Het bericht ‘Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5g’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5G» en de verklaring van de Australische overheid?1
Ja.
Onderschrijft u het grote economische en maatschappelijke belang van 5G op het gebied van connectiviteit en communicatie voor bedrijven en burgers, het belang van 5G voor vitale (toekomstige) systemen op het gebied van mobiliteit, elektriciteit en zorg en het belang voor de ontwikkeling van het Internet of Things?
Ja.
Aangezien zowel Australië als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben maatregelen genomen om de nationale veiligheid van dergelijke vitale infrastructuur te garanderen, bent u in contact met deze landen over de genomen besluiten en de informatie waarop deze besluiten zijn genomen? Is er aanleiding om een dergelijk besluit ook voor Nederland te nemen?
Uiteraard heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin en voor de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door het kabinet gevolgd.
Nederland maakt een eigenstandige afweging. De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Wat is uw reactie op de vier eisen aan het 5G-netwerk die de Australische regering formuleert in haar verklaring over deze kwestie? Bent u het eens met de analyse van de Australische regering over het vervagen van grenzen tussen «rand» en «kern»-apparatuur bij 5G?
5G heeft inderdaad een architectuur die verschilt van die van de huidige generatie mobiele netwerken. Op basis van een analyse van de risico’s die dat met zich meebrengt wordt een afweging gemaakt van mogelijke toekomstige maatregelen. Ieder land maakt daarbij zijn eigen risico-afweging, zoals Australië dat heeft gedaan met zijn eisen, en de Nederlandse overheid eveneens een eigen afweging maakt.
In hoeverre valt de hardware van bedrijven als Huawei en ZTE binnen het in de brief over Kaspersky virussoftware geformuleerde kader (Kamerstuk 30 821, nr. 46), namelijk: a) diepgaande toegang tot ICT-systemen, b) een plicht tot het navolgen van buitenlandse wetgeving (in dat geval Russische) en c) een offensief cyberprogramma van dat betreffende land?
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen op of gespeculeerd over welke producten, diensten of bedrijven al dan niet een risico zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Op welke manier geschiedt de besluitvorming om tot dergelijke besluiten, zoals met de antivirussoftware van Kaspersky, te komen? Ziet u reden om een uitgebreider kader op te stellen om dergelijke besluiten van nationale veiligheid te nemen?
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Omdat elke casus specifieke kenmerken heeft, biedt het huidige kader voldoende flexibiliteit om bij elke afzonderlijke casus een analyse naar de eventuele risico’s voor de nationale veiligheid uit te voeren.
Op wat voor manier vindt er Europese samenwerking op dergelijke kwesties van nationale veiligheid plaats? Vindt u het wenselijk als er ook op Europees niveau strategisch vanuit nationaal veiligheidsbelang gekeken wordt naar dergelijke kwesties?
Nationale veiligheid is een primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Echter faciliteert de EU samenwerking tussen lidstaten op het gebied van veiligheid, bijvoorbeeld middels werkgroepen waarin kennis, informatie en «best practices» worden uitgewisseld over dergelijke onderwerpen. Nederland acht het van belang dat informatie en kennis wordt uitgewisseld over dergelijke onderwerpen in EU-verband, hierbij is het echter van belang dat de nationale competentie van nationale veiligheid wordt gerespecteerd.
Toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het vervolgonderzoek van de Nationale ombudsman over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening?1
Begin 2018 publiceerde de Nationale ombudsman het onderzoek «Een open deur?» over toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Rond die tijd publiceerde ook de Inspectie SZW haar bevindingen over toegang tot schuldhulpverlening.2 De resultaten van deze onderzoeken zijn onder meer gebruikt om de brede schuldenaanpak vorm te geven, die ik de Tweede Kamer eind mei aanbood.3 U verwijst naar het recente rapport «Een open deur? Het vervolg», waarin de Nationale ombudsman de stand van zaken over toegang tot schuldhulpverlening opmaakt. Ik heb met veel belangstelling van dit vervolgonderzoek kennisgenomen.
Vindt u ook dat de gemeentelijke schuldhulpverlening laagdrempelig en breed toegankelijk dient te zijn? Zo ja, wat is uw reactie op de conclusie dat dit niet bij alle schuldhulpverlening het geval is?
Het kabinet vindt dat iedereen met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. De Nationale ombudsman concludeert dat de meeste gemeenten een positieve ontwikkeling doormaken. Een groot deel van de geënquêteerde gemeenten is toegankelijk voor nieuwe aanvragers. Zij kunnen binnen enkele weken terecht. Weigeringsgronden lijken minder vaak en minder strikt te worden toegepast dan vroeger. Dit past bij mijn beeld dat gemeenten echt aan het investeren zijn in betere schuldhulpverlening. Maar de Ombudsman heeft ook zorgen over het voortijdig uitvallen in het toegangsproces, onvoldoende toegang voor zelfstandigen, de beschikkingen op aanvragen voor schuldhulpverlening en het gebrek aan exacte cijfers. Gemeenten zijn aan zet om de toegang verder te verbeteren. Om dat te ondersteunen ontvangen de 251 gemeenten die aan het onderzoek hebben meegedaan van de Ombudsman een individuele terugkoppeling van de resultaten. De aandachtspunten zijn overigens herkenbaar en worden ook al opgepakt in de brede schuldenaanpak en het interbestuurlijk programma.4
Vindt u het ook onwenselijk dat er te weinig gegevens bekend zijn over het toegangsproces tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en de wijze van registreren bij gemeenten? Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om minimumeisen, over bijvoorbeeld aanmeldingsfases, op te stellen ten aanzien van de te registreren gegevens door gemeenten?
Gemeentelijke schuldhulpverlening wordt op verschillende manieren gemonitord. Een goed voorbeeld zijn de jaarverslagen van de NVVK.5 Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat om de kwaliteit van de schuldhulpverlening verder te verhogen, betere registratie wenselijk is. Om dit te faciliteren subsidieer ik bijvoorbeeld de Benchmark Armoede&Schulden die Divosa met en voor gemeenten maakt.6 Verder richt één van de acties uit de brede schuldenaanpak zich op de vraag hoe informatie over problematische schulden op landelijk niveau verbeterd kan worden door verschillende registers en bronnen met gegevens te combineren. Het CBS voert deze actie uit.
Wat is uw oordeel dat met bijna 30% van de mensen, die zich voor schuldhulpverlening hebben aangemeld, geen intakegesprek plaatsvindt? Geeft dit niet een enorm risico dat deze mensen, met hun schuldproblematiek, weer uit het zicht raken? Vindt u ook dat iedereen die zich aanmeldt voor schuldhulpverlening ten minste een intakegesprek dient te hebben? Bent u bereid om dit samen met de gemeenten te realiseren?
De Nationale ombudsman roept gemeenten op te kijken naar de oorzaken van en de oplossingen voor de uitval in het toegangsproces. Daartoe ontvangen de deelnemende gemeenten
een individuele terugkoppeling van de resultaten. Ik vind dat een goede aanpak. De uitkomsten zijn breed verspreid en opgepakt door bijvoorbeeld VNG, zodat ook de andere gemeenten hun dienstverlening kunnen vergelijken met de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Mijn rol is te faciliteren dat de inzichten van de Nationale ombudsman worden benut voor landelijke kennisontwikkeling, professionalisering en kennisuitwisseling. Daarvoor staan kennis- en ontwikkelprogramma’s zoals Schouders Eronder7 ter beschikking.
Constaterende dat, in antwoorden op eerdere Kamervragen2, u heeft aangegeven met gemeenten in gesprek te gaan over de toegang van zelfstandigen tot de schuldhulpverlening, heeft dit al plaatsgevonden? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan al genomen? Bent u het verder met de Nationale ombudsman eens dat het «dringend noodzakelijk is dat gemeenten gespecialiseerde schuldhulp aan zelfstandigen gaan inhuren of zelf gaan aanbieden»?
Net zoals de Nationale ombudsman verwacht ik van gemeenten dat zij de toegang tot schuldhulpverlening voor zelfstandigen op korte termijn verbeteren. Deze ambitie is niet nieuw en al onderdeel van gemeentelijk en rijksbeleid. Gemeenten investeren in de kwaliteit van schuldhulpverlening. Het Interbestuurlijk Programma en de extra middelen die het kabinet ter beschikking heeft gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede helpen daarbij. Ook in de landelijke ondersteuning is er aandacht voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de vorm van een werkwijzer, een module, workshops en masterclasses. Het Ministerie van SZW heeft daarnaast digitale communicatie beschikbaar die laat zien hoe gemeenten schuldhulp aan ondernemers kunnen organiseren en welke organisaties daarbij kunnen helpen.9
Ik ben bereid om samen met gemeenten de kennis over schuldhulpverlening aan zelfstandigen verder te verbeteren. Daarover zijn mijn medewerkers in gesprek met (vertegenwoordigers van) gemeenten. Ik wil daarbij voortbouwen op de goed lopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het Werk.10
Informatiereizen in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Met welke reden heeft u de handreiking (informatie)reizen in de zorg laten ontwikkelen? Was dit om de lachspieren van de medewerkers op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te trainen of is deze handreiking een serieuze poging om de zorg te verbeteren?1
Ik vind werkplezier inderdaad belangrijk, maar daar was dit niet voor bedoeld. Ik vind het met u van het grootste belang dat patiënten en zorgverleners worden betrokken bij zorgverlening en bij het maken van beleid. Ook als het gaat om het realiseren van informatievoorziening die is toegesneden op artsen, verpleegkundigen, cliënten, patiënten en alle andere betrokkenen. Het is nodig dat vanuit mensen wordt gedacht. Om het denken vanuit mensen te bevorderen wordt directe betrokkenheid, net zoals in allerlei andere disciplines, aangevuld met persona’s. Zodat iedereen die werkt aan betere informatievoorziening voor betere zorg denkt vanuit mensen. Bij de ontwikkeling van de persona’s is intensief samengewerkt met patiënten en cliënten.
De zorg kan niet meer zonder informatievoorziening en iedereen die zorg nodig heeft merkt dat. Bijvoorbeeld in de overdracht van informatie tussen huisarts en apotheek of tussen huisarts en ziekenhuis. Mensen gaan er vaak vanuit dat zorgverleners alle gezondheidsinformatie over hen al hebben. Dat blijkt nog lang niet altijd het geval. Ik vind het belangrijk dat bij de digitaliseringsslag die in de zorg gaande is, iedereen zich bewust is van het belang om de informatievoorziening vanuit het cliëntperspectief vorm te geven. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Heeft u zelf als klant al de informatiereis gemaakt door het zorglandschap? Zo ja, hoe heeft u dit ervaren? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die ooit een zorgvraag heeft gehad, maakt een informatiereis door de zorg
Is het gebruik van zes «persona’s» voor zorgverleners die zich willen «verplaatsen in het leven van mensen met een zorgvraag» niet een stevige belediging aan het adres van zorgverleners, die juist dagelijks hun best doen om voor hun patiënten en cliënten te zorgen?
Ik twijfel geenszins aan het doorgaans uitstekende inlevingsvermogen van zorgverleners. Elke zorgverlener maakt een deel van de «reis» van de cliënt van nabij mee en is op dat stukje het best geïnformeerd. Om ook de volgende in lijn van de juiste informatie te voorzien is het belangrijk de informatieoverdracht goed in te richten. Daarbij helpt het als je inzicht hebt in hoe de hele reis van mensen met een zorgvraag eruit zou kunnen zien. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Deelt u de mening dat men klant is in een supermarkt, maar niet in de zorg? Schrikt dergelijk jargon en het gebruik van stereotypen – zoals Teun uit Rotterdam die van de Febo en Feyenoord houdt – mensen niet juist af om in de zorg te gaan werken?
Voor de zorg is het woord «klant» wellicht een minder gebruikelijke term, want daar wordt doorgaans gesproken over «cliënt» of «patiënt». Het feit dat in deze handreiking het synoniem «klant» wordt gebruikt kwalificeer ik niet als bezwaarlijk.
Wat wordt met deze handreiking bereikt en onder wie wordt deze handleiding verstrekt?
Wat heeft deze handreiking gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het realiseren van de handreiking heeft € 7.529 euro gekost.
De berichten ‘Studie Nederlands dreigt te verdwijnen door studententekort’ en ‘Studie Nederlands is alleen in het buitenland populair’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Studie Nederlands dreigt te verdwijnen door studententekort»1 en «Studie Nederlands is alleen in het buitenland populair»?2
Ja
Hoe verklaart u dat de afgelopen tien jaar het aantal inschrijvingen voor de opleiding Nederlands met bijna 60 procent is gedaald?
Een exacte verklaring hebben we niet. Wel is de sector Geesteswetenschappen niet meer dezelfde als 20 jaar geleden. Vanuit studenten zien we een veranderende en verschuivende deelname aan opleidingen, in lijn met maatschappelijke ontwikkelingen. Bij studenten is veel interesse voor vernieuwde opleidingen die breder zijn ingestoken. Ook is sprake van een meer interdisciplinaire aanpak.
Hierbij wil ik graag aangeven dat er verschil zit in de opleidingen Nederlands aan hogescholen en universiteiten. In het hbo gaat het altijd om opleidingen tot leraar Nederlands. De instroomcijfers aan de lerarenopleidingen Nederlands in het hbo, laten tot en met het vorige studiejaar geen heel sterke daling zien in de afgelopen jaren en voor de eerstegraads lerarenopleiding Nederlands zelfs een lichte stijging in de afgelopen drie jaar. Enige nuancering vind ik hierom terecht. Daarnaast vind ik het belangrijk dat studenten de vrijheid hebben om hun eigen studiekeuze te maken. De meest recente, nog niet definitieve, aanmeldcijfers van de lerarenopleidingen Nederlands in het hbo laten in vergelijking met exact een jaar terug wel een scherpe daling zien van circa 24%. Ik wil met de betreffende opleidingen nagaan wat de oorzaak kan zijn van de achterblijvende instroom. Het is van belang om in te schatten of het kan gaan om een structurele daling of dat er sprake is van een incidentele daling.
Bent u ervan op de hoogte dat het afdelingshoofd «Taal, Literatuur & Communicatie» van de faculteit der Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam de noodklok luidt over het teruggelopen aantal studenten en vreest voor het verdwijnen van de studie Nederlands op de faculteit?
Ja
Deelt u de mening dat de opleiding Nederlands van groot maatschappelijk belang is en dat het verdwijnen van taalstudies, zoals Nederlands, onwenselijk is?
Ja. De opleiding Nederlands is onmisbaar in het stelsel van universitair onderwijs en onderzoek. De opleiding Nederlands en ook andere taalstudies hebben een belangrijke waarde in zichzelf en daarnaast een grote toegevoegde waarde voor andere disciplines, niet in de laatste plaats voor de opleiding tot bijvoorbeeld leraar in het schoolvak Nederlands. Het is belangrijk dat in voldoende mate taalstudies blijven bestaan.
Wat zijn de langetermijngevolgen voor het dalende aantal afgestudeerden in Nederlandse letterkunde? Wat voor invloed heeft dit bijvoorbeeld op de vaardigheden van docenten, de onderwijskwaliteit en het aanbod in het voortgezet onderwijs?
