Het vastlopen van de onderhandelingen over de cao Jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Cao-onderhandelingen jeugdzorg meteen vastgelopen»?1
Ja.
Deelt u het de mening dat het faciliteren van bij- en nascholing en reflectie, het aanpakken van de hoge werkdruk en salarisverhoging, belangrijke voorwaarden zijn om de sector aantrekkelijk te houden?
Werken in de jeugdzorg is belangrijk werk. Jeugdprofessionals verdienen waardering voor hun inzet en moeten ook de tijd en ruimte krijgen om hun werk voor kinderen en jongeren goed te doen. Het vergt inspanningen van alle betrokken partijen in de jeugdsector (werkgevers, gemeenten als opdrachtgevers en jeugdprofessionals en Rijk) om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te houden.
Ik zet samen met betrokken partijen uit de jeugdsector in op het investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals. Voor goede jeugdhulp en jeugdbescherming is essentieel dat jeugdprofessionals zich blijvend ontwikkelen in hun vakmanschap. Het is van belang dat de huidige en toekomstige jeugdprofessionals over de benodigde kennis, beroepshouding en vaardigheden beschikken. Dit vraagt om gezamenlijk investeren in kennis en een veilige omgeving waar tijd en ruimte is om te leren. Het samenwerkingsplatform «Vakmanschap Jeugdprofessionals»- in oprichting heeft een belangrijke rol bij het stimuleren van een leerklimaat in de jeugdsector. Het samenwerkingsplatform gaat aan de slag met de belangrijke professionaliseringsopgaven, waaronder het zorgen voor een blijvend passend en goed op de praktijk aansluitend curriculum en bij- en nascholingsaanbod.
Specifiek voor het thema arbeidsmarkt zijn er aanvullende acties nodig. Ik heb, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» aan uw Kamer gestuurd2. Het is noodzakelijk om structurele en merkbare verbeteringen na te streven nu het rapport over de arbeidsmarkt in de jeugdsector er ligt. VWS is samen met JenV en met betrokken sectorpartijen in gesprek over te nemen maatregelen om de knelpunten op de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals aan te pakken.
Professionele ontwikkeling is essentieel voor jeugdhulpverleners om hun beroep goed te kunnen uitoefenen. Hier liggen belangrijke taken, primair voor jeugdhulpaanbieders en gemeenten vanuit hun rol als werkgever en opdrachtgever.
Wat vindt u ervan dat de financiële nood zo hoog is dat de ruimte om te investeren in personeel en in vakmanschap ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de meest recente cijfers als het gaat om verloop en ziekteverzuim onder personeel? Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren?
De uitstroom uit «zorg en welzijn» vanuit de Jeugdzorg bedroeg in het derde kwartaal 2018 1.500 werknemers ten opzichte van 1.310 respectievelijk 1.440 over dezelfde periode in 2017 en 2016 (CBS Statline AZW). Voor de Jeugdhulp in brede zin worden geen cijfers gegenereerd vanwege het branche-overstijgende aspect. Ook in het recente onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» is door onvolledige cijfers over uitstroom geen eenduidig beeld over de sector te geven.
Het ziekteverzuim in de jeugdzorg is met 5,7% over het derde kwartaal van 2018 hoger dan het gemiddelde in zorg en welzijn dat over dezelfde periode op 5,1% ligt. Een jaar eerder waren deze percentages respectievelijk 5,3% en 4,9% (CBS Statline AZW). Uit het onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» blijkt dat er een grote spreiding is tussen organisaties en voorzieningen. Het ziekteverzuimpercentage in de zorg is historisch gezien altijd al relatief hoog vergeleken met dat in andere sectoren. Dit heeft onder meer te maken met de aard van het werk dat een relatief hoge fysieke en mentale belasting van de medewerkers kent. Niet alleen worden er avond-, nacht- en weekenddiensten gewerkt, ook de aard van het werk geeft meer psychosociale arbeidsbelasting voor het personeel.
Voor de werkdruk in zorg en welzijn baseren we ons op de werknemersenquêtes zoals deze periodiek in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt, Zorg en Welzijn (AZW programma) worden uitgevoerd, voor het laatst in 2017 (een nieuwe versie volgt komend najaar). Daaruit blijkt dat de werkdruk door de werknemers in de jeugdzorg als te hoog of veel te hoog wordt ervaren (62% versus 50% zorg- breed). Gegevens over andere sectoren zitten daar niet in. In het laatst beschikbare TNO/CBS-rapport «Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2017» (dit voorjaar volgt een nieuwe rapportage) is een vergelijking tussen sectoren gemaakt. De zorg scoort hier op een vierpuntsschaal voor «kwantitatieve taakeisen («werkdruk»)» met 2,46 boven het landelijk gemiddelde van 2,38 (1 = nooit; 4 = altijd). Bij emotioneel zwaar werk ligt de zorg met 2,09 boven het gemiddelde van 1,70. De werkgeversenquête is in 2018 voor het laatst gehouden. Van de werkgevers in de Jeugdzorg geeft 48% aan dat de werkdruk is toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar, tegenover 63% zorg- breed. Kijken we naar de werknemerstevredenheid dan is blijkens de werknemersenquête 2017 in de jeugdzorg 69% van de werknemers alles bijeengenomen tevreden met zijn/haar werk tegen 66% zorgbreed.
Wat is het beeld van de werkdruk, het verloop van personeel en ziekteverzuim afgezet tegen andere sectoren zowel binnen de zorg als daarbuiten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met werkgevers en werknemers te kijken wat er mogelijk is om aan de voorwaarden uit vraag twee te voldoen?
VWS is samen met JenV en met betrokken sectorpartijen – ieder vanuit zijn eigen primaire verantwoordelijkheid – in gesprek over te nemen maatregelen om de knelpunten op de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals aan te pakken. In de Voortgangsrapportage «Zorg voor de Jeugd» die voor de zomer 2019 naar de Tweede Kamer gaat zal ik u berichten over de voortgang.
Wat gaat u nog meer ondernemen om de sector aantrekkelijk te houden om in te blijven werken?
Ons doel is om het werken in de jeugdsector merkbaar beter te maken. Hiervoor is het essentieel dat we voldoende professionals hebben, die goed zijn toegerust voor en tevreden zijn met het belangrijke werk dat zij doen. Met de aanvullende acties voor de jeugdsector sluiten we aan op het programma «Werken in de Zorg». In dit programma werkt VWS samen met alle veldpartijen uit zorg en welzijn aan het terugdringen van de personeelstekorten. Dit doet VWS via de actielijnen: meer kiezen voor de zorg, beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Ook het terugdringen van administratieve lasten is een belangrijk speerpunt. Hierbij is van belang dat de Eerste Kamer op 22 januari 2019 heeft ingestemd met het wetsvoorstel administratieve lasten en gemeentelijke samenwerking. Deze wet maakt het mogelijk informatiestandaarden af te dwingen voor de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgaanbieders. Binnen één jaar moeten de administratieve lasten voor professionals en zorgaanbieders in de jeugdsector merkbaar verminderd zijn. Dat heb ik afgesproken met de VNG en acht koepels van zorgaanbieders en zorgprofessionals. Ik heb Rita Verdonk benoemd als speciaal adviseur regeldruk en zij is begin dit jaar aan de slag gegaan. Zij organiseert met werkgevers en werknemers verschillende schrapsessies bij jeugdzorg organisaties.
Herinnert u zich dat u op twitter, maar ook in diverse interviews2, heeft gesteld dat het ministerie VWS in 2019, 1,7 miljard beschikbaar stelt voor loonontwikkeling in de zorg? is dat bedrag ook bedoeld voor de jeugdzorg? Zo ja, hoe waarborgt u dat dit bedrag bij de jeugdzorgorganisaties en uiteindelijk bij de professionals belandt?
In artikel 2.12 van de Jeugdwet is geregeld dat gemeenten bij hun inkoop rekening houden met de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de jeugdhulp. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Dit artikel waarborgt dat gemeenten passende tarieven betalen.
De loon- en prijsbijstelling van € 1,7 miljard die in 2019 door het Ministerie van VWS wordt uitgekeerd in de zorg heeft betrekking op het budgettair kader zorg (BKZ). Het gemeentelijk jeugdhulpbudget is voor een deel afkomstig uit het BKZ en voor dat deel ontvangen gemeenten dan ook loon- en prijsbijstelling vanuit VWS (onderdeel van de € 1,7 miljard). Voor het overige deel van het gemeentelijke jeugdhulpbudget (voormalig begrotingsgefinancierd) voegt het Ministerie van Financiën loon- en prijsbijstelling toe. Hiermee worden gemeenten in staat gesteld om stijgende loonkosten van jeugdhulpaanbieders te bekostigen, en daarmee passende tarieven te blijven betalen.
Het bericht 'Haatpreek wint terrein' |
|
Bente Becker (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Haatpreek wint terrein»?1
Ja.
Is het waar dat in steeds meer moskeeën in Nederland, maar ook online, salafistische haatpredikers actief zijn? Zo ja, kunt u cijfers geven? Zo nee, wat is dan uw beeld?
De omvang en invloed van de salafistische beweging is sinds de jaren 2000 sterk gegroeid en deze groei zet langzaam door. Er zijn salafistische «aanjagers» die off- en online onverdraagzaamheid, intolerantie of haat prediken en daarmee uiteindelijk kunnen aanzetten tot radicalisering en extremisme. Nederland kent tientallen salafistische «aanjagers», die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online presentie.
Kunt u aangeven welke counterstrategie u voert tegen de verheerlijking en/of het goedpraten van terroristische daden in moskeeën en online? Wat doet u repressief en wat doet u preventief?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Het gaat daarbij om oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten die een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen. Op verzoek van de Kamer heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 20182 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed.
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het kabinet een grens. Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. In mijn brief van 11 februari 2019 heb ik een integrale aanpak van problematisch gedrag uiteengezet.3 Deze aanpak bestaat in de kern uit het versterken van de informatiepositie van Rijk en gemeenten en het verder ontwikkelen van een handelingsperspectief indien zorgwekkende signalen zich voordoen. Er is een Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering opgericht die hieraan bijdraagt.
Welke acties onderneemt u tegen de in het artikel genoemde voormannen die op steeds meer plaatsen in Nederland een radicale boodschap verkondigen? Kunt u hen oppakken en bestraffen en zo mogelijk het verblijf in Nederland ontzeggen? Zo nee, waarom niet? Hoe vaak wordt tot vervolging overgegaan in verband met de strafbaarheid van haatzaaien?
Ik kan geen uitspraken doen over mogelijk lopende acties tegen de in het artikel genoemde voormannen. In alle gevallen geldt dat bij verdenking van strafbare feiten het Openbaar Ministerie (OM) vervolging kan instellen. Eén van de andere instrumenten die ten aanzien van een individu kan worden toegepast, is de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt). Deze wet biedt onder andere de mogelijkheid tot de oplegging van een meldplicht, een gebiedsverbod of een contactverbod in het kader van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.
Extremistische sprekers uit visumplichtige landen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid in Nederland kunnen vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen tot haat of geweld – wordt de toegang tot Nederland ontzegd door hen geen visum te verlenen of om het visum in te (laten) trekken en de persoon voor weigering van de toegang tot het Schengengebied te signaleren in het Schengen Informatiesysteem (SIS II). Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering tot Nederland alleen kan plaatsvinden indien er een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving bestaat. Voor een complete beschrijving van de integrale aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 28 mei 2018.4
Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde drie-sporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen.
Met betrekking tot de cijfers voor vervolging van onder andere het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen (artikel 137d Sr), verwijs ik u naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan uw Kamer van 16 april 2019.5
Zal de aangekondigde aanscherping van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek er in voorkomende gevallen voor zorgen dat u moskeeën en andere organisaties die een podium bieden aan haatzaaien kunt sluiten en zult u dat in de toekomst ook doen? Zo nee, waarom niet?
Op 21 december 2018 heeft de Minister van Rechtsbescherming een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht om de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie uit te breiden om via de rechter radicale organisaties te verbieden. Het wetsvoorstel is inmiddels geconsulteerd en de reacties worden verwerkt voordat het voorstel aan de Raad van State zal worden gestuurd. Binnen het geconsulteerde voorstel kan niet alleen de werkzaamheid maar ook het doel van een rechtspersoon leiden tot een rechterlijk verbod van die organisatie. Een dergelijk verbod is echter alleen aan de orde als de gedraging zo ver gaat dat dit leidt tot strijd met de openbare orde, bijvoorbeeld door structureel op te roepen tot geweld of aan te zetten tot haat en discriminatie.
Wat is Project A en hoe kunt u ingrijpen op dit internetplatform waar kennelijk steun wordt gegeven aan veroordeelde terroristen?
«Project A(seer)» is een online jihadistisch initiatief dat zegt op te komen voor moslimgevangenen. In de praktijk zetten zij zich echter vooral in voor jihadisten die in de gevangenis zitten. In oproepen van «Project A» vragen zij hun achterban geregeld om brieven te schrijven voor de «broeders en zusters» die gevangen zitten op de TA. Verder zamelen zij naast deze post bijvoorbeeld ook geld in voor de gevangenen en hun familieleden om hen daarmee een hart onder de riem te steken en eventueel te ondersteunen in hun levensonderhoud.
In het geval van strafbare feiten gepleegd op het internet kunnen de politie en het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het internet op dit moment een alternatief podium biedt aan haatzaaien en antirechtstatelijke boodschappen vanuit salafistische hoek en hier actie tegen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Digitale media zijn de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden voor het verspreiden van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed. Het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) schetst een zorgelijke polariserende wisselwerking tussen rechts-extremistische en salafistische boodschappen op het internet. Dit internetdiscours wordt bovendien steeds agressiever en opruiender – ook richting politici en bestuurders. Salafistische voormannen verwijzen naar islamofobe narratieven om hun eigen boodschap kracht bij te zetten en de intimiderende en radicale acties van rechts-extremisten lokken reacties uit van linksextremisten.
Zoals uiteengezet in de Integrale aanpak terrorisme werkt de overheid op nationaal en internationaal niveau aan het tegengaan van de verspreiding van extremistische propaganda via digitale media.6 Betrokken overheidsorganisaties streven naar een verdere bundeling van hun expertise. Hiertoe wordt een deel van de structurele extra gelden voor terrorismebestrijding uit het regeerakkoord benut. Gelet op het beeld dat reeds bestaat van de polariserende verspreiding van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed en de acties die worden ingezet gericht op het tegengaan van deze verspreiding, acht ik een dergelijk onderzoek op dit moment niet noodzakelijk.
De voorgenomen verplaatsing van OK-dagbehandelingen van Woerden naar Utrecht en Nieuwegein |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen om vanaf medio 2020 de OK-dagbehandelingen van Woerden te verplaatsen naar Utrecht en Nieuwegein?1
Ja.
