Het bericht ‘Geen kinderen meer in de isoleercel? Niet haalbaar, zeggen instellingen’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe hebt u gereageerd op de brief van diverse jeugdzorginstellingen die u lieten weten dat de ambitie om geen jongeren op te sluiten niet zou lukken?1
Ik ben op de hoogte van de opmerking in het bericht: «De instellingen zullen daarom een brief aanbieden aan het ministerie waarin staat dat de plannen van Minister Hugo de Jonge niet realistisch zijn in de praktijk.» Een dergelijke brief heb ik tot op heden niet ontvangen.
Wat is de huidige de stand van zaken rondom het aantal kinderen dat in een isoleercel wordt geplaatst? Gebeurt dit vaker of minder vaak dan in voorgaande jaren?
Het is niet duidelijk of jongeren in de Jeugdzorgplus nu vaker of minder vaak dan in voorgaande jaren gedwongen worden afgezonderd. Dat komt omdat er nog geen uniforme definitie voor gedwongen afzonderen is en instellingen in de praktijk geen uniforme werkwijze hanteren. Ik vind het wel belangrijk om te weten hoe vaak jongeren in de Jeugdzorgplus gedwongen worden afgezonderd. Daarom is Jeugdzorg Nederland vorig jaar in samenwerking met alle jeugdzorgplusaanbieders gestart met het opstellen van een uniforme, breed gedragen definitie en interpretatie van gedwongen afzonderen. Op basis van deze gedragen definitie zal vervolgens registratie plaatsvinden. Eind mei 2019 zal door een nulmeting bekend zijn hoeveel jongeren in de Jeugdzorgplus gedwongen worden afgezonderd.
Hebt u eerder signalen van instellingen ontvangen waaruit blijkt dat uw ambitie niet zou gaan lukken?
Ik heb eerder signalen ontvangen waaruit bleek dat het werken zonder gedwongen afzonderen een grote opgave wordt. Deze ambitie kost tijd en vraagt een omslag in denken en handelen. Eenieder moet bereid zijn om de zorg wezenlijk anders in te richten dan in het verleden.
In april jongstleden heeft u aangegeven dat er een verbod moet komen op het isoleren van jongeren. Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om te komen tot een dergelijk verbod? Hoe vaak is er contact geweest met de sector?
In het programma Zorg voor de Jeugd dat uw Kamer in april 2018 heeft ontvangen, heb ik samen met gemeenten en jeugdhulpinstellingen de ambitie neergelegd om in 2021 het aantal gedwongen afzonderingen naar nul te brengen. Jeugdzorg Nederland is vorig jaar in samenwerking met alle jeugdzorgplusaanbieders gestart met het opstellen van een uniforme, breed gedragen definitie en interpretatie van gedwongen afzonderen. Eind mei zal door een nulmeting bekend zijn hoeveel jongeren in de Jeugdzorgplus gedwongen worden afgezonderd. Ook werk ik samen met de sector aan een plan voor passende zorg voor de meest kwetsbare jongeren dat uw Kamer binnenkort ontvangt. Hierin is ook aandacht voor het terugdringen van het aantal gedwongen afzonderingen. Tevens is de IGJ is een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor dit onderwerp. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als de focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. De rapportage hierover is in juni dit jaar voorzien.
Bent u ondanks de brief van mening dat 2021 nog steeds haalbaar is om een dergelijk verbod in te laten gaan? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om isoleren tot een minimum te beperken?
Zie antwoord vraag 4.
In welke wet- en regelgeving gaat u dit verbod verankeren?
Dat gebeurt in het wetsvoorstel «Rechtspositie jongeren in gesloten instellingen».
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezien op naleving van de regelgeving? En welke rol ziet u voor hen weggelegd (bijvoorbeeld proactief toezicht of reactief)?
De jeugdhulp heeft – waar het gaat om het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen – te maken met verschillende wetten. In 2019 zijn dat de Jeugdwet en de Wet bopz, in 2020 zijn dat drie wetten: de Jeugdwet, de Wvggz en de Wzd.
De IGJ heeft hierin een toezichthoudende rol. Jeugdigen, die vanuit verschillende wetgeving in vrijheid beperkt kunnen worden, komen elkaar tegen in een gezamenlijke behandelsetting. Deze ontwikkeling zal zich in de toekomst voortzetten. De inspectie zal bij het toezicht op deze vormen van jeugdhulp toezien of deze zorgaanbieders leveren wat deze wetten beogen: hulp waarover jeugdigen en ouders zelf meedenken, toegespitst op wat de jeugdige nodig heeft en waarin actief gewerkt wordt aan een perspectief. De inspectie zal zich in haar toezicht richten op deze bedoeling van de drie wetten die vanaf 2020 gelden voor jeugdigen. De drie wetten zijn duidelijk dat vrijheidsbeperkende maatregelen niet mogen, tenzij het niet anders kan. Dus wanneer deze toegepast worden, dient de zorgaanbieder heel goed uit te leggen waarom er geen alternatief mogelijk was. De IGJ doet dit zowel proactief als reactief. Reactief toezicht volgt op calamiteiten en wanneer klachten en signalen duiden op structurele tekortkomingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de directeur van gesloten jeugdinstelling Harreveld die aangeeft dat het ook zijn ambitie is om opsluiting tot een minimum te beperken, maar dit niet lukt vanwege de financiële middelen? Bent u bereid om instellingen financieel te helpen zodat zij in staat zijn om meer personeel aan te nemen?
Ik realiseer me dat het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen veel vraagt van gemeenten, instellingen en professionals. Een gebrek aan personeel heeft natuurlijk invloed op de mogelijkheden die een instelling heeft. We willen ervoor zorgen dat de zorg een aantrekkelijke sector is om in te werken. Daar rollen we met elkaar acties voor uit in het programma Werken in de Zorg/Regionale Aanpak Arbeidsmarkt Tekorten (RAAT). Het afgelopen jaar heeft in het teken gestaan van het verhogen van de instroom, onder andere door de campagne «Ik Zorg»2. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de vraag in hoeverre de werkdruk van jeugdhulpprofessionals ertoe leidt dat er soms (noodgedwongen) wordt overgegaan tot vrijheidsbeperkende maatregelen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op de vragen 4 en 5 heb ik aangegeven dat ik samen met de sector een plan voor passende zorg voor de meest kwetsbare jongeren in voorbereiding heb; het terugdringen van het aantal gedwongen afzonderingen maakt onderdeel uit van dit plan. De IGJ is een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor vrijheidsbeperking. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als focus wat helpt en wat belemmert in het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. In juni dit jaar is de rapportage hierover voorzien. Mocht er een verband bestaan tussen werkdruk en het plaatsen in gedwongen afzondering, dan zal dit in dit toezichtproject aan het licht komen.
Wat zijn de vrijheidsbeperkende maatregelen die op dit moment wel worden toegestaan? Welke richtlijnen zijn hiervoor? Komen die richtlijnen in het gedrang door het personeelstekort in de jeugdzorg?
In paragraaf 6.3 van de Jeugdwet is geregeld welke vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast in het kader van gesloten jeugdhulp. Deze maatregelen betreffen:
beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de gesloten accommodatie (art. 6.3.1),
het tegen de wil van de jeugdige toepassen van jeugdhulpverleningsprogramma’s en de eventueel daarin opgenomen geneeskundige behandelmethoden (art. 6.3.2),
beperkingen in het contact met de buitenwereld (art. 6.3.3),
controlemaatregelen (art. 6.3.4),
beperkende maatregelen tijdens het vervoer van de jeugdige (art. 6.3.5) en in het gerechtsgebouw (art. 6.3.8).
In de Jeugdwet is geregeld dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen slechts mogen worden toegepast voor zover ze zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. Indien een maatregel niet in het hulpverleningsplan is opgenomen, mag zij alleen worden toegepast indien dat noodzakelijk is ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie. Vervolgens moet een gekwalificeerde gedragswetenschapper binnen vierentwintig uur instemmen met de maatregel; anders moet ze worden beëindigd. Daarnaast dient elke toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel steeds te worden opgenomen in het dossier van de betreffende jeugdige.
De wijze waarop professionals in de gesloten jeugdhulp om dienen te gaan met agressiviteit of anderszins escalerende situaties, vraagt om voldoende gekwalificeerd personeel. De Minister voor Medische Zorg, de Staatssecretaris van VWS en ik hebben in november 2018 de publiekscampagne «Ik Zorg» gelanceerd met als doel meer mensen te enthousiasmeren voor het werken in de zorg.
Het bericht ‘Aantal klachten over Eindhoven Airport stijgt sterk’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Aantal klachten over Eindhoven Airport stijgt sterk»1 en «Klachten vlieghinder Eindhoven Airport stijgen naar recordhoogte»?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is en dat er serieus naar deze klachten gekeken dient te worden?
Ja.
Er waren in 2018 bijna 45.000 meldingen van bijna 1.600 individuele melders, tegen 29.000 meldingen van bijna 1.000 individuele melders in 2017. In het vierde kwartaal van 2018 deden zes individuele melders 3.500 meldingen.
In overleg met omwonenden is voor de vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport een gezamenlijke procedure afgesproken voor de behandeling en de registratie van meldingen en hoe daarover wordt gerapporteerd. Desgewenst wordt contact opgenomen met de melders. Waar mogelijk worden meldingen gebruikt om procedures te verbeteren en overlast te beperken, in een streven om nieuwe meldingen te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat in de milieueffectrapportage (m.e.r.) voor het vliegveld Eindhoven is vastgelegd dat zeven van de tien vliegtuigen moeten opstijgen naar het zuiden en de rest naar het dichtbevolkte noorden? Zo nee, kunt u toelichten wat er wel in het m.e.r. is vastgelegd voor de opstijgrichting voor vliegtuigen?
Nee. Er is in de m.e.r. een 35 Ke-geluidscontour opgenomen, die nadien in het luchthavenbesluit formeel is vastgesteld. Voor het bepalen van de geluidsbelasting wordt op grond van de Regeling berekening geluidsbelasting militaire luchthavens in Kosteneenheden een aantal parameters, waaronder verwacht baangebruik, in de berekening betrokken. Een van de onderliggende uitgangspunten was dat 65 à 75 procent van de starts in zuidelijke richting zou gaan, en de rest naar het noorden. De marge wordt gehanteerd met het oog op wisselende weersomstandigheden die van jaar tot jaar verschillen.
Het gebruikte percentage van 65 à 75 procent is dus geen wettelijke norm en er bestaat dan ook geen verplichting om vliegtuigen te laten opstijgen en landen volgens dit percentage uit de m.e.r.
Kunt u bevestigen dat in het afgelopen kwartaal de normen voor het opstijgen van vliegtuigen richting het noorden ruimschoots zijn overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals in antwoord 3 staat, bestaat er geen wettelijke norm voor het opstijgen en landen van vliegtuigen in een bepaalde windrichting. De verdeling van de starts over de banen in noordelijke en zuidelijke richting wordt niet per kwartaal, maar per jaar bekeken. In geheel 2018 is 63 procent van de starts in zuidelijke richting gegaan en 37 procent in noordelijke richting.
De luchtverkeersleiding is verantwoordelijk voor de veilige afhandeling van het vliegverkeer en laat zich daarbij mede leiden door de heersende windrichting. Een deel van 2018 is er een sterke luchtstroming uit het noordoosten geweest. Deze weersomstandigheid week af van het langjarig gemiddelde dat als uitgangspunt voor de m.e.r. is gehanteerd. Daarom is, met het oog op de vliegveiligheid, relatief veel in noordelijke richting gestart.
Wat is volgens u de reden dat de klachten over het vliegveld explosief zijn gestegen in 2018 tegen opzichte van de voorgaande jaren?
Zonder wetenschappelijke analyse blijft het enigszins gissen wat de achtergronden zijn van deze stijging. De ervaring leert dat ingebruikneming van een nieuwe route of intensivering van het gebruik van een bestaande route tot een aanmerkelijke toename van het aantal meldingen kan leiden.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat ondernemen om de klachten terug te dringen? Kunt u uw stappen in detail toelichten?
Samen met Eindhoven Airport spant Defensie zich voortdurend in om de overlast van het vliegverkeer zoveel mogelijk te beperken. Voorbeelden daarvan zijn:
Met het oog op de vermindering van de klachten van omwonenden van de luchthaven onderzoekt Defensie samen met de luchtverkeersleiding hoe gedurende het gehele jaar nog beter kan worden bewaakt dat het vliegverkeer binnen de vastgelegde geluidscontour kan worden afgewikkeld, ook als de weersomstandigheden anders zijn dan verwacht. Zoals ook is gemeld in de Kamerbrief over de Proefcasus Eindhoven Airport en de bijgevoegde Startnotitie van 3 oktober 2018 (Kamerstuk 31 936, nr. 516), wordt in het kader van de Proefcasus bekeken of de bestaande vliegroutes nog verder kunnen worden geoptimaliseerd.
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat afgesproken normen in m.e.r's nageleefd dienen te worden en zo niet dat er kordaat gehandhaafd dient te worden? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de m.e.r. voor het vliegveld Eindhoven handhaaft en op welke wijze u ervoor zorg draagt dat de m.e.r. wordt nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al opgemerkt bevat de m.e.r. geen normen die gehandhaafd kunnen worden. De berekeningen en analyses uit de m.e.r. zijn gebruikt om de uiteindelijk vast te stellen 35 Ke-geluidscontour voor het civiele luchthavenluchtverkeer in het Luchthavenbesluit Eindhoven te kunnen bepalen. Dat is de wettelijke geluidscontour die in combinatie met een zogenoemde medegebruiksvergunning de norm stelt aan het gebruik van de vliegbasis Eindhoven door Eindhoven Airport. In de Nota van Toelichting bij het Luchthavenbesluit Eindhoven staat in hoofdstuk 8 beschreven hoe de regels met betrekking tot de geluidsbelasting moeten worden gehandhaafd: de gegevens omtrent het feitelijk gebruik worden jaarlijks herleid tot contouren die de actuele geluidsbelasting in dat jaar weergeven. Deze jaarcontouren worden getoetst aan de in het luchthavenbesluit vastgestelde geluidscontour. Wanneer de geluidscontour dreigt te worden overschreden, geeft de Militaire Luchtvaart Autoriteit namens het bevoegd gezag een waarschuwing. Bij werkelijke overschrijding van de grenswaarde zal het bevoegd gezag maatregelen voorschrijven om de geluidsbelasting terug te brengen binnen de grenswaarden.