Zowel hogescholen als universiteiten bieden opleidingen aan gericht op het leraarschap in het vak Nederlands. Een dalend aantal afgestudeerden in de bachelor- en masteropleidingen Nederlands in het wetenschappelijk onderwijs kan op de lange termijn bijdragen aan een tekort van leraren in dat vak en zal in ieder geval het streven naar meer wo-opgeleide leraren in het voortgezet onderwijs onder druk kunnen zetten.
Bent u van plan extra maatregelen te nemen om het dalende aantal inschrijvingen tegen te gaan? Bent u van plan zich in te zetten om het huidige aanbod van Nederlands op hoger onderwijsinstellingen te behouden? Zo ja, welke extra maatregelen zijn dat?
Er lopen in het wo al veel initiatieven om de instroom te vergroten, zoals het actieplan van de faculteiten en het programmabureau Geesteswetenschappen «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» en het net opgezette Nationaal Platform voor de Talen. Ik wil de sector de ruimte bieden om middels deze initiatieven zelf in te zetten op het verhogen van de instroom. Daarnaast is er een motie3 aangenomen, waarbij wordt verzocht het komende sectorplan Social Sciences and Humanities voornamelijk te toetsen op voldoende aandacht en ondersteuning in de sector Geesteswetenschappen. Ik heb de kwartiermaker van het sectorplan hierop gewezen en wacht graag zijn uitkomsten af. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2, zal ik specifiek met de lerarenopleidingen Nederlands in het hbo, nagaan wat de oorzaak kan zijn van de achterblijvende instroom, volgens de voorlopige aanmeldcijfers.
Op dit moment wordt er de laatste hand gelegd aan de analyse op het bestaande opleidingsaanbod door de VH en de VSNU. Ik zal in gesprek met hen hier ook speciale aandacht voor hebben.
Is het huidige bekostigingssysteem de oorzaak van de ontwikkeling dat universiteiten zich gedwongen voelen de studie Nederlands te schrappen vanwege «te weinig aanmeldingen»?
Nee. Via de bekostigingssystematiek van de rijksbijdrage ontvangen instellingen voor het onderwijs bekostiging op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen en graden. Daarnaast wordt een deel van de rijksbijdrage voor onderwijs uitgekeerd als vaste voet. Er is dus een mix van vaste en variabele bekostiging. Instellingen krijgen de rijksbijdrage rechtstreeks uitgekeerd in de vorm van een lumpsum. De bijbehorende bestedingsvrijheid geeft universiteiten de ruimte en autonomie om te beslissen op welke wijze ze het geld verdelen over faculteiten, opleidingen en afdelingen en waar ze accenten leggen. Zo kunnen universiteiten er bijvoorbeeld voor kiezen om bij kleinschalige opleidingen een relatief hoger vast budget te verstrekken aan de betreffende faculteit.
Het bericht ‘Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers?’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers?»?1
Ja.
Klopt het dat journalist/presentatrice Jaspers de KRO-NCRV-serie «Onze Boerderij» maakt, terwijl de presentatrice tegelijkertijd onder contract staat bij de beursgenoteerde veevoerfabrikant For Farmers? Hoe valt dit te rijmen met de wettelijke opdracht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) in een media-aanbod moet voorzien dat onafhankelijk is van commerciële invloeden?
Naar aanleiding van de recente berichten in de media over de nevenfunctie van deze presentatrice, onderzoekt het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) de afspraken met deze presentatrice ten aanzien van dit programma. Het Commissariaat verricht dit onderzoek mede op grond van de artikelen 2.142a en 2.178 Mediawet, zoals uitgewerkt in de beleidsregels Governance en Interne Beheersing2 van het Commissariaat, en artikel 2.141 (het zogenaamde dienstbaarheidsverbod), zoals nader toegelicht in de Praktijkhandreiking Dienstbaarheidsverbod3 van het Commissariaat. Er kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek gereed zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u van mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de reactie van KRO-NCRV dat het tv-programma «Onze Boerderij» niet gesponsord is door veevoerfabrikant For Farmers, ondanks dat de doelstelling van het tv-programma in lijn is met de commerciële werkzaamheden van presentatrice Jaspers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat presentatoren in dienst van de NPO betaalde nevenfuncties hebben bij commerciële bedrijven? Wie controleert of er bij dergelijke constructies geen sprake is van belangenverstrengeling?
In eerste instantie is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende publieke omroep zelf om vast te leggen wanneer sprake is van belangenverstrengeling en hoe hiermee wordt omgegaan. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van governance en interne beheersing. In de beleidsregels Governance en Interne Beheersing4 geeft het Commissariaat aan dat publieke omroepen transparant moeten zijn over mogelijke belangenverstrengeling.
Verder hebben de publieke omroepen zich te houden aan de Governancecode Publieke Omroep 2018.5 Daarin staan regels over integer handelen zoals hoe de besluitvorming door het bestuur van een landelijke publieke omroep over belangenverstrengeling in de dagelijkse praktijk plaatsvindt en hoe stakeholders moeten worden geïnformeerd.6
Welke regels en richtlijnen gelden momenteel voor medewerkers van de publieke omroep als het gaat om het verrichten van bezoldigde nevenfuncties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om met omroep KRO-NCRV deze kwestie te bespreken en eventuele regelgeving of richtlijnen aan te scherpen mocht dit nodig zijn?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Witwaspraktijken van ING |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is rekening gehouden met de in de noot genoemde afspraken het toezicht op het beleid om witwassen te voorkomen, te verbeteren?1
In het artikel van FTM wordt melding gemaakt van een boete die ING in 2012 heeft betaald aan de Amerikaanse autoriteiten, omdat ING in het buitenland sanctiewetgeving had overtreden. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest. Na de publicatie van de Amerikaanse schikking heeft het Nederlandse OM – via de openbaar gemaakte informatie daarover – kennis genomen van deze schikking. Gelet op het feit dat de Amerikaanse schikking betrekking had op andere strafbare feiten dan die waarop het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek zag, heeft dit geen rol gespeeld bij het aanbieden van de Nederlandse transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Timmermans in het verleden één van de top-ING’ers was die verantwoordelijk was voor grootschalige integriteitsschendingen?
Het onderzoek van het OM biedt geen grond voor het aannemen van strafrechtelijk relevante verantwoordelijkheid van de top van de ING voor de feiten waarvoor de huidige transactie is afgesloten. Het past mij niet om mij uit te laten over eventuele integriteitschendingen die in het kader van een ander onderzoek, dat niet is verricht door het Nederlandse OM, aan het licht zouden zijn gekomen, zoals wordt aangegeven in het artikel van FTM.
Was u op de hoogte van de controlemechanismen op het moment dat de Minister van Justitie en Veiligheid toestemming gaf voor deze schikking?
De compliance-maatregelen die ING NL in de recente transactie ex artikel 74 Sr. heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, zoals vermeld in het persbericht van het Openbaar Ministerie2, waren mij bekend.
Hoewel normaliter voorgenomen hoge transacties worden voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft deze zich ten aanzien van de voorgenomen transactie met ING verschoond, gezien zijn eerdere functie bij Allen & Overy. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Klopt het dat geen afspraken zijn gemaakt dat met deze schikking met ING geen natuurlijke personen vervolgd zouden worden? Zou dat nu alsnog tot de mogelijkheden behoren?
Zoals onder meer volgt uit de transactieovereenkomst die door het OM is gepubliceerd, zijn er in het kader van de transactie geen afspraken gemaakt over het niet vervolgen van natuurlijke personen.
Het OM heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Echter, uit onderzoek van het OM is niet gebleken dat natuurlijke personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen.
Indien er alsnog nieuwe feiten of omstandigheden bekend zouden worden op grond waarvan het Openbaar Ministerie individuele medewerkers van ING zou kunnen vervolgen, is vervolging van deze personen nog steeds mogelijk.
Onderschrijft u de stelling dat leidinggevenden van ING in landen als Frankrijk, België, Roemenië, Cuba en Curaçao opzettelijk de wet overtraden?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat leidinggevenden van ING in landen buiten Nederland opzettelijk de wet overtreden, ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest.
Het past mij niet om mij uit te laten over een onderzoek dat door de Amerikaanse autoriteiten is verricht en waarbij het Nederlandse OM niet betrokken was.
Heeft u vermoedens om te bevestigen dat die overtredingen niet alleen bij kantoren in het buitenland plaatsvonden, maar dat ook bij de afdeling ING Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor medewerkers jarenlang bezig waren met het vervalsen van stukken en het verhullen van de identiteiten van klanten?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat de afdeling Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor betrokken was bij strafbare gedragingen ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen.
De Amerikaanse autoriteiten hebben ten tijde van hun onderzoek naar ING geen informatie gedeeld met het Nederlandse OM. Na de publicatie van de schikking is het Nederlandse OM bekend geworden met de schikking en heeft het OM geen aanleiding gezien strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Wat is uw reactie op het artikel in het Advocatenblad inclusief de beweringen over de betrokkenheid van voormalig advocaat Grapperhaus bij de witwaspraktijken van ING in 2012?2
Hetgeen in het artikel wordt gesuggereerd, dient geheel voor rekening van de betreffende auteur te komen. Zoals reeds aangegeven worden voorgenomen hoge transacties normaliter aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Het kantoor van Minister Grapperhaus stond ING als raadsman bij in het kader van de onderhavige rechtsvervolging. Ofschoon Grapperhaus daar destijds niet zelf als advocaat bij betrokken was, heeft hij toch gemeend zich te moeten verschonen. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Illegale boetes door huisbazen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nijmeegse huisbaas deelt illegale boetes uit»?1
Ja.
Is het waar dat de huisbaas boetes uitdeelt van 50 tot 100 euro als fietsen verkeerd staan gestald of sleutels zijn vergeten?
Uit het door u aangehaalde krantenartikel maak ik op dat de verhuurder boetes uitdeelt als fietsen verkeerd staan en een financiële vergoeding vraagt als de huurder zijn sleutel is vergeten en de verhuurder de huurder helpt zijn woning binnen te komen.
Het is verhuurders toegestaan om in hun huurcontracten dan wel in de algemene voorwaarden bij de huurcontracten boetebepalingen op te nemen voor gevallen de huurder bepaalde afspraken omtrent «huisregels» niet nakomen. De hoogte van de boete hoeft niet gelijk te zijn aan de gemaakte kosten. De huurder tekent hier bij het aangaan van de huurovereenkomst ook voor, dus is het voor hem ook geen verrassing. Uiteraard dienen de regels redelijk te zijn. Zo is – in het kader van veiligheid van bewoners – een verbod op fietsen op de galerij redelijk als die de uitgang of vluchtwegen blokkeren, zeker als huurders voor het stallen daarvan een berging hebben. Bij herhaalde overtredingen van de algemene voorwaarden kan de verhuurder, in het uiterste geval, bij de (kanton)rechter een ontbinding van het huurcontract aanvragen.
Indien er geen afspraken zijn gemaakt mag de verhuurder geen boete uitdelen. Wel mag de verhuurder een vergoeding vragen als blijkt dat hij de fietsen, ondanks waarschuwingen, in het kader van veiligheid en overlast heeft moeten verplaatsen. De vergoeding dient dan – anders dan bij een boete – wel in redelijke verhouding te staan tot de gemaakte kosten voor het verplaatsen van de fiets. De verhuurder is immers wettelijk verplicht om maatregelen te treffen als de (verkeerd gestalde) fietsen overlast of gevaar veroorzaken, zoals de doorgang versperren dan wel de uitgang of vluchtwegen blokkeren. Als de verhuurder hiertegen geen actie onderneemt kunnen de bewoners, omwonenden, gemeente en brandweer de verhuurder hierop aanspreken c.q. aansprakelijk stellen. Ik heb geen gegevens over de kostprijs van het verzetten van een fiets. De huurder kan de hoogte van de in rekening gebrachte kosten eventueel door de rechter laten toetsen.
De kostprijs van het laten maken van een nieuwe sleutel is afhankelijk van het type slot en sleutel en kan variëren van enkele euro’s tot ca. € 200. Overigens zijn huurders zelf verantwoordelijk voor de sleutels die zij van de verhuurder overhandigd hebben gekregen. En ook voor het zich toegang tot hun woning kunnen verschaffen in het geval dat zij hun sleutel verliezen of vergeten. Dat kan door een reservesleutel bij een vertrouwd persoon achter te laten of door zelf een slotenmaker in te schakelen. Als een verhuurder op verzoek van huurders extra sleutels levert, is het niet onredelijk dat verhuurders daarvoor een vergoeding vragen.
Mogen huisbazen boetes uitdelen aan huurders? Zo nee, wat doet het kabinet eraan om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kostprijs van het verzetten van een fiets? Wat is de kostprijs van het laten maken van een nieuwe sleutel? Staan de boetes in verhouding tot die kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk dat boetebedingen in contracten worden opgenomen? Onder welke voorwaarden mag dit en hoe vaak komt dit voor?
Het is wel gebruikelijk dat boetebedingen in contracten c.q. algemene voorwaarden worden opgenomen. De Raad voor Onroerende Zaken stelt bijvoorbeeld in zijn Handleiding Woonruimte 2017 en modelovereenkomsten boetebedragen voor als de huurder tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting(en) op grond van de in de huurovereenkomst gemaakte afspraken. Ook Aedes heeft in haar modelovereenkomsten dergelijke boetebepalingen opgenomen.
Het is toegestaan om boetebedingen in huurcontracten op te nemen, mits het gaat om redelijke boetebedragen en redelijke voorwaarden waaraan huurders zouden moeten voldoen om een boete te voorkomen. Bijvoorbeeld om illegale onderverhuur door de huurder te voorkomen.
Gelet op het voorgaande zijn redelijke boetebedingen in huurovereenkomsten gebruikelijk en toegestaan. Verder zijn partijen vrij om een huur boven het woningwaarderingsstelsel af te spreken. Met de maximale huurprijsgrens op grond van het woningwaarderingsstelsel wordt beoogd de huurder te beschermen tegen het huurprijsniveau bij schaarste. Huurders kunnen dan ook altijd – binnen 6 maanden na aanvang van de huurovereenkomst – bij de Huurcommissie de huurprijs laten toetsen. Het vragen van onrechtmatige bemiddelingskosten is wel bij wet verboden. Ik ben bezig om de aanpak hiervan te verbeteren, zoals ook wordt verzocht in de motie Kops (32 847, nr. 324).
Ziet u ook dat er steeds meer misbruik wordt gemaakt van de afhankelijke positie van huurders door het vragen van te hoge huren, dubbele courtages en nu weer illegale boetes? Welke acties onderneemt u om hiertegen op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
De uitlatingen van een Nederlandse diplomaat over het opgeven van het veto op het gebied van buitenland beleid |
|
Vicky Maeijer (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Small states reluctant to give up EU foreign policy veto»?1
Ja.
Bent u bekend met de Nederlandse diplomaat die in het artikel wordt geciteerd?
Ja.
Sprak deze diplomaat namens de Nederlandse regering?
Ja.
Is dit het standpunt van de Nederlandse regering: «(w)e understand the imperative that the EU acts with one voice. Fast and effective decision-making is a prerequisite for that, so we're starting out with a positive attitude»? Zo nee, wat is dan wel het standpunt van Nederland?
Het kabinet is voor een efficiënte en slagvaardige Unie en zal voorstellen die daaraan kunnen bijdragen met een positieve grondhouding bekijken. Het kabinet zal de Tweede Kamer door middel van een BNC-fiche informeren over zijn standpunt ten aanzien van de Mededeling2 die de Europese Commissie op 12 september jongstleden over dit onderwerp publiceerde.
