Uitspraken van de Raad van State inzake jihadisten |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken 201806107/1/V6 en 201806104/1/V6 van de Raad van State?1
Ja.
Weet u zeker dat beide jihadisten zich niet in Nederland bevinden? Zo nee, heeft u dan enig idee waar ze wel zijn? Zo ja, waar zijn ze?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Bent u bereid om ondanks deze uitspraak van de Raad van State te zorgen dat beide jihadisten nooit meer in Nederland zullen komen en als ze hier wel zijn, ze vast te zetten en na hun straf alsnog uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt de Staatssecretaris de uitspraak van de Raad van State om te bezien wat dit betekent voor deze en andere reeds genomen besluiten tot intrekking Nederlanderschap ingevolge art 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Indien onderkende uitreizigers terugkeren naar Nederland worden zij aangehouden, waarna de strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke opties grondig zullen worden onderzocht met inachtneming van alle feiten en omstandigheden. Het Openbaar Ministerie zal een vervolging starten indien het daartoe aanleiding ziet. Ten aanzien van personen die bij verstek veroordeeld zijn geldt dat zij, zodra zij terugkeren in Nederland, zullen worden gedetineerd ten behoeve van effectuering van hun straf. Na een onherroepelijke veroordeling wegens terroristische misdrijven is het mogelijk de nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit op grond van art 14, tweede lid RWN. Na intrekking van het Nederlanderschap kan het terugkeerproces aangevangen worden.
Wilt u deze vragen uiterlijk maandag 22 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen»?1
Ja.
Hoe wordt er momenteel in Nederland opgetreden tegen roekeloze rijders? Bent u van mening dat het huidige systeem van handhaving goed werkt of deelt u de mening dat er harder tegen roekeloze rijders opgetreden dient te worden?
Ik ben van mening dat er hard dient te worden opgetreden tegen personen die roekeloos rijgedrag vertonen. De huidige wet- en regelgeving biedt daar al ruimte voor. Allereerst in het kader van het strafrecht. Afhankelijk van de gevolgen, kan tegen roekeloze rijders worden opgetreden op grond van artikel 5 of 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94). Bij overtreding van artikel 5, het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg zonder letsel, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.150,–) worden opgelegd. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (€ 8.300,–).2 Met hetzelfde wetsvoorstel wordt ook een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag (artikel 5a WVW) voorgesteld. Het voorgestelde strafmaximum voor dit artikel is ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie (€ 20.750,-). In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval kunnen leiden tot de vaststelling dat de delictsomschrijving van dat artikel is vervuld, zoals gevaarlijk inhalen en in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid.
Als er sprake is van roekeloos gedrag met letsel of de dood tot gevolg, kan worden opgetreden met artikel 6 WVW. Bij overtreding van dit artikel kan hechtenis van ten hoogste 9 jaar of een geldboete van de vijfde categorie (€ 82.000,-) worden opgelegd.
Naast de strafvervolging kan de politie bij ernstige verkeersdelicten het rijbewijs meteen invorderen. Dat geldt voor de zware gevallen van rijden onder invloed, een ernstige overschrijding van de snelheid of het ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg.
De officier van justitie kan het rijbewijs vervolgens voor langere tijd inhouden totdat de zaak voor de rechter komt. Als iemand niet voldoet aan de vordering om zijn rijbewijs over te geven bestaat de mogelijkheid om het motorrijtuig in bewaring te stellen.
Bij het begaan van ernstige verkeersdelicten is tevens inbeslagneming van het voertuig mogelijk. Op de mogelijkheden hiervan ga ik in het antwoord op vraag 5 nader op in.
Naast de strafrechtelijke invorderingsmogelijkheden heeft de politie ook bestuursrechtelijke invorderingsmogelijkheden (Artikel 130 WVW94 jo. artikel 5 RMRG2011). Vanuit het bestuursrecht kan door het CBR worden overgegaan tot het verplicht volgen van een cursus, zoals een Educatieve Maatregel Gedrag, onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid. Bij het niet of niet goed afronden van deze maatregelen kan het rijbewijs ongeldig worden verklaard. Voor beginnende bestuurders geldt dat zij een strafpunt krijgen na het begaan van een in de regeling opgenomen zware verkeersovertreding. Indien een bestuurder binnen 5 of 7 jaar na het behalen van het rijbewijs twee strafpunten behaalt, moet hij opnieuw zijn rijvaardigheid bij het CBR aantonen. Als de beginnende bestuurder daar niet in slaagt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard.
Ik ben van mening dat in de basis het huidige systeem van handhaving goed werkt. Wel meen ik dat de aanpak van gevaarlijk rijgedrag op sommige aspecten strenger kan. Vandaar dat ik het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten bij uw Kamer heb ingediend.3 Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel over rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
Welke handvatten heeft het Openbaar Ministerie in Nederland om op te treden tegen roekeloze rijders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over het systeem dat nu in België gebruikt wordt, waarbij de Belgische politie de mogelijkheid heeft het voertuig te vorderen bij een verkeersovertreding die getuigt van roekeloos rijden?
Het is niet aan mij om te oordelen over de maatregelen die de Belgische overheid treft om verkeersovertreders te bestraffen. Ik zal bij het antwoord op vraag 5 ingaan op de mogelijkheden om in het Nederlandse systeem een voertuig in beslag te nemen.
Bij welke overtredingen acht u het mogelijk een auto in beslag te nemen? Wat verstaat u onder roekeloos rijgedrag?
De gronden voor inbeslagneming zijn opgenomen in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Bij verkeerszaken gaat het doorgaans om onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. In de door het OM vastgestelde Aanwijzing inbeslagneming (2014 A006) is geregeld in welke gevallen de politie tot inbeslagneming kan overgaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de maximum toegestane snelheid met tenminste 100% wordt overschreden en er daarbij sprake is van concrete gevaarzetting. Ook in andere gevallen van recidiverend zeer verkeersgevaarlijk gedrag is inbeslagneming mogelijk. Hetzelfde geldt voor auto’s die rij-technisch in zodanige gebrekkige staat verkeren dat deelname aan het verkeer in het kader van de verkeersveiligheid niet langer verantwoord is.
De auto wordt inbeslaggenomen nadat daarover overleg met de officier van justitie heeft plaatsgevonden.
Inbeslagneming is een ingrijpende maatregel. Daarom wordt inbeslagneming van auto’s beperkt toegepast bij de politie in afstemming met het OM. Bovendien staat bij inbeslagname ook beklag open voor de eigenaar/bezitter van het inbeslaggenomen voorwerp. Dit betekent dat de rechter de rechtmatigheid van de beslissing tot inbeslagname controleert.
Ten aanzien van de vraag naar wat verstaan moet worden onder roekeloosheid is van belang dat onder het juridische begrip roekeloosheid een ander begrip wordt verstaan dan in het normale spraakgebruik. In juridische zin betreft het een specifiek begrip dat voorkomt in artikel 175, lid 2 WVW94. Dit betreft de meest zware vorm van schuld aan een verkeersongeval waarbij doden of zwaargewonden te betreuren zijn. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat van roekeloosheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. De rechter zal dan zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt, met de introductie van artikel 5a geëxpliciteerd uit welk gedrag roekeloosheid kan bestaan bij zeer gevaarlijk rijgedrag waaruit ernstige gevolgen zijn voortgevloeid.4 Dit met als doel de reikwijdte van roekeloosheid te verruimen ten opzichte van de beperkte inhoud die deze heeft gekregen in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Acht u het denkbaar dat een dergelijk systeem ook in Nederland gebruikt kan worden? Zou u bereid zijn hierover met uw Belgische collega in gesprek te gaan?
Zoals aangegeven is in Nederland de inbeslagname op een andere wijze geregeld. Het betreft een dwangmiddel dat alleen bij een verdenking toegepast kan worden binnen het kader van de opsporing ter zake van een strafbaar feit. Een bestuurlijke variant waarbij de burgemeester een en ander fiatteert kennen wij in ons land niet.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven kennen wij in Nederland een groot aantal mogelijkheden om roekeloos rijgedrag aan te pakken. Ik zal die mogelijkheden met een tweetal wetsvoorstellen verder aanscherpen en uitbreiden. Ik zie daarom geen redenen om een systeem van inbeslagname zoals in het bewuste artikel wordt beschreven te invoeren.
De uitfasering van fluorescentiebuizen |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bij het instellen van de richtlijn betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn 2011/65/EU), waarbij kwik werd uitgefaseerd, een uitzondering is gemaakt voor vijf jaar voor kwikhoudende fluorescentiebuizen en spaarlampen omdat de licht-emitterende diode (led)-techniek destijds nog onvoldoende alternatieven bood?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat, ondanks dat deze uitzonderingstermijn van vijf jaar inmiddels ruimschoots is verstreken, de fluorescentiebuis, in tegenstelling tot de gloeilamp, nog volop wordt geproduceerd en dat tl-buizen goed zijn voor 40% van de wereldwijde verlichtingsmarkt?
Richtlijn 2011/65/EU voorziet in de mogelijkheid om vrijstellingen van het verbod op toepassing van een bepaalde stof te verlengen. Een fabrikant, diens gemachtigde of elke andere marktdeelnemer in de toeleveringsketen kunnen bij de Europese Commissie verlenging aanvragen, uiterlijk 18 maanden voor het verstrijken van een vrijstelling. Bestaande vrijstellingen blijven geldig totdat de Commissie een besluit heeft genomen over het verzoek om verlenging. Richtlijn 2011/65/EU delegeert de besluitvorming over vrijstellingen aan de Commissie, waarbij deze evenwel de lidstaten dient te raadplegen en de besluiten ter goedkeuring moet voorleggen aan de Raad en het Europees parlement.
In het geval van fluorescentiebuizen zijn er in 2015 verlengingsaanvragen ingediend. Doordat de Commissie hierover nog geen besluit heeft genomen zijn de vrijstellingen van 2011 nog steeds van kracht. Die houden in dat voor de diverse typen tl-buizen een bepaald maximaal gehalte kwik is toegestaan.
De Commissie geeft aan dat de besluitvorming moest wachten op een studie naar de sociaaleconomische gevolgen van uitfasering van kwiklampen, die vertraging heeft opgelopen en afstemming behoefde met parallel lopend werk onder de EU-richtlijn voor ecodesign, maar dat de studie inmiddels voor publicatie gereed is. Ik verwacht dat de Commissie vervolgens spoedig de door haar voorgestelde besluiten over de vrijstellingen van de diverse typen kwiklampen uitbrengt en zal zo nodig voor het belang hiervan aandacht vragen.
Productie van fluorescentiebuizen buiten de EU is niet aan Richtlijn 2011/65/EU gebonden. Wel hebben veel landen buiten de EU vergelijkbare regelgeving en in bijna alle landen gelden de beperkingen van het kwikgehalte onder het Verdrag van Minamata, die iets soepeler zijn dan die onder Richtlijn 2011/65/EU. Het wereldwijde marktaandeel van fluorescentiebuizen is mij niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat deze fluorescentiebuizen inmiddels probleemloos en relatief goedkoop kunnen worden vervangen door led-buizen zonder de armatuur te vervangen en dat deze led-buizen 50% zuiniger zijn dan tl-buizen?
Ook de mij bekende informatie geeft aan dat led-buizen ongeveer 50% minder energie gebruiken dan tl-buizen. Het is echter voor een deel van de tl-buizen nog niet mogelijk om ze door led-buizen te vervangen zonder aanpassingen aan de armatuur of zelfs vervanging van de armatuur, zo valt onder meer te lezen in het rapport dat het Öko-Institut als consultant voor de Europese Commissie heeft opgesteld ten behoeve van de besluitvorming over de aanvragen voor verlenging van de vrijstellingen.1
Bent u bekend met het feit dat één tl-buis vijf milligram kwik bevat en dat er jaarlijks circa 400 miljoen tl-buizen in Europa worden vervangen en dat slechts 28% wordt gerecycled en derhalve grote hoeveelheden kwik in het milieu terechtkomen?
Richtlijn 2011/65/EU staat (sinds 1 januari 2012) voor de meest gangbare tl-buizen 3 tot 3,5 milligram kwik toe. Vanuit de industrie is mij gemeld dat bij de fabricage 2,5 milligram of minder wordt gedoseerd, om te voorkomen dat een deel van de buizen het maximaal toegestane gehalte overschrijdt. Het is namelijk technisch niet goed mogelijk om een paar milligram in een groot aantal lampen te doseren zonder variatie van enkele tienden milligrammen.
Uit het genoemde rapport van het Öko-Institut is op te maken dat op de EU-markt in 2015 bijna 400 miljoen tl-buizen zijn verkocht. De Europese Commissie heeft in het kader van de ecodesign regelgeving een uitgebreide studie naar de verlichtingsmarkt laten doen. Voor die studie is het model MELISA is ontwikkeld. In het gepubliceerde rapport van 2015 wordt een dalende trend aangegeven, van tegen 390 miljoen in de jaren 2006–2011 naar 372 miljoen in 2012 en 344 miljoen in 2013.2
Een percentage van slechts 28% van de tl-buizen in Europa dat de weg naar recycling zou vinden is mij niet bekend en komt mij onwaarschijnlijk laag voor, gezien het rapport van het Öko-Institut. Dit rapport haalt informatie aan van Lighting Europe, gebaseerd op gegevens van de Collection & Recycling Service Organization (CRSO). In 2013 zou het aantal afgedankte kwiklampen (waar tl-buizen deel van uitmaken) dat werd ingezameld 45% hebben bedragen van het aantal dat gemiddeld in de jaren 2010 tot en met 2013 jaarlijks op de markt werd gebracht. Daarnaast meldt Eucolight, de organisatie van recyclers van verlichting in Europa, dat in 2015 door haar leden 50% is ingezameld van het aantal lampen dat gemiddeld in 2012, 2013 en 2014 op de Europese markt is gebracht.3 Specifieke voor tl-buizen gepubliceerde cijfers zijn mij niet bekend.
Uitgaande van het verkoopcijfer 400 miljoen in de EU in 2015, met een gemiddeld kwikgehalte van 2,5 milligram, is er in dat jaar via de aanschaf van tl-buizen 1 ton kwik in de Europese economie gebracht. Gezien de dalende verkoop, de stijgende inzamelpercentages en het deels afvangen in verbrandingsinstallaties van kwik uit lampen die bij het restafval zijn gedeponeerd zal per jaar (veel) minder dan 0,5 ton kwik uit lampen in de atmosfeer terecht komen. Natuurlijk vind ik dat dit verder omlaag moet, door verdere verbetering van inzameling en recycling en ook door tl-buizen uiteindelijk uit te faseren. Anderzijds vind ik dat de milieubelasting met kwik door lampen wel in het perspectief geplaatst moet worden van het zeer beperkte aandeel dat deze heeft in de totale belasting van het milieu met kwik. Het Global Mercury Assessment 2018 van UNEP schat de totale antropogene emissies van kwik naar lucht in 2015 op 2.220 ton, met als grootste bronnen de ambachtelijke kleinschalige goudwinning (38%), de energiewinning uit steenkool (21%), de productie van metalen (16%) en de productie van cement (10%).4
Bent u bekend met het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft bepaald dat kwik een van de grootste bedreigingen vormt voor de publieke gezondheid?
Ja, met dien verstande dat dit probleem geografisch sterk varieert en het sterkst speelt in gebieden waar kwik wordt gebruikt zonder goede maatregelen tegen emissies en blootstelling. Ernstige risico’s op kwikvergiftiging bestaan in gebieden in Zuid-Amerika, Afrika en zuidoost Azië waar ambachtelijke kleinschalige goudwinning plaatsvindt. In economisch onderontwikkelde landen kan verouderde, kwik gebruikende industrie risico’s opleveren. Het risico wordt in belangrijke mate bepaald door persoonlijke omstandigheden, zoals het werken in en wonen nabij de genoemde activiteiten en het eten van veel vis met hoge gehalten opgehoopt kwik.