Handhaving richt zich dan ook primair op het binnen de geluidscontour houden van de werkelijke geluidsbelasting. Deze wordt met behulp van een rekenkundig model jaarlijks, achteraf, vastgesteld. Ten einde gedurende het jaar te kunnen sturen op de ontwikkeling van de geluidsbelasting, wordt de werkelijke geluidsbelasting sinds dit jaar per kwartaal gemonitord.
Kunt u toelichten welke instrumenten u meer in het algemeen ter beschikking staan om het naleven van m.e.r.»s van Nederlandse luchthavens te handhaven?
Een m.e.r. is bedoeld als instrument om besluitvorming voor te bereiden en te ondersteunen. Zoals in antwoord 7 al is opgemerkt worden berekeningen uit het m.e.r. gebruikt om de geluidscontour te bepalen. De in een luchthavenbesluit vastgestelde geluidscontour wordt vervolgens gehandhaafd.
Kunt u aangeven hoe de afwikkeling van deze klachten wordt meegenomen in de uitwerking van de proefcasus Eindhoven Airport?
De belangrijkste klachten van de omgeving, waaronder de baanverdeling en vertrekroutes, hebben centraal gestaan bij het onderzoek naar hinder beperkende maatregelen dat door de proefcasus Eindhoven Airport gezamenlijk met o.a. de bewonersorganisaties is opgezet. Daarnaast wordt in de Proefcasus Eindhoven Airport tevens een voorstel voor de inrichting van een permanente participatie- en overlegstructuur uitgewerkt, waarbij ook naar het aspect van de klachtenmelding zal worden gekeken.
Het bericht dat de IND nauwelijks asielaanvragen van oorlogsvluchtelingen behandelt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaten: oorlogsvluchtelingen komen bij IND nauwelijks aan de beurt»?1
Ja.
Is het waar dat vluchtelingen uit oorlogsgebieden amper aan de beurt komen teneinde een asielprocedure te starten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In de systemen van de IND worden aanvragen van vreemdelingen (ook asielzoekers) ingeschreven op land van herkomst en op basis van het doel dat men aanvraagt. De specificatie «oorlogsvluchteling» wordt niet geregistreerd. Men dient een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in en deze wordt als zodanig geregistreerd. Pas ná beoordeling kan worden vastgesteld of aanvrager ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een dergelijke verblijfsvergunning.
De eerste prioriteit van de IND ligt bij het afhandelen van Dublinzaken en asielaanvragen van vreemdelingen uit veilige landen. Dat betekent niet dat de IND de overige asielaanvragen laat liggen. Ook deze zaken worden door de IND opgepakt en afgehandeld. Door onder meer de hoger dan verwachte instroom en een andere samenstelling daarvan in met name de Algemene,- en Verlengde Asielprocedure zijn de voorraden van deze zaken in 2018 opgelopen.
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd,2 werft de IND momenteel extra personeel. Met de inzet van dit extra personeel verwacht de IND de voorraden terug te brengen.
Hoeveel oorlogsvluchtelingen hebben zich vanaf 1 maart 2018 in Nederland gemeld en hoeveel daarvan wachten nog op het starten van de asielprocedure of is die procedure inmiddels afgehandeld?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven worden asielzoekers bij indiening van de aanvraag niet geregistreerd met het kenmerk «oorlogsvluchteling». Dit is binnen het Nederlandse vreemdelingenbeleid geen bestaande kwalificatie. Bij de aanvraag wordt bezien of deze wordt afgedaan in spoor 1 (Dublinzaken), spoor 2 (veilige landen) of spoor 4 (Algemene en Verlengde Asielprocedure).
Van het totale aantal asielaanvragen die vanaf 1 maart 2018 zijn ingediend was op 31 december 2018 52% afgehandeld.
Onderstaande tabel3 geeft inzicht per spoor in het aantal aanvragen en aantal afdoeningen tussen 1 maart 2018 en 31 december 2018.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor oorlogsvluchtelingen voordat hun asielprocedure start?
In het datawarehouse van de IND worden doorlooptijden geregistreerd (de tijd die een procedure inneemt van datum aanvraag tot datum beslissing). Er worden geen wachttijden geregistreerd.
Zoals hiervoor aangegeven bij vraag 2 en 3 worden aanvragen van vreemdelingen in de systemen van de IND ingeschreven op land van herkomst. De specificatie oorlogsvluchteling bestaat als gezegd niet.
De geregistreerde doorlooptijden voor het totaal aantal eerste asielaanvragen op de verschillende sporen in 2018 zijn opgenomen in onderstaande tabel:
Is er sprake van een bewust beleid deze asielprocedures niet te starten om zodoende oorlogsvluchtelingen te ontmoedigen naar Nederland te komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Het kabinet streeft naar kortere doorlooptijden en snelle duidelijkheid voor alle asielzoekers. Dat is ook waarom de IND de besliscapaciteit hiervoor recent heeft uitgebreid en in het komende jaar verder zal uitbreiden. Dat prioriteit wordt gegeven aan kansarme asielaanvragen in de zogeheten sporen 1 en 2, is om te voorkomen dat deze aanvragen de Nederlandse asielprocedure nog meer dan thans belasten en verstoppen. Uiteindelijk is die inzet daarom ook van belang voor personen met een meer kansrijke aanvraag. Er is dus geen sprake van een bewust laten oplopen van de doorlooptijden om vreemdelingen te ontmoedigen naar Nederland te komen.
Deelt u de mening dat wachttijden voor dergelijke vluchtelingen van een jaar of meer onaanvaardbaar zijn? Zo ja, op welke termijn gaat het aantal extra IND-ers daadwerkelijk zorgen voor verkorting van de termijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerder gestelde vragen4 ben ik van mening dat de doorlooptijden bij de afhandeling van aanvragen in de verlengde asielprocedure (spoor 4) te lang zijn. De IND heeft, om de doorlooptijden te verkorten, in 2018 200 fte extra personeel geworven. Werving zag niet alleen op inzet voor het proces asiel, maar ook voor ondersteunende processen als dienstverlening en juridische zaken. Onlangs is besloten om de capaciteit bij de IND in 2019 verder uit te breiden met 150 fte voor het behandelen van asielaanvragen. Het aannemen en vervolgens inwerken van nieuwe medewerkers kost tijd. Afhankelijk van het soort werk duurt het een half jaar tot meer dan een jaar voordat medewerkers volledig en zelfstandig werkzaam zijn. In de regel worden zij opgeleid door meer ervaren medewerkers wat in eerste instantie leidt tot productieverlies alvorens sprake is van productiestijging. De achterstanden bij onderdelen in het asielproces kunnen niet op heel korte termijn worden opgelost maar de verwachting is wel dat daar dit jaar stappen in gezet kunnen worden.
Het bericht ‘Bruggen Afsluitdijk vol met gebreken: provinsje woest’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bruggen Afsluitdijk vol met gebreken: provinsje woest»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van lokale bestuurders en bewoners over de veiligheid van de bruggen in de Afsluitdijk naar aanleiding van dit onderhoudsrapport/de brief van de regering naar de Kamer van 31 januari 2019 betreft de «bediening sluizen en bruggen Afsluitdijk» (Kamerstuk 35 000 A, nr. 83)?
Ik begrijp de zorgen omdat het veilig kunnen gebruiken van de bruggen en sluizen voor iedereen van groot belang is. Daarom zijn maatregelen genomen om de objecten veilig te kunnen blijven bedienen.
Welke specifieke maatregelen zijn getroffen om de veiligheid bij Kornwerderzand en Den Oever in de Afsluitdijk te garanderen?
De maatregelen die Rijkswaterstaat heeft getroffen zorgen ervoor dat de objecten veilig bediend kunnen blijven. Het gaat om het inzetten van extra brug- en sluismeesters en technische waarnemers op de objecten. Met het plaatsen van extra camera’s is ook de mate van visuele controle verhoogd. Tevens is het bedienregime voor de nacht aangepast. Deze maatregelen blijven van kracht zo lang als nodig blijkt. Inmiddels zijn in januari testen uitgevoerd aan de schutsluizen en worden in februari de bruggen getest. Na deze testen ontstaat ook meer zicht op de verder nog uit te voeren werkzaamheden en daarvoor benodigde uitvoeringsduur ten behoeve van een structurele oplossing.
Wat is de staat van onderhoud van de bruggen en sluizen in de Afsluitdijk?
In 2016 is onderzoek uitgevoerd naar de staat van de bruggen. U bent eerder hierover geïnformeerd (brief juni 2017). Op basis van het onderzoek wordt niet voor 2050 de gehele vervanging van de bruggen voorzien (zowel bij Kornwerderzand als Den Oever). Op basis van dit zelfde onderzoek zal in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken, is voorzien tussen 2023 en 2025. De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Voor de sluizen is regulier (klein en groot) onderhoud voorzien.
Zijn er nog andere onderhoudsrapporten over de staat van het sluizencomplex, inclusief de bediening van de bruggen en sluizen? Zo ja, kan de Kamer deze ontvangen?
Ik zal u de relevante rapporten uit 2016/2017 over de staat van de bruggen
respectievelijk de staat van de sluizen en het in 2018 verschenen rapport naar de staat van de bediening en de besturing doen toekomen. De rapporten over de bediening van voor 2016 laat ik buiten beschouwing omdat deze over de toen aanwezige bediening- en besturingsinstallatie gaan. Deze waren mede aanleidingom de installatie in 2016 volledig te vernieuwen. Daarnaast zijn er documenten die onderdeel uitmaken van het feitenrelaas. Zoals aangeven in mijn brief van 31januari jl (Kamerstuk 35 000 A, nr. 83) zal ik u daarover op een nader te bepalen moment informeren.
Welke impact hebben de te verwachte onderhoudskosten op de wens van de Kamer om op korte termijn een besluit te nemen over vervanging van de sluis en bruggen bij Kornwerderzand (motie-Van der Graaf c.s., 35 000 A, nr. 77)?
De geconstateerde problematiek heeft daar geen invloed op. De bediening van de objecten is in 2016 vervangen en moest om die reden aan de op dat moment geldende eisen voldoen. Omdat dat niet het geval is, heeft Rijkswaterstaat maatregelen moeten treffen. Dit staat los van de discussie over een nieuwe grotere sluis. Vanwege de veiligheid moesten er direct maatregelen worden getroffen.
Kunnen de doorrekeningen van de versoberingsopties voor vervanging van de sluis en bruggen bij Kornwerderzand uiterlijk half februari naar de Kamer komen?
Nee, De uitkomst van de doorrekeningen van de versoberingsopties voor vervanging van de sluis en bruggen bij Kornwerderzand is dit voorjaar voorzien.
Wat is de staat van het onderhoud van de andere kunstwerken in Nederland?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 21 juni 2018 «Staat van onderhoud weg en bruggen Noord Holland2.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor maandag 11 februari 2019 beantwoorden?
Nee.
De humanitaire crisis in Venezuela en de erkenning van Juan Gauidó |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «Venezuela herziet relaties met EU-landen na erkennen Guaidó als president»1 en «Crisis in Venezuela»?2
Ja.
Hoe duidt u de zorgelijke humanitaire situatie in Venezuela, waaronder de wijdverspreide armoede en honger en het aanhoudende tekort aan medicijnen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Venezuela. Op economisch, sociaal, humanitair en politiek gebied glijdt het land steeds verder af. Dit leidt reeds geruime tijd tot hoge humanitaire noden. Het Maduro-bewind ontkent de problemen en wil de internationale gemeenschap niet om hulp vragen. Als gevolg hiervan heeft UNOCHA vooralsnog niet de mogelijkheid om onafhankelijk de humanitaire behoeften in Venezuela vast te stellen, kan er geen humanitair coördinator worden aangesteld en kan er geen internationaal humanitair financieringsverzoek worden gepubliceerd. Nederland blijft er op aandringen dat Venezuela dit mogelijk maakt.
Wel zijn er diverse humanitaire VN-organisaties actief in Venezuela (o.m. IOM, UNFPA, UNHCR, UNICEF en WHO), en zijn de programma’s van deze VN-instellingen in de afgelopen maanden opgeschaald.
Op welke wijze en via welke hulporganisaties biedt Nederland – zowel bilateraal als via multilaterale kanalen – hulp aan de noodlijdende Venezolaanse bevolking?
Ondanks dat er nog geen onafhankelijke behoeftestelling is, heeft Nederland toch op diverse manieren weten bij te dragen aan het verlichten van de noden in Venezuela en de regio. Allereerst droeg Nederland in 2.018 EUR 55 mln. bij aan het door de VN beheerde Central Emergency Response Fund (CERF), dat het afgelopen jaar ruim EUR 8 mln. uitkeerde ten behoeve van de humanitaire respons in Venezuela. Naast de bijdrage via het CERF draagt Nederland ieder jaar ongeoormerkt bij aan organisaties die reeds actief zijn in Venezuela en buurlanden, waaronder het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en humanitaire VN-organisaties zoals UNICEF en UNHCR. Naast de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan o.a. humanitaire VN-organisaties en ICRC, heeft Nederland in 2018 in respons op de crisis in Venezuela EUR 0,5 mln. bijgedragen aan het regionale appeal van UNHCR, EUR 0,6 mln. aan regionale appeals van IFRC (via het Nederlandse Rode Kruis), en EUR 4 mln. aan IOM voor het regionale actieplan (RAP). Binnen het RAP ondersteunt IOM lokale overheden bij het verbeteren van de opvang, basisvoorzieningen en (waar mogelijk) sociaaleconomische integratie voor Venezolanen in hun gastlanden.
Ook in 2019 stelt Nederland reeds geld ter beschikking: het gaat op dit moment om bijdragen aan het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA). Zo maakte Nederland gisteren bekend dat het ruim EUR 1 mln. zal geven aan het Rode Kruis (NRK), ten behoeve van de respons van het Rode Kruis in Venezuela en regio. Van deze EUR 1 mln. gaat EUR 0,5 mln. naar de respons van het ICRC in Venezuela en EUR 0,5 mln. naar het regionale programma van het IFRC. Eerder dit jaar gaf Nederland al EUR 80.000 ter ondersteuning van het Venezolaanse Rode Kruis.