Klopt het dat door deze beslissing jaarlijks drieduizend patiënten voor hun ingreep naar Utrecht of Nieuwegein moeten?2
Het ziekenhuis heeft mij desgevraagd het volgende laten weten. In 2016 is het Zuwe Hofpoort in Woerden gefuseerd met het St. Antonius Ziekenhuis wat al locaties had in Utrecht en in Nieuwegein. Vanaf medio 2020 zal de OK-dagbehandeling voor ongeveer 3000 patiënten verplaatst worden naar Utrecht of Nieuwegein. Het afgelopen jaar zijn er ongeveer 5200 OK- patiënten opgenomen op de OK-dagbehandeling in Woerden. Van deze patiënten komen er ongeveer 2200 voor een staaroperatie, deze blijft plaatsvinden in Woerden. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de overlast door de verplaatsing van deze patiënten zo klein mogelijk probeert te houden. Het gaat om OK-dagbehandelingen waarvoor de patiënt maar één keer naar het ziekenhuis hoeft te komen. Alle poliklinische zorg (80% van de patiënten) en chronische zorg waarvoor patiënten vaker naar het ziekenhuis moeten komen blijft behouden in Woerden.
Kunt u aangeven waarom het ziekenhuis in Woerden destijds gesloten moest worden? Kunt u dit onderbouwen met adherentiecijfers?
Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Voorop staat voor mij dat het goed is dat zorginstellingen tijdig nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn kwalitatief goede zorg kunnen blijven bieden, zodat patiënten in de regio niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen kunnen rekenen op goede zorg. Het St. Antonius Ziekenhuis laat zien dat ze dit doen, door vroegtijdig na te denken over veranderingen in de zorg en wijzigingen in de locaties waar de zorg geleverd wordt.
Het St. Antonius Ziekenhuis laat weten dat er zonder fusie voor het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geen toekomst was. De zorgvraag wordt complexer en steeds specialistischer, zorgverzekeraars stellen hogere eisen, ook qua volumenormen en er waren grote investeringen nodig op het gebied van apparatuur en behandeltechnieken. Ook geven ze aan dat patiënten steeds minder lang in het ziekenhuis verblijven en dat er steeds meer mogelijkheden op het gebied van eHealth komen waardoor patiënten in de toekomst ook thuis goed geholpen kunnen worden. Door het samengaan van het Zuwe Hofpoort met het St. Antonius Ziekenhuis kon de zorg in de regio op hoog niveau gehouden worden. Ik beschik niet over adherentiecijfers om dit verder te onderbouwen.
Om een passend zorgaanbod te kunnen blijven bieden heeft het ziekenhuis besloten om na de fusie, vanaf januari 2018, op de locatie in Woerden de spoedeisende hulp en de verpleegafdelingen te sluiten. Het ziekenhuis heeft, zo meldt het mij, bij de invulling van de zorg op de locatie Woerden vastgehouden aan de strategie: laagcomplexe zorg dicht bij huis blijven aanbieden waar het kan. Op de locatie in Woerden kunnen patiënten daarom nog steeds terecht voor alle polikliniek afspraken, (na)controles en diverse onderzoeken zoals bloedprikken, echo-, röntgen- en scopie-onderzoek, MRI- en CT-scans en staaroperaties. Ook de huurders, het Daan Theeuwes Centrum, de Sint Maartenskliniek en het Zorgpension zullen aanwezig blijven op de locatie in Woerden.
Tot medio 2020 kunnen de patiënten ook nog terecht voor diverse laagcomplexe OK-dagbehandelingen. Daarna zullen de OK-dagbehandelingen, behalve dus de staaroperaties, verplaatst worden naar de twee andere locaties van het St. Antonius Ziekenhuis. Het merendeel van de behandelingen zal verplaatst worden naar de locatie in Utrecht. Daar waar de behandeling op beide locaties gaat plaatsvinden kan de patiënt uiteraard zelf een keuze maken. Hierdoor blijft voor de mensen ook op de lange termijn kwalitatief goede en beschikbare zorg geborgd, aldus het ziekenhuis.
Kunt u aangeven wat destijds de toezeggingen waren aan Woerden bij de sluiting van het ziekenhuis? Welke behandelingen zouden bijvoorbeeld overblijven in Woerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het St. Antoniusziekenhuis aangeeft juist over het algemeen tevreden te zijn over hoe het loopt in Woerden?
Het ziekenhuis geeft aan dat de OK-dagbehandeling in Woerden goed loopt, maar dat het niet lukt om drie locaties volwaardig open te houden. Hiervoor zijn volgens het ziekenhuis drie belangrijke redenen te benoemen. De belangrijkste reden is de aanhoudende personeelskrapte. Ondanks ieders inzet is het moeilijk om voldoende geschikte collega’s te werven. Dit maakt het bemensen van alle OK’s niet eenvoudig. Daarnaast krijgt het ziekenhuis niet altijd alle OK’s in Woerden volledig gevuld, waardoor de inzet van mensen en middelen inefficiënt is. Patiënten met een zwaarder risicoprofiel opereert het ziekenhuis immers vanwege veiligheidsredenen alleen in Utrecht en Nieuwegein. Als laatste is het werken op twee locaties efficiënter wat betreft inroosteren en reizen. Dit zorgt ook voor een positief effect op de samenwerking tussen de professionals.
Kunnen de cijfers voor de drie locaties (Woerden, Utrecht en Nieuwegein) in beeld gebracht worden qua adherentie en het aantal behandelingen per specialisme?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet.
Waarom wordt niet gekozen voor aanpassingen in een van de andere twee locaties?
Op locatie Woerden, zo laat het ziekenhuis mij weten, kunnen alleen laag complexe operaties uitgevoerd worden bij specifieke patiëntgroepen die bovendien dezelfde dag nog naar huis moeten kunnen omdat er geen verpleegafdelingen zijn waar patiënten langer kunnen liggen. Door de medisch specialist wordt beoordeeld of zij passen binnen de zorgcriteria voor een operatie in Woerden zoals leeftijd, BMI, zorgzwaarte en benodigd instrumentarium. In Utrecht en Nieuwegein zijn een goed geoutilleerde spoedeisende hulp, Intensive Care/Medium Care en klinische verpleegafdelingen aanwezig, waardoor daar veel meer patiëntengroepen geopereerd kunnen worden.
Is het zorgbeeld van deze regio al in kaart gebracht, conform de aangenomen motie van den Berg/Segers?3
Er moet ook in deze regio worden gekeken naar wat de ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod zijn. Ik heb van de grootste zorgverzekeraar uit de regio begrepen dat hierover op het gebied van onder meer geboortezorg en acute zorg in de regio Utrecht en omgeving overleg plaats vindt tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere stakeholders, maar dat een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet is gemaakt. De verzekeraar in deze regio is daar momenteel wel mee bezig en zal voor de zomer de betrokken partijen, waaronder het St. Antonius Ziekenhuis, betrekken bij het concretiseren van de zorgbeelden. Daar ben ik blij mee, en ik ondersteun dat waar ik kan. Bijvoorbeeld door het RIVM gegevens beschikbaar te laten stellen, door bijeenkomsten te organiseren waar partijen concrete ervaringen kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren, door een website met goede voorbeelden beschikbaar te stellen en door financieel te ondersteunen als partijen expertise moeten inhuren om die zorgbeelden op te stellen of om de gegevens te interpreteren. En als uit dat beeld blijkt dat er in een regio wat moet gebeuren, dan wil ik dat iedereen om tafel komt om samen de zorg voor mensen goed te regelen.
Deelt u de mening dat het St. Antoniusziekenhuis geen onomkeerbare stappen moet zetten over het verplaatsen van zorg zolang het zorgbeeld van de regio nog niet in kaart is gebracht? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord 2019–2022 is afgesproken dat er feitelijke beelden gemaakt worden van de sociale en gezondheidssituatie in een regio om ervoor te zorgen dat het benodigde zorgaanbod in beeld komt. Zoals al eerder aangegeven is een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet gemaakt. Ik vind het wel heel belangrijk dat dit beeld er snel komt, de grootste verzekeraar heeft aangegeven hier al mee bezig te zijn. Tot die tijd is een complete standstill wat mij betreft niet wenselijk.
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft de keuze voor het verplaatsen van de OK-dagbehandelingen gemaakt voordat het zorgbeeld er is. Het is jammer dat hier niet op gewacht kon worden maar ook begrijpelijk dat deze keuze nu al gemaakt is, rekening houdend met de arbeidsmarktproblematiek in de regio en het kunnen blijven garanderen van de beste zorg voor de patiënt. Het gaat hier ook niet om het verdwijnen van zorg uit de regio maar om het verplaatsten van zorg tussen de locaties van het ziekenhuis. Uiteindelijk zijn zorgaanbieders, samen met de zorgverzekeraars, als eerste verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de organisatie van het zorgaanbod en de locatie daarvan. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt en alle betrokken partijen, ook de omwonenden, goed en tijdig betrokken worden, mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden. Daarnaast toetst de IGJ of bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties de kwaliteit en veiligheid van de zorg geborgd zijn. De NZa ziet toe op de toegankelijkheid van zorg en spreekt zorgverzekeraars aan op hun zorgplicht.
Deelt u de mening dat het St. Antonius ziekenhuis deze beslissing sowieso niet had moeten nemen voordat er met vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. gesproken is over een passend en innovatief zorgaanbod? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de aanpassing van het zorgprofiel voor patiënten en inwoners leidt tot onrust, vragen en zorgen. Ziekenhuizen zijn maatschappelijke instellingen en inwoners voelen zich hier erg betrokken bij. Een ziekenhuis in de buurt geeft een gevoel van zekerheid. Zoals al eerder gezegd is de Raad van Bestuur van het ziekenhuis samen met de zorgverzekeraar verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan. Tegelijkertijd moeten wijzigingen in het zorgaanbod en onzekerheden die daarmee gepaard gaan hand in hand gaan met het bieden van zekerheden dat patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Ik verwacht dat de Raad van Bestuur alle betrokken partijen in de regio, waaronder ook de bewoners, heel actief informeert en betrekt en er tijdig (voordat de OK-dagbehandelingen worden geconcentreerd op andere locaties) afspraken gemaakt worden. De patiënten moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan iemand voor welke behandeling precies terecht, is er ook voldoende behandelcapaciteit en kan de patiënt zijn eigen dokter houden? Verwijzers moeten weten waar zij de patiënt heen moeten verwijzen.
Het ziekenhuis geeft aan dat ze met vertegenwoordigers van zorgaanbieders, huisartsen en inwoners gaan praten om een passend en innovatief zorgaanbod in Woerden te kunnen blijven leveren. Er zal ook gekeken worden welke zorg juist versterkt moet worden op de locatie in Woerden. Gezien de vergrijzing in deze regio is de verwachting dat de zorg voor ouderen in ieder geval een bijzondere plaats gaat krijgen op deze locatie. Dat het zorgpension in Woerden is uitgebreid is hier een goed voorbeeld van. Daarnaast wordt gekeken of het mogelijk is om St. Antonius Slaapgeneeskunde te concentreren in Woerden.
Wie voert het onderzoek uit naar hoe de locatie Woerden op langere termijn ingevuld moet worden? Op welke wijze zijn vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. hierbij betrokken?
Hoe de locatie op de langere termijn ingevuld gaat worden, is nu nog in onderzoek, geeft het ziekenhuis desgevraagd aan. Zoals gezegd gaat het St. Antonius met diverse vertegenwoordigers van in- en externe (zorg)partijen in gesprek en zoeken ze naar innovatieve vormen van zorg in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan de locatie in Woerden verder te willen versterken. Uitgangspunt is dat het St. Antonius in Woerden blijft.
Het bericht ‘Leerkracht geschorst na beledigen profeet’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Leerkracht geschorst na beledigen profeet»?1
Ja.
Ziet u door dit incident in dat islam onderwerping betekent en dat, als iedere keer wordt gebogen voor de eisen van de islam, dit geen incident zal blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem afstand van de suggestie die in uw vraag schuilt. In Nederland is er vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Het kabinet staat pal voor deze waarden.
Deelt u de mening dat het vertellen van de waarheid over de islam nooit mag leiden tot een schorsing van een docent en dat hier de intimiderende leerlingen geschorst en desnoods van school verwijderd hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk is het aan het bestuur, schoolleider, leraren, ouders en leerlingen om met elkaar en uiteraard binnen de grenzen van de wet afspraken te maken over de invulling van een schoolcultuur waarin iedereen zijn grondwettelijke rechten kan beleven. Daarbij hangt het sterk af van de feitelijke uitspraken, gedragingen en van de context af of een schorsing eventueel op zijn plaats is. Dit is ter beoordeling van het bestuur en de school. In beginsel past mij hier geen oordeel.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de docent direct weer veilig zijn werk te kunnen laten doen en de betrokken leerlingen gestraft te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet aan mij.
Het bericht dat zeker 1 miljoen huizen in Nederland dreigen te verzakken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zeker 1 miljoen huizen in Nederland dreigen te verzakken»?1 2
Ja.
Is het ministerie op de hoogte van deze ernstige funderingsproblemen? Zo ja, hoeveel meldingen heeft het ministerie ontvangen en welke actie is ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het ministerie is op de hoogte van de ernstige funderingsproblematiek. In mijn brieven van 14 februari 2014 en 12 juni 2014 (Kamerstuk 30 136, nrs. 37 en 39) heb ik uw kamer reeds geïnformeerd over de omvang van de problematiek van houten paalfunderingen. Deze problematiek komt neer op tussen de 400.000 en 700.000 funderingsproblemen met woningen op houten palen en tussen de 150.000 en 300.000 woningen gefundeerd op staal. De meldingen over funderingsproblemen komen binnen via het nationaal Funderingsloket, dat door het Ministerie van BZK wordt gefinancierd en uitgevoerd wordt door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF). Het aantal meldingen bedraagt de afgelopen periode gemiddeld 80 per week. Uitgangspunt van beleid is dat eigenaren van woningen zelf verantwoordelijk zijn voor hun fundering en het eventueel noodzakelijk funderingsherstel. Hierbij is geconstateerd dat de meeste eigenaren ook in staat zijn hiervoor de benodigde (financiële) middelen te verwerven. Voor die bewoners die hiertoe niet in staat zijn heeft BZK samen met gemeenten, de NVB, het VVV, de NHG en KCAF de Stichting Fonds Duurzaam Funderingsherstel opgericht, waar woningeigenaren onder voorwaarden terecht kunnen voor een lening om de fundering van hun woning te herstellen. Een van deze voorwaarden is dat de gemeente waarin het pand is gelegen een samenwerkingsovereenkomst met het fonds heeft gesloten. Ik acht het dan ook van groot belang dat gemeenten die te maken hebben met deze problematiek zo’n samenwerkingsovereenkomst sluiten. Daarnaast heeft BZK van 2012 tot 2018 het KCAF en een aantal projecten van KCAF financieel ondersteund om de bewustwording en kennis over dit onderwerp bij particulieren, overheden maar zeker ook bij woningmarktpartijen als makelaars en taxateurs, te vergroten. Om het publieke belang te onderstrepen en de continuïteit beter te borgen heeft BZK inmiddels een Rijksprogramma ingesteld gericht op kennisdeling en bewustwording. Het programma wordt uitgevoerd door RVO in een intensieve samenwerking met KCAF.
