Het artikel 'De keerzijde van 100.000 zzp’ers in de bouw: ‘Meer dan tien procent is fake, arm en kwetsbaar’' |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «De keerzijde van 100.000 zzp’ers in de bouw: «Meer dan tien procent is fake, arm en kwetsbaar»»?1
Ja.
Herkent u het aantal van 10.000 «fake», arme en kwetsbare zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in de bouw, en 50.000 in totaal? Schat u die groep ook zo groot in? Vindt u deze groep ook veel te groot?
Zelfstandige ondernemers leveren een belangrijke bijdrage aan onze arbeidsmarkt en economie. Het is daarom essentieel dat het zzp-schap goed geregeld is. Het kabinet ziet dat er op de arbeidsmarkt een groep kwetsbare zelfstandigen actief zijn, waarbij soms ook sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarom heeft het kabinet aangekondigd een Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT) in te voeren als er bij zelfstandigen sprake is van een laag tarief en activiteiten met een lange duur (langer dan drie maanden) of als reguliere activiteiten worden uitgevoerd.
Ik ben niet bekend met de cijfers die in het artikel zijn genoemd, of andere cijfers die hierop lijken. Schijnzelfstandigheid is lastig te onderzoeken, omdat de beoordeling ervan afhangt van de weging van feiten en omstandigheden. Het IBO Zzp (2015) concludeert op basis van andere onderzoeken dat er in Nederland sprake is van schijnzelfstandigheid bij 2 tot 17% van de zelfstandigen. Een eerder rapport van SEOR (Zzp tussen werknemer en ondernemer, 2013) geeft de inschatting dat er in de bouw bij 3–5% van de zelfstandigen sprake is van schijnzelfstandigheid. Hierbij wordt de kanttekening gemaakt dat het aandeel buitenlandse zzp’ers in de onderzoekspopulatie laag is en een deel van de vermoede (schijn)constructies met buitenlandse zzp’ers niet in het onderzoek zijn meegenomen. Om een beter beeld te krijgen van de tarieven en kenmerken van zzp-ers laat het kabinet daar een onderzoek naar uitvoeren, waarbij ook naar de situatie verschillende sectoren wordt gekeken. Dit onderzoek kijkt niet naar (mogelijke) schijnzelfstandigheid. Het onderzoek wordt voor de begrotingsbehandeling met de brief over de «Werken als zelfstandige» maatregelen naar uw Kamer verzonden.
Herkent u het beeld van Stichting ZZP Nederland dat er allerlei «louche koppelbazen» zijn? Weet u hoeveel van dit soort bureautjes er zijn? Bent u van plan om hiertegen op te treden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De vraag over louche koppelbazen en hoeveel er daarvan zijn kan ik niet beantwoorden. Ook de vraag over het optreden daartegen kan ik niet in zijn algemeenheid beantwoorden, omdat arbeidsrelaties een zeer grote verscheidenheid aan verschijningsvormen hebben. Werkenden kunnen bijvoorbeeld via bureaus aan het werk zijn in de bouw of in andere sectoren, in verschillende vormen van arbeidsrelaties, afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn. Ze kunnen ook werken als zelfstandigen die bemiddeld zijn door een bureau, als uitzendkracht met een arbeidsovereenkomst met het bureau, of op een overeenkomst van tussenkomst die voor de sociale verzekeringen en de loonheffing gelijkgesteld wordt met een dienstbetrekking.
Kunt u reageren op de casus in het artikel, waarbij een bedrijf 530 eenmansbedrijven voor Poolse tuinbouwers had opgericht? Klopt het dat de Inspectie SZW en de Belastingdienst hier niets tegen kunnen doen? Vindt u het ook onwenselijk dat dit soort praktijken voorkomen?
Op individuele belastingplichtigen kan de Belastingdienst op grond van zijn geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR niet ingaan. Wel kan worden opgemerkt dat meldingen die bij de Belastingdienst binnenkomen worden beoordeeld en kunnen leiden tot een nader onderzoek en tot maatregelen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Arbeidstijdenwet (Atw). De Inspectie werkt risicogericht en wil met haar optreden een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. Bij toezicht op de arbeidswetgeving kan schijnzelfstandigheid onderdeel zijn van de overtreding. Het programma Schijnconstructies en cao- naleving besteedt bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies zoals schijnzelfstandigheid en schijnvennootschappen. Op 23 oktober jl. heb ik een meerjarige rapportage over dit programma aan uw Kamer toegezonden.
Wat vindt u ervan dat zoveel zzp'ers onverzekerd zijn en vaak geen pensioen opbouwen? Denkt u ook dat hier vanuit de sector zelf geen oplossing voor gaat komen?
Ik vind het van groot belang dat zelfstandigen een bewuste keuze maken om zich al dan niet te verzekeren voor arbeidsongeschiktheid en dat zij ook daadwerkelijk toegang hebben tot de verzekeringsmarkt als zij zich willen verzekeren. In het regeerakkoord hebben wij daarom afgesproken dat het kabinet in gesprek gaat met private verzekeraars om voor hen een beter verzekeringsaanbod te bevorderen. Deze gesprekken zijn volop gaande. Hierover stuur ik dit jaar nog een brief aan uw Kamer.
Ook vind ik het belangrijk dat zelfstandigen een adequaat pensioen opbouwen. Uit onderzoek blijkt dat driekwart van de zelfstandigen op enigerlei een pensioenvoorziening heeft getroffen. De meeste zelfstandigen hebben een pensioenvoorziening getroffen door te sparen of te beleggen (37%), door te investeren in een eigen woning (33%) of zijn aangesloten bij een pensioenfonds (27%)2. Op basis van de huidige wetgeving kunnen zelfstandigen in bepaalde gevallen pensioen opbouwen in de tweede pijler. Ook hebben zelfstandigen via de derde pijler de mogelijkheid om pensioen op te bouwen. Conform het regeerakkoord wil de regering dat het opbouwen van pensioen in de tweede pijler toegankelijker wordt voor zelfstandigen.
Wat gaat u doen om dit soort schijnzelfstandigheid tegen te gaan en deze mensen te helpen richting een vaste baan in de sector?
Zzp’ers hebben een belangrijke plaats op onze arbeidsmarkt. Veel zelfstandigen hebben er welbewust voor gekozen om ondernemer te worden en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de samenleving en de economie. Maar de sterke groei van het aantal mensen die als zelfstandige aan de slag gaat, heeft zoals ook reeds benoemd in de brief van 22 juni jl.3 ook een andere kant. Er is een groeiende groep schijnzelfstandigen en kwetsbare zelfstandigen ontstaan waar het kabinet zich zorgen over maakt. Het kabinet heeft daarom in het regeerakkoord maatregelen aangekondigd waarmee, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden, wordt tegengegaan. In de brief van 22 juni jl. bent u laatstelijk geïnformeerd over de stand van zaken van de uitwerking van deze maatregelen. Dit najaar wordt u opnieuw hierover geïnformeerd.
Het bericht: 'De keerzijde van 100.000 zzp’ers in de bouw: meer dan tien procent is fake, arm en kwetsbaar' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Cobouw dat mogelijk 10.000 tot 20.000 van de 100.000 zelfstandigen in de bouw, in de woorden van het artikel, «fake», kwetsbaar en arm is?1
Ja.
Is het waar dat het bij de in het artikel genoemde «nep-zelfstandigen» veelal gaat om oudere, afgeserveerde bouwvakkers, die noodgedwongen voor zichzelf zijn begonnen, omdat ze niet te verzekeren, te duur en risicovol zijn bevonden door hun oud-werkgevers?
Schijnzelfstandigheid is lastig te onderzoeken, omdat de beoordeling ervan afhangt van de weging van feiten en omstandigheden. Het IBO Zzp (2015) concludeert op basis van andere onderzoeken dat er in Nederland sprake is van schijnzelfstandigheid bij 2 tot 17% van de zelfstandigen. Een eerder rapport van SEOR (Zzp tussen werknemer en ondernemer, 2013) heeft geprobeerd een inschatting te maken van schijnzelfstandigheid in verschillende sectoren. Dit onderzoek geeft aan dat er in de bouw bij 3–5% van de zelfstandigen sprake is van schijnzelfstandigheid, in de thuiszorg bij 9–15%, in het wegvervoer 14% en in het management- en organisatieadvies bij 5–10%. Hierbij wordt de kanttekening gemaakt dat het aandeel buitenlandse zzp’ers in de onderzoekspopulatie laag is en een deel van de vermoede (schijn)constructies met buitenlandse zzp’ers niet in het onderzoek zijn meegenomen. In dit onderzoek is ook leeftijd meegenomen, maar wordt aangegeven dat er geen samenhang is tussen de criteria voor schijnzelfstandigheid en leeftijd.
In algemene zin is bekend dat zelfstandigen meestal op latere leeftijd en vanuit loondienst starten. Dit ligt voor de hand, omdat veel personen eerst ervaring en expertise opdoen voor ze starten als zelfstandige. In de Zelfstandige Enquête Arbeid 2017 (TNO/CBS) is onderzoek gedaan naar onder andere startmotieven en tevredenheid van zzp’ers. Daaruit blijkt dat het merendeel start als zzp’er vanwege positieve startmotieven – ze zijn op zoek naar een nieuwe uitdaging, meer autonomie, of een betere werk/privébalans. Ongeveer 10% van de zzp’ers geeft aan te zijn gestart als zzp’er omdat ze in hun vorige baan zijn ontslagen, hun contract niet werd verlengd, of omdat zij geen geschikte baan konden vinden in loondienst. Ongeveer 2% van de zzp’ers geeft aan dat de werkgever wilde dat de zzp’er op die manier ging werken. Ruim 82% van de zzp’ers geeft aan over 5 jaar nog te werken als zzp’er als het aan henzelf licht. Dit geeft aan dat zzp’ers veelal tevreden zijn over hun arbeidsmarktsituatie. In het rapport zijn deze cijfers niet uitgesplitst naar sector.
Hoeveel van de inmiddels meer dan één miljoen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) is ouder dan 50 jaar?
Volgens het CBS waren er in 2017 1,055 miljoen zzp’ers. Hiervan waren er 470.000 50 jaar of ouder.2
Is bekend, of bestaan er schattingen bij hoeveel van de zzp’ers er vermoedelijk of mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid? Hoeveel van de (vermoedelijke) schijnzelfstandigen zijn ouder dan 50 jaar? is hierbij een onderscheid te maken naar economische sectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat in de bouw «de deur nog altijd open staat» voor schijnzelfstandigen? Hoe is dit in andere sectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met de in het artikel genoemde melding aan de Belastingdienst en het Ministerie van SZW door de voorzitter van de stichting ZZP Nederland, over een bedrijf dat 530 eenmansbedrijven voor Poolse tuinbouwers had opgericht en «zich nergens aan hoefde te houden»?
Op individuele belastingplichtigen kan de Belastingdienst op grond van zijn geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR niet ingaan. Wel kan worden opgemerkt dat meldingen die bij de Belastingdienst binnenkomen worden beoordeeld en kunnen leiden tot een nader onderzoek en tot maatregelen.
De Belastingdienst houdt – binnen de grenzen van het handhavingsmoratorium – risicogericht toezicht bij opdrachtgevers, en beoordeelt in die gevallen of sprake is van een dienstbetrekking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De leeftijd van opdrachtnemers speelt bij die beoordeling geen rol, omdat de wettelijke bepalingen en jurisprudentie omtrent de kwalificatie van een arbeidsrelatie geen onderscheid in leeftijd maakt.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Bij geconstateerde overtreding van de relevante arbeidswetgeving kan de Inspectie handhavend optreden met de bedoeling om bij de desbetreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren die maakt dat deze bedrijven de arbeidswetgeving gaan naleven. In die gevallen kan schijnzelfstandigheid onderdeel zijn van de overtreding en kan daarop worden gehandhaafd. Over eventuele lopende onderzoeken van de Inspectie doe ik geen mededelingen. Het programma Schijnconstructies en cao- naleving besteedt bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies zoals schijnzelfstandigheid en schijnvennootschappen. Op 23 oktober jl. heb ik een meerjarige rapportage over dit programma aan uw Kamer toegezonden.
