Het bericht dat Hardenberg in alle nieuwbouwwijken gasaansluitingen toelaat |
|
Jessica van Eijs (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hardenberg staat in alle nieuwbouwijken gasaansluitingen toe»?1
Ja.
Hoe kan het dat het college van Hardenberg voor al haar nieuwbouwwijken een uitzondering heeft gemaakt om de gasaansluitplicht te schrappen? Bent u van mening dat dit terecht is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft een duidelijke keuze gemaakt dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Met het amendement van het lid Jetten c.s. (Kamerstuk 34 627, nr. 39) is het afschaffen van de aansluitplicht bij nieuwbouw van de netbeheerder vormgegeven met een beperkte afwijkingsmogelijkheid. Op lokaal niveau kan worden afgewogen of aansluiting op het gastransportnet voor nieuwbouw toch moet worden toegestaan. Op basis van artikel 10 lid 7 a van de Gaswet heeft een college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Deze bevoegdheid is beperkt tot situaties waarbij dit vanwege een zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is.
De ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht» geeft nadere invulling aan deze bevoegdheid. In deze ministeriële regeling staat op welke gronden een college van burgemeester en wethouders gebruik zou kunnen maken van de uitzondering in de wet. Hierin staat ook toegelicht dat het op grond van de wet alleen mogelijk is om een besluit te nemen met het oog op specifieke projecten of locaties. Het op voorhand aanwijzen van (delen) van gemeenten is niet in lijn met de wet, tenzij voor het gehele gebied dezelfde voorwaarden en belangen gelden. Of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg dit besluit conform de bepalingen in de wet heeft genomen, kan ik niet beoordelen. Tegen een besluit van een college voor een gebiedsaanwijzing staat bezwaar en beroep open. Indien een belanghebbende het niet eens is met het besluit van dit college, kan deze dus in bezwaar of beroep gaan tegen het besluit.
Waarom lukt het Hardenberg niet om nieuwbouwwijken gasloos op te leveren, terwijl het veel andere gemeenten wel lukt? Bent u van mening dat er voldoende kritisch is gekeken naar de alternatieven voor gas voor deze nieuwbouwwijken?
Een besluit om een gebied aan te wijzen vraagt om een afweging van belangen. Daarbij heeft het college van burgemeester en wethouders het beste zicht op de lokale omstandigheden die spelen. Ieder college van burgermeester en wethouders kan op basis van eigen prioriteiten en inschattingen tot een andere afweging komen. Of dat hier volgens de geldende regels is gebeurd, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het niet in de geest van de wet (gewijzigde Gas- en Elektriciteitswet) is dat een gemeente zo ruim gebruik maakt van de uitzonderingen die geboden worden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als we versneld af willen stappen van gaswinning in Groningen, het van belang is om ook nieuwbouw in Hardenberg gasloos op te leveren?
We willen inderdaad versneld af van de gaswinning in Groningen. Uiteraard is het uitgangspunt van de Gaswet dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Het is niet verstandig om nu nog gebouwen met aardgas op te leveren, wetende dat ze straks weer van het aardgas afgehaald moeten worden. Het aansluiten van nieuwbouwwoningen in een beperkt aantal gevallen levert geen vertraging op van de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen en beëindigen.
In hoeverre zit er een deadline op het aanmelden van uitzonderingen zoals genoemd in artikel 1 en 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» zoals die gelden in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet?
Het gebruik van artikel 1 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» is structureel mogelijk. Artikel 2 kan alleen gebruikt worden indien aannemelijk is dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend voor 1 januari 2019. Indien op er 1 januari 2019 nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan is dit niet het geval en kan het gebied niet meer aangewezen worden op grond van artikel 2. De gemeente Hardenberg heeft deze gebieden aangewezen op grond van artikel 2 van de ministeriële regeling. Dat betekent dat het besluit dus een zeer beperkte geldingsduur heeft.
In hoeverre is er extra ruimte voor uitzonderingen in artikel 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» omdat aannemelijk gemaakt moet worden dat de vergunning vóór 1 januari 2019 verleend moet zijn? In hoeverre kunnen bouwprojecten die nu nog in de pijplijn zitten, nog na 1 januari 2019 beroep doen op artikel 2 om een uitzondering op het gasverbod te krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre heeft u het idee dat sommige gemeenten vanwege gebrek aan kennis en capaciteit onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen?
Ik heb nog geen signalen ontvangen die erop wijzen dat gemeenten onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen. Daarnaast heb ik de indruk dat slechts in een beperkt aantal gevallen een uitzondering gemaakt wordt. Indien een gemeente een uitzondering wilt maken, dan dient dit een zorgvuldig onderbouwd besluit te zijn, waarbij de gemeente alle relevante belangen in acht neemt. Het ligt daarbij het voor de hand dat de gemeente in overleg gaat met relevante partijen. Dit overleg draagt bij aan de kennispositie.
De brandbrief van de gemeente Aalsmeer m.b.t. de nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u al gereageerd op de brandbrief van de gemeente Aalsmeer met betrekking tot de nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan?
Ja.
Is het voornemen om de ontheffing voor nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan toe te staan besproken met de getroffen gemeenten?
De tijdelijke ontheffing is aangevraagd door de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) in verband met de verbouwing van de verkeerstoren. LVNL heeft alle betrokken partijen in de Omgevingsraad, waaronder bewoners en bestuurders, voor de zomer geïnformeerd over de aanvraag van deze ontheffing. Daarnaast heeft LVNL de gemeente Aalsmeer apart geïnformeerd over de werkzaamheden.
Is er geen alternatief denkbaar dat voorkomt dat er ’s nachts over drukke woonwijken wordt gevlogen?
Tijdens de verbouwing wordt ’s nachts torenverkeersleiding gegeven vanuit de voormalige verkeerstoren, die nu fungeert als back-up toren. Vanaf de start van de werkzaamheden wordt in de nacht een aangepaste werkwijze voor de afhandeling van vliegverkeer gehanteerd. Gedurende de verbouwing van de verkeerstoren wordt in de nacht gebruik gemaakt van de combinatie Polderbaan en Kaagbaan, die nu standaard al in de nacht worden gebruikt. In tweede instantie, indien de Kaagbaan niet ingezet kan worden vanwege meteorologische of operationele redenen zal de Zwanenburgbaan in de nacht worden gebruikt. Vanwege zichtlimieten kan de Zwanenburgbaan alleen met aanvullende maatregelen gebruikt worden tijdens het werken vanuit de back-up toren. De Aalsmeerbaan wordt gedurende de verbouwing in de nacht alleen in zeer uitzonderlijke situaties ingezet, namelijk wanneer het niet mogelijk blijkt de Zwanenburgbaan in te zetten.
Voorafgaand aan de aanvraag tot vrijstelling door LVNL heeft het ministerie een dringend beroep op LVNL gedaan om alles in het werk te stellen om zo min mogelijk gebruik te maken van de verleende vrijstelling. De maatregelen die LVNL daartoe heeft genomen bieden mij voldoende vertrouwen dat de overlast voor de omgeving tot een minimum wordt beperkt.
Waarom wordt een organisatorisch probleem van Schiphol afgewenteld op de omwonenden?
Om ervoor te zorgen dat LVNL in de toekomst het vliegverkeer op Schiphol veilig kan blijven afhandelen is het noodzakelijk dat de verkeerstoren wordt verbouwd. De mogelijkheid om de Aalsmeerbaan in de nacht in te zetten, indien meteorologische of operationele omstandigheden dit vereisen, is daarom tijdelijk noodzakelijk om ook tijdens deze verbouwing het verkeer veilig en onverstoord af te kunnen handelen.
Het ministerie heeft met LVNL afgesproken dat gedurende de werkzaamheden de inzet van de Aalsmeerbaan wordt gemonitord en dat LVNL op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS) melding maakt als er gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling.
Is er overwogen om dan maar (tijdelijk) helemaal geen nachtvluchten toe te staan?
LVNL heeft in de onderbouwing van hun verzoek tot ontheffing opgenomen welke maatregelen worden ingezet om het gebruik van de Aalsmeerbaan in de nacht tot een minimum te beperken. Deze maatregelen, bijvoorbeeld de inzet van de waarnemers op de Zwanenburgbaan, geven mij het vertrouwen dat de overlast voor de omgeving in deze tijdelijke situatie tot een minimum wordt beperkt. Het annuleren van geplande vluchten is daarom niet aan de orde.
Wat gebeurt er als de belofte van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), dat het slechts om enkele nachten zou gaan, niet wordt nagekomen?
Het betreft geen belofte maar een prognose van LVNL op basis van meteorologische informatie. Naast deze ontheffingsaanvraag van LVNL verwacht ik tevens een aanvraag van Schiphol, in verband met het geplande baanonderhoud in deze periode. Dit kan van invloed zijn op de inzet van de Aalsmeerbaan. Als hier meer duidelijkheid over is wordt samen met LVNL en Schiphol besproken hoe zij alles in het werk kunnen stellen om ervoor te zorgen dat de nachtelijke inzet van de Aalsmeerbaan in de betreffende periode waarin de verkeerstoren wordt verbouwd niet toeneemt als gevolg van het baanonderhoud van Schiphol. Ik zal de gemeente Aalsmeer hier dan ook bij betrekken.
Wanneer is bekend geworden dat voor de verbouwing van de verkeerstoren een ontheffing voor nachtvluchten via de Aalsmeerbaan noodzakelijk zou zijn? is dit pas gebeurd bij de aanvraag voor de ontheffing door de LVNL of al eerder?
In mei heeft LVNL in een ambtelijk overleg met het ministerie een toelichting gegeven op de werkzaamheden die samenhangen met de verbouwing van de verkeerstoren op de luchthaven. LVNL heeft aangekondigd te onderzoeken wat de implicaties van de verbouwing op het baangebruik zullen zijn. LVNL heeft daarbij ook gemeld dat zij in dit kader vanuit veiligheidsoverwegingen voor een periode van negen maanden een vrijstelling zal aanvragen van het verbod om in de nacht starts uit te voeren vanaf de Aalsmeerbaan.
Voor de zomer heeft LVNL alle betrokken partijen in de Omgevingsraad, waaronder bewoners en bestuurders, gemeld dat de verkeerstoren wordt verbouwd en dat er een ontheffing zal worden aangevraagd voor het geval er in uitzonderlijke situaties de Aalsmeerbaan in de nacht moet worden ingezet.
Waarom is dit niet met de Kamer gedeeld?
Het besluit van het ministerie om de vrijstelling te verlenen is gepubliceerd in de Staatscourant op 14 augustus 2018. Dit is de normale gang van zaken voor besluiten met betrekking tot werkzaamheden op Schiphol die leiden tot ander baangebruik.
Tritium in grondwater bij Petten |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Leidt de grens van 100 Bq/l in drinkwater direct tot het staken van gebruik van Maaswater voor drinkwater? Zo ja, hoe gaat u in de drinkwatervoorziening voor zes miljoen mensen voorzien? Zo nee, hoe staat u garant voor de gezondheid van deze mensen?1
Nee, de onderzoekslimiet van 100 becquerel per liter (Bq/L) voor tritium in drinkwater is een parameterwaarde waarbij – bij overschrijding – nader onderzoek moet worden gedaan of dit een gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Hierbij moet ook de aanwezigheid van andere kunstmatige radionucliden (elementen met een onstabiele atoomkern die spontaan vervallen en daarbij radioactieve straling uitzenden) gecontroleerd worden. Als de stralingsdosis van de totale alfa- en de totaal bèta-activiteit van radionucliden lager is dan 0,1 millisievert per jaar (0,1 mSv/j) hoeft geen verder stralingsonderzoek plaats te vinden. Wanneer er op basis van nader onderzoek door het drinkwaterbedrijf blijkt dat de stralingsdosis van 0,1 mSv/j voor radionucliden wordt overschreden en de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport concludeert dat er sprake is van een risico voor de volksgezondheid zal het gebruik van Maaswater door het drinkwaterbedrijf (tijdelijk) worden gestaakt, totdat het weer veilig is om in te nemen.
Door drinkwaterbedrijven wordt tritium gemeten in (in te nemen) oppervlaktewater, in ruw water (voor zuivering) en in reinwater (drinkwater na zuivering, maar voor distributie). De gemiddelde gemeten parameterwaarde voor tritium in reinwater was van 2015 t/m 2017 circa 7 Bq/L. De maximaal gemeten waarde in reinwater was circa 13 Bq/L (bron: RIVM). Uitgaande van de gemeten waarden tussen 2015 en 2017 is de feitelijke blootstelling via drinkwater meer dan een factor 10 lager dan de onderzoekslimiet van 100 Bq/L. De parameterwaarde van 100 Bq/L is nooit overschreden in het drinkwater. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport ziet erop toe dat de drinkwaterbedrijven voldoen aan de kwaliteitseisen uit het Drinkwaterbesluit. Uw Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd.
Welke dosisconcentratie tritium kan men via drinkwater dagelijks innemen zonder dat het gezondheidsrisico’s met zich meebrengt?
Bestaat er een veilige waarde voor chronische bloostelling aan lage doses bètastraling via ingestie of kan iedere dosis in principe leiden tot aantasting van de celkernen en daarmee tot aantasting van chromosomen waardoor dit kan leiden tot geboorte afwijkingen en kanker?
Er bestaat geen veilige waarde voor chronische blootstelling aan lage doses, omdat deze wetenschappelijk niet is vast te stellen. Een causaal verband tussen lage doses en kankers en afwijkingen kan met de huidige stand van de wetenschap niet worden aangetoond.
Bent u bereid om een interventiewaarde voor tritium vast te stellen waarbij de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater gestaakt moet worden van 19 Bq/l, zoals geadviseerd door Milieudefensie (Stralend Water, 1987)?2 Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken welke activiteitconcentratie van tritium bij ingestie via drinkwater veilig is en deze veilige waarde vast te leggen in het Drinkwaterbesluit?