Bent u bekend met het feit dat maar liefst 29 megaton CO2-uitstoot per jaar kan worden bespaard in de Europese Unie (EU) als alle 2,4 miljard tl-buizen worden vervangen door led-buizen?
De genoemde cijfers zijn mij niet bekend. Gegeven het hierboven genoemde 50% lagere energiegebruik van led-buizen zal een dergelijk aantal led-buizen aanzienlijk minder energie gebruiken dan tl-buizen. Als die energie uit fossiele brandstof (steenkool, aardgas) wordt gewonnen leidt dat tot een navenant lagere uitstoot van CO2.
Bij het schatten van de besparing op energie en CO2-uitstoot moet ook rekening gehouden worden met de energie die nodig is voor de productie van de led-buizen en van nieuwe armaturen, voor zover er nog geen compatibele vervangende led-buizen op de markt zijn. Ook de winning van grondstoffen voor led-lampen en -armaturen, de productieprocessen en de vervoersbewegingen waar versnelde vervanging van alle tl-buizen om vraagt kosten energie en zorgen voor CO2-uitstoot en andere vormen van milieubelasting. Dit speelt sterker naarmate de materialen die uit de afgedankte tl-buizen vrijkomen minder goed gerecycled worden.
Deelt u de mening dat anno 2019 de voorwaarden voor de uitzonderingen niet meer van toepassing zijn en de led-technologie zich in voldoende mate heeft bewezen en voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is?
Voor een groot deel van de kwikhoudende lampen zijn inmiddels goede en betaalbare vervangende led-lampen verkrijgbaar. In dat geval is er reden om vrijstelling onder Richtlijn 2011/65/EU te beëindigen. Het genoemde rapport van het Öko-Institut uit 2016 concludeert echter dat voor deel van de armaturen nog geen eenvoudige vervanging door led-buizen mogelijk is. De verlichtingsindustrie geeft aan dat voor het plaatsen van led-buizen in bestaande tl-armaturen op dit moment nog vaak kennis nodig is van de elektrische stuurapparatuur in het bestaande armatuur, wat om professionele installateurs vraagt. Datzelfde geldt voor benodigde aanpassing van de bedrading in de armatuur.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is om zo snel mogelijk alle tl-buizen te vervangen door led-technologie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om de verkoop van armaturen die ongeschikt zijn voor led-lampen zo snel mogelijk te beëindigen. Of echter het vervangen van tl-buizen door led-buizen vóór het einde van de functionele levensduur van de tl-buizen over het geheel genomen een positief effect op de milieubelasting heeft is nog niet duidelijk. Dat geldt ook voor het vroegtijdig vervangen van bestaande armaturen waarvoor nog geen vervangende led-buizen zijn ontwikkeld (in kantoren kan het om hele systeemplafonds gaan). Mijn inzet richting de Commissie is steeds dat voor besluitvorming over zaken als deze het overall milieueffect in beeld moet worden gebracht. Pakt dat gunstig uit voor uitfasering, dan moet daartoe snel worden overgegaan.
Gezien de toch al afnemende verkoop van tl-buizen in de EU, de trend van toenemende inzameling en recycling van lampen en het zeer kleine aandeel van kwiklampen in de totale emissie van kwik, is het echter ook mogelijk dat het beste overall milieueffect bereikt wordt door tl-buizen beschikbaar te houden voor bestaande armaturen waarin nog geen eenvoudige plaatsing van led-buizen mogelijk is. Een dergelijk vrijstellingsbeleid kent Richtlijn 2011/65/EU ook voor reserve-onderdelen, vanuit de gedachte dat vervanging van een onderdeel doorgaans een betere milieuvoetafdruk heeft dan nieuw-productie van een geheel apparaat.
Bent u bekend met het feit dat op 30 september 2017 een onderzoek van het Öko-Institut gereed zou zijn over de sociaaleconomische gevolgen van een verbod op fluorescentiebuizen? Waarom is dit onderzoek nog niet beschikbaar? Wanneer wordt dit onderzoek beschikbaar?
Navraag bij het Öko-Institut en de Europese Commissie heeft geleerd dat het onderzoek naar de sociaaleconomische gevolgen van de uitfasering van fluorescentiebuizen en andere kwiklampen, door het Öko-Institut uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, vertraging heeft opgelopen vanwege benodigde verbetering van de gegevensbasis en vanwege benodigde coördinatie met het proces van herzieningen onder Richtlijn 2009/125/EC (de Ecodesign richtlijn) dat op dezelfde lamptypen is gericht. De Commissie geeft nu aan dat het onderzoek naar de sociaaleconomische gevolgen gereed is en naar verwachting binnen enkele weken gepubliceerd wordt.
Bent u bekend met het feit dat het Öko-Institut al in 2016 heeft geconcludeerd dat er geen reden is tot het verder gedogen van tl-buizen?
Het advies van het Öko-Institut aan de Commissie in 2016 was om de vrijstelling te handhaven voor tl-buizen met lange levensduur, zodat vervanging van defecte buizen in de EU alleen met lange-levensduurbuizen gaat plaatsvinden, voor zover het armaturen betreft waarvoor nog geen geschikte of voldoende goedkope led-buizen zijn ontwikkeld. De redenering van het Öko-Institut was dat er door de lange levensduur van de nieuwe tl-buizen minder kwik opnieuw in de economie gebracht zal worden tot het moment waarop er led-buizen als vervanging beschikbaar komen.
Voor de typen tl-buizen zonder extra lange levensduur, die het overgrote deel vormen van de huidige markt, heeft het Öko-Institut uitfasering geadviseerd, behalve voor het relatief kleine marktsegment van tl-buizen dunner dan 9 mm, omdat voor de armaturen voor deze groep lampen nog nauwelijks led-buizen zijn ontwikkeld.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor een einde aan het gedogen van tl-buizen opdat deze worden vervangen door led-buizen? Zo nee, waarom niet?
Ik steun de redeneerlijn van het advies dat het Öko-Institut in 2016 ten aanzien van tl-buizen heeft uitgebracht. Die redeneerlijn gaat nadrukkelijk uit van de beleidswens om het gebruik van kwik zo snel mogelijk uit te faseren, maar houdt daarbij wel rekening met de proportionaliteit tussen eventuele milieuwinst en extra kosten voor burgers en bedrijven en ook met de mogelijkheid dat het vervangen van nog niet afgeschreven armaturen door nieuw te produceren armaturen over het geheel genomen tot méér milieubelasting leidt. Op basis van de reacties die dit advies heeft gekregen in de expertgroep van lidstaten die de Commissie voor haar besluiten over vrijstellingen onder de Richtlijn 2011/65/EU raadpleegt verwacht ik dat de Commissie het advies overneemt, eventueel aangepast op de sinds 2016 verder voortgeschreden ontwikkeling van led-verlichting en afgestemd met ontwikkelingen onder de Ecodesign richtlijn. Ik heb geen aanwijzingen dat deze op uitfasering van kwik gerichte strategie bij de Commissie in het geding is, maar zal er zo nodig op blijven aandringen.
Het bericht 'Spaargeld in de zak van de bank: 'Ik voel mij zwaar belazerd door ABN AMRO'' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 15 april 2019?
Ja.
Bent u bekend met de zogeheten Meegroeihypotheek? Hoe zit dit product in elkaar? Wat vindt u van de kwalificatie «afbraakpolis»? Wordt dit product nog verkocht?
De Meegroeihypotheek is een hypotheekproduct bestaande uit een hypothecaire lening en een verzekering (vermogensopbouw in een spaar- of beleggingsproduct). Op een Meegroeihypotheek wordt gedurende de looptijd niet afgelost. Aan het einde van de looptijd wordt afgelost met het opgebouwde vermogen. Om het risico af te dekken dat bij overlijden de hypotheek niet kan worden afgelost, wordt een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. Bij het aangaan van deze overlijdensrisicoverzekering moet uit de verzekeringspolis blijken welk bedrag wordt uitgekeerd bij overlijden. Het is niet ongebruikelijk dat bij overlijden het opgebouwde vermogen in de polis wordt aangevuld tot het verzekerde bedrag, en niet aanvullend wordt uitgekeerd. De Meegroeihypotheek kan niet meer worden afgesloten bij ABN AMRO.
Hoe vaak komt het voor dat klanten niet volledig worden ingelicht over de voorwaarden van de Meegroeihypotheek? Waar hebben consumenten recht op als zij onvolledig zijn voorgelicht?
Aanbieders zijn verplicht te zorgen dat de productinformatie die zij aan klanten verstrekken over hypotheken en verzekeringen correct, duidelijk en niet misleidend is. Ook is het belangrijk dat de klant tijdens een adviesgesprek goed wordt voorgelicht over het financieel product zodat een weloverwogen keuze kan worden gemaakt.
In het geval dat de klant niet zorgvuldig is geïnformeerd en voorgelicht tijdens het adviesgesprek zijn verschillende stappen mogelijk. Bij een geschil over een hypotheek of verzekering kan de consument zich wenden tot het klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid). Als het Kifid de consument in het gelijk stelt kan zij ook een vergoeding van geleden schade toekennen. Ook kan de consument er voor kiezen om naar de rechter te gaan.
Hebt u er ook kennis van genomen dat het risico dat het spaardeel van de hypotheek zou komen te vervallen niet is verteld door de adviseur en ook niet in de polisvoorwaarden stond, zoals uit de uitzending blijkt? In hoeverre kan de bank zich dan toch hierop beroepen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn producten als de Meegroeihypotheek niet veel te ingewikkeld en legt een dermate ingewikkeld product geen zware plicht op de adviseur en aanbieder?
Een hypotheek is een substantiële financiële verplichting, die voor veel consumenten ingewikkeld kan zijn. Sinds 2013 dienen financiële ondernemingen te beschikken over een zogenaamd productontwikkelingsproces. Dit betekent dat de aanbieder van hypothecair krediet over adequate procedures en maatregelen dient te beschikken die waarborgen dat bij de ontwikkeling, goedkeuring en evaluatie van een hypothecair krediet op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument. Dit vergt van de aanbieder dat vanuit het perspectief van de klant onder andere moet worden gekeken naar de doelgroep en de begrijpelijkheid van het product. Daarnaast is het de rol van de hypotheekadviseur om het hypotheekproduct aan de klant uit te leggen en te bespreken of het product past bij de situatie en wensen van de klant.
Denkt u dat mensen in staat zijn op basis van spaarzeker en verzekeringsproducten te doorgronden wat de precieze voorwaarden van polissen zijn?
Naast de verplichting voor de aanbieder van een financieel product om correcte, duidelijke en niet misleidende productinformatie te verstrekken, geldt voor veel consumenten dat zij een hypotheek afsluiten nadat zij zich hebben laten adviseren door een hypotheekadviseur. Zoals ik hierboven heb aangegeven is het belangrijk dat in het adviesgesprek de specifieke kenmerken en voorwaarden van het product worden besproken, en wordt bezien of dit aansluit bij de situatie en wensen van de consument. Indien de consument voldoende informatie verkregen heeft over de aard en risico’s van een product, is er ook een eigen verantwoordelijkheid om een afweging te maken over de verwachte financiële voor- en nadelen en de bijbehorende risico’s.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te attenderen dat dit probleem speelt en in overweging te geven onderzoek te doen naar de informatievoorziening van dergelijke producten, de voorlichting erover, de advisering en de producten zelf?
Op basis van een risicogeoriënteerde inzet, bijvoorbeeld op basis van meldingen van consumenten of reclame-uitingen van hypotheekaanbieders en verzekeraars, bepaalt de Autoriteit Financiële Markten als onafhankelijk toezichthouder haar eigen toezichtprioriteiten. Daarnaast houdt zij sinds 2013 toezicht op de productontwikkeling.
Wat vindt u van de reactie van ABN AMRO op de casus? Zou de bank niet actiever moet helpen een oplossing te vinden?
In de uitzending geeft ABN AMRO aan in gesprek te zijn met de betreffende klant. Ook heeft ABN AMRO aangeboden geen advieskosten in rekening te brengen.
Ik vind het belangrijk dat de sector laat zien dat zij haar bijzondere maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële ondernemingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen en het klantbelang in het oog houden. Het gesprek aangaan met een ontevreden klant is daar onderdeel van.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat consumenten hun gespaarde deel van een spaarhypotheek niet verliezen, mocht er onverhoopt iemand komen te overlijden?
Ik raad consumenten die dergelijke producten hebben afgesloten maar daar niet tevreden (meer) mee zijn, aan om in gesprek te gaan met hun adviseur of aanbieder. In dit gesprek kan worden bezien of het product nog passend is bij de huidige situatie en welk handelingsperspectief de consument heeft. Voor nu is de bij mij beschikbare informatie geen aanleiding voor vervolgacties.
De berichten rond Rinus Otte |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat drie maanden voordat Rinus Otte Michael P. in hoger beroep strafkorting gaf, er anders dan hij zelf beweert, wel degelijk een rapport over Michael P. was geschreven waarin stond dat Michael P. een hoog recidiverisico vormde?1 2 3
De reclassering heeft op een aantal momenten gedurende de strafrechtelijke procedure adviezen uitgebracht, waaronder een advies ten behoeve van de behandeling in hoger beroep. Dit advies is uitgebracht op 5 juli 2012. In dit advies werd het recidiverisico ingeschat als hoog-gemiddeld. Deze feiten conflicteren niet met de uitspraken van de heer Otte, die zien op het voorhanden zijn van gedragsdeskundige rapportages waarin geconcludeerd wordt dat er sprake is van een stoornis.
Wat vindt u van het feit dat Rinus Otte in een interview heeft laten weten dat bij hem als rechter de inhoudelijke prikkel was verdwenen en hij zich niks aantrok van gedragsdeskundigen?
In de bovenstaande vraagstelling herken ik de uitspraken van de heer Otte zoals hij die binnen een bredere context in het NRC-interview heeft gedaan niet.
Deelt u de conclusie dat als de raadskamer het rapport van de reclassering wel had meegewogen, de straf van de rechtbank in eerste aanleg in stand was gebleven en TBS was opgelegd, Michael P. in 2017 nog vast had gezeten en Anne Faber nog geleefd had? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraak in Nederland is onafhankelijk. Het past mij als Minister niet om te oordelen over een vonnis of de beraadslaging die in dat kader heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat Rinus Otte niet met de familie van Anne Faber in gesprek wil gaan omdat volgens hem de zaak besmet is geraakt? Deelt u mening dat niet zozeer de zaak besmet is maar eerder Rinus Otte zelf?
Ik heb daar kennis van genomen. Uit het interview in de NRC maak ik op dat het niet alleen een gesprek zou zijn tussen de heer Otte en de familie maar ook met twee journalisten en dat dit laatste de reden is dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden.
Overigens heeft er wel een gesprek plaatsgevonden met de president van het gerechtshof.
Kunt u uitleggen waarom u zo’n arrogante, kwaadaardige en/of luie rechter niet heeft ontslagen maar in plaats daarvan heeft gepromoveerd tot het College van procureurs-generaal? Bent u bereid Rinus Otte alsnog te ontslaan?
Bij uitspraken in strafzaken in hoger beroep zijn drie raadsheren betrokken. Zij komen gezamenlijk tot een oordeel. Dat oordeel kan niet aan één van de drie rechters worden toegerekend. Rechters kunnen ook niet persoonlijk aangesproken worden op uitspraken in zaken.