Deelt u de mening dat, gelet op de visie van het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) dat de oorzaak gezocht moet worden in de lage waterstanden, verdergaande verlaging van het grondwater moet worden tegengegaan? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat funderingsproblemen, zowel bij woningen gefundeerd op houten palen als op staal, veroorzaakt kunnen worden door uitzakkend grondwater en – mede ook daardoor – bodemverzakking. Het KCAF geeft terecht het belang aan van het hoog houden van grondwaterstanden om deze problemen zo veel als mogelijk tegen te gaan. Zoals eerder in een brief van de Minister van IenW mede namens mij aan uw Kamer is bericht in antwoord op Kamervragen van de leden Nijboer en Van Dijk (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1184), kunnen grondwaterstanden onder woningen onder meer worden beïnvloed door gemeentelijk grondwater- en rioleringsbeheer, het peilbeheer van oppervlaktewateren, door bemalingen en grondwateronttrekkingen. Daarbij kunnen grondwaterstanden variëren als gevolg van weersomstandigheden: een langdurige periode van droogte kan grote gevolgen hebben voor de grondwaterstand.
Ten aanzien van het grondwater hebben meerdere overheidsorganen taken en verantwoordelijkheden. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van het regionaal watersysteem, waar het grondwater onderdeel van uitmaakt. Gemeenten hebben een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor de aan de grond gegeven bestemmingen, zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort. Ter uitvoering van deze taken nemen overheidsorganen besluiten of voeren zij feitelijke handelingen uit. Voorafgaand aan deze besluiten en handelingen dienen alle betrokken belangen in kaart te worden gebracht en zorgvuldig te worden afgewogen. Als een besluit of handeling schade kan veroorzaken aan bezittingen van particulieren, bijvoorbeeld doordat het paalrot veroorzaakt, dient dat bij deze afweging te worden betrokken.
Gemeenten kunnen met gericht grondwaterpeilbeheer een ondersteunende rol spelen om het uitzakken van grondwaterpeilen en uitdroging en inklinking van de bodem in droge perioden te voorkomen. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is hiertoe door het KCAF een «Handleiding funderingsproblematiek voor gemeenten» opgesteld.
Aangezien er volgens het KCAF sprake is van problemen in 83 gemeenten maar dat het KCAF dit het topje van de ijsberg noemt, deelt u de mening dat moet worden onderzocht in welke gemeenten dit nog meer speelt?
Gelet op de toename van het aantal vragen aan KCAF uit gemeenten buiten de bekende 83, deel ik de mening dat nader onderzocht moet worden waar in Nederland de funderingsproblematiek zich nog meer kan voordoen. Ik zal bezien op welke wijze dit vorm kan worden gegeven en uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Kunt u, gelet op het standpunt van het KCAF dat verzakking met name speelt bij huizen die op staal of houten palen zijn gefundeerd, direct op de ondergrond en huizen die zijn gebouwd voor 1970, aangeven hoeveel woningen in Nederland op deze manier zijn gefundeerd? Hoeveel woningen lopen het risico op funderingsproblemen?
Zie mijn antwoord 2.
Aangezien de kosten voor funderingsherstel kunnen oplopen tot wel 100.000 euro en huiseigenaren in grote financiële problemen kunnen brengen, deelt u de mening dat mensen moeten worden begeleid en geholpen bij de (financiële gevolgen van) funderingsherstel? Op welke wijze kan het kabinet hierbij een rol spelen?
Zie mijn antwoord 2.
Onder verwijzing naar de uitzending van De Monitor waarin wordt gewaarschuwd dat makelaars, taxateurs en bouwkundig inspecteurs hun signaleringsfunctie niet goed kunnen uitoefenen omdat er in veel gebieden te weinig gegevens beschikbaar zijn, deelt u de mening dat huizenkopers hierdoor een onaanvaardbaar risico lopen en dat funderingsonderzoek moet worden uitgevoerd zodat de exacte gesteldheid van de fundering kan worden vastgesteld?
RVO en KCAF hebben op verzoek van BZK een funderingsviewer «indicatieve aandachtsgebieden voor funderingsproblematiek» ontwikkeld. Deze kaart toont het aantal panden met een bouwjaar van vóór 1970 per postcodegebied, in combinatie met de bodemgesteldheid van het desbetreffend gebied. Hierdoor wordt inzicht verkregen waar in Nederland sprake zou kunnen zijn van een funderingsprobleem. Bouwkundig inspecteurs, makelaars, taxateurs en hypotheekverstrekkers zijn op de hoogte van het bestaan van deze viewer en kunnen de potentiële koper hierop wijzen. Deze doet er in dat geval verstandig aan te vragen naar de staat van de fundering en een funderingsonderzoek te laten uitvoeren. Wanneer de fundering van zo’n woning herstel behoeft kan hiermee bij de aankoop van de woning rekening worden gehouden.
Het nieuwsbericht ‘Leerkracht geschorst na ‘beledigen profeet’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Leerkracht geschorst na «beledigen profeet»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de directie van het Hoofdvaart College in Hoofddorp een techniekinstructeur al ruim een maand geschorst heeft, terwijl de techniekinstructeur ontkent dat hij de profeet Mohammed heeft beledigd?
Het opleggen van een time-out of een schorsing is een kwestie tussen werkgever en werknemer. In beginsel past mij daar geen oordeel. Naar aanleiding van de publiciteit rond deze situatie, heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) de school bezocht en gesproken met het bestuur, de directie, leraren, leerlingen en conciërge.
De inspectie heeft me laten weten dat hun eerste weging van de situatie is dat er sprake is van een personeelskwestie, waarbij het handelen van bestuur en schoolleiding gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk lijkt.
Deelt u de mening dat de docent een professional is en dat in geval van twijfel de docent voordeel van de twijfel moet krijgen, voordat er verdere stappen gezet worden, zoals bijvoorbeeld een schorsing?
Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen. Het ligt aan de omstandigheden van een specifiek geval. Het bestuur is verantwoordelijk voor de sociale veiligheid. In geval van incidenten tussen leerlingen en personeel moet de veiligheid en het welzijn van beide partijen voorop staan.
Vallen de uitspraken die de leerkracht naar verluid gedaan zou hebben onder de vrijheid van meningsuiting? Zo ja, wat vindt u ervan dat hij om deze reden geschorst is? Zo nee, waarom niet?
Ja, op basis van wat we weten is geen sprake van een strafbaar feit. Het bestuur heeft – mede naar aanleiding van de onrust is ontstaan rondom het incident waaraan in het Telegraafartikel wordt gerefereerd – de medewerker een time-out gegeven. Deze time-out kent – volgens de informatie die de inspectie heeft gekregen – een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen.
Mocht de techniekinstructeur inderdaad de uitspraken gedaan hebben, op basis van welke wet heeft hij die uitspraken dan niet mogen doen? Kunt u de regels of criteria van de school op basis waarvan de leraar is geschorst aan de Kamer doen toekomen? Kunt u aangeven waarom de school dit vermeende incident niet heeft gebruikt om aan de klagers aan te geven dat we in Nederland geen censuur hebben op maatschappelijk sensitieve onderwerpen om hen zo te leren dat we elkaar op inhoud overtuigen en niet de mond snoeren?
Een dergelijke uitspraak lijkt in beginsel binnen de vrijheid van meningsuiting te passen, al is uiteindelijk een dergelijk oordeel aan de rechter. Er is geen sprake van de toepassing van bepaalde regels of criteria, maar van een personeelskwestie, waarbij het handelen van bestuur en schoolleiding gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk lijkt.
De inspectie heeft overigens na de gebeurtenissen gekeken naar het schoolklimaat en burgerschapsvorming op deze school en constateert dat op de school een open cultuur heerst waarin leerlingen en leraren zich kwetsbaar durven opstellen en zichzelf kunnen zijn. De school zet bij verschillende onderwijsactiviteiten in op het aanleren van sociale en maatschappelijke competenties en draagt bij aan de meningsvorming van leerlingen door concrete oefensituaties. De inspectie heeft me laten weten dat ze geen indicaties heeft om het schoolklimaat en de veiligheid als onvoldoende aan te merken.
Worden er vaker leerkrachten of onderwijsassistenten op non-actief gesteld om dergelijke reden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Kunt u tevens aangeven bij welke denominatie dit vaker voorkomt en of er een relatie is met onderwijsniveau?
Dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar. Er is geen verplichting voor schoolbesturen om dit aan de inspectie te melden. Alleen schorsingen en verwijdering van leerlingen worden gemeld.
Zijn er andere incidenten op het Hoofdvaart College bekend die islamitisch religieus van aard zijn?
Nee.
Aangezien er de laatste tijd op verschillende scholen incidenten tussen docenten en leerlingen zijn geweest waar de directie en het bestuur niet achter de docenten zijn gaan staan, maar direct de kant van de leerling kozen; kunt u aangeven wat het effect op het imago van docenten is op het moment dat directie en bestuur ervoor kiezen om niet achter de docent te gaan staan? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en dan met name of het gebrek aan steun van een directie of bestuur een reden voor potentiële docenten is om alsnog niet voor het vak van docent te kiezen?
Ik vind het belangrijk dat besturen en schooldirecties achter hun leraren staan. Maar dat betekent niet dat er geen situaties kunnen ontstaan waarin bijvoorbeeld een leraar een time-out krijgt. Het gaat om incidenten, waarbij het aan besturen is om goede oplossingen te vinden. Goede communicatie zowel binnen de school als daarbuiten is daarbij essentieel. Dit zal ook effect hebben op het imago van de school en het werken in de school. Aanvullend onderzoek naar effecten van dit type incidenten op het imago acht ik op dit moment niet noodzakelijk.
Heeft de schorsing van deze techniekinstructeur effect gehad op uitval van lessen of verzwaring van de werkdruk voor collega’s van de techniekinstructeur?
Nee. De inspectie heeft van de school begrepen dat dit niet het geval is.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat leraren maatschappelijk sensitieve onderwerpen nooit zouden moeten mijden in de klas en zich daarbij gesteund moeten voelen door de schoolbesturen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 21 maart 2019 een hoorzitting bij de onafhankelijke Commissie van Onderwijsgeschillen plaatsvindt over deze zaak? Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de directie en het bestuur van het Hoofdvaart College in Hoofddorp om te bespreken welke gevolgen en sancties er voor de leerlingen zouden moeten volgen als blijkt dat de klachten over de betreffende leerkracht gebaseerd zijn op leugens? Bent u bereid de Kamer over dit gesprek te informeren?
Het klopt dat er op 21 maart 2019 een hoorzitting plaatsvindt bij de Commissie van beroep funderend onderwijs van de Stichting Onderwijsgeschillen. Het is belangrijk dat deze commissie ongestoord en zorgvuldig haar werk kan doen. Ik wil daarom niet speculeren over een mogelijke uitspraak. De uitspraak van de commissie is bindend, en het is de verantwoordelijkheid van het bestuur om gevolg te geven aan de uitkomst van de hoorzitting. Het is niet aan mij om hierin te interveniëren.
Zijn er sanctiemogelijkheden tegen de directie en het bestuur van het Hoofdvaart College in Hoofddorp als de hoorzitting ten gunste van de techniekinstructeur uitvalt?
Zoals hierboven al genoemd, wil ik niet speculeren over een mogelijke uitspraak van de Commissie van beroep funderend onderwijs. Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs ben ik onder zeer specifieke omstandigheden bevoegd om bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven. Er moet dan sprake zijn van wanbeheer.
Het bericht dat de VNG onderneemt met belastinggeld |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de VNG, waaruit blijkt dat verschillende commerciële activiteiten worden ontplooid, gefinancierd met belastinggeld?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel over de VNG. De VNG is een ledenvereniging en het is aan de leden, de gemeenten, om besluiten te nemen over het type dienstverlenging dat ze aanbieden en de te berekenen kosten daarover.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de VNG winst maakt door dure cursussen aan te bieden en prijzige tickets te verkopen voor haar congres en de kosten hiervoor worden opgebracht door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het algemeen belang is gediend als gemeenten onderling informatie kunnen uitwisselen en daarvoor niet extra (meer dan de kostprijs) betaald zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de VNG een organisatie zou moeten zijn die de belangen dient van gemeenten en niet een lobby-organisatie die zich opstelt als verlengstuk van de regering voor de uitvoering van nationaal beleid?
Het is niet aan het kabinet om hierover uitspraken te doen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze zij zich organiseren en welke taken zij laten verrichten door de VNG.
Hoe vindt besluitvorming plaats binnen de VNG? Hoe worden burgemeesters van alle gemeenten en wethouders en raadsleden in alle gemeenten hierbij betrokken? Deelt u de zorg dat binnen de VNG de grote gemeenten onevenredig veel invloed hebben en kleinere gemeenten zich niet zelden voor voldongen feiten zien geplaatst? Wat betekent dit voor de representativiteit van de VNG als gesprekspartner voor de regering?
Het hoogste orgaan binnen de VNG is de Algemene Leden Vergadering; deze komt minimaal één keer per jaar bijeen. Op de Algemene Leden Vergadering worden de besluiten genomen die alle gemeenten aangaan, voorgelegd door het bestuur van de VNG. De ALV kiest de leden van het bestuur, keurt het jaarverslag en jaarrekening goed en spreekt zich uit over algemeen bestuursbeleid. Gemeenten brengen tijdens de ALV hun stem uit. Hierbij geldt de volgende procedure; eén stem per 1.000 inwoners, met een maximum van 75 stemmen. Verder zijn de gemeenten vertegenwoordigd in het bestuur en vaste beleidscommissies.1
De interne invloed van gemeenten en de representativiteit van VNG zijn primair een verantwoordelijkheid van de VNG en haar leden.
Hoe kijkt u aan tegen het gebruik van de modelverordeningen, verspreid door de VNG? Wie bepaalt de inhoud van deze verordeningen, wat is daarbij de invloed van de ministeries? Deelt u de opvatting dat de afhankelijkheid, van met name kleine gemeenten, van deze modelverordeningen erg groot is?
De VNG is vrij om diensten, zoals de modelverordening, aan te bieden aan haar leden. Gemeenten kunnen hierin zelf keuzes maken of en over de wijze waarop ze modelverordeningen gebruiken. Het kan zijn dat VNG de departementen consulteert, maar de eindverantwoordelijkheid over de inhoud van modelverordeningen ligt bij de VNG zelf.
Herkent u het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer door de decentralisaties, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot herindeling? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat er de laatste decennia diverse taken naar gemeenten zijn gedecentraliseerd en dat dit heeft geleid tot een substantiële taakverzwaring voor gemeenten. Dat heeft gemeenten ook voor de vraag gesteld hoe daarvoor de benodigde bestuurlijke en ambtelijke slagkracht te organiseren. Ik zie dat gemeenten veelal via samenwerking in de regio tot de benodigde versterking zijn gekomen, maar er zijn ook gemeenten die hebben geconcludeerd dat een gemeentelijke herindeling de beste oplossing was om de kwaliteit van dienstverlening naar de inwoners te waarborgen.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer met de decentralisaties, waardoor de VNG meer invloed krijgt door bijvoorbeeld de genoemde modelverordeningen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik zie dat gemeenten er om praktische redenen voor hebben gekozen dat de VNG modelverordeningen beschikbaar stelt. Het staat hen vrij deze te gebruiken. De invloed van de VNG gaat daarmee niet verder dan een gemeente toestaat.