Bent u van plan om in Brussel duidelijk te maken dat Nederland geenzins van plan is, op welk dossier dan ook, veto's in te leveren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, zal de Tweede Kamer door middel van een BNC-fiche op de hoogte worden gesteld van het kabinetsstandpunt ten aanzien van de Commissiemededeling.
Intern volkenrechtelijk advies over de steun aan de rebellen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aangaf dat er «intern volkenrechtelijk advies ingewonnen is» over de leveranties van hulp aan Syrische rebellen1?
Ja.
Herinnert u zich dat de commissie-Davids gewoon de beschikking had over alle interne volkenrechtelijke adviezen van het ministerie?
Ja.
Deelt u de mening dat juist dit interne advies zo belangrijk is, omdat de regering er bewust voor koos geen extern volkenrechtelijk advies in te winnen in 2014/2015 over een Non-Lethal Aid (NLA)-programma?
Over het NLA-programma is regelmatig intern volkenrechtelijk geadviseerd en deze adviezen zijn meegewogen in de (politieke) besluitvorming. De extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) heeft op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies uitgebracht over «Wapenleveranties Syrië», waarin de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie gaf op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was derhalve reeds bekend bij het ministerie.
Klopt het dat deze adviezen geen staatsgeheim zijn?
Ja.
Klopt het dat interne volkenrechtelijke adviezen gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat zij dus openbaar gemaakt moeten worden als iemand een Wob-verzoek doet?
Dergelijke adviezen zijn documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en vallen onder het bereik van de Wet openbaarheid van bestuur. Of een document openbaar moet worden gemaakt is afhankelijk van de inhoud van het document en de wettelijke uitzonderingsgronden. De interne adviezen bevatten persoonlijke beleidsopvattingen die op grond van de Wob niet openbaar zijn.
Herinnert u zich dat de regering gezegd heeft dat de Wob een ondergrens is voor de stukken die zij aan de Kamer moet verschaffen?
Ja, de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief van 25 april 2016 aan uw Kamer zowel de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de Wob als het belang van vertrouwelijkheid van interne advisering uiteengezet.
Kunt u elk intern volkenrechtelijk advies over de hulp aan Syrische rebellen dat sinds eind 2014 is ingewonnen, voor dinsdag 18 september 20.00 uur aan de Kamer doen toekomen, zodat het meegenomen kan worden bij de vragen op woensdag 19 september?
De Directie Juridische Zaken (DJZ) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanaf het begin van het NLA-programma volkenrechtelijk geadviseerd ten behoeve van de besluitvorming hierover. DJZ heeft daarbij de volkenrechtelijke risico’s geschetst die samenhingen met de verlening van steun aan gematigde gewapende oppositiegroepen in Syrië, waaronder het risico van strijdigheid met het non-interventiebeginsel. Daarbij is aangegeven dat de civiele aard van de steun het risico op strijdigheid kan beperken.
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt onderliggende interne adviezen dan ook in de regel niet. In dit bijzondere geval is het kabinet bij uitzondering bereid de Kamer desgewenst vertrouwelijk inzage te geven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma.
Het bericht ‘Haperende ICT in de Zorg: verkeerde medicatie, foute beslissingen’ |
|
Sophie Hermans (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haperende ICT in de Zorg: verkeerde medicatie, foute beslissingen»?1
Ja
Deelt u de mening dat als de NOS na een rondgang bijna tweehonderd reacties krijgt van zorgmedewerkers die voorbeelden geven van hachelijke situaties als gevolg van haperende ICT in de zorg, er sprake is van een ernstig en wijd verspreid probleem?
Ik wil graag dat zorgverleners afspraken maken over in welke taal en op welke manier ze aan elkaar (elektronisch) gegevens overdragen. Door de huidige digitaliseringslag wordt de noodzaak daartoe steeds meer en beter transparant. Ik vind inderdaad dat de mogelijkheden van ICT om de juiste informatie op het juiste moment bij de juiste zorgverlener te hebben nog beter benut kunnen worden.
Hoe kan het dat gebrekkige ICT in de gezondheidszorg zoveel voorkomt? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van ICT in zorgorganisaties? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het goed aansluiten van ICT tussen zorgorganisaties? Wie ziet toe op de kwaliteit in en tussen zorgorganisaties?
Ik constateer tot mijn genoegen dat zorgverleners steeds meer samen werken in ketens, daarbij worden patiënten overgedragen en ook hun gegevens. Die overdracht ging altijd op papier. Veel zorgprofessionals hebben hun eigen werk al gedigitaliseerd en daarom neemt de behoefte om dat ook elektronisch uit te wisselen met anderen sterk toe. Daardoor wordt meer dan voorheen duidelijk welke inhoudelijke en technische hiaat er bij overdracht nu is. Afspraken zijn nodig «in welke taal en op welke manier» we met elkaar praten zodat de verschillende beroepsgroepen elkaar begrijpen.
De zorgaanbieders zijn zelfstandige partijen die zelf verantwoordelijk zijn voor informatievoorziening en bijbehorende ICT. Daarbij zie ik het verbeteren van communicatie en informatieoverdracht als een gezamenlijke verantwoordelijkheid waaraan ik via het Informatieberaad een actieve bijdrage wil blijven leveren.
In het Informatieberaad worden afspraken gemaakt over terminologie in overdracht en waar nodig ook over de technische standaarden. Zo zijn er afspraken over een basisset van gegevens die met de patiënt meereist bij overdracht, over medicatie-informatie en over verpleegkundige overdracht.
ICT-leveranciers moeten die afspraken inbouwen in de systemen. De zorgverleners – vaak op koepelniveau – zijn daarvoor de contracterende partij. Of de overheid hierin meer regie zou moeten nemen is eerder aan de orde geweest in het Algemeen Overleg van 30 mei jl. en vormt ook onderwerp van de moties van het Kamerlid Ellemeet (Kamerstuk 29 515, nr. 427) en van het Kamerlid De Vries (29 515, nr. 432). Ik kom hier uitgebreid op terug in mijn tijdens dat AO toegezegde brief over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg die u voor het einde van dit jaar een brief ontvangt. Ik zal u daarin ook informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat VWS uitvoert naar de vraag of het nodig is het naleven van afspraken rondom elektronische gegevensuitwisseling wettelijk te verplichten, zoals eerder bijvoorbeeld al gebeurde bij de invoering van het Implantatenregister.
Kunt u aangeven in welke mate ICT-gerelateerde problemen in de verschillende zorgorganisaties (ziekenhuizen, verpleeghuizen, wijkverpleging, GGZ, etc.) aan de orde zijn?
Er is geen overzicht van hoe vaak bepaalde problemen per sector optreden, de indruk is dat bovengenoemd vraagstuk voor elke sector geldt.
Deelt u de mening dat een adequaat functionerende ICT in de zorg van cruciaal belang is voor de patiëntveiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u borgen dat de kwaliteit van de ICT op orde komt? Zo nee, waarom niet?
Goede informatieoverdracht is cruciaal voor patiëntveiligheid. De zorg is mensenwerk en veel overdracht gaat nog niet digitaal. De zorg kan nog veiliger worden als informatie digitaal kan worden uitgewisseld en beide kanten elkaar ook echt goed begrijpen.
Afspraken over digitale overdracht komen stap voor stap tot stand in het Informatieberaad. Zo zijn er afspraken over een basis gegevensset die met de patiënt meereist bij overdracht, over medicatie-informatie en over verpleegkundige overdracht. VWS levert op grond van de motie Tan2 (Eerste Kamerstuk 31 466, X) geen bijdrage aan de ICT infrastructuur. Zorgsectoren moeten daarvoor zelf of in samenwerking met andere zorginstellingen zorgen. Over de vraag of de overheid op dit punt meer regie zou moeten voeren kom ik terug in de brief die u aan het eind van dit jaar ontvangt over elektronische gegevensuitwisseling (zie ook antwoord 33Om tot versnelling van digitalisering te komen heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld voor versnellingsprogramma’s voor informatie-uitwisseling in ondermeer ziekenhuizen, ggz, care sector, geboortezorg en huisartsenzorg. Instellingen die in dit kader nu subsidie ontvangen moeten uiterlijk 2020 resultaatsverplichtingen halen. Het resultaat houdt in dat mensen gestandaardiseerd over hun medische gegevens kunnen beschikken, conform de basisgegevensset zorg, dat het actuele medicatie overzicht zowel klinisch als poliklinisch voor behandeling gecontroleerd wordt en dat bij ontslag een geactualiseerd en volledig medicatie-informatie overzicht digitaal wordt meegegeven.
Beschikt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over voldoende kennis en kunde om te controleren of de ICT in de gezondheidszorg voldoende is? Zo ja, hoe kan het dat er bijna tweehonderd voorbeelden zijn van zorgmedewerkers die hachelijke situaties ervaren? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend belang van ICT in de zorg heeft geleid tot een intensivering van het toezicht op dit punt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in 2017 verkennende inspectiebezoeken over e-health bij zorgaanbieders gedaan. E-health omvat daarbij de zorg-ICT van de zorgaanbieder, zoals de elektronische patiëntendossiers die instellingen gebruiken en elektronische gegevensuitwisseling. De IGJ heeft hierover in mei 2018 een factsheet «Verkennend toezicht op e-health bij zorgaanbieders» gepubliceerd. Hieruit komt naar voren dat e-health in de zorginstellingen de bestuurlijke aandacht heeft, maar dat er wel aandachtspunten zijn. Dit zijn o.a. de onduidelijkheid van de inrichting van het besluitvorming over e-health, het ontbreken van een overkoepelende aanpak voor implementeren van nieuwe e-health toepassingen en de kleinschaligheid van elektronische gegevensuitwisseling. Ook is extra aandacht nodig voor informatiebeveiliging, aldus de factsheet. De IGJ blijft inspecties uitvoeren op het gebied van e-health. De IGJ maakt de resultaten van afzonderlijke inspectiebezoeken openbaar via haar website, zodat ook andere zorginstellingen hieruit lering kunnen trekken. Daarnaast voert de inspectie op basis van meldingen haar toezicht uit. Het is de verantwoordelijkheid van het veld en de bestuurders van de zorginstellingen om ICT op een juiste en veilige wijze in te zetten. Hiertoe zijn diverse richtlijnen en veldnormen beschikbaar, die in het toezicht zijn opgenomen. De 200 voorbeelden zijn niet gelieerd aan de inzet van de IGJ.
Kunt u de actuele stand van zaken rondom het halen van de deadlines van het «Versnellingsprogramma voor Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional» (VIPP) toelichten? Moet op basis van deze berichtgeving worden geconcludeerd dat de reeds verschoven deadline (van 1 juli naar 1 december) mogelijk niet gehaald gaat worden?
Nee dat laatste moet niet worden geconcludeerd. Op basis van de berichtgeving kan geconcludeerd worden dat deadlines van het VIPP-programma extra inzet vragen van het veld. Zij moeten een extra inspanning leveren om aan de resultaatsverplichtingen te kunnen voldoen. Dat is ook de intentie: door dit programma krijgen patiënten sneller en gestandaardiseerd toegang tot hun informatie. Eén deadline bleek te uitdagend, daarom is die verschoven naar een – naar verwachting – haalbare deadline. Tot slot is de realisatie van de doelstellingen voor een ieder transparant te volgen op https://www.vipp-programma.nl/over-vipp-monitor.
Heeft u in de afgelopen maand signalen of vragen gekregen van ziekenhuizen of andere zorgorganisaties voor hulp bij het wegnemen van belemmeringen in het proces van standaardiseren en digitale ontsluiting, aangezien u aangeeft dat zorgorganisaties die knelpunten ervaren bij het behalen van de VIPP-deadlines hulp kunnen vragen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)?2
Ja. Ik heb nauw contact met de NVZ (Nederlandse Verenigingen van Ziekenhuizen) en de ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland) over het VIPP-programma. ZKN heeft bijvoorbeeld aangegeven dat een enkele ICT-leverancier van de zelfstandige klinieken onvoldoende wilde meewerken om de patiënt gestandaardiseerd over zijn gegevens te laten beschikken of de afspraken over een veilig medicatieproc5te implementeren. Om die reden is er een uitstelmogelijkheid geschapen voor klinieken die willen overstappen naar een ICT-leverancier die hen wel helpt bij het realiseren van de VIPP-doelstellingen. ZKN heeft daarnaast aangegeven dat ook voor zelfstandige klinieken de B1 deadline – dat daadwerkelijk per 1 januari 2019 bij 25% van de poliklinische patiënten en bij 70% van de klinische patiënten een actueel medicatieoverzicht wordt geraadpleegd waarbij de verstrekkingsinformatie van de apotheek geïntegreerd in het elektronisch patiëntendossier wordt weergegeven – lastig haalbaar is. Dit is zowel een technische uitdaging als een grote gedragsverandering voor de betrokken zorgverleners.
Wij zijn nog in gesprek over de vraag of er extra actie nodig is, en zo ja, welke. Ik wil niet te snel uitstel geven omdat ik van instellingen daadwerkelijk een extra inspanning verwacht. Uitstel van de deadline betekent dat het nog langer duurt voor de afspraken over een veilig medicatieproces worden geïmplementeerd in de praktijk.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van VWS?
Het bericht dat vissers ‘kapot gemaakt worden’ door verdere beperking van de visvangst op het IJsselmeer |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat de laatste IJsselmeervissers zich in hun voortbestaan bedreigd voelen?1
Ja.
Is het volgens u plausibel dat problemen in het IJsselmeer niet alleen veroorzaakt worden door de visserij, aangezien de totale vangstcapaciteit in de loop der jaren al aanmerkelijk is gereduceerd? Zo nee, waarom niet?
In het voorjaar van 2016 hebben deskundigen, beroepsvissers en maatschappelijke organisaties op initiatief van de Stichting Transitie IJsselmeer een document opgesteld onder de titel «Gedeeld Beeld Werkelijkheid IJsselmeervisserij»2. Daarin komen de oorzaken van de dalende visbestanden aan de orde en wordt ingegaan op zaken als voedselrijkdom, helderheid van het water, de effecten van de beroepsvisserij, de inrichting van het watersysteem en de visetende watervogels. De auteurs concluderen dat, los van maatregelen om de inrichting van het watersysteem te verbeteren, de onttrekking door de visserij hoe dan ook in evenwicht dient te worden gebracht met de (zeer sterk afgenomen) draagkracht van het watersysteem. Volgens hen is hier bij het nemen van inspanningbeperkende maatregelen in de jaren vóór 2014 onvoldoende rekening mee gehouden.
In 2014 werd het maximum aantal toegestane hoge staande netten verminderd met 85%. De 85% kon later nog wel als laag staand net worden ingezet voor de visserij op wolhandkrab. De reductie was noodzakelijk om de verdere achteruitgang van schubvis te kunnen beperken. Ondanks deze aanzienlijke reductie zijn de totale hoeveelheden gevangen vis en opbrengsten (besommingen) sinds 2015 elk jaar toegenomen. Van herstel van de bestanden is nog nauwelijks sprake. Dat blijkt uit de rapporten van Wageningen Marine Research en Wageningen Economic Research, die ik op 26 maart 2018 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 664, nr. 177).