Hoe kan deze man, die totaal geen gevaar zag in Michael P, die Michael P. een strafkorting gaf van maar liefst 5 jaar en nu als lid van het College van procureurs-generaal zelfs het hele openbaar ministerie aanstuurt, in staat zijn Nederland adequaat te beschermen tegen toekomstige moordenaars en verkrachters zoals Michael P.?
Zie antwoord vraag 5.
De arrestatie en mogelijke uitlevering van WikiLeaks oprichter Julian Assange |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom WikiLeaks oprichter Julian Assange onlangs in Groot-Brittannië is gearresteerd? Kunt u bevestigen dat dit onder meer is vanwege een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten (VS)?
Ik heb kennisgenomen van het intrekken van het asielrecht en het opschorten van het Ecuadoraans staatsburgerschap van de heer Assange door Ecuador en de daaropvolgende arrestatie van de heer Assange door de Britse autoriteiten. Ecuador heeft de Britse autoriteiten toestemming gegeven om de heer Assange in de ambassade te arresteren. De Britse autoriteiten hebben aangegeven dat de arrestatie van de heer Assange geschiedde op grond van het ontwijken van een uitleveringsverzoek (het niet verschijnen voor een rechtbank inzake een Zweeds uitleveringsverzoek). Na zijn arrestatie is de heer Assange in het VK schuldig bevonden aan «failing to surrender to court», voor het niet verschijnen voor de rechtbank in 2012. Hiervoor kan de heer Assagne tot 12 maanden celstraf krijgen. Na zijn arrestatie is door de VS een voorlopig uitleveringsverzoek ingediend inzake computervredebreuk. Zodra het definitieve uitleveringsverzoek van de VS is ontvangen zal dit door de Britse rechter beoordeeld worden.
Lopen er ook nog andere zaken tegen Assange, bijvoorbeeld in Zweden?
Verdere uitleveringsverzoeken zijn mij niet bekend. In 2010 werd Julian Assange in Zweden verdacht van verkrachting. Het gerechtelijk vooronderzoek tegen hem werd echter gestopt in mei 2017 en het arrestatiebevel tegen hem werd ingetrokken. Op de dag van Assange’s arrestatie (in Londen op 11 april 2019), heeft de advocaat van het vermeende slachtoffer de Openbare Aanklager in Zweden formeel verzocht het vooronderzoek te hervatten. Dit kan gedaan worden zolang de verjaringstermijn niet is verstreken, in dit geval midden augustus 2020. Momenteel is nog niet bekend hoe de Zweedse Openbare Aanklager op dit verzoek zal reageren.
Bent u bekend met de Amerikaanse aanklacht tegen Assange? Deelt u de opvatting dat deze aanklacht vooral ingaat op werk wat journalisten gewoon zijn om te doen, namelijk het publiceren over staatsgeheimen die maatschappelijk relevant zijn, en deze aanklacht daarom als een bedreiging van de persvrijheid gezien moet worden, zoals journalistenorganisaties doen?1 Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen via de media van een voorlopig uitleveringsverzoek van de VS voor computervredebreuk.
Vrijheid van meningsuiting, zowel offline als online, is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Een vrije pers is essentieel voor transparantie en goed bestuur.
Hoewel het recht op vrijheid van meningsuiting gerespecteerd moet worden vloeien hier ook beperkingen uit voort (in het geval van strafbaarstelling). In veel landen is het strafbaar indien welbewust Staatsgeheime informatie openbaar wordt gemaakt.
Vindt u het goed dat WikiLeaks in het verleden heeft gepubliceerd over marteling en oorlogsmisdaden begaan door de VS in Afghanistan en Irak of had u liever gezien dat de VS deze informatie geheim kon blijven houden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel van de verantwoordelijken voor de door WikiLeaks onthulde oorlogsmisdaden in Irak en Afghanistan zich inmiddels voor een rechter hebben moeten verantwoorden? Deelt u de mening dat dit, in plaats van het vervolgen van degene die de misdaden aan het licht heeft gebracht, prioriteit zou moeten zijn?
Het kabinet beschikt niet over een overzicht van rechtszaken naar aanleiding van de publicaties van WikiLeaks. Nederland mengt zich niet in de overwegingen van andere landen omtrent het vervolgingsbeleid.
Bent u bekend met de zorgen die onder meer Amnesty International uit aangaande de mogelijkheid van een eerlijk proces zonder mensenrechtenschendingen voor Assange in de VS?2 Deelt u de opvatting van deze mensenrechtenorganisatie dat voorkomen moet worden dat Assange uitgeleverd wordt aan de VS? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de zorgen van Amnesty International. Het kabinet kan geen verwachting uitspreken over de inwilliging van het Amerikaanse uitleveringsverzoek aan het VK of de rechtsgang in het Verenigd Koninkrijk. Het rechtssysteem in het VK zal zich volgens de geldende procedures over de zaak moeten uitspreken. Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er op basisschool de Stelaertshoeve in Tilburg door de GGD voorlichting wordt gegeven over de ramadan |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat op basisschool de Stelaertshoeve in Tilburg aan kinderen voorlichting over de ramadan wordt gegeven door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)?1
Ja
Wat is de insteek van de GGD bij de informatievoorziening richting de school? Is de bijeenkomst bedoeld voor alle kinderen op school of alleen voor kinderen die deelnemen aan de ramadan? Gaat het om inzicht in de beleving van de ramadan door kinderen en meer begrip daarvoor of over de gezondheidseffecten? Is het de bedoeling dat leerlingen met het onderwerp vervolgens in de les aan de slag gaan of staat de voorlichting op zichzelf?
De voorlichting over voeding en ramadan kwam tot stand in mei 2018, toen de ramadan samenviel met de examenperiode. De GGD Hart voor Brabant ontwikkelde toen een draaiboek voor het voortgezet onderwijs. Het draaiboek is via de site SportinTilburg beschikbaar voor algemeen gebruik in het kader van het JOGG-project (JOGG = Jongeren op gezond gewicht).
De voorlichting op de genoemde basisschool (in april 2019) had een iets andere insteek maar dezelfde doelen. De GGD adviseert scholen in Tilburg in het kader van de Gezonde School aanpak op diverse thema's zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. De GGD doet dat vanuit de lokale accenten die de gemeente legt bij het GGD-basispakket.
Naast de genoemde basisschool vroegen ook andere basisscholen voorlichting over de gezondheidsrisico's van vasten en tips om zo fit mogelijk te blijven, omdat vasten tijdens de periode van de CITO-(eind)toets een negatieve invloed kan hebben op de scores. De GGD verzorgde hierbij geen lessen aan kinderen, maar gaf de voorlichting tijdens een inloopbijeenkomst/ouderkamer voor ouders die hier interesse in hadden.
Kunt u aangeven of het de taak en/of beleid is van de GGD om op scholen te adviseren over de (gezondheids)effecten dan wel de beleving van de ramadan? Zo ja, betreft dit een apart programma dat de GGD zelf aanbiedt aan scholen of komt dit verzoek vanuit scholen zelf?
De GGD adviseert scholen in het kader van de Gezonde School aanpak, zie www.gezondeschool.nl.
De advisering door de GGD kan gaan over verschillende thema’s, zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. De school kiest daarbij zelf de (gezondheids)thema’s waarin ze ondersteuning van de GGD wil hebben.
Ook in dit geval kwam de genoemde basisschool met het verzoek aan de GGD om voorlichting aan ouders te geven over gezondheid (van kinderen) en de ramadan.
Op hoeveel scholen in Nederland wordt deze voorlichting gegeven en hoeveel middelen besteedt de GGD hieraan?
In Tilburg gaf de GGD deze voorlichting aan één school voor voortgezet onderwijs en een aantal basisscholen in Tilburg Noord. De geïnvesteerde tijd was enkele uren per school.
Voor geheel Nederland kan deze vraag niet beantwoord worden. Er vindt geen registratie plaats. De GGD levert lokaal maatwerk, dus reageert op vragen vanuit scholen.
Kunt u aangeven in hoeverre de informatie die door de GGD aan scholen, ouders en leerlingen wordt verstrekt over de gezondheidseffecten en beleving van de ramadan hen ook op een objectieve manier wijst op mogelijk negatieve effecten op de leerprestaties van kinderen zodat dit kan worden meegenomen in de afweging om al dan niet aan de ramadan deel te nemen?
De GGD belicht op een objectieve wijze wat ramadan voor invloeden kan hebben op leerprestaties. Er worden tips gegeven hoe deze periode voor gezondheid en leerprestaties zo gunstig mogelijk doorgebracht kan worden.
Is er bij de GGD ook breder aandacht voor informatieverstrekking richting scholen over de gezondheidseffecten en beleving van andere religieuze feesten en tradities? Zo nee, waarom niet en wat rechtvaardigt dit onderscheid?
De vraag om voorlichting past bij doelstellingen van de GGD: adviseren in het kader van de Gezonde School aanpak op diverse thema's, zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. Deze voorlichting stelde de GGD samen op speciaal verzoek van een school voor voortgezet onderwijs («Fit de Examens in...») om aandacht te besteden aan voeding tijdens de Ramadan. Op verzoek van de genoemde basisschool gaf de GGD aangepaste voorlichting over de combinatie CITO-(eind)toets en ramadan. Andere verzoeken voor gezondheidsvoorlichting in relatie tot andere religieuze feesten heeft de GGD Hart voor Brabant tot nu toe niet ontvangen.
Discriminatie op bestelling door verhuurmakelaars |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Radar waaruit blijkt dat negentig procent van de verhuurmakelaars bereid is om op verzoek te discrimineren?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik ken de uitzending. Ik vind deze cijfers zeer teleurstellend en onacceptabel.
Deelt u de mening dat deze «discriminatie op bestelling» onaanvaardbaar is en dat u alles moet doen om dit aan te pakken?
Uiteraard acht ik het onaanvaardbaar dat makelaars bereid blijken op aanvraag te discrimineren op de herkomst van kandidaat-huurders. Zoals bekend maakt de aanpak van discriminatie op de woningmarkt deel uit van het project Goed Verhuurderschap, waarover ik u heb geïnformeerd bij brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 439). Als gevolg daarvan is het onderwerp een aantal keren besproken met de partijen die deelnemen aan dit project (met name verhuurders en bemiddelaars) en hebben deze partijen zich verplicht hun commitment aan de aanpak zoals neergelegd in deze brief uit te spreken naar de hele sector. Tevens is in dit kader, ter vergroting van het inzicht, afgesproken onderzoek uit te laten voeren door de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Hiermee komen de verschillende vormen van discriminatie op de woningmarkt in beeld en worden mogelijke instrumenten ter bestrijding ervan bezien. Tevens is onderdeel van deze aanpak de steun van het Rijk voor een pilot in Rotterdam om op lokaal niveau een aanpak van discriminatie op de woningmarkt te ontwikkelen en de opgedane kennis hierover te delen met andere gemeenten die hiermee aan de slag willen. Tot slot voer ik de recent in uw Kamer aangenomen moties over dit onderwerp (Kamerstuk 32 847, nr. 508, nr. 510, nr. 513 en nr. 515) met urgentie uit.
Erkent u dat zelfregulering niet werkt, gezien de onthullende resultaten van dit onderzoek van Radar?
Discriminatie is een zeer taai en moeilijk te bestrijden fenomeen, omdat het meestal niet in de openbaarheid plaatsvindt. Het speelt niet alleen op de woningmarkt, maar ook bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt en bij stages in het onderwijs. De enige manier om dit fenomeen effectief aan te pakken is door een cultuurverandering te bewerkstelligen. Dit zal echter niet lukken door als Rijk eenzijdig maatregelen aan te kondigen van bovenaf. Het kan alleen als alle betrokken partijen, waaronder ook de huursector, gezamenlijk een front vormen. Ik blijf daarom de samenwerking met deze sector zoeken. Uit de uitzending van Radar blijkt wel dat er binnen de sector van bemiddelaars op de woningmarkt het afgelopen jaar nog zeer weinig verbeterd is. Het aantal makelaars dat bereid blijkt tot discriminatie ligt nog ongeveer op hetzelfde, zeer hoge percentage. De maatregelen die door de sector genomen zijn, zijn vooralsnog dus onvoldoende. Meer is nodig, en dat zal ik ook zeer helder naar voren brengen bij de brancheorganisaties.
Gaat u in gesprek met Radar met als doel om alle discriminerende verhuurmakelaars, die bij de redactie bekend zijn, aan te pakken?
Na de publicatie over woningmarktdiscriminatie in de Groene Amsterdammer, nu ruim een jaar geleden, heb ik onderzocht of een directe aanpak van de makelaars uit dat onderzoek mogelijk was. Dit bleek op juridische gronden niet het geval. De onderzoeken van de Groene Amsterdam en van Radar tonen aan dat een groot deel van de makelaars bereid is tot discriminatie. Bereidheid tot discriminatie is echter nog geen feitelijke discriminatie, en dus is er hier nog geen sprake van een gepleegd strafbaar feit. Vervolging is hier daarom niet kansrijk.
Om dezelfde reden zal ook door het Rijk uitgevoerd «mystery guest»-onderzoek niet ingezet kunnen worden voor opsporing en vervolging. In de uitvoering van de motie Van Eijs, Gijs van Dijk, Smeulders en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 32 847, nr. 515) bekijk ik echter wel of de «mystery guest» een geschikt instrument is om in te zetten voor monitoring, afschrikking en het corrigeren van makelaars die de fout ingaan. Het liefst zie ik nog altijd dat de branche dit soort maatregelen zelf neemt. Zij staan dichter bij de praktijk en hebben met het ontnemen van het lidmaatschap een directe corrigerende maatregel in handen. Ik zal hier dan ook bij de brancheorganisaties op aandringen.
Bent u bereid om ook andere discriminerende verhuurmakelaars op te sporen en te vervolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke andere manieren gaat u deze verhuurmakelaars aanpakken? Kunt u ervoor zorgen dat discriminerende verhuurmakelaars dit beroep niet langer mogen uitvoeren?
Nederland kent geen vergunningsstelsel voor het beroep van makelaar. Het is daarom niet mogelijk om personen te verbieden dit beroep uit te voeren. Wel vind ik dat een makelaar die aangeeft bereid te zijn tot discriminatie sancties van zijn beroepsorganisatie moet ondervinden, waaronder de mogelijkheid het lidmaatschap van zijn brancheorganisatie te verliezen. Uw kamer heeft hiertoe recent ook een motie van de heer Azarkan aangenomen (Kamerstuk 32 847, nr. 510). Ik ga dit binnenkort met de brancheorganisaties bespreken en ik zal er op aandringen dat zij hier serieus werk van maken.
Daarbovenop zou ik graag zien dat deze organisaties, bijvoorbeeld door middel van «mystery guest»-onderzoek, ook zelf actief gaan controleren of hun leden bereid zijn tot discriminatie, en actie ondernemen waar dit het geval blijkt.
Ik kan mij ook voorstellen dat het effectief kan zijn om makelaars die de fout ingaan met naam en toenaam te benoemen, om zo een afschrikwekkend effect te bewerkstelligen. Het is dan niet aan het Rijk om een dergelijke lijst te publiceren. De sector dient ook hier zelf zijn verantwoordelijkheid te pakken.
Over deze onderwerpen ga ik eveneens in gesprek met de brancheorganisaties.