Ik zie geen reden om een interventiewaarde (i.c. een signaleringswaarde) voor tritium voor in te nemen oppervlaktewater in de Drinkwaterregeling op te nemen. Rijkswaterstaat meet vierwekelijks het tritiumgehalte bij het meetstation te Eijsden, waar de Maas ons land binnenkomt. De gemiddelde en hoogst gemeten waarden voor tritium in Maaswater bij het meetstation Eijsden van 2015 t/m 2017 zijn respectievelijk circa 15 en 56 Bq/L (Bronnen: Vereniging van Rivierwaterbedrijven (RIWA) en Rijkswaterstaat). De activiteitsconcentratie van 100 Bq/L is nog nooit overschreden. De activiteitsconcentraties voor tritium die drinkwaterbedrijven in het oppervlaktewater bij innamepunten meten zijn lager dan die in Eijsden. Een interventiewaarde van 19 Bq/L voor in te nemen oppervlaktewater zou leiden tot onnodige preventieve (tijdelijke) innamestops en meldingen, terwijl het drinkwater aan de kwaliteitseisen voldoet.
Daarnaast meet Rijkswaterstaat continu het radioactiviteitsgehalte voor een breed spectrum radionucliden bij het meetstation te Eijsden. Deze continue meting heeft een signalerings- en waarschuwingsfunctie. Als het gemeten radioactiviteitsgehalte in het Maaswater bij Eijsden boven de waarschuwingswaarde uitkomt, wordt per uur water bemonsterd en het verzamelspectrum bepaald. Van deze monsters wordt dan ook het tritiumgehalte bepaald. Vervolgens gaat er een signaal uit naar drinkwaterbedrijven, die de inname indien gewenst uit voorzorg kunnen stoppen.
De parameterwaarde van 100 Bq/L voor drinkwater in het Nederlandse Drinkwaterbesluit is gebaseerd op de Europese Euratom richtlijn zoals vastgesteld in 2013. Deze parameterwaarde is aanzienlijk strenger dan de WHO drinkwaterrichtwaarde en de waarden die door verscheidene andere landen buiten de EU worden gehanteerd. Er is momenteel op basis van de meetresultaten (zie antwoord vraag 1) en het wetenschappelijk inzicht geen aanleiding deze parameterwaarde voor drinkwater verder aan te scherpen.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) laat door RIVM voortdurend onderzoek uitvoeren naar de risico's van lage doses straling. Dat onderzoek wordt door RIVM veelal in internationaal verband uitgevoerd. Ook volgt RIVM namens de ANVS de ontwikkelingen bij internationale organisaties als de United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic Radiation (UNSCEAR) en de International Commission on Radiological Protection (ICRP).
Het rapport ‘Waar een klein land groot in kan zijn. Nederland en synthetische drugs in de afgelopen 50 jaar’ van de Politieacademie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Waar een klein land groot in kan zijn. Nederland en synthetische drugs in de afgelopen 50 jaar» van de Politie Academie?1
Ja.
Deelt u de mening dat teneinde gebieden c.q. landen qua productie in een rangorde te plaatsen er een vergelijking nodig is tussen cijfers die op identieke wijze in verschillende landen worden verkregen en dat schattingen zoals die nu voor Nederland uit de bus komen elders niet bestaan, en het daarom dus raadselachtig is hoe de onderzoekers hun bewering dat Nederland «in de top» staat kunnen onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de heer Tops en collegae is niet het eerste noch het enige rapport dat wijst op de prominente plek van Nederland waar het de productie van en handel in synthetische drugs betreft. In Europese rapporten, waaronder het rapport «Serious and Organised Crime Threat Assessment (SOCTA) 2017»2 van Europol en het Europees Drugs Rapport 2018 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA)3, kwamen onderzoekers al eerder tot een soortgelijke conclusie. Daarnaast is het een gegeven dat er in Nederland jaarlijks tientallen illegale laboratoria voor synthetische drugs worden opgespoord en ontmanteld, en dat het aantal illegale afvaldumpingen elk jaar blijft toenemven. Dit duidt er onmiskenbaar op dat het hier een forse industrie betreft.
De onderzoekers hebben in hun rapport op uitgebreide wijze aangegeven welke berekeningen zij hebben toegepast en welke veronderstellingen en schattingen daarbij zijn gebruikt. Zij zetten hun werkwijze, ook in één van de bijlagen bij het rapport, uitgebreid uiteen. De verantwoording voor deze werkwijze ligt bij de onderzoekers.
Hoe beoordeelt u het wetenschappelijk gehalte van de berekeningen in dit rapport, daar de wijze van schatten die in het onderzoek staat beschreven duidelijk maakt dat de gegevens om goede schattingen te maken er niet zijn en men dus aangewezen was op experts die een getal noemen gebaseerd op hun ervaring?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe realistisch acht u het onderzoek waaruit blijkt dat Nederlandse criminelen in het afgelopen jaar 614 miljoen gram amfetamine produceerden en 972 miljoen xtc-pillen, waarvan 20% in Nederland werd geconsumeerd, wat neerkomt op zo’n 123 duizend kilo amfetamine en 194 miljoen xtc-pillen in één jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat volgens de officiële schattingen er in Nederland 180.000 personen zijn van 18 jaar en ouder die in het afgelopen jaar amfetamine hebben gebruikt, dat zij met de cijfers uit het rapport op jaarbasis gemiddeld elke dag bijna twee gram speed zouden hebben gebruikt en dat er daarnaast ongeveer 390.000 volwassen Nederlanders zijn die in het afgelopen jaar xtc hebben genomen en dat zij met de cijfers van het rapport op jaarbasis gemiddeld ongeveer 500 pillen hebben geslikt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van menig wetenschapper die zich hier de afgelopen week in de media over hebben uitgesproken dat deze cijfers niet kunnen kloppen, omdat het zou betekenen dat -zelfs wanneer het aantal amfetamine- en xtc-gebruikers in Nederland is onderschat- op grond van de in het rapport genoemde hoeveelheden in Nederland geconsumeerde drugs elke Nederlander, van baby tot hoogbejaarde, omgerekend in één jaar zeven gram amfetamine zou hebben moeten snuiven en elf xtc-pillen hebben moeten slikken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u op basis van bovenstaande de mening dat in het rapport van de Politieacademie zowel de productie als de consumptie van synthetische drugs in Nederland ernstig wordt overschat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hiermee ook het berekende bedrag van 18,9 miljard euro twijfelachtig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het feit dat de begeleidingscommissie bij dit onderzoek geheel uit mensen uit de wereld OM, politiediensten en de task force bestond de wetenschappelijkheid en wetenschappelijke onafhankelijkheid van het rapport een dienst heeft bewezen? Kunt u uw antwoorden onderbouwen?
De verantwoordelijkheid voor het samenstellen van en oordelen over de begeleidingscommissie is aan de onderzoekers en opdrachtgevers van het onderzoek. Dit onderzoek is niet uitgevoerd in opdracht van één van onze ministeries.
Bent u bereid alsnog wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar de omvang van de productie van synthetische drugs in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) is gevraagd om advies uit te brengen op basis van de uitkomsten van het rapport van de Politieacademie. Dit advies wordt voor het einde van het jaar verwacht. Hierover is uw Kamer per brief van 3 oktober jl. geïnformeerd.4
Welke cijfers over de werking en omvang van de Nederlandse drugseconomie houdt u momenteel aan bij het bepalen van de koers van het Nederlandse drugsbeleid?
Wij hebben verschillende cijfers tot onze beschikking om te kunnen komen tot een koers van het Nederlandse drugsbeleid. Denk hierbij aan de cijfers uit de Nationale Drug Monitor (die jaarlijks verschijnt en naar uw Kamer wordt verstuurd) en eerder genoemde Europese rapporten5 die een beeld schetsen van de Nederlandse situatie, ook in vergelijking tot andere landen.
Ook wordt geput uit andere onderzoeken naar de prevalentie van drugsgebruik en verschillende cijfers van politie en OM (bijvoorbeeld uit de Rapportage aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit of uit de registraties van opgerolde productielocaties). Daarnaast komt het regelmatig voor dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar bepaalde aspecten van de drugseconomie, zoals het onderzoek naar drugshandel op internet uit 20166 of het onderzoek naar de export van in Nederland geteelde cannabis uit 20147.
Kunt u wetenschappelijk onderbouwen dat de inzet van meer politiecapaciteit een oplossing is om de georganiseerde productie van synthetische drugs voldoende aan te pakken, nu de onderzoekers aangegeven dat opsporingsinstanties daartoe niet bij machte zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid is al jaren gestoeld op een gebalanceerde aanpak, waarbij zowel oog is voor het beschermen van de volksgezondheid als voor aspecten op het terrein van justitie en veiligheid. Binnen deze aanpak wordt de georganiseerde drugsproductie op integrale wijze aangepakt, door inzet van alle partners, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook het openbaar bestuur, de Belastingdienst en de FIOD. Het gegeven dat het een hardnekkig en complex fenomeen betreft, betekent niet dat deze aanpak in het geheel niet succesvol is.
De afgelopen jaren zijn er in de opsporing en vervolging van de georganiseerde productie van synthetische drugs wel degelijk operationele successen geboekt. Tegelijkertijd valt er nog veel te verbeteren. Daarom wordt de komende tijd stevig geïnvesteerd in de aanpak van ondermijnende criminaliteit, middels een structurele financiële versterking van € 5 miljoen in 2018, oplopend tot € 10 miljoen vanaf 2019, en een eenmalige impuls van € 100 miljoen in de vorm van het zogenaamde Ondermijningsfonds. Plannen voor de besteding van deze middelen worden momenteel verzameld. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) ligt de focus daarbij op het krachtiger aanpakken van de illegale drugsindustrie. De noodzaak daartoe heb ik eerder toegelicht in mijn brief aan de Kamer van 11 juli jl. over de versterking van de aanpak van ondermijning8. Binnen deze versterkte aanpak is de inzet van politiecapaciteit een mogelijk instrument, maar zeker niet het enige.
Kunt u reflecteren op het gegeven dat bijvoorbeeld ketamine op lijst 2 van de Opiumwet staat omdat het belangrijke medische toepassingen heeft en daarbij een mogelijk revolutionair middel tegen depressie en dat de verdere medische ontwikkeling stopgezet zou worden bij een overgang naar lijst 1?
Ketamine is een geneesmiddel en valt daarom onder de Geneesmiddelenwet. Een geneesmiddel kan zowel onder de Geneesmiddelenwet vallen als op een van de lijsten van de Opiumwet staan als het een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Dit is niet het geval bij ketamine, maar bijvoorbeeld wel bij morfine. De Geneesmiddelenwet en de Opiumwet vormen geen belemmering voor medisch of dierengeneeskundig onderzoek.
Deelt u de mening dat het feit dat de Nederlandse omgang met hard drugs in belangrijke mate op de volksgezondheid gestoeld is, grote positieve gevolgen heeft voor die volksgezondheid en dat we dat moeten koesteren? Zo nee, waarom niet?
In ons drugsbeleid speelt preventie een grote rol om de gezondheidsschade die het gebruik van drugs kan veroorzaken te voorkomen. Daarom is het van belang dat drugsgebruikers zich bijvoorbeeld zonder risico van vervolging kunnen melden in een ziekenhuis wanneer gebruik verkeerd uitpakt.
Tegelijkertijd moeten we niet uit het oog verliezen dat er ook een criminele economie achter de productie van en handel in drugs schuilgaat. De negatieve aspecten van deze criminele economie zijn legio: zo is er sprake van ondermijning van de legale economie door het witwassen van grote hoeveelheden drugsgeld, milieuschade door afvaldumpingen, en het gebruik van excessief geweld in de openbare ruimte door rivaliserende bendes. Het is daarom van belang dat ook op de opsporing en handhaving daarvan ingezet blijft worden. Op deze gebalanceerde aanpak is het Nederlands drugsbeleid al jaren gestoeld.
Deelt u de zienswijze van de onderzoekers dat het volksgezondheidsperspectief ten aanzien van syndru (harm reduction) staat tegenover het handhavings- of opsporingsbelang of deelt u de mening dat zowel preventie en harm reduction van drugsgebruik, als opsporing van de handel en vervaardiging van drugs van groot belang zijn, en dat die belangen niet steeds automatisch strijden?
De constatering dat er verschillende perspectieven van belang zijn bij het vormgeven van beleid omtrent drugsgebruik en -criminaliteit is correct. Zoals wij in de antwoorden op vragen 12 en 14 al aangaven is het Nederlands drugsbeleid al jaren gestoeld op een dergelijke gebalanceerde aanpak.
Het bericht dat zorgaanbieders mogelijk niet de wachttijden van casemanagement dementie willen registreren |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) en Actiz van 2 juli 2018?1
Ja.
Hoeveel mensen maken in Nederland gebruik van casemanagement dementie? Hoeveel casemanagers dementie zijn er in Nederland?
In de rapportage «Onderzoek naar het huidig gebruik, wachtlijsten en wachttijden casemanagement dementie»2 van 28 augustus jl. constateert onderzoeksbureau HHM na extrapolatie dat 62.000 mensen gebruik maken van casemanagement dementie. In totaal leveren – op basis van de aangeleverde gegevens – 2.359 zorgprofessionals (1.129,53 fte.) casemanagement dementie. Hiervan leveren 1.539 zorgprofessionals casemanagement dementie als onderdeel van hun werk als wijkverpleegkundige en zijn 847 medewerkers volledig werkzaam als casemanager dementie.
Deelt u de mening dat het van belang is dat casemanagement dementie tijdens het gehele ziekteproces beschikbaar moet zijn voor een groep ouderen, zowel thuis als in een instelling?
Ik ben het met u eens dat casemanagement dementie – als dit nodig is gedurende het hele ziekteproces – voor iemand met dementie beschikbaar moet zijn. Dit geldt vanaf de start van de diagnostische fase tot opname in een verpleeghuis of overlijden. Zodra iemand wordt opgenomen in een verpleeghuis maakt hij of zij aanspraak op cliëntondersteuning vanuit de Wlz.