In mijn brief aan uw Kamer van 13 september jl. (Kamerstuk 29 664, nr. 191) heb ik daarom uiteengezet welke maatregelen zullen worden genomen om toe te werken naar een duurzame visserij met gezonde visbestanden en minimale impacts op de natuur. Deze brief is opgesteld na instemming van alle partijen in het Bestuurlijk Overleg, waaronder de Producenten Organisatie IJsselmeer. Er wordt onder meer gekeken naar herstructurering van de vloot, zoals ook gevraagd door uw Kamer. Tevens worden maatregelen genomen om het advies van Wageningen Marine Research (WMR) uit 2017 op te volgen om vangsten met 36% te verminderen. Het in de brief aan uw Kamer genoemde alternatieve plan van de sector (Kamerstuk 29 664, nr. 175), wat hierop betrekking had, heeft immers niet het gehoopte resultaat gehad.
Bent u bereid om zelf in direct overleg te treden met de IJsselmeervissers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit overleg tegemoet zien?
De vissers worden betrokken bij het proces rondom de besluitvorming over de maatregelen, zoals we tot op heden steeds hebben gedaan. Zo zullen we op korte termijn het gesprek aangaan over de maatregelen die nodig zijn om de vangsten van brasem en blankvoorn te verminderen met 36%. Ook de partijen van het Bestuurlijk Overleg zullen worden betrokken. Over de uitkomsten en besluitvorming houd ik u op de hoogte.
Het bericht dat Nederlandse producenten misgrijpen bij grote defensie-orders |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse producenten misgrijpen bij grote defensie-orders?1
Ja.
Want is uw mening over de Nederlandse Vector, zijn prestaties en de manier waarop deze samenwerking met de commandotroepen tot stand is gekomen?
Het contract voor het Vector-voertuig is gesloten in 2013. Het betrof een volledig nieuw voertuigconcept waarvan het productierijp maken langer heeft geduurd dan verwacht. Op dit moment beschikt Defensie over ongeveer éénderde deel van de 75 aangeschafte voertuigen, waarvan thans een aantal door het Korps Commandotroepen worden gebruikt voor opleidings- en trainingsdoeleinden. Onder meer door de inbreng van kennis en ervaring van het Korps Commandotroepen kan Defensie naar verwachting vanaf 2019 beschikken over een uitermate geschikt gevechtsvoertuig.
Kunt u aangeven waarom militair materieel dat voor, door en met commandotroepen is ontwikkeld, nu de aanbesteding dreigt mis te lopen? Zo nee, waarom niet?
Met de C-brief van 3 juli 2015 (Kamerstuk 26 396, nr. 105) is de Kamer geïnformeerd over de verwervingsstrategie van het deelproject «Voertuig 12kN Air Assault», dat deel uitmaakt van het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW). Zoals aangekondigd in deze brief wordt het project aanbesteed volgens de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Aangezien deze aanbesteding nog loopt, kan ik hierover geen mededelingen doen. Naar verwachting zal de Kamer nog dit jaar de D-brief van dit deelproject ontvangen.
Kunt u aangeven waarom Nederland niet opkomt voor haar eigen Nederlandse industrie en de «gekke Henkie» van de Europese Unie speelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gooit u onze eigen industrie overboord?
In het vierde kwartaal van dit jaar zal de Kamer de Defensie Industrie Strategie ontvangen, opgesteld door de ministeries van Defensie en van Economische Zaken en Klimaat. In de Defensie Industrie Strategie geven we weer op welk gebied we zelfstandig over kennis en capaciteiten moeten kunnen beschikken om het nationaal veiligheidsbelang te kunnen verzekeren. Het bedrijfsleven en de kennisinstituten vervullen daarin een belangrijke rol, niet alleen in de ontwikkeling van nieuw materieel, maar ook als samenwerkingspartner voor de instandhouding.
Uiteindelijk gaat het erom dat Defensie het beste materieel voor de beste prijs kan verkrijgen. De Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid biedt hiervoor het wettelijk kader. Elk aanbestedingstraject kent zijn eigen dynamiek en alle keuzes in een aanbestedingstraject worden, met inachtneming van de vigerende aanbestedingsrechtelijke kaders, zo zorgvuldig mogelijk gemaakt. Vanzelfsprekend worden – indien van toepassing – aanbiedingen van de Nederlandse industrie daarbij betrokken.
Indien het Ministerie van Defensie van plan is een aanbesteding te starten, wordt per geval door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld of en in hoeverre industriële participatie door een te selecteren partij kan bijdragen aan de versterking van de kennis, capaciteiten en ervaring van de Nederlandse industrie.
Deelt u de mening dat Nederland artikel 3.4.6. (inzake geheime aanbesteding) ruimhartig moet interpreteren, zoals andere landen, bijvoorbeeld Frankrijk, ook doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Regeerakkoord en de Defensienota is vermeld, interpreteren we bij aanbestedingstrajecten artikel 346 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie (VWEU) ruimhartig en laten we zo het nationaal veiligheidsbelang meewegen.
Het bericht ‘Boeren vrezen wilde zwijnen na besmetting’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u in overleg met beheerders van natuurgebieden over maatregelen om besmetting van wilde zwijnen door Afrikaanse varkenspest te voorkomen en om een eventuele besmetting onder wilde zwijnen niet te laten verspreiden naar gehouden varkens?1
Ja. Mijn ministerie heeft overleg met provincies, faunabeheereenheden en andere belanghebbenden over preventieve maatregelen en over maatregelen die genomen dienen te worden bij een besmetting met Afrikaanse varkenspest (AVP) bij wilde zwijnen.
Bent u bekend met adviezen van deskundigen dat intensieve jacht Afrikaanse varkenspest kan voorkomen? Wat is uw mening met betrekking tot deze adviezen?
Op welke adviezen of welke deskundigen u doelt, kan ik uit uw vraag niet opmaken. Ik ben bekend met de adviezen van deskundigen van de European Food Safety Authority en de Europese Commissie. Deze adviezen gaan bijvoorbeeld over beperkte toegang tot het besmette gebied en hygiënemaatregelen door jagers. Ik neem die adviezen mee in het overleg met Nederlandse deskundigen en met de provincies over een Nederlandse aanpak, waarbij het populatiebeheer een belangrijk onderwerp is.
Deelt u de mening dat wildbeheerders en provincies alles moeten doen om te voorkomen dat wilde zwijnen in de buurt komen van varkensstallen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Verschillende partijen moeten passende maatregelen nemen. Dat geldt voor de provincies en de faunabeheereenheden voor wat betreft het beheer van de wilde zwijnen en voor varkenshouders voor wat betreft het nemen van maatregelen gericht op de bioveiligheid en, indien een besmetting in het gebied is geconstateerd, om contact tussen gehouden varkens en wilde zwijnen te voorkomen.
Heeft u de provincies erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de nulstand gebieden en wat was de reactie van de provincies hierop?
De provincies zijn op de hoogte van het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor populatiebeheer en geven op diverse wijzen invulling aan het beheer in aangewezen gebieden en daarbuiten. Ook hebben ze aangegeven zich bewust te zijn van de risico’s van grote aantallen wilde zwijnen wat betreft introductie en verspreiding van AVP. Ik ben in overleg met provincies over preventieve maatregelen om de kans op introductie of verspreiding van de ziekte zo klein mogelijk te maken.
Deelt u, gezien de ernst van de situatie, de mening dat regie met betrekking tot beheer van wilde zwijnen tijdelijk door de rijksoverheid overgenomen dient te worden van de provincies? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van populaties in het wild levende dieren is een wettelijke taak van provincies. Zij beschikken over de bevoegdheid om aan faunabeheereenheden of anderen ontheffing te verlenen of opdracht te geven voor het uitvoeren van beheer van populaties van wilde zwijnen. Dit onder meer ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen en in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid (artikelen 3.17, eerste lid, onderdeel c, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). De Wet Natuurbescherming maakt geen onderscheid tussen de situatie dat er wel en dat er geen uitbraak van een besmettelijke dierziekte is. Het Rijk kan, gegeven deze decentralisatie van bevoegdheden, alleen ingrijpen als sprake is van taakverwaarlozing door het bestuur van een provincie door middel van in de plaatstreding (artikel 121 van de Provinciewet).
Gegeven deze verantwoordelijkheidsverdeling, waarbij het Rijk verantwoordelijk is voor dierziektebestrijding en de provincies verantwoordelijk zijn voor het beheer van populaties van in het wild levende dieren (onder meer met het oog op de bescherming van veehouderijen tegen ernstige schade) is het van het grootste belang dat Rijk en provincies nauw samenwerken bij de aanpak om de kans op een uitbraak van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken. Zoals al eerder aangegeven ben ik daarom in voortdurend en intensief overleg met provincies, faunabeheereenheden en andere belanghebbenden over het nemen van preventieve maatregelen.
Deelt u de mening dat zodra er een uitbraak is deze bevoegdheid wel bij de rijksoverheid dient te liggen? Is het verantwoord om tot dat moment te wachten, met andere woorden hoe snel kunt u op dit moment ingrijpen en erger voorkomen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Wilde zwijnen worden al enkele jaren steekproefsgewijs gemonitord op het voorkomen van AVP. Het afgelopen halfjaar zijn ruim 900 bloedmonsters verzameld, waarvan 233 getest. Ik zie nu geen aanleiding in dit systeem veranderingen aan te brengen.
Overigens ondergaan wilde zwijnen die ter consumptie worden aangeboden een eerste keuring in het veld en is het verplicht afwijkingen aan het karkas te melden.
Zou het niet verstandig zijn om, gegeven de ernstige omstandigheden in ons buurland België, vooralsnog ook valwild in Nederland standaard op Afrikaanse varkenspest te gaan testen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft via mailings aan belanghebbenden, waaronder de KNMvD gecommuniceerd over risico’s van AVP en over de epidemiologische ontwikkelingen.
Daarnaast heeft het Dutch Wildlife Health Centre geregeld informatie op hun website gepubliceerd en ook Wageningen Bioveterinary Research heeft informatie op hun website geplaatst.
Dierenartsen zijn professionals en kunnen de situatie volgen, de informatie tot zich nemen en passende maatregelen te nemen indien noodzakelijk. Dit valt onder good veterinary practice. De voorzitter van de KNMvD neemt de situatie serieus en heeft overleg georganiseerd met vertegenwoordigers van de varkensdierenartsen.
Welke informatie over Afrikaanse varkenspest is het afgelopen jaar met de dierenartsenpraktijken gedeeld via uw ministerie of via de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD)? Wanneer heeft u deze informatie gedeeld?
De vondst van besmette zwijnen en de locatie heb ik op vrijdag 14 september jl. met onder andere dierenartsen gedeeld via de mailing aan belanghebbenden. Ik verwacht van de aangeschreven personen dat zij hun achterban informeren en dat is ook expliciet aan hen gevraagd.
Voor dierenartsen zijn op dit moment geen andere instructies nodig, anders dan de gebruikelijke dat een verdenking van AVP op een bedrijf door een dierenarts dient te worden gemeld aan de NVWA en dat dierenartsen de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen in acht dienen te nemen die horen bij good veterinary practice.
De KNMvD is op 14 september jl. betrokken geweest bij een overleg met een aantal belanghebbenden en heeft, zoals bij bovenstaande vraag reeds vermeld, overleg met de beroepsgroep georganiseerd om de situatie te bespreken.
Welke informatie is er na de uitbraak in België gedeeld met de dierenartsenpraktijken en wat zijn de instructies hoe te handelen (los van draaiboeken)? Wie heeft hierin de regie, welke stappen heeft u richting de KNMvD gezet en welke stappen richting de beroepsgroep?
Het in acht nemen en toepassen van de bioveiligheidsmaatregelen en andere geldende preventieve maatregelen is nu het allerbelangrijkst. Deze oproep is vanuit mijn ministerie de afgelopen periode herhaald. Ik heb de sector nogmaals gewezen op het verbod op het voeren van keukenafval aan varkens. Ook wijs ik keer op keer op de risico’s van het meenemen van vleesproducten van zwijnen uit besmette landen en doe een dringende oproep die niet in de natuur achter te laten.
Naast bestaande maatregelen heb ik enkele acties in gang gezet om verdere voorbereidingen te treffen om een besmetting van wilde zwijnen te kunnen bestrijden. Zie hiervoor mijn Kamerbrief die u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen
In België is Afrikaanse varkenspest alleen bij enkele wilde zwijnen vastgesteld en niet bij varkens op varkenshouderijbedrijven. De standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid, de OIE, en de EU-Richtlijn en beschikking geven aan wat onder deze omstandigheden wel en niet kan om veilige handel te garanderen. Volgens de OIE-standaard verandert de status van een land niet bij een besmetting in wilde fauna. Echter vanwege de sluiting van een aantal derde landen voor varkensvlees uit België zijn sommige slachterijen genoodzaakt de aanvoer van Belgische varkens te kanaliseren om de exportmarkten zoveel mogelijk open te houden en de afzet van het vlees te garanderen.
Lidstaten zullen op basis van hun eigen risico-inschatting afwegen of preventieve maatregelen nodig zijn. Ik ken die risico-inschatting niet en kan de maatregelen dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Extra maatregelen door overheden en bedrijfsleven zijn mogelijk maar mogen niet strijdig zijn met de Europese en internationale afspraken zoals hierboven genoemd.
De media schrijven dat u nog geen extra maatregelen wilt nemen; op basis van welke informatie vindt u het verantwoord om nog geen stappen te zetten?
Er is geen regelgeving die voorschrijft dat vervoersbewegingen van vervoersmiddelen die in een besmet gebied zijn geweest moeten worden vastgelegd. Hierop kan dan ook geen controle plaatsvinden. Wel is er regelgeving die voorschrijft dat vervoersmiddelen met dieren afkomstig uit derde landen of lidstaten waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is bevestigd (uitbraak bij commercieel gehouden dieren) direct na lossen op een erkende Reinigings- en Ontsmettingsplaats (erkende R&O) gereinigd en ontsmet (R&O) moeten worden. Indien die niet op het bestemmingsadres aanwezig is moet het na een eenvoudige R&O alsnog op een erkende R&O. Het bewijs van de R&O op een erkende R&O moet binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA worden gezonden.
Tevens schrijft de regelgeving voor dat lege vervoersmiddelen waarmee dieren zijn vervoerd in derde landen of een lidstaat waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is bevestigd direct bij binnenkomst in Nederland op een erkende R&O nogmaals gereinigd en ontsmet moeten worden. Het bewijs hiervan moet binnen 24 na binnenkomst in Nederland aan de NVWA worden gezonden.
Het gaat in beide gevallen niet om vervoersmiddelen die door een gebied zijn gereden waar een uitbraak is bevestigd. Ze moeten uit het gebied afkomstig zijn.
De NVWA kan via het Europese systeem Traces nagaan welke partij dieren afkomstig is uit derde landen of lidstaten met een uitbraak van een besmettelijke dierziekte. Indien een partij via een verzamelcentrum in een andere lidstaat wordt vervoerd en er wordt bij de partij een nieuw certificaat afgegeven, dan is de originele herkomst voor Nederland niet gemakkelijk te achterhalen. De NVWA heeft dus met name inzicht in rechtstreekse aanvoer.