Bent u bereid over te gaan op naming and shaming door de discriminerende verhuurmakelaars overzichtelijk op een website te publiceren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom komt het nog steeds voor dat verhuurdermakelaars dubbele bemiddelingskosten vragen, hoewel dit niet mag? Is er sprake van een andere werkwijze bij de Autoriteit Consument en Markt, en bent u van mening dat er hardere sancties moeten komen en consequenties uit de resulaten dienen te volgen?2
Zoals ik recent in antwoord op Kamervragen van de heer Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2189) heb toegelicht, ben ik verheugd over de aankondiging van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), waar u aan refereert, dat zij intensiever op gaat treden tegen huurbemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen aan huurders. Het is een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM. Deze contacten hebben ertoe geleid dat ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt zodat ACM haar handhaving scherper kan inzetten.
De wet is duidelijk. Het is verboden om, onder welke benaming dan ook, kosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Met diverse partijen verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen deze malafide praktijk. In mijn brief van 9 november 2018 over Goed verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) licht ik dit uitgebreid toe. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer ten onrechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat bemiddelaars nieuwe wegen kunnen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor.
Bij een overtreding kan de ACM een boete opleggen aan de overtreder en eventueel aan degene die opdracht tot deze overtreding heeft gegeven of er een leidinggevende rol in heeft gespeeld. De boete kan oplopen tot € 900.000 per overtreding. In sommige gevallen kan de boete nog hoger zijn en een percentage van de totale jaaromzet bedragen.
Naast handhaving blijft het belangrijk dat huurders zo vaak mogelijk ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen. Niet alleen om de schade die zij zelf hebben geleden terug te draaien, maar ook om verhuurbemiddelaars te ontmoedigen dergelijke kosten in rekening te brengen. De ACM heeft geconstateerd dat malafide bemiddelaars voorheen een maand huur in rekening brachten maar nu een zodanig laag bedrag in rekening brengen dat de huurder minder gauw de stap zet om het geld, desnoods via de rechter, terug te vorderen. Naast de aankondiging hiertegen op te gaan treden verwijst de ACM gedupeerden naar haar consumentenloket ConsuWijzer. Daar kunnen consumenten meer informatie vinden over hun rechten bij huurbemiddeling en een voorbeeldbrief waarmee zij de ten onrechte in rekening gebrachte kosten kunnen terugvorderen. Verder is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden, aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Ten slotte is op de website van de NVM informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld van een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ben u bereid om te onderzoeken in hoeverre bemiddelingskosten worden ingezet om te discrimineren en mensen uit te sluiten?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is aangegeven (bijvoorbeeld in het Vragenuur van dinsdag 16 april 2019), is als onderdeel van het project Goed Verhuurderschap onderzoek uitgezet naar discriminatie op de woningmarkt bij de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Dit onderzoek loopt nu. De resultaten verwacht ik kort na de zomer met u te kunnen delen.
Wilt u ophouden met halfzachte maatregelen (zelfregulering) en nu echt paal en perk stellen aan discriminatie op bestelling in makelaarsland? Zo nee, hoe voorkomt u dat we volgend jaar exact dezelfde resultaten te zien krijgen bij Radar?
Zie antwoord vraag 3.
Een onvoldoende voor het UWV |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent het artikel «Personeel UWV krijgt onvoldoende»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 16 april die ik op verzoek van uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 448, nr. 621)).
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft. De bewuste interne onderzoeksrapporten zijn destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 26 448, nr. 608).
Wilt u de betreffende documenten naar de Kamer sturen?
Ik zal de documenten die op grond van een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur door dagblad Trouw zijn opgevraagd ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer. Ik kies hiervoor omdat de documenten weliswaar aan de openbaarheid toebehoren nadat zij aan Trouw zijn vrijgegeven, maar openbaarheid op grond van de Wob niet absoluut is. Er zijn immers legitieme redenen om bepaalde informatie niet vrij te geven aan het publiek. In casu gaat het over persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen. Naar aanleiding van de expliciete vraag van het lid Jasper van Dijk in een tweede set schriftelijke vragen over berichtgeving van Trouw om toezending van onderliggende rapportages zonder dat informatie daaruit onleesbaar is gemaakt2, zal ik daarom alle stukken ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer3. Dat laat overigens onverlet dat eenieder die kennis wil nemen van de betreffende informatie deze zonder omhaal kan opvragen bij UWV, zij het uiteraard inclusief gelakte passages.
In dat kader is relevant om te melden dat UWV met ingang van 1 januari 2020 de staande praktijk van het Rijk zal overnemen. Documenten die op grond van een Wob-verzoek openbaar zijn gemaakt, zullen daarmee voor iedereen toegankelijk op een website worden geplaatst. UWV benut de periode tot 1 januari 2020 om de organisatie en de medewerkers voor te bereiden op deze nieuwe werkwijze. De reden dat UWV tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op standaard openbaarmaking na WOB-procedures, is dat tot voor kort de kwaliteitsonderzoeken van UWV voor puur interne verbeterdoeleinden werden gebruikt. Het ging daarbij soms om niet-representatieve steekproeven gericht op het leren in de organisatie, dus met focus op bekende problemen en risico’s en zonder nuance voorzien van verbeteropties. Deze informatie wordt nu het publieke debat in getrokken en benut voor uitspraken over de kwaliteit van dienstverlening van UWV in brede zin, terwijl de informatie die eraan ten grondslag ligt zich daar niet voor leent. Dat betekent dat UWV beziet hoe kwaliteitsonderzoek kan worden gedaan waarbij medewerkers zich vrij voelen om zich uit te spreken, zonder dat dat achteraf op een verkeerde manier veralgemeniseerd wordt, en ook wordt bezien hoe kwaliteitsonderzoek juist wel basis kan zijn voor bredere uitspraken over de kwaliteit van (onderdelen) van de dienstverlening. Ik blijf daarbij nadrukkelijk onderscheid maken tussen onderzoeken die bedoeld zijn voor interne kwaliteitsbewaking en kwaliteitsonderzoeken die bedoeld zijn voor publieke verantwoording. Het is van belang het UWV daarin ook professionele ruimte te bieden. De professionals van UWV doen maatschappelijk gezien belangrijk werk en ik hecht eraan dat zij zich daarin ook politiek gesteund weten, waarbij zorgvuldig wordt bezien welke informatie kan leiden tot algemenere conclusies en welke niet.
Erkent u dat de kwaliteit van de arbeidsdeskundige beoordelingen onder de maat is?
Op basis van een doorkijk in de diverse rapportages is vast te stellen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige bij de divisie Sociaal Medische Zaken van UWV, waaronder het werken conform de professionele standaard en de kwaliteit van de verslaglegging, in de periode van de onderzoeken niet voldeed aan de interne norm die UWV hanteert. Dat is een punt van zorg. Maar uit deze gegevens kunnen we niet concluderen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige ook 1-op-1 hebben geleid tot onjuiste uitkomsten van de integrale gevalsbehandeling. Het gehele werkproces wordt meegenomen in de kwaliteitstoetsing. Dat maakt dat ook kleine fouten, zoals een registratiefout, meetellen als een afbreuk aan de kwaliteit. Er valt zodoende geen vertaalslag te maken van kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige naar rechtmatigheid, en vervolgens ook niet naar eventuele onterecht uitbetaalde uitkeringen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hierdoor een verkeerd eindoordeel hebben gekregen en voor hoeveel mensen dit negatieve gevolgen had voor de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld aan uitkeringen er onterecht is uitbetaald door het toekennen van te weinig arbeidsvermogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de fouten te herstellen? Wat gaat u doen om te zorgen dat de mensen die negatieve gevolgen hebben ondervonden van het onterecht toekennen van te veel arbeidsvermogen worden gecompenseerd?
Ten eerste is het uiteraard van groot belang dat UWV snel en adequaat aanpassingen doet om de uitvoering te verbeteren wanneer geconstateerd wordt dat om wat voor reden dan ook een bepaald proces niet goed wordt uitgevoerd. In reactie op de geconstateerde kwaliteit van het handelen van arbeidsdeskundigen zijn meerdere maatregelen getroffen, met aanpassingen en verbetering van de interne opleiding tot arbeidsdeskundige als belangrijkste. Intercollegiaal overleg, dossieranalyse en -besprekingen zijn andere maatregelen die UWV treft. In die gevallen waarvan UWV in het kader van de kwaliteitstoetsing constateert dat de betrokken medewerkers steken hebben laten vallen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het recht op uitkering, worden deze gevallen opnieuw in behandeling genomen. De initiële beoordeling wordt dan overgedaan en de betrokkenen ontvangen dan een nieuwe beschikking.
Kunt u onderbouwen in hoeverre de kwaliteit van de artsenbeoordelingen onder druk staat, doordat werk van keuringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten? Wat staat hier in de betreffende rapporten over?
De beoordeling van de functionele mogelijkheden die iemand heeft, is voorbehouden aan de verzekeringsarts. Dit heb ik onlangs bevestigd, naar aanleiding van de casus in Groningen, waar juist deze eerste en harde voorwaarde voor het werken met taakdelegatie niet was geborgd. In die zin deel ik uw stelling dat het werk van verzekeringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten niet. Dat laat onverlet dat ik een groot voorstander ben van het werken met taakdelegatie, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Uit de langlopende en staande praktijk in de curatieve sector zien we dat de kwaliteit van het werk van artsen juist toeneemt door een goede verdeling van taken, meer ondersteuning bij administratieve handelingen en betere voorbereiding.
De kwaliteit van het werk van verzekeringsartsen die met taakdelegatie werken is in juli 2018 onderwerp van onderzoek geweest door UWV. Voor een goede duiding van de uitkomsten en de context verwijs ik u naar UWV. Ik heb in antwoord op eerdere schriftelijke vragen reeds opgemerkt dat de rapportages van kwaliteitsonderzoek van UWV niet het type informatie bevatten waarmee de Staatsecretaris en ik ons naar uw Kamer verantwoorden over het functioneren van de uitvoering4. UWV is altijd bereid een nadere toelichting te geven in de vorm van een technische briefing aan uw Kamer.
Bent u – gezien de hoge foutenpercentages – bereid om te zorgen dat mensen tegen een beslissing van het UWV bij een onafhankelijke commissie in beroep kunnen gaan?
Nee. Iedereen heeft de mogelijkheid om tegen een overheidsbeslissing in bezwaar en beroep te gaan. Bij de behandeling van een bezwaarzaak moet een bestuursorgaan volgens de Algemene wet bestuursrecht bepaalde waarborgen in acht nemen om een zekere mate van onafhankelijkheid te borgen. Zo is een vereiste dat een beslissing op bezwaar wordt genomen op een hiërarchisch hoger niveau dan de primaire beslissing en mag de voorzitter van de hoorzitting niet zijn betrokken bij de primaire beslissing. Bij beroep is de rechter uiteraard geheel onafhankelijk. UWV voldoet daarmee aan de normen voor een deugdelijke rechtsbescherming. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat het foutenpercentage bij arbeidsdeskundigen op een acceptabel niveau komt en de dienstverlening van het UWV weer voldoende scoort?
UWV is, als zelfstandig bestuursorgaan, verantwoordelijk voor de kwalitatief goede uitvoering van aanvaarde opdrachten. Kwaliteitsonderzoek draagt daar aan bij. Het formuleren en opvolgen van aanbevelingen is aan UWV. De maatregelen die UWV hiertoe heeft getroffen heb ik genoemd in het antwoord op vraag 7 en in mijn brief van 16 april.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Arbeidsongeschiktheid?
Dat is niet mogelijk gebleken, nu uw vragen op de dag van het VAO bij mijn ministerie zijn ontvangen.
Het bericht van de gemeente Rotterdam dat Stichting Acato, een onderwijsvoorziening voor leerlingen met autisme met dit werk moet stoppen |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Staat u nog steeds achter de inhoud van uw brief over het feit dat het onderwijsaanbod bij Stichting Acato, een onderwijsvoorziening voor leerlingen met autisme die geen plek hadden in onderwijs en jeugdzorg, per 1 mei 2019 van de gemeente Rotterdam moet stoppen, omdat de gemeente Rotterdam het vertrouwen heeft opgezegd in stichting Bloemfleur aangaande locatie de Koepel?1 2 3
Wij blijven van mening dat elk kind recht heeft op een passende onderwijs- of zorgplek en dat de geldende kwaliteitseisen moeten worden nageleefd en dat hier toezicht op gehouden kan worden. Dit is in lijn met de eerdere communicatie aangaande initiatieven als De Grote Brander4, LIVE5 en Linawijs6 Acato7 en de brief over samenwerkingsinitiatieven op zorgboerderijen8.
Bent u er, terwijl u in uw brief de volledige verantwoordelijkheid voor de ontstane problematische situatie bij Acato legt, niet zeer bezorgd over dat u – door zo stellig te vertrouwen op een oplossing voor de leerlingen en hun ouders die volledig door de andere betrokken partijen (zonder Acato) moet worden geregeld – uw eigen overkoepelende verantwoordelijkheid voor het welzijn van en aanbod van goede zorg en onderwijs aan deze kwetsbare kinderen niet nakomt, met grote risico’s voor de betreffende ouders en kinderen?
De gemeente, schoolbesturen en het samenwerkingsverband moeten er voor zorgen dat kinderen een zo passend mogelijk onderwijs- en/of zorgaanbod ontvangen. Dit dient te gebeuren op een veilige plek waar kinderen door gekwalificeerde professionals begeleid worden. De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is om dit aanbod met de stichting Bloemfleur (Acato) te ontwikkelen conform de eisen van de Jeugdwet. Wij zijn van mening dat wanneer een gemeente er geen vertrouwen in heeft dat kwaliteit geleverd of gewaarborgd kan worden, dat wij dan niet van bovenaf ons fiat kunnen geven aan een dergelijk initiatief. Daarnaast zijn de mogelijkheden vanuit het onderwijs ook beperkt aangezien de onderwijswetgeving niet voorziet in het bekostigen van dit soort initiatieven vanuit onderwijsmiddelen.
Bent u nu nog steeds van mening dat de gemeente Rotterdam, de scholen en het samenwerkingsverband voor een goede oplossing zullen zorgen voor deze kwetsbare leerlingen, buiten Acato om, ook na de recente ontwikkelingen in de gemeente Rotterdam aangaande dit dossier, waarbij op zijn minst vraagtekens rijzen over de vermeende inspanningen van de andere betrokken partijen?4 5
De gemeente Rotterdam, scholen en het samenwerkingsverband werken hard aan een oplossing voor de korte en de lange termijn voor de desbetreffende kinderen. Middels de aangenomen moties tijdens de Rotterdamse Raadsvergadering van 11 april is het college ook opgeroepen om een alternatief passend aanbod te creëren voor deze kinderen11. Hierbij wordt het tevens opgeroepen om waar mogelijk met dezelfde begeleiders te werken, het aanbod op dezelfde locatie vorm te geven en in overleg te treden met ouders en andere partijen. Daarnaast zal de gemeente het samenwerkingsverband moeten wijzen op hun verantwoordelijkheid aangaande het verzorgen van een dekkend aanbod en zal er met de onderwijssector en de jeugdhulpaanbieders gesproken worden over een intensivering van de aanpak van het thuiszittersprobleem en de leerrechtpilots.12
Tijdens een gesprek tussen de ministeries van OCW, VWS, het samenwerkingsverband, Gedragswerk en de gemeente Rotterdam op 25 april jl. heeft de gemeente aangegeven alles in het werk stellen om aan deze oproep van de Gemeenteraad te voldoen. In dit gesprek heeft de gemeente aangegeven per 6 mei een aanbod te zullen creëren op de voormalige locatie van Acato en dit is ook gebeurd. Hierbij worden meerdere deskundigen betrokken op het gebied van een autismespectrumstoornis, maar ook scholen, leerkrachten (om met ouders en de jongeren een ontwikkelingsperspectiefplan op te stellen) en cliëntondersteuners zijn betrokken. De voormalige medewerkers van Acato zijn uitgenodigd om een rol te blijven spelen in het nieuwe aanbod. Daarnaast heeft de wethouder de ouders uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Beide partijen zijn bereid om te zoeken naar een oplossing en nader tot elkaar te komen en er wordt momenteel gezocht naar een geschikte mediator om dit proces vorm te geven.
