekent dat deze verwerker in opdracht van het ziekenhuis opereert. De verwerkingsverantwoordelijke moet waarborgen dat hij met een partij in zee gaat die voldoende garanties biedt ten aanzien van passende technische en organisatorische maatregelen opdat de verwerking aan de AVG voldoet (artikel 28 AVG). Er wordt dan een verwerkingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het onderwerp en duur van de verwerking, de aard en het doel, het soort persoonsgegevens en verplichtingen worden vastgelegd.
De verplichting voor het informeren van betrokkenen over gebruik en opslag van data ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval de ziekenhuizen.
Deelt u de mening met Medical Research Data Management dat alles veilig is?
Dit oordeel is aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van plan de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken de kwestie te toetsen? Zo nee, waarom niet?
De AP heeft mij laten weten een onderzoek te zijn gestart naar de naleving van de verplichtingen die uit de AVG voortkomen bij het betreffende bedrijf.
Ik ben daarnaast voornemens een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata. Ik heb de AP verzocht aan te geven of zij mij hier advies over uit kunnen brengen. De AP heeft mij laten weten dat dit niet binnen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de AP past. Ik zal hiervoor een geschikte, onafhankelijke partij benaderen.
Klopt het dat de Amerikaanse inlichtingendiensten op grond van de Cloud Act zichzelf toegang kunnen verschaffen tot data die op servers van Amerikaanse bedrijven staan? Kunt u garanderen dat bij Google deze medische data nooit onderwerp van onderzoek worden van Amerikaanse diensten?2
De Cloud Act (Clarifying Lawful Overseas Use of Data Act) bevat geen bevoegdheid voor de Amerikaanse overheid tot het toegang verschaffen tot servers van bedrijven behalve indien die gegevens worden aangemerkt als elektronisch bewijs in strafzaken. Hier is een bevel nodig van een Amerikaanse rechter. In de praktijk is het nog niet voorgekomen dat Europese of Nederlandse wetgeving terzijde is geschoven.
De Raad van de EU heeft de Europese Commissie verzocht om voorbereidingen te treffen voor onderhandelingen met de VS over een verdrag naar aanleiding van de Cloud Act. Zodra de Europese Commissie een voorstel zal hebben gedaan voor een onderhandelingsmandaat zal Nederland daarover een standpunt formuleren. (Kamerstuk 32 317, nr. 526)
Zou het niet veel beter zijn als medische data in beheer worden gebracht bij Nederlandse of Europese organisaties zodat ook de desbetreffende wetgeving en bescherming op de data van kracht is?
Ik zal onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Wat is uw (toekomst)visie aangaande de wijze waarop we omgaan met de (steeds groter wordende hoeveelheid) zorgdata?
In mijn brief «Data laten werken voor gezondheid» (Kamerstuk 27 529, nr. 164) geef ik u mijn visie op de omgang met zorgdata. In deze brief heb ik op een zestal thema’s3 actielijnen geformuleerd die nu nader uitgewerkt en ingevuld worden. Aan het einde van dit jaar zal ik u informeren over de voortgang op elke van deze actielijnen.
Het tegengaan van ongewenste toegang tot het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Is het glasvezelnetwerk van Defensie, het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) van belang in het kader van de nationale veiligheid en dient dit zwaar beveiligd te zijn in het licht van de toenemende cyberdreiging?
Ja. Het NAFIN wordt voortdurend aangepast naar de hedendaagse standaarden. De beveiliging tegen cyberdreigingen maakt hier onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat het van belang is om voorzieningen te treffen om het NAFIN te vrijwaren van ongewenste statelijke en non-statelijke beïnvloeding, spionage en sabotage?
Zie antwoord vraag 1.
Hanteert u nog steeds het uitgangspunt dat over de middelen voor «command and control», waaronder de verbindingsstelsels, volledige beschikkingsmacht door Defensie vereist is en dat Defensie voor «command and control» niet afhankelijk van derden mag zijn?1
Ja. Defensie is autonoom in staat om «command and control» uit te voeren van het verbindingsstelsel NAFIN. Het beheer van het NAFIN wordt daarom volledig door Defensie uitgevoerd, onafhankelijk van derden. Voor andere verbindingsstelsels is het noodzakelijk gebruik te maken van diensten van civiele providers, waarbij Defensie maatregelen neemt op het gebied van onder andere encryptie, monitoring, beveiliging en redundantie om afhankelijkheid van deze derden tot het minimum te beperken.
Klopt het nog steeds dat het economisch eigendom van het NAFIN bij KPN ligt en dat u het eeuwig gebruiksrecht heeft?
KPN heeft het juridisch eigenaarschap van het NAFIN omdat Defensie zelf in vredestijd geen grondroerdersrechten heeft. Het economisch eigenaarschap en het eeuwige exclusieve gebruiksrecht ligt bij Defensie.
Klopt het dat in de afgelopen jaren steeds meer medegebruik door tweeden en derden plaatsvindt van het NAFIN, zoals de politie, C2000 (voor vaste verbindingen in het kernnetwerk), het civiele KPN Telecom satelliet-grondstation in Burum en de vier rijksoverheidsdatacenters (opvolger van alle 64 datacenters van het Rijk), die een groot deel van alle rijksoverheid informatie opslaat en ook de Rijkscloud bevat en de Haagse Ring?
Ja. Vanwege het specifieke karakter van een strategische defensietoepassing als het NAFIN, is samenwerking met andere partijen binnen de rijksoverheid op het gebied van veiligheid en vitale processen passend. Zoals aangekondigd in de Defensie Cyber Strategie (33 321 Nr. 9, 12 november 2018) zal onderzocht worden welke Defensievoorzieningen kunnen worden ingezet om kritieke processen draaiende te houden wanneer er sprake is van maatschappij ontwrichtende ICT-uitval als gevolg van een digitale aanval. Voorzieningen als het NAFIN kunnen hierbij een rol spelen.
Is de opsomming in vraag 5 van medegebruik door tweeden en derden volledig? Zo nee, welke organisaties of andere actoren missen in de opsomming?
Defensie levert ook NAFIN-diensten (of heeft het verzoek deze te gaan leveren) aan de NCTV, het Nationaal Cyber Security Centrum, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de IND, het European Air Transport Command en de Kustwacht.
Klopt nog steeds het uitgangspunt voor medegebruik dat «Defensie onder alle omstandigheden de volledige zeggenschap over het NAFIN behoudt»?2 Zo nee, op welke onderdelen en in welke situaties is daar geen sprake meer van?
Ja.
In hoeverre is er bij het medegebruik door tweeden en derden sprake van virtueel en/of gescheiden netwerken? Kunt u per medegebruiker aangeven of er sprake is van een virtueel gescheiden en/of fysiek gescheiden netwerk?
Bij medegebruik worden NAFIN glasvezels aangelegd naar de locatie van de medegebruiker waarop NAFIN apparatuur wordt aangesloten voor de levering van NAFIN diensten. Deze diensten zijn virtueel gescheiden in de NAFIN infrastructuur, zodat er geen vermenging van datastromen van verschillende organisaties en/of systemen kan optreden.