Deelt u de mening dat indien (de mantelzorger van) iemand «gemakkelijk en zonder lange wachtlijsten» gebruik moet kunnen maken van casemanagement dementie, zoals u per brief aan de Kamer schreef, het van belang is dat deze wachttijden bekend zijn?2
Ik deel deze mening. Om de wachttijden in het hele land volledig terug te dringen, is het van belang dat er structureel zicht is op de stand van de wachtlijsten en -tijden op regioniveau. Dit is niet alleen belangrijk voor de cliënt en zijn zorgsysteem, maar ook voor zorgverzekeraars om te zien of aan de zorgplicht wordt voldaan. Op basis van de verzamelde gegevens zal de NZa zijn wachtlijstaanpak voortzetten.
Zijn de afspraken en acties die meegestuurd zijn met de voornoemde brief, tussen alle voormalige Actieplan Casemanagement-partijen gesloten, zoals Actiz en BTN?
Ja, de actielijst is afgestemd met alle voormalige actieplanpartijen4.
Deelt u de mening dat de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in juni gepubliceerde Regeling transparantie zorgaanbieders casemanagement dementie, die per 1 december 2018 ingaat, bijdraagt aan een eenduidige voorziening van informatie aan patiënten over de wachttijden voor casemanagement dementie? Deelt u voorts mening dat een goede informatievoorziening bijdraagt aan goede zorg voor patiënten?3
De wachttijdgegevens die vanaf december 2018 voortkomen uit de «Regeling transparantie zorgaanbieders casemanagement dementie» worden op regioniveau gepubliceerd. Ik deel uw mening dat deze gegevens bijdragen aan een eenduidige voorziening van informatie over wachttijden voor casemanagement dementie. De patiënt kan namelijk aan de wachttijden zien hoe de stand van zaken in zijn regio is. Eenduidige informatievoorziening draagt daarmee in zijn algemeenheid bij aan goede zorg.
Vindt u daarnaast dat deze regeling van de NZa, door de in artikel 6 opgenomen informatieplicht over de mogelijkheid tot wachtlijstbemiddeling, ook bijdraagt aan goede en tijdige zorg voor patiënten?
Ja. De informatieplicht over de mogelijkheid tot wachtlijstbemiddeling draagt er als essentieel onderdeel van de wachtlijstaanpak aan bij dat patiënten tijdig gebruik kunnen maken van casemanagement dementie.
Kunt u bevestigen dat deze regeling, ondanks de bezwaren van enkele partijen, per 1 december 2018 in gaat?
Ja. Tijdens het bestuurlijk overleg van 12 juli jl. heb ik de in brief van ActiZ en BTN genoemde bezwaren met de partijen besproken. De «Regeling transparantie zorgaanbieders casemanagement dementie» is zorgvuldig vastgesteld na een uitgebreid traject met alle veldpartijen, waaronder ook ActiZ en BTN. De regeling moet daarom niet alleen worden geplaatst in de context van administratieve lasten voor zorgorganisaties, maar ook in de context van goede zorg en bedrijfsvoering. De NZa heeft toegezegd de achterban van ActiZ en BTN uitleg te geven over hoe de wachttijden eenvoudig kunnen worden aangeleverd. Ik reken erop dat ActiZ en BTN hun leden vervolgens zullen aanbevelen aan de uitvoering van de regeling mee te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg dementiezorg?
Ja.
Het bericht 'Wiebes over incomplete lijst onveilige woningen: ‘Het valt mij ook tegen’' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wiebes over incomplete lijst onveilige woningen: «Het valt mij ook tegen»»?1
Ja.
Klopt het dat er nog geen lijst is van onveilige gebouwen in het aardbevingsgebied? Zo ja, wanneer verwacht u deze lijst compleet te hebben?
De ca. 1.500 gebouwen die volgens de Mijnraad op basis van de laatste inzichten mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen zijn gedurende de zomer in beeld gebracht. De uitkomsten van de toegepaste modellenketen (Hazard & Risk Analysis) zijn daartoe gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd.
Dat de vertaalslag van het advies van de Mijnraad en de op basis daarvan gemaakte afspraken naar een aanpak voor de uitvoering niet eenvoudig zou zijn, heb ik uw Kamer in juli bij de kabinetsreactie op het Mijnraadadvies bericht (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De regiobestuurders, de Minister van BZK en ik hebben in dit kader constructief overleg gevoerd. Wij geven in de uitwerking van de aanpak en communicatie met bewoners voorrang aan zorgvuldigheid boven snelheid. De NCG inventariseert nu in nauwe samenwerking met de gemeenten welke vervolgstappen per dorp, buurt en huis noodzakelijk zijn om in een zorgvuldige informatievoorziening te voorzien en de versterking van deze woningen zo snel mogelijk ter hand te kunnen nemen. De NCG gaat hier in het plan van aanpak nader op in. De NCG verwacht het plan van aanpak op korte termijn te kunnen opleveren, waarna ik dit aan uw Kamer zal aanbieden.
Was niet van tevoren bekend dat het opstellen van de lijst best ingewikkeld is? Herinnert u zich dat in de Kamer door de oppositie nadrukkelijk is aangegeven dat de onzekerheid voor mensen door uw aanpak onnodig wordt verlengd?
Zie antwoord vraag 2.
Waar is het door u met vrij grote zekerheid gestelde aantal van 1.500 te versterken woningen op gebaseerd en hoe verhoudt dit zich tot de incomplete lijst?
De Mijnraad heeft in zijn advies gesteld dat 1.500 het aantal gebouwen is dat op basis van de laatste inzichten naar verwachting niet aan de veiligheidsnorm van 10-5 voldoet.2 Deze gebouwen moesten in kaart worden gebracht, waarbij door de NCG onder meer is geverifieerd hoeveel en welke adressen een gebouw bevat en in hoeverre de betreffende adressen al onderdeel uitmaken van de huidige werkvoorraad van de versterkingsoperatie.
Dat het om circa 1.500 panden gaat, heeft de Mijnraad geconcludeerd op basis van de analyses van de onafhankelijke kennisinstellingen betrokken bij de totstandkoming van het advies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). In het advies van de Mijnraad worden ook de gehanteerde methodologie en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen toegelicht.
Hoe kunt u weten dat het over ongeveer 1.500 huizen gaat als deze huizen niet individueel zijn geïnspecteerd en u zelf niet over deze lijst beschikt?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er twee-onder-een kapwoningen kunnen zijn waarbij de ene helft onveilig wordt verklaard en de andere niet? Deelt u de mening dat dat niet uit te leggen is en grote gelijkenissen kent met de bizarre situatie van huizen aan de ene en andere kant van de straat in Overschild eerder dit jaar?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 3, zijn de uitkomsten gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Opmerkelijke uitkomsten zijn onderzocht en zullen in de aanpak aan de hand van gerichte criteria worden ondervangen, bijvoorbeeld door extra opnames uit te voeren waar een vergelijkbaar risico redelijkerwijs verondersteld kan worden. De gehanteerde modellenketen vormt de basis voor een risicogerichte prioritering, maar wordt niet gebruikt om huizen «onveilig te verklaren». Er is ook geen grens gesteld aan het aantal te versterken panden.
De mening dat dit gelijkenissen kent met de situatie in Overschild deel ik niet. Hieraan lag een verandering in de benadering van de versterkingsoperatie ten grondslag, naar aanleiding van het besluit de gaswinning te beëindigen.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de aanpak «onwerkbaar» heeft genoemd? Wat vindt u daarvan?
De berichtgeving hierover is mij bekend. De waarnemend NCG, de heer Sietsma, heeft desgevraagd aangegeven de beschreven kritiek als voorbarig te beschouwen en het proces nader toegelicht.3 De reactie van de heer Sietsma onderschrijf ik.
Bent u bereid alle Groningers die zorgen hebben over de veiligheid van hun huis de mogelijkheid te bieden om gratis een inspectie te laten verrichten gezien het gegeven dat de modelmatige aanpak de onzekerheid onder Groningers vergroot? Zo ja, wanneer is dit gerealiseerd? Zo nee, waarom neemt u de onzekerheid die mensen voelen over hun onveiligheid niet weg?
De versterking van de meest risicovolle woningen heeft prioriteit. De NCG onderzoekt met het oog op de veiligheidsbeleving in hoeverre het mogelijk is om een toets op veiligheid uit te voeren voor woningen die niet tot de meest risicovolle groep behoren. Dit mag echter geen afbreuk doen aan een voortvarende versterking van woningen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen.
In algemeenheid geldt dat de gehanteerde modellenketen de basis vormt voor de prioritering. Een opname is altijd nodig om te bepalen of en welke versterkingsmaatregelen nodig zijn. Uitgangspunt is dat opnames jaarlijks en risicogericht geprogrammeerd worden, afgestemd op de beschikbare uitvoeringscapaciteit. Hiermee moeten stuwmeren en lange doorlooptijden in de toekomst worden voorkomen en de onzekerheid voor bewoners die daarmee gepaard gaat zoveel mogelijk beperkt.
Wanneer krijgen de bewoners eindelijk zekerheid over hun situatie? Kunt u zich herinneren dat u eerder beloofde dat inwoners zo snel mogelijk na 1 juli 2018 duidelijkheid zouden krijgen? Heeft u de situatie onderschat?
De regiobestuurders en ik vinden het van groot belang dat er snel wordt gestart met de versterking van de woningen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Tegelijkertijd geven wij in de uitwerking van de totale aanpak en communicatie met bewoners voorrang aan zorgvuldigheid boven snelheid. De NCG heeft aangegeven het plan van aanpak op korte termijn gereed te hebben – vanaf dan zullen alle betrokken bewoners gefaseerd en in afstemming met de eigen gemeente worden geïnformeerd over hun eigen situatie en het vervolgproces.
Het bericht ‘Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort». In het artikel staat dat in sommige regio’s een beperkt aantal uren kraamzorg wordt ingezet.
Specifiek is in de kraamzorg jaarlijks krapte in de zomer. Dit vanwege vakanties van kraamverzorgenden en een iets hoger geboorteaantal in de zomermaanden. Deze piek is dit jaar niet hoger dan gebruikelijk. Door de inzet van alle partijen wordt naar oplossingen gezocht om ook tijdens drukke periodes voldoende kraamzorg te bieden aan jonge gezinnen. Er zijn geen signalen dat jonge gezinnen niet het minimum aantal uren kraamzorg krijgen zoals omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg, zo laten IGJ en NZa mij weten. De krapte op de arbeidsmarkt is een zorgbreed probleem waaraan wordt gewerkt met actieprogramma werken in de zorg.
Deelt u de mening dat een goede begeleiding van ouders en kind tijdens de kraamweek van het grootste belang is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders en kind de gebruikelijke zes uur hulp kunnen blijven ontvangen?
Ik deel de mening dat de kraamzorg een belangrijk onderdeel is van de integrale geboortezorg keten. Kraamzorg is de ondersteuning en verzorging die een kraamverzorgende geeft bij de bevalling (naast de verloskundige hulp door de verloskundige) en aan de jonge ouders en het pasgeboren kind gedurende de kraamtijd. Daarmee heeft de kraamzorg een belangrijke signalerende rol en verbindende rol met andere zorgprofessionals.
In de basisverzekering is de aanspraak kraamzorg omschreven als zorg zoals kraamverzorgenden plegen te bieden en is beperkt tot 10 dagen vanaf de dag van de bevalling. In het door de beroepsgroepen opgestelde Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg staat dat de minimumomvang van de kraamzorg 24 uur bedraagt gerekend vanaf de dag van de geboorte van het kind. Het aantal geïndiceerde uren kraamzorg wordt bepaald aan de hand van de situatie van het jonge gezin en zal dus in praktijk verschillen per gezin.
Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg (24 uur over 8 dagen) niet gehaald wordt.
Krijgen de ouders de minimale 24 uur kraamzorg waarop zij volgens de basisverzekering recht hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het verminderd aantal uren hulp van de kraamverzorgende een risico voor ouders en kind gemoeid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat jonge ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat voldoende zorg van voldoende kwaliteit geleverd wordt door een kraamverzorgende. De beroepsgroepen hebben in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg omschreven wat de minimum omvang van kraamzorg zou moeten zijn. Ik ga er vanuit dat ook tijdens de zomerdrukte de eigen richtlijnen in acht zijn genomen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb toegelicht zijn er bij de NZa zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg niet gehaald wordt. De Inspectie voor de gezondheidszorg en Jeugd heeft momenteel geen specifieke zorgen over de kwaliteit en veiligheid van de kraamzorg.
Wat is uw reactie op het advies dat aanstaande ouders familieleden in moeten schakelen voor bepaalde taken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot is het tekort aan kraamverzorgenden? In welke delen van Nederland is er sprake van het grootste tekort aan kraamverzorgenden? Indien deze informatie niet bij u bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er zijn geen gedetailleerde ramingen bekend over de (te verwachten) instroom, uitstroom en tekorten aan kraamverzorgenden. Wel constateer ik dat op dit moment de instroom in de sector groter is dan de uitstroom uit de sector. Per saldo neemt het aantal kraamverzorgenden toe. Voor mij is dat een belangrijk signaal dat de sector aantrekkelijk is voor geïnteresseerden om in te komen werken. Het vraagt blijvend aandacht om dat ook naar de toekomst zo te houden. Ik ondersteun daarom de brancheorganisatie BO Geboortezorg met een projectsubsidie. Met deze projectsubsidie wordt onder andere geïnvesteerd in een strategische personeelsplanning voor de kraamzorg, een passende opleiding en in activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid van het personeel. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden verwacht in het najaar en geven zowel een landelijk als een regionaal beeld van de verwachte in- en uitstroom uit de sector. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden door de sector gebruikt om passend beleid op te stellen voor zowel de nabije als verdere toekomst.