De NVWA heeft geen inzage in welke vervoersmiddelen leeg Nederland in komen. Ook niet in welke vervoersmiddelen daarvoor in derde landen of een andere lidstaat waar een uitbraak is bevestigd dieren hebben vervoerd. Niet van Nederlandse vervoerders en niet van buitenlandse vervoerders.
In geval van export middels klepkeuring controleert de NVWA altijd of het vervoersmiddel voorafgaand op een erkende R&O is geweest. Bij nationaal vervoer en bij export middels stalkeuring ligt de verantwoordelijkheid volledig bij de houder en de vervoerder.
Heeft u er kennis van genomen dat de Franse regering en het bedrijfsleven (bijvoorbeeld slachterijen in Duitsland, Frankrijk en Nederland) al wel maatregelen aan het nemen zijn? Wat vindt u van deze maatregelen?2 3
De NVWA controleert steekproefsgewijs op de import van varkens. Varkens die legaal worden geïmporteerd, zijn voorzien van een gezondheidscertificaat. Het toezicht binnen de vervoersteams richt zich met name op levende dieren en soms op vlees.
Hoe worden op dit moment transportbewegingen van vrachtwagens die in besmette gebieden zijn geweest gecontroleerd en hoe wordt gecontroleerd op reiniging en ontsmetting van deze vrachtwagens?
Keukenafval en etensresten van internationale middelen van vervoer, zoals vliegtuigen, cruiseschepen en vrachtschepen worden altijd apart verzameld en gaan direct naar de verbrandingsinstallaties. Het gaat dan om middelen van internationaal vervoer die in derde landen (dus buiten de EU) zijn geweest.
Voor afval van vervoermiddelen die alleen in de EU rijden, vliegen, varen is geen aparte regelgeving. Keukenafval en etensresten zijn zogenaamd categorie 3-materiaal (Dierlijke Bijproductenverordening) en mogen bijvoorbeeld naar de vergisting/compostering of biodieselproductie.
Wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra gecontroleerd op onder andere de mogelijke (illegale) import van besmette varkens en producten van besmette varkens (vlees, sperma, etc.)? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om categorie 3-materiaal dat valt onder de Dierlijke Bijproductenverordening, en dat is het geval bij keukenafval en etensresten (swill), dan hebben we geen zicht op het overbrengen van dat materiaal van België naar Nederland. Categorie 3-materiaal is vrij verhandelbaar. Swillvoedering is echter verboden.
Heeft u in beeld wat er gebeurt met het afval afkomstig van schepen en vliegtuigen die in Nederland aankomen uit besmette landen?
De afgelopen jaren heb ik belanghebbenden geregeld en geïnformeerd over AVP, de actuele ontwikkelingen en het belang van het nemen van bioveiligheidsmaatregelen. Ook de NVWA, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) en het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) hebben informatie op hun websites gepubliceerd. Na de besmetting in België is op de site van LNV nogmaals gemeld dat AVP geen gevaar is voor de volksgezondheid.
Heeft u in beeld of afval vanuit de Belgische provincie Luxemburg naar Nederland wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
De laatste oefening bij de NVWA heeft plaatsgevonden begin september 2018 (AI en KVP). Daarvoor zijn er oefeningen gehouden in 2014 (AVP), 2011 (AI), 2007 (AI) en 2004 (MKZ en AI). Naast deze oefeningen volgen de NVWA-medewerkers die deel uit maken van de dierziektebestrijdingsorganisatie jaarlijks bijscholingsdagen. Zowel de medewerkers van de NVWA als van het departement in Den Haag zijn regelmatig ingezet bij de bestrijding van AI en hebben daarmee helaas ruime praktijkervaring opgedaan in het bestrijden van een dierziektecrisis.
Heeft u al duidelijk gecommuniceerd dat het Afrikaanse varkenspestvirus geen gevaar vormt voor de volksgezondheid?
Ik ben door het Ministerie van Defensie niet geïnformeerd over specifieke oefeningen, wel over het feit dat er oefeningen zijn in besmette lidstaten. Het Ministerie van Defensie is zich terdege bewust van de risico’s en heeft protocollen volgens welke het materieel dat terugkomt wordt gereinigd.
Wanneer hebben de laatste oefeningen op basis van de draai- c.q. handboeken in Nederland plaatsgevonden?4
Er is inderdaad geen vaccin beschikbaar. Er zijn de afgelopen decennia veel onderzoeken uitgevoerd, door diverse laboratoria waaronder Wageningen Bioveterinary Research, maar dit heeft niet geresulteerd in een werkzaam vaccin. Het is een complexe ziekte. De ziekte kan op dit moment uitsluitend worden bestreden door de oorzaak weg te nemen, dus door besmette varkens te doden en de karkassen te vernietigen. Dat staat ook in het beleidsdraaiboek beschreven.
Bent u nagegaan of eenheden van defensie gelegerd zijn of zijn geweest in gebieden waar de Afrikaanse varkenspest endemisch is?
Bij RVO.nl staan 4463 varkenslocaties met een RE status (recreanten) geregistreerd. De NVWA controleert bij deze adressen niet actief op het verbod op swillvoedering. Mijn ministerie heeft belangenverenigingen zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbyhouders, Stichting Zeldzame Huisdierrassen en Vereniging Samenwerkende Kinderboerderijen Nederland ook geïnformeerd over risico’s van AVP en over de epidemiologische ontwikkelingen.
Klopt het dat er geen vaccin beschikbaar is voor bestrijding van Afrikaanse varkenspest? Welke onderzoeken zijn gedaan naar het beschikbaar maken van mogelijke vaccins of andere bestrijdingsmogelijkheden?
Overleg vindt nu op regelmatige basis plaats met branchevertegenwoordigers en andere relevante belanghebbenden en wordt gehouden indien de situatie daartoe aanleiding geeft.
Hoeveel hobbydierhouders zijn er geregistreerd die varkens houden?
Ik heb u willen voorzien van de laatste informatie. Derhalve heeft de antwoorden niet op vrijdag 21 september ontvangen, maar op maandag 24 september.
Controleert de NVWA de hobbydierhouders ook op het verbod van swill-voedering? Hoeveel gevallen van swill-voedering heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar geconstateerd?
Diverse draaiboeken spreken over «een dagelijks overleg waar onder meer knelpunten met de Productschappen Vee en Vlees en Pluimvee en Eieren worden besproken», maar deze Productschappen bestaan niet meer; welk alternatief heeft u voor dit «knelpunten overleg» gevonden?
Kunnen de vragen één voor één, en gezien de ernstige situatie, voor vrijdag 21 september 2018 beantwoord worden?
Het bericht ‘Rijk wist in 2016 al van meningokok-gevaar’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving «Rijk wist in 2016 al van meningokok-gevaar»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de rijksoverheid al in september 2016 op de hoogte was van een sterke stijging van het aantal ziektegevallen door meningokokken-type W? Zo ja, kunt u uitleggen waarom er pas een jaar later besluiten genomen zijn over vaccineren?
De rijksoverheid was in september 2016 op de hoogte van een stijging van het aantal ziektegevallen door meningokokken type W. De aantallen waar het hier over gaat, waren nog erg klein en namen de ene maand toe, maar een volgende maand weer af. De meningokokkenbacterie is onvoorspelbaar en het was daarom ook onduidelijk of deze groei wel of niet door zou zetten. In andere landen (bijvoorbeeld Duitsland, België en Frankrijk) werd de bacterie ook gevonden, maar is tot op heden geen sprake van een vergelijkbare toename. De gevallen van meningokokken W-ziekte waren daarnaast verspreid over vrijwel alle leeftijdsgroepen waardoor het onduidelijk was wat de beste vaccinatiestrategie zou moeten zijn. In de zomer van 2017 werd steeds meer duidelijk dat de toename van meningokokken W zou doorzetten. Dit is de reden dat een jaar na het signaleren van de eerste ziektegevallen besloten is tot het nemen van maatregelen.
Hieronder is een tijdlijn opgenomen (figuur 1) met hierin het aantal gevallen van meningokokken W-ziekte per maand en de overleggen/besluiten die plaatsvonden bij zowel RIVM als VWS.
Het Centrum Infectieziektenbestrijding (CIb) van het RIVM beoordeelt risico’s van uitbraken op lokaal/regionaal, landelijk en internationaal niveau. Hiervoor worden verschillende niveaus van opschaling gebruikt: het signaleringsoverleg (wekelijkse nieuwsbrief voor professionals over relevante signalen), een afstemmingsoverleg (wanneer afstemming tussen verschillende centra binnen het RIVM vereist is om een risico te duiden), het responsteam (wanneer er bijvoorbeeld een advies over aanvullende maatregelen nodig is, dan wel coördinatie van de maatregelen beschreven in richtlijnen, in samenwerking met het veld). Wanneer een uitbraak tot een landelijke dreiging of crisis kan leiden en er specifieke vraagstellingen zijn met betrekking tot het bestrijdingsbeleid, kan de directeur van het CIb het Outbreak Management Team (OMT) of een Deskundigenberaad met daarin ook externe deskundigen bijeen roepen. De directeur stelt een OMT of Deskundigenberaad samen om tijdig een inhoudelijk advies op te stellen voor de Minister (of Staatssecretaris) om maatregelen te nemen bij (dreigende) uitbraken. In het door VWS gecoördineerde Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) wordt het advies beoordeeld op bestuurlijke aspecten en uitvoerbaarheid. Het BAO legt uiteindelijk een advies voor aan de verantwoordelijke bewindspersoon bij VWS, die een besluit neemt over de maatregelen.
Op 25 september 2017 is de Kamer geïnformeerd over de toename van meningokokken W en de maatregelen die zijn genomen. De adviezen van OMT en BAO zijn bijgevoegd (Kamerstuk 32 793, nr. 279). Op 26 april 2018 is de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van deze maatregelen (Kamerstuk 32 793, nr. 299). Op 16 juli 2018 is de Kamer geïnformeerd over de uitbreiding van de eerder genomen maatregelen. Ook hierbij zijn de adviezen van OMT en BAO bijgevoegd (Kamerstuk 32 793, nr. 322).
Welke risicoanalyses zijn er na de melding uit september 2016 gemaakt en wat heeft u daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welk afwegingskader wordt gehanteerd na meldingen over mogelijke uitbraak van infectieziekten zoals meningokokken?
Zoals in antwoord 2 en 3 beschreven, vindt overleg en signalering plaats op verschillende niveaus waarbij deskundigen onder leiding van het RIVM tot een advies komen, waarna door het Ministerie van VWS de beleidsafweging wordt gemaakt. Er is dus geen sprake van één afwegingskader. Wanneer er een outbreak managementteam door RIVM wordt gehouden met deskundigen, wordt doorgaans eerst het feitelijke beeld besproken. Hierbij kan gedacht worden aan wat bekend is over de epidemiologische situatie, het verwachte effect van vaccinatie van verschillende cohorten en de beschikbaarheid van vaccin. Verder wordt een duiding gegeven aan de ontwikkelingen en vindt er discussie plaats over interventiemogelijkheden. Ook wordt nagedacht over publiciteit en communicatie.
In een bestuurlijk afstemmingsoverleg dat hierop kan volgen, worden de geadviseerde maatregelen op bestuurlijk niveau getoetst op wenselijkheid en haalbaarheid. Vaste leden van het bestuurlijk afstemmingsoverleg zijn de IGJ, de VNG en GGD-GHOR Nederland. Voor het BAO over meningokokken W waren ook de bestuurders van ActiZ, de jeugd- en kinderartsen en de Meningitis stichting uitgenodigd.
In welke mate wordt de productiecapaciteit van vaccinproducenten meegenomen in het afwegingskader?
Via een marktconsultatie wordt de beschikbaarheid van het vaccin voor zover mogelijk in beeld gebracht. De beschikbaarheid van het vaccin wordt meegenomen op het moment dat afgewogen wordt welke maatregelen getroffen kunnen worden om een uitbraak te bestrijden.
Deelt u de mening dat verschillende medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) elkaar tegen lijken te spreken als het gaat om de risico’s van meningokokken-type W en de mogelijke uitbraak in Nederland? Hoe kan dit worden verklaard?
Nee, die mening deel ik niet. De adviezen zoals mijn ambtsvoorganger in juni 2017 en ik in juli 2018 van RIVM hebben ontvangen zijn eenduidig. Zoals ook in eerdere antwoorden aangegeven zijn aan deze adviezen verschillende overlegmomenten op verschillende niveaus vooraf gegaan, waarbij de ernst en ontwikkeling van de toename van meningokokken W is besproken.
Wat heeft het RIVM gedaan tussen de melding van GlaxoSmithKline (GSK), de uitbraak in het Verenigd Koninkrijk en het besluit in september 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van de termijn waarop voldoende vaccins beschikbaar zullen zijn?
Er is voldoende vaccin beschikbaar om eind 2019 de geboortecohorten 2001 t/m 2005 volledig te hebben gevaccineerd.
Welke afspraken zijn hierover inmiddels gemaakt met de producenten?
Recent is de aanbestedingsprocedure afgerond en is het contract getekend voor de vaccins voor de campagne zoals die volgend jaar uitgevoerd wordt, waarbij jongeren opgeroepen worden die geboren zijn na 1 januari 2001 en voor mei 2004 en iedereen geboren in 2005.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst wel voldoende vaccins beschikbaar zijn bij uitbraak van een ernstige infectieziekte?
Een belangrijk kenmerk van uitbraken van infectieziekten is dat niet goed te voorspellen is wanneer en in welke omvang ze optreden en door welke ziekteverwekker ze worden veroorzaakt. De overheid heeft verantwoordelijkheid om bij een uitbraak snel te acteren en zorgvuldig aan te besteden. Om die reden bestaat er een wettelijk vastgelegde adviesstructuur met OMT/BAO om snel te kunnen reageren zodra een uitbraak zich voordoet.
Ontwikkeling van vaccins, die doorgaans beperkt houdbaar zijn, is aan de markt. De productie kent een lange doorlooptijd, die kan oplopen tot een jaar. De overheid heeft geen invloed op de daadwerkelijke productie van fabrikanten, anders dan via inkopen.
Heeft, zoals het artikel doet vermoeden, de kritiek naar aanleiding van het op te grote schaal inkopen van vaccins tegen de Mexicaanse griep in 2009, invloed gehad op de besluitvorming?
De kritiek naar aanleiding van de inkoop van vaccins tegen de Mexicaanse griep in 2009, heeft geen enkele invloed gehad op de besluitvorming.
De daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouders halen massaal peuters van voorschool vanwege kosten»1 en «Voorschool mist 20 tot 25-procent van doelgroep»?2
Ja
Vindt u ook dat het van groot belang is om een zo groot mogelijk aantal doelgroepkinderen te bereiken met voorschoolse educatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om de terugloop in Amsterdam en Rotterdam te stoppen?
Het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden heeft prioriteit voor dit kabinet. Daarom wordt vanaf 2020 ook jaarlijks € 170 mln. extra geïnvesteerd in voorschoolse educatie. Wij houden de komende jaren de vinger aan de pols ten aanzien van het gebruik hiervan. U ontvangt nog dit najaar een brief over mijn voorstel voor de geïntensiveerde monitoring en evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid.
De Inspectie van het Onderwijs brengt jaarlijks in beeld hoeveel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand gebruik maken van de voorschool. Over de bereikcijfers voor doelgroeppeuters over het jaar 2018 wordt door de Inspectie van het Onderwijs in 2020 bij de Staat van het Onderwijs gerapporteerd.