In hoeverre is er op deze netwerken sprake van het verspreiden van gerubriceerde/geclassificeerde informatie? Kunt u een overzicht van welke gerubriceerde/geclassificeerde informatie over welke netwerken (NAFIN en de medegebruikers) verspreid kan/mag worden aan de Kamer toezenden? Klopt het nog steeds dat over het NAFIN tot en met geheim gerubriceerde e-mail kan worden verzonden?
Het NAFIN is gerealiseerd over glasvezels die alleen bovengronds komen op locaties van Defensie of ketenpartners in een daartoe ingerichte en beveiligde ruimte. Door aanvullende, strikte eisen aan netwerkapparatuur kan over het NAFIN informatie tot het niveau Departementaal Vertrouwelijk getransporteerd worden. Voor transport van hoger gerubriceerde informatie over het NAFIN worden aanvullende maatregelen genomen.
Herinnert u zich de verkenning door PWC naar gescheiden ICT-netwerken en -diensten in Nederland?3 Bent u het met PWC eens, dat een deel van de kwetsbaarheid van ICT-netwerken zich bevinden in:
Defensie houdt maximaal rekening met deze ketenrisico’s door het NAFIN als zogenaamd militairy owned and controlled infrastructuur te beschouwen. Dat betekent dat het netwerk door medewerkers van Defensie is ontworpen en dat Defensie zelf de netwerkapparatuur installeert en configureert. Daarnaast garandeert de leverancier dat de netwerkapparatuur voor het NAFIN voldoet aan de Common Criteria for Information Technology Security Evaluation (ISO/IEC 15408). Toegang tot technische ruimtes en NAFIN-apparatuur is alleen voor geautoriseerde medewerkers van Defensie en eventueel voor medewerkers van de leverende marktpartijen, echter uitsluitend onder aansturing en begeleiding van Defensiemedewerkers. Tot slot wordt het beheer en onderhoud van het NAFIN door Defensie zelf uitgevoerd, waar nodig in samenwerking met gescreende leveranciers. Bewaking van het NAFIN vindt vierentwintig uur per dag plaats. Er zijn geen beheerkoppelingen naar de leverende marktpartijen en onderhoud wordt door Defensie zelf uitgevoerd vanaf Defensielocaties.
Op welke wijze hebt u rekening gehouden met deze ketenrisico’s (zoals het mogelijk schenden van de vertrouwelijkheid van de inhoud van de communicatie) bij het NAFIN en de medegebruikers van het netwerk?
De richtlijnen van Defensie zoals verwoord in de reactie op vraag 10 zijn ook van toepassing voor medegebruik NAFIN op locaties buiten defensie. Het NAFIN verzorgt het ongeschonden transport van de aangeboden data; de eindgebruiker is verantwoordelijk voor de inhoud van de communicatie.
Welk restrisico accepteert u voor NAFIN en het medegebruik? Wat is nodig om dit restrisico te mitigeren?
De topologie van het NAFIN is zo opgesteld dat de hoofdroutes van het NAFIN uitsluitend naar Defensielocaties gaan. Locaties van medegebruikers worden separaat aangesloten op deze hoofdroutes. In geval van een dreiging die zijn oorsprong kent in een locatie van een medegebruiker kan Defensie op afstand de poorten dichtzetten of zelfs de volledige locatie isoleren van het NAFIN. Hierdoor kunnen risico’s voortkomend uit medegebruik van het NAFIN zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Wie doet op dit moment of gaat in de toekomst het ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van het NAFIN en de medegebruikers zoals C2000, de Rijksdatacenters, de Haagse Ring, de Rijkscloud en overige medegebruikers doen? Kunt u een overzicht van NAFIN en per medegebruiker maken? In hoeverre is hier sprake van Nederlandse dan wel buitenlandse bedrijven?
Deze activiteiten worden volledig onder regie van Defensie uitgevoerd, waarbij het merendeel van de activiteiten ook door Defensie zelf worden uitgevoerd. Aanvullende inzet van medewerkers van de leverende marktpartijen vindt uitsluitend plaats onder aansturing en begeleiding van Defensie- medewerkers. Defensie maakt gebruik van twee marktpartijen voor het NAFIN: KPN voor de infrastructuur en Nokia Nederland (voorheen Alcatel-Lucent) voor de netwerkapparatuur. Beide partijen zijn ABDO getoetst.
Hoe wordt voorkomen dat via ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van de medegebruikers van het NAFIN door buitenlandse bedrijven (bijvoorbeeld Chinese bedrijven) toegang wordt verkregen tot het militaire deel van het netwerk en dat daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan komen? Kunt u de maatregelen apart benoemen voor de categorie ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud?
Bent u bereid om, door middel van een risicoanalyse van het NAFIN en het medegebruik, de kans en impact van dreigingen in kaart te brengen om hier vervolgens mitigerende maatregelen aan te koppelen en over de kans en impact van dreigingen en de genomen en te nemen maatregelen de Tweede Kamer voor de zomer van 2019 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het NAFIN wordt alleen gekoppeld met externe netwerken door tussenkomst van een sterk beveiligd koppelvlak om te voorkomen dat derden toegang krijgen. Zie voorts het antwoord op vraag 13.
Het bericht ‘Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel woningbouwprojecten jaren vertraging oplopen of niet doorgaan vanwege de lengte van de bezwaar- en beroepsprocedures en de wijze waarop querulante belanghebbenden misbruik maken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden, waarbij hun enige doel is de procedures zo ver mogelijk op te rekken om daar zelf financieel beter van te worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben op de hoogte van het feit dat juridische procedures bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost en tot vertraging kan leiden of zelfs tot het niet doorgaan van een project. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door juridische procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen. Een juridische procedure zal overigens vaak niet de enige reden zijn dat een project vertraging oploopt of geen doorgang vindt. Ook beschikbaarheid van personeel en bouwmaterialen spelen in deze een belangrijke rol. In de Crisis- en herstelwet spelen de bestuursrechtelijke versnellingen een belangrijke rol. Eén van deze versnellingen, het relativiteitsvereiste is op 1 januari 2013 al opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat beroepen alleen kunnen slagen als het beroep daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb). Onderdeel van deze bestuursrechtelijke versnellingen is ook dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vindt 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn). Gemiddeld is de doorlooptijd ruim 24 weken.
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, kan ik niet beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift is niet-ontvankelijk als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151).2 Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bent u ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers dergelijke bezwaarmakers door middel van grote bedragen (oplopende tot tonnen) (moeten) afkopen om de procedure te stoppen?
Ik ben er van op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Deze schikkingen worden niet openbaar gemaakt. Ik ben daarom niet op de hoogte van de mate waarin dit voor komt of om welke bedragen het gaat. Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten en kan van een voorstel daartoe melding maken bij het bestuursorgaan. Indien voldoende vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Deelt u de mening dat betaling van dergelijke afkoopsommen om bezwaarmakers te bewegen tot stopzetting van de bezwaarprocedures niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken of door middel van aanpassing van de rechtsregels dergelijke bezwaarmakers de pas kan worden afgesneden, zonder dat de bezwaarmogelijkheden van goedwillende belanghebbenden daardoor in het geding komen of worden aangetast, waardoor in tijden van woningnood de procedures versneld worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan (zie het antwoord op vraag 2). Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen querulante belanghebbenden en goedwillende belanghebbenden. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen. Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het permanent worden van de Chw, het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Awb en meer recent het wetsvoorstel tot aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak. Op dit instrument zijn na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de bestuurlijke versnellingen van toepassing. Daarnaast kent dit instrument – evenals de coördinatieregeling en het bestemmingsplan – beroep in één instantie. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is daarbij noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Ziet u mogelijkheden tot het invoeren van het instellen van een voorrangsbesluit, waarbij woningbouwplannen die opgenomen zijn in een structuurvisie doorgaan, mits de leefomgeving van omwonenden niet op een onaanvaardbare manier aangetast wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de structuurvisie is een juridisch vormvrij instrument dat alleen een bindende werking heeft jegens de gemeente en daarom niet appellabel is. Dit voorstel zou de rechtsbescherming in te sterke mate aantasten.