Wat is uw reactie op het signaal dat 1 op de 5 kraamverzorgenden binnen 5 jaar het vak wil verlaten terwijl er momenteel al sprake is van een tekort aan kraamverzorgenden? Welke acties gaat u ondernemen om de tekorten op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de onvrede onder kraamverzorgenden over de onregelmatige en onvoorspelbare werktijden waarvoor ze ook nog eens slecht worden betaald? Bent u van plan een oplossing te zoeken voor deze onvrede?
Op basis van het gepresenteerde onderzoek kan ik moeilijk beoordelen of de resultaten representatief zijn voor de gehele sector kraamzorg. Als dat zo is, dan zijn het in ieder geval belangrijke signalen. Ik zie dat de sector stappen zet. Zo is er recent een nieuwe cao Kraamzorg afgesloten, met daarin een loonsverhoging van 5,75% tussen april 2018 en mei 2019 en hebben partijen een stap gezet in het beter toepasbaar maken van de wachtdienstregeling. Daarnaast worden werkgevers en werknemers door middel van deze cao Kraamzorg gestimuleerd om meer met een planning- en inzetprotocol (rooster) te werken.
Verder heb ik met de sector afgesproken dat zij thema’s en knelpunten op het gebied van arbeidsmarkt en opleiden gezamenlijk oppakken in het sectoroverleg.
Het bericht 'Duitse inlichtingendienst getipt dat Jawed S. radicaliseerde' |
|
Arno Rutte (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Duitse inlichtingendienst getipt dat Jawed S. radicaliseerde»?1
Ja
Klopt het dat in Duitsland de informatie over de radicalisering van Jawed S. niet is gedeeld? Zo ja, deelt u de zorg hierover en bent u bereid hierover op korte termijn in overleg te treden met uw Duitse collega?
In Duitsland kwam Jawed S. – voor zover nu bekend – niet voor in de systemen als persoon waar een geweldsdreiging van uitging.
Op welke wijze wordt de informatie over radicaliserende individuen en groepen tussen de buitenlandse en de Nederlandse veiligheidsdiensten gedeeld? Zijn hier nog belemmeringen die opgeruimd moeten worden? Zo ja, welke?
In het kader van contraterrorisme wordt informatie internationaal volledig en snel gedeeld. De afgelopen jaren is hard gewerkt aan de verdere versterking van internationale informatie-uitwisseling. Zo is in Europees verband de samenwerking van veiligheidsdiensten binnen de Counter Terrorism Group (CTG) versterkt door de realisatie van een real-time database en de oprichting van een operationeel platform waar inlichtingenofficieren bijeenkomen om operationele gegevens en bevindingen over terrorisme gerelateerde zaken te delen en te analyseren. Nederland zet zich in om deze samenwerking verder te consolideren en uit te bouwen.
Kunt u toelichten of en hoe de Nederlandse en Duitse instanties samenwerken om de radicalisering van asielzoekers tegen te gaan?
In verschillende Europese gremia en samenwerkingsverbanden staat het onderwerp radicalisering in de migratieketen nadrukkelijk op de agenda. Onder voorzitterschap van het Radicalisation Awareness Network van de Europese Commissie wisselen experts van verschillende lidstaten (waaronder Duitsland en Nederland) bijvoorbeeld kennis en ervaring uit over de vraag hoe risico’s voor de nationale veiligheid in asielzoekerscentra te signaleren en mitigeren. Nederland en Duitsland onderzoeken daarnaast de wenselijkheid om te komen tot een platform op het snijvlak van migratie en radicalisering met als doel ervaringen uit te wisselen tussen Europese landen.
In Nederland is de afgelopen jaren geïnvesteerd in de organisaties binnen de vreemdelingenketen in het herkennen van signalen van radicalisering. Als er aanwijzingen zijn dat een asielzoeker mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid dan wordt dit via de hiervoor in het leven geroepen meldstructuren doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij wordt indien noodzakelijk samengewerkt met Europese partners.
Wordt de informatie die door buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt verstrekt ook gedeeld met gemeenten zodat zij hier in hun radicaliseringsbeleid rekening mee kunnen houden? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Indien de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over informatie die van belang is voor een gemeente, dan kan deze informatie met deze gemeente worden gedeeld zoals in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV) 2017 voorzien.
Het bericht 'Premier Sint Maarten mengt zich in strafzaak Theo Heyliger' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Premier Sint Maarten mengt zich in strafzaak Theo Heyliger»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Minister-President Leona Marlin-Romeo dat er van overheidswege zorgvuldig opgelet moet worden of het openbaar ministerie (OM) zich in het strafproces wel aan de regels houdt en dat zij ervoor pleit dat er toezicht op de officier van justitie moet komen?
Ik deel de mening dat het hoogst ongebruikelijk en ongepast is dat een premier in een rechtsstaat dit soort uitlatingen doet en heb Minister-President Leona Marlin-Romeo dit ook zo laten weten tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 4 september jl.
Is hier mogelijk sprake van beïnvloeding van het OM door de politiek van Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hoogst ongebruikelijk is dat een premier in een rechtsstaat dit soort uitlatingen doet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Schildklierhormoon in diervoeding' |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Rauw vlees voor je huisdier? Niet zonder risico's!» van het tv-programma Radar?1
Ja.
Herkent u de conclusie van Radar dat er te hoge hoeveelheden schildklierhormoon in sommige kant-en-klare verse vleesvoedingen voor honden zitten?
In de uitzending van Radar werd informatie verstrekt over de mogelijkheid van dusdanige hoeveelheden schildklierhormoon in rauw vlees dat dit kan leiden tot klinische symptomen bij huisdieren. Op grond van de informatie uit deze uitzending kan ik echter nog geen conclusies trekken.
Is hier in het verleden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek naar gedaan? Zo ja, op welke wijze is dit onderzocht en wat waren de conclusies?
Nee.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat diervoeding deze ziekmakende hoeveelheden schildklierhormoon bevatten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die opvatting. De producent van diervoeding is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn product, en dient al het mogelijke in werking te stellen om die te borgen.
Hoe beoordeelt u de opstelling van de Brancheorganisatie Dibevo die in het programma de onderzoeksresultaten van Radar in twijfel trok?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef kan ik op grond van de informatie uit deze uitzending geen conclusies trekken en kan ik daarom ook geen oordeel vellen over de opstelling van Dibevo.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat deze ziekmakende hoeveelheden schildklierhormoon uit het voedsel voor huisdieren gaan verdwijnen, zodat huisdierbezitters zeker kunnen zijn van gezond en eerlijk diervoedsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
De branche werkt aan een keurmerk. Eén van de onderdelen van dit keurmerk wordt een hygiënecode. De branche wil hierop goedkeuring van de NVWA. De NVWA zal er op toezien dat er binnen de hygiënecode aandacht wordt besteed aan schildklierweefsel. De NVWA kan dan in haar toezicht rekening houden met het gebruik van deze code. Dat laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is en blijft voor de veiligheid van zijn product en al het mogelijke in werking dient te stellen om dat te borgen.
Kunt u huisdierenbezitters de zekerheid geven dat de schadelijke niveaus aan schildklierhormoon in diervoeding tot het verleden gaan behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zijn de schadelijke hoeveelheden schildklierhormoon uit diervoeding uitgebannen?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘Mooi maar gevaarlijk’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mooi maar gevaarlijk», gepubliceerd in Max Magazine?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een wensballon wellicht mooi oogt maar een groot brandgevaar kan opleveren?
Wensballonnen moeten voldoen aan wettelijke eisen met betrekking tot productveiligheid en moeten instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als wensballonnen niet voldoen aan deze wettelijke eisen. De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het veilig oplaten van de wensballon. Het brandgevaar dat in de stelling wordt genoemd heeft te maken met de omgeving waarin de wensballon neerkomt nadat de wensballon is opgelaten.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het onverantwoord is om een wensballon op te laten, zeker in een droge periode zoals die afgelopen zomer plaatsvond?
De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het veilig oplaten van de wensballon. Het is van belang dat deze zich bewust is van de risico’s die kunnen leiden tot (natuur)branden, zeker in een periode van droogte.
Hoe oordeelt u over het verbod op het oplaten van wensballonnen, dat enkele gemeenten al hebben ingesteld?
Het al dan niet verbieden van het oplaten van wensballonnen is een lokale aangelegenheid. Gemeenten mogen hierin hun eigen afweging maken en lokale omstandigheden een rol laten spelen.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing die de brandweer heeft doen uitgaan, en over hun pleidooi voor een landelijk verbod van wensballonnen?
De waarschuwing van de brandweer past bij de taak die zij heeft op het gebied van risicobeheersing. Vanuit het oogpunt van risicobeheersing heb ik begrip voor de wens om tot een landelijk verbod over te gaan. Ik zie geen aanleiding om het oplaten van wensballonnen op landelijk niveau wettelijk te verbieden, aangezien er reeds wettelijke mogelijkheden zijn voor gemeenten. Dit betreft een lokale keuze.
Bent u bereid wensballonnen wettelijk te gaan verbieden, gezien het directe gevaar dat deze kunnen opleveren en gezien het pleidooi van de brandweer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bedrijven die DNA-materiaal van hun cliënten met anderen delen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Is een online DNA-test betrouwbaar?» en de bijbehorende uitzending van het tv-programma Radar?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit DNA bijzondere persoonsgegevens kunnen worden verkregen en dat derhalve deze gegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Uitvoeringswet AVG extra beschermd behoren te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. DNA valt als genetisch gegeven onder de categorie bijzonder persoonsgegevens in de zin van de AVG. Op grond van de AVG en UAVG geldt voor deze verwerking een streng regime. Dat komt er op neer dat verwerking in beginsel verboden is tenzij de wetgeving de verwerking expliciet toestaat. Voor genetische gegevens geldt dat verwerking zonder toestemming, ook al is sprake van een zwaarwegend algemeen belang, door de wetgever slechts beperkt wordt toegestaan (art. 28 AVG). Hierdoor wordt extra bescherming geboden aan dit soort persoonsgegevens.
Mag een onderneming die ten behoeve van onderzoek naar de afkomst van cliënten DNA materiaal verkrijgt, dat materiaal delen met anderen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet en wat kunnen de gevolgen voor die onderneming zijn in het geval zij die gegevens toch deelt?
Om rechtmatig DNA materiaal te mogen delen met anderen moet binnen het gesloten systeem van uitzonderingen op het beginselverbod (zie vorige vraag) een uitzondering aan te wijzen zijn die dat mogelijk maakt. Als het gaat om een organisatie met commerciële doestellingen die gegevens aan derden levert, komt alleen de uitzondering «uitdrukkelijke toestemming» in aanmerking. Dit volgt uit artikel 9 van de AVG. Verwerkingen zonder toestemming is in een beperkt aantal bijzondere gevallen wel mogelijk, maar daar is in de context van een organisatie met commerciële doelstellingen geen sprake van. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Tegen de onderneming die dit verbod overtreedt kan de bevoegde toezichthouder, al dan niet naar aanleiding van een klacht, handhavend optreden.
Mag het genoemde bedrijf 23andMe gegevens delen met een groot farmaceutisch bedrijf zoals GlaxoSmithKline? Is het daarbij relevant of er sprake is van bijzondere persoonsgegevens of dat er sprake is van toestemming van de cliënt?
Een bedrijf mag alleen gegevens delen als is voldaan aan een van de wettelijke uitzonderingsgronden voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens waarop in het antwoord op vraag 2 wordt gedoeld, en dit op een van de rechtsgronden is gebaseerd in artikel 6 AVG.
Alleen wanneer een persoon uitdrukkelijke toestemming geeft voor het verstrekken van zijn of haar bijzondere (genetische) gegevens aan een ander bedrijf, mogen de bijzondere persoonsgegevens van deze persoon gedeeld worden. Wanneer toestemming is gegeven om onderzoek te doen naar het DNA, dan is de toestemming alleen verleend voor dit doel. Op grond van deze toestemming mogen de gegevens van de betrokken persoon niet ook nog worden gedeeld met een derde partij. Er zal voor een nieuwe verwerking opnieuw toestemming moeten worden gegeven.
In hoeverre behoren de persoonsgegevens van minderjarigen op grond van de wet- en regelgeving extra beschermd te worden? Mag een bedrijf DNA materiaal dat verkregen is van minderjarigen verwerken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het strenge algemene regime geldt vanzelfsprekend ook voor DNA-materiaal van minderjarigen. Artikel 8 AVG biedt daarbij nog extra bescherming indien de hier bedoelde test aangeboden wordt als een dienst van de informatiemaatschappij. Social media, online-games en webwinkels zijn voorbeelden van diensten van de informatiemaatschappij. Een bedrijf mag DNA-gegevens verwerken van minderjarigen. Bij minderjarigen jonger dan 16 jaar is hiervoor wel toestemming nodig van degene die het gezag over de minderjarige heeft. De onderneming moet de redelijke maatregelen nemen die nodig zijn om dit controleren.
In hoeverre is het wat betref de bescherming van persoonsgegevens van belang of een bedrijf dat van Nederlandse cliënten via een Nederlandse website DNA verkrijgt, dat buiten Nederland of de Europese Unie opslaat, verwerkt of deelt?
Met het van toepassing worden van de AVG is de territoriale reikwijdte van wetgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens uitgebreid. Een bedrijf dat niet gevestigd is in Nederland of in de Europese Unie, maar wel persoonsgegevens verwerkt van Nederlanders en dit buiten Nederland of de Europese Unie doet, dient zich te houden aan de AVG. Wanneer een bedrijf dat niet in Nederland of de Europese Unie is gevestigd, Nederlandse cliënten via een Nederlandse website diensten met betrekking tot de analyse van DNA-profielen aanbiedt, is de AVG van toepassing op die verwerking.
Acht u het mogelijk dat de in het programma genoemde bedrijven zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van de in Nederland geldende regels met betrekking tot bescherming van persoonsgegevens? Weet u of de Autoriteit Persoonsgegevens daar onderzoek naar doet?