Bent u bereid om de opbrengsten van commerciële activiteiten van de VNG in mindering te brengen op de subsidies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat tarieven in de jeugd-ggz niet kostendekkend zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tarieven jeugd-ggz dekken de kosten niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat (gemeten in omzet) de helft van de jeugd-ggz instellingen al gemiddeld 3% verlies had geleden ten tijde van dit onderzoek?
In de tweede helft van 2018 heeft Berenschot in opdracht van GGZ Nederland een kostprijs-benchmarkonderzoek uitgevoerd onder 16 aanbieders van jeugd-ggz. Volgens Berenschot vertegenwoordigen deze aanbieders qua omzet ongeveer de helft van alle jeugd-ggz omzet in Nederland. Uit het onderzoek blijkt dat in het peiljaar 2017 een meerderheid van de deelnemende jeugd-ggz aanbieders een negatief resultaat realiseert met een gemiddeld verlies van 3,0%2.
Bestuurders van aanbieders zijn primair verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van hun organisaties. Het is in een decentraal stelsel aan gemeenten en aanbieders om tot overeenstemming te komen over het reële tarief gegeven de specifieke omstandigheden en wensen. In de Jeugdwet zijn waarborgen opgenomen waarmee gezorgd moet worden dat gemeenten voldoende hoge tarieven hanteren, zodat de kwaliteit van de jeugdhulp van hoog niveau blijft.
Ik vind het belangrijk dat aanbieders zelf een stevig gesprek voeren met gemeenten als zij vinden dat zij het voor het geboden tarief echt niet in staat zijn om de noodzakelijke kwaliteit te leveren. Om aanbieders en gemeenten te ondersteunen bij de inkoop van jeugdhulp heb ik de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) en het programma Zorglandschap specialistische jeugdhulp van VNG, aanbieders en het Rijk verlengd tot 1 januari 2019.
Vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunt en adviseert het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp. Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit»3. Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Na 2021 zal ik bezien wat er nog aan bemiddeling en ondersteuning nodig is.
Sinds 1 januari 2019 is de geschillencommissie Sociaal Domein operationeel. Deze functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (waaronder GGZ Nederland)4. Vooralsnog richt de geschillencommissie zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder rond een gesloten inkoopcontract, bijvoorbeeld over het tarief.
Bent u het eens met de geponeerde stelling dat de financiële problematiek (tenminste gedeeltelijk) te wijten is aan niet-kostendekkende tarieven? Zo nee, wat denkt u dan dat de kwaaddoener is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn bestuurders van aanbieders verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van hun organisaties. In een decentraal stelsel is het aan gemeenten en aanbieders om tot een reëel tarief te komen gegeven de specifieke omstandigheden en wensen. In de Jeugdwet zijn waarborgen opgenomen waarmee gezorgd moet worden dat gemeenten voldoende hoge tarieven hanteren, zodat de kwaliteit van de jeugdhulp van hoog niveau blijft.
In haar vierde jaarrapportage (van maart 2018) constateert de TAJ dat diverse factoren een rol spelen bij financiële ontwikkelingen van specialistische jeugdhulpaanbieders5. De TAJ vraagt bijvoorbeeld aandacht voor goed opdrachtgeverschap en goed opdrachtnemerschap, meerjarig partnerschap tussen gemeenten en aanbieders, reële tarieven maar ook de noodzaak voor bepaalde aanbieders om de bedrijfsvoering te verbeteren. Dit zijn belangrijke aandachtspunten die ik samen met gemeenten en aanbieders aanpak vanuit het programma «Zorg voor de jeugd».
Welke stappen neemt u momenteel om de tariefvaststelling tussen gemeenten en zorgaanbieders te structureren en bevorderen? Hoe worden hierin de jeugd-ggz specifieke variabelen zoals het aantal jeugdigen en de duur van trajecten meegenomen?
Gemeenten zullen reële tarieven moeten betalen. Het is in een decentraal stelsel aan gemeenten en aanbieders om tot overeenstemming te komen over het reële tarief gegeven de specifieke context. De Jeugdwet bevat waarborgen om te zorgen dat gemeenten voldoende hoge tarieven hanteren, zodat jeugdhulp van goede kwaliteit blijft.
Onlangs heeft Berenschot in opdracht van GGZ Nederland een handreiking opgesteld die gemeenten en aanbieders van jeugd-ggz handvatten biedt om goed onderbouwde, reële kostprijzen te berekenen en tarieven te bepalen voor de jeugd-ggz producten6. Met deze handreiking kunnen gemeenten en aanbieders het goede gesprek voeren om tot reële tarieven te komen.
Een dergelijke handreiking zie ik als een startpunt voor het gesprek tussen gemeenten en aanbieders over de jeugd-ggz. Indachtig het decentrale stelsel is het aan gemeenten en instellingen om tot een vergelijk te komen over het reële tarief in de betreffende regio gegeven de specifieke omstandigheden en wensen. Daarbij is er zeer grote diversiteit is in het jeugdhulpaanbod dat bovendien lokaal sterk verschilt.
Ik vind het belangrijk dat aanbieders zelf een stevig gesprek voeren met gemeenten als zij vinden dat zij het voor het geboden tarief echt niet in staat zijn om de noodzakelijke kwaliteit te leveren. Het OZJ zal hen hierbij ondersteunen waar nodig. Als partijen er samen of met ondersteuning van het OZJ toch niet uitkomen, kan de Jeugdautoriteit bemiddelen bij de inkoop van jeugdhulp. Verder kunnen partijen hun geschil over gesloten contracten, bijvoorbeeld over de tariefhoogte, voorleggen aan de Geschillencommissie Sociaal Domein.
Erkent u de serieuze noodzaak van het oplossen van de tariefvaststellingsproblematiek, rekening houdend met het feit dat vier op de tien jeugdzorgaanbieders momenteel in financieel zwaar weer verkeert?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete nieuwe stappen gaat u nemen om deze problematiek te adresseren?
In haar vierde jaarrapportage (van maart 2018) heeft de TAJ de financiële situatie van 100 (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders geanalyseerd. De TAJ kwalificeert de situatie als «zorgelijk» voor 40% van de onderzochte aanbieders8.
Dit signaal neem ik zeer serieus. Voor de concrete acties verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de vliegroutes voor Lelystad Airport gewijzigd zijn tijdens de lopende zienswijzenprocedure |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kampen verbaasd over plotseling wijzigen vliegroutes Lelystad Airport»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de gemeente Kampen niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
In het najaar van 2017 heeft de consultatiefase over de aansluitroutes (internetconsultatie, advies bewonersdelegatie, bestuurlijk overleg) plaatsgevonden. Het toen voorliggende routeontwerp is als resultaat van die inspraak op een groot aantal punten verbeterd. Op 21 februari 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gewijzigde routeontwerp en de actualisatie van het MER. In de consultatiefase is over de vertrekroute ter hoogte van Wezep zorg uitgesproken. En is onder meer verzocht om de route langs knooppunt Hattemerbroek en snelweg A50 te laten lopen. Een verbetering was toen, vanwege de complexiteit van het luchtruim boven deze regio en de tijd die nodig is om opties met de omgeving af te stemmen, niet in het lopende proces mee te nemen. Omdat Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) aangaven wel mogelijkheden te zien, heb ik toen in mijn brief toegezegd om met LVNL en CLSK en de omringende gemeenten te verkennen op welke wijze een aanpassing van de ligging en het gebruik van de route boven Wezep mogelijk is. Doel daarbij is dat er minder over bebouwd gebied gevlogen wordt. Bij de verkenning waren de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Heerde betrokken. Het afgelopen half jaar zijn met hen de mogelijkheden verkend. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep. Bij de uitwerking in de verkenning bleek dat een van de voorstellen iets dichter langs de gemeente Kampen passeert. Daarop is door mijn ministerie en LVNL met de gemeenten Kampen en ook Zwolle in overleg getreden. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken een en ander qua ontwerpen nog verder uit te werken.
De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorligt. Als vervolgproces is voorzien dat bewonersgroepen uit de betrokken gemeenten evenals de omringende gemeenten de gelegenheid krijgen hun visie hierop te geven. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen vervolgens een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dit advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
Welke organisaties en overheden zijn wél betrokken geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe de beslissing voor deze routewijziging tot stand is gekomen? Welke nieuwe informatie lag hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er besloten om pas over deze routewijziging te communiceren op een moment dat al veel mensen en organisaties hun zienswijzen hadden ingediend op het luchthavenbesluit van Lelystad Airport?
De zienswijzeprocedure heeft betrekking op het wijzigingsbesluit van het Luchthavenbesluit uit 2015 met de geactualiseerde Milieueffectrapportage (MER) die daaraan ten grondslag ligt. Dat laat onverlet dat mensen een zienswijze hebben kunnen indienen waarover zij willen. Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes en kent, zoals in antwoord op vaag 4 uiteengezet een eigen spoor van consultatie en advisering.
Erkent u dat u de opstellers van reeds ingediende zienswijzen hierdoor onnodig met extra werk opzadelt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. Gemeenten en bewoners krijgen nog de gelegenheid te reageren. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dat advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Deze analyse laat zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren. Als het tot een routewijziging komt, hoeft het luchthavenbesluit en onderliggend MER hier dus niet voor aangepast te worden. Routeverbeteringen vinden ook op andere luchthavens die reeds een milieuvergunning hebben plaats, zolang de wettelijke contouren niet wijzigen. Het verlengen van de zienswijze procedure is derhalve niet aan de orde.
Welke consequenties hebben deze routewijzigingen voor de wijze waarop de reeds ingediende zienswijzen inhoudelijk worden meegenomen in het vervolgproces?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de zienswijzenprocedure voor het luchthavenbesluit van Lelystad Airport te verlengen, zodat alle belanghebbenden de tijd hebben om deze nieuwe situatie te verwerken in hun zienswijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen bewoners, die onder de verlegde laagvliegroutes wonen, hun kennisachterstand nog op tijd wegwerken om een goede zienswijze in te dienen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven krachtens welke regelgeving en/of procedure is besloten om tijdens de inspraakprocedure de route te wijzigen?
Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes. De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorliggen. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld prima past in de toch al beschamende lijst voorbeelden van «Schiphollen»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie de antwoorden op vragen 2 t/m 4 en 6 t/m 9. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep, waarbij minder over bebouwd gebied gevlogen wordt.
Kent u het bericht «Ministerie op Lelystad Airport bijeenkomst in Apeldoorn: «Zienswijze insturen heeft wel zin»»?2
Ja.
Erkent u dat er dankzij het ontransparante optreden van het ministerie inmiddels veel mensen twijfelen aan het nut van het insturen van zienswijzen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is de verkenning naar een routeverbetering rond Wezep een uitkomst van de internetconsultatie uit 2017 en de toezegging hierover aan uw Kamer. Door de verkenning in samenspraak met gemeenten uit te voeren doe ik recht aan mijn toezegging aan de Kamer.
Wat is uw inzet om dit gebroken vertrouwen te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt deze inspraakprocedure, met daarin de suggestie aan omwonenden dat ze het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden, zich tot uw interview met de Volkskrant van 18 februari 2019 waarin u aangeeft dat Lelystad Airport er sowieso komt?3
In het regeerakkoord is opgenomen dat Lelystad Airport open gaat en primair fungeert als overloopluchthaven van Schiphol voor vakantievluchten. De wijziging van het huidige luchthavenbesluit heeft de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd waarbij eenieder de mogelijkheid heeft gekregen om te reageren op het wijzigingsbesluit en het geactualiseerde MER.
Het vernietigen van emissierechten en het waterbedeffect |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u tijdens het debat over het Klimaatakkoord op 5 februari 2019 het volgende zei: «Het enige nadeel van het niet meer bestaan van dat waterbedeffect, is dat het benutten ervan dan ook tijdelijk niet gaat. Vroeger konden we CO2 besparen door rechten door de shredder te duwen. Nu ze al automatisch door de shredder gaan, helpt dat niet meer»?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «New EU ETS Phase 4 rules temporarily puncture waterbed» uit Nature waarin staat omschreven hoe invoering van de «Market Stability Reserve» (MSR) het waterbedeffect wel deels laat verdwijnen, maar uiteindelijk weer terug laat komen?1 Deelt u het inzicht dat het waterbedeffect niet geheel is verdwenen en dat het waterbedeffect halverwege fase 4 weer volledig terug is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het artikel uit Nature. Ik deel het inzicht dat het waterbedeffect niet geheel voor de vierde fase is verdwenen. De mate waarin het waterbedeffect in de tweede helft van de vierde handelsperiode (2021–2030) terugkeert, hangt met name af van de ontwikkeling van het overschot aan emissierechten op de markt. Een overschot van emissierechten op de markt leidt er toe dat vrijkomende emissieruimte niet direct wordt gebruikt om elders emissies te doen toenemen en de MSR, zo lang het overschot boven de drempelwaarde blijft, emissierechten op de markt blijft opnemen. Daarbij is het goed denkbaar dat bij de herziening van de regels van de MSR in 2022, tot een lagere drempelwaarde wordt besloten, waardoor voor een nog langere periode de MSR emissierechten opneemt. Tenslotte kan de EU besluiten, zoals Nederland voorstaat, haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 te verhogen en dit te koppelen aan verdere verhoging van het reductiedoel voor het ETS. Hierdoor kan vrijgekomen emissieruimte ten gevolge van het waterbedeffect alsnog worden verwijderd.
Deelt u het inzicht dat het daarom verstandig is om kolencentrales zo snel mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen van het tempo voor de uitfasering van het gebruik van kolen bij de elektriciteitsproductie spelen meerdere overwegingen een rol. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor een verbod op het produceren van elektriciteit met behulp van kolen, worden de door het kabinet gekozen overgangstermijnen waarna er geen kolen meer gebruikt kunnen worden voor elektriciteitsproductie nader toegelicht. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zullen op korte termijn bij uw Kamer aanhangig worden gemaakt.
Deelt u het inzicht dat wanneer een emissierecht wordt geannuleerd dit uiteindelijk voor minder emissierechten zorgt binnen de MSR, waarbij één geannuleerd recht in 2019 zorgt voor 0.24 minder «allowances» in de MSR in 2020? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het inzicht dat het annuleren van emissierechten leidt tot de opname van minder emissierechten in de MSR.
Deelt u de mening dat het annuleren van emissierechten om bovenstaande reden nog steeds relevant is bij het sluiten van kolencentrales omdat dit uiteindelijk leidt tot een lager emissieplafond? Zo nee, waarom niet?