Ziet u daarnaast nog andere mogelijkheden om tot snellere, rechtvaardiger procedures te komen door bijvoorbeeld het relativiteitsvereiste, het begrip belanghebbende en publicatieverplichtingen tegen het licht te houden? Of door een (gemeentelijke) commissie of een rechter bij wijze van voorlopige voorziening (op verzoek van de initiatiefnemer) te laten bepalen dat een project in het kader van het algemeen belang (voldoende woningen) door mag gaan en dat de eventuele schades later afgehandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om procedures te versnellen. Zoals ik in de antwoorden op vragen 2 en 5 heb opgemerkt zijn er op dit gebied al belangrijke stappen gezet. Ook zijn er mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden voor verdere versnelling zonder daarmee bezwaarmogelijkheden te veel te beperken. Met betrekking tot de aangedragen voorstellen is het niet wenselijk deze over te nemen. Dit zou een te grote inbreuk op de rechtsbescherming van belanghebbenden vormen en mogelijk in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter.
Een Zweedse belegger die huurhuizen opkoopt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een Zweedse belegger bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen opkoopt van een andere belegger?1 Wat is uw reactie daarop? Vindt u de hele gang van zaken wenselijk?2 Wat wordt er bedoeld met de «567 andere eenheden» die de Zweedse vastgoedbelegger heeft aangekocht? Wat gaat daarmee gebeuren?
Ik ben bekend met het bericht dat de Zweedse belegger Heimstaden bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen gekocht heeft van belegger Round Hill Capital.
Heimstaden geeft als reden voor de aankoop de gunstige omstandigheden op de Nederlandse woningmarkt, waaronder het sterke economische fundament en het tekort aan woningen. Het bedrijf belooft het nieuwe bezit te verduurzamen, te moderniseren en te verhuren tegen een «betaalbare middenhuur».3 Het is mij niet bekend hoe dit concreet wordt ingevuld.
Het staat beleggers vrij om woningen te verkopen of aan te kopen. Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt. Ik zet mij in om tot de balans te komen waarbij meer middenhuurwoningen worden toegevoegd en excessen worden aangepakt.
Welke gevolgen heeft deze overname voor huurders of welke gevolgen kan het hebben voor de huurprijs en het onderhoud?
De genoemde 567 eenheden die onderdeel zijn van de transactie betreffen hoofdzakelijk bergingen behorend bij een woning. In dit aantal zijn echter ook antenne opstelpunten, recreatieruimten en groenstroken opgenomen die integraal onderdeel uitmaken van de totale transactie.
Nu de Zweedse vastgoedbelegger Heimstaden 1,39 miljard euro aan Round Hill Capital zou hebben betaald, hoeveel belasting komt er in de schatkist door deze vastgoeddeal? Hoe kan dit belastinggeld ten goede komen aan huurders en de huursector?3 4
Verkoop van verhuurde woningen beëindigt de lopende huurovereenkomst niet («koop breekt geen huur»). Bij verkoop van verhuurde woningen zet de nieuwe eigenaar de bestaande huurcontracten ongewijzigd voort als nieuwe verhuurder, en is hij dus gebonden aan de bestaande verplichtingen in dat huurcontract.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten geldt dat de verhuurder verplicht is de woning te onderhouden, dat wil zeggen het verhelpen van onderhoudsgebreken. Zoals genoemd in het Besluit kleine herstellingen zijn alleen de kleine en dagelijkse onderhoudswerkzaamheden voor rekening van de huurder.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten is ook sprake van huurbescherming bij de huurbeëindiging: de verhuurder kan alleen gebruik maken van de in de wet genoemde opzeggingsgronden voor huurders; en als de huurder niet instemt met een huuropzegging door de verhuurder, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De enige uitzondering hierop zijn de huurcontracten voor bepaalde tijd van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers); die eindigen als de huurder maximaal 3 maanden en minimaal 1 maand voor de afgesproken einddatum door de verhuurder schriftelijk over die einddatum wordt geïnformeerd.
Voor wat er met de huurprijs kan gebeuren is bepalend of het lopende huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft of niet. Indien een lopend huurcontract een niet-geliberaliseerde (dus een gereguleerde) huurprijs heeft, heeft de huurder volle huurprijsbescherming en houdt deze bescherming ook bij de nieuwe verhuurder. Dan gelden de door de Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentages en de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Indien een lopend huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft (ook wel vrije sector genoemd) doordat de aanvangshuurprijs van het huurcontract voor een zelfstandige woning boven de toenmalige liberalisatiegrens lag, zijn er mogelijkheden voor de verhuurder om de huur te verhogen. Dit kan via een (indexerings)clausule in het huurcontract of via een aanbod van een nieuw huurcontract. Als er in het huurcontract een (indexerings)clausule is opgenomen, dan is de jaarlijkse huurverhoging al aan het begin van de huur overeengekomen. In het huurcontract staat dan vermeld voor welk percentage of welk inflatiepercentage is gekozen. De huurder kan bezwaar maken bij de verhuurder als deze een ander (hoger) percentage gebruikt dan in het huurcontract is vermeld. De verhuurder komt dan namelijk het contract niet na. Als er geen (indexerings)clausule in het huurcontract staat, dan kan de verhuurder alleen de huur verhogen door een nieuw huurcontract aan te bieden met een hogere huurprijs. Als de huurder hiermee niet instemt, dan kan de verhuurder de huur opzeggen en zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of het aanbod voor een nieuw huurcontract redelijk is geweest. Voor geliberaliseerde huurcontracten geldt wel dat de huurprijs maximaal eenmaal per twaalf maanden verhoogd mag worden en dat de verhuurder de servicekosten jaarlijks moet afrekenen tegen de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Hoeveel van de 3.876 huurwoningen die Round Hill Capital voor 365 miljoen euro kocht in 2014 waren toen nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Hoeveel van de 9.554 woningen, die nu worden verkocht aan een Zweedse Vastgoedbelegger, waren in 2015 nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
De verkoop van woningen door het Wooninvesteringsfonds (WIF) aan Round Hill Dutch Residential Investment SCS is beoordeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het ging hierbij overigens om 3.817 woningen. Op 5 februari 2015 (kenmerk 2015–0000052739) is goedkeuring gegeven voor de verkoop van deze woningen aan Round Hill. Van deze 3.817 woningen waren er 1.536 geliberaliseerd, de overige 2.281 huurwoningen hadden een maximale huur onder de liberalisatiegrens. De huurprijsontwikkeling van specifieke woningen bij beleggers wordt niet bijgehouden.