De AP heeft mij laten weten dat het onderwerp verwerking van genetische gegevens de aandacht heeft van de AP, gezien het gevoelige karakter van die gegevens. Over (mogelijk) lopende onderzoeken van de AP naar verwerkingsverantwoordelijken doet de AP geen uitspraken.
Wat kunnen cliënten die menen dat genoemde bedrijven hun persoonlijke levenssfeer hebben geschonden doen om dit te laten corrigeren?
Cliënten kunnen een inzageverzoek indienen om erachter te komen welke soort persoonsgegeven voor welke doeleinden zijn gebruikt. Vervolgens kunnen cliënten bij een (vermeende) onrechtmatige verwerking verzoeken dat hun persoonsgegevens beperkter gebruikt worden. Ten slotte kunnen cliënten hun toestemming voor de verwerking intrekken en de persoonsgegevens laten wissen.
Ook kunnen cliënten een klacht indienen bij de AP.
Acht u het nodig dat burgers meer geïnformeerd worden over de risico’s die verbonden kunnen zijn aan het delen van DNA materiaal met bedrijven die genealogisch onderzoek daarmee zeggen te doen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit acht ik vooralsnog niet nodig. De AVG eist op zichzelf al dat de vereiste toestemming uitdrukkelijk is gegeven en wel voor «welbepaalde» doeleinden. Indien doorlevering van persoonsgegevens aan derden een doel is, zullen bedrijven dit dus al bij het vragen van de toestemming duidelijk hebben moeten maken aan degene die toestemming geeft. De privacytoezichthouder kan hier zo nodig op handhaven. De AP heeft verder uitgebreide informatie voor burgers op haar website staan over de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Ook de FIOM (Nederlandse stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) heeft uitgebreide informatie op haar website als het gaat om het delen van DNA materiaal met bedrijven voor afstammingsvragen. Daarmee is voldoende informatie beschikbaar voor burgers die (bijzondere) gegevens ter beschikking willen stellen.
Het bericht ‘ING sluit een megaschikking met OM in witwaszaken’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ING sluit een megaschikking met OM in witwaszaken»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over deze zaak? Hoe werd precies witgewassen?
In reactie op deze vraag verwijs ik u naar het feitenrelaas zoals gepubliceerd op de website van het OM).2
Op welke manier zijn deze zaken, zoals beschreven door het openbaar ministerie (OM), «exemplarisch» voor deze bank?
Zowel in het persbericht als in het feitenrelaas heeft het OM concrete voorbeelden beschreven waaruit afgeleid kan worden dat ING NL (ING) tekortschoot bij de uitvoering van het Financieel Economische Criminaliteit Customer Due Diligence (FEC CCD) beleid ter voorkoming van witwassen. De FIOD heeft, zoals door het OM aangegeven in het feitenrelaas, zicht op meerdere soortgelijke signalen afkomstig uit strafrechtelijke onderzoeken of uit de media. Deze signalen zijn niet in detail onderzocht. Wel komt ook uit die signalen een beeld naar voren van een tekortschietend ING NL waar het gaat om de uitvoering van het FEC CCD beleid. Ook blijkt uit die signalen van risico’s op witwassen door cliënten van ING NL.
Hoeveel zaken zijn er bekend van witwassen via financiële instellingen (in Nederland)? Is er een schatting te maken hoeveel witgewassen of zwart vermogen er nog «buiten beeld» is? Hoeveel witgewassen vermogen is er in de laatste vijf jaar opgespoord?
Er vindt geen separate registratie plaats in de bedrijfssystemen van het OM van witwassen door financiële instellingen, zodat niet te achterhalen is hoeveel van dergelijke zaken bekend zijn. Uiteraard treedt het OM op indien signalen worden ontvangen van witwassen via financiële instellingen. Naar de (te schatten) omvang van witgewassen of zwart vermogen wordt in opdracht van mij en mijn collega van Justitie en Veiligheid momenteel onderzoek gedaan door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Dit onderzoek naar de aard en omvang van criminele bestedingen is door het WODC extern aanbesteed en wordt naar verwachting in oktober opgeleverd. In het antwoord op vraag 9 wordt nader ingegaan op de verschillende onderzoeken en de beleidsreactie daarop.
Wordt proactief het gesprek aangegaan met andere financiële instellingen om dergelijke fouten (zoals beschreven in het feitenrelaas bij het artikel) te voorkomen of waar nodig te herstellen? Zo nee, bent u hiertoe bereid?
In mijn gesprekken met de financiële sector benadruk ik telkens het belang van het vertrouwen in de sector. Deze zaak raakt aan de kern van het vertrouwen dat mensen moeten hebben in het financiële stelsel. Deze zaak gaat echter verder dan ethiek. De door de bank geaccepteerde en betaalde transactie is gebaseerd op gepleegde strafbare feiten. Dit zou bij geen enkele financiële instelling mogen voorkomen. Integriteit zal dan ook een belangrijk gespreksonderwerp zijn in mijn komende gesprekken met de sector. Daarnaast is DNB als toezichthouder doorlopend in contact met de sector, waarbij de naleving van integriteitswetgeving onderwerp van gesprek is. In dat verband wordt gekeken naar een nieuw initiatief voor samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten en private instellingen om de vervulling van de functie van poortwachter door de instellingen te bevorderen.
Wat zijn de beschreven «compliancemaatregelen»? Hoe wordt erop toegezien dat aan deze compliancemaatregelen voldaan wordt? Zet ING nog verdere stappen, buiten deze verplichte maatregelen, om het tegengaan van witwassen via de bank effectiever te maken?
ING geeft aan dat het verschillende maatregelen treft om het compliance-risicobeheer te versterken, zoals een verbeterprogramma dat ziet op de eisen op het gebied van het «ken-uw-cliënt-regels», centralisatie en versimpeling van operationele activiteiten op dit vlak en een programma ter versterking van de interne compliancecultuur en -bewustzijn. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar het ING-persbericht naar aanleiding van de transactie. Op de uitvoering van het herstelprogramma zal DNB strikt toezicht houden.
Zijn hier uit lessen te trekken voor het (inter)nationale witwasbeleid? Hadden de autoriteiten, gezien het «structurele witwassen» tussen 2010 en 2016 eerder het witwassen in zicht moeten hebben?
Ja, hier zijn lessen uit de te trekken voor het (inter)nationale witwasbeleid. Het geeft met name voor financiële instellingen meer duidelijkheid over hoe witwaspraktijken in de sector kunnen worden onderkend.
Zoals in bijgaande brief aangegeven, laat ik mij nog informeren door De Nederlandsche Bank over de toereikendheid van het wettelijk kader, eventuele knelpunten in het toezicht hierop en het beeld over de naleving van de regels door de sector als geheel. Ik zal uw Kamer daarover berichten.
Waarom werd het witwassen ontdekt door de Securities and Exchange Commission? Hadden Nederlandse (financiële) opsporingsautoriteiten dit al eerder in de gaten kunnen hebben?
ING is vanaf 2010 meerdere malen gewaarschuwd door DNB over de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Ook heeft DNB formele maatregelen getroffen. Daarnaast kwam in meerdere strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de FIOD naar corruptie en witwassen naar voren dat verdachte (rechts)personen één of meer bankrekeningen aanhielden bij ING. Op basis van deze bevindingen ontstond het redelijk vermoeden dat ING meerdere artikelen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zou hebben overtreden en zich schuldig zou hebben gemaakt aan (schuld)witwassen. Het OM heeft in overleg met DNB en de FIOD besloten om over te gaan tot de strafrechtelijke aanpak van de bank.
Volgens een persbericht van ING op 5 september jl. heeft SEC laten weten dat het in deze zaak geen stappen zal ondernemen.
Wanneer verwacht u het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum over de effectiviteit van het antiwitwasbeleid naar de Kamer te kunnen sturen?
Het WODC-rapport over de effectiviteit van het anti-witwasbeleid bevindt zich in de afrondende fase. Zoals eerder aan uw Kamer bericht zal na afronding van dit onderzoek een integrale beleidsreactie worden opgesteld op zowel deze beleidsmonitor, als de reeds toegezonden Nationale Risicoanalyse witwassen van het WODC. De beleidsreactie en de hiervoor genoemde beleidsmonitor zal ik naar verwachting eind van dit jaar aan uw Kamer aanbieden.
Waarom vervolgt het OM geen natuurlijke personen? Blijven de personen die moreel verantwoordelijk zijn voor dit witwassen werkzaam bij het bedrijf?
Zoals in het antwoord op vraag 9 van de vagen van de leden Nijboer en Kuiken is opgenomen is door het OM uitvoerig onderzoek gedaan naar de rol van natuurlijke personen.
Het OM heeft zowel in haar persbericht als in het feitenrelaas aangegeven dat de strafbare feiten in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen zijn. Het OM heeft daarbij toegelicht dat De Hoge Raad aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten, zoals geconstateerd bij ING, hoge eisen stelt. Er moet niet alleen wetenschap van strafbare feiten worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is volgens het OM in het onderzoek naar ING niet gebleken. Uit het onderzoek is gebleken dat, in de periode 2010 tot en met 2016, diverse individuele (voormalig) medewerkers en leidinggevenden bij ING steken hebben laten vallen. Het is OM is echter van oordeel dat het onderzoek onvoldoende bewijs heeft opgeleverd om individuele strafrechtelijke verwijten te maken naar deze personen. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel.
Deelt u de mening dat het te verkiezen is dat natuurlijke personen die zich schuldig maken aan dergelijke financiële criminaliteit vervolgd moeten worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken»?1
Ja
Klopt het dat ING een schikking heeft getroffen van 775 miljoen euro? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Denkt u dat deze schikking indruk maakt op ING, overwegende dat ING een winst boekt van 4,9 miljard euro over 2017?
ING Bank N.V. (ING) heeft een door het Openbaar Ministerie (OM) aangeboden transactie van 775.000.000 euro geaccepteerd en betaald. Dit betreft de hoogste schikking die het OM tot nu toe heeft gesloten. Dit bedrag bestaat uit een boete van 665 miljoen euro en 100 miljoen euro aan ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Die bedragen zijn als volgt bepaald.
Ten aanzien van de boete geldt dat de maximale boete 10% van de omzet bedraagt. Dat zou voor ING neerkomen op 1,7 miljard euro. De maximale boetebedragen worden echter ook in de rechtszaal vrijwel nooit opgelegd. Dat zou slechts aan de orde kunnen zijn als sprake was geweest van opzettelijk witwassen en bewust en intentioneel faciliteren van criminelen.
Bij de vaststelling van het uiteindelijk bedrag is rekening gehouden met het feit dat ING de gemaakte fouten heeft erkend, heeft meegewerkt aan het onderzoek en inmiddels ook een herstelprogramma in gang gezet heeft. Het OM en DNB geven aan dat er vertrouwen is in het uitgebreide verbeterplan dat bij ING is ingezet.
Voor wat betreft het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel kon niet achterhaald worden hoeveel winst ING behaalde doordat de transacties onvoldoende gemonitord werden en ING de cliënten niet kende. Daarom is gekeken naar bespaarde kosten door niet te investeren in afdelingen, systemen en extra controlepersoneel. Het bedrag dat ING op die manier ten onrechte heeft bespaard, is door het OM bepaald op 100 miljoen euro.
Het OM ziet de door ING betaalde boete – bijna de helft van de maximaal op te leggen boete – als een passende afdoening, die pijn doet aan de verdachte en recht doet aan de geschokte rechtsorde.
Klopt het dat ING bijna 100 miljoen euro heeft bespaard door te beknibbelen op personeel dat transacties had moeten controleren? Heeft ING hiermee haar wettelijke taken ernstig veronachtzaamt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat ING jarenlang personele capaciteitsproblemen had bij de voor naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) relevante afdelingen, zoals de afdelingen die Customer Due Diligence-onderzoeken uitvoerden en afdelingen waar medewerkers werkten die witwassignalen uit het transactiemonitoringssysteem onderzochten. Er werd te weinig personeel beschikbaar gesteld om werkzaamheden uit te voeren en ook om de problemen die bekend waren geworden binnen de organisatie voortvarend en structureel op te lossen. Ook had het wel beschikbare personeel niet altijd de benodigde kennis en ervaring om de werkzaamheden uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat ING in de periode 2010 tot en met 2016 onvoldoende heeft geïnvesteerd in personele capaciteit en kwaliteit.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) tot een schikking besloten in plaats van strafrechtelijke vervolging? Betekent dit dat naast de rechtspersoon ING ook alle betrokken medewerkers nu gevrijwaard zijn van strafrechtelijke vervolging?
Het OM kan voor de aanvang van de terechtzitting één of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven waarop gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar en voor overtredingen (art. 74 Wetboek van Strafrecht). Met andere woorden, de transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om strafzaken buiten de rechter om af te doen.
In dit geval is gezien de hoogte van het transactiebedrag sprake van een hoge transactie. Op een dergelijke transactie is de «Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties» van toepassing (http://wetten.overheid.nl/BWBR0024648/2008-11-01). In voornoemde aanwijzing is het uitgangspunt opgenomen: «niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is».
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING is naar het oordeel van het OM sprake van goede redenen om te transigeren, nu:
Gezien deze redenen is een transactie volgens het OM effectiever dan een rechtsgang. Doorslaggevend daarbij was het feit dat bij een transactie bepaalde zaken kunnen worden afgedwongen die niet bij rechterlijk vonnis kunnen worden opgelegd:
Bij strafrechtelijke vervolging van ING zou een rechter uitsluitend de mogelijkheid hebben om een geldboete op te leggen, maar kunnen deze maatregelen en het toezicht daarop niet worden afgedwongen. Door openbaarmaking van een uitvoerig feitenrelaas en van de transactie-overeenkomst is bovendien getracht de transactie zo transparant mogelijk te maken. Daarnaast is een transactie in dit geval een effectief middel om snel een norm te stellen voor alle partijen die binnen het financiële stelsel opereren.