Via DRA gaat EUR 4 miljoen naar een hulpprogramma in Colombia, waarmee Venezolaanse vluchtelingen worden ondersteund. Met DRA is afgesproken dat zodra de situatie in Venezuela het toelaat, het programma ook in Venezuela actief zal worden.
Op welke wijze beïnvloedt de erkenning van Juan Gauidó als president van Venezuela de mogelijkheden tot humanitaire hulp aan de Venezolaanse bevolking, zowel in Venezuela zelf als in de buurlanden?
Interim-president Guaidó geeft een hoge prioriteit aan de verlening van humanitaire hulp gezien de tekorten aan voedsel en medicijnen. Zonder de medewerking van Maduro, die niet bereid is humanitaire hulp toe te laten, zijn de mogelijkheden humanitaire hulp te verlenen zeer beperkt. Alleen informeel en op hele kleine schaal wordt nu humanitaire hulpverlening toegestaan. Alle actoren zullen moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat – ongeacht de politieke ontwikkelingen – de humanitaire toegang tot hulpbehoevenden in Venezuela niet verder verslechtert en dat een onafhankelijke behoeftebepaling kan plaatsvinden. Hulpverlening aan Venezolaanse migranten en vluchtelingen door VN-organisaties, het ICRC en NGO’s in de buurlanden was en blijft mogelijk.
Steun aan de opvang van migranten en vluchtelingen in de buurlanden wordt georganiseerd door de VN (UNHCR en IOM), door de Internationale Federatie van het Rode Kruis en door NGO’s, waaronder leden van de DRA.
Op welke wijze worden de buurlanden van Venezuela ondersteund in het opvangen van vluchtelingen?
Zie antwoord op vraag 3. Waar gevraagd en mogelijk levert Nederland daarnaast ondersteuning aan de Caribische delen van het Koninkrijk bij de uitdagingen die zij ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela. Specifiek op het terrein van migratie heeft dit in 2018 al tot diverse vormen van kennisuitwisseling geleid. Op verzoek van de regering van Aruba en Curaçao zullen we die samenwerking in 2019 verder voortzetten. Zo heeft de regering van Curaçao op 10 januari 2019 een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan in het kader van Venezuela. Ook de Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure. In beide gevallen wordt welwillend gekeken naar de mogelijkheden en wordt momenteel in samenspraak met de landen bezien op welke wijze gevolg gegeven kan worden aan de verzoeken. Daarnaast is het kabinet ook bereid om te ondersteunen bij andere uitdagingen, waaronder de gesprekken over de toekomst van de raffinaderij op Curaçao en is nadrukkelijk oog voor het borgen van leveringszekerheid van brandstoffen op bijvoorbeeld Bonaire.
Welke mogelijkheden ziet u om de humanitaire hulp aan de Venezolanen in Venezuela, via bijvoorbeeld via het Internationale Comité van het Rode Kruis en instellingen van de Verenigde Naties, te intensiveren om de noodlijdende situatie van de bevolking waar mogelijk te verbeteren?
Zie ook antwoord op vragen 2 en 3.
De mogelijkheden om bij te dragen zijn momenteel beperkt, maar Nederland volgt de situatie in Venezuela op de voet, en onderzoekt manieren om de humanitaire respons op verantwoorde wijze (financieel) te ondersteunen. Nederland bekijkt ook continu welke andere mogelijkheden het kan benutten om Venezolanen in nood te helpen, bijvoorbeeld via samenwerking met andere landen. Zo werkt de VS aan de opbouw van een humanitaire responsstructuur in Colombia en Brazilië en is het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om Curaçao dienst te laten doen als één van de logistieke humanitaire hubs. Zoals gezegd staan het kabinet en de regering van Curaçao positief ten aanzien van dit verzoek.
Kunt u aangeven welke landen inmiddels humanitaire hulp geven aan Venezuela?
Diverse landen hebben in de media aangegeven de humanitaire respons te (willen) steunen. Maar door het gepolariseerde politieke klimaat en de politisering van de humanitaire hulp, alsmede de beperkte mogelijkheden voor coördinatie door de VN, is in veel gevallen nog niet duidelijk hoe deze bijdragen bij hulpbehoevenden in Venezuela terecht kunnen komen.
De Amerikaanse humanitaire hulp wordt vooralsnog tegengehouden, en van andere landen die bijdragen aan de humanitaire respons in Venezuela hebben aangekondigd is voorlopig onduidelijk op welke manier het geld zal worden besteed.
De Europese Unie heeft in 2018, via het Europees Bureau voor Humanitaire Hulp (ECHO), bijgedragen aan de humanitaire respons op de crisis in Venezuela, onder meer door financiering van inzet van de Wereldgezondheidsorganisatie in Venezuela en in buurlanden. Het zal deze steun ook in 2019 voortzetten en waar mogelijk opschalen. De humanitaire inzet van ECHO blijft qua schaal echter beperkt door het ontbreken van eerder genoemde onafhankelijke behoeftestelling.
Zijn er binnen de recentelijk door de Europese Unie opgerichte International Contact Group gesprekken over de behoeften voor humanitaire hulp aan Venezuela?
Tijdens de eerste bijeenkomst van de ICG in Uruguay op 7 februari jl. is besloten om een technische missie naar Venezuela te sturen die de mogelijkheden zal onderzoeken om nieuwe presidentsverkiezingen te houden en hoe de weg vrij te maken voor urgente humanitaire hulp. Nederland neemt deel aan de International Contact Group.
Het bericht ‘Universiteiten groeien harder dan verwacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteiten groeien harder dan verwacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het aantal aan de universiteiten ingeschreven studenten meer dan 8.000 hoger is dan de raming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Kunt u ook bevestigen dat in het hbo ruim 12.000 studenten meer zijn ingeschreven dan verwacht?
Volgens de definitie die we hanteren in de referentieramingen zijn de gerealiseerde aantallen studenten in 2018/19 in het hbo +1,7% en in het wo met +3,3% hoger dan in de raming van vorig jaar geschat. In aantallen is dat verschil in raming en realisatie in 2018/19 circa 7.500 hbo-studenten en 9.400 wo-studenten.
Kunt u aangeven hoeveel internationale studenten ingeschreven zijn aan universiteiten en hbo-instellingen? Wat zijn de verschillen tussen het aantal ingeschreven en het aantal geraamde internationale studenten?
In collegejaar 2018/19 zijn er bijna 33.000 internationale inschrijvingen in het hbo en bijna 58.000 internationale inschrijvingen in het wo. Vorig jaar werden respectievelijk 32.600 en 53.400 geraamd voor 2018/19.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is op de OCW-begroting 2019 als gevolg van de onderschattingen? Op welke manier gaat u dit tekort oplossen?
De financiële gevolgen van de realisatiegegevens per studiejaar 2018–2019 worden zichtbaar in de eerste suppletoire begroting van 2019 van OCW (1 juni 2019).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ramingen structureel tot tekorten van deze omvang leiden? Zo ja, welke stappen heeft u al gezet om de ramingen te verbeteren?
Eind oktober heb ik een brief2 aan de TK gestuurd met het eerste deel van de gezamenlijke verkenning met Financiën naar de systematiek rondom de OCW-ramingen. De OCW-ramingen zijn nauwkeurig, in percentages zijn de afwijkingen op totaal niveau klein en wijkt de totaalraming voor het onderwijs nooit meer dan 1% af. Vanwege de omvang van de onderwijsbudgetten op de begroting heeft een procentueel kleine afwijking toch grote budgettaire gevolgen.
Dat de raming (per sector) meerdere jaren achter elkaar te laag of te hoog bleek, betekent niet per definitie dat de raming beter kan. De ramingssystematiek is gebaseerd op statistische analyse van data van de afgelopen jaren over hoe leerlingen en studenten door het onderwijssysteem stromen. Door elk jaar de meest recente data te gebruiken, krijgt de raming een zelflerend vermogen. Door de trends te baseren op data over twaalf jaar, wordt de invloed van onverwachte veranderingen in trends en eenmalige uitschieters gedempt. Het voordeel daarvan is dat eenmalige uitschieters een beperkt effect op de verwachte toekomstige ontwikkelingen hebben. Een nadeel is dat een trendbreuk met vertraging wordt waargenomen (bijvoorbeeld de sneller dan verwachte verschuiving van vmbo- naar havo- en vwo-deelname, die enkele jaren tot meer leerlingen dan geraamd in het vo hebben geleid). Uit extern onderzoek is in het verleden gebleken dat deze methodiek desondanks tot meer nauwkeurige voorspellingen leidt dan alternatieve methodieken voor raming.
Deelt u de analyse dat ramen met name moeilijk is voor de ontwikkeling van het aantal internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 5 en 7.
Bent u bereid om de ramingen van internationale studenten separaat te berekenen, te vermelden en toe te lichten in de jaarlijkse begroting van het Ministerie van OCW?
Het ramen van internationale studenten heeft onze aandacht en wordt besproken met de Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS). In de ALS zijn de Planbureaus en verschillende wetenschappers vertegenwoordigd, die gezamenlijk toezien op de methode van de Referentieraming. Er is bovendien vorig jaar overleg geweest met de VSNU, Nuffic en Kences over de behoefte aan eenduidige cijfers over internationale studenten. Dit heeft vorig jaar al geleid tot de gevraagde uitsplitsing van studenten naar herkomst (Nederlandse, EER- en niet-EER-studenten) in het rapport van de Referentieramingen. Deze heb ik u met Prinsjesdag toegestuurd3. In het rapport dat ik u dit jaar met Prinsjesdag zal toesturen zal ik opnieuw de uitsplitsing opnemen en daarnaast zal ik ook de definitie van internationale studenten opnemen, zoals Nuffic die hanteert.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de motie-Tielen om een aanmeldloket voor internationale studenten in te stellen, onder andere bij kan dragen aan betere raming van het aantal internationale studenten?2
In mijn brief aan uw Kamer over gedragscodes en taalbeleid voor het hoger onderwijs van 21 december 20185, heb ik aangegeven dat ik in gesprek ben met de VSNU over een centraal aanmeldloket voor internationale studenten. Dit naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Tielen6. Het aanmeldloket heeft geen invloed op de ramingen, want bij ramingen worden alleen gerealiseerde inschrijvingen in de berekening meegenomen en geen aanmeldingen.
Het bericht dat Pim wil en kan leren, maar niet naar vwo mag |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Ken u het bericht «Pim wil leren, kan leren, maar is in een fuik beland»? Wat vindt u ervan dat Pim – die lijdt aan vorm van autisme en speciaal onderwijs volgde – met zijn vakkenpakket niet naar het vwo mag, terwijl hij een 8,6 gemiddeld staat?1
Ja.
Bent u het eens dat de inzet van Pim en het Carolus Clusius College juist te prijzen is en het dan ook betreurenswaardig is dat er, volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Inspectie van het Onderwijs, geen andere mogelijkheden zijn tot uitzondering en Pim zodoende niet kan doorstromen naar het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb waardering voor de inzet die Pim toont in zijn schoolcarrière. Dat hij op het havo gemiddeld hoge cijfers haalt is gezien zijn geschiedenis erg knap. Naast het behalen van goede cijfers is echter ook het volgen en afsluiten van alle verplichte vakken (waaronder een tweede moderne vreemde taal naast het Engels) nodig om een vwo-diploma te halen. Zijn ouders hebben bij het Ministerie van OCW een verzoek ingediend om artikel 60 van het Eindexamenbesluit Voortgezet Onderwijs (de zogeheten hardheidsclausule) toe te passen. Op grond daarvan kan vrijstelling worden verleend voor het moeten volgen en met een examen afronden van een verplicht vak. Dit verzoek is afgewezen. Pim vrijstelling verlenen voor de tweede moderne vreemde taal (al dan niet op basis van zijn hoge cijfergemiddelde), zou namelijk oneerlijk zijn tegenover de andere leerlingen, die óók alle verplichte vakken moeten doen.
Het is echter niet zo dat Pim met zijn huidige vakkenpakket niet kan doorstromen van havo-4 naar vwo-5. Er is geen wettelijk doorstroomverbod voor leerlingen met een vakdeficiëntie. Weliswaar zou die deficiëntie in vwo-5 en vwo-6 gerepareerd moeten worden, om aan het eind van vwo-6 examen te kunnen doen in dit vak, maar dat kan op schoolniveau geregeld worden.
Pim wilde doorstromen naar het vwo met profiel Economie en Maatschappij. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. Alleen voor leerlingen die aantoonbaar taalzwak zijn of een andere moedertaal hebben, kan in de cultuurprofielen bij uitzondering vrijstelling worden verleend voor het moeten doen van examen in een tweede moderne vreemde taal. Voor zover ik heb kunnen beoordelen voldoet Pim niet aan die voorwaarden. Overigens moet er bij vrijstelling altijd een vervangend vak worden gevolgd van dezelfde zwaarte.
Het Carolus Clusius College had er zelf voor kunnen kiezen hem daartoe in de gelegenheid te stellen. In het genoemde besluit over toepassing van de hardheidsclausule is expliciet vermeld dat er geen wettelijke voorschriften zijn die verhinderen dat een leerling binnen dezelfde school van het havo naar het vwo overstapt, ook al kan de leerling met de huidige vakkencombinatie vanwege een vakdeficiëntie nog niet aan de voor hem relevante exameneisen voldoen. Mede omdat hem nog twee jaar restten om alsnog de tweede moderne vreemde taal te volgen en daarmee te voldoen aan de exameneisen voor zijn gekozen profiel, zie ik geen grond om vrijstelling te verlenen.