Deelt u de mening dat de uitspraken in uw brief dat «samenwerking met Acato om een gezamenlijke inzet te plegen om een passend onderwijs-zorgaanbod te ontwikkelen niet meer mogelijk is wegens de moeizaam verlopende communicatie met Acato, het niet tot stand komen van samenwerking tussen Acato en een of meer scholen, het gebrek aan vertrouwen dat Acato zich zal ontwikkelen tot een jeugdhulpaanbieder die voldoet aan de eisen van de Jeugdwet en de financiële situatie van Acato, mede in verband met het verzoek dat Acato doet om voor te financieren», op zijn minst wat minder stellig te doen zijn en aan nader onderzoek dienen te worden onderworpen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie wordt momenteel onderzocht door de gemeentelijke ombudsman van Rotterdam. Wij zijn benieuwd naar haar bevindingen en achten het niet wenselijk om parallel hieraan zelf een onderzoek uit te voeren of vooruit te lopen op haar onderzoek. Het belangrijkste is nu dat er op korte termijn een oplossing komt zodat de kinderen weer onderwijs en/of zorg ontvangen. Ondanks dat er ook vanuit de gemeente Rotterdam fouten zijn gemaakt, werkt de gemeente momenteel hard aan deze oplossing en dit proces willen wij niet frustreren.
Bent u nog steeds van mening dat Acato tot sluiting van dit speciale project gedwongen moet worden zonder nader onderzoek van uw kant dat zou kunnen voorkomen dat deze kinderen die dreigen te worden vermalen door de raderen van ons bureaucratische onderwijs-zorgsysteem in grote problemen komen?
Zie antwoorden op vragen 1,2,3 en 4 voor onze mening over de gang van zaken omtrent Acato.
Het staat Acato uiteraard vrij om de mogelijkheden te verkennen om alsnog een bekostigde school of zorgaanbieder conform de Jeugdwet te worden en zodoende ook in aanmerking te komen voor bekostiging om de activiteiten voort te kunnen zetten.
Bent u bereid om alsnog met de gemeente Rotterdam, Acato, de scholen en het samenwerkingsverband in gesprek te gaan over de mogelijkheden om er alsnog voor te zorgen dat het project kan blijven bestaan of op zijn minst uitstel kan verkrijgen om aan een alternatief te werken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid zijn wij terughoudend om sterk te interveniëren bij lokale aangelegenheden, maar zoals eerder gesteld hebben onze ministeries in april al gesprekken gevoerd om ons ervan te verzekeren dat er alles aan wordt gedaan om een oplossing te vinden. Gemeenten, samenwerkingsverbanden, zorginstellingen en andere lokale partijen staan aan de lat om het aanbod van onderwijs en zorg voor kinderen in overleg met ouders zo optimaal mogelijk vorm te geven. Onderdeel van deze verantwoordelijkheid is het oplossen van een situatie waarin dit aanbod niet direct tot stand komt.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij niet de verantwoordelijkheid kunnen nemen om Acato het ontwikkelingsaanbod voor deze kwetsbare kinderen te laten vormgeven binnen de grenzen die Acato stelt. Uitstel of voortbestaan van de voormalige constructie is dan volgens de gemeente Rotterdam ook niet aan de orde. De relaties zijn dermate verstoord dat er geen basis lijkt voor vruchtbare samenwerking tussen Acato en de andere betrokken partijen, hetgeen van groot belang is om tot een snelle en tevens duurzame oplossing te komen. Er is inmiddels een alternatief aanbod gecreëerd waarvan wij hopen dat er gebruik van zal worden gemaakt. Wij houden een vinger aan de pols om ons te verzekeren dat kinderen een zo passend mogelijk aanbod van zorg en onderwijs ontvangen.
Bent u daarnaast, als dit alles tot niets leidt en de twijfels over de juistheid van de genomen beslissingen overeind blijven, bereid met de onderwijsinspectie in gesprek te gaan om in lijn met de op 27 maart 2019 voorgestelde en op 2 april 2019 aangenomen motie-Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie alles te doen wat mogelijk is om het onderwijswijsaanbod op dit speciale project voor Rotterdam voor de betrokken leerlingen en hun ouders te behouden?6
Wij willen de lokale partijen die nu aan zet zijn de kans geven om het gesprek met elkaar te voeren en de ondersteuning van deze kinderen zo goed mogelijk te organiseren. Wij gaan daarom niet vooruitlopen op andere scenario’s. Wij beamen wel dat alles in het werk gesteld moet worden om deze kwetsbare kinderen zo snel mogelijk weer van een passend aanbod te voorzien. Elke dag dat kinderen thuiszitten en zich niet kunnen ontwikkelen is er één te veel. De motie Kwint wordt momenteel onderzocht en daar komen wij, zoals eerder gecommuniceerd14, in de onderwijs-zorgbrief op terug.
De ontbrekende oplossing voor belastingvrijstelling asbestdaken bij tussenopslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nog steeds geen oplossing is voor de toepassing van de vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbesthoudend afval van asbestdaken, onder meer voor de situatie waarin sprake is van tussenopslag door asbestsaneerders?1
Ja.
Is het waar dat het Ministerie van Financiën niet wil garanderen dat als mocht blijken dat er onterecht afval is vrijgesteld van de afvalstoffenheffing, maar er wel een verklaring van de asbestsaneerder ligt, de naheffing niet bij de stortplaatsbeheerder wordt gelegd, maar bij degene die de onjuiste verklaring heeft verstrekt?
Aan de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor asbesthoudend afval van asbestdaken zijn een aantal voorwaarden en beperkingen verbonden om een juiste toepassing daarvan te verzekeren. Onder meer is van belang dat sprake is van afzonderlijk en onvermengd aangeboden asbest en asbesthoudende producten die toegepast zijn geweest als dakbedekking (hierna: asbesthoudend afval), dat dit asbesthoudend afval is vrijgekomen bij de sanering van een asbesthoudend dak door een gecertifieerd asbestverwijderingsbedrijf en dat de sanering van dat dak is gemeld in het landelijk asbestvolgsysteem. Deze voorwaarden zijn van belang om ervoor te zorgen dat de vrijstelling niet leidt tot misbruik door bijvoorbeeld het mengen van reguliere afvalstoffen met asbesthoudend afval om zo de afvalstoffenbelasting te ontlopen.
De vrijstelling wordt uitsluitend toegepast als degene die het asbesthoudend afval afgeeft aan de stortplaats een verklaring van het asbestverwijderingsbedrijf heeft verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en beperkingen. De houder van de stortplaats is de belastingplichtige voor de afvalstoffenbelasting. Deze systematiek, waarbij een verklaring van een derde is vereist voor toepassing van een vrijstelling door de belastingplichtige, is gangbaar in de afvalstoffenbelasting en de andere belastingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Zo is voor de toepassing van de vrijstelling in de afvalstoffenbelasting voor baggerspecie ook vereist dat degene die baggerspecie afgeeft aan de stortplaats een verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
In de toelichting op de lagere regelgeving2 bij de vrijstelling voor asbesthoudend afval is ingegaan op de situatie dat bij een controle zou blijken dat de vrijstelling ten onrechte is toegepast. In gevallen waarin door het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan die ander.3 Dit kan het geval zijn wanneer een onjuiste verklaring is verstrekt door het asbestverwijderingsbedrijf en daardoor te weinig belasting is geheven. Dit laat echter onverlet dat in andere gevallen de naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd aan de belastingplichtige. Bijvoorbeeld vanwege het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door de belastingplichtige zelf. Dit kan het geval zijn bij een administratie die niet aan de gestelde eisen voldoet. Een garantie in algemene zin is dus niet mogelijk omdat de vraag aan wie een eventuele naheffingsaanslag wordt opgelegd zal afhangen van de relevante omstandigheden van het geval. Daarbij staat het partijen uiteraard vrij om onderling privaatrechtelijke afspraken te maken over de betaling van een eventuele naheffingsaanslag. Het bovenstaande regelgevend kader biedt voldoende waarborgen voor een juiste toepassing van de vrijstelling waarbij misbruik wordt voorkomen.
Hoe waardeert u de verwachting dat stortplaatsbeheerders door het achterwege blijven van de genoemde garantie de gewenste vrijstelling niet zullen toepassen?
De afvalstoffenbelasting is een aangiftebelasting, waarbij het in eerste instantie aan de belastingplichtige is om aan de hand van de concrete omstandigheden te beoordelen of is voldaan aan de vereisten voor een vrijstelling en om deze vervolgens toe te passen. Ik heb van de branchevereniging voor asbestsaneerders, de VERAS, het signaal ontvangen dat sommige stortplaatsen de vrijstelling voor asbesthoudend afval in bepaalde gevallen niet toepassen. Dat komt in de gevallen waarin wordt voldaan aan de vereisten voor deze vrijstelling naar mijn opvatting niet overeen met de bedoeling van deze vrijstelling.
Klopt de veronderstelling dat er nu al stortplaatsbeheerders zijn die in het geheel geen vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbestdaken toepassen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit geen gewenste ontwikkelingen zijn en dat een betaalbare uitvoering van het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 op deze wijze onnodig belemmerd wordt?
Het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 is op 4 juni jl. verworpen door de Eerste Kamer.4 Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven ben ik van mening dat de regelgeving voldoende waarborgen biedt voor een juiste toepassing van de vrijstelling waarbij misbruik van de vrijstelling wordt voorkomen. De regelgeving omtrent de vrijstelling, waarbij wordt gewerkt met een verklaring van een derde aan de belastingplichtige, is bovendien consistent met verschillende andere vrijstellingen in de Wbm. Deze systematiek wil ik dan ook blijven hanteren voor de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor asbesthoudend afval. Binnen dit kader ben ik uiteraard bereid om in overleg te treden met de betrokken brancheorganisaties over zorgen die zij hebben geuit over de toepassing van de vrijstelling.
Bent u bereid met betrokken sectoren in overleg te gaan en met een oplossing te komen c.q. de gevraagde garantie te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik heb ten behoeve van de beantwoording van deze vragen navraag gedaan bij het GVB en de gemeente Amsterdam.
Het betreft hier een werkervaringsplaats, door het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) participatiebaan genoemd.
Het GVB helpt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op weg door ze in «een participatiebaan» te laten werken. Dat is een tijdelijke betaalde baan met als doel om mensen werkervaring op te laten doen. Het GVB kijkt daarbij specifiek naar de doelgroep met een arbeidsbeperking, zoals beschreven in de Wet banenafspraak. Het GVB stelt voor deze participatiebanen vacatures open voor sollicitanten uit de doelgroep. Als Wajonger kwam ook Ron dus in aanmerking.
Sinds de invoering van de Participatiewet hebben 48 medewerkers een participatiebaan bij het GVB (gehad): een ervaringsplek waar men onder begeleiding werkervaring opdoet en allerlei opleidingen kan volgen die van belang zijn voor het invullen van een baan.
Het GVB geeft aan dat een werkervaringsbaan per definitie tijdelijk is, in dit geval maximaal 23 maanden. Binnen die periode kan iemand die op een participatiebaan werkt solliciteren op reguliere vacatures. Bij sollicitaties bij het GVB gaan werknemers in een participatiebaan voor op externe kandidaten. Van alle kandidaten heeft volgens het GVB ongeveer de helft buiten de organisatie een arbeidsplek gevonden, een klein deel is doorgestroomd naar een reguliere arbeidsplaats binnen het GVB.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat mensen als Ron na twee jaar noeste arbeid geen vaste baan aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen niet na 23 maanden de laan uit gestuurd worden, maar een vaste baan krijgen?
Iedereen is ervan doordrongen dat verbeteringen binnen het huidige systeem mogelijk en nodig zijn. En dat de urgentie hiervan hoog is; ruim de helft van de mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen heeft geen baan. Ook is het van belang dat mensen duurzaam aan het werk komen. Daarom is de vierde pijler van het Breed Offensief gericht op van duurzame banen.
Hoeveel mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen, hebben nu een vaste baan?
In de Eindevaluatie van de Participatiewet wordt onder andere onderzocht of mensen die na 2014 geen aanspraak meer konden maken op de Wsw en/of Wajong, in de periode 2015–2018 aan het werk zijn en wat de omvang en aard van het arbeidscontract is.
Op basis van tussentijdse rapportages van het SCP kan ik u op dit moment melden dat van de 11.000 mensen die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden, 17% in het daaropvolgende jaar een baan vond. In het tweede navolgende jaar steeg dit verder naar 21%2. Ongeveer de helft van de gevonden banen heeft een duur van tenminste een jaar.
Uit onderzoek van SEO en Panteia blijkt voorts dat van de jonggehandicapten die sinds de invoering van de Participatiewet niet meer in aanmerking komen voor de Wajong, 28% binnen een jaar werkt. In het tweede jaar neemt dit aandeel verder toe naar 35%3.
In het eind 2019 te verschijnen eindrapport van de evaluatie Participatiewet, zullen bovenstaande analyses geactualiseerd zijn en, in samenhang met andere onderzoeken die in de evaluatie verwerkt worden, een completer beeld geven van (de duurzaamheid van) de arbeidsdeelname de verschillende doelgroepen van de wet.
Onder welke regelingen en subsidies valt Ron en hoeveel geld heeft zijn werkgever aan subsidie ontvangen?
Uit navraag bij het GVB blijkt dat mensen die werken op een participatiebaan worden begeleid door een werknemer van het GVB en een jobcoach van de gemeente Amsterdam.
Het GVB stemt een participatiebaan inhoudelijk altijd af op de mogelijkheden van de mensen die werkervaring komen opdoen. Iedere participatiebaan is daardoor volgens het GVB feitelijk een gecreëerde functie voor de kandidaat. Omdat de baan op de persoon is afgestemd is iemand daarin zeer productief.
In Rons geval was de loonwaarde in de participatiebaan volgens het GVB 100 procent. Daarom was voor Ron als Wajonger ook geen beroep op loondispensatie nodig. Het GVB droeg alle loonkosten.
Wilt u contact opnemen met het GVB om te vragen of zij Ron alsnog een vaste aanstelling willen geven?
De Participatiewet wordt decentraal uitgevoerd en het past daarom niet om in individuele gevallen in lokale bevoegdheden te treden. Ik heb begrepen dat vanuit de gemeenteraad schriftelijke vragen zijn gesteld. Ik heb er vertrouwen in dat een goede discussie wordt gevoerd over het gemeentelijk en GVB-beleid om mensen met een beperking in (vaste) dienst te nemen.
Het bericht ‘Meneer Bouwels moet blijven’ |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat bij scholenkoepel LVO alle tijdelijke contacten van de docenten bij LVO niet worden verlengd?1 2
Nee, dit klopt niet. Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) heeft mij laten weten dat er geen sprake van is dat alle tijdelijke contracten niet zouden worden verlengd. Het schoolbestuur heeft de verantwoordelijkheid voor het voeren van goed strategisch personeelsbeleid. Hierbij hebben zij gekeken naar zowel vaste als tijdelijke aanstellingen als het gaat om het vervullen van vacatures.
Hoe beoordeelt u het dat in een tijd waarin het lerarentekort alsmaar groter wordt, scholenkoepel LVO contracten van leerkrachten niet verlengt?
Het is aan een schoolbestuur om goed personeelsbeleid te voeren en daar factoren als leerlingendaling, maar ook lerarentekorten in mee te wegen.