De transactie ziet niet op eventuele strafbare feiten gepleegd door natuurlijke personen. ING kan hier dus ook geen rechten aan ontlenen die natuurlijke personen zouden vrijwaren van enige strafrechtelijke vervolging, zou er voldoende bewijs zijn voor specifieke strafrechtelijk relevante betrokkenheid van individuen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Desondanks is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen zijn. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het uitgebreide persbericht en het feitenrelaas van het OM.
Deelt u de mening dat witwassen een groot probleem is, dat leidt tot ondermijning van de samenleving en criminele activiteiten faciliteert?
De strafrechtelijke aanpak van witwassen behoort tot het beleidsterrein van de Minister van Justitie en Veiligheid, het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel tot het beleidsterrein van de Minister van Financiën. Het versluieren van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders in staat om ongestoord van dit vergaarde vermogen te genieten. Dit heeft een ondermijnend effect op de samenleving. Mede als gevolg van de internationale strijd tegen witwassen is in augustus 2008 de Wwft ingevoerd. Dienstverlenende instellingen hebben een rol om het financiële systeem tegen witwassen en financieren van terrorisme te beschermen en hierdoor de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen.
Deelt u tevens de mening dat banken en andere financiële instellingen een cruciale rol spelen in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, aangezien zij inzicht in de geldstromen moeten hebben? Heeft u het gevoel dat banken hun taak op dit punt voldoende serieus nemen?
Banken en financiële instellingen zijn de poortwachters van ons financiële stelsel. Zij vervullen in die functie een belangrijke rol om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zoals in bijgaande brief (Kamerstuk 31 477, nr. 25) aangegeven laat ik mij nog door De Nederlandsche Bank (DNB) informeren over het algehele beeld ten aanzien van de naleving van integriteitsvoorschriften door de sector. Ik zal uw Kamer daarover berichten.
Hoe moet de uitspraak worden beoordeeld dat onderhavige vier zaken exemplarisch zijn voor het beeld dat ING de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet voldoende naleefde?
Zowel in het persbericht als in het feitenrelaas heeft het OM concrete voorbeelden beschreven waaruit afgeleid kan worden dat ING NL tekortschoot bij de uitvoering van het FEC CCD beleid ter voorkoming van witwassen. De FIOD heeft, zoals door het OM aangegeven in het feitenrelaas, zicht op meerdere soortgelijke signalen afkomstig uit strafrechtelijke onderzoeken of uit de media. Deze signalen zijn niet in detail onderzocht. Wel komt ook uit die signalen een beeld naar voren van een tekortschietend ING waar het gaat om de uitvoering van het FEC CCD beleid. Ook blijkt uit die signalen van risico’s op witwassen door cliënten van ING NL
Ik vind het buitengewoon ernstig als op deze wijze met integriteitswetgeving wordt omgegaan. Deze overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zijn tevens strafrechtelijke overtredingen en dat benadrukt de ernst van deze feiten. Banken behoren de poortwachters van ons financiële stelsel te zijn en uit dien hoofde te controleren of hun dienstverlening niet wordt misbruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Het niet voldoende vervullen van deze functie raakt de integriteit van de financiële markten als geheel en het vertrouwen in de sector.
Hoe lang loopt de discussie over deze schikking al? Hoe is het mogelijk dat de Raad van Commissarissen de beloning van de heer Hamers met een miljoen euro wilde verhogen, terwijl de bank stelselmatig meewerkte aan witwassen? Wat zegt dit over het ethisch besef bij ING?
Het onderzoek door de FIOD naar ING startte begin 2016. Na het onderzoek is door het OM beoordeeld welke afdoeningswijze in dit geval het meest passend zou zijn. In het eerste kwartaal van 2018 zijn de besprekingen met ING gestart die uiteindelijke tot de onderhavige transactie hebben geleid
Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden. Het voorstel dat in maart 2018 werd gedaan door de raad van commissarissen van ING om de beloning van de CEO te verhogen was in mijn ogen buitensporig en deed daardoor afbreuk aan het proces van herwinnen van het vertrouwen in de financiële sector. Ook ontbrak maatschappelijk draagvlak voor het voorstel. Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden.
Wat zijn de consequenties voor de individuele overtreders van de wet?
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd.
Volgens het OM komt uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren dat een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van de tekortkomingen lag in de onvoldoende aandacht die ING gaf aan compliance risk management (business boven compliance). De verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft was belegd bij drie verschillende onderdelen van de bank. Geen van deze onderdelen overzag het geheel. Het hogere management heeft mede daardoor onvoldoende de ernst van de tekortkomingen en het voortduren ervan onderkend. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel. Velen zijn daarbij verantwoordelijk voor een deel van het verwijtbare gedrag. De strafbare feiten zijn daarmee in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen. Ook niet aan de leiding van ING. De Hoge Raad stelt aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten hoge eisen. Dan moet niet alleen wetenschap worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is in het onderzoek naar ING niet gebleken.
Wat zijn de consequenties van dit toelaten van criminele activiteiten voor leden van de Raad van Bestuur en de toezichthoudende Commissarissen?
Het is aan de bank zelf om hier personele consequenties aan te verbinden. In bijgevoegde brief heb ik aangegeven hoe ik hier in sta.
Is het juist dat de top van ING afziet van een bonus over 2018, maar dat de ontvangen bonussen over de jaren waarin de criminele activiteiten plaatsvonden (2010–2016), niet terugbetaald worden?
Volgens het persbericht van ING van dinsdag 4 september zien de leden van de raad van bestuur af van hun variabele beloning in 2018. Verder geeft ING aan dat gekeken wordt naar andere personele consequenties bij senior managers.
Hoe beoordeelt u de reactie van de top van ING in vergelijking met het aftreden van de heer Moerland na de Libor-fraude bij Rabobank?
De reactie van de heer Moerland bij het bekend worden van de Libor-fraude kan ik mij goed voorstellen. Zoals ik in bijgevoegde brief heb aangegeven heeft de raad van commissarissen van ING inmiddels aangekondigd dat, gegeven de ernst van de feiten, ook op het niveau van de raad van bestuur personele consequenties getrokken worden. Gelet op de aard en omvang van de zaak vind ik deze beslissing van de raad van commissarissen passend.
Toelichting:|
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Linde (VVD), ingezonden 5 september 2018 (vraagnummer 2018Z15286)
De NVWA en vervolgonderzoeken naar onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat heeft de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) gedaan aan de veiligheid van cv-ketels tussen 2009 en 2012, dat wil zeggen de periode tussen de melding van Nefit over de typen B3L en B3M in 2009 en 2012 toen de NVWA door de Duitse autoriteiten werd gewezen op problemen met het type B3M?1
In 2009 werden door Nefit ten aanzien van beide typen ketels problemen met de brander vastgesteld. Voor de B3L is door de NVWA in 2009 met Nefit afgesproken dat handel en installateurs door Nefit worden geïnformeerd en dat alle getraceerde B3L ketels zo spoedig mogelijk zouden worden bezocht om de branders te vervangen. De NVWA heeft een melding gedaan in het Europees waarschuwingssysteem, een zogenaamde RAPEX melding2.
Voor de B3M is door de NVWA met Nefit afgesproken dat de installateurs worden geïnformeerd door Nefit dat bij het periodieke onderhoud bezien moest worden of de brander moet worden vervangen.
Waarom heeft de NVWA pas na de melding in 2012 gekeken naar de warmtewisselaars van type B3L? Waarom heeft de NVWA toen helemaal niet gekeken naar eventuele problemen met warmtewisselaars bij type B3M?2
In 2012 heeft het moederbedrijf van Nefit, Bosch gevestigd in Duitsland, een onderzoeksrapport opgesteld, waarin de problemen met zowel type B3L en type B3M werden behandeld. In dat rapport wordt geconcludeerd dat bij het type B3L ernstiger problemen werden vastgesteld dan die welke in 2009 waren geconstateerd. Niet alleen waren er de in 2009 geconstateerde problemen met de brander maar toen bleek ook de warmtewisselaar een probleem te zijn. Bij het type B3M werden deze ernstiger problemen niet geconstateerd. Dit heeft Bosch bij de Duitse autoriteiten gemeld, inclusief hun aanpak voor het wegnemen van de (ernstiger) risico’s bij het type B3L. De NVWA is daarover door de Duitse autoriteiten geïnformeerd. Daarop is vanuit de NVWA contact opgenomen met Nefit om te vernemen wat de situatie in Nederland was. Op basis daarvan is door de NVWA aangegeven welke acties Nefit moest ondernemen om de risico’s van het type B3L in Nederlandse huishoudingen weg te nemen. In 2012 heeft Nefit alle warmtewisselaars van de getraceerde B3L’s vervangen. Zeer incidenteel worden er nog ongemodificeerde ketels van het type B3L gevonden. In deze gevallen worden deze alsnog gemodificeerd.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat er een klokkenluider uit 2016 voor nodig is geweest om de NVWA in te laten zien dat er ook bij type B3M problemen waren met warmtewisselaars? Heeft Nefit dit gemeld aan de NVWA? Hoe hoe is het mogelijk dat het zeven jaar heeft moeten duren voordat dit naar boven is gekomen?
In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder (in 2009 en 2012) was aangenomen en vastgesteld door de fabrikant. Daarop heeft de NVWA een onderzoek bij Nefit ingesteld. Het bleek dat bij Nefit meer incidenten bekend waren met het type B3M en dat daaronder ook incidenten waren waarbij brand buiten de cv-ketel was ontstaan. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat de lopende corrigerende actie rond het type B3M werd opgeschaald, waarbij via een publiekswaarschuwing de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico. Op grond van de Warenwet (Art.4 is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden. In dit geval heeft de NVWA van Nefit verlangd -waarmee Nefit heeft ingestemd- dat elk incident waarbij het type B3M betrokken is en die bij Nefit bekend is aan de NVWA wordt gemeld. De reden daarvoor is dat de NVWA wil kunnen bepalen of de door Nefit gekozen corrigerende actie afdoende is, dan wel of deze opnieuw moet worden opgeschaald.
Bent u van mening dat de NVWA organisatorisch voldoende op orde is, dat er niet langs elkaar heen gewerkt wordt en dat er voldoende medewerkers zijn om verschillende meldingen aan te kunnen, te kunnen overzien en eventueel aan elkaar te koppelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De dienst is voldoende toegerust om dit soort meldingen op te pakken en naar behoren af te handelen. Jaarlijks bij het vaststellen van het jaarplan en zo nodig tussentijds wordt bekeken of de organisatie qua formatie en kennis voldoende toekomstbestendig is uitgerust gezien ook de ontwikkelingen in het domein productveiligheid.
Waarom kunt of wilt u niet garanderen dat gasverbrandingstoestellen in ons land veilig zijn, aangezien het uw verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat door fabrikanten wordt voldaan aan de wettelijke eisen en normen van het Warenwetbesluit, en bent u van mening dat risicogericht toezicht van de NVWA daarbij afdoende is?3
De fabrikant of de importeur van producten zijn wettelijke verplicht om op basis van een door hen uit te voeren risicoanalyse uitsluitend veilige producten op de markt te brengen en daartoe alle nodige maatregelen te treffen in hun bedrijfsvoering om dit te borgen. De NVWA als toezichthouder zal risico gericht en door middel van thema-onderzoeken controleren of de fabrikanten en importeurs hun wettelijke verplichtingen nakomen door uitsluitend veilige producten op de markt te plaatsen. Overtredingen van wettelijke productveiligheidsvoorschriften zijn echter niet uit te sluiten. Over het algemeen kan echter gesteld worden dat het overgrote deel van consumentenproducten veilig is. Zie ook de staat van de productveiligheid uit 2016: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2016/12/15/nvwa-staat-van-productveiligheid-overgrote-deel-consumentenproducten
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel, dat ervoor moet zorgen dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn, omdat deze al in 2016 is aangekondigd, door u is bekrachtigd in 2017 en de consultatiefase van het concept-wetsvoorstel al in februari 2018 is gesloten?4
Het wetsvoorstel is op 13 september 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden7.
Betrekt u bij het komende wetsvoorstel ook uw toezegging om monteurs en installateurs bij te scholen, zodat gevaren en risico’s tot een minimum kunnen worden beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heb ik in dit kader aangegeven dat in lagere regelgeving (het Bouwbesluit) de noodzakelijke competenties waarover een monteur, in verband met de gevaren van koolmonoxide, moet beschikken zullen worden vastgelegd en dat die competenties in de certificatieschema’s van de sector worden doorvertaald in opleidings- en vakbekwaamheidseisen. Deze eisen gelden dan ook voor regelmatige bijscholing. De sector heeft de ruimte om hiervoor bestaande opleidingen aan te passen of om nieuwe opleidingen te ontwikkelen. De sector is hiermee ook al aan de slag (zie antwoord op vraag8.
Op welke manier gaat u voorkomen dat het wetsvoorstel een kwestie wordt van een slager die het eigen vlees keurt, gezien het feit dat u niet zelf een onderzoek laat uitvoeren door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) maar dit aan Nefit overlaat en gezien het feit dat u ook in de «Wet kwaliteitsborging voor het bouwen» de erkenning overlaat aan de branche zelf?5
Met het voorgenomen wettelijk stelsel mogen werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen nog worden uitgevoerd door daarvoor door conformiteitsbeoordelingsinstanties (CBI’s) gecertificeerde installateurs. Deze CBI’s worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aangewezen op basis van certificatieschema’s, die eveneens door de Minister van BZK zijn aangewezen. De CBI’s controleren steekproefsgewijs de werkzaamheden van de installateurs. Ook worden door of namens de Minister van BZK steekproefsgewijs controles uitgevoerd ter controle van de goede werking van het stelsel. Met deze controles wordt voorkomen dat er sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt.