In hoeverre verhoudt het verhaal van Pim zich tot deze door u gedane uitspraken: «Iedere havist verdient een eerlijke kans om na het behalen van een havodiploma door te stromen naar het vwo. Alle leerlingen verdienen de kans om het maximale uit zichzelf te halen. Ook als je bijvoorbeeld wat later bloeit dan je klasgenootjes»?2
Een bredere «taligheid» behoort tot de essentie van het wetenschappelijk onderwijs en daarmee ook van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het vwo. Dat geldt te meer voor de maatschappijprofielen, zoals het profiel Economie en Maatschappij dat Pim wilde volgen. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. In alle profielen van het vwo is daarom naast het Engels ten minste één tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) verplicht. Dus elke leerling die vanuit de havo naar het vwo doorstroomt zal uiteindelijk examen moeten doen in een tweede moderne vreemde taal, wil hij of zij een volwaardig vwo-diploma behalen dat recht geeft op instroom in het wetenschappelijk onderwijs.
Dat dit voor leerlingen die tijdens (de bovenbouw van) hun havo-opleiding geen onderwijs hebben gevolgd in een tweede moderne vreemde taal ingewikkelder kan zijn dan voor leerlingen die dat wel hebben gedaan, behoeft geen betoog. Dit is echter geen reden om de inhoud en waarde van het vwo-diploma ter discussie te stellen. Daarom doen havoleerlingen die de ambitie hebben om na het behalen van hun havodiploma door te stromen naar het vwo, of, zoals in het geval van Pim, al na havo-4 naar vwo-5 te gaan, er goed aan om in de havo een tweede moderne vreemde taal te kiezen. Indien leerlingen toch zonder deze bagage instromen in de bovenbouw van het vwo kunnen zij zich deze tweede moderne vreemde taal ook nog gedurende die periode eigen maken, zodat zij er examen in kunnen doen. Dat zal in de regel wel om maatwerk van de kant van de school en extra inzet van de kant van de leerlingen vragen. Maar iedere havist heeft zo een eerlijke kans om door te stromen naar het vwo, ook zogeheten «laatbloeiers».
Hoeveel scholen voor speciaal onderwijs in Nederland bieden naast vmbo ook havo en vwo aan? Hoe zijn deze scholen verspreid over het land? Zijn dit naar uw mening voldoende scholen en locaties om te voorzien in de vraag naar havo en vwo op het speciaal onderwijs?
In het vso zijn er 207 schoolvestigingen waar wordt lesgegeven aan leerlingen met een uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Van deze 207 vestigingen zijn er 135 die havo aanbieden, van die 135 zijn er 94 die bovendien vwo bieden; 41 vestigingen bieden naast vmbo alleen havo aan (speciale scholen die gebruik maken van vavo zijn hierin niet meegenomen). De vestigingen zijn goed verspreid over het land. Leerlingen die in staat zijn om vwo te doen, zullen dat veelal ook goed kunnen op een reguliere school met extra ondersteuning en dat maakt dat de vraag naar vwo minder groot is dan die naar vmbo en havo. Het huidige aanbod acht ik gelet op de omvang van de doelgroep voldoende.
Zijn u meer signalen bekend zoals die van Pim of andere leerlingen zonder autisme die wegens het gebrek aan een moderne tweede vreemde taal en/of een achtste vak in hun vakkenpakket op de havo en ondanks een voldoende gemiddeld cijfer, niet door mogen stromen naar het vwo? Zo ja, om hoeveel signalen gaat het jaarlijks?
Het komt vaker voor dat leerlingen vakdeficiënties hebben die doorstroom van havo naar vwo belemmeren. Om hoeveel signalen het op jaarbasis gaat, is onbekend.
Klopt het dat op het gymnasium een tweede moderne vreemde taal niet noodzakelijk is en leerlingen dus zonder toestemming van het Ministerie van OCW of de Inspectie van het Onderwijs naar het gymnasium zouden kunnen doorstromen indien zij op de havo geen onderwijs in twee moderne vreemde talen gevolgd hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt in zoverre dat een tweede moderne vreemde taal niet verplicht is in alle gymnasiumprofielen (dáárvoor zou dus geen ontheffing of vrijstelling nodig zijn), maar in het gymnasium is naast het Engels wel ten minste één van de klassieke talen (Latijn of Grieks) verplicht. Leerlingen die na het behalen van het havodiploma zouden willen doorstromen naar het vwo zullen daar dus ten minste óf een tweede moderne vreemde taal moeten volgen en met een examen moeten afronden (atheneum), óf een klassieke taal (gymnasium).
Klopt het dat u in deze gevallen gebruik kunt maken van de hardheidsclausule in het Eindexamenbesluit VO? Wat is de reden dat u hier in het geval van bijvoorbeeld Pim geen gebruik van heeft gemaakt? Bent u bereid hier alsnog gebruik van te maken, zodat leerlingen zoals Pim kunnen doorstromen naar het vwo zonder enige belemmering? Kunt u uw antwoorden toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Acht u het wenselijk dat leerlingen worden belemmerd in hun recht op doorstroom in het onderwijs en kansen mislopen, omdat zij al vroeg geplaatst worden op een bepaald niveau of voor een bepaald niveau kiezen en daardoor niet of te laat kunnen voldoen aan aanvullende eisen, zoals een moderne tweede vreemde taal op het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het civiel effect en daarmee de waarde van de verschillende diploma’s in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een bepaalde inhoud die leerlingen aan het eind van hun opleiding op een bepaald niveau moeten beheersen. De weg daarnaar toe kan verschillen (bijvoorbeeld in zes jaar «rechtstreeks» van vwo-1 naar vwo-6, of met nog twee jaar «stapelen» in het vwo na vier of vijf jaar havo), maar de bestemming is gelijk: het betreffende VO-diploma met de daaraan gestelde vak-eisen. Een tweede moderne vreemde taal in het vwo is dan ook geen aanvullende eis ten opzichte van het havodiploma, maar in beginsel een regulier en voor alle leerlingen verplicht onderdeel van het vwo-diploma. Dus of een havo-gediplomeerde leerling nu op de havo wel of geen examen heeft gedaan in een tweede moderne vreemde taal, voor het behalen van een vwo-diploma zal hij of zij hier in beginsel wel examen in moeten doen. Een eventueel recht van leerlingen op doorstroom van havo naar vwo kan niet betekenen dat zij een vwo-diploma behalen zonder dat zij daarvoor alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond. Dat zou niet eerlijk zijn richting leerlingen die wél alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond, en zou het civiel effect van het vwo-examen aantasten.
Bent u het ermee eens dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs zonder aanvullende eisen, ondanks dat dit kan leiden tot meer uitval, in het kader van «als je het nooit probeert, zal je het nooit weten»? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik vind dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs. Dit is echter geen makkelijke stap. Daarom beraad ik mij momenteel op een doorstroomrecht havo-vwo met eventuele uniforme toelatingseisen. Daarbij teken ik nogmaals aan dat de tweede moderne vreemde taal in het vwo geen aanvullende eis is, maar in beginsel integraal onderdeel van het vwo-examenprogramma.
In hoeverre draagt een algemene toelatingseis, die volgens u wel bijdraagt aan gelijke kansen, ook bij aan het bestrijden van kansenongelijkheid in het algemeen in het onderwijs, aangezien uit de Staat van het Onderwijs 2018 blijkt dat het diploma van ouders sterk bepaalt op welk niveau een leerling op het voortgezet onderwijs zit?4 5
Kansenongelijkheid treedt op wanneer scholen verschillende toelatingseisen stellen, want een leerling op de ene school krijgt dan andere kansen dan een leerling op een andere school. Een landelijk uniform objectief criterium om leerlingen toe te laten tot een ander niveau na het behalen van een (vmbo-gt-/havo-) diploma zorgt ervoor dat de kansen voor alle leerlingen gelijk zijn, ongeacht hun achtergrondkenmerken. Dat draagt dus bij aan kansengelijkheid in het algemeen.
Welke mogelijkheden zijn er voor laatbloeiers om alsnog door te stromen naar een hoger niveau op de middelbare school ondanks dat zij niet voldoen aan bijvoorbeeld een extra vak op het vmbo of een tweede moderne tweede vreemde taal op de havo? Zijn dit, volgens u, voldoende mogelijkheden om deze leerlingen alle kansen te bieden zich te ontwikkelen op een manier die zij wensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Idealiter zouden leerlingen die de ambitie hebben om later door te stromen naar een hoger niveau tijdig een extra vak of (in het geval van de doorstroom van havo naar vwo) een tweede moderne vreemde taal moeten kiezen. Het is dan ook wenselijk dat scholen hun leerlingen daar tijdig op wijzen. «Tijdig anticiperen op een eventuele doorstroom naar het vwo is belangrijk, bijvoorbeeld door tijdig informatie te geven (en vindbaar maken) en leerlingen al tijdig begeleiding op maat te bieden. Eigenlijk zou er bij de school sprake moeten zijn van een continue loopbaan- en beroepsoriëntatie (LOB) voor de leerling.»6
Indien leerlingen niet tijdig (dus al toen zij de havo-opleiding volgden) het in het vwo extra verplichte vak hebben gekozen, is het nu in principe mogelijk om alsnog te starten met dat vak wanneer zij in het vwo instromen, hiervoor zijn geen wettelijke belemmeringen. Dat zal in de regel wel vragen om maatwerk vanuit de school en extra inspanning van de leerling, aangezien deze «stapelende» leerling bij dat vak een achterstand zal hebben op zijn of haar nieuwe klasgenoten die «regulier», dus zonder te stapelen, vanuit het vwo zijn doorgestroomd, zónder vakdeficiëntie.
Bent u bereid om in de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook specifiek een optie op te nemen voor leerlingen die geen tweede moderne tweede vreemde taal hebben gevolgd op de havo, maar wel naar het vwo door willen stromen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 is een tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) naast het Engels een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Het is niet altijd noodzakelijk (en ook niet wettelijk verplicht) dat een leerling in de havo een tweede moderne vreemde taal moet hebben gevolgd om door te mogen stromen naar het vwo. Om het vwo-diploma te behalen zullen zij hierin uiteindelijk echter wel in voldoende succesvolle mate examen moeten doen. Een doorstroomrecht moet niet leiden tot twee soorten vwo diploma: bij doorstroom van havo naar vwo is het wenselijk dat de leerling een realistisch perspectief heeft om aan het eind van het vwo daadwerkelijk te voldoen aan de exameneisen voor het vwo, inclusief die voor de tweede moderne vreemde taal. Bij de uitwerking van het doorstroomrecht zal ik daarom bezien in hoeverre dit ongeclausuleerd kan, of dat scholen in de gelegenheid zouden kunnen worden gesteld om – op uniforme en transparante wijze – een gelimiteerd aantal voorwaarden voor doorstroom van havo naar vwo te stellen.
Bent u daarnaast bereid om in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid voor alle leerlingen geen aanvullende toelatingseisen te stellen bij de doorstroom van vmbo-havo en havo-vwo, zodat elke leerling een kans krijgt om door te stromen naar een hoger niveau ook al besluit hij of zij daartoe pas in zijn of haar examenjaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in eerdere antwoorden is aangegeven is er bij de tweede moderne vreemde taal in feite geen sprake van aanvullende toelatingseisen: dit is een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Ik ben niet voornemens dat in dit kader ter discussie te stellen. Dat laat echter onverlet dat ik in het kader van de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook onderzoek of leerlingen met een vakdeficiëntie mogelijkheden geboden kunnen (blijven) worden om toch door te stromen naar een hoger niveau.
Brieven waarin schoolleiders gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het Lerarenregister |
|
Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat schoolleiders op dit moment nog brieven ontvangen van of namens uw ministerie, waarin zij gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het lerarenregister?1
Ik ben ermee bekend dat schoolbesturen een brief hebben gekregen waarin opgeroepen wordt om de gegevens van hun leraren te leveren, zodat deze gebruik kunnen maken van het Lerarenportfolio. Deze brief had niet in deze vorm verstuurd moeten worden: de informatie die er in staat is onvolledig. Dat betreur ik.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 16 januari 20192 zal van een verplicht lerarenregister in deze kabinetsperiode geen sprake zijn. Wel blijf ik werken aan de doelen uit de Wet beroep leraar en het vrijwillig Lerarenportfolio, dat de regie over de professionele ontwikkeling in handen legt van de leraar. Dit is een essentieel verschil met het huidige bekwaamheidsdossier, dat in handen is van het schoolbestuur. Ik vind het daarom belangrijk dat besturen gegevens aanleveren, zodat leraren van het portfolio gebruik kunnen maken. Om dubbele lasten te voorkomen, hoeven schoolbesturen die het portfolio onder leraren stimuleren niet langer bekwaamheidsdossiers bij te houden.
Besturen zijn verplicht de gegevens aan te leveren, maar de leraar bepaalt zelf of hij of zij het portfolio wil gebruiken. Schoolbesturen die ervoor kiezen geen gegevens aan te leveren, moeten kunnen aantonen dat zij op andere wijze de professionele ontwikkeling van hun leraren stimuleren. Voor hen geldt de wettelijke verplichting tot de bekwaamheidsdossiers onverkort. Deze laatste opt-out mogelijkheid ontbreekt in de brief die recent aan schoolbesturen is verstuurd. Dit zal gerectificeerd worden. De besturen die de door u aangehaalde brief hebben ontvangen, zullen een herstelbrief krijgen conform bovenstaande strekking.
Bent u ermee bekend dat in deze brieven wordt gedreigd dat het niet voldoen aan de wettelijke verplichting zal meewegen bij de inspectiebeoordeling van de school?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze brieven onnodig zijn en leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij scholen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven anticiperend te handhaven als het gaat om de verplichtingen die (nu nog, maar binnenkort niet meer) voortvloeien uit het lerarenregister?
Ik ben met de Inspectie in gesprek over de manier waarop het toezicht rondom dit thema vorm en inhoud krijgt. De verplichting op het register mag dan verdwijnen: zorg en aandacht voor professionele ontwikkeling van leraren is niet vrijblijvend.
We mogen van leraren verwachten dat zij zich voor hun eigen professionele ontwikkeling inzetten. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om zorg te dragen voor een schoolklimaat waarin professionele ontwikkeling kan gedijen, waarin leraren optimaal aan hun ontwikkeling willen en kunnen werken.