De MSR, en het vernietigen van emissierechten in de MSR vanaf 2023, vermindert het effect van het annuleren van emissierechten, zoals ook het artikel in Nature laat zien. De mate waarin het annuleren van emissierechten een effect heeft, is afhankelijk van de marktontwikkelingen, mogelijke nieuwe regels voor de MSR en eventuele ophoging van het Europese reductiedoel voor 2030. Weliswaar kan door het annuleren van emissierechten direct het emissieplafond worden verlaagd, maar aan het kopen of minder veilen van emissierechten om deze vervolgens te kunnen annuleren, zijn aanzienlijke kosten verbonden.
Treant en de toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat Treant een adherentieverlies van 90% heeft geleden in Hoogeveen in de eerste drie maanden na de sluiting van de kinderafdeling en verloskunde?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie? Acht u de Zorggroep financieel gezond genoeg om een dergelijk gebrek aan inkomsten op te vangen?
Er is in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen sprake van diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg. De betrokken partijen willen voorkomen dat, zoals zij dat zelf zeggen, «de toekomst hen overkomt». Het door een «stuurgroep» van huisartsen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars gezamenlijk ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen betreft een periode van 10 jaar en heeft als doelstelling om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio zien het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Ik wil benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Het is een voornemen waarover het kernteam de komende maanden nader in gesprek gaat met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners. Men wil luisteren naar de zorgen en behoeftes van eenieder opdat deze kunnen worden meegenomen in het besluitvormingsproces.
Treant heeft desgevraagd aangegeven dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen. Zij geven daarbij aan dat bij het sluiten van de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Stadskanaal en Hoogeveen, ze reeds rekening hielden met een daling van het aantal bevallingen met 50% vanuit Stadskanaal en 75% vanuit Hoogeveen. Overigens zijn enkel de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Hoogeveen en Stadskanaal gesloten. De poliklinieken kinderafdeling en gynaecologie (incl. verloskundige/obstetrische zorg) blijven in deze plaatsen gewoon open, ook in de huidige toekomstplannen, aldus Treant. Verder heeft Treant, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, aangegeven dat zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven en zijn de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Klopt het dat tijdens gesprekken met u over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen een bestaansgarantie aan de Treant Zorggroep is afgegeven voor de duur van tien jaar? Zo ja, onder welke voorwaarden is die garantie afgegeven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, betreft het door de stuurgroep ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen een periode van 10 jaar en heeft het als doelstelling te voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Er is geen bestaansgarantie afgegeven. De Treant Zorggroep blijft zelf verantwoordelijk voor haar (financiële) bedrijfsvoering.
Is het waar dat u in overleg met het kernteam Zorg voor de regio in ruil voor een verdere concentratie in Emmen en sluiting van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Hoogeveen en Stadkanaal een tien jaar durende bestaansgarantie heef gegeven aan Treant?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u heeft aangegeven «geen zin te hebben in nog een faillissement» of woorden van een dergelijke strekking? Kunt u dit toelichten?
Uiteraard is een faillissement niet wenselijk. Faillissementen zorgen per definitie voor onrust en onzekerheid voor alle betrokkenen. Op te merken valt dat het plan over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen, zoals elke wijziging in het aanbod van ziekenhuiszorg, onrust veroorzaakt, met name bij de inwoners uit de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen. Het is echter een feit dat, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg kent. Dat de betrokken partijen, zoals zij dat zelf zeggen, willen voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en werken aan een plan voor het duurzaam behouden van zorg in de regio, kan ik alleen maar aanmoedigen.
Beseft u dat het door Treant verwachte adherentieverlies van 25% door de sluiting van SEH's in Stadskanaal en Hoogeveen in combinatie met de voorgenomen weekendsluitingen van beide ziekenhuizen blijkens reacties uit de bevolking waarschijnlijk ver zal worden overschreden? Zo ja, acht u dan een faillissement van Treant desondanks uitgesloten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, zien alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Daarnaast biedt het plan, door de inrichting van expertisecentra, ook nieuwe kansen voor de ziekenhuiszorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft Treant mij desgevraagd laten weten dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen en dat, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven. Daarnaast heeft Treant aangegeven dat de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld zijn om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Is het u bekend dat geen vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, verloskundigen en slechts een beperkt aantal huisartsen in het kernteam Zorg voor de regio zaten? Zo ja, acht u de plannen van het kernteam dan breed genoeg gedragen?
Het kernteam bestaat uit een vertegenwoordiging van de ziekenhuizen Ommelander Ziekenhuis Groningen, Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Huisartsenzorg Drenthe (HZD), huisartsen in Zuidoost Groningen en zorgverzekeraars Menzis en Zilveren Kruis. Door hen en hun achterban wordt het plan gedragen. In de komende maanden wordt een brede consultatie met andere stakeholders opgestart.
Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 12 februari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 192) heb aangegeven, in het bestuurlijk ROAZ Noord-Nederland (Drenthe-Friesland en Groningen) afgesproken dat het kernteam wordt aangevuld met een aantal belangrijke stakeholders uit de acute zorg zodat er samen met de acute zorgketen voor gezorgd kan worden dat de zorg goed op orde blijft. Samen zullen zij de «regiegroep» gaan vormen. Zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd.
In mijn brief heb ik ook aangegeven dat ik het belangrijk vind dat ze in gesprek gaan met vele andere partijen in de regio, dat die partijen de mogelijkheid hebben om hun bezwaren, afwegingen, zorgen en suggesties in te brengen, en dat deze nog invloed kunnen hebben op de afwegingen die in het besluitvormingsproces worden gemaakt. De partijen willen alle ruimte geven voor de dialoog. In de gesprekken met het kernteam heb ik hier uitgebreid bij stil gestaan. De komende maanden gaat het kernteam nader in gesprek met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners over het plan dat het heeft ontwikkeld. Men wil niet alleen informeren maar ook consulteren.
In verband met de bovengemiddelde vergrijzing in Drenthe en Zuidoost Groningen en het hoge aantal patiënten met een of meer chronische ziektes is bereikbaarheid van zorg van groot belang; acht u de zorg voor alle inwoners (waaronder ook mensen met fysieke beperkingen) binnen de plannen van het Kernteam Zorg voor de regio gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
Het kernteam heeft mij desgevraagd laten weten dat zij specifiek aandacht besteden aan kwetsbare groepen in de regio. In de komende tijd zal hier zowel op regionaal als en lokaal niveau meer aandacht aan worden besteed zodat zorgvraag en zorgaanbod ook in de toekomst goed op elkaar aansluiten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen het proces de komende maanden volgen. Zij hebben zoals u weet een belangrijke rol bij wijzigingen in het zorgaanbod: zij toetsen de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg.
Is het u bekend dat blijkens een landelijke enquête onder ruim 700 praktijkhoudende huisartsen slechts 6% vertrouwen heeft in Zilveren Kruis, uitgerekend de dominante zorgverzekeraar in het domein van Treant, terwijl juist van huisartsen medewerking noodzakelijk is voor de verplaatsing van klinische zorg naar de eerste lijn? Zo ja, acht u dan desondanks de plannen die in het rapport Zorg voor de regio worden bekend gemaakt verantwoord om tot uitvoering te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 6, waarin ik heb aangegeven dat het plan tot stand is gekomen door een kernteam bestaande uit onder meer Huisartsenzorg Drenthe, en dat het plan door alle betrokken partijen en hun achterban wordt gedragen.
Waarom wordt niet gekozen voor een oplossing waar onder de bevolking wel breed draagvlak voor is, namelijk het volwaardig openhouden van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal inclusief spoedeisende hulp en klinische verloskunde? Waarom zou dat daar niet kunnen terwijl dat wel kan in Zeeuws-Vlaanderen in het Zorgsaam Ziekenhuis in Terneuzen?
Het kernteam geeft aan dat door veranderende zorgvraag, steeds strengere medische eisen en een tekort aan zorgprofessionals de huidige inrichting van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen niet houdbaar is. Juist daarom zijn de huidige plannen gemaakt en juist door de samenwerking binnen het kernteam kennen de plannen voor Drenthe en Zuidoost Groningen een veel breder draagvlak dan eerdere plannen die in de regio gepresenteerd zijn. De situatie is niet te vergelijken met Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen. In Drenthe en Zuidoost Groningen zijn meerdere mogelijkheden voor de bevolking. Dat is voor de inwoners in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval, aldus het kernteam.
Daarnaast blijkt uit de «Analyse gevoelige ziekenhuizen» die ik op 28 juni 2018 naar uw Kamer stuurde2, dat de SEH en afdeling voor acute verloskunde van Zorgsaam in Zeeuws-Vlaanderen «gevoelige afdelingen» zijn. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat de SEH of een afdeling acute verloskunde die «gevoelig» is, niet mag worden gesloten omdat daardoor het aantal mensen dat – volgens modelmatige berekeningen – niet binnen 45 minuten op een SEH of afdeling acute verloskunde zou kunnen zijn, zou toenemen. Dit is bij Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen het geval. Zowel de SEH als afdeling voor acute verloskunde mag daar niet sluiten.
Is het niet beter over te gaan tot een defusie van de ziekenhuizen van Treant, aangezien de praktijk heeft aangetoond dat de fusie een mislukking is gebleken en chemie tussen de regio’s en ziekenhuizen ontbreekt? Kunnen de ziekenhuizen Bethesda in Hoogeveen en het Refaja in Stadskanaal niet beter verder gaan als zelfstandige ziekenhuizen in samenwerking en met steun van grotere ziekenhuizen als het Isala in Zwolle of het UMCG? Waarom niet?
Het is aan partijen om de zorgverlening in de regio met elkaar en samen met zorgverzekeraars vorm te geven, en zo aan te sluiten op behoeften van patiënten en ontwikkelingen in de zorg. Treant heeft mij laten weten dat een eventuele defusie naar haar oordeel niet zou helpen bij het inspelen op deze ontwikkelingen, aangezien de noodzaak tot verandering van het zorglandschap ligt in een veranderende zorgvraag en een tekort aan zorgprofessionals.
Een uitleg van de Bibob-toets |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Vergissing Raad van State met grote gevolgen»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat gemeenten om bijvoorbeeld ondermijning tegen te gaan omgevingsvergunningen moeten kunnen weigeren indien de aanvrager al in het kader van de bouwactiviteiten meerdere strafbare feiten pleegt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de onderhavige uitspraak van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3717) geoordeeld dat van een ernstig gevaar dat een omgevingsvergunning voor bouwen mede wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten (de zogenoemde b-grond in de zin van artikel 3 Wet Bibob) geen sprake is als er ernstig gevaar is dat strafbare feiten worden gepleegd bij de bouwactiviteiten die door de vergunning mogelijk worden gemaakt, maar als er ernstig gevaar is dat het bouwwerk – als het eenmaal is gebouwd – wordt gebruikt voor criminele activiteiten.
De Afdeling wijst hierbij op de kabinetsreactie2 op het amendement waarmee de bouwvergunning onder de Wet Bibob werd gebracht, waaruit zou blijken dat het niet gaat om het gevaar dat strafbare feiten worden gepleegd bij de bouwactiviteiten zelf, zoals het niet-naleven van vergunningvoorschriften en regels over arbeidsomstandigheden en tewerkstelling van vreemdelingen, maar om het gevaar dat het bouwwerk wordt gebruikt voor criminele activiteiten.
Het kabinet noemde in de voornoemde reactie op het amendement het «tegengaan van ongewenste activiteiten in onroerend goed in de stad» als een doel van het onder de Wet Bibob brengen van de bouwvergunning. Die opmerking moet worden gezien in het licht van de context waarin deze werd gemaakt, namelijk de situatie van de verbouwing van panden, en kan niet worden gezien als een duiding van de reikwijdte van het amendement.
Deelt u de mening dat als iemand stelselmatig wet- en regelgeving overtreedt bij het bouwen van bouwwerken, deze omstandigheid aanleiding kan zijn om te vrezen dat diegene zich dan ook niet aan de voorwaarden van een omgevingsvergunning zal gaan houden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de genoemde stelselmatige overtredingen een grond voor het weigeren van een omgevingsvergunning moeten kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het amendement Scheltema-De Nie en Duijkers (Kamerstukken II, 2001/02, 26 883, nr. 27) strekte ertoe een bouwvergunning onder de werking van Bibob te brengen. In (nu)3 artikel 2.20 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geregeld dat een omgevingsvergunning voor bouwen (destijds bouwvergunning geheten) kan worden geweigerd bij een ernstig gevaar in de zin van artikel 3 Wet Bibob. Gelet op het voorgaande heeft de wetgever beoogd dat in het geval van een omgevingsvergunning voor bouwen een ernstig gevaar in de zin van de b-grond aanwezig moet worden geacht als er een ernstig gevaar bestaat dat een omgevingsvergunning voor bouwen mede wordt gebruikt om bij de bouwactiviteiten die door de vergunning mogelijk worden gemaakt, strafbare feiten te plegen. Daarbij moet ook worden bedacht dat een bouwvergunning naar zijn aard toestemming biedt om te bouwen, en niet om het (al dan niet nog te bouwen) bouwwerk te gebruiken.
Dat het om bouwactiviteiten gaat, is in latere parlementaire stukken bevestigd.4 Uit deze bedoeling van de wetgever vloeit voort dat bestuursorganen op de b-grond een omgevingsvergunning voor bouwen kunnen weigeren indien strafbare feiten zijn gepleegd bij eerdere bouwactiviteiten, aangezien die «overeenkomen of samenhangen met activiteiten» waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd, namelijk de toekomstige bouwactiviteiten. Volgens artikel 3, derde lid, sub a, Wet Bibob (het samenhangcriterium) moet immers een dergelijk ernstig gevaar worden vastgesteld op basis van strafbare feiten die «zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven».
Acht u het mogelijk dat de wet- en regelgeving ten aanzien van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) onduidelijk is ten aanzien van de vraag of strafbare feiten tijdens de bouw op grond van bijvoorbeeld de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet Milieubeheer of het Asbestverwijderingsbesluit al dan niet overeenkomen of samenhangen met de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd? Zo ja, acht u een verduidelijking van deze wet- of regelgeving dan op zijn plaats? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de wijze waarop rechterlijke instanties hier klaarblijkelijk verschillend over oordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat, als de in het artikel aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een bestendige lijn gaat vormen, dat er dan ten minste onduidelijkheid kan ontstaan of gemeenten op basis van tijdens de bouw gepleegde overtredingen van wet- en regelgeving nog wel een omgevingsvergunning mogen weigeren? Zo ja, acht u het wenselijk om de wetgeving in die zin te verduidelijken dat dit voortaan wel een grond voor een dergelijke weigering is? En zo ja, kunt u dit in uw ondermijningswetgeving meenemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om de wet aan te passen en wacht ik de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie af.
Kunt u bovenstaande vragen voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit/ondermijning van 14 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Het overmatig gebruik van cafeïnepillen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Max Meldpunt «Overdosis cafeïnepillen»?1
Ja.
Heeft u een beeld op welke schaal overmatig gebruik van cafeïnepillen, met alle gevolgen van dien, voorkomt in Nederland? Klopt het dat er de afgelopen jaren een stijging in het gebruik van cafeïnepillen is?