Hoe gaat u vooral oudere «nep-zzp-ers» perspectief bieden, door een betere handhaving, het helpen met ondernemen, of het aan een echte baan helpen, waartoe in het artikel wordt opgeroepen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid samen met sectoren bedoelde veelal oudere schijnzelfstandigen op te sporen, juist ook omdat het hier vaak gaat om kwetsbare, onderverzekerde mensen, die kort voor hun pensionering een gat gaan oplopen in hun pensioenvoorziening?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat veel verzekeringspolissen een eindleeftijd kennen van 55 jaar? Deelt u de mening dat dit jongere mensen ontmoedigt een verzekering af te sluiten? Bent u bereid in overleg met het Verbond van Verzekeraars te zoeken naar een oplossing voor dit knelpunt? Hoe gaat u bevorderen dat zelfstandigen zonder personeel altijd verzekerd zijn tot de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het kan inderdaad zo zijn dat een verzekeringspolis een lagere eindleeftijd heeft dan de AOW-leeftijd. Conform de gemaakte afspraak in het regeerakkoord ben ik in gesprek met het Verbond van verzekeraars om een beter verzekeringsaanbod te bevorderen. Het vraagstuk van de eindleeftijd van de verzekeringspolis in relatie tot de AOW-leeftijd, is onderdeel van deze gesprekken met private verzekeraars. Het doel van de gesprekken is om tot opties te komen om het bestaande verzekeringsaanbod te bevorderen en daarmee de verzekeringsgraad van zelfstandigen te verhogen. Over dit onderwerp zal ik nog dit jaar een brief aan uw Kamer sturen.
Hoe gaat u bevorderen dat zelfstandigen zonder personeel altijd pensioen op bouwen?
Op grond van de huidige wetgeving bouwt een (beperkt) deel van de zelfstandigen pensioen op bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds of een verplicht gestelde beroepspensioenregeling. Aansluitend op het werknemerschap kunnen zelfstandigen ook gebruik maken van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting bij het betreffende pensioenfonds. Daarnaast hebben zelfstandigen de mogelijkheid om in de derde pijler pensioen op te bouwen. In het regeerakkoord is afgesproken om het pensioenstelsel te vernieuwen, waarmee tevens het stelsel aantrekkelijker wordt voor zelfstandigen om vrijwillig voort te zetten of (vrijwillig) aan te sluiten.
Het Twitterbericht van voormalig minister van Financiën Dijsselbloem over zijn lidmaatschap van de partij van de Franse President Emmanuel Macron |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Weet u vanaf wanneer precies de heer Dijsselbloem lid is geworden van de beweging «Republique En marche» van Emmanuel Macron?1
U lijkt te verwijzen naar een nieuwsartikel dat refereert aan een podcast van Betrouwbare Bronnen van 7 september jl. De heer Dijsselbloem geeft in die podcast aan dat hij in 2016 een ontmoeting heeft gehad met Macron en zich toen heeft aangemeld voor La Republique En Marche (En Marche), wat volgens Dijsselbloem in de podcast de facto betekende dat hij op een e-mail lijst is gekomen van En Marche. Dit was overigens nog in de beginfase bij de beweging En Marche (dat toen nog geen politieke partij was en dus nog officieel geen leden had) en dus nog voordat Macron president van Frankrijk werd (mei 2017).
Is het u bekend dat En Marche een politieke partij is die in samenwerking met Europese Liberalen werkt aan een nieuwe groep in het Europees parlement?
Voor zover mij bekend heeft En Marche zich vooralsnog niet aangesloten bij een bestaande groep in het Europees parlement en is het een politieke beweging in ontwikkeling op Europees niveau.
Is het u bekend wat de ideeën zijn van En Marche over de economische en institutionele inrichting van de eurozone?
Ja.
Wat is uw mening over bewindspersonen uit uw kabinet die lid zijn van een buitenlandse politieke beweging?
De keuze voor betrokkenheid bij een politieke beweging in oprichting is er een van de heer Dijsselbloem zelf.
Wat ik daarbij overigens begrijp uit de woorden van de heer Dijsselbloem uit de podcast is dat hij positief was over Macron en zijn beweging, omdat die gericht was op structurele hervormingen van de Franse economie en ook bereid was om impopulaire maar noodzakelijke maatregelen te benoemen. Dat zijn elementen die ik zelf ook belangrijk vind en steeds met mijn kabinetten heb uitgedragen, ook samen met de heer Dijsselbloem.
Verandert er iets aan uw standpunt als de beweging in kwestie zichzelf omvormt tot politieke partij die meedoet aan Franse nationale verkiezingen en die ook wint? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nationale verkiezingen in Frankrijk en de prestaties van En Marche daarbij zijn niet bepalend voor mijn standpunten.
Wat vindt u ervan dat de heer Dijsselbloem, ten tijde van zijn ministerschap, lid wordt van een politieke beweging, die standpunten inneemt die lijnrecht ingaan tegen het standpunt van de Nederlandse regering en tegen het belang van Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Wijzigt uw mening als gevolg van het feit dat de heer Dijsselbloem ook voorzitter was van de Eurozone-groep en dus regelmatig met de belangen van alle Eurozone-landen te maken had? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat de heer Dijsselbloem voorzitter is geweest van de Eurogroep heeft geen gevolgen voor mijn standpunten. In zijn rol als voorzitter van de Eurogroep heeft hij de belangen van alle Eurozone-landen, waaronder Nederland, behartigd. De heer Dijssebloem is nu geen voorzitter van de Eurogroep meer.
Berechting Nederlandse terreurverdachten in Suriname |
|
Raymond de Roon (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u er van op de hoogte dat twee Surinaamse Nederlanders in Paramaribo worden vervolgd wegens voorbereiding van een terreuraanslag op de Amerikaanse ambassadeur?1
Ja.
Wordt dit proces nauwkeurig gevolgd door de Nederlandse ambassade en de Nederlandse politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u na iedere rechtszitting een zakelijk verslag naar de Kamer sturen?
De Nederlandse ambassade in Paramaribo heeft de rechtsgang nauwkeurig gevolgd. Ook de komende tijd zal de ambassade dat doen. Sinds 14 juni heeft, als gevolg van een op dat moment verhoogde dreiging, één zitting achter gesloten deur plaatsgevonden. Hierdoor konden ambassademedewerkers, pers en familieleden van de verdachten deze zitting niet bijwonen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid kunnen aan uw Kamer geen rapportages over individuele buitenlandse rechtszaken doen toekomen.
Wordt onderzoek gedaan naar de Nederlandse wortels van het aanslagplan? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken die in het buitenland onder de rechter zijn, kan ik geen uitspraken doen.
De ING als huisbankier van de staat |
|
Eppo Bruins (CU), Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe verhoudt de bekentenis van en erkenning door ING dat de bank jarenlang structureel de Wet ter voorkoming van witwassen heeft overtreden zich tot het feit dat ING de huisbankier is van de rijksoverheid?
Het Ministerie van Financiën heeft vier contracten met ING voor de uitvoering van betalingsverkeer en uitgaande creditcardbetalingen. Deze contracten zijn in de periode 2014–2017 gesloten na het doorlopen van aanbestedingsprocedures. De aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) die destijds bij de aanbestedingsprocedure zijn meegewogen, zijn in lijn met de discussie daarover met de Tweede Kamer in 2015. In een Kamerbrief (Kamerstuk 26 485, nr. 209) is uiteengezet hoe MVO in deze aanbesteding toegepast zou worden.
Bent u van oordeel, de bekentenis van ING en het feitenrelaas van het openbaar ministerie (OM) over de door ING gesloten schikking in witwaszaken in ogenschouw nemende, dat ING voldeed en voldoet aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en daarmee aan de eisen die in de gunning zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Is handelen binnen de Nederlandse wet een van de eisen in de aanbesteding en kunt u op basis van de door het OM vastgestelde feiten stellen dat bij ING in deze casus sprake is geweest van het niet nakomen van verplichtingen? Kunt u in uw antwoord de opmerking in uw antwoorden betrekken, namelijk dat het contract tussen ING en de rijksoverheid voortijdig geheel of gedeeltelijk worden opgezegd indien de huisbankier zijn verplichtingen niet (meer) kan nakomen?1
Gegadigden in een aanbestedingsprocedure dienen zich aan de wet te houden. Het is daarvoor niet noodzakelijk een aparte eis te formuleren.
De eisen en wensen in de aanbesteding zijn destijds zorgvuldig en adequaat geformuleerd. ING voldoet nog steeds aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten.
Voor de geschiktheidseisen in een aanbestedingsprocedure geldt dat voor de meeste eisen op het moment van gunning wordt getoetst of aan die eisen wordt voldaan. Geschiktheidseisen gaan bijvoorbeeld over de vraag of een bank voldoende capaciteit en ervaring heeft om de taken en verantwoordelijkheden verbonden aan het contract te kunnen uitvoeren.
In antwoord op Kamervragen van het lid Nijboer (PvdA) heb ik op 24 april geantwoord (Kamervragen (Aanhangsel), 2017–2018, nr. 1918) dat het contract zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst voortijdig geheel of gedeeltelijk kan worden opgezegd indien de huisbankier wegens overmacht zijn verplichtingen niet (meer) kan nakomen, in verzuim is zijn verplichtingen voortvloeiend uit het contract of de aanbestedingsdocumentatie na te komen, of niet langer voldoet aan de kredietwaardigheidsvereisten. Ook kan worden opgezegd als de huisbankier niet langer onder toezicht staat van een toezichthouder, of in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert.
Volledigheidshalve voeg ik daaraan toe dat een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden, geen aanknopingspunt biedt voor opzegging van een lopend contract.
Wat is uw oordeel over de geschiktheid van ING als huisbankier van de rijksoverheid, in ogenschouw nemende dat de schuldbekentenis en schikking tot stand zijn gekomen op basis van vier onderzochte casus die volgens het OM exemplarisch zouden zijn voor de nalatigheid van de bank?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gezien de door het OM vastgestelde feiten, van mening dat de eisen en de wensen in de aanbesteding destijds niet alleen zorgvuldig zijn opgesteld, maar bovendien compleet en dekkend waren geformuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er evaluatiemomenten in het contract met ING opgenomen, vóór einddatum contract, waarop zal worden getoetst in welke mate ING aan haar contractuele verplichtingen voldoet en heeft voldaan? En zijn er evaluatiemomenten, vóór einddatum contract, waarop de door het OM vastgestelde feiten, achterliggende cultuur en gedrag, ter sprake zullen komen?
In het kader van de uitvoering van aanbestedingscontracten vindt er periodiek overleg plaats tussen gebruikers en ING, onder meer over de kwaliteit van de dienstverlening.
Het contract voor alle in- en uitgaande betalingen van het Rijk is in 2016 voor een periode van vier jaar afgesloten. Het contract loopt in ieder geval tot 1 mei 2020 en kent de mogelijkheid om de looptijd met twee maal twee jaar te verlengen. Voor wat betreft de contractperiode na 1 mei 2020 zal ik, zoals altijd, alle maatschappelijke, juridische en commerciële aspecten meewegen bij het aanbesteden en aanstellen van de huisbankier van het Rijk.
Het bericht dat de Italiaanse bank UniCredito mogelijk ABN AMRO wil overnemen |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat ABN AMRO mogelijk in het vizier is van de Italiaanse bank UniCredito? Wat is uw reactie daarop? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben bekend met dit bericht. Mijn reactie op dit nieuwsbericht is neutraal. Ik ben niet bekend met de in het artikel beschreven belangstelling van de Italiaanse bank UniCredit in ABN AMRO.
Acht u het mogelijk dat de Nederlandse Staat – zij het via NL financial investments (NLFI) – zijn aandelenportefeuille verkoopt als ABN AMRO dat haar aandeelhouders adviseert? Zo ja, in welke situaties precies?
Ik kan op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop, omdat dit nadelig kan zijn voor de positie van de staat bij de verkoop van een belang in ABN AMRO. Als ABN AMRO haar aandeelhouders adviseert te verkopen aan een bepaalde partij dan zal ik een dergelijke transactie op dat moment beoordelen. Op dit moment is daar geen sprake van.