Dit betekent ook dat het schoolbestuur jaarlijks verantwoording aflegt over de wijze waarop dit gerealiseerd wordt en de tijd en middelen die het daarvoor beschikbaar heeft gesteld. In het AO Leraren en in de Kamerbrief van 16 januari heb ik aangegeven dat ik dit wettelijk ga vastleggen. Dit doe ik door strategisch HRM-beleid en professionaliteit als deugdelijkheidseisen op te nemen in de wet, zodat de Inspectie het toezicht hierop structureel kan inrichten. Ik zal u voor de zomer informeren over de nadere uitwerking hiervan.
Het bericht ‘Universiteit is te wit’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteit is te wit»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de status is van het aangehaalde diversiteitsplan en in hoeverre de medezeggenschap hierbij betrokken is?
De ambitie van de Universiteit Utrecht om te werken aan een diverse en inclusieve universiteit is opgenomen in hun Strategisch Plan (2016–2020). De Universiteitsraad heeft met dit Strategisch Plan ingestemd. Het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie», waarover de Telegraaf schreef, is een uitwerking van de ambitie van de Universiteit. Het college van bestuur heeft dit projectplan in november 2018 goedgekeurd en als uitwerking van beleid toegestuurd aan de medezeggenschap. Bespreking in de Universiteitsraad staat gepland voor april 2019.
Wat vindt u van het diversiteitsplan en de genoemde doelstellingen?
Ik kan het alleen maar aanmoedigen dat universiteiten en hogescholen nadenken over diversiteit en inclusie en daar ook concrete maatregelen aan koppelen. Het is echter aan de instellingen zelf om te bepalen hoe zij hier aandacht aan besteden en welke maatregelen zij op dit gebied nemen.
Deelt u de mening dat diversiteitbeleid en inclusie veel meer moet zijn dan doelgroepenbeleid? Zo ja, wat is uw definitie van diversiteit en wat is de door u gewenste doelstelling?
Ja, ik deel de mening dat diversiteitsbeleid en inclusie meer moet zijn dan doelgroepenbeleid.
Diversiteit betreft alle manieren waarop mensen van elkaar verschillen. Diversiteit in de studentenpopulatie gaat naar mijn mening over de verschillende achtergronden, ervaringen talenten, culturen en nationaliteiten van studenten. Inclusie maakt het mogelijk dat de universiteit of hogeschool een plek is waar iedereen zich thuis kan voelen en zich optimaal kan ontwikkelen.
Ik vind het belangrijk dat er bij universiteiten en hogescholen aandacht is voor diversiteit en inclusie. Hoe zij dat doen, is aan de instellingen zelf. Om die reden heb ik hiervoor geen gewenste doelstelling.
Dat geldt overigens ook voor de Universiteit Utrecht en komt tot uiting in de vier uitgangspunten die de universiteit hanteert:2 Studenten, medewerkers en gasten met een grote verscheidenheid aan achtergronden voelen zich welkom bij de Universiteit Utrecht;3 Studenten en medewerkers hebben de ruimte om zich te ontplooien,4 Een divers samengestelde staf biedt de diverse studentenpopulatie herkenbare rolmodellen,5 Studenten, medewerkers en gasten benaderen elkaar zonder vooroordelen en uitsluiting.
Bent u van mening dat de in het artikel genoemde maatregelen om «tot meer diversiteit te komen» als een gebedsruimte (met gescheiden ingangen) en een jaarkalender met islamitische feestdagen, daadwerkelijk bijdragen aan diversiteit en inclusie? Of ziet u het risico dat zaken als gescheiden ingangen juist de integratie van studenten onderling en de omarming van de vrije waarden van Nederland tegenwerken?
In het artikel in de Telegraaf wordt gerefereerd aan een bijlage van het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie» van de Universiteit van Utrecht. In deze bijlage, die ter inspiratie bij het projectplan is gevoegd, worden verschillende ideeën van studenten en werknemers genoemd om te komen tot meer diversiteit en inclusie op de universiteit. Het gaat om ideeën van studenten en werknemers, niet om beleid van de Universiteit Utrecht.
De universiteit heeft mij laten weten dat er geen plannen zijn voor aanpassing van de jaarkalender of een gebedsruimte (met gescheiden ingangen). Er zijn stilteruimtes waar iedereen gebruik van kan maken (met één deur) en er is volgens de universiteit geen aanleiding dat aan te passen.
Ik ben van mening dat maatregelen om tot meer diversiteit en inclusie te komen altijd weloverwogen moeten worden genomen. Op welke manier dat gebeurt en welke maatregelen worden genomen is de verantwoordelijkheid van universiteiten en hogescholen zelf.
Deelt u de mening dat dergelijke maatregelen weinig met kwaliteit van onderwijs te maken hebben? Zo ja, vindt u dat deze maatregelen een doelmatige besteding van onderwijsgeld zouden zijn?
Ik ben van mening dat diversiteit, zowel in de studentenpopulatie als in het personeelsbestand, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Een leergemeenschap die bestaat uit studenten en docenten met verschillende achtergronden, ervaringen, talenten, culturen en nationaliteiten daagt studenten uit om zich in de ander te verdiepen, verschillende perspectieven op vraagstukken te bezien en te komen tot creatieve oplossingen. Studenten leren zo om bruggen te slaan en verbindingen te maken die nodig zijn voor de toekomst. Het is daarmee een onderdeel van de bildungs- en verbindingsopgave van het onderwijs en maatregelen die daar aan bijdragen zijn naar mijn mening een doelmatige besteding van onderwijsgeld.
Deelt u de mening dat diversiteit nooit een doel kan zijn van de universitaire selectieprocedure, maar dat selectieprocedures erop gericht moeten zijn om het studiesucces van studenten voor de beoogde opleiding te voorspellen?
Ik vind het belangrijk dat er in selectieprocedures aandacht is voor kansengelijkheid. Alle aspirant-studenten moeten dezelfde kansen hebben om toegelaten te worden tot een (selecterende) opleiding.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
De wetenschapsvisie van de minister ‘Nieuwsgierig en betrokken - de waarde van wetenschap’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Waarom kiest u ervoor om in de wetenschapsvisie slechts twee zinnen te wijden aan de breed aangenomen motie-Özdil om de inbeddingsgarantie zo in te richten dat de wetenschappelijke vrijheid en onafhankelijkheid van onderzoekers gewaarborgd blijft, zonder verder enige uitvoering te geven aan de motie?1 2
Een van de maatregen om de aanvraagdruk te verminderen is het vragen van een inbeddingsgarantie bij de VIDI. Deze maatregel is na langdurig en zorgvuldig overleg met de universiteiten genomen. In mijn brief van 24 september 20183 heb ik aangegeven dat NWO bezig is de aanvraagdruk te verminderen en vaste aanstellingen bij universiteiten aantrekkelijker te maken. Dit als antwoord op de veelgehoorde vraag om de aanvraagdruk én, een belangrijk bezwaar van WO in actie, de grote hoeveelheid tijdelijke contracten te verminderen.
NWO houdt na elke VI-ronde een interne evaluatie. Dit geldt ook voor deze VIDI-ronde, waarbij specifiek naar de inbeddingsmaatregel wordt gekeken. NWO is op dit moment bezig met een zorgvuldige evaluatie (de ronde loopt immers nog).
De wetenschappelijke vrijheid en onafhankelijkheid van onderzoekers in de VI moet gewaarborgd blijven, ook met een inbeddingsgarantie. De uitkomsten van de doorlopende evaluatie, die NWO uitvoert rondom het proces van de inbeddingsgarantie, houd ik nauwlettend in de gaten. Mochten er signalen zijn dat de onafhanankelijkheid onvoldoende gewaarborgd is dan nemen we passende maatregelen.
Heeft u contact opgenomen met betrokken partijen, zoals de Jonge Akademie of het Promovendi Netwerk Nederland, om uitvoering te geven aan de voornoemde motie?
In de voorbereiding van de Wetenschapsbrief is met De Jonge Akademie (DJA) gesproken. De punten die DJA met betrekking tot de inbeddingsgarantie onder de aandacht heeft gebracht zullen door NWO worden meegenomen in de doorlopende evaluatie van de inbeddingsgarantie.
Deelt u de mening dat uw redenering dat «onderzoekers er (...) altijd voor kunnen kiezen om hun onderzoek bij een andere instelling te verrichten dan waar zij op dat moment werkzaam zijn en daar een inbeddingsgarantie verkrijgen» geen argument is om de voornoemde motie niet uit te voeren, vanwege het feit dat het aanvragen van een inbeddingsgarantie buiten de eigen instelling geen reëel alternatief biedt omdat dit onderzoekers noopt bij een andere instelling net zo goed goedkeuring te vragen?
Zie onder 1 en 2.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om alsnog uitvoering te geven aan de voornoemde motie?
Zie onder 1 en 2.
Bent u bereid om er in ieder geval voor te zorgen dat afgegeven inbeddingsgaranties standaard worden getoetst door een onafhankelijke partij?
Universiteiten kunnen zelf beoordelen wie wel en wie niet in aanmerking komt voor een inbeddingsgarantie. De inbeddingsgarantie is mede bedoeld om universiteiten meer ruimte te bieden in hun eigen personeelsbeleid door vooraf scherper te kunnen kiezen welke onderzoekers wel/geen energie moeten steken in de voorbereiding van een (vaak) tijdrovende aanvraag. De inbeddingsgarantie kan, op het niveau van de individuele aanvrager, uiteraard wel tot gevolg hebben dat een potentiële kandidaat door de selectie aan zijn/haar instelling niet kan indienen. Het doel van de selectie aan de universiteiten moet daarom zijn om al in een vroege fase een goede inschatting te maken van wie kansrijke aanvragers zijn. Als de universiteiten zo’n garantie afgegeven, betekent het dat ze eerst met de betreffende aanvrager in gesprek gaan over het voorstel en vervolgens bepalen of het onderwerp past binnen de speerpunten van de faculteit/instelling. De universiteit garandeert op die manier dat het voorgestelde onderzoek past binnen de organisatie en bijvoorbeeld binnen het beleid van een faculteit. Dat kan bijdragen aan een vermindering van de aanvraaglast.
Kunt u bovenstaande vragen uiterlijk ruim vóór het eerstvolgende algemeen overleg Wetenschapsbeleid op 7 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Illegale verhuur op Airbnb |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het ideale moment om in te grijpen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de Spaanse aanpak ook in Nederland toegepast kan worden, omdat binnen de EU dezelfde Europese privacyregels gelden? Zo nee, waarom niet?
Door een verplichte registratie bij de Kamer van Koophandel, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt inzicht verkregen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De Europese richtlijn inzake privacy (AVG) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. Of de Spaanse aanpak aan die richtlijn voldoet is aan de Europese Commissie om te beoordelen.
Kunt u Airbnb aanwijzen als toeristisch tussenpersoon en verplichten zich aan de regels te houden, net als in Spanje, zodat er geen oneerlijke concurrentie met hotels plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenhangende aanpak inzake toeristische verhuur. (Kamerstuk 27 926, nr. 309) De kern hiervan is dat door de verplichte eenmalige registratie gemeenten inzicht krijgen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De aanbieders worden namelijk verplicht het verkregen registratienummer te vermelden bij elke aanbieding. Hierdoor treden aanbieders uit de anonimiteit. In dit verband zal de Huisvestingswet worden gewijzigd.
Als aanbieders van toeristische verhuur zouden worden aangemerkt als ondernemer valt dit buiten de werkingssfeer van de Huisvestingswet en zou het gelden voor alle aanbieders in heel Nederland. Ik vind dit niet wenselijk. Zoals geschetst in bovengenoemde brief zie ik een relatie tussen schaarste op de woningmarkt en regulering van toeristische verhuur. Oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad en een aantasting van de leefbaarheid ten gevolge van toeristische verhuur van woonruimte wordt vooral ervaren in gemeenten met schaarste op de woningmarkt, omdat daar onder meer een hoge bebouwingsdichtheid is. Voorts wordt een te lichtvaardig inzetten van het voorgestelde instrumentarium hiermee voorkomen en wordt een drempel opgeworpen tegen het onnodig beperken van het recht op het ongestoord gebruik van het eigendom. Voorts geeft registratie bij de Kamer van Koophandel alleen inzicht in de gegevens van het bedrijf of de persoon die de woning aanbiedt en derhalve niet de adresgegevens van de aanbieding.
Hoe beoordeelt u het Spaanse registratiesysteem? Kunt u aanbieders van vakantieverhuur verplichten zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel als bedrijf, net als in Spanje? Kunt u Airbnb verplichten om KvK-nummers op de site te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat zo niet alleen klanten kunnen zien wat er aan de hand is, maar ook de gemeente en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wet Vakantieverhuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Nieuw onderzoek in de zaak-Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op de eerder gestelde Kamervragen inzake de zaak-Poch?1
Ja.
Kunt u zich uw brief herinneren van 18 januari 2019, waarin u stelde dat «een onafhankelijk persoon vragen inzake het aanvullend onderzoek wil stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen»?2
In de brief waaraan u refereert heb ik aangegeven dat ik een onafhankelijk persoon zal vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen.
In navolging op die brief kan ik u melden dat ik de heer Machielse, oud Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, heb gevraagd om het bovengenoemde onderzoek in te stellen. De heer Machielse heeft deze onderzoeksopdracht aanvaard.
Bent u bereid de eerder gestelde schriftelijke vragen inzake de zaak-Poch, die niet door u beantwoord zijn, in het aanvullend onderzoek alsnog mee te nemen en te beantwoorden?
De onderzoeksopdracht is zo breed mogelijk gesteld, zie ook het antwoord op vraag 5. De onderzoeker heeft zelf de ruimte om te bepalen of hij de betreffende onbeantwoorde vragen daarbij meeneemt en zo ja, op welke wijze. Ik zal de beantwoording van beide sets vragen doen toekomen aan de heer Machielse.
Is het onderzoek reeds gestart? Zo nee, op welke termijn zal dit gebeuren?
Het onderzoek is nog niet gestart, maar het ligt in de rede dat het onderzoek binnen zeer afzienbare termijn zal starten.
Welk mandaat heeft de onafhankelijke onderzoeker en hoe wordt deze geselecteerd?