Weet u wat de redenen zijn? Heeft dit te maken met financiële problemen, leerlingdaling, krimp, een vlucht naar onderwijs in het buitenland of zijn er andere oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in andere regio’s van Nederland heeft de provincie Limburg te maken met krimp. Ook scholen van LVO zien hun leerlingenaantallen dalen waardoor er niet voor alle docenten plek is op de school waar ze lesgeven. Het bestuur moet dan keuzes maken met betrekking tot de formatie op de desbetreffende scholen en hierdoor kan het voorkomen dat tijdelijke aanstellingen niet worden verlengd.
Wat vindt u ervan dat het aantal docenten en onderwijsondersteuners met een tijdelijke aanstelling stijgt? Deelt u de mening dat door zo’n manier van omgaan met personeel mensen juist het onderwijs uitgejaagd worden in plaats van aangetrokken, zeker als het gaat om herintreders, zijinstromers en jonge, beginnende docenten?
Net als in andere sectoren is het ook binnen het onderwijs gebruikelijk een nieuwe medewerker eerst een tijdelijke aanstelling te geven. Ik ga ervan uit dat ieder schoolbestuur haar best doet om voor nieuwe collega’s een passende en uitdagende werkomgeving te creëren. De manier waarop de werkgever zorg draagt voor begeleiding van dit nieuwe personeel en het bijbehorende strategisch personeelsbeleid is van essentieel belang om deze mensen te behouden voor het onderwijs.
Wat is de huidige stand van zaken bij het ook bij LVO aangesloten VMBO Maastricht, waar eerder sprake was van grote problemen met de examens? Hoe zit het daar nu met de lesuitval, het tekort aan docenten en de programma's van toetsing en afsluiting (PTA’s)? Worden ook hier – ondanks de eerdere forse lesuitval – tijdelijke dienstverbanden beëindigd?
Zoals aangekondigd zal ik in juni 2019 Uw Kamer informeren over de voortgang bij LVO waaronder de voortgang bij VMBO Maastricht.
De te lange wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijsten transgenderzorg opgelopen tot enkele jaren»1?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in de transgenderzorg? Klopt het dat het Amsterdam UMC geen wachttijden meer deelt? Wat is uw reactie daarop?
De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies «Verlichting van knelpunten in de transgenderzorg» een overzicht gegeven van de wachttijden bij verschillende instellingen die transgenderzorg bieden (zie Kamerstuk 31 016 nr. 189, p.7 en verder).
Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn.
Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg heb aangegeven, heb ik binnenkort meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en zal ik u voor de zomer van 2019 een brief toesturen waarmee ik u daarover zal informeren.
Herkent u dat ondanks de verhoogde capaciteit bij verschillende ziekenhuizen, het gebrek aan capaciteit de oorzaak is voor de te lange wachtlijsten? Kunt u daarbij inzicht geven in de tekorten aan gespecialiseerd personeel op de arbeidsmarkt?
Een tekort aan capaciteit is één van de redenen voor de wachtlijsten in de transgenderzorg, maar zoals de kwartiermaker ook heeft aangegeven in zijn advies is een belangrijke oorzaak van de lange wachttijden ook de sterk stijgende vraag naar transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 189). Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg ook heb aangegeven, zijn er met de aanstaande en aangekondigde uitbreidingen kansen voor een robuuste structurele uitbreiding van de capaciteit. De trage opstart van de gewenste capaciteitsgroei heeft primair te maken met fundamentele keuzes die zorgaanbieders (moeten) maken om zich te gaan richten op de zorg voor transgenders. Daarnaast is er een krapte als gevolg van de allocatie van beschikbare capaciteit in operatiekamers. Wat de tekorten op de arbeidsmarkt betreft: voor zowel het psychologisch/psychiatrisch traject, als het endocrinologisch en zelfs het chirurgisch deel van een zorgketen, geven betrokkenen aan dat binnen afzienbare tijd voldaan zou kunnen worden aan een eventuele opleidingsbehoefte. De activiteiten in 2019 zullen leiden tot meer inzichten in de eventuele knelpunten waar aanvullende actie gewenst is.
Deelt u de mening dat dergelijk lange wachtlijsten onaanvaardbaar zijn? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de wachtlijsten op korte termijn, en voor in de toekomst, in te korten?
Ook ik vind de lange wachtlijsten voor transgenderzorg onwenselijk. In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het weergeven van de probleemanalyse met betrekking tot de wachtlijsten transgenderzorg en op het weergeven van de oplossingsrichtingen. In 2019 gaat de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Dit vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Kunt u inschatten of het Radboud UMC in Nijmegen daadwerkelijk vanaf 2020 transgenderzorg voor jongeren zal kunnen leveren?
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan
worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Wat is uw reactie op de stelling van patiëntenorganisatie Transvisie dat de transgenderzorg af kan met minder inzet van psychologen en dat dit tevens bijdraagt aan maatwerk?
Het is niet aan mij om mij uit te spreken over de inhoud van het zorgaanbod. Ik kan wel zeggen dat de kwartiermaker transgenderzorg in zijn advies aangeeft dat rekening moet worden gehouden met verschillen tussen transgenders en maatwerk moet worden geboden. Zorgaanbieders zouden volgens de kwartiermaker sneller dan nu gebeurt onderscheid kunnen maken bij de intake van nieuwe transgenders naar draagkracht of lijdensdruk. In het advies staat dat verschillende gesprekspartners aangeven dat het na één of enkele gesprekken mogelijk is om met een voldoende mate van zekerheid te bepalen of sprake is van een goede uitgangspositie voor een transitie, of extra zorg en ondersteuning nodig is en of hier specifieke expertise voor nodig is (bijvoorbeeld vanwege ernstige co-morbiditeit, twijfel of onvoldoende draagkracht).
Wat vindt u van de in het artikel gedane suggestie om een voorrangsregeling in het leven te roepen voor transjongeren?
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt). En ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Het monddood maken van de sociaal domein cliëntenraad in Eindhoven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Cliëntenraad in Eindhoven monddood»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wekt de uitspraak dat vijf leden die zijn ontslagen omdat zij «te kritisch» zouden zijn volgens de voorzitter van de cliëntenraad bij u ook argwaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Eindhoven om mij te informeren over de situatie. In het artikel waar u aan refereert wordt gesproken over bezwaarzaken die oud-leden van de cliëntenraad aanhangig hebben gemaakt naar aanleiding van hun ontslag. Deze bezwaren worden – uit zorgvuldigheidsoverwegingen – behandeld door een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. Van de gemeente Eindhoven heb ik begrepen dat de bezwaarschriftencommissie deze bezwaren inmiddels heeft behandeld. De commissie heeft geoordeeld dat de betreffende leden terecht ontslagen zijn.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel geponeerde stelling dat de recente veranderingen, waaronder de betwiste ontslagen, het idee wekken dat deze cliëntenraad monddood wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Eindhoven heeft mij laten weten de afgelopen periode – op verzoek van de cliëntenraad – een preciezere opdracht voor de Cliëntenraad Sociaal Domein Eindhoven geformuleerd te hebben. Een duidelijker kader, aan de hand waarvan de vertegenwoordigers hun werk kunnen doen. Zo heeft de gemeente, samen met de cliëntenraad, de volgende taakomschrijving voor leden vastgesteld:
Daarnaast heeft de gemeente een coach ter beschikking gesteld aan de Cliëntenraad Sociaal Domein voor de individuele én de groepsontwikkeling. Voor zover ik, op basis van de mij ter beschikking staande informatie, kan beoordelen investeert de gemeente Eindhoven in zijn cliëntenraad.
Vindt u niet dat juist nu gemeenten een grote (beleids-)vrijheid in het sociaal domein hebben een stevige, goed uitgeruste en bovenal onafhankelijke cliëntenraad van zeer groot belang is?
Ik vind het van groot belang dat een gemeente ingezetenen betrekt bij de beleidsvorming en de beleidsuitvoering. Dit kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de beoogde maatschappelijke doelen. Een gemeente dient in de verordening vast te leggen op welke wijze deze betrokkenheid wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de wijze waarop ingezetenen in de gelegenheid worden gesteld om voorstellen voor beleid te doen, gevraagd en ongevraagd te adviseren over verordeningen en beleidsvoorstellen en – meer in algemene zin – hoe zij worden ondersteund in een effectieve uitvoering van hun rol. Gemeenten kunnen er voor kiezen om, ter uitvoering van deze wettelijke verplichting, een cliëntenraad in te stellen.
Vindt u niet dat in de precaire situatie juist in Eindhoven rondom huishoudelijke hulp (veel onduidelijkheid bij cliënten, veel bezwaren etc.) elke schijn van het monddood maken van de cliëntenraad moet worden vermeden?
Ik deel de mening dat ingezetenen gevraagd maar zeker ook ongevraagd voorstellen voor beleid moeten kunnen doen en adviezen moeten kunnen uitbrengen. Het uitgangspunt dat (de vertegenwoordiging van) ingezetenen zich vrij moeten voelen om hun mening te geven is ook uitgewerkt in artikel 2.1.3 van de Wmo 2015. Het is aan de gemeente om dit uitgangspunt in de praktijk te borgen.
Het klopt dat de gemeente Eindhoven de afgelopen tijd te maken heeft gehad met een relatief groot aantal bezwaarschriften naar aanleiding van het (aangepaste) beleid huishoudelijke ondersteuning. De cliëntenraad heeft over dit beleid een advies verstuurd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Op basis van dit advies zie ik een cliëntenraad die het college zowel gevraagd als ongevraagd adviseert en tevens contrair durft te adviseren.
Heeft u een overzicht van hoe gemeentelijke cliëntenraden nu feitelijk functioneren? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U vraagt naar een overzicht van het feitelijke functioneren van gemeentelijke cliëntenraden. Een dergelijk overzicht heb ik niet.
In 2017 heeft Movisie op verzoek van de Koepel Adviesraden Sociaal Domein onderzoek verricht. Veel cliëntenraden gaven aan op dat moment bezig te zijn met het leggen van een nieuwe basis. Hierdoor zou er meer ruimte moeten ontstaan voor doorontwikkeling op gebieden als: (1) inzet van ervaringsdeskundigheid, (2) omgaan met regionalisering, (3) de verbinding met andere partijen, (4) signalen ophalen bij de achterban en (5) het bewaken van de onafhankelijk positie.2
Op welke manier bent u van plan een vinger aan de pols te houden bij de situatie in Eindhoven om te verzekeren dat een onafhankelijke cliëntenraad een tegengeluid kan bieden wanneer nodig?
Op dit moment zie ik, onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden op uw vragen, geen reden om naar aanleiding van dit artikel in het Eindhovens Dagblad actie te ondernemen.
Het rondetafelgesprek inzake MSC Zoe |
|
Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bij hoeveel van de circa 110 schepen die jaarlijks worden geïnspecteerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), worden ernstige gebreken vastgesteld, die potentieel de veiligheid van mens en milieu in gevaar brengen? Hoeveel boetes of andere sancties zijn hiervoor uitgedeeld?
In 2018 werden tijdens de havenstaatinspecties van schepen onder buitenlandse lag die Nederlandse havens aandoen 1.287 schepen gecontroleerd, waarvan 113 containerschepen. Als een tekortkoming zodanig ernstig is dat het niet verantwoord is het schip naar zee te laten vertrekken, bestaat de sanctiemogelijkheid om een schip aan te houden. Dat is in 2018 bij containerschepen 7 keer voorgekomen. In 5 gevallen betrof het overtreding van voorschriften uit het MARPOL verdragmet betrekking tot milieu. In 2 gevallen betrof het overtreding van voorschriften uit het Loadline verdrag. Dat betreft meestal schades die de zeewaardigheid beïnvloeden, bijvoorbeeld gaten in het dek of de romp van een schip. Er zijn voor deze overtredingen geen andere sancties opgelegd.
Komen schepen, reders en sjorbedrijven waarbij eerder overtredingen zijn vastgesteld, onder verscherpt toezicht?
In het datasysteem THETIS, dat door het European Maritime Safety Agency is opgezet en wordt onderhouden, worden schepen die tekortkomingen hebben via inspectierapportages gemeld. Deze meldingen kunnen leiden tot wijziging van het risicoprofiel van een schip, waardoor er meer havenstaatinspecties op dat schip moeten worden uitgevoerd.
Het streven is dat de schepen die Europese wateren aandoen ten minste eenmaal in de drie jaar geïnspecteerd worden binnen Paris MoU-verband. Afhankelijk van het risicoprofiel van het schip kan de inspectiefrequentie oplopen naar twee keer per jaar.
Reders komen in beeld via hun schepen. Er wordt geen direct toezicht gehouden op reders. Als er veel naleeftekorten zijn op schepen van een bepaalde reder, dan wordt die reder hierop aangesproken. De kapitein is verantwoordelijk voor de belading van het schip in overeenstemming met de geldende internationale regels en daarmee ook voor het werk van de sjorbedrijven.
Als de «lashing rods» waarmee de containers vastzitten zo gemaakt moeten zijn dat containers bij te veel slagzij losbreken en overboord slaan om te voorkomen dat het schip kapseist, is dan de stapel containers niet sowieso te hoog? Moeten de marges voor veilig laden en varen niet veel ruimer zijn, zodat het bewust laten losscheuren bij «normaal» ruig weer niet voorkomt?
Schepen worden voor ingebruikname gekeurd door een klassenbureau. Daarbij wordt ook gekeken of het schip met de beoogde lading intrinsiek veilig kan worden geacht. Daarnaast wordt periodiek vastgesteld of schepen blijven voldoen aan veiligheids- en stabiliteitseisen.
Voor het beladen wordt een stabiliteitsberekening gemaakt die uitgaat van alle lading die aan boord staat bij vertrek. Containers moeten zo zijn vastgezet dat ook bij veel slagzij geen containers overboord slaan. Het overboord slaan van containers kan in het uiterste geval zelfs een negatieve invloed op de stabiliteit van een schip hebben. Sjorringen zijn er dus op gericht om alle lading aan boord te houden. Het bewust laten breken van sjorringen bij bepaalde omstandigheden is dus geen maatregel die wordt ingezet.
Waarom komt er geen speciale plek op schepen voor containers met gevaarlijke lading, waar ze wel buiten, maar ook laag en in lage stacks staan, zodat ze een gering risico voor het schip vormen, maar ook niet snel overboord slaan?
Voor containers beladen met gevaarlijke stoffen gelden uitgebreide regels op grond van de IMDG Code (International Maritime Dangerous Goods Code). In deze code zijn transportvoorschriften voor onder meer containerschepen opgenomen. Deze gaan onder meer over het beladen van containers, de locatie van containers met gevaarlijke stoffen aan boord en de aan te houden veiligheidsmarges in verband met mogelijke incompatibiliteit van gevaarlijke stoffen. De voorschriften in de IMDG Code bieden voldoende waarborgen ten aanzien van veilige opslag van gevaarlijke lading aan boord. Het is de verantwoordelijkheid van de verschepers/verladers en de kapitein van het schip om aan de voorschriften van de IMDG Code te voldoen.
Ten koste van welke andere controlerende taak van de ILT gaat het aangekondigde extra toezicht op het veilig vastzetten van lading?
De verschuiving van aandacht binnen het werkveld zeescheepvaart is mede ingegeven door het incident met de MSC Zoe. Naar aanleiding daarvan wil de inspectie beter zicht krijgen op de risico’s en de naleving van het vastzetten van lading.