Ook in het voorgenomen stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen (Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen) is er geen sprake van dat ik de erkenning aan de branche zelf overlaat. Bij situaties die onder het stelsel vallen, dient gebruik te worden gemaakt van instrumenten voor kwaliteitsborging die zijn toegelaten door de publiekrechtelijke toelatingsorganisatie (ZBO) die in het kader van invoering van het stelsel wordt ingesteld. Deze toelatingsorganisatie zal erop toezien dat toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen worden toegepast.
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van producten ligt bij de fabrikant. Mede ter borging van de onafhankelijkheid van het onderzoek dat TNO uitvoert aan de Nefit cv-ketels heeft een inspecteur van de NVWA zitting genomen in de klankbordgroep die geïnformeerd en geraadpleegd wordt over het onderzoek, de voortgang en de resultaten.
Waarom stelde u eerder dat NoBo (notified body) een keuringsinstantie was, hoewel de NVWA aangeeft dat Kiwa N.V. (Keurings Instituut voor Waterleiding Artikelen) de «aangewezen keuringsinstantie» is? Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over de taken van Kiwa N.V. wat betreft (gas)verbrandingstoestellen?6
Hier is sprake van een misverstand. In het kader van de Europese wetgeving voor de veiligheid van gastoestellen (de Gastoestellenverordening voorheen. Gastoestellenrichtlijn) kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat instanties aanwijzen die bevoegd zijn om de in de EU wetgeving voorgeschreven type keuringen of bewaking van productieprocessen van gastoestellen uit te voeren. De aangewezen keuringsinstantie wordt daarna door de aanwijzende autoriteit bij de Europese Commissie gemeld (notified) om opgenomen te worden in het register van Europees bevoegde keuringsinstanties (Nando).
De Commissie beoordeelt de aangemelde instantie onder meer op het hebben van de juiste accreditaties waarna zij wordt opgenomen in het Nando register. Met de opname in het register wordt de aangewezen instelling een Europees bevoegde keuringsinstantie voor gastoestellen, een zogeheten Notified Body. De door een Notified Body afgegeven goedkeuringen geven het type gastoestel toegang tot de hele EU markt. Kiwa is een Notfied Body. Ook kunnen fabrikanten in andere lidstaten en daarbuiten gebruik maken van Kiwa voor de wettelijke verplichte type keuringen van gastoestellen.
Bent u bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Kiwa N.V., waarbij bezien wordt of de wettelijke eisen en nomen nog voldoen, aan de Kamer te doen toekomen zoals u ook heeft toegezegd met het rapport van TNO?
De NVWA bekijkt mede naar aanleiding van de ervaringen met de CV ketels of de huidige wettelijke kaders voldoen. De NVWA zal hierover in gesprek gaan met de experts van Kiwa. Er is dus geen sprake van een onderzoek door Kiwa N.V.
Waarom schrijft u in uw nader antwoord dat de vier adviezen van NVWA-BuRO (Bureau Risicobeoordeling & onderzoek) aan de inspecteur-generaal van de NVWA worden overgenomen? «Ze zijn in lijn met en bevestigen de juistheid en proportionaliteit van de door de NVWA al in gang gezette handhavingsmaatregelen», omdat dit met name de branders en de branderkappen betreft hoewel rookgaslekkage ook kan ontstaan bij (gemodificeerde) ketels met nieuwe branders? Wat gebeurt er met de warmtewisselaars van beide typen?7 8
In het experimenteel onderzoek door TNO wordt onderzocht of en in hoeverre de oude typen branderkoppen de problemen met de warmtewisselaar veroorzaken en of het vervangen van de oude typen branderkoppen door een ander model tevens het probleem met de warmtewisselaar oplost. Experimenteel onderzoek betekent dat de modificatie in de praktijk getest wordt. Wanneer blijkt dat de nieuwe brander het probleem niet of onvoldoende verhelpt, dan zal Nefit/Bosch opnieuw een nog verder strekkende herstelactie moeten uitvoeren.
Waarom kunt u niet aangeven hoeveel warmtewisselaars zijn kromgetrokken, als er in januari al bijna 25.000 warmtewisselaars zijn vervangen? Hoeveel warmtewisselaars zijn inmiddels vervangen in totaal en hoeveel daarvan zijn van modellen na 2010?
Gegevens over aantallen kromgetrokken warmtewisselaars verzamelt de NVWA niet. De fabrikant (Bosch) rapporteert Europees breed periodiek over de aantallen vervangen branders. De meest recente rapportage dateert van augustus 2018. Van de 128.000 getraceerde ketels is 63% inmiddels gemodificeerd. Voor nog eens 20% zijn de vervangende branders aan de installateurs uitgeleverd. Bevestiging van de daadwerkelijke vervanging geschiedt door melding door de installateurs aan de fabrikant. De NVWA laat weten dat de hele actie in 2018 zal kunnen worden afgerond
Kunt u concreet aangeven hoe de «Wet kwaliteitsborging voor het bouwen» en de «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» tegemoetkomen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die stelt dat het huidige stelsel niet afdoende is om bewoners te beschermen tegen koolmonoxidevergiftiging?9
Het wetsvoorstel «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» regelt dat werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen mogen worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde vakbekwame installateurs. Vrijwillige kwaliteitslabels vanuit de sector zijn dan niet meer voldoende om deze werkzaamheden te mogen uitvoeren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Aan het certificeringsstelsel worden controle- en sanctiemaatregelen gekoppeld, om niet gecertificeerde en niet goed functionerende installateurs uit te sluiten van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Ook zal een (online)register worden opgezet met gecertificeerde installateurs. Op grond daarvan kunnen bewoners nagaan welke installateurs gecertificeerd zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen beoogt een betere borging van de bouwkwaliteit door middel van een stelselwijziging in de bouw en een verbetering van de positie van de bouwconsument. In het voorgenomen stelsel controleert een onafhankelijke kwaliteitsborger of een bouwwerk voldoet aan alle bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit, waaronder die voor gasverbrandingsinstallaties.
Waarom duurt het al bijna vier jaar voordat een wettelijk gevolg wordt gegeven aan aanbevelingen van de Onderzoeksraad, die in haar hoofdconclusie schrijft «hiaten te zien in het stelsel dat waarborgen moet bieden voor veilige producten (verbrandingsinstallaties en koolmonoxidemelders) en de dienstverlening door deskundige installateurs. Nederland loopt daarmee achter ten opzichte van omringende landen», en wat betekent dit voor de veiligheid?
Na publicatie van het rapport van de Onderzoeksraad in november 2015, heeft de Tweede Kamer op 17 juni 2016 de kabinetsreactie op dit rapport ontvangen14, waarin de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft aangegeven onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheden voor een wettelijk verplichte regeling voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Vervolgens heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst in zijn brief van 19 december 201615 de Kamer geïnformeerd over zijn overwegingen en besluit om over te gaan tot het voorbereiden van regelgeving (procescertificering). Daarna heeft de Minister van BZK u op 18 december 201716 geïnformeerd over de voortgang en verdere planning hiervan. Bedacht moet worden dat het voorgenomen wettelijke stelsel diverse nieuwe en ingrijpende maatregelen betreft die zorgvuldig moeten worden vormgegeven en waarvoor goed overleg met de sector noodzakelijk is hoe de invoering op een verantwoorde wijze vorm te geven. Inmiddels is het wetsvoorstel «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» op 13 september 2018 ter behandeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden.
Tegelijkertijd is de sector in de afgelopen periode ook zelf aan de slag gegaan om maatregelen door te voeren die tot verbetering van de veiligheid moeten leiden. Het betreft hier onder andere het aantoonbaar verbeteren van het vakmanschap van installateurs op het gebied van koolmonoxidepreventie door middel van bijscholing en de ontwikkeling van een Vakpaspoort waarmee werknemers hun vakbekwaamheid zichtbaar kunnen maken richting klanten.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om serienummers van verbrandingstoestellen (centraal) te registreren, zoals bijvoorbeeld ook gebeurt in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, zodat bij mogelijk gevaar of calamiteiten de bewoners en/of eigenaren tijdig kunnen worden gewaarschuwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant zorg te dragen voor een adequate registratie van de gefabriceerde en verhandelde producten (track and trace). De toezichthouder kan deze informatie van de fabrikant vragen als daar aanleiding voor is. Een centraal registratiesysteem heeft weinig toegevoegde waarde en brengt wel veel extra uitvoeringskosten met zich mee.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat de keten van toezicht sluitend is, zowel wat voor betreft de gezondheid en veiligheid van bewoners en buren, als voor wat betreft de gezondheid en veiligheid van monteurs en installateurs?
Met het voorgenomen wettelijk stelsel om van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties een gereserveerde activiteit te maken, wordt een sluitende keten van toezicht beoogd waarmee de veiligheid en gezondheid van bewoners en gebruikers van gebouwen in lijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt gewaarborgd. Het gaat hierbij om publiekrechtelijk toezicht, waarbij onderscheid is gemaakt naar het toezicht op het stelsel en op de naleving van de verbodsbepaling (om werkzaamheden uit te voeren zonder daarvoor gecertificeerd te zijn). Aan het certificeringsstelsel worden controle- en sanctiemaatregelen gekoppeld, om niet gecertificeerde en niet goed functionerende installateurs uit te sluiten van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Ook zal een (online)register worden opgezet met gecertificeerde installateurs. Op grond daarvan kunnen bewoners nagaan welke installateurs gecertificeerd zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
Daarbij is het zo dat overtreding van de voorgenomen verbodsbepaling ook strafrechtelijk kan worden gesanctioneerd. Voor een nadere uiteenzetting hiervan verwijs ik u naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin de werking van het nieuwe stelsel uitvoerig is beschreven. De veiligheid en gezondheid van monteurs en installateurs is geregeld in de Arbeidsomstandighedenregelgeving.
Voor producten is het toezicht belegd bij de NVWA. In de gebruiksfase is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het toestel om voor voldoende beheer en onderhoud te zorgen en het toestel periodiek te laten controleren. Indien een installateur bij periodieke controle een onveilige product aantreft kan deze dat melden bij de NVWA.
Ik zie geen reden om hierop aanvullende maatregelen te treffen.
Waarom bent u wel een voorstander van een Algemene Periodieke Keuring (APK) voor auto’s, maar weigert u een periodieke keuring in te stellen voor woninginstallaties zoals verbrandingstoestellen, hoewel dit de gezondheid, veiligheid en efficiëntie ten goede komt, en een coalitie van installatiebedrijven, inspectiebedrijven en kennisinstituten hiervoor pleit? Bent u bereid uw standpunt te herzien en een APK voor huizen in te voeren?10
De noodzaak van de invoering van een algemene periodieke keuring moet steeds per onderwerp worden beschouwd. Voor woninginstallaties is die noodzaak er niet. Er geldt al een zorgplicht voor eigenaren en bewoners om te zorgen dat woninginstallaties geen gevaar opleveren.
Bij woninginstallaties speelt vooral het gevaar van koolmonoxidevergiftiging. In dat kader heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over de gevaren van koolmonoxide aangegeven een aanbeveling tot verplichte periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties te hebben overwogen, maar daarvan te hebben afgezien vanwege de grote praktische implicaties. De Onderzoeksraad meent dat met de voorgestelde wettelijke regeling het stelsel dat de veiligheid van verbrandingsinstallaties moet waarborgen sterk wordt verbeterd. Verder blijkt volgens de Onderzoeksraad dat bij de meerderheid van de verbrandingsinstallaties al vrijwillig periodiek onderhoud wordt uitgevoerd.
De door u aangehaalde radiouitzending van BNR betrof de publicatie van een nieuwe norm: NEN 8025 «Periodieke beoordeling van de veiligheid van technische installaties en technische voorzieningen in woningen». Deze door de stichting NEN opgestelde norm betreft een initiatief van marktpartijen. Het staat gebouweigenaren vrij om deze norm te gebruiken in het kader van de hiervoor genoemde zorgplicht.
Een aantal gedetineerden in Bahrein |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bahrein: Cruel denial of medical treatment endangers lives of jailed activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Hassan Mushaima en andere gedetineerden door de autoriteiten in Bahrein goede medische zorg wordt onthouden?
Nederland beschikt niet over eigen informatie over deze zaak. Onlangs heeft de Ombudsman in Bahrein een uitgebreid rapport uitgebracht, waarin gesteld wordt dat betrokkene in staat wordt gesteld gepaste medische zorg te ondergaan.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat Hassan Mushaima en anderen gewetensgevangenen zijn en niet alleen goed behandeld dienen te worden, maar ook direct vrijgelaten moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe op te roepen?
Nederland pleit voor een humane behandeling van gevangenen conform internationale mensenrechtenverdragen zoals vermeld in de verdragen van Burger- en Politieke Rechten als ook het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing. Personen die niets anders doen dan op vreedzame wijze uitkomen voor hun mening behoren daarvoor niet in de gevangenis te belanden.
De mensenrechtensituatie in Bahrein blijft reden geven tot zorg en wordt dan ook door Nederland gevolgd. In de contacten met de Bahreinse autoriteiten worden de Nederlandse zorgen stelselmatig onder de aandacht gebracht. De mensenrechtensituatie in Bahrein is in juli 2018 door de VN Mensenrechtenraad te Genève behandeld, waarbij ook de behandeling van gedetineerden aan de orde is gekomen. De Nederlandse regering zal de Bahreinse autoriteiten in internationaal verband blijven aanspreken op de behandeling van gedetineerden, het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, en volledige implementatie van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI).
De negatieve gevolgen van uitzetting naar Armenië voor de PTSS-klachten van Howick en Lili |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jasper van Dijk , Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de PTSS-klachten van de kinderen Howick en Lili Hambartsjumian, en de invloed van hun uitzetting naar Armenië hierop, voldoende door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn onderzocht? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de IND op te dragen dit alsnog (beter) te laten onderzoeken alvorens wordt overgegaan tot uitzetting van de kinderen?