In algemene zin zijn tot op heden de volgende verkoopvoorwaarden gehanteerd bij de verkoop van aandelen in ABN AMRO. Ten eerste dient er sprake te zijn van een stabiele financiële sector. Ten tweede moeten er voldoende geïnteresseerde kopers zijn. Ten derde dient de bank er klaar voor te zijn om weer op eigen benen te staan. Daarnaast is de doelstelling om bij de verkoop zoveel mogelijk van de gemaakte kosten terug te verdienen. Deze uitgangspunten zijn ook nu nog relevant.
Acht u het mogelijk dat de Nederlandse Staat – zij het via NLFI – zijn aandelen verkoopt aan een bank die recent nog een enorme aandelenemissie nodig had en bijvoorbeeld een grote schuldpositie in Turkije heeft?2 3
Ik kan op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop. Een eventuele transactie wordt beoordeeld op het moment dat er sprake van is.
Bent u het eens met de Chief Executive Officer (ceo; de bestuursvoorzitter) van Deutsche Bank dat het goed is als Europese banken fuseren of elkaar overnemen, omdat de banken nu te gefragmenteerd zouden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Grensoverschrijdende fusies en overnames kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben (zie bijvoorbeeld de ECB studie «Financial Integration in Europe, May 2017, Special feature: cross-border bank consolidation in the euro area»).
Zo kunnen grensoverschrijdende fusies en overnames bijdragen aan de stabiliteit en het functioneren van de EMU, doordat pan-Europese banken minder afhankelijk zijn van één nationale markt en minder verbonden zijn met één overheid. Dit zorgt voor diversificatie en meer private risicodeling. Verder kunnen consumenten profiteren van goedkopere producten indien consolidatie resulteert in schaalvoordelen of meer concurrentie. Ook kunnen grote bedrijven beter worden bediend door banken die in meerdere landen actief zijn.
Tegelijkertijd zijn grensoverschrijdende fusies en overnames complex en blijkt het in de praktijk lastig efficiencywinsten te realiseren. Daarnaast kan een fusie of overname financiële stabiliteitsrisico’s meebrengen, omdat een bank groter, complexer en meer verweven wordt met andere landen en instellingen, terwijl de vervangbaarheid van de activiteiten afneemt.
Het zal per casus verschillen in hoeverre deze voor- en nadelen zich in de praktijk materialiseren. Om deze reden ben ik van mening dat iedere transactie door de markt en de bevoegde autoriteiten op zijn merites beoordeeld dient te worden.
Is er meer interesse om ABN AMRO over te nemen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de bank op korte termijn overgenomen wordt of fuseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik ben niet bekend met de interesse van andere partijen om ABN AMRO over te nemen. Verder kan ik op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop. Een eventuele transactie wordt beoordeeld op het moment dat er sprake van is.
Erkent u dat het een déjà vu-gevoel geeft om ABN AMRO weer op te zien gaan in een grotere Europese bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik heb dit gevoel niet want ik ben niet bekend met de interesse van andere partijen om ABN AMRO over te nemen.
Hoe wilt u voorkomen dat er nog verdere verwevenheid van de bankensector ontstaat door overnames en fusies, waarmee banken «too big to fail» worden en ze onherroepelijk gered zullen moeten worden door overheden als er weer een financiële crisis uitbreekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de crisis zijn er verschillende maatregelen genomen om «too big to fail» risico’s te adresseren.
Sinds de start van het Single Supervisory Mechanism heeft de ECB het mandaat om toezicht te houden op de belangrijkste banken in de eurozone. Daarbij heeft de ECB de bevoegdheid om fusies en overnames bij grote banken(groepen) te beoordelen en al dan niet goed te keuren. Ook wordt ingezet op een betere afwikkelbaarheid van grensoverschrijdend opererende banken. Zo maakt de Single Resolution Board (SRB) vooraf plannen om de continuïteit van de essentiële functies van een bank zoveel mogelijk te waarborgen. Voorts heeft de SRB in haar beoordeling van de afwikkelbaarheid van banken de bevoegdheid om wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te laten nemen. Hierbij kan zij wijzigingen eisen in de structuren van banken om de complexiteit te verminderen en ervoor te zorgen dat kritieke functies van andere functies kunnen worden afgesplitst (zowel juridisch, als operationeel).
Daarnaast zijn er maatregelen genomen om banken weerbaarder te maken. Zo zijn de minimale kapitaaleisen aanzienlijk hoger dan voor de crisis. Daarbij geldt dat hoe groter en complexer een bank is, hoe strenger de eisen zijn. Zo krijgen systeembanken bijvoorbeeld extra kapitaaleisen opgelegd. Ook moeten systeembanken voldoen aan andere internationale standaarden voor de buffers voor bail-in, zoals bijvoorbeeld «TLAC» (Total loss-absorbing capacity). Hiermee is het risico dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood kleiner dan enkele jaren terug.
Ondanks deze stappen en het gegeven dat financiële integratie bij kan dragen aan risicoreductie en risicodeling (zie antwoord op vraag 4), kan wat mij betreft nog meer worden gedaan om risico’s in de Europese bankensector adequaat te adresseren. De komende tijd blijf ik dan ook onverminderd inzetten op wetgeving gericht op het verder reduceren van risico’s zoals uiteengezet in Kamerbrief 21 501-07, nr 1509.
Wilt u alle vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de pro-life beweging Siriz geen objectieve informatie geeft aan zwangere vrouwen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ongewenst zwanger? Chat nu!»?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van De Groene Amsterdammer in dit artikel?
Op het moment dat een vrouw onbedoeld zwanger is, moet ze een goed afgewogen beslissing kunnen maken. Keuzebegeleiding kan daar bij helpen maar is niet altijd nodig. Uit onderzoek is gebleken dat veel vrouwen zelf beslissen of met behulp van hun directe omgeving. Een onbedoeld zwangere vrouw kan voor informatie en een gesprek terecht bij de huisarts, bij hulpverleners van de abortusklinieken, bij de GGD-en (die samenwerken met Fiom) of andere hulpverleners zoals Siriz.
In de afgelopen jaren is op dit beleidsterrein een bepaalde verdeling van verantwoordelijkheden en middelen ontstaan, mede door amendementen uit de Tweede Kamer. Ik wil hier verandering in aanbrengen, en daarom gaan we de komende jaren met een nieuwe aanpak aan de slag om zo een goede uitvoering te geven aan de afspraken uit het regeerakkoord om onbedoelde zwangerschappen te voorkomen en goede hulp en begeleiding te bieden als er wel sprake is van een zwangerschap. Voor mij is het daarbij belangrijk dat alle keuzehulpgesprekken moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitsstandaarden. Die gaan we op korte termijn vastleggen, zodat voor alle hulpverleners helder is waaraan ze moeten voldoen om financiering te kunnen krijgen. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS gewerkt aan een zogeheten open house constructie. Via deze constructie kunnen partijen die voldoen aan de kwaliteitscriteria zich inschrijven en een meerjarig contract sluiten met de overheid. Dit betekent dat vanaf 2019 alle partijen aan deze criteria moeten voldoen. Daarbij hoort wat mij betreft ook dat het belangrijk is dat er een divers aanbod is en dat voor mensen die gebruik maken van keuzehulp helder is vanuit welke missie en met welke doelstellingen een organisatie werkt. Op basis van de kwaliteitseisen, voor zover die vallen onder de reikwijdte van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg, kan er ook toezicht worden gehouden door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de kwaliteit van de hulpverlening.
Ik heb u op 11 september jongstleden het plan gestuurd waarin ik samen met veldpartijen afspraken heb gemaakt om onbedoelde zwangerschappen zoveel mogelijk te voorkomen en goede onafhankelijke hulp en ondersteuning te bieden als er wel sprake is van een zwangerschap. Uitgangspunt is daarbij dat vrouwen die dit overkomt zelf beslissen en zich gesteund voelen in hun keuze. Welke keuze dat ook is.
Hoe beoordeelt u de gepubliceerde chatberichten waarin medewerkers van Siriz vragen stellen als «stel dat je later als tachtigjarig omaatje terugkijkt op je leven, is dit dan ook de meest passende beslissing geweest»? Deelt u de mening dat dit onacceptabele sturende vragen zijn?
Als een vrouw onbedoeld zwanger raakt, dan komen er veel vragen en onzekerheden op haar af. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, heeft het merendeel van de vrouwen geen hulp nodig bij het maken van de beslissing hoe met de onbedoelde zwangerschap om te gaan. Indien een vrouw hulp wil krijgen bij haar beslissing dan is het belangrijk dat de hulpverlening zo neutraal mogelijk is zodat de vrouw, na een zorgvuldige afweging, in vrijwilligheid haar besluit kan nemen. Dat organisaties die deze hulp verlenen de diverse kanten laten zien van een mogelijk besluit is mijns inziens logisch. Tegelijkertijd vind ik ook dat er bepaalde richtlijnen en kwaliteitscriteria moeten zijn over de wijze waarop deze hulp verleend wordt. Hierover ga ik de komende weken met partijen in gesprek. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de visie en missie van Siriz waarin de organisatie onder meer stelt «onze medewerkers hebben de overtuiging dat het ongeboren leven vanaf het begin recht heeft om zich verder te ontwikkelen en ter wereld te komen. Siriz werkt daarom aan een maatschappelijk klimaat waarin men de waarde van ongeboren menselijk leven erkent en de eigen verantwoordelijkheid voor dit leven wil dragen»? Vindt u dat een organisatie met deze kernwaarden objectieve informatie kan verstrekken aan vrouwen met een hulpvraag?
Iedere organisatie draagt bepaalde waarden met zich mee en mag zich daar wat mij betreft ook over uitspreken. Uiteraard is daarin belangrijk dat organisaties in de communicatie helder zijn over welke waarden zij hebben en waar zij belang aan hechten. Deze waarden kunnen – als de onbedoeld zwangere vrouw (en haar partner) dit wenselijk vinden – ook besproken worden. Voor vrouwen, of hun partners, moet helder zijn met welke organisatie zij spreken of naar doorverwezen willen worden. Partijen die keuzehulpgesprekken aanbieden moeten zich er van vergewissen dat de primaire verantwoordelijkheid en keuze voor het uitdragen van een zwangerschap of het eventueel afbreken daarvan, ligt binnen het wettelijke kader (Wet afbreking zwangerschap), namelijk bij de moeder van het ongeboren kind. Daarbij heb ik in het antwoord van vraag 2 reeds aangegeven kwaliteitscriteria te willen vastleggen voor keuzehulpgesprekken. Ik ga er vanuit dat partijen die keuzehulpgesprekken aanbieden allemaal via dezelfde richtlijnen gaan werken in de toekomst. Dat partijen daarbinnen verschillende waarden hanteren, hoeft de kwaliteit van het keuzegesprek mijns inziens niet in de weg te staan. Uitgangspunt moet zijn dat de eventuele keuze van de vrouw nooit ter discussie mag staan tijdens het gesprek en dat de waarden die de organisatie heeft slechts als afweging meegenomen kunnen worden en bekend zijn bij degene die hulp vraagt, maar niet sturend als doel of uitkomst van het gesprek mogen worden gebruikt.
Kunt u verklaren hoe uw uitspraken tijdens het algemeen overleg over onder andere afbreking zwangerschap van 6 september 2018 dat Siriz objectieve informatie geeft, zich verhouden tot de bevindingen van de Groene Amsterdammer?
Het is van belang dat organisaties die keuzehulpgesprekken bieden de vrouwen objectief informeren over alle mogelijkheden die er zijn. Het houden van een kind, het afbreken van een zwangerschap, het afstaan ter adoptie, zijn stuk voor stuk ingrijpende besluiten, waarin hulpverleners kunnen ondersteunen zodat de voors en de tegens zo goed mogelijk tegenover elkaar gezet kunnen worden. Ik ga er vanuit en vertrouw er ook op dat partijen dit zo objectief mogelijk proberen te doen. Desalniettemin zullen er in een gesprek, ongeacht bij welke organisatie die plaatsvindt, altijd nuances zijn die misschien op verschillende manieren zijn te interpreteren. Daarom is het – zoals ik al eerder zei – belangrijk om met objectieve richtlijnen en goede kwaliteitscriteria te werken. Daarbij is het ook van belang dat bij de beller/hulpvrager helder moet zijn voor welke waarden de organisatie staat.