In 2017 werd het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht geconsulteerd over 14 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne, dat als los poeder, tabletten of capsules werd ingenomen. Dit is een verdubbeling van het aantal blootstellingen met pure cafeïne ten opzichte van 2016. In 2018 werd het NVIC over 17 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne geraadpleegd. In deze gevallen werd er (veel) meer cafeïne gebruikt dan de aanbevolen dosering die op de verpakking staat.
Klopt het dat cafeïnepillen goedkoop en in grote hoeveelheden te bestellen zijn zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met enige vorm van waarschuwing?
Cafeïnepillen zijn relatief goedkoop en in grote hoeveelheden te koop, vooral via internet. De verantwoordelijkheid voor het op de markt brengen van veilige producten die voldoen aan de wet- en regelgeving ligt bij de fabrikant en verkoper. Cafeïnepillen worden te koop aangeboden als voedingssupplement. Volgens artikel 6 van het Warenwetbesluit voedingssupplementen zijn de volgende vermeldingen verplicht:
Volgens artikel 10, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 moet op het etiket van levensmiddelen waaraan cafeïne is toegevoegd met fysiologische doeleinden de volgende vermelding staan: «Bevat cafeïne. Niet aanbevolen voor kinderen en zwangere vrouwen» in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van het levensmiddel, gevolgd door vermelding tussen haakjes en overeenkomstig artikel 13, lid 1, van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 g/ml. Voor voedingssupplementen wordt het cafeïnegehalte uitgedrukt per in de etikettering voor dagelijkse consumptie aanbevolen portie.
Klopt het dat de gehaltes per capsule wisselen, en er vaak een andere gehalte in zit dan weergegeven?
Cafeïne wordt zowel als los poeder, tabletten en capsules verkocht. In het geval van tabletten en capsules gaat het meestal om 200 mg cafeïne. De NVWA heeft geen gegevens van het werkelijke gehalte cafeïne per capsule. Op basis van analyseresultaten van andere voedingssupplementen uit het verleden (bijvoorbeeld vitamines) komt het regelmatig voor dat het gehalte microvoedingsstof (vitamine of mineraal) afwijkt van de vermelde waarde op het etiket. Dit kunnen afwijkingen naar boven en naar beneden zijn. Hiervoor gelden zogenaamde toleranties: de aanvaardbare verschillen tussen de op een etiket vermelde voedingswaarden en de voedingswaarden die bij officiële controles worden vastgesteld.
Dit is uitgewerkt in deze leidraad: (https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/labelling_nutrition-vitamins_minerals-guidance_tolerances_1212_nl.pdf).
In hoeverre zijn volgens u cafeïnepillen te vergelijken met het dagelijks drinken van een paar kopjes koffie, hetgeen veel mensen doen en wat een onschuldig imago heeft?
Een kopje koffie bevat circa 80 mg cafeïne, een kopje thee circa 30 mg en frisdrank circa 17 mg. Een cafeïnepil of -tablet van 200 mg kan dus met een paar kopjes koffie worden vergeleken.
Bent u van mening dat er een limiet zou moeten gelden hoeveel cafeïne in zo’n pil zit? Zo nee, waarom niet?
Gezien de mogelijke gezondheidsrisico´s van het gebruik van cafeïnepillen wil ik cafeïne in de bijlage van de Verordening (EG) Nr. 1925/2006 op laten nemen waardoor het mogelijk is op EU-niveau beperkingen zoals een maximale hoeveelheid aan cafeïnepillen te stellen.
Bent u van mening dat op de etikettering gewaarschuwd moet worden over de maximale dosering? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat op de verpakking van cafeïnepillen een waarschuwing zou moeten staan van mogelijke bijeffecten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Welke acties kunt u ondernemen om er voor te zorgen dat er een limiet op de hoeveelheid cafeïne per pil komt, en/of dat er waarschuwingen over de maximale dosering en/of waarschuwingen over mogelijke bijeffecten op de verpakking worden geplaatst?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het adverteren voor en meewerken aan maagdenvliesherstel in Nederland |
|
Arno Rutte (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Dokters geven geen attest van maagdelijkheid meer»?1
Ja.
Bent u bereid in uw toegezegde gesprekken met de gynaecologen in Nederland in elk geval de optie van het niet langer afgeven van een bewijs van maagdelijkheid, zoals de nationale raad der orde van artsen in België, heeft verordonneerd ook voor Nederland te doen gelden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om tijdens mijn gesprek met de gynaecologen in Nederland dit aan de orde te stellen. In het kader van het programma Geweld hoort nergens thuis werk ik, samen met anderen, een aantal acties uit om schadelijke traditionele praktijken verder te kunnen bestrijden. In de volgende voortgangsrapportage over dit programma zal ik uw Kamer over de stand van zaken informeren, en specifiek over het gesprek met de gynaecologen.
De werkwijze van het NPO-fonds |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wie de subsidie geeft dat is geheim»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de werkwijze van het NPO-fonds niet transparant is en het risico met zich mee brengt dat de procedure ruimte laat voor willekeur en belangenverstrengeling?
Het NPO-fonds is door NPO gestart als geoormerkt geld binnen de eigen begroting met aandacht voor Nederlandse documentaires, drama en andere culturele mediaproducties. De raad voor bestuur van de NPO heeft dit initiatief genomen nadat het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (beter bekend als het Mediafonds) per 1 januari 2017 is opgeheven. Het is in die zin dan ook geen cultuurfonds zoals bijvoorbeeld het Nederlandse Filmfonds.
De werkwijze en procedure van het NPO-fonds is voor verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de NPO. Daarbij dienen de kwaliteit en onafhankelijkheid van de beoordeling van aanvragen voorop te staan. Het vertrouwen daarin is gediend met zoveel mogelijk transparantie. De NPO geeft aan ook voorstander van transparantie te zijn, maar vreest dat met het opheffen van de anonimiteit van commissieleden zowel de kwaliteit van de adviezen als de onafhankelijke beoordeling door commissieleden onder druk komen te staan. De NPO heeft er daarom vooralsnog voor gekozen de anonimiteit te handhaven en daaraan de mogelijkheid tot uitsluiting van commissieleden toe te voegen om de kans op belangenverstrengeling te minimaliseren.
Op basis van welke criteria wordt een aanvraag bij het NPO-fonds inhoudelijk beoordeeld? Zijn deze criteria op dit moment openbaar? Deelt u de mening dat deze criteria wel openbaar zouden moeten zijn?
De criteria voor het beoordelen van de aanvragen staan op de openbare website2 van het NPO-fonds.
Op welke wijze wordt bij de beoordeling van de aanvragen en de verdeling van de middelen van het NPO-fonds rekening gehouden met de weerspiegeling van de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied?
Het doel van het NPO-fonds – het stimuleren van hoogwaardige dramaproducties, documentaires en talentontwikkeling – is niet gericht op weerspiegeling van de genoemde pluriformiteit. Dit is namelijk de programmatische opdracht voor de gehele publieke omroep. Met het NPO-fonds streeft de NPO wel nadrukkelijk na aanvragen te honoreren die rechtdoen aan de diverse samenleving (geslacht, leeftijd, culturele achtergrond), zowel qua onderwerpkeuze, als wat betreft crew en cast. Verder worden producties op toegevoegde waarde getoetst: de betekenis van het project (inhoud en vorm) voor een divers video- en audioaanbod, lineair en online. De producties die met een bijdrage van het NPO-fonds zijn gemaakt, dragen in het totaal van de programmering bij aan de pluriformiteit van de publieke omroep.
Wat vindt u ervan dat leden van de adviescommissies die een advies moeten uitbrengen aan de raad van bestuur van de NPO over een aanvraag bij het fonds ook zelf een aanvraag bij het fonds kunnen indienen? Verhoogt dit niet het risico op belangenverstrengeling? Vindt u het wenselijk dat leden van de adviescommissie soms moeten oordelen over een aanvraag afkomstig van iemand die werkt voor eenzelfde producent?
Alleen landelijke publieke omroepen kunnen een aanvraag indienen. Makers kunnen alleen voorstellen indienen bij een landelijke publieke omroep. Commissieleden kunnen in voorkomende gevallen als makers of anderszins betrokken zijn bij aanvragen die een landelijke omroep bij het NPO-fonds indient. Volgens de NPO worden commissieleden echter in dat geval niet ingezet voor de beoordeling van de aanvragen en worden bovendien volledig uitgesloten voor de beoordeling van andere aanvragen in die ronde. De NPO ziet er op toe dat er geen sprake is van een vaste werkgever-werknemer relatie tussen commissielid en producent.
Welke mogelijkheden heeft een aanvrager om op inhoudelijke gronden een bezwaar in te dienen tegen een afwijzing?
Belanghebbenden bij een besluit kunnen binnen zes weken nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt daartegen bezwaar maken bij de raad van bestuur van de NPO.3
Wat vindt u van de kritiek van de geschillencommissie dat het NPO-bestuur de oordelen van de adviescommissies te gemakkelijk overneemt, het bestuur dat doet zonder zich er voldoende van te vergewissen dat die oordelen zorgvuldig tot stand zijn gekomen, de inhoud inzichtelijk is en de conclusie onbetwistbaar?
Ik kan geen oordeel geven over de bevindingen van de geschillencommissie. Het is aan het NPO-bestuur om uitspraken van de geschillencommissie te beoordelen en eventueel ter harte te nemen.
Wat vindt u ervan dat niet bekend wordt gemaakt welke deskundigen er deel uit maken van een adviescommissie voor een specifieke aanvraag, waardoor het voor aanvragers onduidelijk is wie de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld?
Zie antwoord 2. Het NPO-fonds zal de reeds bestaande mogelijkheid tot
uitsluiting van commissieleden en de mogelijkheid om na een eerste afwijzing in gesprek te gaan met een zich daartoe beschikbaar gesteld commissielid en de betreffende secretaris, duidelijk op de website van het NPO-fonds vermelden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deskundigen onvoldoende getoetst kan worden door belanghebbenden en de rechter, en dat het van belang is dat de NPO aanvragers hierover beter informeert en meer transparantie biedt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten hoe het voor een aanvrager mogelijk is om een verzoek tot uitsluiting van een lid van de adviescommissie in te dienen als niet bekend is welk commissielid over een aanvraag adviseert?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de samenstelling van de adviescommissies openbaar moet worden gemaakt, evenals hun nevenfuncties en achtergrond?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een leerkracht van het Hoofdvaart College geschorst is wegens ’belediging profeet’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Leerkracht Hoofdvaart College geschorst wegens belediging profeet»?1
Ja.
Klopt het dat een techniekinstructeur van het Hoofdvaart College in Hoofddorp al ruim een maand is geschorst, omdat hij volgens leerlingen de profeet Mohammed beledigd heeft?
Nee. Volgens de informatie die de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van het bestuur en de school heeft gekregen, is er sprake van een time-out en niet van een schorsing. De time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Klopt het dat de kwestie inmiddels zo hoog is opgelopen dat de raad van bestuur van de scholenkoepel Dunamare Onderwijsgroep, waar het Hoofdvaart College onder valt, de schorsing met maximaal drie maanden heeft verlengd?
Er is sprake van een time-out en niet van een schorsing. Gelet op alle publiciteit heeft het bestuur de time-out verlengd. Ik beschik niet over specifieke informatie over de periode waarvoor deze verlenging geldt.
Kunt u het bericht van de voorlichter van de school bevestigen dat er een time-out is ingesteld, vanwege onrust op de school? Is er sprake van een time-out of een schorsing?
Volgens de informatie die de inspectie van het bestuur en de school heeft gekregen, gaat het inderdaad om een time-out, vanwege de ontstane onrust.
Deelt u de mening dat in deze situatie, los van de bewering van de leerlingen, schorsing van de leraar een excessief instrument is?
Het opleggen van een time-out of een schorsing is een kwestie tussen werkgever en werknemer. In beginsel past mij daar geen oordeel. Naar aanleiding van de publiciteit rond deze situatie, heeft de inspectie de school bezocht en gesproken met het bestuur, de directie, leraren, leerlingen en conciërges.
De inspectie heeft me laten weten dat hun eerste weging van de situatie is dat er sprake is van een personeelskwestie, waarbij het handelen van bestuur en schoolleiding gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk lijkt.
Deelt u de mening dat, wanneer er over een uitspraak of feitelijkheid onrust op een school ontstaat, het eerder voor de hand ligt om met leerlingen hierover in gesprek te gaan dan om een leraar te schorsen?
Als op een school onrust ontstaat, ligt het in het algemeen voor de hand om eerst met alle betrokkenen in gesprek te gaan, voordat er maatregelen worden genomen. Naar ik van de inspectie heb begrepen, is dit in het onderhavige geval ook gebeurd.
Deelt u de mening in deze situatie dat het de omgekeerde wereld is als de leraar in plaats van een leerling wordt geschorst «voor de sociale veiligheid van de leerlingen en de vereiste rust en orde binnen de school»?
Volgens de informatie die de inspectie gekregen heeft is er geen sprake van een schorsing, maar van een time-out. Deze time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Deelt u de mening dat schorsing in deze situatie de terugkeer van de leraar bemoeilijkt, aangezien daarmee het signaal wordt gegeven dat de leraar iets fout zou hebben gedaan?
Dit kan ik niet beoordelen. Met een time-out wordt niet per se het signaal gegeven dat een leraar iets fout heeft gedaan. In die zin kan de time-out op zichzelf de terugkeer van een leraar naar mijn mening niet bemoeilijken.
Deelt u de mening dat leraren in het onderwijs kwetsbaar zijn als het gaat om beweringen en uitlatingen van leerlingen?
Onderwijs is mensenwerk. Daarbinnen zijn altijd kwetsbaarheden, zeker als je met kinderen werkt. Het is de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om goed personeelsbeleid te voeren en bij incidenten iedereen te horen en zorgvuldig te handelen. Dat mogen we van besturen in het onderwijs verwachten en ik heb geen reden om aan dat vermogen te twijfelen.
Hoe gaat u voorkomen dat leraren het slachtoffer worden van leerlingen die het «zich beledigd voelen» onterecht gebruiken als argument tegen leraren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier draagt u er zorg voor dat leraren voor de klas zich vrij kunnen uiten binnen de kaders van vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting en geloofsvrijheid?
Ik ben verantwoordelijk voor een stelsel waarbinnen de in de vraag genoemde uitgangspunten gelden. Het huidige stelsel verzekert die uitgangspunten. Maar daarmee kan niet worden voorkomen dat zich in individuele gevallen op schoolniveau discussies voordoen. De vrijheid van de leraar is- net als iedere vrijheid – niet onbegrensd.
Reclassering voor veroordeelde bedrijven |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister positief over plan reclassering veroordeelde bedrijven»?1
Ja.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie (OM) op dit moment om (grote) bedrijven een verbeterprogramma te laten volgen nadat zij de fout in zijn gegaan?