Bovenstaande vragen zien uitdrukkelijk op individuele (medische) omstandigheden van beide kinderen. Zoals uw Kamer bekend is ga ik in openbare beantwoording van Kamervragen niet in op individuele en persoonlijke aspecten. Dit geldt temeer wanneer het bijzondere persoonsgegevens betreft, zoals medische gegevens.
Hoe beoordeelt u de conclusies van prof. dr. Erik J.A. Scherder dat het gescheiden uitzetten van de moeder van de kinderen heeft bijgedragen aan het verergeren van de PTSS-klachten van de kinderen, en dat deze PTSS-klachten hun vermogen zich aan te passen aan een nieuwe omgeving in negatieve zin beïnvloedt? Hoe reflecteert u op uw rol hierin?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van prof. dr. Erik J.A. Scherder dat Lili en Howick lijden aan een chronische PTSS, wat maakt dat het besluit om hen terug te sturen naar het land van herkomst, naar huidige wetenschappelijk inzichten, zonder verdere schade aan hun hersenen en daarmee aan hun functioneren nu en in de toekomst, op dit moment volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weegt u dit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tot het moment dat u deze vragen heeft beantwoord geen onomkeerbare stappen te zetten in de zaak van Howick en Lili? Zo nee, waarom niet?
Tot het moment van deze beantwoording zijn geen onomkeerbare stappen gezet.
Het verplicht betalen van de vrijwillige ouderbijdrage bij het bestellen van schoolboeken |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Acht u het wenselijk dat scholen via distributeurs van schoolboeken ouders online verplichten de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, aangezien er geen mogelijkheid is om aan te geven de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen omdat de bestelling van de boeken dan niet doorgezet kan worden en de boeken dus niet worden bezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. De vrijwillige ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage mag geen voorwaarde zijn voor het geleverd krijgen van schoolboeken.
Hoeveel scholen innen op deze manier de vrijwillige ouderbijdrage? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid dit te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment op basis van bijvoorbeeld signalen die bij de inspectie binnenkomen geen aanleiding om te veronderstellen dat het op grotere schaal voorkomt dat scholen de vrijwillige bijdrage op deze manier innen. De inspectie houdt op basis van signalen en in haar onderzoeken op scholen toezicht op de naleving van de wettelijke regels ten aanzien van de ouderbijdrage.
Bent u het ermee eens dat scholen hiermee de wet overtreden, zoals ook de advocaat aangeeft in de uitzending van Radar, aangezien het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage niet verplicht mag worden gesteld? Zo ja, bent u bereid de Onderwijsinspectie onderzoek hiernaar te laten doen en scholen aan te spreken op hun gedrag, desnoods door sancties op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in strijd met de wet om het betalen van de ouderbijdrage te verplichten, bijvoorbeeld door deze als voorwaarde op te leggen bij het bestellen van schoolboeken. De inspectie besteedt in haar toezicht aandacht aan signalen over het niet juist omgaan met de vrijwilligheid van de ouderbijdrage. Ook bij onderzoeken op scholen komt dit onderwerp aan de orde. Daaruit kunnen sancties voortkomen.
Bent u bereid scholen die op deze manier de ouderbijdrage inden te verplichten ouders actief te benaderen dat zij de reeds betaalde vrijwillige ouderbijdrage kunnen terugvorderen, zodat zij hun geld terug kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Is de gevolgde procedure in lijn met de wet?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Indien de inspectie onregelmatigheden vaststelt, kan zij daarover in gesprek gaan met de school en eventueel sancties stellen. Ik kan in individuele gevallen als deze niet beoordelen welke juridische gevolgen aan het handelen van de school moeten worden verbonden.
De school die in Radar aan bod kwam, laat de koppeling tussen het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage en het leveren van schoolboeken weghalen bij de distributeur. Tevens hebben ze aangegeven dat ouders die de vrijwillige bijdrage echt niet kunnen missen zich kunnen melden en dat de school de bijdrage aan die ouders terugbetaalt.
Hoe gaat u voorkomen dat ouders alsnog verplicht worden te betalen en er incasso’s zullen plaatsvinden door de distributeurs of zelfs door incassobureaus? Kunt u garanderen dat dit niet gaat gebeuren?
Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te benadrukken. Als scholen een distributeur inschakelen voor het leveren van schoolboeken, moeten scholen erop toezien dat dit proces binnen de kaders van de wet valt. Ik kan niet garanderen dat dit niet meer gaat gebeuren. Wel wil ik benadrukken dat scholen die ouders verplichten te betalen in strijd met de wet handelen. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Bent u bereid de distributeurs van schoolboeken te verplichten de mogelijkheid te geven boeken te bestellen zonder het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid distributeurs te verplichten op hun website informatie te geven over de regels omtrent gratis schoolboeken en de vrijwillige ouderbijdrage, zodat ouders ook via deze weg worden geïnformeerd over hoe het daadwerkelijk zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan scholen om te zorgen dat de vrijwilligheid van de ouderbijdrage benadrukt wordt, ook als zij via distributeurs de mogelijkheid bieden deze te betalen. Daarbij komt dat de situatie zich – voor zover bekend – nauwelijks voordoet. Voor verplichting is een wettelijke grondslag nodig. Gezien het geringe aantal signalen dat ons hierover bereikt is dat een te zwaar middel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders voortaan de mogelijkheid krijgen bij het bestellen van de boeken de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen, zoals dat ook volgens de wet zou moeten kunnen?
Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe de vrijwillige ouderbijdrage wordt geïnd en of ze daarbij de mogelijkheid bieden om deze gedeeltelijk te betalen. Ouders hebben via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad invloed op de hoogte en besteding van de vrijwillige ouderbijdrage.
Het bericht dat de VS alle hulp aan UNRWA stopt |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Amerikaanse regering stopt met alle hulp aan de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen UNRWA, waarvan vijf miljoen Palestijnen volledig afhankelijk zijn?1
Het kabinet betreurt de eenzijdige beslissing van de Verenigde Staten (VS) om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat deze vijf miljoen Palestijnen niet het slachtoffer mogen worden van de politieke grillen van president Trump? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals eerder gecommuniceerd met uw Kamer acht het kabinet politisering van humanitaire hulp onwenselijk. Sinds de VS begin dit jaar aankondigde een deel van de financiering aan te houden, heeft Nederland meermaals benadrukt dat UNWRA voldoende middelen moet hebben om de dienstverlening voort te zetten.
Een van de kritiekpunten van de VS was dat de donorbasis te smal was. Nederland onderschrijft die zorg en heeft daarom actief andere landen, waaronder Arabische partners, aangespoord meer bij te dragen. Het kabinetsbeleid is erop gericht de donorbasis van UNRWA verder te verbreden. Zo hebben Saudi-Arabië, Qatar en Verenigde Arabische Emiraten dit jaar ieder 50 miljoen dollar bijgedragen aan het reguliere budget van UNRWA. Het kabinet vindt het belangrijk dat de discussie over humanitaire hulp niet vermengd wordt met een politieke discussie, bijvoorbeeld over het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Dat is een finale status kwestie waar de partijen een akkoord over moeten bereiken en waar UNRWA geen rol in speelt.
Een ander aandachtspunt de afgelopen jaren was de interne organisatie en bedrijfsvoering van UNRWA. Nederland heeft in nauwe samenwerking met de andere donoren, inclusief de VS, de afgelopen jaren samengewerkt om verbeteringen bij UNWRA te bewerkstelligen. De Nederlandse beoordeling van de organisatie (de zgn. scorecard) die uw Kamer in september 2017 is toegezonden, geeft een positief beeld van de organisatie. Het is hierin duidelijk dat de hervormingen die UNRWA heeft doorgevoerd hun vruchten hebben afgeworpen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de organisatie deze hervormingen voortzet en blijft hier ook aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is om UNRWA de schuld te geven van het uitblijven van een politieke oplossing en dat het aanwijzen van hulpverleners als schuldigen het vredesproces enkel in de weg staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is volgens u de kern van het uitblijven van een politieke oplossing?
UNRWA verleent hulp aan Palestijnse vluchtelingen, zolang de finale status kwestie van de vluchtelingen niet is opgelost door de partijen. Zoals aangegeven acht het kabinet het van belang dat de humanitaire hulp niet vermengd wordt met de politieke discussie. Op dit moment zijn er geen onderhandelingen tussen de partijen over een vredesakkoord. Bovendien zijn de relaties tussen de Palestijnse Autoriteit en de VS ernstig bekoeld, nadat de VS het eenzijdige besluit over de verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem had genomen in december 2017. Het kabinet is bezorgd dat hierdoor een hervatting van onderhandelingen moeilijker is geworden.
Deelt u de zorg van verschillende waarnemers en defensiefunctionarissen binnen het Israëlische leger dat door dit besluit meer Palestijnen zich bij Hamas aan zullen sluiten?
Het kabinet is bezorgd dat het besluit van de VS tot meer instabiliteit kan leiden in de regio. Indien UNRWA de dienstverlening in Gaza moet stopzetten, is Hamas de enige overgebleven partij die daar publieke diensten aanbiedt. Op de Westelijke Jordaanoever zou een dergelijk scenario ook tot mogelijke spanningen kunnen leiden, bijvoorbeeld als de bijna 50.000 leerlingen die UNRWA-onderwijs genieten niet meer naar school kunnen. In Jordanië en Libanon zou stopzetten van UNRWA-dienstverlening ook tot spanningen kunnen leiden.
Hoe beoordeelt u het mogelijke voornemen van de Palestijnse president Abbas om de beslissing in de VN-Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de VN aan te vechten? Zou u een dergelijke stap aanmoedigen? Graag een toelichting.
Nederland heeft al meermaals zorgen uitgesproken in de Veiligheidsraad over de precaire financiële situatie van UNRWA en de mogelijke consequenties daarvan. Nederland zal dat blijven doen zolang de situatie daar aanleiding toe geeft. De keuze van landen om een vrijwillige bijdrage te geven aan een VN-organisatie is echter geen besluit waar de Veiligheidsraad of Algemene Vergadering over gaat.
Bent u bereid om er bij de Verenigde Staten op aan te dringen de bijdrage niet te schrappen? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet vraagt, net als de EU, in diverse fora en overleggen aandacht voor de financiële crisis bij UNRWA. Tevens is het een onderwerp in bilaterale gesprekken van de bewindslieden. Tijdens de ministeriele week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal, zoals gebruikelijk, ook een bijeenkomst worden georganiseerd van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC). Hieraan zal Nederland deelnemen, net als de VS. Dat is een eerste gelegenheid om de dialoog over dit besluit aan te gaan.
Bent u bereid om – in navolging van uw Duitse, Britse en Ierse ambtsgenoten en de EU – ook bilateraal extra middelen voor de UNRWA beschikbaar te stellen? Zo ja, kunnen deze middelen al bij de komende begroting verwacht worden? Zo nee, waarom niet?2
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
De loonkloof tussen primair en voortgezet onderwijs, en de om die reden stukgelopen cao-onderhandelingen |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Po in actie loopt weg bij overleg lerarentekort primair onderwijs»?1
Ja
Deelt u de zorg van PO in actie dat het lerarentekort uit de klauwen loopt, niet alleen in de randstad maar ook in regio’s zoals Overijssel?2
Zoals in de brief die de Minister van OCW en ik u op 24 augustus hebben gestuurd staat, baart het toenemende tekort aan leraren ons zorgen.3 In de brief worden daarom extra maatregelen voor het po aangekondigd. Het gaat om de mogelijkheid voor studenten aan de (verkorte) deeltijd pabo met een ho achtergrond om sneller als leraar voor de klas te kunnen en de regeling voor onderwijsassistenten om de opgeleid te worden tot leraar. Daarnaast zijn wij samen met de organisaties en gemeenten aan de slag met de uitwerking van de regio-aanpak en de verbinding op landelijk niveau.
Herkent u de stelling van PO in actie, dat de loonkloof tussen het primair en voortgezet onderwijs oploopt tot 15 procent? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe groot is en wordt de kloof in de nabije toekomst volgens u?
Graag verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief over salarisverhogingen van 10 september, waarin wordt ingegaan op het salaris van leraren in het primair onderwijs en de verschillen tussen het salaris van leraren in het primair en voortgezet onderwijs.4
Denkt u dat het gelijktrekken van het salaris in het primair onderwijs met dat van het voortgezet onderwijs bijdraagt aan het aantrekken van meer leerkrachten in het primair onderwijs? Zo nee, waarom vindt u dat een leerkracht in het primair onderwijs minder verdient dan iemand in het voortgezet onderwijs? Zo ja, bent u bereid een plan te maken om op termijn de loonkloof te dichten?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u de urgentie om leraren aan te trekken in het primair onderwijs? Hoe groot acht u het risico op een aanhoudend en/of oplopend lerarentekort als niet wordt voldaan aan de wens vanuit een grote groep leerkrachten om de loonkloof te dichten? Bent u bereid dit risico te lopen?
Met de investering die dit kabinet heeft gedaan zijn de beloningsverschillen met het vo aanzienlijk kleiner geworden. Het salaris van leraren in het primair onderwijs gaat er fors op vooruit. Beginnende leraren hebben hiermee een prima startpositie op de arbeidsmarkt. Maar ook leraren die al verder zijn in hun carrière gaan beter verdienen. Goede arbeidsvoorwaarden horen bij een uitdagend vak en een goed werkklimaat. Beloning is een van de factoren die kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een beroep, maar ook andere factoren spelen daarin een rol, zoals werkdruk. Dit kabinet investeert daarom ook een bedrag dat oploopt tot € 430 miljoen om de werkdruk in het po te verlagen.
Bent u bereid de gesprekken met de sector over het lerarentekort, inclusief de loonkloof, te hervatten? Zo ja, op welke wijze gaat u PO in actie hierbij betrekken?
Ik ben op dit moment in gesprek met de werkgevers- en werknemersorganisaties over de aanpak van het lerarentekort. PO in Actie heeft aangegeven niet meer bij deze gesprekken betrokken te willen zijn.