Deelt u de mening dat overheidsgeld nooit gebruikt mag worden om vrouwen sturende vragen te stellen bij hulp bij ongewenste zwangerschap? Zo ja, wat betekent dit voor de subsidie die aan Siriz wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de keuzevrijheid van de vrouw zelf voorop staat. Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord, zullen kwaliteitscriteria worden vastgesteld op basis waarvan partijen financiering kunnen krijgen via een open house constructie.
Bent u bereid de subsidieverlening aan Siriz te herzien? Zo ja, kunt u daar bij de aankomende begrotingsbehandeling al voorstellen voor doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6.
Zijn er, naar uw mening, in de praktijk verschillen tussen Siriz en FIOM ten aanzien van de benadering van een vrouw die ongewenst zwanger is en aangeeft voor abortus te kiezen? Zo ja, welke? Vindt u verschillen in benadering gewenst?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 4 heb geformuleerd, draagt iedere organisatie bepaalde waarden met zich mee. Dat het aanbod aan keuzehulpgesprekken vanuit verschillende waarden wordt aangeboden, is juist waardevol. Uitgangspunt blijft wel het wettelijke kader waarbinnen de hulpverlening moet plaatsvinden, en de wettelijk kaders benadrukken de keuzevrijheid van de vrouw (en haar partner) in het maken van een keuze voor het behouden van het kind dan wel het afbreken van de zwangerschap.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2019?
Ja.
Het bericht ‘Capgemini schikt ict-fiasco SVB voor 20,2 miljoen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Capgemini schikt ict-fiasco SVB voor 20,2 miljoen»?1
Ja.
Bent u het eens dat, indien er geschikt wordt tussen een ICT-dienstverlener en een ministerie naar aanleiding van gefaalde ICT-projecten van miljoenen euro’s, transparantie geboden is?
Ik ben het met u eens dat transparantie in alle stadia van ICT-projecten geboden is. De schikking tussen SVB en Capgemini is bij brief van 21 augustus jl. aan uw Kamer gemeld door de Staatssecretaris van SZW.2 Specifiek over het delen van dergelijke schikkingsinformatie met uw Kamer zijn geen rijksbrede afspraken gemaakt. Ik ben het met u eens dat dit wel wenselijk is en zal de CIO-Rijk verzoeken om hierover afspraken te maken met de departementen. Een jaarlijks overzicht van door de departementen gemelde schikkingen met ICT-dienstverleners zal tevens voortaan jaarlijks worden meegenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Wordt de Kamer standaard over deze schikkingen geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe veel van dit soort schikkingen met ICT-dienstverleners hebben er de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden?
Er zijn mij over de afgelopen vijf jaar, met uitzondering van het hierna volgende, bij BZK en andere departementen geen andere gevallen bekend van rechtszaken met ICT-dienstverleners die geresulteerd hebben in een schikking. Het Ministerie van OCW heeft mij laten weten dat door het Nationaal Archief in 2017 een schikking is getroffen met een ICT-dienstverlener ten behoeve van voortijdige beëindiging van een ICT-beheercontract, nadat een kort geding over deze zaak eerder in het voordeel van de Staat was beslecht3. Met deze schikking zijn over en weer geen kosten gemoeid geweest.
Kunt u middels een tabel inzichtelijk maken per schikking wat de totale kosten per ICT-project waren en voor welk bedrag er een schikking is getroffen met de ICT-dienstverlener?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in te voeren dat ministeries deze schikkingen moeten melden aan de CIO Rijk, die het overzicht van deze schikkingen in een jaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer kan doen toekomen?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Energiecoöperaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met energiecoöperaties, organisaties waar burgers lid van kunnen worden door certificaten aan te kopen waarmee gezamenlijk zonnepanelen worden verkocht, en waarvan de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld?
Ja.
Wat zijn de regels met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor dit soort kleinschalige energiecoöperaties? Maakt het daarbij uit hoeveel leden de coöperatie heeft, hoeveel kapitaal erbij betrokken is en of (en zo ja, onder welke omstandigheden) de certificaten verhandeld kunnen worden?
De vraag of de Wft van toepassing is op activiteiten van energiecoöperaties, hangt af van de vraag of sprake is van ondernemen of beleggen door energiecoöperaties. Het onderscheid tussen ondernemen en beleggen is terug te vinden in de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD). Sinds de inwerkingtreding van de AIFMD geldt dat in specifieke gevallen geen vergunningplicht geldt als sprake is van een «algemeen of zakelijk bedrijfsdoel». Dit begrip is door de European Securities and Markets Authority (ESMA) in de richtsnoeren met betrekking tot centrale begrippen van de AIFMD uitgewerkt. In deze richtsnoeren van ESMA wordt het begrip «algemeen zakelijk of bedrijfsdoel» als volgt gedefinieerd: het doel om een bedrijfsstrategie uit te voeren die onder meer is gekenmerkt door de uitoefening van als voornaamste activiteit:
Er is derhalve geen sprake van beleggen wanneer de voornaamste activiteiten een algemeen of zakelijk bedrijfsdoel hebben. In dat geval is er sprake van ondernemen en is de Wft beperkt van toepassing. Als er wel sprake is van beleggen, dan kan de Wft breder van toepassing zijn. De praktijk laat echter zien dat de activiteiten van energiecoöperaties veelal kwalificeren als ondernemen.
Indien sprake is van ondernemen, dan kan sprake zijn van een prospectusplicht zoals bedoeld in artikel 5:2 Wft indien het aanbieden van certificaten door energiecoöperaties kwalificeert als het aanbieden van effecten (bijvoorbeeld aandelen). Er kan alleen sprake zijn van een effect zoals bedoeld in artikel 1:1 Wft indien de certificaten verhandelbaar zijn. De omvang van de aanbieding speelt een rol bij de beoordeling of sprake is van een prospectusplicht. Als het kapitaal dat de energiecoöperatie beoogt op te halen minder bedraagt dan € 5 miljoen berekend over een periode van twaalf maanden, dan is de energiecoöperatie vrijgesteld van hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de Wft. Deze vrijstelling houdt in dat de energiecoöperatie geen prospectus hoeft op te stellen dat is goedgekeurd door de AFM.
Aanbieders van effecten die gebruik maken van bovengenoemde vrijstelling dienen wel voordat de aanbieding van effecten aan het publiek plaatsvindt, de aanbieding te melden bij de AFM. Ook dienen zij voorafgaand aan de aanbieding een informatiedocument met minimuminformatie (volgens een voorgeschreven format) beschikbaar te stellen aan potentiële beleggers. Ten slotte dienen de energiecoöperaties in alle uitingen waar een aanbod van effecten in het vooruitzicht wordt gesteld (volgens een door de AFM voorgeschreven vrijstellingsvermelding) te noemen dat het een aanbieding betreft waarvoor een vrijstelling geldt en dat er geen prospectusplicht geldt. Voor aanbiedingen van effecten boven de € 5 miljoen geldt het volledige prospectusregime. Echter doordat energiecoöperaties veelal kleinschalig worden opgezet, zullen zij meestal gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor aanbiedingen van effecten beneden de € 5 miljoen.
Als geen sprake is van ondernemen, maar van beleggen, kan de Wft breder van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer burgers lid kunnen worden van energiecoöperaties door deelnemingsrechten te kopen waarmee collectief wordt belegd in zonnepanelen en de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld. Er kan dan sprake zijn van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65 Wft. In dat geval is de beheerder van de beleggingsinstelling vergunningplichtig. Ook kan er sprake zijn van het aanbieden van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2:55 Wft. Omdat in de vraag wordt gesproken over certificaten lijkt het niet waarschijnlijk dat sprake is van een beleggingsobject, maar mocht daar toch sprake van zijn, dan is de aanbieder van het beleggingsobject vergunningplichtig.
Is er sprake van een vergunningsplicht voor energiecoöperaties? Zo ja, onder welke omstandigheden verleent de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een dergelijke vergunning?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de Wft beperkt van toepassing als sprake is van ondernemen. Indien sprake is van beleggen, kan sprake zijn van een vergunningplicht. In dat geval zal de AFM toetsen of wordt voldaan aan de vergunningeisen zoals bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2:67 (beleggingsinstelling) of 2:58 (beleggingsobjecten) Wft. De AFM zal onder meer de betrouwbaarheid en geschiktheid van de bestuurders toetsen. Verder zal de AFM bijvoorbeeld toetsen of wordt voldaan aan de eisen omtrent de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf en het beheersen van belangenconflicten. In het kader van de prudentiële eisen die gesteld worden aan de vergunning zal De Nederlandsche Bank toetsen of voldaan wordt aan de eisen omtrent bijvoorbeeld het minimum eigen vermogen en de solvabiliteit.
Deelt u de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten? Bent u bereid om na te denken over een aangepast regime, zodat gezamenlijke initiatieven van bewoners om duurzaam energie op te wekken niet al vroeg in de kiem worden gesmoord?
Kleinschalige initiatieven van bewoners om duurzame energie op te wekken worden toegejuicht. Ik deel de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten. De Wft voorziet juist in vrijstellingen voor kleinschalige initiatieven om deze initiatieven te stimuleren en om de administratieve lasten en kosten voor dit soort initiatieven te verlagen.
Aangezien de activiteiten die energiecoöperaties verrichten veelal kwalificeren als ondernemen, zullen energiecoöperaties op basis van de Wft alleen een prospectusplicht hebben. Zoals in de beantwoording op vraag 2 reeds is toegelicht kunnen energiecoöperaties die kleinschalige aanbiedingen doen, gebruik maken van de zogenaamde € 5 miljoen-vrijstelling. Er geldt dan geen prospectusplicht. In die enkele gevallen waarin sprake is van beleggen door energiecoöperaties, voorziet de Wft ook in uitzonderingen op de vergunningplicht. Beheerders van beleggingsinstellingen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een uitzondering van de vergunningplicht als de beheerde activa niet groter zijn dan € 100 miljoen en de certificaten aan minder dan 150 personen worden aangeboden dan wel dat de certificaten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer. In dat geval heeft de beheerder wel een registratieplicht bij de AFM.
De asielindustrie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe lang duurt de gemiddelde asielprocedure?
De gemiddelde doorlooptijd1 van alle eerste asielaanvragen die in juli en augustus 2018 zijn afgedaan bedraagt circa 19 weken. De IND behandelt eerste asielaanvragen in verschillende zogenoemde «sporen». Deze verschillende «sporen» hebben ook verschillende doorlooptijden. De doorlooptijd van aanvragen van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst (spoor 2) is in juli en augustus 2018 circa 3 weken. De doorlooptijden van asielzaken in de algemene asielprocedure (AA) bedraagt in juli en augustus 2018 circa 16 weken (spoor 4). Meer complexe zaken die worden behandeld in de verlengde asielprocedure (VA) zijn in juli en augustus na circa 44 weken afgerond.
Hoeveel procedures zijn thans in totaal aanhangig?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de voorraad eerste asielaanvragen 7.640 procedures bedroeg (eind augustus 2018).
Hoeveel van de aanhangige procedures lopen al langer dan vijf jaar, en hoeveel langer dan tien jaar?
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde voorraad van eerste asielaanvragen van eind augustus 2018, zitten geen procedures die een langere doorlooptijd hebben dan vijf jaar.
Hoeveel procent van de gevallen betreft het kinderen onder de 16 jaar?
In 2018 was er tot en met augustus een instroom van 2360 eerste aanvragen asiel van kinderen onder de 16 jaar. Dit is 19% van het totaal aantal eerste asielaanvragen.
In hoeveel procent van de gevallen valt de uiteindelijke beslissing anders uit als gevolg van beroep- en bezwaarprocedures dan de oorspronkelijke beslissing tot afwijzing?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse van de IND. Dit betekent dat door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd. Wel kan worden aangegeven welk percentage van het aantal zaken van de door vreemdelingen ingestelde beroepen, gegrond zijn verklaard. Een gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling betekent niet dat aanvraag altijd wordt ingewilligd. De IND kan in hoger beroep gaan, of opnieuw een besluit op de aanvraag nemen.