De onderzoeker heeft tot taak onderzoek te verrichten met het oog op de beantwoording van in ieder geval de volgende vragen:
Bovenstaande, open geformuleerde, vragen moeten in onderlinge samenhang worden onderzocht, waarbij mede de informatiepositie op basis waarvan (politieke) besluitvorming heeft plaatsgevonden relevant is. Het staat de onderzoeker vrij om andere feiten te signaleren die hem in het licht van de onderzoeksvragen relevant voorkomen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
De onafhankelijk onderzoeker is geselecteerd op basis van een aantal selectiecriteria. Er is onder meer gekeken naar volstrekte onafhankelijkheid, de betreffende persoon mag niet eerder betrokken zijn geweest bij het dossier Poch. Daarnaast is ook gekeken naar praktijkervaring ten aanzien van strafrechtelijke dossiers van het hoogste kwalitatieve niveau.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
De onafhankelijk onderzoeker is niet aan een termijn gebonden. Ik zal uw Kamer te gelegener tijd nader informeren.
Fraude met inkomensverklaringen door wanhopige woningzoekenden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties steeds vaker zien dat woningzoekenden duizenden euro’s betalen aan frauduleuze bemiddelaars om sneller aan een huurwoning te komen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat woningzoekenden zeker kunnen zijn van voldoende kansen op een woning zodat zij hun heil niet zoeken bij dure, frauduleuze bemiddelingsbureaus en vervalste inkomensverklaringen?
Ik deel de mening dat er behoefte is aan een goed functionerende woningmarkt met voldoende kansen voor woningzoekenden. Het kabinet geeft prioriteit aan een vergroting van het aanbod op de woningmarkt met daarin ook expliciete aandacht voor het middensegment. Via doorstroming vanuit de sociale huur naar het middensegment kan zo meer ruimte ontstaan voor woningzoekenden in de sociale huur. Overigens kan krapte op de woningmarkt nooit een rechtvaardiging zijn voor frauduleus handelen door bemiddelingsbureaus noch woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze bureaus geld verdienen aan de wanhoop onder woningzoekenden? Wordt dit geld teruggevorderd? Worden deze oplichters strafrechtelijk vervolgd?
Het handelen van deze bureaus is inderdaad onacceptabel. Tegen die bureaus worden indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft dan ook geëigende (strafrechtelijke) maatregelen genomen door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer de woningzoekende op de hoogte was dat aan de woningcorporatie een ander salaris is gepresenteerd dan bij de belastingdienst bekend is, is hij zelf medeschuldig aan de fraude. Wanneer hij er niet van op de hoogte was kan de woningzoekende het aan de bureaus betaalde geld zelf terugvorderen.
Klopt het dat alleen al bij de woningcorporatie Sociale Huisvesting Haaglanden ongeveer 100 (!) mensen zijn uitgeschreven vanwege fraude, hetgeen duidt op een enorme omvang? Hoe vaak komt dit in de rest van Nederland voor?
Naar opgave van de bij SHH aangesloten woningcorporaties is inderdaad sprake geweest van meer dan 100 ingeschreven woningzoekenden die inmiddels zijn uitgeschreven bij Woonnet-Haaglanden (digitaal inschrijfsysteem in Haaglanden) vanwege fraude voordat een woning is toegewezen. Tevens is naar ik heb vernomen aangifte gedaan bij de politie. Dit is conform de voorwaarden van Woonnet-Haaglanden. Over het aantal uitschrijvingen bij woningcorporaties vanwege fraude worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een bedrijf dat al drie keer is betrapt op hulp bij het vervalsen van inkomensverklaringen blijkbaar ongestraft verder kan gaan terwijl de woningzoekende zijn/haar plek op de wachtlijst kwijt raakt? Welke actie wordt ondernomen, welke straffen kunnen worden opgelegd?
Door het OM worden meerdere onderzoeken gedaan naar deze problematiek die zich voordoet bij meerdere bedrijven en personen in de regio Haaglanden. Het is aan het OM om te bepalen welke acties tegen deze personen worden ondernomen en welke straffen worden geëist vanwege de valsheid in geschrifte. Als Minister treed ik daar niet in.
De rol van het OM is overigens niet beperkt tot die van inzet van het strafrecht maar ook die van het delen van relevante informatie over vormen van fraude met betrokken instanties, teneinde hen de gelegenheid te geven om zodanige barrières op te werpen dat bepaalde vormen van fraude in de toekomst moeilijker worden. Een van de mogelijkheden om fraude met inkomensgegevens te bemoeilijken vormt de in mijn brief van 8 januari genoemde verkenning van mijn ministerie, de Belastingdienst en Aedes om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over deze pilot is de Woonbond geïnformeerd.
Het potentiële voordeel van een digitale inkomenstoets is dat corporaties met aan de gegevensbron geverifieerde inkomensgegevens kunnen toetsen. Dit kan het risico op mogelijk frauduleuze praktijken aanzienlijk verkleinen. De afgelopen periode is een functionele opzet voor deze werkwijze ontwikkeld, die op dit moment wordt geëvalueerd. Onderdeel van de verkenning is onder meer een juridische analyse van de privacyaspecten. Daarbij wordt gekeken naar welke waarborgen er moeten worden gemaakt om aan bijvoorbeeld de AVG te voldoen. Daarbij is vrijwillige instemming van de huurder essentieel. Bij een eventueel vervolg van de verkenning in de vorm van een pilot speelt de privacy een belangrijke rol. Uitgaande van een positieve uitkomst van de verkenning, zal dit voorjaar worden gestart met een bredere pilot bij een aantal corporaties, waarbij ook de Woonbond zal worden betrokken. Bij gebleken succes volgt uitrol in de gehele corporatiesector. Vooruitlopend daarop zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor corporaties door de Aw i.s.m. Inspectie SZW en OM worden gehouden om vervalsingen van inkomensverklaringen beter te kunnen herkennen.
Het voorkomen van onveilige balkons |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u bericht dat het onderzoek naar onveilige balkons hopeloos tekort schiet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Mijn reactie daarop geef ik in de beantwoording van onderstaande vragen.
Klopt de schatting dat duizenden balkons die zijn gebouwd in de jaren 50 en 60 onveilig zijn? Hoeveel zijn dat er volgens uw gegevens?
Volgens het betreffende bericht is deze schatting afkomstig van de directeur van Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland. Ik heb geen gegevens hierover.
Kunt u inmiddels antwoorden op de vraag of alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd zijn op onveilige balkon- en galerijvloeren, aangezien uw voorganger in oktober 2017 op Kamervragen heeft geantwoord dat 14% van de woningcorporaties en ongeveer 20% van gemeenten nog niet alles onderzocht had?2
Het betreft hier de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats3. Het is de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren te voldoen aan deze onderzoeksplicht. Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Wel heeft mijn voorganger bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen informatie gevraagd aan de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland en aan Aedes en uw Kamer deze informatie doorgegeven. Ik heb met beide organisaties opnieuw contact opgenomen. Zij hebben laten weten geen actuele informatie te hebben ten opzichte van de in 2017 gegeven informatie.
Wat hebt u gedaan om de veiligheid van balkons beter te waarborgen sinds het instorten van een balkon in Groningen, aangezien er sindsdien onveilige situaties met balkons zijn geconstateerd?3 4
Over het instorten van een balkon van een portiekflat in Groningen heb ik eerder vragen van u beantwoord op 7 september 2018 (zie uw verwijzing 3). Uit onderzoek was toen gebleken dat de wapening in het balkon was aangetast door roest (corrosie), maar dat er nog verder onderzoek werd uitgevoerd, om na te gaan of hier sprake was van een structureel of incidenteel probleem. Uit dit verdere onderzoek is gebleken dat de corrosie was veroorzaakt door het gebruik van betonversnellers op basis van chloride (zout). Er is vervolgens door mij navraag gedaan bij de opstellers van de CUR-publicatie 248 «Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten» die wordt gebruikt bij de onderzoeksplicht van galerijflats. Deze hebben laten weten dat versnellers bij in het werk gestorte betonnen balkons (zoals bij het afgevallen balkon) slechts sporadisch zullen zijn toegepast. Versnellers in beton werden vooral in de prefab-betonindustrie toegepast. De CUR-publicatie gaat uit van de meest voorkomende risico’s bij galerijvloeren en dat betreft de aantasting door chloride als gevolg van dooizouten en een te lage ligging van de wapening. Bij de honderden praktijkonderzoeken die zijn uitgevoerd op basis van de CUR-publicatie is slechts zeer incidenteel het vermoeden geweest van chloride-aantasting door versnellers in plaats van door dooizouten. Dit is een bevestiging dat deze versnellers niet veel zijn toegepast en dat er geen sprake is van een structureel probleem.
De overige situaties met balkons waaraan u refereert doen zich in Breda voor. Ook over de Bredase balkons zijn eerder Kamervragen beantwoord op 27 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1497). Het gebrek van de balkons bleek daar toen de te lage ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Ik heb opnieuw contact opgenomen met de gemeente Breda en deze heeft mij laten weten dat ook bij de nieuwe gevallen sprake is van een te lage ligging van de betonwapening en niet de aantasting (corrosie) van de wapening.
Waarom blijkt er alleen een onderzoeksplicht voor galerijen en niet voor balkons te zijn, aangezien uw voorganger «sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid [heeft]gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen», en er een infoblad en een onderzoeksprotocol is gepubliceerd over galerijen én balkons? Bent u bereid de onderzoeksplicht alsnog uit te breiden voor balkons, zodat meer risico’s en zelfs ongevallen kunnen worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van de onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. De onderzoeksplicht voor galerijflats geldt zowel voor galerijvloeren als balkons, maar is primair ingesteld voor de urgente veiligheidsrisico’s van de galerijvloeren. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat deze te lage wapening ook aan de orde is in Breda en dat de corrosie bij het balkon in Groningen geen structureel probleem betreft. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.
Bent u het met gemeenten eens dat zij niet over de juridische middelen beschikken om particuliere eigenaren, veelal Verenigingen van Eigenaren, te dwingen onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen ligt de bewijslast dat een bestaande woning of woongebouw niet voldoet aan het Bouwbesluit bij de gemeente. Dit betekent dat een gemeente een eigenaar niet zomaar kan dwingen onderzoek te laten uitvoeren. De veiligheidseisen in het Bouwbesluit gelden echter wel rechtstreeks en een eigenaar moet zorgen dat zijn gebouw hieraan voldoet. Daarnaast geldt het algemene zorgplichtartikel 1a uit de Woningwet dat regelt dat een eigenaar er zorg voor moet dragen dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Het ligt daarom in de rede dat een eigenaar laat nagaan of de veiligheid van bijvoorbeeld zijn balkon nog voldoet aan het Bouwbesluit als de gemeente dit hem gemotiveerd verzoekt en als bekend is dat er vaak problemen zijn met soortgelijke gebouwen of technieken. De gemeente kan de eigenaar daarbij nadrukkelijk aanspreken op zijn verplichting om te voldoen aan het Bouwbesluit en op het naleven van de algemene zorgplicht. Als een gebouweigenaar dit vervolgens weigert te doen, is er geen eenduidige juridische grondslag voor de gemeente om dit af te dwingen. Dat is ook mede de reden geweest om voor zeer urgente veiligheidsrisico’s bij specifieke gebouwcategorieën een landelijke onderzoeksplicht voor eigenaren in te voeren ter vereenvoudiging van de handhavingstaak van de gemeente.
Hoe verhoudt het tekortschieten van het onderzoeken van de balkons zich tot de onderhoudsplanning die Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) dienen te hebben in het kader van hun onderhoudsfonds? Bent u bereid om, samen met VvE Belang, landelijk te onderzoeken wat de bereidheid van VvE's is om de bouwkundige staat van hun eigendom in kaart te brengen?
De VvE is verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw. De VvE is verplicht jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor het groot onderhoud van de gemeenschappelijke delen, zoals de constructie. Dit kan op twee manieren. Via een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) of door jaarlijks 0,5% van de herbouwwaarde van het gebouw in het reservefonds van de VvE te storten.
Ik vind het belangrijk dat deze wettelijke verplichting, die sinds 1 januari 2018 geldt, wordt uitgevoerd. Ik ben daarom blij met de suggestie van mevrouw Beckerman en zal samen met VvE Belang de bereidheid van VvE’s voor het in kaart brengen van de bouwkundige staat van de VvE complexen laten onderzoeken.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten sancties in kunnen stellen wanneer eigenaren van panden met balkons uit de risico-categorie geen onderzoek doen en/of adequate maatregelen nemen?
Voor zover sprake is urgente veiligheidsrisico’s ben ik altijd bereid op verzoek van gemeenten te bezien of er een nieuwe onderzoeksplicht moet worden ingesteld. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet dat ik voor de balkons van portiekflats op dit moment geen aanleiding zie om daarvoor een onderzoeksplicht voor gebouweigenaren in te zetten.
Bent u bereid om te stimuleren dat gemeenten, in navolging van bijvoorbeeld Utrecht, een loket inrichten zodat (minder draagkrachtige) verenigingen van eigenaren een onderzoek kunnen bewerkstelligen en huisjesmelkers geen kans krijgen om risicovolle situaties te laten voortbestaan?
Het VvE loket in de gemeente Utrecht helpt bij het activeren en het onderhouden van VvE’s, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het opstellen van een groen MJOP. Hiermee wordt eventueel achterstallig onderhoud aangepakt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Voor het nemen van energiebesparende maatregelen is (landelijk en gemeentelijk) subsidie beschikbaar. De gemeente Utrecht ontlast de VvE indien er problemen zijn met iemand die het niet kan betalen of een weigeraar (een huisjesmelker). Het is echter niet zo dat achterstallig onderhoud alleen kan ontstaan door een huisjesmelker.
Ik constateer dat de gemeenten waar zich veel VvE’s bevinden, zoals Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, ook over een VvE loket beschikken of bezig zijn deze nader vorm te geven. Ook de provincie Gelderland heeft een VVE loket. Ik juich deze ontwikkeling toe. 90% van de VvE’s bevindt zich in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland.
Waarom blijft u zich verzetten tegen een apk-keuring voor gebouwen en woninginstallaties, waar de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de SP al jaren voor pleiten en waarvoor in 2014 zelfs een noodklok is geluid door experts?6
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor gebouwen en woninginstallaties omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor eigenaren en omdat zo’n keuring ook gebouwen en installaties treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie gebouwen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Deze mogelijkheid is in de Woningwet gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun toezicht en handhaving op de staat van bestaande bouwwerken. Ik ben altijd bereid om op verzoek van gemeenten te bezien of dit instrument bij een veiligheidsprobleem moet worden ingezet.