Voordat het openbaar ministerie een transactie aanbiedt, moet het de overtuiging hebben dat het betreffende bedrijf zich aan de regels zal houden en herhaling van de gepleegde feiten niet zal plaatsvinden. Die overtuiging kan op verschillende manieren ontstaan, bijvoorbeeld doordat men actief en naar tevredenheid een verbeterprogramma opzet en naleeft. Het laten volgen van een verbeterprogramma door een bedrijf en de beoordeling of dit naar tevredenheid wordt opgezet en uitgevoerd is geen taak van het openbaar ministerie. In gevallen waarin er sprake is van een toezichthouder die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving door het betreffende bedrijf, kan de toezichthouder dit doen.
Kunt u een korte schets geven van de verbeterprogramma's uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waarnaar het eerder genoemde artikel verwijst? Zijn er (elementen van die) verbeterprogramma's waarvan u denkt dat die ook in Nederland toegepast kunnen worden? Zo ja, welke dan en op welke manier kunnen die worden toegepast?
In de Verenigde Staten kan het Department of Justice (DOJ), in het kader van een out of court settlement, aan een onderneming opleggen dat een van de overheid en van de onderneming onafhankelijke monitor toezicht houdt op de bij de out of court settlement aan de onderneming opgelegde voorwaarden. Hieronder wordt begrepen, waar dit aangewezen is, het effectief implementeren en evalueren van interne controle mechanismen op corporate ethics en compliance programs. Als de onderneming zich niet aan deze voorwaarden houdt, herleeft het recht op strafvervolging. De onafhankelijke monitor is een ter zake kundige onafhankelijk derde partij die niet in dienst is van de overheid of de onderneming of op andere wijze aan de onderneming verbonden is, rapporteert aan zowel de directie van de onderneming als aan het DOJ. De kosten van de monitor worden door de onderneming zelf betaald.2
In het Verenigd Koninkrijk kan het inrichten van een robuust compliance en een monitoring programma een voorwaarde zijn voor een deferred prosecution arrangement(DPA). Hiertoe kan een monitor worden aangesteld wiens taak het is de maatregelen van een onderneming te beoordelen en monitoren, en te adviseren of compliance verbeteringen noodzakelijk zijn om het risico van recidive verkleinen. De kosten voor de selectie, de benoeming en de vergoeding van de monitor worden in rekening gebracht bij de onderneming. In het kader van de onderhandelingen over de DPA verstrekt de onderneming gegevens van drie potentiele monitors aan de officier van justitie en de rechtbank. Het bedrijf kan een voorkeur voor een van de monitors aangeven. Dit voorstel wordt doorgaans overgenomen.3
In het huidige Nederlandse systeem is het, gelet op de limitatieve opsomming van voorwaarden die bij het overeenkomen van een transactie met een verdachte op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht kunnen worden gesteld, niet mogelijk als bijzondere voorwaarde te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neemt. In de transactiepraktijk wordt de bereidheid van een rechtspersoon om maatregelen te nemen om de geconstateerde strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, wel meegenomen bij de afweging of de zaak met een transactie wordt afgehandeld. Het recht op vervolging herleeft echter niet als de rechtspersoon, waarmee de transactieregeling overeen is gekomen, zich niet aan de afspraken over de compliance maatregelen houdt. Daarnaast kan enkel in het geval de betreffende rechtspersoon onder het toezicht van een toezichthouder valt, worden gemonitord of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd.
In de beleidsreactie op het rapport evaluatie Wet OM-afdoening heb ik aangekondigd dat ik de komende tijd in samenspraak met het openbaar ministerie en de rechtspraak een expliciete regeling voor de hoge transactie in het Wetboek van Strafvordering ga uitwerken.4 In dat kader zal ook worden gekeken naar de mogelijkheid om in het kader van een transactie afspraken te maken over het compliance-beleid. Hierbij kunnen de bijzonderheden van de monitorregeling in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor zover relevant in ogenschouw worden genomen.
Wat zijn uw eerste gedachten over een reclasseringssysteem voor bedrijven? In welke gevallen zouden volgens u bedrijven een verbeterprogramma moeten volgen? Uit welke onderdelen zou zo'n verbeterprogramma kunnen bestaan? Hoe worden die bedrijven begeleid en gecontroleerd? Aan welke sancties denkt u bij niet-naleving? Door welke organisatie zouden deze verbeterprogramma's moeten worden gecontroleerd?
Het idee een verbeterprogramma voor bedrijven te introduceren spreekt mij aan omdat het doorlopen van een verbeterprogramma tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden. Nieuwe strafbare feiten kunnen hierdoor worden voorkomen of eerder worden gedetecteerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het in het huidige Nederlandse systeem niet mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een transactie te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neem. De mogelijkheid afspraken te maken over het compliance-beleid, bijvoorbeeld in de vorm van een verbeterprogramma, zal ik de komende tijd bezien in het kader van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling voor de hoge transactie die ik ga uitwerken. Hiervoor zal ik in ieder geval onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt.
Onderdeel van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling zal rechterlijke betrokkenheid bij de buitengerechtelijke afdoening zijn. Hierbij zal ik ook kijken naar de rol van de rechter ten aanzien van de voorwaarden die aan een transactie zijn verbonden.
Welke rol ziet u weggelegd voor de rechter bij het opleggen van en het toezicht op een verbeterprogramma? Zie u mogelijkheden hierbij een verbinding te leggen met de rechterlijke toets op hoge transacties? Zo ja, hoe zou u dit vorm kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de gedachte om bedrijven die zelf melden dat zij zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit tegemoet te komen met een lagere boete? Indien u hier positief tegenover staat, welke mogelijkheden ziet u?
Op grond van de bestaande wettelijke mogelijkheid om bij de oplegging van een straf of maatregel rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte kan dit al worden toegepast. Het openbaar ministerie en de rechter kunnen in individuele gevallen bepalen welke omstandigheden dat zijn en in welke mate daar rekening mee moet wordt gehouden. Het door bedrijven zelf melden van strafbare feiten kan zo’n omstandigheid zijn.
Wat is er besproken op de bijeenkomst georganiseerd door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die de heer Van Woerden in het artikel noemt?
Een gespecialiseerd team binnen de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland5 (RVO) en ons diplomatieke netwerk ondersteunen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om kansen te verzilveren binnen het werkveld van multilaterale organisaties, zoals de Wereldbank (WB). In dit kader organiseerde RVO op 1 februari jl. in samenwerking met de WB een evenement over de voorwaarden die de WB stelt aan bedrijven die (willen) meedoen aan door de WB gefinancierde projecten in ontwikkelingslanden.
De WB heeft hierbij uitgelegd welke stappen de bank onderneemt als ze vermoedt dat haar voorwaarden zijn geschonden. Daarbij is ook aangestipt dat de WB zelf sancties kan opleggen als haar eigen onderzoeksteam de schijn van een schending constateert. Ook is uitgelegd hoe de WB bedrijven kan ondersteunen met het opzetten en implementeren van een zogeheten compliance programma. Zo’n programma is voor de WB vaak een vereiste voor het beëindigen van een opgelegde sanctie. Met een compliance programma creëert een bedrijf de juiste handvatten en checks and balances voor zijn organisatie en medewerkers om integer te handelen, ook in de omgang met lokale agenten en toeleveranciers.
Het bericht ‘Reactie PBL op gebruik NEV-cijfers en modellen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarin het het volgende stelt: «Op een beperkt aantal terreinen beschikt het PBL niet over een eigen model, maar zijn we afhankelijk van externe partijen. Dat geldt onder meer voor het Carbontax-model, dat eigendom is van een private partij, Revnext. Dit is het enige model voor het gebruik van elektrische voertuigen in Nederland. Indien het PBL een berekening wil laten maken met dit model, voert Revnext deze uit, bijvoorbeeld voor de doorrekening van de fiscale stimulering van elektrische voertuigen zoals voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Uiteraard beoordelen PBL-experts deze uitkomsten vervolgens op plausibiliteit. Vanwege de toepassing voor onze analyses op ontwerpKlimaatakkoord, is het PBL in de tweede helft van 2018 met Revnext in gesprek gegaan om het model specifiek voor deze toepassing te verbeteren. Omdat het model geen eigendom is, kunnen we dit ook niet ter beschikking stellen aan derden. Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt heeft terecht geconstateerd dat het gebruikte Carbontax-model geen transparantie biedt. Dit zou verbeterd kunnen worden als er meer documentatie van het bestaande Carbontax-model beschikbaar komt of als het PBL zelf een eigen model voor het gebruik van elektrische vervoertuigen zou ontwikkelen»?1
Ja. Ter verduidelijking van het persbericht kan aangegeven worden dat het PBL hier transparantie richting de buitenwereld bedoelt en niet een gebrek aan transparantie richting het PBL. Aan alle informatieverzoeken en gevraagde gevoeligheidsanalyses door het PBL is gehoor gegeven door Revnext.
Bij het bekendmaken van de resultaten van de doorrekening van het ontwerp Klimaatakkoord door PBL is een bijlage meegezonden waarin Revnext meer inzicht geeft in de werking van het CARbontax-model.
Beschikt het Ministerie van Financiën (en/of de Belastingdienst) over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Nee. De ministeries van Financiën en Infrastructuur en Waterstaat hebben globale kennis van de werking en de parameters van het model. Het Ministerie van Financiën voert plausibiliteitschecks uit op de uitkomsten.
Het PBL heeft, vanwege de toepassing voor zijn analyses op ontwerpKlimaatakkoord, in de zomer van 2018 kritisch gekeken naar de uitgangspunten en de uitkomsten van het model en deze uitvoerig met Revnext besproken en getoetst. Zo heeft het PBL Revnext opdracht gegeven om allerlei input- en outputvariabelen uit het model in detail uit te splitsen en verschillende gevoeligheidsanalyses uit te voeren om de werking, robuustheid en geschiktheid van het model te toetsen.
Beschikt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt het PBL over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat een internationale wetenschappelijke vitistatiecommissie bij het PBL in 2013 onder andere schreef: «Beyond this, we encourage PBL to improve transparency of and access to all data and models» en dat het PBL in haar antwoord schreef: «a strategy will be developed in 2013 for increasing transparency and opening up of models and data»?
Ja. De samenvattende conclusie die de internationale visitatiecommissie in 2013 publiceerde, was positief over het PBL. Dat het PBL in deze tijd van overheidsbezuinigingen effectieve strategische keuzes heeft gemaakt, die onder meer zijn gebaseerd op een goede analyse van PBL’s rol als beleidsadviseur en van de veranderende maatschappelijke context waarin het planbureau toentertijd opereerde. De commissie deed daarnaast aanbevelingen om de kwaliteit en relevantie van het PBL-werk verder te verbeteren. Het PBL heeft deze aanbevelingen ter harte genomen en heeft acties rondom kwaliteitsborging en uniformiseren opgenomen in de opvolgende werkprogramma’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de visitatiecommissie in 2018 schreef: «Een ultieme stap richting transparantie is het openbaar maken van gebruikte modellen en databronnen, en het geven van inzicht in de sensitiviteit van onderzoeksbevindingen voor gehanteerde aannames»?
Ja. In april 2018 verscheen het rapport van de visitatiecommissie PBL, die onder het voorzitterschap stond van oud-WRR-voorzitter Knotterus. Deze commissie heeft een zeer positief oordeel gegeven over het PBL: voor de maatschappelijke relevantie en de toekomstgerichtheid een 2 («zeer goed» en «internationaal gerespecteerd») en voor de wetenschappelijke kwaliteit zelfs een 1 («excellent» en «van wereldklasse». De visitatiecommissie heeft ook aanbevelingen gedaan, onder meer om de beleidsmatige impact van PBL–werk meer systematisch in beeld te brengen; meer openheid te geven over de gebruikte modellen en aannames; en meer tijd te nemen voor de landingsfase van onderzoek. In 2019 gaat, zoals geformuleerd in het werkprogramma, het PBL verder aan de slag met deze aanbevelingen.
Herinnert u zich dat leden van de Kamer twee keer eerder gevraagd hebben om een bewijs van externe validatie van het Carbontax-model 3.0 en dat deze niet gegeven is?
Het CARbontax-model is voor elke grote beleidsstudie uitgebreid herijkt zodat wordt aangesloten bij de meest actuele ontwikkelingen. Daarvoor is in het verleden input gebruikt van onder meer TNO en Policy Research Corporation. Het PBL heeft, vanwege de toepassing voor zijn analyses op ontwerpKlimaatakkoord, in de zomer van 2018 kritisch gekeken naar de uitgangspunten en de uitkomsten van het model en deze uitvoerig met Revnext besproken en getoetst. Deze toets is mede uitgevoerd op basis van inzichten uit bestaande (wetenschappelijke) literatuur en op basis van een, in opdracht van het PBL uitgevoerde, TNO-studie over de verwachte ontwikkeling van elektrisch rijden tot 2030. Daarmee is het model naar het oordeel van PBL geschikt voor de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord. Deze TNO studie is op 13 maart eveneens als bijlage bij de doorrekening ontwerpKlimaatakkoord toegevoegd.2
Ik bied uw Kamer hierbij opnieuw aan om meer inzicht te verschaffen in het model door bijvoorbeeld een overleg tussen de Kamer en de modelmakers te faciliteren. Dit zou eventueel kunnen in de vorm van een technische briefing.
Beschikt de rijksoverheid (inclusief het PBL) over een externe validatie van het Carbontax-model 3.0 of heeft zij er ooit opdracht gegeven om er een uit te voeren? Zo ja, kunt u die externe validatie – al dan niet vertrouwelijk – aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Op basis waarvan zijn ministeries en het PBL tot het oordeel gekomen dat het Carbontax-model bruikbaar is voor beleidsanalyse en voorspellingen?
Er is op dit moment geen ander model, dat zo compleet is, maar ook onderscheid maakt in zakelijk en privé per autosegment, import- en export meeneemt, effecten van verschillende beleidsmaatregelen kan inschatten en op basis daarvan de effecten op verreden kilometers, op het aandeel nieuwverkopen van EV’s en op de samenstelling van het wagenpark. Het CARbontax-model is daarmee op dit moment het enige formele model dat geschikt is voor het doorrekenen van de beleidsmaatregelen uit het ontwerpKlimaatakkoord.
Is het Carbontax-model, waarvan versie 2.0 er meer dan 100% naast zat bij de voorspelling van het aantal verkochte elektrische auto’s in 2018 en bijna 200% in de totale kosten daarvan, in de derde geheime versie, geschikt voor beleidsanalyse? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dat?
Zoals in de antwoorden op vragen 8 en 9 is toegelicht is het CARbontax-model geschikt voor het maken van beleidsanalyses.