Staatssecretaris Van Ark zal begin volgend jaar onderzoek doen naar de stand van zaken van de harmonisatie. Onderdeel van dat onderzoek zal ook zijn om te kijken of er sprake is van vraaguitval als gevolg van de harmonisatie en zo ja, hoe breed dit probleem speelt en wat de oorzaken hiervan zijn. De resultaten van het onderzoek worden voorjaar 2019 verwacht.
Het kabinet kiest ervoor om met de verhoging van de kinderopvangtoeslag gericht de arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en met de extra investeringen in voorschoolse educatie gericht het risico op onderwijsachterstanden terug te brengen. Het kabinet kiest daarbij dus voor gerichte instrumenten. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij kunnen ervoor kiezen om peuters met een risico op een onderwijsachterstand een volledig gratis aanbod te doen of hier een (geringe) ouderbijdrage voor te vragen. Vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zijn er voldoende middelen om kinderen met een risico op een onderwijsachterstand een aanbod voorschoolse educatie te doen.
Gemeenten kúnnen er voor kiezen ouders van kinderen met een risico op een onderwijsachterstand kinderopvangtoeslag aan te laten vragen indien zij daarvoor in aanmerking komen. De regelgeving omtrent kinderopvangtoeslag is zo, dat ouders altijd een inkomensafhankelijke eigen bijdrage moeten betalen.
Als door gemeentelijke beleidskeuzes de toegankelijkheid van voorschoolse educatie onder druk komt te staan, vind ik dat onwenselijk. Een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie kan een reden voor gemeenten zijn om hun eigen beleidskeuzes tegen het licht te houden.
Mocht uit de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek blijken dat er sprake is van een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie, dan zal ik in gesprek gaan met de vertegenwoordigers van gemeenten en van kinderopvangorganisaties over de beleidskeuzes die gemeenten maken. Tevens zal ik hierover op korte termijn in gesprek gaan met de G4.
Hoe verhoudt deze daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam zich met de voornaamste ambitie van dit kabinet om kansenongelijkheid te bestrijden?3
Zie het antwoord op vraag 2. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake is van vraaguitval en wat daarvan de oorzaken zijn.
Kunt u bevestigen dat artikel 1.13 van de Wet kinderopvang een paar groepen ouders benoemt, waarvoor het college van B&W een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang mag bieden? Bent u bereid om verdere uitval in de voorschool tegen te gaan door deze gemeentelijke tegemoetkoming ook mogelijk te maken voor ouders met een laag inkomen, waarvan het kind naar de voorschool gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten al de mogelijkheid om met de middelen vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kinderen met een risico op een onderwijsachterstand alle dagdelen voorschoolse educatie gratis of met een geringe ouderbijdrage aan te bieden.
De uitzending van Zembla ‘De Kunstgrasberg’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Zembla genaamd «De Kunstgrasberg»?1
Ja.
Klopt het dat er afgelopen zomer een miljoen vierkante meter aan kunstgras is verwijderd, wat neerkomt op drie duizend vrachtwagens vol vervuilende zware metalen?
De bedrijven die in de Zembla uitzending aan bod kwamen, hebben een verplichting om melding te doen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Kunstgras valt bij de rapportage echter in een bredere categorie afvalstoffen. Hierdoor beschik ik niet over specifieke gegevens met betrekking tot de hoeveelheid kunstgras die jaarlijks wordt verwijderd.
Klopt het dat gemeentes recyclebedrijven tienduizend tot twintigduizend euro betalen om kunstgras te verwerken? Klopt het ook dat deze recyclebedrijven zich vaak niet houden aan deze afspraken en het kunstgras illegaal opslaan en/of illegaal doorverkopen? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat deze bedrijven moedwillig vervuilen voor winst en dat deze winst betaald wordt door de Nederlandse burger?
Ik heb geen informatie over de kosten die gemeenten maken voor de verwerking van kunstgrasvelden. De suggestie in de documentaire, dat bedrijven moedwillig vervuilen voor winst klinkt ernstig, maar laat ik voor rekening van de documentairemaker.
Het spreekt voor zich dat het kunstgras op duurzame wijze moet worden verwerkt conform de afspraken die hierover tussen gemeenten en verwerkers worden gemaakt. In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) zijn voorschriften opgenomen voor de verwerking van afgedankte kunstgrasvelden. De velden dienen te worden gescheiden in aparte materialen, zoals rubberinfill, zand en kunststoffen, die verwerkt moeten worden conform de daarvoor geldende minimumstandaard. Het zand en bepaalde soorten kunststoffen die in velden voor (kunnen) komen dienen te worden gerecycled. Andere delen, zoals rubbergranulaat en kunststof plakstroken, mogen ook worden verbrand met energieterugwinning. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om bij vergunningverlening aan afvalbedrijven rekening te houden met deze voorschriften.
Het is niet ongebruikelijk dat afval binnen de inrichting van de verwerker tijdelijk wordt opgeslagen voordat het wordt gerecycled. Dit mag maximaal drie jaar. Afvalverwerkers moeten zich bij de tijdelijke opslag uiteraard aan milieuregels houden om te voorkomen dat de opslag van oude kunstgrasvelden bijvoorbeeld leidt tot ernstige bodemverontreiniging. Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en toezicht hierop is de gemeente of provincie. Of er ook sprake is van illegale doorverkoop van kunstgras is aan de Omgevingsdienst om te beoordelen. Dit hangt er onder meer van af hoe het kunstgras voor hergebruik wordt voorbereid, hoe dit vervolgens wordt toegepast en of dit risico’s oplevert voor mens of milieu. Indien geconstateerd wordt dat de doorverkoop strijdig is met de wet milieubeheer kunnen buitengewone opsporingsambtenaren een bestuurlijke strafbeschikking milieu opleggen.
Hoe vaak worden er inspecties uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij bedrijven die kunstgras recyclen? Heeft de inspectie hier eerder over gerapporteerd? Zijn er sancties getroffen?
Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van opgeslagen kunstgrasmatten bij het bedrijf. De ILT ziet toe op het grensoverschrijdend vervoer van afval (EVOA) en heeft in de afgelopen jaren verschillende inspecties uitgevoerd bij twee bedrijven die in de uitzending aan bod kwamen. Naar aanleiding van de uitzending van Zembla is ook bij een derde bedrijf een inspectie uitgevoerd. Bij de betreffende bedrijven zijn waarschuwingen afgegeven. Overtredingen betroffen het nalaten melding te doen van grensoverschrijdend afvaltransport, en het nalaten om voorafgaand aan grensoverschrijdend transport schriftelijk toestemming te vragen. Bij één bedrijf heeft de ILT informatie ontvangen over een viertal overbrengingen van een partij kunstgras naar het buitenland en daarbij één EVOA-overtreding geconstateerd. Deze partij wordt teruggehaald op kosten van de overtreder en wordt verwerkt in Nederland. Indien bij latere controles blijkt dat er nog steeds sprake is van overtredingen kan er tot aanvullende sancties worden overgegaan.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Hoeveel vierkante meter kunstgrasvelden – zowel bij sportverenigingen, speeltuinen en op andere plekken – is er in Nederland? Hoeveel procent van deze kunstgrasvelden wordt wel goed gerecycled?
In totaal zijn er ongeveer 2.000 kunstgras voetbalvelden in Nederland, waarvan 90 procent is ingestrooid met rubbergranulaat. Daarnaast is er nog een relatief klein aantal rugby- en korfbalvelden en Cruijff Courts met rubbergranulaat. In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) zijn voorschriften opgenomen voor de verwerking van afgedankte kunstgrasvelden. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om bij vergunningverlening aan afvalbedrijven rekening te houden met deze voorschriften. Op deze manier moet ervoor gezorgd worden dat al het afval uit kunstgrasvelden een nuttige toepassing krijgt.
Deelt u de mening dat het te verwachten is dat de eigenaar uitzoekt of de afvoer en verwerking compleet is, gezien het feit dat de eigenaar van een kunstgrasveld – in veel gevallen de gemeente – verantwoordelijk is voor de correcte verwerking van het afval? Wie controleert of de eigenaren naar behoren en zoals afgesproken uitvoering geven aan de afvoer en verwerking van de kunstgrasmatten? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er zoveel verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan de zelfregulatie van bedrijven?
Gemeenten hebben als ontdoener van afval, zoals afgedankte kunstgrasvelden, de verplichting om zich hier conform de Wet milieubeheer van te ontdoen. Onderdeel hiervan is het laten afvoeren van het afval naar een vergunde verwerkingsinrichting. Als de verwerker het afval accepteert, is de ontdoener (i.c. de gemeente) vanaf dat moment gevrijwaard van verdere verplichtingen met betrekking tot het afval. De verwerker is na inname van het afval de houder van dit afval. Op hem berust de juridische verplichting het afval te verwerken of laten verwerken. De gemeente of provincie waarin deze verwerker gevestigd is, is het bevoegd gezag voor het toezicht op de opslag en verwerking van het afgedankte kunstgras. Zoals aangegeven, moeten afvalverwerkers zich houden aan regels uit de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit, en is sprake van een zorgplicht voor de bescherming van het milieu tegen verontreiniging. De mening dat veel verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan de zelfregulatie van bedrijven deel ik daarom niet.
Kunt u uitleggen waarom er al vergunningen worden afgegeven als handhavingsverzoeken al in de wind worden geslagen? Wordt daarmee niet alleen het handelen zonder vergunning maar ook illegale praktijken, zoals het laten verwaaien van verontreinigd zand en rubbergranulaat, gedoogd?
Ik deel de zorgen die bestaan over overtredingen die bij verwerkers van kunstgrasvelden zijn geconstateerd, waaronder het opslaan van meer dan de vergunde hoeveelheden afval en het verzaken om dit goed af te dekken. Wanneer het kunstgras over de grens vervoerd wordt, kan de ILT namens mij ingrijpen. Ten aanzien van het opslaan en verwerken van kunstgras is het bevoegd gezag de gemeente of provincie. Zij zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en voor het maken van een afweging om al dan niet tot handhavende maatregelen over te gaan. Ook hebben zij de mogelijkheid om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Ik heb de Provincie Gelderland en gemeente Dongen verzocht mij op de hoogte te houden over de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat er al jaren wordt gewaarschuwd voor dit probleem, maar dat het nu pas aan het licht komt? Als er al zoveel milieuovertredingen geconstateerd zijn en de beleidsinstrumenten geen effect hebben gehad, waarom is de gemeente of provincie dan niet overgegaan tot het indienen van een klacht bij het openbaar ministerie?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het dat we geologisch schaarse metalen, zoals zink en kobalt, uit het rubbergranulaat laten weglekken in de bodem in plaats van terugwinnen en weer hergebruiken?
In de Wet bodembescherming is een zorgplicht opgenomen. De afvalverwerker is er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat de bodem of het water niet wordt aangetast bij het aanbrengen van materialen, zoals oude kunstgrasvelden, op of in de bodem. Initiatieven om zink, kobalt of andere stoffen uit rubbergranulaat terug te winnen juich ik toe. Het initiatief hiertoe ligt bij de markt. Er zijn goede initiatieven om te komen tot recycling van rubber, bijvoorbeeld afkomstig van autobanden en kunstgrasvelden. Ik vind het belangrijk om investeringen in dit soort initiatieven te stimuleren. Het nieuw op te zetten Invest-NL kan hier een rol bij spelen.
Is het rubbergranulaat dat voor kunstgrasvelden wordt gebruikt afkomstig van geïmporteerde (verbruikte) autobanden? Wordt er gecontroleerd op schadelijke invasieve soorten, zoals tijgermuggen en gelekoortsmuggen, aangezien de import van autobanden regelmatig samen gaat met de ongewilde import van deze schadelijke invasieve soorten? Is hier inmiddels beleid op? Is het niet beter om afval (zoals autobanden) in het land van herkomst te verwerken tot nieuwe grondstoffen en dan pas te verschepen?
Het meeste rubbergranulaat is afkomstig uit Nederlandse banden. In Nederland werden in 2017 8,7 miljoen oude autobanden ingezameld. Een deel hiervan wordt gegranuleerd en toegepast op kunstgrasvelden. Daarnaast is het mogelijk dat bandenrecyclers ook banden uit het buitenland gebruiken. In de praktijk gaat het hierbij echter om buurlanden en niet om banden uit exotische landen. Het zijn vooral vrachtwagen- en vliegtuigbanden waar deze muggen mee naar Nederland komen. Bedrijven die gebruikte banden importeren uit risicogebieden met exotische muggen moeten diverse maatregelen nemen om de risico’s zo klein mogelijk te houden. Hier is al jaren beleid op, inclusief wet- en regelgeving. De NVWA kan hierop toezien en handhaven. Ook heeft de NVWA een muggensurveillance lopen op hoogrisicobedrijven in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Indien in de surveillance een exotische mug wordt aangetroffen dan wordt deze door de NVWA bestreden. Het is Nederlandse afvalverwerkers toegestaan om afval uit het buitenland te verwerken binnen de kaders van de geldende regelgeving.
Wie is verantwoordelijk voor het opgeslagen onverwerkte kunstgras als een verwerkend bedrijf failliet gaat? Hoe is dit nu geregeld met andere bedrijven die grote voorraden giftig afval hebben opgeslagen of die andere milieusaneringen van bijvoorbeeld grond of gebouwen moeten uitvoeren.
Een bedrijf dat wordt opgeheven, moet zijn zaken conform de regelgeving netjes afhandelen. Dat betekent dus dat het zelf verantwoordelijk is en blijft voor het opruimen van zijn afval. Wanneer het bevoegd gezag overgaat tot het toepassen van bestuursdwang en het zelf met de kosten hiervan dreigt te blijven zitten, is het mogelijk om deze kosten te verhalen op de overtreder.
In de praktijk kan het gebeuren dat dit niet voor genoeg opbrengsten zorgt om bijvoorbeeld achterblijvend kunstgrasafval op te ruimen. Deze kosten zouden dan voor rekening van de gemeente of provincie komen. Dit zou echter geen reden moeten zijn om niet op te treden. In het kader van het Bestuurlijk Omgevingsberaad ben ik over deze problematiek onder meer met provincies en gemeenten in overleg.
Heeft u cijfers van de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) over de maatschappelijke kosten en baten van kunstgrasvelden, niet alleen met betrekking tot het klimaat maar ook met betrekking tot bijvoorbeeld de grotere kans op blessures en de kosten hiervan? Heeft u dan ook cijfers over de maatschappelijke baten van natuurgrasvelden met betrekking tot CO2-opvang, klimaatadaptatie en wateropvang?
Ik heb deze cijfers niet beschikbaar. Het is aan de eigenaar van het veld, veelal gemeenten, om een afweging te maken, al dan niet met behulp van een maatschappelijke kosten-batenanalyse.
Deelt u de mening dat er, gezien de omvang van het probleem, een noodzaak is dat er met spoed gezocht moet worden naar duurzamere alternatieven voor kunstgras? Heeft er ooit een onafhankelijke studie plaatsgevonden naar de kosten en baten van verschillende toepassingen voor sportvelden? Zo nee, bent u bereid om er een diepteonderzoek naar te laten doen?