Levenslang gestraften |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 21 december 2018, waarin de Staat opdracht is gegeven om binnen twee maanden een voordracht te doen aan de Kroon naar aanleiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte?1
Ja.
Deelt u het oordeel van de voorzieningenrechter dat een beslissing op een gratieverzoek alleen kan afwijken van een rechterlijk vonnis als zich bijzondere omstandigheden voordoen, en dat voor een dergelijke afwijking strenge motiveringseisen gelden?2
Ja. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 20 december 2016 aan uw Kamer heeft gemeld, volgt uit de systematiek van de Gratiewet dat aan het advies van de rechter groot gewicht toekomt en in beginsel leidend is voor de te nemen gratiebeslissing. Daarvan kan, zo volgt ook uit het arrest van 5 april 2016 van het Gerechtshof Den Haag alleen worden afgeweken in geval van bijzondere omstandigheden die in de motivering van de beslissing tot uitdrukking moeten komen.3
Waarom heeft u in de gratieprocedure waarop vraag 1 betrekking heeft, besloten een nader advies te vragen van het openbaar ministerie? Hoe beoordeelt u achteraf het gegeven dat u pas 20 maanden na het indienen van het gratieverzoek tot de conclusie komt dat u het verzoek beter kunt aanhouden om alsnog een onderzoek te laten doen, een onderzoek waarvan u eerder heeft gezegd dat u daarvan af zou zien? Vindt u dit getuigen van een zorgvuldige en voortvarende wijze van behandeling van een gratieverzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u een dergelijke gang van zaken in het vervolg voorkomen?
In het kader van de bescherming van de privacy van betrokkenen, kan ik uw Kamer slechts melden dat ik de behandeling van elk gratieverzoek, zo ook het betreffende gratieverzoek, serieus neem en ik – in het belang van de maatschappij in het algemeen en in het belang van slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder – mij zorgvuldig wil laten voorlichten over alle facetten van een eventuele gratieverlening. Zorgvuldigheid gaat dan voor snelheid waarbij de betrokken partijen de benodigde informatie en tijd moeten hebben om tot een goede advisering te komen.
Kunt u toelichten waarom de gratieprocedure, zoals neergelegd in de Gratiewet, geen termijnen kent? Bent u van mening dat het voor de gratieverzoekende en voor slachtoffers en nabestaanden beter zou zijn, indien dit wel het geval is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Gratiewet kent – net zoals zijn voorganger de Gratieregeling – geen termijnen voor de behandeling van gratieverzoeken. Zoals ook in de toelichting op de Gratiewet is opgenomen, zijn beslissingen omtrent gratieverzoeken individuele beslissingen die op de omstandigheden van het individuele geval zijn toegesneden. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk uiteenlopen en het is ondoenlijk in de wet bij benadering een opsomming te geven van alle concrete omstandigheden die een verzoekschrift om gratie voor inwilliging vatbaar zouden maken. Immers, gratie kan niet alleen verleend worden voor levenslange gevangenisstraffen, maar bijvoorbeeld ook voor tijdelijke gevangenisstraffen en sommige geldboetes. In lijn hiermee kan niet worden gesproken van één redelijke termijn voor de behandeling van gratieverzoeken, ook niet als je deze verzoeken zou onderverdelen in categorieën. Ik ben dan ook niet voornemens termijnen te introduceren in de Gratiewet. Uiteraard blijft het bij alle gratieverzoeken van groot belang dat deze voortvarend worden opgepakt, zowel voor degene die gratie verzoekt als voor eventuele slachtoffers en nabestaanden. Hier zetten alle betrokkenen zich ook voor in. In dit verband kan ik uw Kamer melden dat een gratieverzoek ten aanzien van geldboetes of tijdelijke gevangenisstraffen doorgaans binnen zes maanden, wordt afgehandeld. Dat dit bij een levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften worden gevraagd, meer tijd kost, hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke dossiers vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging. Ik zie dan ook geen noodzaak om op dit punt maatregelen te nemen.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte dat – zoals het gratieverzoek waarop vraag 1 betrekking heeft – niet op de voet van artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften wordt ingediend? Bent u bereid om aan dergelijke gratieverzoeken termijnen te verbinden en maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek binnen die termijn tot stand komt? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van het ambtshalve gratieverzoek als bedoeld in artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften en bent u bereid de maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek (de herbeoordeling) binnen die termijn tot stand komt? Zo ja welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de relevante informatie voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte wordt verzameld en wordt voorgelegd aan het gerecht dat de straf heeft opgelegd? Hoe is geborgd dat alle relevante informatie daadwerkelijk beschikbaar is voor de rechter op het moment dat hij over het verzoek moet adviseren? Gaat dat in de praktijk altijd goed? Zo nee, welke knelpunten zijn er en wat gaat u doen om die op te lossen?
De dienst Justis, een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, is met de behandeling van gratieverzoeken belast, waartoe ook het registreren en het vormen van een dossier hoort. Deze verzoeken worden via een vastgesteld formulier, te vinden op www.justis.nl, ingediend door of namens degene die om gratie verzoekt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de levenslanggestrafte om een volledig onderbouwd gratieverzoek in te dienen. Op grond van de Gratiewet kan de dienst Justis en overigens ook het gerecht, inlichtingen inwinnen bij de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, instellingen of personen. In de Gratiewet is geborgd dat deze daaraan hun medewerking verlenen. Voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte is naast het gratieverzoek aanvullende informatie nodig voor de beoordeling van het verzoek. Gedacht kan worden aan inlichtingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, het Adviescollege levenslanggestraften, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, of een reclasseringsorganisatie. Zodra deze inlichtingen zijn ontvangen worden deze bij het gratieverzoek gevoegd en ter advisering aan het openbaar ministerie en het gerecht, dat de veroordeling heeft uitgesproken, overgelegd.
Gelet hierop, de verantwoordelijkheden van de verzoeker om de benodigde informatie te verschaffen en de mogelijkheden van de dienst Justis en het gerecht om nadere inlichtingen in te winnen, ben ik van mening dat voldoende geborgd is dat bij de beoordeling van gratieverzoeken de relevante informatie beschikbaar is.
Waarom wordt de veroordeelde niet ambtshalve op de hoogte gehouden van de voortgang in de verschillende adviezen? Bent u voornemens om dat in de toekomst wel te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De dienst Justis verzoekt bij elk gratieverzoek het gerecht waarvan de rechterlijke beslissing afkomstig is, advies uit te brengen. Bij sommige verzoeken wordt op grond van de Gratiewet ook het openbaar ministerie om advies gevraagd. De dienst Justis wordt door het openbaar ministerie en het gerecht niet geïnformeerd over de termijn waarop in een individuele zaak advies wordt uitgebracht, zodat vanuit dienst Justis hierover ook geen informatie aan de veroordeelde verstrekt kan (gaan) worden.
Klopt het dat u tegen leden van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft gezegd dat voor u «levenslang ook gewoon levenslang moet zijn»? Klopt het dat u (ook) heeft gezegd «dat als het Adviescollege nu alleen maar positief adviseert ze hun werk niet goed doen»?3 Zo nee, wat heeft u wel gezegd? Zo ja, kunt u uw uitspraken toelichten? Kunt u daarbij uitleggen hoe deze uitspraken zich verhouden tot het gegeven dat een tot levenslang veroordeelde volgens de Hoge Raad «een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf» moet hebben?4 Kunt u daarbij ook toelichten hoe uw (tweede) uitspraak zich verhoudt tot de tot de door de bewindslieden van Justitie en Veiligheid gegeven uitleg dat met de inrichting van een onafhankelijk Adviescollege voldaan wordt aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en zo een mechanisme in het leven is geroepen dat een reële kans biedt op vrijlating aan een levenslanggestrafte?
De achtergrond van mijn uitspraken is dat de levenslange gevangenisstraf de zwaarste straf is die in Nederland kan worden opgelegd. Zij is bedoeld voor de bestraffing van misdrijven die zo ernstig zijn en waarbij het gevaar dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot is, dat zeer langdurige uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Levenslang is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Als de rechter oordeelt dat een levenslange gevangenisstraf passend is, keert de veroordeelde dan ook in beginsel niet meer terug in de maatschappij. Daarom ga ik er van uit dat het Adviescollege niet alleen maar positieve adviezen geeft, maar elke zaak zorgvuldige en kritisch benadert, op grond waarvan zowel positieve als negatieve adviezen te verwachten zijn. Daarbij dient bij deze adviezen niet alleen aandacht te zijn voor welke mogelijkheden er zijn om een levenslanggestrafte re-integratieactiviteiten te kunnen aanbieden, maar ook voor het rechtdoen aan de samenleving in het algemeen en aan slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder. Als gevolg van een aantal internationale en nationale rechterlijke uitspraken waarin werd geoordeeld dat levenslanggestraften een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid van herbeoordeling moeten hebben, is (oplegging van) de levenslange gevangenisstraf in Nederland onder druk komen te staan.
In de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zijn enkele wijzigingen doorgevoerd waardoor levenslanggestraften een mogelijkheid van herbeoordeling en een perspectief op vrijlating hebben.
Door deze wijzigingen kan de straf weer worden opgelegd. Uw Kamer is onder andere bij brieven van respectievelijk 2 juni 2016 (Kamerstuk 29 279, nr. 325) en 30 juni 2017 (Kamerstuk 29 279, nr. 390) reeds uitgebreid geïnformeerd over het (gewijzigde) beleid rondom levenslang. Hierbij is tevens ingegaan op welke wijze wordt voldaan aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook is stilgestaan bij de rol en positie van de Adviescollege Levenslang in dit beleid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Nederlandse praktijk hiermee voldoet aan de eisen van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In de huidige procedure worden slachtoffers en nabestaanden gehoord door het Adviescollege levenslanggestraften, terwijl de Kroon de uiteindelijke beslissing neemt over een gratieverzoek, hetgeen tot onnodige belasting en teleurstelling van nabestaanden kan leiden; bent u van oordeel dat het voorkomen van dat risico is gewaarborgd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u doen om dat te wel te borgen?
Het Adviescollege levenslanggestraften toetst na vijfentwintig jaar detentie of de levenslanggestrafte wel of niet in aanmerking kan komen voor re-integratieactiviteiten. Bij de toetsing worden slachtoffers en nabestaanden en hun belangen meegenomen. Ik hecht hier zeer aan. Zo worden slachtoffers en nabestaanden over de start van deze procedure geïnformeerd en maakt een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek onderdeel uit van het advies. Slachtofferhulp Nederland voert dit onderzoek uit en gaat hiervoor met slachtoffers en nabestaanden in gesprek. Daarnaast kunnen slachtoffers en nabestaanden, indien zij dit willen, door het Adviescollege levenslanggestraften worden gehoord in het kader van de advisering rondom het al dan niet aanbieden van re-integratieactiviteiten. In het advies van het Adviescollege wordt naast het recidiverisico, de delictgevaarlijkheid en het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie ook altijd aandacht besteed aan de impact van een mogelijke start van een re-integratietraject op slachtoffers en nabestaanden, en in de sleutel daarvan de vergelding.
Op grond hiervan beslis ik vervolgens over de toekenning van dergelijke activiteiten.
Uiterlijk na zevenentwintig jaar detentie wordt de straf als zodanig opnieuw beoordeeld, middels een gratieprocedure. Het Adviescollege levenslanggestraften informeert mij over de voortgang van de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten van de levenslanggestrafte. Het Adviescollege levenslanggestraften hoort in dit kader geen slachtoffers en nabestaanden.
In beide procedures wordt door Slachtofferhulp Nederland expliciet aandacht besteed aan wat de slachtoffers en nabestaanden kunnen verwachten en kan hen desgewenst emotionele hulp en ondersteuning bieden.
Meer treinen naar Deventer, minder naar Amsterdam |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer treinen van Deventer naar Utrecht in de spits, minder naar Amsterdam»?1
Ja.
Gaan de extra treinen op het traject Harderwijk en Amersfoort enkel achter elkaar aan rijden of rijden deze in patroontijden?
In de voorgenomen dienstregeling zijn door NS extra treinen voorzien tussen Harderwijk en Amersfoort. Dit maakt onderdeel uit van de adviesaanvraag.
De voorgenomen extra treinen stoppen alleen in Nijkerk, en rijden daarmee in een ander patroon dan de bestaande sprinter.
Klopt het dat, ondanks de positieve ontwikkeling van meer treinen tussen Harderwijk en Amersfoort, de overstap op Utrecht Centraal van treinen uit Groningen, Leeuwarden en Zwolle op de intercity naar Den Haag Centraal vervalt? Hoeveel tijdverlies gaat dit voor reizigers opleveren? Vindt u deze verslechtering voor reizigers uit het noorden ook een ongewenste ontwikkeling? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat de reizigers uit het noorden ten minste geen extra tijdverlies hebben en het liefst sneller Den Haag kunnen bereiken?
NS ontwerpt elk jaar een nieuwe dienstregeling met als doel de reiziger nog sneller en betrouwbaarder op zijn bestemming te brengen. De adviesaanvraag van de NS ligt ter consultatie bij decentrale overheden en de consumentenorganisaties in het Locov. Bij het maken van de dienstregeling streeft de NS altijd naar zoveel mogelijk verbetering. De totstandkoming van de dienstregeling is aan de NS. Dit betreft een complex proces waarin altijd afwegingen gemaakt moeten worden en waarbij NS vanzelfsprekend tracht zoveel mogelijk reizigers te laten profiteren maar een deel van de reizigers in specifieke gevallen er ook op achteruit kan gaan. Voor de reizigers vanuit Noord Nederland bestaat een rechtstreeks alternatief via de Hanzelijn. Dit is voor 80% van de reizigers nu al de preferente route.
Tot 15 maart kunnen alle relevante belangenorganisaties hun reactie geven op de ontwerpdienstregeling zoals deze is gepubliceerd door de NS. Decentrale overheden kunnen dit tot 1 maart. Uiteindelijk beoordeel ik of de totaaldienstregeling voldoet aan de voorschriften van de Vervoerconcessie van de NS.