In 2018 (tot en met augustus) is 12% van de beroepen van vreemdelingen in de AA procedure gegrond verklaard. In de VA procedure is 19% gegrond verklaard.
In 2018 (tot en met augustus) is 1% van de hoger beroepen van vreemdelingen in de AA gegrond verklaard. In de VA procedure is dit ook 1%.
Welk aandeel hebben vluchtelingenorganisaties die subsidie van de overheid ontvangen, in het faciliteren van beroep- en bezwaarprocedures, het ter beschikking stellen van advocaten, het informeren van mogelijkheden tot uitstel, enzovoorts?
Organisaties kunnen subsidie ontvangen vanuit alle onderdelen van de overheid. Er is geen centraal overzicht daarvan beschikbaar. Ik beperk mij in mijn antwoord daarom tot de subsidie die vanuit artikel 37 (Migratie) van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan VluchtelingenWerk Nederland wordt verstrekt.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid kent VluchtelingenWerk Nederland jaarlijks een subsidie toe voor specifieke activiteiten in het asielproces, waaronder het geven van de officiële voorlichting over de asielprocedure namens de ketenpartners, het geven van juridische begeleiding in afstemming met de advocaat en het vervullen van de rol als intermediair tussen de verschillende betrokken organisaties binnen en buiten de vreemdelingenketen, in COA-locaties. Uitgangspunt daarbij is dat de inzet van Vluchtelingenwerk bijdraagt aan een kwalitatief goede, zorgvuldige en snelle asielprocedure, bijdraagt aan een beter welbevinden van asielzoekers en vluchtelingen tijdens hun verblijf bij het COA en bijdraagt aan een beter begrip en acceptatie van de uitkomsten van de asielprocedure.
Wordt er naast de 58,4 miljoen euro aan jaarlijkse subsidie aan Vluchtelingenwerk nog aan andere vluchtelingenorganisaties subsidie uitgekeerd door de overheid? Zo ja, welke organisaties betreft dit en hoeveel subsidie ontvingen deze organisaties in 2017 en hoeveel is hen toegekend in 2018?
Ja, er worden aan andere organisaties dan VluchtelingenWerk Nederland subsidies verleend. Omdat er geen definitie van vluchtelingenorganisatie bestaat en omdat er geen centraal overzicht bestaat van alle subsidies die de overheid toekent, kan ik uw vraag niet goed beantwoorden. Ik beperk mij in het antwoord daarom tot organisaties die naast Vluchtelingenwerk Nederland vanuit artikel 37 (Migratie) van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen twee jaar een subsidie toegekend hebben gekregen. Deze subsidies passen binnen de doelstellingen van het migratiebeleid. Het frustreren van asielprocedures is geen doelstelling van het beleid. Ook verwijs ik naar de verleende subsidies uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds.
2017:
•
COC Nederland
€ 115.921,42
•
Nederlands Debat Instituut
€ 45.000,00
•
Stichting A.S.K.V.
€ 300.000,00
•
The Hague Process
€ 34.500,00
•
Vereniging Nederlandse Gemeenten
€ 442.818,92
2018:
•
Stichting A.S.K.V.
€ 130.680,00
•
COC Nederland
€ 94.508,58
De subsidies over 2018 moeten nog officieel worden vastgesteld aan de hand van een beschikking. De subsidies die alleen in 2017 zijn uitgekeerd waren bestemd voor specifieke eenmalige programma’s en/ of projecten en niet verlengd naar 2018.
Daarnaast heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek met verschillende organisaties een subsidierelatie om vrijwillige terugkeer te bevorderen. Op dit moment worden door de Internationale Organisatie voor Migratie, Vluchtelingenwerk Nederland, de Stichting WereldWijd, de Stichting Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt, Bridge to Better Foundation, Stichting IETA, Solid Road, Goedwerk Foundation en Barka Nederland projecten uitgevoerd op het terrein van terugkeer van vreemdelingen naar landen van herkomst.
In totaal is voor een bedrag van € 7.776.393 voor 2017 en € 20.786.751 voor 2018 aan terugkeersubsidies toegekend. Dit is inclusief de SVT-subsidies die de DT&V verstrekt in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en inclusief de gelden die voor Barka Nederland worden ontvangen van de gemeenten Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Alle toegekende subsidies betreffen veelal meerjarige subsidies, waardoor er niet altijd een relatie is tussen de verleningen en de betalingen in hetzelfde jaar. In 2017 is totaal € 14.863.366 betaald en voor 2018 betreft het een bedrag van € 7.897.598 die aan totaal 8 subsidierelaties zijn verstrekt en voldaan.
Ook uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds worden subsidies verleend. Dit fonds is een onderdeel van de subsidieregeling voor de Europese migratie- en veiligheidsfondsen 2014–2020. De verleende subsidies kunt u vinden op: https://www.uitvoeringvanbeleidszw.nl/subsidies-en-regelingen/a/asiel-migratie-en-integratiefonds-amif/documenten/publicaties/subsidies/asiel-migratie-en-integratiefonds-amif/uitvoeren-en-verantwoorden/amif-2015
Deelt u de opvatting dat de subsidies aan vluchtelingenorganisaties uw eigen uitzettingsbeleid frustreren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt Vluchtelingenwerk Nederland door de overheid gesubsidieerd voor specifieke activiteiten. Het gaat hierbij om activiteiten die betrekking hebben op het voorbereiden op de asielprocedure, de begeleiding tijdens de asielprocedure en na toekenning of afwijzing de integratie of de terugkeer. Door deze activiteiten draagt Vluchtelingenwerk Nederland bij aan een soepel verloop van de asielprocedure, eerder dan aan de frustratie daarvan. Hiervoor zet Vluchtelingenwerk Nederland naast middelen die worden verkregen van de overheid ook jaarlijks veel eigen middelen in.
De activiteiten in het kader van de belangenbehartiging betaalt Vluchtelingenwerk, net als andere migratiegerelateerde belangenorganisaties, uit middelen die niet van de overheid zijn verkregen maar uit fondsen waaraan – via bijvoorbeeld donaties – door de Nederlandse samenleving wordt bijgedragen.
Voor een goede en zorgvuldige asielprocedure is het van belang dat er sprake is van voldoende rechtsbescherming. In de asielprocedure kunnen asielzoekers om die reden onder meer gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Dit alles neemt niet weg, dat zoals ik ook tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 12 september jl. heb aangegeven, laat onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het proces van asielaanvraag tot afdoening verder kan worden versneld. Hierin neem ik alle aspecten mee. Ook in het regeerakkoord zijn op dit punt verschillende prioriteiten opgenomen, zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het een doelbewust onderdeel van uw beleid, het uitzettingsbeleid zoveel mogelijk te frustreren via subsidies aan Vluchtelingenwerk en gesubsidieerde rechtshulp aan asieladvocaten die er alleen maar op uit zijn asielprocedures zo lang mogelijk te rekken?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, wat meent u dan dat het nut is van de subsidies voor Vluchtelingenwerk en andere vluchtelingenorganisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen teneinde de asielprocedure structureel en significant te stroomlijnen en te verkorten opdat nieuwe «Lili en Howick» situaties zoveel mogelijk worden voorkomen in de toekomst?
Allereerst verwijs ik naar het besluit om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen om een onderzoek te doen naar alle aspecten die bijdragen aan het langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht.
Dit onderzoek is een aanvulling op de maatregelen die worden uitgewerkt inzake de flexibilisering van de asielketen, waarover de Kamer bij brief van 5 juli jl. is geïnformeerd. Om tot structurele en duurzame verbeteringen te komen wordt de procedure van binnenkomst tot integratie of terugkeer integraal en in samenhang bekeken. In het kader van het herontwerp van het asielproces worden maatregelen genomen die tot een efficiëntere en snellere procedure leiden.
Zo wordt het identificatie- en registratieproces aan de voorkant van de procedure herzien met als doel waardevolle informatie nog sneller veilig te stellen. Deze informatie is niet alleen belangrijk voor de identificatie en bijvoorbeeld nationale veiligheid, maar helpt ook voor een goed en sneller verloop van het asiel- en, waar van toepassing, terugkeerproces. Een ander voorbeeld zijn de maatregelen die worden uitgewerkt om tot kortere doorlooptijden van herhaalde aanvragen te komen, waaronder de maatregel genoemd in het regeerakkoord om het gehoor achterwege te kunnen laten bij een herhaalde aanvraag zonder kans van slagen.
Ik zal uw Kamer nog dit jaar nader informeren over de voortgang van het pakket aan maatregelen.
Deelt u de opvatting dat uw besluit om de discretionaire bevoegdheid te gebruiken om de Armeense kinderen een Nederlandse verblijfsvergunning te geven een precedent scheppende werking heeft? Zo nee, waarom niet?
«Precedentwerking» en «aanzuigende werking» zijn zeer complexe concepten. Niet altijd is duidelijk hoe verschillende aspecten hierop van invloed zijn, dan wel hoe die aspecten (het beste) te beïnvloeden zijn. In mijn brief2 van 10 september jl. en mijn brief van 8 oktober jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen om een onderzoek te doen naar alle aspecten die bijdragen aan het langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht alsmede mogelijke oplossingen om dit in de toekomst te beperken. In deze brief heb ik u ook geïnformeerd dat ik niet verder zal ingaan op de achtergrond van mijn besluit om deze kinderen in Nederland te laten verblijven. Ik acht het wel van belang om te benadrukken dat in de kabinetsformatie ten aanzien van de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen afgesproken is dat de regeling in haar huidige vorm gehandhaafd blijft. Dit is in het regeerakkoord zo ook neergelegd.
Deelt u de opvatting dat uw besluit wellicht een aanzuigende werking heeft op het zogenaamde procedurestapelen door asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Andere »Lili en Howicks» ruiken hun kans» in de Telegraaf van 10 september 2018?
Ja.
Bent u voornemens voor al deze gevallen uw discretionaire bevoegdheid te gebruiken? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, wat onderscheidt in uw ogen de zaak van de Armeense kinderen van die van de circa 400 andere gevallen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voorstander van een generaal kinderpardon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van een generaal pardon voor mensen die geen recht hebben op asiel, maar die vervolgens Nederland niet (zelfstandig) verlaten. Het niet voldoen aan de verplichting om terug te keren zou hiermee worden beloond. Ik acht dit niet wenselijk. Een generaal pardon is oneerlijk tegenover personen die wel naar hun land zijn teruggekeerd na de afwijzing van hun asielverzoek. De meeste asielzoekers die al meerdere jaren in Nederland verblijven, hebben bovendien reeds in een vroeg stadium hun eerste afwijzing gekregen.
Deelt u de mening dat hoger beroep tegen beslissingen in asielzaken beperkt moeten worden tot één instantie waarbij het feitenrelaas en de omstandigheden niet meer gewijzigd kunnen worden om zo tot een snellere afhandeling van slepende asielprocedures te komen?
Ja, dit is ook reeds staande praktijk. In het huidige rechtssysteem is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als hoogste bestuursrechter, de enige instantie waar hoger beroepen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 worden behandeld. In hoger beroep beoordeelt de Afdeling of de rechter in eerste aanleg het juiste oordeel heeft geveld op basis van de feiten en omstandigheden zoals die in eerste aanleg naar voren zijn gebracht. In principe is het niet mogelijk om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren in hoger beroep, omdat de rechtbank deze niet bij haar oordeel kon betrekken. Hierop bestaan slechts een gering aantal uitzonderingen. Verder speelt de Afdeling een belangrijke rol met betrekking tot de eenduidige uitlegging van de Vreemdelingenwet 2000. In het recente arrest van het Hof van Justitie (C-180/17, d.d. 26 september 2018) is geoordeeld dat het Unierecht niet verplicht tot schorsende werking in hoger beroep. Het instellen van hoger beroep hoeft derhalve niet aan uitzetting in de weg te staan.
Onderdekse arbeidsomstandigheden op riviercruiseschepen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het radioprogramma Argos (NPO Radio 1), uitzending van 8 september 2018, getiteld «Champagne schenken en hutten poetsen; 16 uur per dag zwoegen voor een hongerloon»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen die de onderzoeksjournalisten in deze uitzending delen? Herkent u het beeld dat van de «onderdekse» arbeidsomstandigheden op riviercruiseschepen wordt geschetst?