Het staat gemeenten en sportaccommodaties vrij om kunstgras toe te passen, waarbij uiteraard de regels over toepassing en verwerking ervan na afdanking nauwgezet dienen te worden nageleefd en gehandhaafd. Wel ben ik van mening dat verduurzaming van sportaccommodaties, inclusief kunstgrasvelden gestimuleerd moet worden. In dit kader hebben de Minister voor Medische Zorg en Sport, gemeenten en de sportsector in het Sportakkoord afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor een Duurzame Sportinfrastructuur. Een onderdeel hiervan is de Routekaart Duurzame Sportsector die in het kader van het Klimaatakkoord momenteel wordt opgezet. Uitgangspunten voor deze Routekaart zijn onder andere duurzaamheid en CO2-neutraliteit van sportaccommodaties. In dit kader zullen de gemeenten, sportsector en rijksoverheid in het komende jaar samen optrekken in het stimuleren van innovaties voor verduurzaming van sportinfrastructuur. Initiatieven met betrekking tot de recycling van kunstgrasvelden worden hierin zeker meegenomen.
Het bericht dat het COA te kampen heeft met overcapaciteit aan AZC's in Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Laatste asielzoekers verlaten AZC Goes»?1
Ja.
Kunt u een schematische overzicht geven van de asielzoekerscentra (AZC’s) die sluiten omwille van overcapaciteit?
Om de opvangcapaciteit in lijn te brengen met de toenmalige prognoses heeft het COA op 29 maart 2018 het besluit genomen de opvangcapaciteit terug te brengen tot 27.000 plaatsen. Dit besluit had consequenties voor elf locaties: Balk, Musselkanaal, Veenhuizen, Alkmaar, Zeewolde, Nijmegen (Stieltjesstraat), Utrecht (Einsteindreef), Zeist, Goes, Maastricht (Malberg) en Sweikhuizen. Overigens heeft het COA op 1 oktober jongstleden aangegeven dat de bezetting sinds twee jaar van krimp weer aan het stijgen is, wat consequenties heeft voor de opvangcapaciteit.
Kunt u toelichten wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is als het gaat om het sluiten van AZC’s? Welke elementen wegen mee in het al dan niet sluiten van een AZC?
Bij het openen en sluiten van locaties baseert het COA de locatiekeuze op een aantal uitgangspunten die in overleg met betrokken samenwerkingspartners in de migratieketen en daarbuiten, zoals de Verenging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), zijn opgesteld. Het gaat hier om de volgende uitgangspunten: spreiding, flexibiliteit, kwaliteit en duurzaamheid, ketenbelang en financiële haalbaarheid.
Periodiek neemt het COA een besluit om de opvangcapaciteit op- dan wel af te schalen of om het huidige aantal opvangplaatsen te behouden. Dit besluit wordt gebaseerd op de actuele ontwikkelingen met betrekking tot de asielinstroom en de uitstroom van vergunninghouders naar Nederlandse gemeenten.
Deelt u de mening dat een intensieve samenwerking tussen een AZC, de gemeente en maatschappelijke partners de integratie kan bevorderen? Zo ja, vindt u dat integratieperspectief mee moet wegen bij de keuze voor het al dan niet openhouden van een locatie?
Ja. De verblijftijd van kansrijke asielzoekers in de opvang dient zo optimaal mogelijk te worden benut. Door bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal en het doen van vrijwilligerswerk, worden de bewoners die daarvoor in aanmerking komen, goed voorbereid op hun inburgering. Hiervoor zijn ook succesvolle (lokale) samenwerkingsverbanden opgezet met gemeenten en maatschappelijke partners.
Door de ministeries JenV en SZW, VNG en het COA wordt op dit moment verkend of en hoe integratie en participatie kan worden meegenomen bij het al dan niet openhouden van een locatie.
Heeft u standaard overleg met de gastgemeente van een AZC alvorens een locatie te sluiten?
Ja. Na een besluit van het COA over welke locaties gaan sluiten wordt overleg gevoerd met de betreffende gemeente. In gezamenlijkheid wordt een plan opgesteld om het sluitingsproces in goede banen te leiden.
In hoeverre sluit het beleid van het COA met betrekking tot het sluiten van de AZC’s aan op het (nieuwe) inburgeringsbeleid (voorinburgering in een AZC)?
Vergunninghouders kunnen in de COA-opvang het programma Voorbereiding op inburgering (V-inburgering) volgen. Dit programma biedt kennis en handvatten voor het zelfstandig wonen en leven in Nederland. Dit programma staat los van het beleid van het al dan niet sluiten van een opvanglocatie.
Ik ben me ervan bewust dat integratie over het algemeen sneller gaat als de vergunninghouder al in de gemeente waar het AZC staat, een lokaal netwerk heeft kunnen opbouwen en bekend is bij de gemeente. Een goede spreiding van AZC locaties over het land, die aansluit bij de taakstelling vergunninghouders, kan (vroege) integratie en participatie bevorderen.
De huidige spreiding van de AZC’s is nog niet volledig in lijn met de spreiding van de taakstelling van de gemeenten. De verkenning, zoals bij het antwoord op vraag vier is vermeld, zal daarom vooral gericht zijn om te kijken of de spreiding van de AZC’s beter kan aansluiten bij de spreiding van de taakstelling van de gemeenten.
Kunt u toelichten wat het sociaal-maatschappelijk effect van het sluiten en openen van AZC’s zijn op gemeenten, vrijwilligers en omwonenden?
De ervaring leert dat zowel het openen als het sluiten van een COA-locatie lokaal impact kan hebben. De mate waarin dit speelt is afhankelijk van de lokale situatie. Daarom zet het COA bij zowel het sluiten als het openen van locaties in op nauw overleg met betreffende gemeente en andere lokaal betrokken partijen.
De brandbrief van rechters en officieren van Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief «Samen werken aan recht en veiligheid – Rechtspraak in zwaar weer» van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak?1
De zorgen die in de brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) worden geuit neem ik serieus en vormen onderwerp van gesprekken die ik met de Raad voor de rechtspraak voer. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven de signalen in de brief te herkennen.
De Nederlandse rechtspraak is van hoog niveau, ook internationaal gezien. Maar de ontwikkelingen van de laatste tijd, zoals in de brief van de NVvR aangegeven, geven aan dat bestendiging daarvan niet vanzelf gaat. Om de positie van de rechtspraak te borgen, lopen verschillende verbetertrajecten. Ik heb naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) en de problemen rond de digitalisering aangegeven dat de rechtspraak kampt met financiële en governance problemen. Over de financiële problemen zond ik uw Kamer op 16 april 2018 een uitgebreide brief.2 Op de governance problemen ben ik ingegaan in mijn reactie op het rapport over de evaluatie van de Wet HGK van 16 april 2018 en in de brief aan uw Kamer over de reset van de digitalisering van de rechtspraak van 16 april 2018.3 In deze brieven zijn de maatregelen opgenomen die ik de komende tijd tref ten aanzien van deze problematiek. Ook de Raad heeft daarin een belangrijke rol.
De NVvR geeft aan dat een deel van de oplossing van de problemen die nu spelen in de rechtspraak, gezocht moet worden in verbetering van het besturingsmodel en heeft hiertoe een werkgroep ingesteld die oplossingsrichtingen zal formuleren. Ik vind het goed dat de NVvR hierin initiatief toont en verwacht dat dit een bijdrage zal kunnen leveren aan de versterking van de rechtspraak. Ik ga hierover, zoals aangeboden door de NVvR, graag het gesprek aan.
Heeft u begrip voor de zorgen van de rechters en officieren van justitie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het voor hen steeds moeilijker wordt hun werk goed te doen en dat de rechtspraak als pijler onder de democratische rechtsstaat onder druk staat en dreigt te worden uitgehold?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen?
De kwaliteit van de rechtspraak dient te allen tijde geborgd te zijn. Om te voorkomen dat die in de toekomst in het gedrang komt is in het lopende prijsakkoord 2017–2019 een bedrag oplopend van € 10 mln. in 2017 naar € 35 miljoen structureel vanaf 2020 toegevoegd ten behoeve van de invoering van de professionele standaarden. Met dit geld kunnen extra rechters worden aangetrokken. In 2017 is het aantal rechters met 167 toegenomen en ook het aantal juridische ondersteuners is licht gestegen, terwijl de instroom van zaken afneemt.
Ook het personeelsbestand van het Openbaar Ministerie is sinds eind 2016 licht aan het stijgen. Maar terwijl de geregistreerde criminaliteit afneemt en het aantal zaken daalt, is het tegelijkertijd ook zo dat medewerkers meer werkdruk ervaren. Daarom doen het Openbaar Ministerie en het WODC onderzoek naar de werklast en de verklarende factoren. Vooralsnog lijkt het er op dat verklarende factoren moeten worden gezocht in onder andere de toegenomen eisen van strafvordering, de meer integrale en preventieve werkwijze die het OM is hanteert en wellicht in de toegenomen complexiteit van strafzaken. Na uitkomst van de onderzoeken later dit jaar bespreek ik met het College van procureurs-generaal welke conclusies kunnen worden getrokken en welke maatregelen kunnen worden getroffen.
Goede ICT-voorzieningen voor zowel rechtspraak als het Openbaar Ministerie hebben prioriteit. In de strafrechtsketen wordt daar – met een financiële injectie vanuit het Regeerakkoord – volop geïnvesteerd. De digitalisering van de rechtspraak in andere rechtsgebieden zal op een beheerste en verantwoorde wijze worden voortgezet.
Hiermee is niet gezegd dat binnen de rechtspraak geen problemen kunnen worden ervaren. Het is primair aan de Raad voor de rechtspraak en de gerechten samen om daaraan het hoofd te bieden. Ik spreek hier regelmatig over met de Raad en de verschillende onderwerpen komen samen in de trajecten voor de digitalisering en de financiering die de komende maanden veelvuldig op de agenda staan.
Vindt u het aanvaardbaar dat de langdurige onzekerheid over de beschikbare middelen tot grote terughoudendheid bij het werven van nieuwe magistraten heeft geleid, er geen buffer van het eigen vermogen meer is, waardoor moeilijk geïnvesteerd kan worden in kwaliteit en verbeteringen in de rechtspraak?
Ik herken mij noch in het beeld van langdurige onzekerheid, noch in de daaraan in de vraag verbonden gevolgen. Zoals gezegd is in het prijsakkoord 2017–2019 een tegemoetkoming voor professionele standaarden opgenomen oplopend tot € 35 miljoen per jaar. Daarmee is in de afgelopen periode uitbreiding van de rechterlijke capaciteit gerealiseerd. Ik verwacht dat de effecten daarvan merkbaar zullen worden. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de digitalisering en daarvoor heeft de rechtspraak reserves aangewend. Ook vanuit mijn ministerie is daarvoor een aanzienlijk extra budget toegekend (€ 25 miljoen structureel in 2016 en in prijsakkoord 2017–2019 een reeks van € 21, 15 en 10 miljoen). In een gezonde financiële situatie kunnen volumeschommelingen worden opgevangen met de egalisatiereserve en kan eigen vermogen worden aangewend voor investeringen. Een gezonde (rechtspraak)organisatie met een toekomstbestendige financiering vind ik belangrijk. Daarom vind ik het goed dat in opdracht van de rechtspraak een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt om te zien in hoeverre binnen de rechtspraak oplossingen mogelijk zijn en hoe begrotingsevenwicht kan worden bereikt. In de begroting van het ministerie voor 2019 zijn middelen opgenomen om het negatieve eigen vermogen van de rechtspraak weer aan te vullen.
Met welke maatregelen gaat u er voor zorgen dat bij een teruglopend aantal zaken niet direct de financiële problemen verergeren omdat de vaste lasten gelijk blijven?
Bij teruglopende aantallen zaken is de rechtspraak niet in staat de uitgaven daar direct op aan te passen. Dat zorgt voor frictiekosten. Daarnaast leiden teruglopende aantallen zaken ook tot een geringer budget voor ICT-voorzieningen en innovatie, omdat dit onderdeel uitmaakt van de integrale prijzen. Deze problematiek is eerder door de Raad aangekaart. Ik ben hierover in overleg met de Raad en waar mogelijk wordt dit meegenomen in de gesprekken over de prijzen voor de periode 2020–2022 die binnenkort zullen starten.
Zal de aangekondigde doorlichting van de bedrijfsvoering van de rechtspraak vooral financieel-economische adviezen met als doel kostenvermindering bevatten of biedt de onderzoeksopdracht volgens u voldoende ruimte om de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat voorop te plaatsen?
De doorlichting waarvoor de Raad voor de rechtspraak de opdracht heeft gegeven richt zich op drie gebieden:
Deze onderzoeksopdracht heeft niet alleen een financieel-economische invalshoek, maar biedt tevens voldoende ruimte om recht te doen aan de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat.
Het bericht dat de gemeente Eindhoven huishoudelijke hulp niet levert (wat al erg is) maar dat er daarenboven notabene een verplichte eigen bijdrage moet worden betaald |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven hoeft betaalde Wmo-zorg niet te leveren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die na een omslachtig indicatieproces huishoudelijke hulp toegekend hebben gekregen, zij deze juist ook in vakantietijd moeten krijgen, te meer omdat mantelzorgers dan ook vaak op vakantie zijn? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Bent u bereid dit in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) recht te zetten zodat dit niet meer kan gebeuren?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn. Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Een aanpassing van de Wmo 2015 is dan ook niet aan de orde. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 hiervoor verantwoordelijk. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Er kan in een goed gesprek met cliënten een beroep worden gedaan op hun flexibiliteit en worden afgesproken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning op een ander moment wordt geboden.
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Eindhoven. De gemeente laat weten met de aanbieders te hebben afgesproken dat er voor en met elke cliënt zorgvuldige afspraken worden gemaakt over de ondersteuning in de vakantieperiode. Met aanbieders is daarnaast afgesproken dat er voor inwoners, waarvan op basis van hun cliëntprofiel geconcludeerd kan worden dat zij niet zonder huishoudelijke ondersteuning kunnen, altijd voor vervanging wordt gezorgd. De gemeente laat weten dat in de afgelopen vakantieperiode (maanden juli en augustus) in ongeveer 90% van alle gevallen een vorm van vervanging heeft plaatsgevonden. Door enkele aanbieders is in 100% van alle gevallen vervanging geboden, dit is tevens een garantie die deze aanbieders zelf geven.
De gemeente geeft ook aan dat de communicatie van aanbieders met de cliënten nog voor verbetering vatbaar is. Over deze verbeterpunten en het beleid van vervanging gedurende de vakantie voert de gemeente Eindhoven het gesprek met de aanbieder. De gemeenteraad van Eindhoven heeft het vraagstuk van continuïteit van ondersteuning gedurende de zomerperiode geagendeerd voor een volgende gemeenteraadsvergadering.
Op grond van de door de gemeente Eindhoven aangereikte informatie, concludeer ik dat het (benodigde) gesprek van de betrokken partijen over de uitvoering van de Wmo 2015 op dit moment op lokaal niveau plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgvragers verplicht een eigen bijdrage moeten betalen als zijn geen huishoudelijke hulp krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Bent u bereid dit in de Wmo 2015 recht te zetten zodat dit niet meer kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De gemeente kan een voorziening op grond van de Wmo 2015 op verschillende manieren bekostigen. Afhankelijk van de bekostigingsmethode, kan ook de wijze waarop de eigen bijdrage wordt vastgesteld variëren. Ik zet hieronder uiteen hoe dit werkt. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 staat daarbij voorop dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode en de berekening van de bijbehorende eigen bijdrage, zorgvuldig verloopt.