Kan een keervoorziening bij Harderwijk in de vorm van een derde spoor deze verslechterde treinverbinding naar Den Haag tegengaan en tevens zorgen voor een verbeterde verbinding tussen Amersfoort en Harderwijk gedurende de hele dag in gunstige patroontijden? Bent u bereid om deze keerverbinding te onderzoeken? Zult u, bij een positieve uitkomst, ook het initiatief hiervoor nemen?
Ik heb navraag gedaan bij NS. Een keervoorziening in de vorm van een derde spoor zal in de voorgenomen dienstregeling niet bijdragen aan het tenietdoen van het vervallen van de overstap te Utrecht. In het Toekomstbeeld OV is reeds gekeken welke maatregelen op het baanvak kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld nog hogere frequenties richting Zwolle. De vervolgfase van het Toekomstbeeld zal meer inzicht bieden wanneer en in welke mate mogelijke maatregelen op dit baanvak aan de orde zijn.
Het bericht ‘Te veel gevaarlijke stoffen per trein langs Amersfoort’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te veel gevaarlijke stoffen per trein langs Amersfoort»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke limieten voor treinen met gevaarlijke stoffen er gelden op de routes rond Amersfoort?
Ja. Als ik ervanuit mag gaan dat u met limieten de risicoplafonds bedoelt, deze zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de Regeling Basisnet.2
Kunt u aangeven hoe deze limieten tot stand gekomen zijn en waar de limieten en bijbehorende risico’s op gebaseerd zijn?
Zie voor de beantwoording van bovengenoemde vragen mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u een verklaring geven voor het hoge aantal overschrijdingen op de routes van en naar Utrecht en van en naar Apeldoorn? Op basis van welke argumenten is er voor gekozen om deze routes alsnog te gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Worden deze limieten op het spoor gehandhaafd? Zo ja, hoe vaak en welke instantie voert dit uit?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de overschrijdingen zo hoog zijn door omleidingen van de Betuweroute en dat deze situatie tot 2023 kan duren? Zo ja, wat zijn de oorzaken dat deze situatie nog lange tijd zal duren?
De aanleg van het derde spoor Betuweroute is één van de redenen voor de overschrijdingen, zie ook mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden. Het proces van vergunningverlening aan Duitse zijde is de oorzaak dat de werkzaamheden aan het derde spoor langer duren dan aanvankelijk gedacht. In de brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 29 984/22 589, nr. 809) heb ik u gemeld dat voor 2021 veel werkzaamheden aan het derde spoor staan gepland. Uit de contacten met onze Duitse partners blijkt vooralsnog dat in de jaren na 2021 de buitendienststellingen teruggaan naar het meer reguliere patroon zoals dat ook voor 2019 en 2020 zal gelden. Tot het moment dat het derde spoor gerealiseerd is zullen vanwege de werkzaamheden de omleidingsroutes worden gebruikt.
Indien de situatie tot 2023 blijft voortbestaan, wat gaat u eraan doen om het aantal wagons met gevaarlijke stoffen dat langs Amersfoort rijdt, niet de toegestane limiet te laten overschrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het een mogelijkheid dat er meer via de route rond Hilversum en Zwolle vervoerd zal gaan worden? Zo nee, worden de limieten dan naar beneden bijgesteld?
Zoals in mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, is beschreven wordt met alle betrokken partijen overlegd. Het is nu te vroeg om uitspraken te doen over specifieke trajecten.
Indien u dit niet kan garanderen, wat is dan de legitimiteit van ingestelde limieten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in contact met provincie en gemeenten om tot een oplossing voor dit probleem te komen? Zo ja, op welke manier worden zij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn aanpak kenmerkt zich door een nauwe samenwerking met alle betrokken partijen: decentrale overheden, vervoerders en verladers. Het traject met betrekking tot de risicoplafonds is in 2018 gestart. Decentrale overheden zijn vanaf het begin betrokken, o.a. om de plannen voor ruimtelijke ontwikkeling langs het spoor mee te nemen in een open en transparant proces. Ook is in 2016 het Platform Veiligheid op en rond het spoor gestart om alle betrokken partijen te informeren over de ontwikkelingen rondom basisnet en andere veiligheidsonderwerpen. Bestuurders van betrokken provincies en gemeentes nemen hier aan deel. Burgemeester Van Belzen van de gemeente Barendrecht is voorzitter van het Platform. Het meest recente Platform was 15 november 2018 in het gemeentehuis te Amersfoort. Daarnaast is er een bestuurlijk overleg over basisnet opgezet voor zowel de Brabant- als de Bentheimroute.
Vrouwenbesnijdenis |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom tegen de As-Soennah moskee in Den Haag, vanwege het verstoren van de openbare orde door het schenden van fundamentele democratische waarden, onder andere geuit door de aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis?1
Het verzoek tot handhaven is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is dan ook aan de burgemeester van Den Haag om te beslissen op dit verzoek en niet aan het kabinet om hierover te oordelen. De gemeente Den Haag heeft laten weten dat het verzoek nog in behandeling is.
Deelt u de mening dat elke aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis fel moet worden bestreden?
Vrouwelijke genitale verminking (VGV) is een vorm van mishandeling die moet worden bestreden. In Nederland is VGV verboden en strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Iedereen die VGV uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een vrouw of een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd, ook wanneer de besnijdenis in een ander land is uitgevoerd. In Nederland is de afgelopen jaren ingezet op een integrale ketenaanpak van meisjesbesnijdenis. De Nederlandse ketenaanpak is gericht op preventie van VGV, zorg voor vrouwen die besneden zijn en wetshandhaving in geval van uitgevoerde VGV.
Gaat u het handhavingsverzoek opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u realiseren dat hersteloperaties na vrouwelijke genitale verminking vergoed worden uit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport in oktober 2018 tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting van VWS voor 2019 heeft aangegeven bestaat onduidelijkheid over en gebrek aan wetenschappelijk bewijs van de effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijvoorbeeld de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs is voor de effectiviteit van de ingrepen. Ook in de Concept-leidraad Medische zorg voor vrouwen en meisjes met VGV die vorig jaar op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is opgesteld, wordt vermeld dat reconstructie van de uitwendige genitaliën na VGV een ingreep is waar nog veel onduidelijkheden over is. In deze concept leidraad van de NVOG wordt geconcludeerd dat de literatuur over het doel en de mogelijkheden van reconstructie na VGV zeer gering is. In de concept leidraad is om die reden opgenomen dat behoefte is aan een klinische trial van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie na VGV te onderzoeken. Deze conclusie blijft gehandhaafd in de Leidraad die naar verwachting van de NVOG medio april 2019 wordt geautoriseerd en gepubliceerd. Zodra de Leidraad is geautoriseerd zal de Minister voor Medische Zorg en Sport deze aan het Zorginstituut voorleggen met het verzoek over de daarin beschreven zorg na VGV een oordeel uit te brengen. Daarbij zal het Zorginstituut worden gevraagd deze beoordeling zo snel mogelijk uit te voeren. Vooruitlopend op dat oordeel van het Zorginstituut kunnen de hersteloperaties niet in het basispakket van de Zorgverzekeringswet worden opgenomen.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat medisch noodzakelijke zorg die gericht is op zoveel mogelijk herstel van de functies van de uitwendige geslachtsorganen na VGV wel uit het basispakket wordt vergoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om onbelemmerde afvoer van urine en menstruatiebloed om daarmee mogelijke infecties aan urineweg, blaas en vagina te voorkomen. Ook behandeling van onder andere littekenweefsel na VGV, abcessen en pijnklachten valt onder deze medisch noodzakelijke zorg die deel uitmaakt van het basispakket.
Bent u bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole? Bent u in het kader van deze controles ook bekend met de richtlijnen van de Verenigde Naties (VN) Vrouwen, VN Mensenrechten en de Wereldgezondheidsorganisatie, die deze controles aanwijzen als schending van vrouwen- en meisjesrechten en als gender based discriminatie?
Ja, ik ben bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole. De WHO ontraadt artsen medewerking te verlenen aan maagdenvliesherstel. Dit ondersteun ik. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Becker (VVD) en Rutte (VVD) over het adverteren voor en het meewerken aan maagdenvliesherstel in Nederland2 vind ik het onwenselijk wanneer vrouwen onvrijwillig of uit angst vragen om een maagdenvlieshersteloperatie. In het verlengde hiervan vind ik het dan ook onwenselijk dat artsen maagdenvlieshersteloperaties uitvoeren als vrouwen hier uit angst voor kiezen. Ik ga hierover in gesprek met de betreffende artsen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG).
Daarnaast heb ik in dezelfde antwoorden aangegeven dat mij geen cijfers bekend zijn over het aantal uitgevoerde maagdenvliescontroles en maagdenvlieshersteloperaties in Nederland. Uit het artikel «Het hymen, een delicate kwestie» van Semeijn en Elfering3 komt naar voren dat vermoedelijk jaarlijks duizenden vrouwen informatie vragen en honderden zich laten behandelen. Ik heb daarnaast ook geen signalen dat er een groeiend aanbod is van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties.
Hoe oordeelt u over het groeiende aanbod van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties?
Zie antwoord vraag 5.
Landelijk meldpunt en onderzoek naar giftig chroom-6 |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mogelijk veel meer mensen blootgesteld aan kankerverwekkend anti-roestmiddel chroom-6»?1
Ja.
Klopt het dat de kankerverwekkende stof chroom-6 in veel meer sectoren wordt gebruikt, zoals de burgerluchtvaart, auto-industrie en bij de productie van windmolens? Bent u volledig op de hoogte bij welke bedrijven en sectoren de kankerverwekkende stof chroom-6 is gebruikt? Zo nee, vindt u het dan ook niet van groot belang dat er duidelijkheid moet komen voor al die mensen die bij deze bedrijven werken?
Het klopt dat de kankerverwekkende stof chroom-6 in meerdere sectoren werd en wordt gebruikt. De belangrijkste branches waar in het verleden gewerkt is met chroom-6 zijn bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) reeds in beeld.
Verchromingshandelingen zijn tegenwoordig alleen nog toegestaan wanneer daar onder de REACH wetgeving een autorisatie voor is afgegeven of waarvan een aanvraag voor dergelijk gebruik nog in behandeling is. Deze autorisaties worden afgegeven door de Europese Commissie waarbij ook lidstaten worden betrokken.
Zoals in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kabinetsappreciatie onderzoeksrapport chroom-6 in Tilburg, Kamerstuk 25 883, nr. 342) aan uw kamer aangegeven, werkt de Inspectie SZW risicogestuurd en richt zich daarom op die sectoren en activiteiten waarbij er een kans bestaat dat nog met chroom-6 houdende producten wordt gewerkt, of dat bestaande chroom-6 houdende oppervlakken moeten worden bewerkt. Daarnaast doet de Inspectie een breder levenscyclus-onderzoek naar kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen. In deze brief is door de Staatssecretaris een inventarisatie toegezegd van de reeds aanwezige kennis op het gebied van risicovolle toepassingen en bewerkingen met chroom-6 en sectoren waar dergelijke toepassingen veel voorkomen. Bij deze inventarisatie kunnen ook de minder voor de hand liggende toepassingen van chroom-6 in kaart worden gebracht.
Bent u bereid, zoals de FNV voorstelt, een landelijk onderzoek en meldpunt over het gebruik van chroom-6 te starten?
Zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, komt er een inventarisatie van de reeds aanwezige kennis op het gebied van risicovolle toepassingen en bewerkingen met chroom-6 en de sectoren waarin dergelijke toepassingen veel voorkomen.
Met betrekking tot een meldpunt over het gebruik van chroom-6 wijs ik er allereerst graag op dat meldingen kunnen worden gedaan bij de Inspectie SZW. Als een vakbond, OR, of arbo-professionals, waaronder arbeidshygiënisten en bedrijfsartsen een melding doen bij de Inspectie, zal de Inspectie deze altijd in behandeling nemen.
Een centraal meldpunt zou een rol kunnen spelen als werknemers er met hun werkgever niet uitkomen. Ten slotte is (ook wettelijk gezien) de werkgever de eerste waar problemen op het terrein van de arbeidsomstandigheden moeten worden gemeld. De Staatssecretaris van SZW gaat met sociale partners in overleg om te bezien of aanvullend op het bovenstaande het vormgeven van een centraal meldpunt van toegevoegde waarde kan zijn.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat slachtoffers een lange juridische lijdensweg moeten ondergaan? Wilt u daarom ook een claimbeoordelingsinstituut opzetten, waarbij mensen die denken ziek te zijn geworden door blootstelling aan chroom-6 zich daar kunnen melden?
Wij delen de mening dat lange, juridische procedures voorkomen moeten worden wanneer het gaat om schadeafhandeling bij beroepsziekten. Het is ook daarom dat er al verschillende initiatieven ondernomen zijn om deze langdurige en complexe processen aan te pakken. Helaas bleek het initiatief van SZW om in samenspraak met sociale partners te komen tot de inrichting van een Expertise Centrum Causaliteit Beroepsziekten geen steun van de werkgevers te hebben. In 2018 is daarom een subsidie verstrekt aan de Letselschaderaad voor het ontwikkelen van een gedragscode voor de letselschadebranche ten behoeve van een betere en snellere afhandeling van beroepsziekteclaims, waarbij de aangesloten bedrijven zich committeren aan de naleving van deze gedragsregels.
Zoals aangegeven in de brief (Kabinetsappreciatie onderzoeksrapport chroom-6 in Tilburg, 5 maart 2019) aan uw Kamer zal in navolging van de aanbevelingen van de Commissie Tilburg een commissie «Vergemakkelijk toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten» worden ingesteld. Deze commissie zal worden gevraagd om uitgangspunten te formuleren voor compensatie en te adviseren over de wenselijkheid en mogelijkheid van breed gedragen en gezamenlijk in de commissie bepaalde (landelijke) richtsnoeren voor compensatie en voor de (onafhankelijke) uitvoering ervan. Daarbij verzoeken wij de commissie om de voorstellen van de FNV over een landelijke voorziening of regeling voor gezondheidsschade als gevolg van chroom-6 te betrekken.