Het soort praktijken zoals geschetst in het radioprogramma is zeer kwalijk.
In zijn algemeenheid kan de werkgever van een werknemer vragen om soms over te werken als de situatie daarom vraagt. De werkgever moet zich hierbij als een redelijke werkgever opstellen. Wat redelijk is, is afhankelijk van de individuele situatie, bijvoorbeeld de functie van de werknemer. De uiteindelijke beoordeling of een verzoek redelijk is, is aan de rechter. Ook kunnen er in de cao-afspraken staan over wanneer er mag worden overgewerkt, hoe lang en welke vergoeding ertegenover staat. De werkgever is daarnaast gebonden aan de voorschriften van in dit geval de Wet minimumloon en het arbeidstijdenbesluit vervoer.
Op basis van dit besluit geldt een maximale arbeidstijd in één etmaal van ten hoogste 14 en gemiddeld 12 uur in een werkweek.
Waren situaties zoals in de uitzending beschreven, waaronder het moeten maken van aaneengesloten werkdagen van tien tot zestien uur, het structureel moeten verrichten van onbetaalde overuren en nauwelijks pauzes of vrije dagen, al eerder bij u bekend? Hebt u een complete indruk in welke mate deze voorkomen, in de (rivier)cruisesector maar ook in verwante sectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gevallen waar, naar u weet, sprake is geweest of sprake zou kunnen zijn van schending van mensenrechten, Nederlandse en/of Europese wet- en regelgeving (bijvoorbeeld de Nederlandse Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Er zijn diverse diensten betrokken bij het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in de binnenvaart, zoals de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de politie. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Inspectie SZW heeft dit jaar tot nu toe voor in totaal € 492.000 aan boetes opgelegd aan riviercruiserederijen en andere werkgevers in dezelfde keten voor overtreding van de Wav. Op dit moment lopen nog enkele onderzoeken naar mogelijke overtreding van de Wml. Met het programma Schijnconstructies en cao- naleving besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies. Op 23 oktober jl. heb ik een meerjarige rapportage over dit programma aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er gevallen waar, naar u weet, kan of zou kunnen worden gesproken van (arbeids)uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (over mensenhandel)?
De directie Opsporing van de Inspectie SZW is de Bijzondere Opsporingsdienst (BOD) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die onder het gezag van het OM strafrechtelijk onderzoek uitvoert naar onder meer arbeidsuitbuiting. Bij de Inspectie SZW zijn over de afgelopen jaren geen aangiftes van arbeidsuitbuiting in de riviercruisevaart bekend. Over eventuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken. Verder is de Inspectie SZW bij haar toezicht op naleving van de arbeidswetten alert op signalen die kunnen wijzen op arbeidsuitbuiting. Dit kabinet wil de aanpak van mensenhandel intensiveren. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de extra middelen die in het Regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Daarnaast presenteert het kabinet op korte termijn een integraal plan van aanpak mensenhandel, waarin expliciet aandacht wordt geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Is behalve het aantal geregistreerde overtredingen op arbeidsvoorwaardenwetgeving ook bij u bekend hoe vaak aangifte wordt gedaan van, een vermoeden tot, uitbuiting in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat het vrije verkeer van personen en diensten in de Europese Unie en de verschillen in Europese wet-/regelgeving het voor rederijen mogelijk maakt om arbeidsvoorwaardenwetgeving te ontwijken en/of te ontduiken en in hun voordeel toe te passen?
Vrij verkeer van personen en diensten in de Europese Unie is belangrijk voor de welvaart van de EU en voor Nederland. Een eerlijk loon, goede arbeidsomstandigheden en eerlijke concurrentie vind ik van groot belang. Oneerlijke concurrentie wordt aangepakt. Met de Wet aanpak schijnconstructies zet ik in op eerlijke concurrentie. Binnen Europa heb ik ook ingezet op gelijk loon voor gelijk werk, hetgeen ingevoerd gaat worden met de herziening van de detacheringsrichtlijn.
Met betrekking tot onderzoeken naar riviercruises blijft dit vanwege het internationale karakter ingewikkeld en tijdrovend.
Kunt u op een rijtje zetten waar exact de bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving knelt, waardoor het momenteel lastig dan wel onmogelijk is om misstanden, zoals door Argos c.s. beschreven, effectief aan te pakken? Kun u zo specifiek mogelijk antwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt de constatering van de Argos berichtgeving dat het controleren van riviercruiseschepen momenteel geen prioriteit heeft bij de Inspectie SZW? Ziet u, mede door de uitzending van Argos, aanleiding deze prioritering te herzien?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Inspectie werkt risicogericht en wil met haar optreden een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De afgelopen jaren heeft de Inspectie SZW onderzoeken uitgevoerd naar de naleving van arbeidswetgeving in de binnenvaart, waaronder de riviercruisevaart. Dat heeft tot nu toe in 2018 geresulteerd in een bedrag van € 492.000 aan boetes die zijn opgelegd aan riviercruiserederijen voor overtreding van de Wav. Op dit moment wordt een aantal mogelijke overtredingen van de Wml nog nader onderzocht. De aanpak van misstanden in de riviercruisevaart heeft blijvende aandacht van de Inspectie SZW. Ik zie dan ook geen aanleiding om de Inspectie te vragen haar prioritering te herzien.
Welke andere mogelijkheden ziet u, zowel in nationaal als Europees verband, om de controles op naleving van arbeidsvoorwaardenwetgeving en ter voorkoming van misstanden als uitbuiting te verscherpen en uit te breiden? Kunt u hiervan een overzicht geven van op korte als op de middellange termijn te ondernemen acties?
Zoals gezegd is de riviercruisevaart internationaal en vind ik een eerlijk loon, goede arbeidsomstandigheden en het tegengaan van oneerlijke concurrentie van groot belang. Met de Wet aanpak schijnconstructies zet ik in op eerlijke concurrentie. Binnen Europa heb ik ingezet op gelijk loon voor gelijk, hetgeen ingevoerd gaat worden met de herziening van de detacheringsrichtlijn.
Deelt u het oordeel dat afgaande op de berichtgeving in Argos er hier geen sprake lijkt van een Nederlands probleem, maar van een Europees probleem? Bent u derhalve bereid om dit bij de eerstvolgende gelegenheid met uw Europese collega’s te bespreken en stappen/acties te initiëren naar een oplossingsrichting?
Zie antwoord vraag 10.
De halfjaarcijfers van de NS |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schommelingen» ten aanzien van de halfjaarcijfers van de Nederlandse Spoorwegen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het binnen- en buitenlandse treinvervoer zo’n 2,9 miljard euro binnen bracht aan inkomsten en daarmee een nettorendement had van 1%? Zo ja, wat is de bandbreedte voor het normrendement van NS en hoe verhoudt deze 1% zich hier mee? Kunt u de ontwikkeling van het normrendement over de afgelopen tien jaar weergeven?
De totale opbrengsten van NS in het eerste halfjaar van 2018 bedroegen € 2,87 miljard. Hiervan is € 2,47 miljard afkomstig van binnen- en buitenlands treinvervoer. De overige opbrengsten zijn afkomstig van stationsontwikkeling en -exploitatie en van busgerelateerd vervoer in het Verenigd Koninkrijk. Het resultaat van NS bedroeg in het eerste halfjaar € 30 miljoen, wat gelijk staat aan 1% van de opbrengsten. De staat als aandeelhouder stuurt niet op de verhouding tussen nettoresultaat en opbrengsten, maar op de verhouding tussen nettoresultaat en eigen vermogen, en stelt daar een normrendement voor vast. Het rendement op eigen vermogen van alle staatsdeelnemingen wordt jaarlijks gerapporteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen en bevat een toelichting hoe het rendement zich verhoudt tot het normrendement. Met NS is in 2017 een normrendement overeengekomen in de bandbreedte 4%-6%. De afgelopen tien jaar hebben het normrendement en het rendement op eigen vermogen van NS zich als volgt ontwikkeld:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Normrendement
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
4–6%
Gerealiseerd rendement
6,7%
3,3%
5,7%
7,3%
8,6%
– 1,4%
5,8%
3,6%
6,2%
0,7%
Deelt u de gedachte dat de NS de gestelde rendementseis van 7% makkelijk zou moeten kunnen halen, omdat men op het hoofdrailnet geen concurrentie kent? Zo ja, hoe komt het dan dat de NS daartoe niet in staat is?
Het voor NS vastgestelde normrendement bevindt zich sinds 2017 in de bandbreedte 4%-6%. Het normrendement is niet alleen van toepassing op het hoofdrailnet, maar op alle activiteiten van NS, waaronder de exploitatie van buitenlandse concessies en stations. In 2015 is aan NS een concessie verleend voor de periode 2015–2025, waarmee NS zich heeft gecommitteerd aan bepaalde prestatieafspraken. Zo zijn er prestatieafspraken gemaakt over klantoordeel, punctualiteit en zitplaatskans (zowel op het HRN als geheel als de HSL). NS voert diverse programma’s uit om verbeteringen te realiseren en investeert fors in nieuw materieel. Daarnaast is NS het veiligheidsakkoord overeengekomen. Deze maatregelen gaan gepaard met (tijdelijke) extra inspanningen en kosten, terwijl er voorwaarden zijn verbonden aan tariefstijgingen. Tot slot is de CAO-stijging de afgelopen jaren de tariefstijging te boven gegaan, wat eveneens druk op de marges veroorzaakt. Het was voor NS de afgelopen jaren dan ook een uitdaging om het verbeteren van de prestaties op het spoor (en de kosten en investeringen die daarmee gepaard gaan) te combineren met een goed rendement. In 2017 had NS bovendien te maken met eenmalige tegenvallers, zoals een boete van € 41 miljoen van de ACM. Hoewel het rendement in het eerste halfjaar van 2018 is verbeterd, blijft het rendement op eigen vermogen van NS voor de staat als aandeelhouder een punt van aandacht.
Vindt u het ook opmerkelijk dat er een enorme omslag in het werkkapitaal en de financiering van de dagelijkse werkzaamheden heeft plaatsgevonden, nu er een verschil met vorig jaar is van 400 miljoen euro?
In de eerste zes maanden van 2017 is het netto werkkapitaal van NS met € 153 miljoen toegenomen. In de eerste zes maanden van 2018 is het netto werkkapitaal met € 253 miljoen afgenomen. Dit verschil is voornamelijk te verklaren door het moment van betaling in verband met de OV-studentenkaart. Zo is bijvoorbeeld de bijdrage voor 2017 in december 2016 ontvangen, terwijl de bijdrage voor 2018 in januari 2018 is ontvangen. Het moment van uitbetaling door het Rijk is dus medebepalend voor de hoogte van het werkkapitaal van NS. Het moment van uitbetaling van de bijdrage voor de OV-studentenkaart heeft geen groot effect op de financiering van de operationele activiteiten van NS, aangezien het verschil in moment van uitbetaling slechts een maand betreft. Om het kasritme van de staat te optimaliseren, wordt de verplichting aan de vervoersbedrijven voor de OV-studentenkaart in 2018 vooruitbetaald via een kasschuif.
Deelt u de conclusie van de NS dat het verschil vooral te verklaren is vanwege de ov-studentenkaart, waardoor het Rijk eens per jaar aan de NS per student ruim 1.100 euro betaalt?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat het moment van uitbetalen van het Rijk, aan het eind van het jaar dan wel aan het begin, bepalend is voor het werkkapitaal in enig jaar voor de omvang van een kwart miljard euro? Zo ja, welk beleid volgt het Rijk ten aanzien van het moment van uitbetalen bij de NS en vergelijkbare bedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Het intrekken van een Nederlands visum door Zweden |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Senegalese stiefzonen Bedumse ondanks geldig visum vast in Zweedse cel»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Voor mijn reactie hierop verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen.
Klopt het dat de twee broers een geldig Schengenvisum hebben dat is afgegeven door Nederland?
Het is juist dat door Nederland een Schengenvisum is afgegeven aan de twee broers.
Klopt het dat Zweden dat visum heeft ingetrokken? Zo ja, is hierover overleg geweest met de Nederlandse autoriteiten en wat was hieruit de conclusie?