Een gemeente kan kiezen voor (1) financiering op basis van daadwerkelijk geleverde ondersteuning of (2) financiering op basis van een vooraf afgesproken prestatie waar de aanbieder een som geld voor krijgt (dit resultaat kan dan voor zowel een individu als een groep individuen zijn overeengekomen).
Als de gemeente heeft gekozen voor financiering op basis van daadwerkelijk geleverde ondersteuning, ontvangt het CAK die gegevens met bijbehorende tarieven. De kostprijs kan in dat geval per bijdrageperiode fluctueren naar gelang de afgenomen ondersteuning. Als in de zomer bijvoorbeeld vanwege vakantie van de cliënt – na goed overleg – geen of minder huishoudelijke hulp wordt gewenst, zal de cliënt in dat geval niets of respectievelijk minder betalen.
Als de gemeente heeft gekozen voor resultaatfinanciering, waar in Eindhoven sprake van is, werkt dit anders. De gemeente geeft dan al direct de kostprijs voor het gehele jaar door aan het CAK met al dan niet het aantal bijdrageperioden waarover een eigen bijdrage moet worden geïnd. De prijs van de maatwerkvoorziening is bij resultaatfinanciering immers al op voorhand helder. Het CAK berekent op grond van de totale kostprijs de kostprijs per bijdrageperiode. Een cliënt betaalt dan nooit meer dan de aan een bijdrageperiode toegerekende kostprijs. Zolang de maximale periodebijdrage niet wordt overschreden, die wordt bepaald op basis van AOW-gerechtigheid, huishoudensamenstelling en inkomen, zal de eigen bijdrage gelijk zijn aan de kostprijs. Als er sprake is van een hogere kostprijs, dan wordt de bijdrage tot aan de, voor betrokkene geldende, maximale periodebijdrage in rekening gebracht.
Bij resultaatfinanciering kan het voorkomen dat een cliënt gedurende een bijdrageperiode meer betaalt dan hij of zij zou betalen voor dezelfde voorziening die wordt gefinancierd op basis van daadwerkelijk geleverde ondersteuning. Het tegenovergestelde is overigens ook mogelijk. De cliënt betaalt bij resultaatfinanciering immers een vast bedrag per periode. In de zomerperiode in Eindhoven blijkt hier in situaties sprake van te zijn geweest.
Ik vind het belangrijk dat door de gemeente in de richting van cliënten duidelijk over de gevolgen van de veranderde inzet in de zomerperiode wordt gecommuniceerd. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 ziet de gemeente Eindhoven ook dat er verbeterpunten zijn in het huidige proces zijn omtrent de communicatie met de cliënten. Specifiek voor het punt over de eigen bijdrage gaat de gemeente Eindhoven in gesprek met de inwoners die aangeven dat de eigen bijdrage niet correct is. In dat geval beoordeelt de gemeente of deze eigen bijdrage op de juiste manier is doorgegeven en wordt geïnd door het CAK. In een aantal gevallen heeft deze individuele beoordeling geleid tot een aanpassing van de hoogte van de eigen bijdrage.
Zoals u weet, ben ik voornemens per 2019 een abonnementstarief voor eigen bijdragen Wmo in te voeren. Met het abonnementstarief zal de discussie over de verhouding tussen een eigen bijdrage en de geleverde ondersteuning naar verwachting afnemen. Cliënten betalen op grond van het abonnementstarief straks allemaal een vast laag bedrag dat in de regel in geen verhouding staat tot de door de gemeente gemaakte kosten en de voorziening die iemand ontvangt. Voor verdere aanpassingen in de Wmo 2015 zie op dit moment geen aanleiding.
Heeft de gemeente Eindhoven voor elke cliënt afzonderlijk bekeken of deze wel drie weken zonder hulp kan of hebben ze deze beslissing generiek genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zit het met de boodschappenhulp voor mensen met visuele beperkingen, hoogbejaarden en mensen in rolstoelen? Is die ook tijdens de vakantieperiode voor drie weken geschrapt? Zo ja, deze mensen kunnen toch niet zonder eten en drinken komen te zitten?
De gemeente Eindhoven heeft mij desgevraagd laten weten dat de boodschappenhulp voor Wmo-cliënten altijd overgenomen wordt bij vakantie of in andere gevallen waarin de reguliere boodschappenhulp afwezig is.
Realiseert u zich dat het doorgaans zorgvragers met een klein inkomen zijn die nu wel verplicht de eigen bijdrage moeten betalen voor huishoudelijke hulp? Deelt u de mening dat dit onverteerbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Voeren meer gemeenten ditzelfde beleid met betrekking tot de gehanteerde vakantieregeling uit? Zo ja, welke gemeenten?
Ik beschik niet over een overzicht van gemeenten die specifiek beleid voor de vakantieperiode hebben vastgesteld. De wettelijke uitgangspunten zoals ik die heb verwoord in mijn antwoord op vraag 2 zijn voor elke gemeente van toepassing. Dit impliceert dat er in elke gemeente sprake dient te zijn van passende ondersteuning van hen die daarop zijn aangewezen, ook tijdens vakantieperioden. Gemeenten beschikken niet over de beleidsruimte om afbreuk aan dit uitgangspunt te doen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wmo op 26 september 2018 beantwoorden?
U bent in de aanloop naar het AO op 26 september per brief erover geïnformeerd dat de vragen niet voor het algemeen overleg Wmo op 26 september konden worden beantwoord.2 De reden hiervoor was dat informatie van de zijde van de gemeente Eindhoven noodzakelijk was voor een adequate beantwoording.
De uitzending ‘De bijenredders’ |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending «De bijenredders» van Brandpunt+ van 11 september 2018?1
Ja.
Deelt u na het zien van deze en een tweetal eerdere verhalen dat de varroamijt, wereldwijd, een belangrijke oorzaak is van de bijensterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de varroamijt een belangrijke oorzaak is van wintersterfte onder honingbijen.
Bent u bekend met het onderzoek van bijenexpert, de heer Fernhout? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek?
Ik ben bekend met het onderzoek en de aanpak van de heer Fernhout en Arista Bee Research, de organisatie die zich hiermee bezig houdt. Deze aanpak klinkt veelbelovend en is een goed voorbeeld van hoe partijen gezamenlijk succesvol kunnen zijn.
Bent u bekend met het project waarbij de varroamijt wereldwijd wordt aangepakt door de inzet van een superbij? Wat vindt u van dit project waarbij Nederland als epicentrum fungeert voor dit megaproject?
Ik ben bekend met dit project. Ik waardeer het dat Arista Bee Research Nederland heeft uitgekozen om de door Arista ontwikkelde varroa-resistente honingbij in de imkerpraktijk te introduceren.
Deelt u de mening dat de honingbij onmisbaar is voor de bestuiving van onze gewassen voor de voedselproductie, natuur en biodiversiteit? Zo ja, deelt u de mening dat dit onderzoek en de wereldwijde aanpak, zoals nu gestart is, van grote toegevoegde waarde kan zijn om de honingbij te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragenstellers over het belang van honingbijen voor de bestuiving van gewassen. Kennis en onderzoek is voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte van belang. Mijn departement zet daarom al vele jaren in op onderzoek en kennisverspreiding, in samenspraak met de imkerij. Het genoemde onderzoek en de aanpak van Arista Bee Research kunnen van belang zijn voor de bescherming van de honingbij. Ik volg dit initiatief daarom met interesse.
Op welke manier heeft u, of gaat u, dit onderzoek en het project betrekken in de Nederlandse aanpak (Nationale bijenstrategie) om de (winter)sterfte van de honingbij te keren?
Arista Bee Research heeft zich 20 september jl. tijdens de jaarlijkse bijeenkomst met de partners van de Nationale Bijenstrategie aangesloten bij de bijenstrategie met haar initiatief gericht op varroa-resistente honingbijen. De verdere ontwikkeling van dit initiatief wordt mede daardoor nu ook gevolgd via de uitvoering van de Nationale Bijenstrategie.
Op welke manier is dit onderzoek en het project betrokken bij het Actieprogramma Bijengezondheid? Bent u bereid om de informatie over dit project actief te delen met de deelnemers van het Actieprogramma Bijengezondheid? Zo nee, waarom niet?
Het Actieprogramma Bijengezondheid is opgesteld door vertegenwoordigers van bedrijfsleven, imkerij, natuur- en milieuorganisaties, wetenschappers en burgers, gefaciliteerd door mijn ministerie. Dit programma is gericht op de gezondheid van honingbijen met daarin aandacht voor vier factoren die daarop van invloed zijn, namelijk ziekten en plagen van bijen, (gebrek aan) voedselaanbod en biodiversiteit, gewasbeschermingsmiddelen en imkerpraktijk. Arista Bee Research heeft niet deelgenomen aan de ontwikkeling van dit actieprogramma.
Eind 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken het Actieprogramma Bijengezondheid aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 27 858, nr. 224) en daarbij aangegeven dat de maatschappelijke partners aan zet zijn om dit programma, inclusief het zogenoemde Bijenberaad, uit te voeren en de uitvoering te bewaken. Het Bijenberaad heeft sindsdien een aantal keer een follow-up bijeenkomst met de betroken partijen georganiseerd.
In de periode daarna is gebleken dat het ook niet goed gaat met de wilde bestuivers en dat het van belang is de inzet te verbreden en verdiepen naar alle bestuivers. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer eind 2016 laten weten samen met maatschappelijke partijen en wetenschappers een Nationale Bijenstrategie te willen ontwikkelen (Kamerstuk 31 532, nr. 174). Deze bijenstrategie heb ik uw Kamer begin 2018, mede namens de betrokken partners, aangeboden (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Het netwerk van partners van de bijenstrategie is deels vergelijkbaar met dat van het actieprogramma. Door de bijenstrategie heeft een verbreding plaatsgevonden van honingbijen naar alle bestuivers, en een uitbreiding met nieuwe partners. Zo ook heeft Arista Bee Research zich aangesloten bij de bijenstrategie (zie mijn antwoord op vraag 6). Informatie over bijvoorbeeld de aanpak van Arista Bee Research wordt op deze wijze actief gedeeld met de betrokken en nieuwe partners.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en financiële tegemoetkoming (per maatregel) die de afgelopen vijf jaar zijn ingezet om het tij te keren?
Kennisontwikkeling en -verspreiding is voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte van cruciaal belang. Om de imkerij in Nederland te ondersteunen in het verbeteren van de bijengezondheid en bestrijden van de varroamijt heeft mijn departement de afgelopen vijf jaar ingezet op onderzoek naar de factoren achter (winter)bijensterfte, ontwikkeling van protocollen voor bestrijding van de varroamijt, surveillance van de bijengezondheid, onderzoek naar ziekten en plagen van honingbijen, zoals Amerikaans Vuilbroed, Kleine Bijenkastkever en Aziatische hoornaar (invasieve exoot), ontwikkeling van een kennisagenda weerbare honingbij (van bestrijding van varroamijt naar meer weerbare honingbijen), onderzoek van de verschillende initiatieven gericht op robuuste en weerbare honingbijen en kennisverspreiding, zoals symposia, instructiefilmpjes, artikelen, diagnose bijenziekten.
De inzet op kennisontwikkeling en -verspreiding in de afgelopen jaren is gerealiseerd via de Bijenmakelaar (2014–2016), met een bijdrage van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 50%, maximaal 300.000 euro voor 3 jaar, het Surveillanceprogramma Bijengezondheid, een vierjarig programma van totaal 1,2 miljoen euro, door LNV en het bedrijfsleven op 51–49%-basis gefinancierd, en twee edities van het Nationaal Honingprogramma (2014–2016, 2017–2019), ongeveer 1 miljoen euro per programma, door LNV en de Europese Commissie op 50–50%-basis gefinancierd.
Deelt u de mening dat bij nader inzien, met de kennis van nu, de aanpak van de varroamijt in de Nationale bijenstrategie onderbelicht is gebleven? Zo nee, op basis van welke argumenten trekt u deze conclusie?
Zoals ik in mijn antwoord 7 heb aangegeven krijgen de honingbijen, bijengezondheid en daarmee de varroamijt al vele jaren de aandacht.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het draagvlak voor de aanpak van de varroamijt nationaal en internationaal vergroot wordt?
In afstemming met relevante partijen blijf ik inzetten op kennisontwikkeling en -verspreiding. De inzet is de laatste jaren meer gericht op nieuwe inzichten rond robuuste, weerbare honingbijen, waarbij varroa-resistente bijenvolken centraal staan. Daarbij staan niet alleen de bijenvolken zelf centraal, maar ook de opschaling van de mogelijkheden naar toepassing in de praktijk. Om toepassing van nieuwe handelingsperspectieven in de imkerpraktijk te bevorderen, worden uitkomsten van bijenonderzoek ook gepubliceerd en in het internationale netwerk van (honingbijen)wetenschappers gedeeld. Daarnaast kan het netwerk van de Coalition of the Willing on Pollinators benut worden om kennis te delen.
Op welke manieren en momenten is de aanpak van de varroamijt op Landbouw- en Visserijraad geagendeerd door Nederland? Indien dit niet door Nederland is geagendeerd, waarom niet?
Op diverse momenten is op de Landbouw- en Visserijraad gesproken over bijengezondheid en bijensterfte.
Deelt u de mening dat het bagatelliseren van de varroamijt (ook door tegenstanders van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen) heel snel verleden tijd moet zijn omdat de aanpak van deze varroamijt «als dat goed en gecoördineerd gebeurt» volgens deskundigen de honingbij misschien al binnen tien jaar gered kan worden?
Deskundigen geven aan dat, naast het goed bestrijden van de varroamijt en andere bijenziekten en -plagen, het van belang is dat we in Nederland ons blijven inzetten voor voldoende voedsel voor bijen, verminderen van gebruik van schadelijke (gewasbeschermings)middelen en optimaliseren van de imkerpraktijk. Daar is mijn inzet ook op gericht.
Welke rol ziet u voor u zelf, uw ministerie, de deelnemers van het Actieprogramma Bijengezondheid, de wetenschap en het bedrijfsleven?
Alle door u genoemde partijen hebben een rol bij het meer weerbaar maken van de honingbij en het verder professionaliseren van de imkerij, en dat vraagt tevens goede samenwerking. Ik acht het van belang dat allen daar serieus invulling aan geven gelet op de belangrijke betekenis van de honingbij voor de bestuiving van onze voedselgewassen en de natuur en biodiversiteit. In het Actieprogramma Bijengezondheid en de Nationale Bijenstrategie is concreet aangegeven wie op welke actiepunten aangesproken kan worden en is afgesproken wie welke rol heeft bij het verder brengen daarvan.
Bent u bereid met de nieuwe inzichten de aanpak van de varroamijt tot speerpunt te maken van uw beleid? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de varroamijt is een van de speerpunten in het onderzoek en mijn beleid. Ik zal het beleid gericht op het verminderen van bijensterfte onder honingbijen, het ontwikkelen van meer weerbare (varroa-resistente) honingbijen en het optimaliseren van de imkerpraktijk voortzetten. Daar hoort het benutten van nieuwe inzichten en het afstemmen van maatregelen op de behoefte van de imkerij bij.
Wilt u deze vragen per vraag beantwoorden?
Ja.