Waarom en op basis waarvan gaf toenmalig Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst een ontheffing voor een lagere verkoopprijs van de sociale huurhuizen in 2015, en komt dit voordeel dat Round Hill Capital toen heeft «gekregen» van de Minister weer terug bij de volkshuisvesting? Zo nee, waarom niet?5
Een groot deel van de 9.554 woningen van Round Hill is aangekocht van particuliere beleggers. Daarvan is niet bekend of het om woningen ging met een huurprijs boven of onder de liberalisatiegrens. Evenmin is van de betreffende woningen de feitelijke huurprijs op het moment van aankoop door Round Hill bekend, noch de feitelijke huurprijs thans. Voor wat betreft de woningen van corporaties, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Hoeveel belasting betaalt Round Hill Capital door de huidige deal met Heimstaden en op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit ten goede komt aan de volkshuisvesting? Of op welke andere manieren kunnen huurders meeprofiteren van de winsten die op hun huurhuizen zijn gemaakt?
De beoordeling van voorgenomen verkopen van woningen door woningcorporaties wordt namens de Minister door een toezichthouder uitgevoerd. Deze komt onafhankelijk tot haar oordeel.
Op grond van de regelgeving was een ontheffing nodig wanneer onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werd verkocht. Bij woningen in verhuurde staat ligt de verkoopwaarde doorgaans onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik (gemiddeld op 75%). Ook de woningen van het WIF zijn in verhuurde staat verkocht. Eveneens op grond van reguliere regelgeving kon een ontheffing worden verleend indien verhuurde woningen zonder aanvullende voorwaarden boven een prijs van 75% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werden verkocht. Dit was hier het geval, zodat de ILT tot het oordeel is gekomen dat een ontheffing kon worden verleend.
Op welke manieren gaat Heimstaden de huurwoningen verduurzamen en hoe kunt u ervoor zorgen dat de huurprijzen betaalbaar blijven en niet teveel stijgen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Welke andere voornemens of plannen tot verkoop van betaalbare huurhuizen zijn er voor 2019 en 2020? Bent u bereid om de Kamer te informeren over voornemens tot verkoop van Nederlandse (sociale) huurhuizen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend op welke wijze Heimstaden de huurwoningen gaat verduurzamen. De huidige regelgeving voorziet erin dat huren na renovatie betaalbaar blijven en niet te veel stijgen. Een verhuurder kan een woning alleen verbeteren op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie.
De artikelen ‘Molly Russell’s father: cutting, biting, burning — my daughter was shown it all on social media’ en ‘You have amazing ability, Damian Hinds tells tech chiefs — now use it to do good’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met (de inhoud van) de artikelen «Molly Russell’s father: cutting, biting, burning – my daughter was shown it all on social media» en «You have amazing ability, Damian Hinds tells tech chiefs – now use it to do good», die verschenen in Britse media?1
Ja.
Zijn er gegevens beschikbaar over soortgelijke incidenten in Nederland, waarbij ouders van tieners die slachtoffer zijn van zelfdoding, het vermoeden uiten dat de zelfdoding verband houdt met ervaringen op social media? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Kamer delen?
In Nederland worden geen gegevens bijgehouden over de oorzaken van zelfdoding. De Stichting 113 Zelfmoordpreventie doet momenteel in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek naar de oorzaken en achtergronden van de suïcides die in 2017 hebben plaatsgevonden bij 81 jongeren onder de 20 jaar. Met dit onderzoek wordt beoogd meer inzicht te krijgen in de factoren die een rol speelden bij suïcides onder deze groep jongeren. De uitkomsten van het onderzoek worden einde van het jaar verwacht en worden met de Kamer gedeeld.
Bent u bereid om in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, onderzoek te doen naar een eventueel verband tussen social media en zelfdoding? Op welke termijn verwacht u dit onderzoek te kunnen starten en resultaten te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van uw Britse collega’s dat sociale media en techgiganten hun morele verantwoordelijkheid moeten nemen? Welke acties wilt u ondernemen om soortgelijke incidenten in Nederland te voorkomen?
In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten van de Europese Commissie, die uiterlijk op 19 september 2020 omgezet moet zijn in Nederlandse wetgeving, wordt geregeld dat videoplatformdiensten passende maatregelen moeten nemen om minderjarigen te beschermen tegen content die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten. Passende maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het vooraf waarschuwen van de kijker voor de schadelijke inhoud of het ontoegankelijk maken van de content voor minderjarigen. De videoplatformdiensten leggen deze maatregelen vast in een gedragscode. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de in Nederland gevestigde videoplatformdiensten.
Deelt u de mening dat onderwijs in digiwijsheid, en vooral ook mediawijsheid, voor alle tieners beschikbaar moet worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven?
Mediawijsheid voor kinderen is in onze huidige maatschappij, waar sociale media alom aanwezig zijn, relevanter dan een paar decennia geleden. Niet voor niets maakt mediawijsheid, als onderdeel van het leergebied digitale vaardigheden, deel uit van de integrale curriculumherziening van het funderend onderwijs, Curriculum.nu, onder de naam digitale geletterdheid.Hierin zijn de bouwstenen «digitaal burgerschap» en «veiligheid en privacy» opgenomen. Denk hierbij aan het veilig en verantwoord omgaan met sociale media, online pesten, oplichting en het herkennen van nepnieuws. Na de zomer wordt het eindadvies van de ontwikkelfase van de curriculumherziening aangeboden, en dienen de voorstellen als basis voor een herijking van de onderwijsdoelen.
Naast de integrale herziening van het curriculum ondersteunt het Ministerie van OCW sinds tien jaar het Nederlands Netwerk Mediawijsheid (Mediawijzer.net). Dit netwerk en de bijbehorende website biedt toegang tot een veelheid aan activiteiten rond mediawijsheid in Nederland, gericht op experts, ouders en scholen. Een voorbeeld daarvan is de website hoezomediawijs.nl gericht op kinderen en jongeren vanaf 10 jaar. Ook is de game Mediamasters ontwikkeld waar jaarlijks ongeveer de helft van de leerlingen uit groep 7 en 8 aan meedoet. Daarnaast organiseert Mediawijzer de jaarlijkse Week van de Mediawijsheid. Naast het onderwijs besteden ook wijkagenten, school- en wijkcoaches en jeugdhulpverleners aandacht aan mediawijsheid. Leerlingen met problemen worden doorverwezen naar hulplijnen (Helpwanted, Kinderconsument, Kindertelefoon, meldpunt cyberpesten) en passende vormen van hulpverlening.
Het bericht ‘Actiegroepen tegen laagvliegen willen wel, maar kunnen niet naar de rechter’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Actiegroepen tegen laagvliegen willen wel, maar kunnen niet naar de rechter»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Herinnert u zich dat ik u op 19 december 2017 tijdens het plenaire debat over de milieueffectrapportage inzake Lelystad Airport heb gevraagd: «(e)n omdat het een nieuw luchthavenbesluit is, volgt dan dus ook nog inspraak en een mogelijkheid tot beroep, vermoed ik. Klopt dat ook?»
Herinnert u zich dat u daarop hebt toegezegd: «ja, dat zijn gewoon de wettelijke procedures, die we ook daarbij uiteraard zullen volgen»?
Herinnert u zich dat ik die toezegging in de tweede termijn van het debat mondeling nogmaals gemarkeerd heb?
Als voornoemd bericht correct is, hoe verklaart u dan het verschil tussen de informatie in het bericht en de door u tijdens het debat gedane toezegging?