De Zweedse autoriteiten hebben zelfstandig het visum nietig verklaard op basis van Europees recht en de Nederlandse autoriteiten hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de twee broers inmiddels zes weken gevangen zitten in Zweden? Deelt u de mening dat dit, gezien het geldige Nederlandse visum, onaanvaardbaar is?
Na hun terugkeer naar Senegal, is het door de broers aangevraagd visum voor een kort bezoek aan Nederland verleend. Iedere nieuwe visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Als bij een nieuwe visumaanvraag voldaan wordt aan de voorwaarden, wordt het visum afgegeven.
Zweden heeft een eigen bevoegdheid om een beslissing nemen over detentie en de duur daarvan. Het is aan de Zweedse rechter om dit te beoordelen. Nederland kan en mag zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land.
Klopt het dat het intrekken van het Nederlandse Schengenvisum door Zweden het moeilijker zal maken voor de broers om hun familie in Nederland te bezoeken? Zo ja, waarom en bent u bereid ervoor te zorgen dat zij hun familie zullen kunnen blijven bezoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rechtsmacht hebben andere landen om visa uitgegeven door Nederland in te trekken? Welke rechtsmacht heeft Nederland om dat tegen te houden?
EU-Lidstaten hebben de bevoegdheid om een door een andere lidstaat afgegeven visum nietig te verklaren of om deze in te trekken. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan de grens melden of zich op het grondgebied bevinden, de toegang dan wel verder verblijf te ontzeggen indien blijkt dat niet (langer) aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient die lidstaat de lidstaat die het visum heeft afgegeven, van de intrekking op de hoogte te stellen. Nederland kan een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Komt het vaker voor dat andere landen visa uitgegeven door Nederland intrekken? Zo ja, welke actie onderneemt Nederland hierop?
Het komt enkele malen per maand voor dat een door Nederland afgegeven visum wordt ingetrokken of nietig verklaard door een ander Schengenland. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, kan Nederland een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de twee broers zo snel mogelijk alsnog naar Nederland kunnen reizen om hun familie te bezoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Senegalese ambassade in Nederland de zaak bij Zweden heeft aangekaart? Heeft u hen daarin ondersteund? Waarom?
Het is het ministerie niet bekend of de Senegalese ambassade in Nederland over de kwestie contact heeft gehad met de Zweedse autoriteiten.
Het rapport ‘Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland’ |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de Mijnbouwwet BES voor Caribisch Nederland van kracht is sinds deze eilanden bijzondere gemeenten van Nederland zijn?
De Mijnwet BES voor Caribisch Nederland is in werking getreden in 2014.
Deelt u de mening dat het verlenen van een geothermische opsporingsvergunning op Caribisch Nederland via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) moet lopen en vervolgens in de Staatscourant moeten worden gepubliceerd?
De Mijnwet BES bevat geen regelgeving voor het opsporen en winnen van geothermie. Dat betekent dat ik voor de BES-eilanden niet aangewezen ben als vergunningverlener. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het maar het openbaar lichaam van Saba. Ik zal bezien hoe de vergunningverlening rond geothermie voor de BES eilanden verankerd kan worden en of daarbij een aanpassing van de Mijnwet BES gewenst is. Ik zal hierover samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg treden met de betrokken openbare lichamen.
Geothermie kan op de BES-eilanden een belangrijke rol spelen in de verduurzaming van de elektriciteit. Een eerdere studie van TNO uit 2012 heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het ontwikkelen van geothermie voor elektriciteitsproductie. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of elektriciteitsopwekking met geothermie op Saba wel economisch winbaar is gezien de beperkte vraag. Het is belangrijk dat ook op de BES-eilanden de ontwikkeling van geothermie op een veilige en milieuvriendelijke manier wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verlenen van een geothermische opsporingsvergunning aan Teranova door het bestuurscollege van Saba niet in lijn is met de bovengenoemde regelgeving, omdat deze niet is verleend door het Ministerie van EZK en niet is gepubliceerd in de Staatscourant? Zo ja, waarom is de vergunningverlening niet via het wettelijk voorgeschreven traject verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als de verleende opsporingsvergunning niet via het wettelijk voorgeschreven traject is verlopen, wat is dan het gevolg voor de rechtsgeldigheid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Mijnbouw op 26 september 2018?
Nee, vanwege interdepartementale afstemming is dit niet gelukt.
Het bericht dat een investeerder zeker tien keer witwaspraktijken had aangekaart bij ING, waar vervolgens niets mee werd gedaan |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending op NPO Radio van 1 op 1 van 10 september 2018?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een in de uitzending geïnterviewde Amsterdamse financier zeker tien keer zijn vermoedens van witwassen heeft aangekaart bij ING, maar dat daar vervolgens niets mee gebeurde? Vindt u ook dat als dit waar is, ING niet goed heeft gehandeld?
Banken, zoals ING Bank N.V. (ING) zijn poortwachters van het financiële stelsel. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten banken controleren of hun dienstverlening wordt misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Daartoe moeten zij cliëntenonderzoek verrichten en (voorgenomen) ongebruikelijke transacties onverwijld melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU). Het cliëntenonderzoek dient de instellingen, zoals banken, in staat te stellen de zakelijke relatie en de gedurende die relatie verrichte transacties voortdurend te controleren. Op individuele zaken kan ik niet ingaan.
Instellingen die onder de Wwft vallen, moeten hun cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie. Op basis van de risicogevoeligheid dienen deze instellingen te bepalen hoe verstrekkend de maatregelen zijn die zij moeten nemen in het kader van het cliëntenonderzoek. Aan de hand van het cliëntenonderzoek stellen de instellingen een risicoprofiel op van de cliënt. Dit risicoprofiel moeten instellingen periodiek actualiseren. Signalen kunnen invloed hebben op het risicoprofiel van een cliënt. Als het cliëntenonderzoek daartoe aanleiding geeft, en een instelling niet kan voldoen aan verplichtingen uit de Wwft, dan dient de instelling de zakelijke relatie te beëindigen. Het toezicht op de uitvoering van deze wettelijke verplichtingen door banken wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB).
Wat moeten banken doen als er vermoedens van witwassen worden gedeeld met hen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus van witwassen twee categorieën bedrijven die zijn aangemerkt als poortwachter betrokken waren, namelijk de bank en het trustkantoor? Vindt u dat het stelsel van poortwachters goed heeft gewerkt, nu beide bedrijven verzaakten, al dan niet intentioneel? Wat gaat u doen om de poortwachtersfunctie van banken en trustkantoren te verbeteren?
In de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond, gaf ik al aan dat de strafrechtelijke feiten die bij ING zijn geconstateerd zeer ernstig zijn. De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een instelling. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt misbruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van zeer groot maatschappelijk belang.
Integriteit zal de komende tijd dan ook een belangrijk gespreksonderwerp zijn in de gesprekken die ik voer met de sector. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder doorlopend contact met de sector, waarbij de naleving van integriteitswetgeving een belangrijk onderwerp van gesprek is. Bij overtredingen treedt DNB handhavend op tegen instellingen. In mijn brief van 24 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de constatering door DNB dat verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op het gebied van integriteit nog onvoldoende adequaat oppakken. DNB ziet goede initiatieven tot verbetering en investeringen ter versterking van het risicobeheer in de sector, maar het blijft van belang dat besturen en raden van commissarissen hiervoor in de komende periode een grote inspanning leveren. Het voorkomen van betrokkenheid van instellingen bij financieel-economische criminaliteit zal dan ook een topprioriteit blijven in het toezicht dat DNB uitoefent.
Om de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop te verstevigen is relevant dat de anti-witwasrichtlijn recent verder is aangescherpt, en dat daarnaast op Europees niveau initiatieven worden ontplooid om witwassen en terrorismefinanciering verder tegen te gaan. Ik ben groot voorstander van dergelijke initiatieven. Ook is op dit moment het wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren 2018 aanhangig bij de Eerste Kamer, welk wetsvoorstel strekt tot verdergaande regulering van de trustsector door de regels voor trustkantoren verder aan te scherpen en DNB meer instrumenten te geven voor de handhaving van die regels.
Begrijpt u dat de aangiftebereidheid van personen met kennis van witwassen, fraude en andere criminaliteit afneemt als er niets met tips wordt gedaan? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat klokkenluiders serieus genomen worden?
Integriteit is en blijft een topprioriteit, zeker ook in de financiële sector waarin vertrouwen een grote rol speelt. Hier ligt, mede op basis van de Wwft, ook voor financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze instellingen moeten signalen, waaronder signalen van klokkenluiders, van witwassen en terrorismefinanciering serieus nemen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt in de Wwft bescherming geboden aan werknemers en personen in een soortgelijke positie die een melding maken van een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering. Hiermee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer die een dergelijke melding maakt ontslagen wordt om de enkele reden dat hij of zij die melding heeft gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de compliance procedures bij banken, om er zeker van te zijn dat deze adequaat zijn ingericht om signalen van en tips over witwassen, fraude en andere criminaliteit serieus op te volgen?
Het onderzoeken van interne procedures van individuele banken ligt op de weg van de toezichthouder. DNB houdt integriteitstoezicht op banken. Daarbij beoordeelt DNB o.a. of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend en toereikend zijn. DNB heeft de wettelijke instrumenten om naleving van wet- en regelgeving op het gebied van integriteit te handhaven. Zoals in mijn brief van 24 september jl. is weergegeven geeft DNB aan dat zij haar integriteitstoezicht blijft ontwikkelen. De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn heeft gezorgd voor een uitbreiding van de mogelijkheden van DNB op het terrein van handhaving en het publiceren van getroffen maatregelen.
Het achterhouden van informatie voor de Kamer |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het NRC nieuwsartikel «De brief en ruzie waar de Tweede Kamer niets over mocht weten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Kamer niet volledig is geïnformeerd over dit dossier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verklaren waarom de notitie van de landsadvocaat niet naar de Kamer is toegestuurd?
Deze mening deel ik niet. Het is staand beleid om adviezen van de Landsadvocaat, die net als adviezen van advocaten in het algemeen vertrouwelijk zijn, niet met de Kamer te delen. Het is de verantwoordelijke bewindspersoon die op basis van alle voorhanden zijnde analyses, van juridische aard en anderszins, een eigenstandige afweging maakt en de uitkomst daarvan aan de Kamer meedeelt.
Deelt u de opvatting dat de Kamer bij dit gevoelige en complexe dossier volledig geïnformeerd had moeten worden? Waarom ontbrak de urgentie zoveel mogelijk informatie te delen met de Kamer?
Uit het NRC-artikel blijkt naar mijn mening niet dat het aan deze urgentie heeft ontbroken. Ik deel de opvatting dat de Kamer altijd zo volledig en tijdig mogelijk moet worden geïnformeerd.
Hoe wilt u voortaan waarborgen dat de Kamer zo volledig en tijdig als mogelijk wordt geïnformeerd zodat controlerende taken van Kamerleden zo goed mogelijk kunnen worden uitgevoerd? Deelt u de mening dat het op tijd krijgen van volledige informatie cruciaal is voor het functioneren van Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Daarom wordt de Kamer door mij altijd zo volledig en tijdig mogelijk geïnformeerd.
De situatie van de gesloten parkeergarage in Almere |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de situatie van de gesloten parkeergarage in Almere?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de oorzaak?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Almere. Deze heeft mij laten weten dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Is er een overeenkomst tussen de constructie en het soort beton dat gebruikt is bij deze garage in Almere en bij de garage in Eindhoven, bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en bij andere gebouwen met vloeren/constructies die onderzocht worden?
Nee.
Hoe staat het met de inventarisatie van mogelijk onveilige betonvloeren/constructies die vorig jaar aan de Kamer is toegezegd? Wanneer kan de Kamer deze inventarisatie verwachten?
In mijn brief van 31 mei 2018 (Kamerstuk 28 325, nr. 173) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van het instorten van de in aanbouw zijnde parkeergarage op Eindhoven Airport op 27 mei 2017 en de stand van zaken van het onderzoek bij bestaande gebouwen. Hierin is ook gemeld dat gemeenten als bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op gebouwen en dat door mij geen landelijke registratie wordt bijgehouden van de gebouwen die worden of zijn onderzocht. Indien zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Bent u voornemens om extra maatregelen te nemen om dit soort onveilige situaties in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te gaan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek bij de parkeergarage in Almere is nog niet afgerond. Als dit onderzoek is afgerond, bezie ik of landelijke maatregelen nodig zijn bij soortgelijke parkeergarages.
Is er bij gemeenten voldoende capaciteit en expertise om alle mogelijk verdachte gebouwen te inspecteren? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat inspecties onnodig lang op zich laten wachten en het risico op ongelukken hierdoor toeneemt?
Ik heb geen aanwijzingen dat gemeenten onvoldoende capaciteit of expertise hebben voor hun toezicht op mogelijk verdachte gebouwen. Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vloeit voort dat iedere gemeente een handhavingsbeleid moet vaststellen en dat beleid ook moet uitwerken in een uitvoeringsprogramma. Hierover wordt verantwoording aan de gemeenteraad afgelegd. Het is aan gemeenten te zorgen dat zij voldoende capaciteit en expertise hebben om het programma uit te voeren. Veel gemeenten maken hierbij gebruik van een regionale of gezamenlijke uitvoeringsdienst.
Hoe verhoudt het privatiseren van het bouwtoezicht (zoals is opgenomen in de Wet kwaliteitsborging op het bouwen) zich tot het adequaat en onafhankelijk toezicht op gebouwen met mogelijk onveilige betonvloeren/constructies?
De voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) beoogt de verbetering van de bouwkwaliteit, waaronder constructieve veiligheid, van nieuw te bouwen gebouwen. Het bouwtoezicht zal hierbij worden uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige private kwaliteitsborger, die werkt volgens een door de overheid toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. De publiekrechtelijke toelatingsorganisatie (ZBO) die in het kader van invoering van het nieuwe stelsel wordt ingesteld, zal erop toezien dat toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen worden toegepast. De gemeente blijft bevoegd gezag voor de bouwkwaliteit en kan indien nodig zijn handhavende bevoegdheden inzetten. Hiermee is een adequaat en onafhankelijk toezicht op gebouwen geborgd.
Bij wie ligt de aansprakelijkheid wanneer betonvloeren/constructies onveilig zijn? Kunt u hierbij specifiek het juridisch kader schetsen?
De vraag wie aansprakelijk is wanneer betonvloeren/constructies onveilig zijn, is privaatrechtelijk van aard. Omdat bij ieder bouwwerk de privaatrechtelijke verhoudingen anders kunnen liggen, kan ik geen algemene uitspraken hierover doen. Gebouweigenaren zullen in overleg met juridische adviseurs moeten bezien op wie eventuele schade kan worden verhaald. Conflicten hierover kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
De inventarisatie van brandgevaarlijke gevelplaten |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is er meer informatie bekend over de schaal van het gebruik van brandgevaarlijke gevelplaten in Nederland? Zo nee, worden er stappen gezet om deze informatie te verkrijgen, aangezien er eerder geen informatie beschikbaar was? 1
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 van het lid Beckerman (Vergaderjaar 2017–2018, Vraagnummer 2018Z14994) zal ik alle gemeenten vragen een inventarisatie uit te voeren van de meest risicovolle gebouwen en daarbij onderzoek uit te laten voeren of de brandveiligheid van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit. Ik ben nog in overleg met de VBWTN en de Brandweer over deze inventarisatie en de wijze van onderzoek. Hierbij wordt ook het mogelijk opvragen van informatie bij leveranciers bezien.
Is er al informatie opgevraagd bij leveranciers van gevelplaten, omdat zij nuttige informatie hebben over de verwerking van gevelplaten?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u Nederlandse gemeenten gevraagd een inventarisatie uit te voeren naar panden die mogelijk geïsoleerd zijn met brandgevaarlijke gevelplaten? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bekend of gemeenten uit zichzelf zo’n inventarisatie uitvoeren? Zo ja, hoeveel en welke gemeenten doen dit? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Mij is tot dusverre bekend dat de gemeente Rotterdam en de gemeente Nijmegen een inventarisatie uitvoeren. Zoals aangegeven in mijn vorige zal ik alle gemeenten vragen een inventarisatie uit te voeren.
Is het waar dat de gemeente Nijmegen, in antwoord op schriftelijke vragen van de SP Nijmegen, aangeeft dat de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) een inventarisatie doet naar brandgevaarlijke gevelplaten, maar dat uit de brief van de ODRN blijkt dat woningcorporaties is gevraagd een inventarisatie te doen? Is dat niet een slager vragen om zijn eigen vlees te keuren? Wat is uw reactie daarop?3 4
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de uitvoering van het toezicht op de bouwvoorschriften. Over de uitvoering hiervan leggen burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het is primair de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren om te voldoen aan de bouwvoorschriften en waar nodig onderzoek te doen. Gemeenten kunnen daarom in het kader van hun toezicht gebouweigenaren informeren over de problematiek en vragen een inventarisatie te doen. Uit navraag blijkt dat dit het geval is in Nijmegen. De gebouweigenaren leggen verantwoording af aan de omgevingsdienst en gemeente.
Het bericht ‘Escalatie President Guatemala weert corruptie-aanklager VN’ |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Escalatie President Guatemala weert corruptie-aanklager VN»?1 Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht «Corruptiebestrijders niet langer welkom»?2
Ik heb kennis genomen van beide berichten. Het is zorgelijk dat de Guatemalteekse overheid heeft besloten het mandaat van CICIG niet te verlengen. CICIG verricht goed en belangrijk werk in een context van hoge straffeloosheid. Nederland zou daarom graag een verlenging van het mandaat hebben gezien.
Wat is uw reactie op de aankondiging van de president van Guatamala om het mandaat van de Internationale Commissie tegen Straffeloosheid in Guatemala (CICIG) niet te verlengen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van oordeel dat de CICIG een zeer effectief en innovatief instrument is gebleken dat in staat is corruptie en straffeloosheid bij de bron aan te pakken en in Guatemala bijdraagt aan de opbouw van een democratische rechtstaat en onafhankelijk en professioneel functionerende instituties van de rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
CICIG is een effectief en innovatief instrument tegen corruptie en straffeloosheid. Nederland steunt CICIG dan ook volhartig. Dit is ook de reden waarom dit kabinet de financiële steun voor CICIG tot het einde van het mandaat, te weten september 2019, heeft verlengd.
Gezien de betrokkenheid van Nederland bij de CICIG, hoe heeft u op deze ontwikkelingen gereageerd, zowel individueel als in Europees verband, en welke acties heeft u ondernomen?
De Nederlandse ambassade in Costa Rica – mede geaccrediteerd voor Guatemala – heeft samen met een aantal andere landen in een publieke verklaring steun betuigd aan CICIG en zorgen geuit over de recente ontwikkelingen in Guatemala. Ook in EU-raadskader is Guatemala meerdere malen besproken, waarbij onder andere door Nederland werd aandrongen op gemeenschappelijk EU-optreden. Zo werd op 2 september jl. in een EU-verklaring kritisch gereageerd op het besluit om het mandaat van CICIG niet te verlengen.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland kan zetten om de veiligheid van rechters, aanklagers en mensenrechtenactivisten te garanderen?
Het beschermen van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet heeft dit jaar de oprichting van het programma Shelter City Costa Rica gefinancierd. Dit is een programma waar mensenrechtenverdedigers in nood of onder hoge druk uit omliggende landen, zoals Guatemala, tijdelijk naar Costa Rica kunnen komen. Tijdens deze adempauze worden hen ook veiligheidstrainingen aangeboden.
Daarnaast vormen EU-ambassades, de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland in Guatemala een werkgroep waarbij in samenspraak met het maatschappelijk middenveld de mensenrechtensituatie, waaronder de veiligheid van mensenrechtenverdedigers, maar ook aanklagers en rechters wordt besproken en gemonitord. De Nederlandse ambassade in Costa Rica woont de bijeenkomsten van de werkgroep zo vaak mogelijk bij.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een daadkrachtige(r) rol nu de Verenigde Staten een andere politieke koers met betrekking tot Guatemala lijkt te zijn gaan varen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese collega’s of met de Hoge Vertegenwoordiger?
Door samen op te treden met gelijkgezinde landen, kan een duidelijke boodschap worden afgegeven wanneer dit nodig is. Daarom is het van belang ook met de G13, een samenwerkingsverband van de grootste donoren in Guatemala, waar de VS deel vanuit maakt, te blijven samenwerken. De Verenigde Staten (VS) is één van de grootste donoren aan CICIG en heeft van oudsher nauwe banden met Guatemala. De opschorting van de financiële steun van de Verenigde Staten aan CICIG is inmiddels opgeheven.
De Verenigde Naties (VN) blijft Iván Velásquez volledig steunen en heeft hem gehandhaafd als hoofd van de CICIG. De VN is in contact met de Guatemalteekse overheid om een werkbare oplossing te vinden voor de zorgelijke situatie.
De Europese Unie is voornemens 5 mln. EUR extra bij te dragen aan CICIG. Ook heeft, zoals hierboven al genoemd, de EU een verklaring uitgedaan nadat Guatemala het mandaat van CICIG niet verlengde.
Bent u bereid in de Verenigde Naties aandacht te vragen voor de zorgwekkende ontwikkelingen in Guatemala? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dat te gaan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat er parallel een intimidatie- en criminaliseringscampagne in Guatemala is gestart is tegen de hoofden van de belangrijkste niet-gouvernementele mensenrechtenorganisties die zich inzetten voor de strijd tegen corruptie en straffeloosheid? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te (laten) winnen en/of contact op te (laten) nemen met (vertegenwoordigers) van de betreffende ngo’s? Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkelingen?
De situatie van mensenrechtenverdedigers is al vele jaren zorgwekkend. Ook recentelijk zijn signalen ontvangen waaruit blijkt dat er sprake is van intimidatie van ngo’s en mensenrechtenverdedigers. De Nederlandse ambassade in Costa Rica onderhoudt nauwe contacten met het maatschappelijk middenveld in Guatemala. Via het regionale programma NEXOS ontvangen diverse Guatemalteekse mensenrechtenorganisaties financiële steun van de Nederlandse overheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal de situatie nauwlettend blijven volgen en blijven aankaarten bij de Guatemalteekse overheid.
Mensenrechtenschendingen in Afrin in Noord-Syrië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Syria: Turkey must stop serious violations by allied groups and its own forces in Afrin»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Amnesty International dat door Turkije gesteunde gewapende groepen in Noord-Syrië zich schuldig maken aan veel en ernstige mensenrechtenschendingen?
Het rapport van Amnesty International schetst een ernstig beeld over mensenrechtenschendingen door strijdende partijen in Syrië. De mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht moeten door alle partijen in Syrië worden gerespecteerd.
Bent u het ermee eens dat Turkije, die de bezettende macht is, ervoor moet zorgen dat deze schendingen van het internationaal recht stoppen? Hoe dringt u hierop aan?
Turkije heeft de verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. De Nederlandse zorgen over de situatie in Afrin zijn onder andere binnen de EU, NAVO en in VN-verband besproken. Ik heb de situatie in Noord-Syrië ook opgebracht in mijn gesprekken met Minister Çavuşoğlu op 3 en 4 oktober jl.
Deelt u de opvatting dat alle partijen bij het conflict er zorg voor moeten dragen dat ontheemde burgers terug kunnen naar hun huizen? Hoe dringt u hierop aan?
De mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht moeten door alle partijen in Syrië worden gerespecteerd. Daar hoort ook bij dat de ontheemden het recht hebben om terug te keren naar hun huizen zodra dit mogelijk is. Nederland draagt deze boodschap actief uit in bilaterale contacten, in de VN en in EU-verband.
Kunt u uitsluiten dat aan Turkije loyale gewapende groepen in het verleden zogenaamde niet-lethale steun hebben gekregen van Nederland. Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kan niet uitsluiten dat door Nederland geleverde NLA is ingezet tijdens het offensief in Afrin. Uw kamer is middels een vertrouwelijke brief op 23 januari jl. (kenmerk: 32 623, nr. 184) over de situatie in Afrin en de Nederlandse bijdrage aan het NLA-programma geïnformeerd.