Aan de hand van het CARbontax-model worden inschattingen gemaakt voor allerlei ontwikkelingen in het totale wagenpark en de nieuwverkopen. Een van die inschattingen is de ontwikkeling van de opkomende markt van emissievrije auto’s. Uit het CARbontax-model volgde medio 2015 de inschatting dat ongeveer 0,4% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij zou zijn. Eind 2018 zijn – vooruitlopend op de invoering van de begrenzing van de milieukorting in de bijtelling tot een catalogusprijs van € 50.000 – relatief veel dure EV’s verkocht. Uiteindelijk is zo’n 0,5% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij. De onzekerheden en uitgangspunten van de verwachtingen en aannames zijn nadrukkelijk beschreven de doorrekening van Autobrief II. Hierin zijn scenario’s uitgewerkt voor een sterkere of minder sterke daling van de batterijkosten van elektrische auto’s, fabrikantenkeuzes voor actieradius versus kostenverlaging en voor de economische context die invloed heeft op de aantallen nieuwverkopen. In deze doorrekening is bijvoorbeeld aangegeven dat bij gunstige batterijprijsontwikkelingen en hogere economische groei het aantal elektrische auto’s bijna 10.000 hoger uit zou vallen. Oftewel, wanneer wordt gecorrigeerd voor deze onverwachtse ontwikkelingen (zoals batterijkosten en economische groei) zat het CARbontax-model, ook voor wat betreft de absolute aantallen EV-nieuwverkopen in 2018, dichtbij de realisatie.
Bent u bereid om met RevNext in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat het Carbontax-model openbaar wordt en de Kamer daarover op zeer korte termijn terug te rapporteren?
Het CARbontax-model is geen eigendom van het Rijk maar is intellectueel eigendom van Revnext, daarom is het niet aan het Rijk om het openbaar te maken. Ik bied uw Kamer hierbij opnieuw aan om meer inzicht te verschaffen in het model door bijvoorbeeld een overleg tussen de Kamer en de modelmakers te faciliteren. Dit zou eventueel kunnen in de vorm van een technische briefing. Bij het bekendmaken van de resultaten van de doorrekening van het ontwerp Klimaatakkoord door PBL is een bijlage meegezonden waarin Revnext meer inzicht geeft in de werking van het CARbontax-model.
Hoeveel geld heeft de overheid de afgelopen twee jaar uitgegeven aan doorrekeningen met het Carbontax-model van RevNext? Kunt u dat bedrag specificeren naar afgegeven opdrachten?
Met het CARbontax-model zijn in de afgelopen jaren meerdere doorrekeningen gemaakt.
In 2011 heeft het Ministerie van Financiën een onderzoek naar de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s (ten behoeve van Autobrief I) uitbesteed via een openbare aanbesteding. Door twee onderzoeksbureaus is een offerte ingediend. De opdracht is uiteindelijk gegund aan Ecorys voor een totaalbedrag van € 81.148,48 (incl. btw). Voor dit onderzoek is een eerste versie van het CARbontax-model gebouwd. In 2014 heeft het Ministerie van Financiën het onderzoek naar een robuust belastingsysteem met een evenwichtige stimulering van (zeer) zuinige auto’s (ten behoeve van Autobrief II en de Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013) uitbesteed via een openbare aanbesteding. Door twee onderzoeksbureaus is een offerte ingediend. De opdracht is gegund aan een samenwerkingsverband tussen Policy Research Corporation en TNO voor een totaalbedrag van € 138.368,– (incl. btw). Na dit onderzoek heeft het Ministerie van Financiën PRC opdracht gegeven enkele vervolgopdrachten (in de periode juli 2014–oktober 2015) uit te voeren voor een totaalbedrag van € 134.128,50 (incl. btw). Deze vervolgopdrachten zagen op extra beleidsvarianten.
Dergelijke kosten passen bij omvangrijk onderzoek als deze. De kosten van een onderzoek hangen af van hoe groot een onderzoek is en hoeveel werk er in het onderzoek zit. Doorgaans wordt door meerdere mensen aan een onderzoek gewerkt met verschillende uurtarieven. Deze uurtarieven zitten in de range 100 tot 200 euro.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in 2018 en 2019 het onderzoeksbureau Revnext opdracht gegeven voor het doorrekenen van diverse beleidsscenario’s en varianten voor fiscale stimulering van emissievrije auto’s naar aanleiding van de passages hierover uit het regeerakkoord en ten behoeve van de beleidsvorming aan de mobiliteitstafel. Deze opdracht is direct aan onderzoeksbureau Revnext gegund omdat het CARbontax-model op dit moment het enige model is dat geschikt is voor het maken van dergelijke ingewikkelde beleidsstudies. De opdrachtsom bedraagt € 29.222,– (dat betrof een voorverkenning) plus € 487.500,– (incl. btw) voor de periode tot medio 2020.
Voor de analyse van het ontwerpKlimaatakkoord (vanaf begin 2018) heeft het PBL Revnext twee opdrachten gegeven voor gevoeligheidsanalyses rond elektrisch rijden. Het gaat in totaal om € 40.414,00 incl. btw.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het kabinet beantwoordt Kamervragen zo veel mogelijk conform de officiële termijnen. Vanwege onderlinge consistentie zijn de antwoorden op enkele vragen samen genomen.
Het blijven zitten met restschulden na overlijden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 25 februari 2019?1
Ja.
Klopt het dat verschillende banken spaarhypotheken in combinatie met een overlijdensrisicoverzekering verkochten waarbij, als richting het einde van de looptijd een van beide partners overlijdt, een deel van het opgebouwde vermogen aan de bank toevalt? Zo ja, bij welke banken werden dergelijke producenten verkocht?
De spaarhypotheek is een combinatie van een lening en een kapitaalverzekering. De maandelijkse premie die voor deze verzekering betaald moet worden bestaat uit een spaar- en overlijdensrisicodeel. Met de spaarpremie-inleg wordt kapitaal opgebouwd waarmee aan het einde van de looptijd de hypotheek wordt afgelost. De rentevergoeding over het spaarkapitaal is gelijk aan de rente die betaald wordt over de hypothecaire lening. Het overlijdensrisicodeel dekt het risico van vroegtijdig overlijden van de verzekerde af. Wanneer de verzekerde vroegtijdig overlijdt keert deze verzekering het verzekerde bedrag uit, al dan niet verpand.
Tussen 2004 en 2010 heeft ABN-AMRO een spaargroeihypotheek aangeboden, een variant van de spaarhypotheek. De spaargroeihypotheek bood klanten de mogelijkheid om de dekking van de overlijdensrisicoverzekering aan te passen naar gelang de wensen en risicobereidheid van de klant middels een aantal opties bij overlijden. De hoogte van de dekking bepaalde het rendement op het opgebouwde spaarkapitaal. De klant ontving een hoger rendement wanneer de dekking lager was. Een hoger rendement op het spaarkapitaal zorgt voor een snellere opbouw, waardoor de premies lager zijn. Deze lagere dekking brengt echter het risico met zich mee dat bij vroegtijdig overlijden het opgebouwde spaarkapitaal vervalt en alleen de overlijdensrisicoverzekering wordt uitgekeerd. Afhankelijk van de verstreken periode sinds het afsluiten van de hypotheek is het opgebouwde spaarkapitaal hoger of lager dan de uitkering.
Voor zover mij bekend werd een dergelijk product door verschillende kredietverstrekkers aangeboden, maar ik heb geen overzicht van welke kredietverstrekkers dit betrof.
Bent u het ermee eens dat het verkopen van een omgekeerde verzekering nooit de bedoeling van consumenten zal zijn geweest?
Het is afhankelijk van de risicobereidheid van de consument of de risico’s van het product opwegen tegen de lagere spaarpremie-inleg en het hogere rendement op het spaarkapitaal. Ik vind het belangrijk dat consumenten de mogelijkheid hebben om te kiezen voor het product dat het beste aansluit bij hun specifieke situatie en wensen. Hierin ligt een belangrijke taak voor de financieel adviseur zodat consumenten weloverwogen en goed geïnformeerd een besluit kunnen nemen.
Zijn mensen die te goeder trouw een hypotheek en een overlijdensrisicoverzekering afsloten fatsoenlijk geïnformeerd? Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze polissen bekeken? Zo nee, bent u bereid de AFM hier op te wijzen?
Aanbieders zijn verplicht te zorgen dat de productinformatie die zij aan klanten verstrekken over hypotheken en verzekeringen correct, duidelijk en niet-misleidend is. De AFM beoordeelt risicogeoriënteerd onder meer reclame-uitingen van hypotheekaanbieders en verzekeraars en meldingen van consumenten. Indien nodig geeft zij hier passende opvolging aan.
De AFM heeft voorafgaand aan de hierboven genoemde Radar-uitzending geen meldingen ontvangen over de spaargroeihypotheek van ABN-AMRO. Er is daardoor voor de AFM geen aanleiding geweest om onderzoek te doen naar de informatieverstrekking richting klanten over dit product. Sinds de Radar-uitzending heeft de AFM één signaal ontvangen dat verband houdt met dit product. De AFM beoordeelt en prioriteert signalen en geeft hier waar nodig verdere opvolging aan.
Sinds 1 januari 2013 gelden tevens wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten (PARP). Het is daarmee de verantwoordelijkheid van aanbieders om bij de ontwikkeling van hun producten op evenwichtige wijze rekening te houden met de belangen van de klant. De Spaargroeihypotheek is verkocht tussen 2004 en 2010. Omdat de PARP-wetgeving pas in 2013 in werking is getreden, kon de AFM geen toezicht houden op de productontwikkeling van de Spaargroeihypotheek.
Herkent u de overeenkomst met de verkoop van derivaten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb), waarbij mensen zich eveneens wilden indekken en bij onverhoedse omstandigheden onverwacht de rekening gepresenteerd kregen en waarbij de voorlichting ook inadequaat was?
Er is een fundamenteel verschil in de aard van deze twee producten, waardoor niet gesteld kan worden dat momenteel dezelfde problematiek speelt.
Vindt u het redelijk dat als mensen af willen van de omgekeerde verzekering zij daarvoor extra moeten betalen? Ze hebben het geld toch zelf al gespaard?
ABN-AMRO heeft klanten benaderd om de voor- en nadelen van het reeds afgesloten product opnieuw onder de aandacht te brengen, zodat de klant kan bezien of het product nog steeds passend is bij de huidige situatie. Als de klant er daarbij voor kiest om het product aan te passen, kunnen hier kosten aan verbonden zijn. Deze kosten moeten echter wel redelijk en passend zijn.
Wat vindt u er ethisch van dat mensen bij overlijden van de partner ineens geconfronteerd kunnen worden met financiële zorgen, omdat een deel van het gespaarde vermogen door de bank wordt afgenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met banken om deze producten te beëindigen?
De Spaargroeihypotheek wordt in de praktijk niet meer nieuw afgesloten. ABN-AMRO heeft bestaande klanten van dit product benaderd en heeft indien gewenst klanten verschillende opties aangeboden. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om hierover met de bancaire sector in gesprek te gaan om deze producten te beëindigen.
Wat vindt u ervan dat Radar een oproep moet doen aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO om actie te ondernemen, omdat de bank commentaar weigert? Past dit bij de nieuwe wijze van communiceren en de maatschappelijke betrokkenheid die de sector predikt?
Het is van belang dat de sector laat zien dat zij haar bijzondere maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële ondernemingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ze moeten hierbij niet alleen naar de letter van wet- en regelgeving handelen, maar zelf ook verbetermogelijkheden onderkennen, initiatieven ontplooien die overtuigend tegemoetkomen aan maatschappelijke verwachtingen en hierover verantwoording afleggen. Dat ABN-AMRO klanten actief heeft benaderd om de voor- en nadelen van het reeds afgesloten product opnieuw onder de aandacht te brengen, zodat klanten kunnen bezien of het product nog steeds passend is bij de huidige situatie, en (schriftelijk) heeft gereageerd op vragen van Radar, past hierbij.
Het bericht ‘Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus ’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»1 en «Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus»?2
Ja.
Kent u de verontrustende feiten die in deze artikelen worden geschetst en hoe beoordeelt u deze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze artikelen zijn mij bekend.
Om het varend ontgassen zo snel mogelijk overal in Nederland te stoppen is op voorstel van Nederland het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag aangepast. Met het besluit van juni 2017 wordt het varend ontgassen van de meeste gevaarlijke stoffen op termijn verboden. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie in nationale regelgeving die nog in mei aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat nu het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN-verdrag) per 1 januari 2019 binnenvaartschepen verbiedt om te ontgassen rondom sluizen en dichtbevolkte gebieden er ook door het Rijk anticiperend opgetreden moet worden op het ontgassen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is voor het Rijk geen wettelijke grondslag om anticiperend tegen ontgassen op te treden op grond van de aanpassing in het ADN. Dit geldt ook voor alle andere verdragstaten waar dit jaar deze aanpassing van het ADN van kracht wordt.
Het ADN verbiedt namelijk het ontgassen niet in het algemeen, maar stelt voorwaarden waaraan tijdens het ontgassen moet worden voldaan.
Wel zal op basis van het ADN de regelgeving in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden aangescherpt. Hierdoor kan vanaf de tweede helft van dit jaar in dichtbevolkte gebieden en bij bruggen en sluizen, inclusief voorhavens niet meer worden ontgast.
In de taskforce ontgassen wordt op dit punt door RWS, de ILT en de provinciale handhavingsdiensten gezamenlijk een thema-actie voorbereid in de tweede helft van dit jaar.
Deelt u de mening dat het lozen van kankerverwekkend gas van schepen zo snel mogelijk gestopt moet worden in Nederland en dat anticiperend handhaven noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad het uitstoten van carcinogene stoffen moet zo snel mogelijk worden gestopt. Er wordt dan ook alles aan gedaan om de benodigde regelgeving en praktische voorwaarden voor de uitvoering eind dit jaar af te ronden. Mijn streven is om in 2020 de betreffende regelgeving in werking te kunnen laten treden.
Daarbij wordt verwezen naar de antwoorden die eerder op 20 november 2018 aan uw Kamer zijn gezonden naar aanleiding van op 25 oktober 2018 gestelde vragen van de leden Wassenberg en Teunissen (beide PvdD), het lid Laçin (SP) en de leden Von Martels en Geurts (beiden CDA)3.
Welke bevoegdheden en middelen heeft u om een eind te maken aan deze gevaarlijke praktijken en welke bent u bereid in te zetten?
Voor een totaal en algemeen verbod op het varend ontgassen moet eerst een juridische basis bestaan op grond waarvan kan worden gehandhaafd. In dit geval is dat bij het in werking treden van het aangepaste Scheepsafvalstoffenbesluit. Daarna kan via de bestaande systematiek in dit besluit worden gehandhaafd. Voor de handhaving zijn RWS en ILT de aangewezen diensten. Verder kan voor wat betreft de handhaving van de bestaande wetgeving worden verwezen naar het onder 3 gegeven antwoord met betrekking tot de thema actie.
Kunt u toelichten welke stappen u samen met Rijkswaterstaat gaat nemen om provincies te ondersteunen in hun provinciale ontgasverboden, het ADN-verdrag kracht bij te zetten en zo snel mogelijk te komen tot gezamenlijke handhaving om deze illegale lozingen te stoppen?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Overigens is handhaving pas aan de orde na het in werking treden van een verbod. Op dit moment is geen sprake van illegale lozingen tenzij deze plaatsvinden in dichtbevolkte gebieden of bij bruggen en sluizen.