In het persbericht wordt de suggestie gewekt dat de Nederlandse regering het bewust onmogelijk heeft gemaakt om in beroep te gaan tegen luchthavenbesluiten. Dit is niet het geval. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de Nederlandse regering het onmogelijk gemaakt heeft om in beroep te gaan over regionale luchthavenbesluiten?
Als gevolg van het subamendement van het Kamerlid Haverkamp (Kamerstuk 30 452, nr. 44), welke door uw Kamer is aangenomen (Kamerstuk 30 452, nr. 15, pagina 1030–1031), is geregeld dat in de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht een bepaling is opgenomen op grond waarvan beroep bij de bestuursrechter is uitgesloten tegen luchthavenbesluiten in geval op een luchthaven sprake is van samenwerking bij de verdeling van luchthavenluchtverkeer met de luchthaven Schiphol. Nadat duidelijk was geworden dat het in de praktijk van de verdeling van het luchthavenverkeer ging om samenhang van Schiphol met de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven (wat betreft het burgermedegebruik van de luchthaven), is er voor gekozen de uitzondering van beroep te beperken tot deze luchthavens. Hiermee werd de onduidelijkheid uit de tekst, die verwijst naar alle luchthavenbesluiten indien er sprake is van verkeersverdeling met Schiphol, weggenomen (Kamerstuk 33 135, nr. 3).
Klopt het dat dit in strijd is met Europese regels? Zo nee, waarom niet?
Is de richtlijn voor de milieueffectrapportage (MER) juist en volledig geïmplementeerd? Hoe verhoudt de Nederlandse implementatiewet zich tot met name artikel 11 van de MER-richtlijn?
Heeft hierover recentelijk correspondentie plaatsgevonden met de Europese Commissie? Zo ja, welke? Bent u bereid deze te delen met de Kamer?
Het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht in het Friesch Dagblad dat u overweegt om het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee te onderzoeken?1 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk betrek bij mijn dit najaar te maken afweging over de omgevingspilot en het RCR-project voor de eventuele nieuwe gaswinning Ternaard.
Klopt het dat de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân u hebben laten weten tegen aardgaswinning onder de Waddenzee zijn?
De provincie Fryslân heeft bij brief van 12 juni 2018 aangegeven, in lijn met het Fries manifest van begin 2016, nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn. Deze brief kwam in reactie op mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie.
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft mij bij brief van 14 februari 2019 geïnformeerd over een door de gemeenteraad aangenomen motie met als strekking dat nieuwe aardgaswinningen onder de Waddenzee moeten worden voorkomen.
Tegen de bestaande gaswinning onder de Waddenzee hebben de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân in deze brieven niet geageerd.
Klopt het dat alle gemeentebesturen van de Waddeneilanden u hebben laten weten ook tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee te zijn?
Ik heb 18 juni 2018 een brief ontvangen van het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden waarin ik word opgeroepen, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed, de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Deelt u de conclusie dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning onder de Waddenzee ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Mijn perceptie is dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning broos is. Ik vind dat, gegeven de problematiek rond de aardgaswinning in Groningen in de afgelopen jaren, ook niet vreemd. Tegelijkertijd liggen er in deze regio ook een aantal bredere maatschappelijke opgaven – zoals bijvoorbeeld het realiseren van een regionale energiestrategie, het treffen van maatregelen tegen verzilting en het behoud van voorzieningen in de dorpskernen – waarvoor de regionale bestuurders oplossingen zoeken. Voor een eventueel toekomstige gaswinning Ternaard wordt momenteel in een omgevingsproces verkend onder welke randvoorwaarden deze gaswinning acceptabel zou kunnen zijn en hoe deze zou kunnen bijdragen aan de voor de regio geldende bredere maatschappelijke opgaven. Ter aansturing van dit proces is een stuurgroep actief waarin ook lokale en regionale bestuurders participeren.
Hoe bent u voornemens het draagvlak in de regio te meten? Kunt u aangeven wat uw criterium voor voldoende draagvlak is?
Deze maanden vinden diverse bijeenkomsten plaats binnen de ontzorgings- en investeringssporen die onderdeel uitmaken van de pilot omgevingsmanagement en het Rijkscoördinatieregeling (RCR)-project gaswinning Ternaard. In de betreffende werkgroepen zijn betrokken burgers en belangenorganisaties uit Ternaard en omgeving actief. Daarbij wordt, vanuit zorgen rond de gaswinning in Ternaard en kijkend naar maatschappelijke uitdagingen in de regio, gezocht naar een pakket aan maatregelen dat zorgen wegneemt en leidt tot extra investeringen in maatschappelijke opgaven in het gebied.
Het vaststellen van draagvlak in de regio voor deze eventuele nieuwe gaswinning onder de Waddenzee gebeurt dan ook primair in deze werkgroepen en in de stuurgroep die dit omgevingsproces begeleidt. Ik overweeg om, aanvullend daarop, het resulterende pakket aan maatregelen ook nog breder voor te leggen aan omwonenden in het gebied. De uitkomst van dit gehele omgevingsspoor weeg ik vervolgens mee in mijn besluit over het RCR-project gaswinning Ternaard.
Zodra ik dit besluit heb genomen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de start van het onderzoek te informeren over de opzet van het onderzoek naar het draagvlak? Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke rol het maatschappelijk draagvlak krijgt in uw beslissing om de voorgenomen aardgaswinning onder de Waddenzee al dan niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele nieuwe aardgaswinning Ternaard een project is van nationaal belang, vindt besluitvorming hierover plaats in het kabinet. Uiteraard worden de standpunten van alle betrokken partijen vanuit de regio daarbij betrokken.
Bent u bereid om bij een dergelijk onderzoek ook andere relevante (intern)nationale organisaties te betrekken, zoals de Nederlandse UNESCO Commissie en de organisaties die in februari een oproep aan de Kamer deden om deze nieuwe aardgaswinningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie voor het vaststellen van draagvlak voor een eventuele gaswinning vanuit Ternaard geen meerwaarde in het betrekken van nationale en internationale organisaties. Het staat nationale en internationale organisaties natuurlijk altijd vrij om hun standpunt kenbaar te maken.
Klopt het bericht in de Leeuwarder Courant dat uw vertegenwoordiger ter plekke erkende dat er in alle geledingen twijfels zijn over aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee vanuit Ternaard?2 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in alle geledingen wordt beseft dat uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden waar het gaat om een nieuwe mijnbouwactiviteit onder het Werelderfgoed de Waddenzee. Dat neemt niet weg dat een nieuwe aardgaswinning, na een zorgvuldige en brede afweging van de daarmee gemoeid zijnde belangen en indien mogelijk op een veilige en verantwoorde wijze, tot de mogelijkheden behoort.
Erkent u, net als uw vertegenwoordiger ter plekke, dat het politiek draagvlak voor deze aardgaswinningen broos is? Zo nee, waarom niet?
Politiek draagvlak voor de eventuele gaswinning Ternaard wordt vastgesteld in het gremium waar het betreffende besluit aan de orde is, op het moment dat dit besluit genomen dient te worden. Naar verwachting zal dat voor de gaswinning Ternaard dit najaar in het kabinet aan de orde zijn. Het lange voorbereidingstraject en de intensieve afstemming met de regio getuigt van commitment bij alle betrokken partijen om te komen tot een oplossing die meerdere belangen zal dienen. Of dit voldoende is om in te kunnen stemmen met de gaswinning Ternaard, besluit ik dit najaar.