Met het extra toezicht op het vastzetten van lading zijn 50 controledagen gemoeid. Met het oog hierop is de afweging gemaakt om over het geheel van het brede scheepvaarttoezicht minder in te zetten op diverse andere onderwerpen. Tijdelijk worden minder controles uitgevoerd aan boord van zeeschepen op milieu gerelateerde onderwerpen en op andere veiligheidsaspecten dan vastzetten van lading.
De totale inspectie-inzet op de zeescheepvaart blijft dus gelijk. Alleen treedt met het extra toezicht op het vastzetten (sjorren) van lading een verschuiving op in het type inspecties.
Welke (persoonlijke) privacyissues zijn gemoeid met de vertrouwelijkheid van vrachtbrieven en ladingen? Kunnen ladingdeclaraties en vrachtbrieven niet zo geanonimiseerd of gecodeerd worden dat de inhoud van een container wel bekend of opvraagbaar is, maar de details van de eigenaar niet? Welk bezwaar zou hiertegen zijn?
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) neemt het algemeen belang van openbaarheid als uitgangspunt. Kort samengevat worden documenten waarover een bestuursorgaan de beschikking heeft openbaar gemaakt, tenzij daarop één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden van toepassing is. Eén van die uitzonderingsgronden betreft de situatie waarin om openbaarmaking van bedrijfs- en fabricagegegevens wordt verzocht die vertrouwelijk aan de overheid zijn verstrekt. Als een bestuursorgaan naar aanleiding van een Wob-verzoek informatie openbaar wil maken, terwijl een belanghebbende (bijvoorbeeld het bedrijf dat de bedrijfs- en fabricagegegevens aan de overheid heeft gegeven) daartegen mogelijk bedenkingen zal hebben, moet het bestuursorgaan aan die belanghebbende vooraf om een zienswijze vragen.
Voor ladinglijsten die aan een bestuursorgaan zijn verstrekt, geldt dus dat ze openbaar gemaakt kunnen worden, tenzij op informatie opgenomen in die ladinglijsten één van de uitzonderingsgronden van toepassing is. Informatie over louter de inhoud van containers valt niet snel onder de uitzonderingsgronden, alleen bedrijfs- en fabricagegegevens worden niet verstrekt.
De Wob systematiek is ook toegepast op het specifieke geval van de MSC Zoe. Ladinglijsten zijn door bij de MSC Zoe betrokken partijen (Mediterranean Shipping Company (MSC) en Maersk) vertrouwelijk aan de overheid ter beschikking gesteld.
De ladinglijsten bevatten, naast globale informatie over de producten in de containers, ook meer specifieke gegevens over de bedrijfsvoering van deze partijen. Bovendien bevatten deze lijsten informatie met betrekking tot de afzet van producten of de kring van afnemers of leveranciers van de bedrijven die gebruik maken van de diensten van MSC en Maersk om goederen te vervoeren. Alleen deze informatie wordt als bedrijfsvertrouwelijk beschouwd. Voor het overige is de beschikbare informatie over de producten in de containers openbaar gemaakt.
Welke regels en internationale afspraken moeten worden gewijzigd om de inhoud van containers en hele scheepsladingen bij calamiteiten snel beschikbaar te krijgen?
Verschepers/verladers moeten aan de kapitein of diens vertegenwoordiger ruimschoots voor het laden de juiste informatie over de lading verstrekken, zodat de voorzorgsmaatregelen die voor een juiste stuwage en het veilig vervoer van de lading nodig zijn, kunnen worden uitgevoerd. Daarbij gaat het vooral om informatie over het gewicht van containers en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Voor overige geladen stoffen en producten moet globale informatie worden versterkt. De betreffende regels komen voort uit het SOLAS-verdrag (en daaruit voorvloeiende codes) en het Verdrag van Nairobi inzake wrakopruiming.
Uit de evaluatie van het ongeval met de MSC Zoe moet blijken of de informatie in dit geval voldoende is geweest en of er volgens de regels is gehandeld. Afhankelijk daarvan zal worden bekeken of er in internationaal verband ingezet moet worden op aanpassing van regels.
Zijn de vrachtbrieven en de inhoud van schepen en containers ook onbekend en niet beschikbaar voor de douane? Zo nee, waarom dan wel voor andere overheidsdiensten?
De douaneformaliteiten moeten worden gedaan bij de douane van het land waar het schip een haven bezoekt. Als een schip een haven in de EU aandoet moet er voor alle lading informatie worden verschaft. Als een schip een bepaald land bezoekt weet de douane van dat land dus de inhoud van het schip en van de containers.
De MSC Zoe heeft tijdens haar reis geen haven in Nederland aangedaan. Daarom is de inhoud van de containers voor de Nederlandse douane onbekend.
Voor de in Nederland aangespoelde goederen moet zo veel mogelijk de normale procedure bij binnenkomst van goederen in de EU alsnog worden vervuld. De strandvonder moet dan melding doen van het aanspoelen van de goederen. Dit gebeurt ook in het geval van de lading van de MSC Zoe.
Klopt het dat het steeds drukker wordt op de scheepvaartroutes langs Nederland? Klopt het dat daarmee ook het risico op ongelukken met grote (container)schepen is toegenomen? Kunt u toelichten op welke manier deze toename van risico’s wordt geadresseerd?
Het aantal scheepsbewegingen op de Noordzee laat een licht dalende trend zien. De hoeveelheid vervoerde lading groeit echter. Dit vindt zijn oorzaak in de schaalvergroting van de schepen.
Tegelijkertijd zal het steeds voller worden op de Noordzee, met name als gevolg van de aanleg van windparken. Initiatieven die veel ruimte nodig hebben en beperkingen met zich meebrengen voor de vaar- en uitwijkruimte voor zeeschepen kunnen zorgen voor risico’s. In het kader van de plannen voor windenergie op zee worden deze risico’s daarom momenteel inzichtelijk gemaakt. Vervolgens kan worden bepaald welke mitigerende maatregelen nodig zijn teneinde de veiligheid voor de scheepvaart te garanderen.
Welke risico’s zouden erbij komen als alle grote (container)schepen worden verplicht om de verder gelegen vaarroute van Oost-Friesland Stelsel en German Bight Western Approach te nemen? Bent u bereid dit bij de International Maritime Organization (IMO) aan te kaarten?
Nederland heeft op de Noordzee in IMO verband uitgebreide routerings-maatregelen genomen. Boven de Waddeneilanden zijn er diverse door IMO vastgestelde routes. Het meest noordelijk ligt de diepwaterroute (tankerroute), bedoeld voor schepen met grote diepgang of met bepaalde gevaarlijke stoffen. De meest zuidelijke route is niet toegestaan voor een aantal scheepsklassen.
Containerschepen vallen hier niet onder. Er zijn daarmee nu geen beperkingen voor containerschepen om de zuidelijke route te nemen.
Als een land scheepvaartroutes of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen moet het daartoe een voorstel doen aan de IMO, zodat alle lidstaten daarop kunnen reageren alvorens IMO besluit over dergelijke routes. Een mogelijke aanpassing van de route voor containerschepen kan Nederland daarmee niet zelf bepalen.
De huidige routes boven de eilanden zijn ontworpen om optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte en tegelijkertijd rekening te houden met andere gebruikers. In dit specifieke geval ligt er een groot (internationaal) Defensie-oefengebied tussen de zuidelijke en de noordelijke (diepwater) route. Bij de breedte van de routes wordt onder meer gekeken naar de verkeersintensiteit. Met deze en andere factoren komen scheepvaartexperts tot een inhoudelijk ontwerp dat eerst op nationaal niveau besproken wordt met vertegenwoordigers van de scheepvaartsector en andere gebruikers. Daarna volgt bestuurlijke instemming van alle departementen die betrokken zijn bij de Noordzee. Na dit proces volgt de internationale behandeling. Het internationale traject is gelijk voor nieuwe routes en wijziging van bestaande routes.
Zowel voor Nederland als Duitsland zijn de uitkomsten van de lopende onderzoeken belangrijk. Afhankelijk van de uitkomsten en aanbevelingen van de onderzoeken zal in overleg met Duitsland worden bepaald welke vervolgstappen (in internationaal verband) aan de orde zijn en haalbaar lijken.
Op welke manier en door wie wordt er gecontroleerd of schepen wel de juiste routes bevaren? Hoe wordt hierop gehandhaafd?
Alle wereldwijd vastgestelde routeringsmaatregelen zijn gepubliceerd in de IMO ships» routeing guide, waarbij een verkeersscheidingstelsel de hoogste status geniet. Hierbinnen moet elk schip zich houden aan specifieke verkeersregels zoals vastgelegd in de Collision Regulations (COLREG verdrag). Buiten de verkeersscheidingstelsels bestaan er andere routeringsmaatregelen, zoals aanbevolen routes, vaarrichtingen en voorzorgsgebieden, maar mag een schip vrij varen.
De Kustwacht heeft een algemeen beeld van de scheepvaart op de Noordzee en ook in verkeersscheidingsstelsels. De Kustwacht handhaaft de naleving van de voorwaarden voor de diepwaterroute met het kustwachtvliegtuig, door internationale samenwerking (de diepwaterroute loopt immers door meerdere landen) en door middel van deskcontrole. Daarnaast ziet zij toe op een juist gebruik van de internationaal vastgestelde verkeersscheidingsstelsels.
Is er contact geweest met de herkomsthaven van de MSC Zoe en wordt daar onderzoek gedaan naar de oorzaak en/of de eigen rol in deze ramp?
Er is contact geweest tussen de Nederlandse politie en Port of Sines in Portugal. Dit was de laatste haven die de MSC Zoe aandeed voor het ongeval plaatsvond. Het contact van de politie met de autoriteiten in Portugal maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek. Daardoor kan hierover op dit moment geen nadere informatie gedeeld worden.
Zijn er verscherpte veiligheidseisen voor containers met gevaarlijke lading en, zo ja, waar bestaan deze uit? Bent u bereid om extra eisen, zoals stevigheid en traceerbaarheid via GPS en sonar, op te nemen als eis en te bespreken in internationaal verband?
Zie het antwoord op vraag 4. In de IMDG Code is gesteld dat de constructie van een container geschikt moet zijn voor de te vervoeren lading. De eisen ten aanzien van het transport van gevaarlijke lading zijn toegespitst op de gevaarseigenschappen van de lading. Daarnaast zijn er algemene eisen aan een container. Deze eisen liggen vast in de International Convention on Safe Containers (CSC 1972) en de CTU-Code (Cargo Transport Unit Code) met hierin ook een verwijzing naar de relevante ISO standaarden.
TNO verkent in opdracht van het Ministerie van IenW de technische mogelijkheden om containers bij incidenten gemakkelijker te kunnen opsporen. Effectiviteit en haalbaarheid van beschikbare systemen zijn onderdeel van deze verkenning, waarvan de resultaten deze zomer worden verwacht. Na oplevering van de verkenning worden eventuele vervolgstappen bepaald. Opgemerkt zij dat er wereldwijd tientallen miljoenen containers zijn. Daarom zijn eventuele afspraken alleen te realiseren in internationaal verband.
Welke extra eisen aan de veiligheid van schepen en lading kan Nederland stellen aan schepen die ons land passeren zonder hier aan te meren? Tot hoever strekt de bevoegdheid van de Kustwacht en andere diensten om schepen op zee te controleren en gebeurt dit ook?
Nederland kan als Kuststaat geen extra eisen aan de veiligheid van schepen of lading stellen aan schepen die ons land passeren. Veiligheidseisen aan internationaal opererende schepen worden in internationaal verband ontwikkeld. De naleving van die eisen wordt gecontroleerd via vlaggenstaatcontroles en havenstaatcontroles. De Kustwacht heeft de bevoegdheid om op de naleving van veiligheidseisen te controleren binnen de territoriale wateren, en doet dit ook. De verschillende handhavende diensten werken samen in Kustwachtverband.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Maritiem op 29 mei 2019?
Ja.
Leeftijd-onderscheid bij verzekeringen |
|
Henk Krol (50PLUS), Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van het programma RADAR van AVRO-TROS over een 77-jarige die niet op de hoogte is gesteld van de leeftijdsgrens van 75 jaar bij de groepsverzekeringspolis voor Flying Blue (KLM) – American Express Platinum Card?
Ja, ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending.
Is het waar dat voor een aantal dekkingen van de genoemde verzekering iedere gedekte persoon jonger dan 75 jaar dient te zijn?
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten. De polisvoorwaarden zijn te raadplegen via de website van de betreffende verzekeraar.
Ik kan u melden dat American Express Nederland mij bij brief van 24 juni 2019 heeft laten weten dat zij naar aanleiding van recente feedback van kaarthouders besloten heeft om het leeftijdsplafond van 75 jaar en ouder te verwijderen uit haar polisvoorwaarden. American Express Nederland verwacht dat de nieuwe voorwaarden medio juli van kracht zullen worden, maar beoordeelt sinds 24 juni 2019 al de ontvangen claims van mensen van 75 jaar of ouder.
Is het waar dat uitgebreide dekking voor medische hulp en kosten binnen deze verzekering alleen geldt voor verzekerden jonger dan 75 jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor deze verzekering de leeftijdsgrens voor vergoeding van gemaakte kosten voor medische hulp, annuleren, uitstellen en afzien van een reis, vergoeding voor persoonlijke eigendommen, geld en reisdocumenten eveneens 75 jaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het te rechtvaardigen dat een kaarthouder van 75 jaar of ouder die hetzelfde betaalt voor zijn kaart als iemand die jonger is, maar elke belangrijke dekking van de aan de kaart gekoppelde verzekering ontbeert?
Discriminatie is bij wet verboden. Onderscheid op basis van leeftijd levert direct onderscheid op. Voor direct onderscheid op grond van leeftijd kan sprake zijn van een objectieve rechtvaardigingsgrond, op basis van artikel 1 van de Grondwet. Voor het kunnen aannemen van een rechtvaardigingsgrond is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient, de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel) zijn. Indien een consument een klacht heeft over een verzekering of verzekeraar, kan hij een klacht via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar indienen. Ook kan de consument een klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Heeft de verzekeraar in voldoende mate voldaan aan de informatieplicht jegens verzekerde, indien een kaarthouder, ouder dan 75 jaar of rond die leeftijd, afgezien van verstrekking van de schriftelijke voorwaarden van de Groepsverzekering Flying Blue – American Express Gold Cardmembers, niet actief en specifiek is geïnformeerd over de leeftijdsgrens van 75 jaar en daarmee samenhangende belangrijke beperkingen van de dekking van de verzekering?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient een verzekeraar vóór de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de cliënt informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de betreffende verzekering. In het geval van een schadeverzekering dient de verzekeraar op grond van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft sinds 2018 een informatiedocument (ook wel verzekeringskaart genoemd) op te stellen. Dit informatiedocument, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen zijn opgenomen, dient voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake de schadeverzekering aan de cliënt te worden verstrekt. Daarnaast dient de verzekeraar de verzekeringnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst tijdig informatie te verstrekken over wezenlijke wijzigingen in de informatie voor zover redelijkerwijs relevant voor de cliënt. Zoals gezegd, is het niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Deelt u de mening dat, mede gezien het feit dat de Staat mede-eigenaar is van KLM, een bijzondere taak op u rust de product-informatievoorziening van direct aan KLM gerelateerde verzekeringen te optimaliseren? Gaat u zich daarvoor inzetten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 dient een verzekeraar die schadeverzekeringen aanbiedt, – ongeacht wie aandeelhouder is – een informatiedocument op te stellen. Bovendien beschermt het algemene consumentenrecht de consument. Bij een geschil kan de consument zich richten tot het Kifid of de civiele rechter. De AFM kan handhavend optreden als de Wft of daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt overtreden. Op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) heeft de AFM eveneens de taak om toezicht te houden op de naleving van consumentenregels als het gaat om financiële diensten of activiteiten.