Kunt u aangeven welke twijfels u zelf heeft over deze voorgenomen aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Zodra besluitvorming over de nieuwe gaswinning Ternaard aan de orde is, zal ik hierover mijn standpunt bepalen. In algemene zin ben ik van mening dat gaswinning onder de Waddenzee kan worden toegestaan als deze veilig en verantwoord mogelijk is en plaatsvindt onder zodanig strikte randvoorwaarden (Hand aan de Kraan) dat de natuur in de Waddenzee hiervan geen schade ondervindt.
Vindt u het, in het volle besef van een gebrek aan bestuurlijk draagvlak en een broos politiek draagvlak, nog van meerwaarde om onderzoek te gaan doen naar draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo ja, waarom?
Het regeerakkoord en de vigerende wet- en regelgeving geven niet direct aanleiding tot het opnieuw vaststellen van draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee. Het omgevingsspoor behorende bij het RCR-project gaswinning Ternaard, met alle inspanningen daarbinnen van met name de betrokken burgers en belangenorganisaties uit de regio, maken dit anders. In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik aangegeven hoe ik de uitkomsten daarvan meeneem in de besluitvorming.
Hoeveel partijen dienen zich nog tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee uit te spreken voordat u concludeert dat het draagvlak ontbreekt?
Waar het energieprojecten betreft van nationaal belang, zoals de aardgaswinning onder de Waddenzee, vindt de besluitvorming plaats in het kabinet en controleert de Tweede Kamer. Zodra besluitvorming aldaar daadwerkelijk aan de orde is, zal blijken of een voorgenomen besluit kan rekenen op voldoende steun. De standpunten vanuit de regio worden in eerste instantie al betrokken bij het bepalen van het kabinetsstandpunt en komen in tweede instantie vaak ook nog aan de orde in het debat met uw Kamer.
In de brief over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie ben ik destijds ingegaan op draagvlak in zijn algemeenheid.
Onze levensstandaard is gebaseerd op een ruime beschikbaarheid van betaalbare energie. Nu is die nog vooral fossiel, straks vooral duurzaam. Maar de opgave verandert in één opzicht niet: energieopwekking veroorzaakt onherroepelijk hinder, in de vorm van industriële activiteit, uitstoot, verandering van het uitzicht, ruimtebeslag of bodembewegingen. Over één ding zijn de meeste mensen het wel eens: in onze achtertuin liefst geen grote energiecentrale, zéker geen kolencentrale en al helemaal geen kerncentrale, geen windmolens in ons zicht, ook niet op zee, geen velden met zonnepanelen, geen gaswinning en zéker geen schaliegaswinning, geen energie-import uit landen met onprettige regimes en geen zichtbare transportleidingen in ons landschap. Maar als de CV-ketel ooit dreigt te verdwijnen, worden we nu al ongerust, en als de elektriciteit uitvalt zijn we ontredderd.3
Deze realiteit maakt de besluitvorming in het kabinet, gegeven mijn verantwoordelijkheid voor een betrouwbare, betaalbare en steeds duurzamere energievoorziening, niet eenvoudig. Besluitvorming vindt plaats na afweging van de diverse belangen, waarbij ook reacties vanuit de regio nadrukkelijk worden meegewogen.
Bent u bereid gehoor te geven aan het ontbrekende draagvlak en de gaswinning in Ternaard geen doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Doodstraf voor homo’s in Brunei |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Doodstraf dreigt vanaf volgende week voor homo’s in Brunei»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de nieuwe wetgeving, die per 3 april 2019 wordt ingevoerd, er uitziet? Klopt het dat deze kan worden aangeduid als «fase 2» van de door de Sultan gewenste Sharia-wetgeving?
Het rechtsstelsel van Brunei kent twee systemen: het common law systeem en de syariah. Voordat tot vervolging wordt overgegaan, stelt een commissie met daarin islamitische geleerden, rechters en de attorney general vast volgens welk rechtssysteem vervolging zal plaatsvinden. In het geval van vervolging onder de Syariah Penal Code zijn zogenoemde safeguards van toepassing; zo zijn bijvoorbeeld voor het bewijzen van overspel of anderszins seks buiten het huwelijk vier getuigen nodig.
Sinds de invoering van fase 1 van de Syariah Penal Codein de eerste helft van 2014 hebben in totaal twee vervolgingen plaatsgevonden onder deze wetgeving. Op 3 april jl. zijn fase 2 en 3 van deze strafwetgeving ingevoerd. Tot de mogelijke straffen behoren stokslagen, amputaties en dood door steniging. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech echter aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op moslims, maar kan in sommige gevallen ook worden toegepast op niet-moslims, bijvoorbeeld in het geval van een seksuele relatie tussen een moslim en een niet-moslim.
Hoe heeft de internationale druk die sinds 2014 op Brunei is uitgevoerd er uitgezien? Wat maakte deze effectief? Hoe verklaart u dat Brunei nu alsnog de internationaal afgekeurde wetgeving invoert?
In 2014 leek Brunei te zijn verrast door de negatieve internationale reacties die volgden op de invoering van de nieuwe wetgeving. Daaropvolgend werd de invoering van fase 2 en 3 uitgesteld. Als gevolg van de invoering van de wetgeving zijn in 2014 onderhandelingen voor een Partnership and Cooperation Agreement(PCA) tussen de EU en Brunei stilgelegd.
Ondanks dat de invoering van fase 2 en 3 werd uitgesteld, heeft Brunei nooit afgezien van invoering. Wel lijkt Brunei er thans voor gekozen te hebben minder ruchtbaarheid te geven aan de invoering van de nieuwe strafwetgeving.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees en internationaal verband, om te voorkomen dat de Sultan deze wetgeving per 3 april 2019 invoert?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.2 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.3
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid het initiatief te nemen om samen met internationale partners een publiek statement af te geven waarin u de voorbereidde wetgeving afkeurt en de Sultan oproept mensenrechten te verdedigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om via de handelsrelatie die Nederland en de Europese Unie hebben met Brunei de Sultan onder druk te zetten om zich aan internationale mensenrechten te houden en daarbij de voorliggende wetgeving niet in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de positie van het maatschappelijk middenveld er momenteel uitziet in Brunei?
In Brunei is een beperkt maatschappelijk middenveld aanwezig. Er zijn geen lokale organisaties bekend die in Brunei zichtbaar actief zijn op het gebied van mensenrechten, of ter ondersteuning van de LHBTI gemeenschap.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap een extra verantwoordelijkheid draagt om het lokale maatschappelijk middenveld te ondersteunen in landen waar deze onder druk staat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dat veld, en met name mensenrechtenorganisaties en organisaties die opkomen voor LHBTI-rechten, extra te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers en een actief maatschappelijk middenveld zijn onmisbaar voor de bevordering van open en vrije samenlevingen. Daarom ondersteunt Nederland op verschillende manieren en via verschillende fondsen maatschappelijke organisaties in landen waar hun positie onder druk staat. De bescherming van mensenrechtenverdedigers en de gelijke rechten van LHBTI’s zijn prioriteiten van het mensenrechtenbeleid en dus het Mensenrechtenfonds, waaruit zowel centraal als vanuit ambassades projecten gesteund worden. Daarnaast is het programma Samenspraak en Tegenspraak een instrument waarmee wereldwijd (lokale) maatschappelijke organisaties gesteund worden in hun onafhankelijke rol om overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheden en op te komen voor hun rechten. Het strategisch partnerschap met COC Nederland richt zich daarbij specifiek op organisaties die opkomen voor gelijke rechten voor LHBTI’s.
Het artikel ‘Soap rond architecten verbouwing Binnenhof’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Soap rond architecten verbouwing Binnenhof»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat er op zoek wordt gegaan naar een nieuwe architect voor de renovatie van de Tweede Kamer? Zo ja, kunt u de Kamer informeren waarom dat zo is?
Naast OMA staat op dit moment nog een tweetal ondersteunende architecten voor het gebouwcomplex van de Tweede Kamer onder contract. Overigens zijn voor de renovatie van de gebouwen van de Eerste Kamer, Raad van State, Algemene Zaken en Grafelijke zalen en de aanpassingen in de noodzakelijke tijdelijke huisvesting in totaal 12 architecten betrokken.
Gebouwdeel N, dat de essentie vormt van het democratisch proces, is eind tachtiger jaren door architect Pi de Bruijn ontworpen, waarna het in 1992 in gebruik is genomen. Mede gelet op zijn kennis over dit gebouwdeel en de wens van de gebruikers ben ik voornemens om architect Pi de Bruijn een opdracht voor gebouwdeel N te geven.
Wat betekent het bovenstaande en het eerdere vertrek van de architect van het Eerste Kamergebouw voor de renovatie van het Binnenhof?2 Heeft dit invloed op het tijdpad of budget van het project? Wat zijn per situatie de financiële consequenties?
Voor de renovatie van de Eerste Kamer, Raad van State en Algemene Zaken heeft DOK Architecten naar tevredenheid van het Rijksvastgoedbedrijf een structuurontwerp en een Voorontwerp geleverd. De reeds gecontracteerde deelarchitecten werken dit in samenwerking met de uitvoerende partijen uit tot een uitvoeringsgereed plan. Dit heeft geen invloed op het tijdpad of het budget.
Voor de renovatie van de Tweede Kamer heeft OMA het Voorlopig Ontwerp in november 2018, conform planning, afgerond. In dit Voorlopig Ontwerp is al een aantal wensen, die in de zomer van 2018 door de gebruikers zijn aangegeven, meegenomen. Zo blijft het ledenrestaurant op dezelfde plek en komt er geen XL-vergaderzaal. Daarnaast bevat het Voorlopig Ontwerp van november 2018 veel techniek en logistiek; dat zijn punten waarvoor geldt dat vragen en discussiepunten inclusief de oplossingsmogelijkheden inmiddels goed in beeld zijn.
Indachtig het uitgangspunt dat de renovatie sober en doelmatig en binnen tijd en budget moet worden uitgevoerd zal OMA het Voorlopig Ontwerp aanpassen aan het herziene Programma van Eisen (dat het presidium in februari 2019 heeft vastgesteld) en voor de zomer afronden. Uitzondering hierop vormt de voorgenomen opdracht aan architect Pi de Bruijn.
Wanneer denkt u nieuwe architecten te hebben gevonden? Wat wordt hun opdracht?
Wat nog voor de afronding van het Voorlopig Ontwerp moet worden opgepakt betreft voornamelijk gebouwdeel N, en dan met name die delen van N waar de gebruikers hun dagelijkse politieke werkzaamheden verrichten. De voorgenomen opdracht aan Pi de Bruijn betreft de ontwerpwerkzaamheden van gebouwdeel N op de begane grond (inclusief entree Pleinzijde), 1e en 2e verdieping waaronder de plenaire zaal, het ledenrestaurant, de vergader- en commissiezalen en de restaurants aan de Pleinzijde, gebruikmakend van werk dat reeds afgerond is. Het herziene Programma van Eisen vormt hiervoor de basis.
Ik zal u in de volgende voortgangsrapportage informeren over de besluitvorming rondom de architecten. Zoals eerder aangegeven zal elk besluit, dat in dit project genomen wordt, moeten voldoen aan de volgende criteria: het project moet sober en doelmatig worden uitgevoerd en passen binnen budget en planning, waarbij uiteraard is voldaan aan de wettelijke en technische eisen van de renovatie zoals opgenomen in het herziene Programma van Eisen. De wens van c.q. draagvlak bij de gebruikers weeg ik bij elk besluit mee. Bij dit omvangrijke project, waar altijd meer architecten bij betrokken zijn, is het essentieel om de werkzaamheden helder af te kunnen bakenen waarbij een goede onderlinge samenwerking tussen alle partijen noodzakelijk is.
Zijn er consequenties voor het voorlopig voorontwerp van het Tweede Kamergebouw, waarvan de deadline reeds is verplaatst van september 2018 naar juni 2019?
Nee, op dit moment niet. De gewijzigde deadline van het Voorlopig Ontwerp is een gevolg van het herziene Programma van Eisen waarvoor ik de ruimte heb geboden en dat door de gebruikers van de Tweede Kamer in februari 2019 is vastgesteld. Dit wordt nog aangevuld met het programma van eisen beveiliging dat ik binnenkort verwacht en dat de basis vormt voor het ontwerp voor de ingang van de Hofplaats. Ik bekijk nog hoe dit in het ontwerpproces mee te nemen. Dit doet overigens niets af aan de overige mijlpalen van dit project zoals de verhuizing naar de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, op de Bezuidenhoutseweg 67.
Onder verwijzing naar het algemeen overleg van 7 maart 2019, waarin u heeft aangegeven verbetermogelijkheden te zien in het «beter naast de gebruiker staan», hoe borgt u dat dit in het vervolg van het proces door het Rijksvastgoedbedrijf wordt gedaan?
Zoals ik in mijn eerste voortgangsrapportage heb vermeld, is een heldere governance in dit project cruciaal. Naar mijn oordeel is de governance op zichzelf op orde met een stuurgroep waarin alle gebruikers zijn vertegenwoordigd en met de bouwbegeleidingscommissie, het presidium en de commissie Binnenlandse Zaken als controlerend orgaan van de Tweede Kamer. Tegelijk is van het grootste belang dat we misverstanden vermijden en signalen tijdig over en weer oppakken en knopen doorhakken. Vandaar dat ik met de gebruikers van de Tweede Kamer wil bezien of het mogelijk is om wijzigingen in de bestaande projectstructuur aan te brengen – met respect voor ieders posities en belangen – om meer samen op te trekken, als aanvulling op de bestaande governance.
In hoeverre deelt u de mening dat er hier sprake is van een gebrek aan controle en aansturing door het Rijksvastgoedbedrijf, zoals in het artikel wordt gesteld door een voormalig Rijksbouwmeester? Welke acties onderneemt u om eventuele gebreken aan controle en aansturing te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan de voorzetting van het algemeen overleg Renovatie Binnenhof?
Ja
Het bericht ’Sociale dienst Achterhoek checkt zelfs ondergoed' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de werkwijze van Laborijn, de sociale dienst in de Achterhoek, waarbij sprake is van een angstcultuur onacceptabel is?1
Uitgangspunt is altijd dat respectvol met mensen moet worden omgegaan, zowel bij het stimuleren naar werk als bij handhaving van verplichtingen. Zeker als er sprake is van een afhankelijkheidspositie die kwetsbaar is, zoals bijstandsgerechtigden ten opzichte van gemeenteambtenaren. Medewerkers van gemeenten worden daarop getraind. Dat vind ik belangrijk.
Daarnaast is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ook dit uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep. Deze stap moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen.
Vindt u het acceptabel dat bij de aanvraag van een uitkering huizen van mensen doorzocht worden door Laborijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u wettelijk juist dat voedselpakketten en verjaardagscadeaus als inkomsten worden gezien en gekort worden op de uitkering? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen. Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Iemand komt in aanmerking voor (aanvullende) bijstand als men zelf niet in het eigen onderhoud kan voorzien. De gemeente beoordeelt dit via een individuele toets. Regels voor giften, zoals bijvoorbeeld verjaarsdagscadeaus, zijn vastgelegd in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet. Bij de individuele toets kan rekening worden gehouden met de hoogte van de gift (verenigbaarheid met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is) en met de bestemming (of het betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn).
Vindt u het aanvaardbaar dat uitkeringsgerechtigden moeten opschrijven hoe vaak en hoe lang ze douchen? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u toegestaan dat een cliënt moet doorgeven hoe vaak hij bij de buurvrouw eet en dat dit deel vervolgens van zijn uitkering wordt afgetrokken? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen? Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat fraude altijd bestreden moet worden, maar dat het evenzeer van belang is om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen willekeur en onrechtmatige en onheuse bejegening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de cliënten van Laborijn: «Ik noem het mensonwaardig. En dan zeg ik het bewust netjes. Laborijn mist de menselijke maat»?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de privacy van uitkeringsgerechtigden beschermen en op welke wijze is deze reeds wettelijk geborgd?
Het recht op privacy is een grondwettelijk recht (artikel 10 Grondwet) dat geëerbiedigd moet worden tenzij er toegestane (wettelijke) beperkingen gelden. Tevens is het recht op respect voor het privéleven vastgelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In het tweede lid van dit artikel zijn daarnaast de voorwaarden opgenomen waaronder het recht op privacy geschonden mag worden.
Ook gemeenten dienen het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. De rechter zal dit dan toetsen aan artikel 8 EVRM. De inbreuk op de privacy bij wet die artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM toestaan blijkt uit de bepalingen in de Participatiewet over het verstrekken en verkrijgen van gegevens van uitkeringsgerechtigden en in artikel 53a Participatiewet over het verzoeken om informatie en bewijsstukken en daartoe te verzoeken om een huisbezoek af te leggen. Bij de totstandkoming van de relevante wettelijke bepalingen heeft toetsing aan de Grondwet en artikel 8 EVRM plaatsgevonden.
Wat onderneemt u om de angstcultuur bij Laborijn te bestrijden?
Colleges van burgemeester en wethouders hebben de taak om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet en om daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. En het is primair aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen. Met de invoering van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) en de daarmee samenhangende Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen (Stb. 2011, 442) heeft het specifieke en structurele rijkstoezicht plaatsgemaakt voor het systeem dat interbestuurlijke interventie alleen aan de orde kan zijn indien zich signalen aandienen dat bij de uitvoering van de Participatiewet door een gemeente mogelijk sprake is van een of meer ernstige tekortkomingen met betrekking tot de rechtmatigheid. Dit is in het onderhavige geval evenwel niet aan de orde.
In aanvulling hierop kan ik melden dat de voorzitter van het dagelijks bestuur van Laborijn mij uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat het dagelijks bestuur een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau heeft aangekondigd. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of er structureel sprake is van onjuiste bejegening van klanten, waarin onvoldoende aandacht zou zijn voor de menselijke maat, en waarbij wordt ingegaan op de reeds geuite klachten en onderzocht wordt of Laborijn nog andere signalen mist. Er zal ook een toets plaatsvinden of de klachtenprocedure van Laborijn van voldoende kwaliteit is.
In hoeverre is de externe dienst die door Laborijn wordt ingehuurd om uitkeringsgerechtigden te bespioneren en te controleren daartoe wettelijk bevoegd?
Van Laborijn is begrepen dat deze uitvoeringsorganisatie de handhavingstaken in eigen beheer uitvoert en dat uitbesteding aan een externe dienst niet aan de orde is.
Wat gaat u doen om een menswaardige omgang door sociale diensten met hun cliënten te garanderen en het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom mogen criminelen niet bespioneerd worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd mogen worden?
Bijstandsgerechtigden mogen niet onbeperkt bespioneerd worden. Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van gegevens2. Die controle moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de controleur moet zich aan de wet houden. De inzet van controlemiddelen moet verder proportioneel en subsidiair zijn. De rechter zal hier ook op toetsen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming krijgen dan criminelen?
Het strafrecht en het punitieve bestuursrecht kennen verschillende sanctiestelsels, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar en voldoen aan de eisen die daar op grond van artikel 6 EVRM aan zijn gesteld. Dit zorgt ervoor dat rechtsbescherming bij de toepassing van het punitieve bestuursrecht al gelijkwaardig is aan het strafrecht.
Herinnert u zich de Kamervragen die gesteld zijn op 3 juli 2018 over het bespioneren van uitkeringsgerechtigden? Wanneer ontvangt de Kamer de verkenning naar of en zo ja hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving kan worden verstevigd die u heeft toegezegd in antwoord op deze vragen?2
Ja. De Kamer zal deze brief voor de zomer 2019 ontvangen.
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken, nu blijkt dat kritische cliëntenraden zomaar ontbonden kunnen worden door de gemeente?3
Zoals ik onlangs heb geantwoord op Kamervragen van lid Jasper van Dijk5 en de leden Gijs van Dijk en Kerstens6, is voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd. Ik vind dit belangrijk.
Door mijn departement zijn aanvullende middelen verstrekt aan de Landelijke Cliëntenraad, die opdrachtgever is van het project «Versterking en borging cliëntenparticipatie». Dit project wordt uitgevoerd door Movisie. Doel van het project is om zowel gemeenten als cliëntenraden te stimuleren de medezeggenschap te versterken en beter te borgen. In samenwerking met een klein aantal gemeenten is een quickscan ontwikkeld, om gezamenlijk vast te stellen wat er goed gaat en wat verbeterpunten zijn. Vervolgens kunnen de gemeente en de cliëntenraad met elkaar «het goede gesprek» voeren, waarvoor een leidraad is ontwikkeld. Zo’n gesprek kan bijvoorbeeld gaan over het erkennen van elkaars rol, positie en belangen. Ook in het kader van de evaluatie van de Participatiewet is er aandacht voor het thema cliëntenparticipatie. Hiervoor vindt onderzoek plaats onder cliëntenraden. De eindevaluatie van de Participatiewet is voorzien eind 2019.
Wilt u gehoor geven aan de oproep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) om betere bescherming van cliëntenraden op te nemen in de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke sancties kunt u opleggen wanneer gemeenten de regels rond de bijstand niet goed uitvoeren? Bent u bereid sancties op te leggen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u in overleg met Laborijn over hun omstreden werkwijze?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u deze kwestie onafhankelijk onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.