Bent u bereid verzekeraars in het algemeen er op te wijzen dat zij cliënten die het betreft of kan gaan betreffen, ook specifiek dienen te attenderen op belangrijke beperkende voorwaarden van een af te sluiten verzekering, waaronder een maximumleeftijdsgrens?
In het reeds genoemde informatiedocument van schadeverzekeringen – een eenvoudige en begrijpelijke visuele vertaling van de polisvoorwaarden – dienen de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen te zijn opgenomen. Het stellen van een bepaalde leeftijdsgrens is een voorwaarde die in het informatiedocument dient te worden opgenomen. De AFM houdt toezicht op deze informatieverstrekking.
Deelt u de mening dat hier leeftijdsdiscriminatie aan de orde is en dat dit in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u de berichten «Gewonden bij botsing cruiseschepen op de Nieuwe Maas»1 van 16 april 2019, «Cruiseschip met 171 passagiers botst met tanker op Westerschelde: vijf gewonden»2 van 1 april 2019 en «Cruiseschip geëvacueerd na botsing op de Waal»3 van 20 maart 2019 ?
Ja.
Is het waar dat het steeds drukker wordt in de binnenvaart en dat er een toename is van riviercruiseschepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wordt in de binnenvaart niet drukker. De vlootcapaciteit blijft ongeveer constant. Door de schaalvergroting gaat dit gepaard met een afname van het aantal schepen.
Hoewel het aantal riviercruiseschepen wel toeneemt, is de groei voor heel Europa minder dan 10 schepen per jaar op een totale vloot van 359 schepen in 2018. De gehele Europese binnenvaartvloot bestaat uit meer dan 15.000 vaartuigen.
Het is wel zo dat er in het voorjaar relatief meer bewegingen met riviercruiseschepen zijn. De doorgang naar de Donau is traditioneel een paar weken gesloten vanwege werkzaamheden bij Frankfurt en de Keukenhof trekt veel bezoekers. Ongeveer een derde van het totaal aantal bewegingen van deze schepen in Nederland vindt daarom in de maanden april en mei plaats.
Kunt u toelichten wat de oorzaken van deze ongelukken zijn? Zo nee, kunt u aangeven wanneer de rapportages van de lopende onderzoeken beschikbaar zijn voor de Kamer?
Ik ben het met u eens dat drie ongelukken met riviercruiseschepen in één maand tijd veel is, maar vooralsnog lijkt dit een toevalligheid waaraan geen conclusies over de scheepvaartveiligheid verbonden kunnen worden. De drie recente ongevallen met passagiersschepen lijken op zichzelf staande incidenten in verschillende situaties. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van structurele oorzaken of dat er een technische aanleiding is. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft informatie verzameld over de drie incidenten. Naar het incident op de Westerschelde stelt de OVV een onderzoek in. Het rapport dat daarover verschijnt wordt natuurlijk met de Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat drie ongelukken met riviercruiseschepen in één maand tijd zorgwekkend zijn in het licht van scheepverkeersveiligheid in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke bevoegdheden en/of middelen heeft u om de veiligheid van het scheepvaartverkeer in het algemeen, en die van riviercruiseschepen in het bijzonder, te verbeteren?
Rijkswaterstaat heeft op geselecteerde punten van het vaarwegennet actief verkeersmanagement ingezet, juist bij vaarwegkruispunten en daar waar veel scheepvaart elkaar ontmoet en oploopt.
Voor de binnenvaart zijn internationale regels vastgelegd voor het varen, de samenstelling en opleidingen van de bemanning en de technische eisen aan de schepen.
Alle schippers hebben opleidingen en documenten die internationaal erkend zijn. Het programma voor de nieuwe opleidingen wordt nog verder geharmoniseerd door de implementatie van de recente Europese richtlijn voor beroepskwalificaties. Deze richtlijn is in januari 2018 in werking getreden. Op internationaal varende riviercruiseschepen is ook speciaal gecertificeerd veiligheidspersoneel aanwezig.
Voor passagiersschepen bestaan er, naast de standaardeisen die voor ieder binnenvaartschip gelden, aanvullende eisen in de technische voorschriften. Een werkgroep van het internationale comité voor standaarden in de binnenvaart, CESNI, is momenteel bezig om de formulering of interpretatie van de technische voorschriften in dit speciale hoofdstuk te verbeteren.
Verder geldt dat de binnenwateren in de EU verdeeld zijn in Zones 1 (hoogste golven) tot en met 4 (kleinste wateren) en Zone R (= Rijn). De Westerschelde is Zone 2 en Nederland heeft voor passagiersschepen die op Zone 2 wateren varen aanvullende eisen gesteld op het gebied van stabiliteit, uitrusting, veiligheidsafstand en vrijboord.
Deelt u de mening dat veiligheidsregio’s in gebieden waar riviercruiseschepen doorheen varen in hun operationele planning rekening moeten houden met het feit dat riviercruiseschepen veel passagiers aan boord hebben en dus in het geval van een calamiteit veel inzet van de hulpdiensten vergen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u dat veiligheidsregio’s voldoende oefenen met calamiteiten met riviercruiseschepen?
De veiligheidsregio’s voorzien, onder hun eigen verantwoordelijkheid, in operationele planvorming op meer dan 50 scenario’s in het regionale risicoprofiel. Eén daarvan is «Vaarweg Incident Management» en hierbinnen is aanvaring één van de hoofdscenario's. In de huidige planvorming wordt ingestoken op generieke voorbereiding, het snel opschalen als een scenario daarom vraagt en de samenwerking met specifieke partners.
Daarnaast bereiden de veiligheidsregio’s zich breed (leiding, coördinatie, communicatie en hulpverlening) voor op optreden bij grootschalige inzet met meerdere slachtoffers.
Blazers van ESD |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gronings dorp wordt er gek van: drie giftige stofwolken in een week»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er drie keer in een week een zogenaamde blazer voorkwam? Heeft u weleens geroken wat een enorme stank dat met zich meebrengt?
Ik kan mij goed voorstellen dat het erg vervelend is voor omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
Klopt het dat ESD ook kankerverwekkende deeltjes uitstoot? Waarom is dat niet per direct beëindigd?
Navraag bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, levert hierover de volgende informatie op. Bij ESD worden deeltjes uitgestoten die stoffen bevatten die bij voldoende hoge blootstelling kanker kunnen veroorzaken. Metingen van TNO tonen de aanwezigheid van onder andere de volgende stoffen aan: silicium carbidevezels (SiC) (langer dan 5 µm) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs, inclusief benzo[a]pyreen). Daarnaast komt ook arseen, cadmium, nikkel en vanadium vrij. Het is momenteel nog onbekend of de concentraties van deze stoffen in de buitenlucht zodanig zijn dat deze gezondheidseffecten veroorzaken. Het is belangrijk dat dit goed onderzocht wordt. De onderzoeken hiernaar zullen naar verwachting doorlopen tot minimaal eind 2019. Daarnaast is de provincie bezig met een handhavingsactie in het kader van de dwangsomprocedure (zie ook vraag 7). Ook hierbij worden metingen gedaan naar de aanwezigheid van SiC-vezels. Voor de vraag over het beëindigen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Zijn er risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, welke? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de voorlichting niet op orde? Kunnen kinderen in Farmsum nu wel of niet in de sneeuw spelen na een blazer?
De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen geven hierover aan dat, naar aanleiding van de blazer op 24 januari 2019 waarbij SiC-vezels zichtbaar waren op de sneeuw, door de Veiligheidsregio Groningen de opschalingsfase (voor hulpdiensten) GRIP1 is afgekondigd. De communicatie lag vanaf dat moment bij de Veiligheidsregio. De gemeente Delfzijl heeft op dezelfde dag antwoorden op veel gestelde vragen op de website gepubliceerd en het klantcontactcentrum van de gemeente was die dag tot 22:00 uur telefonisch bereikbaar. Er heeft zich toen één vragensteller bij de gemeente gemeld. De informatie op de gemeentelijke website is daarna geactualiseerd. Er is veel aandacht in de regionale en lokale media voor de blazers bij ESD en zowel Provincie, Veiligheidsregio, GGD, TNO en gemeente hebben die media gevoed met relevante informatie. Voor de vraag over mogelijke gezondheidseffecten van SiC-vezels verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Kunnen mensen de groenten uit hun groentetuin veilig eten? Zo nee, als dit zo schadelijk is, waarom wordt er dan niet onmiddellijk opgetreden? Zo ja, waarom zaait de provincie dan deze verwarring?
De gemeente Delfzijl heeft, in afstemming met de GGD, de volgende informatie op haar website staan: tot 500 meter afstand van het bedrijf zijn overschrijdingen van de normen voor bodemkwaliteit niet uit te sluiten. Binnen een straal van 1.400 meter afstand rondom ESD staan geen woningen waarvoor de functie «wonen met tuin» geldt. Daarom worden, met de huidige inzichten, beperkingen op het eten van eigen groenten en eieren niet nodig geacht.
Het is wel belangrijk om de groenten goed te wassen voordat ze gegeten worden. Dat is een advies dat altijd geldig is.
Op basis van de beschikbare kennis en de analogie met asbestvezels, verwacht het RIVM niet dat er een gezondheidsrisico is door de mogelijke contaminatie van groenten met SiC-vezels. De beschikbare epidemiologische en toxicologische gegevens voor asbest tonen geen kankerverwekkende werking aan na orale inname.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat 1) het aantal blazers afneemt, 2) illegale uitstoot direct wordt gestopt en 3) de voorlichting op orde is? Dit is toch geen doen zo?
Ik draag systeemverantwoordelijkheid voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het VTH-stelsel als geheel, waarbij iedere partij zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden houdt. In dit geval is de provincie Groningen als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de handhaving.
Navraag bij de provincie Groningen maakt nog duidelijk dat de Raad van State destijds bij de toetsing van een provinciale vergunning heeft geoordeeld dat blazers een niet te vermijden onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Daarop heeft de provincie Groningen het maatwerkbesluit2 «Blazers» genomen, waarin een rapportage- en onderzoeksplicht zijn opgenomen3. Dit besluit is gericht op het verminderen en zo mogelijk vermijden van de blazers. Volgens mededeling van de provincie houdt het bedrijf zich aan het gestelde in dit maatwerkbesluit.
De provincie heeft inmiddels een dwangsom opgelegd aan ESD voor het feit dat er ook siliciumcarbidevezels worden geëmitteerd. Dit was blijkens de dwangsombeschikking de provincie niet eerder bekend en daarom ook niet gereguleerd binnen de vergunning. De dwangsom is gericht op beëindiging van de emissies van SiC-vezels.
Voor het antwoord op de vraag over communicatie verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Het bericht 'Eurozone budget likely to play stabilizing role: Moscovici' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eurozone budget likely tot play stabilizing role: Moscovici»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «This is the first step, a foot in the door»? Hoe moet deze uitspraak geïnterpreteerd worden? Hoe wordt voorkomen dat dit een «eerste voet tussen de deur» is?
Het is geen geheim dat de Europese Commissie een voorstander is van een centrale stabilisatiefunctie voor de eurozone om (asymmetrische) economische schokken op te vangen. De Commissie heeft hier meermaals voor gepleit, onder meer in haar reflectiepaper over de Economische en Monetaire Unie uit mei 20172, en heeft hiertoe in mei 2018 een concreet voorstel gedaan in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK)3. Dat de Commissie voorstander blijft van een stabilisatiefunctie mag derhalve geen verbazing wekken.
Het rapport van de Eurogroep aan regeringsleiders over de EMU van december jongstleden stelt echter dat er geen consensus bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Er is ook geen sprake van onderhandelingen over het Commissievoorstel voor een stabilisatiefunctie.
Klopt de volgende passage: «(b)ut this stabilizing option has been deliberately left out from the design of the future euro zone budget for now, on the insistence of Germany, the Netherlands and their north European allies, even though officials privately agree it is needed»? Klopt met name het gedeelte dat Nederlandse officials «privately agree it is needed»? Als dit niet het geval is, waarom wordt dit dan toch zo gesteld?
Het klopt dat Nederland in de diverse Ecofin- en Eurogroep-bijeenkomsten voorafgaand aan de Eurogroep en Eurotop van december kanttekeningen heeft geplaats bij de noodzaak van een stabilisatiefunctie. In het rapport aan regeringsleiders is uiteindelijk op instigatie van Nederland een onderscheid gemaakt tussen convergentie en concurrentievermogen enerzijds en stabilisatie anderzijds. Er is expliciet opgenomen dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en de vormgeving van een stabilisatiefunctie.
Nederland draagt de kabinetsvisie op een stabilisatiefunctie consequent uit, zowel in de Ecofin en de Eurogroep, als in de ambtelijke voorportalen.
Kunt u klip en klaar aangeven dat een stabilisatiefunctie niet nodig is? Deelt u de mening dat het budgettair instrument voor de eurozone zich uitsluitend moet richten op concurrentie en convergentie en onder het plafond van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) moet vallen? Zo nee, waarom niet, want dit is toch de afspraak?
Het kabinet is geen voorstander van een stabilisatiefunctie voor de eurozone, zoals ook meermaals is aangegeven in eerdere brieven aan uw kamer. Lidstaten die voldoende buffers aanhouden in hun nationale begrotingsbeleid, zijn prima in staat om zelf economische tegenslag het hoofd te bieden. Bovendien volgt uit onderzoek dat in de VS, veelal gezien als maatstaf voor een goed functionerende muntunie, private risicodeling via de kapitaal- en kredietmarkten een effectiever kanaal is voor grensoverschrijdende schokabsorptie dan publieke overdrachten.
Het kabinet deelt de mening dat het begrotingsinstrument voor de eurozone zich uitsluitend moet richten op concurrentie en convergentie. Zo is het in december ook afgesproken. Nederland houdt ook vast aan de afspraken in december dat het instrument onderdeel moet worden van de EU-begroting en dat de omvang in de context van het Meerjarig Financieel Kader bepaald zal worden.
Deelt u de mening dat de beste stabilisatiefunctie voor de eurozone is het naleven van de afgesproken EU-begrotingsregels (Stabiliteits- en Groeipact) en het strak handhaven van de EU-begrotingsregels en dat de Europese Commissie eerst maar eens moet beginnen met het handhaven van de EU-begrotingsregels, ook voor landen als Italië als Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is het kabinet van mening dat lidstaten, met behulp van adequate automatische stabilisatoren in nationale begrotingen en gezonde overheidsfinanciën, zelf in staat moeten zijn een conjuncturele neergang het hoofd te bieden. Nederland is mede om die reden steevast pleitbezorger voor een strikte naleving en handhaving van de Europese begrotingsregels. Voor schokken die leiden tot risico’s voor de financiële stabiliteit van het eurogebied en de lidstaten bestaat met het Europees Stabiliteitsmechanisme een noodfonds waar lidstaten, tegen strikte voorwaarden, een beroep op kunnen.
Bent u bereid om in de eerstvolgende vergadering van de Ecofin/Eurogroep eurocommissaris Moscovici aan te spreken op zijn uitspraken in het onderhavige artikel van Reuters?
Uit het interview blijkt dat de heer Moscovici een andere mening is toegedaan dan het kabinet over de noodzaak en wenselijkheid van een stabilisatiefunctie. In de eerstvolgende vergadering waarin wij spreken over het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal ik opnieuw benadrukken dat afspraken van de Eurotop van december moeten worden gerespecteerd. Overigens heb ik dit zowel in de Eurogroep als in individuele gesprekken met leden van de Commissie al bij herhaling aangegeven.
Bent u bereid om deze vragen minimaal drie dagen voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja