Het bericht ‘Staat wil deal met Volkert van der Graaf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom onderhandelt het openbaar ministerie (OM) met de gewetenloze moordenaar van Pim Fortuyn?1 Waarom probeert het OM te verdoezelen dat zij met deze moordenaar onderhandelt?
De voorzieningenrechter in Den Haag heeft op 29 mei 2018 de meldplicht van Van der G. geschorst. Op 10 september 2018 vond een zitting plaats in het kader van het door het OM ingestelde hoger beroep tegen deze schorsing. Het Gerechtshof te Den Haag heeft tijdens deze zitting het voorstel gedaan om zonder rechterlijke tussenkomst tot overeenstemming te komen over het voortzetten van de meldplicht in een andere vorm. Partijen (het OM en de betrokkene) hebben deze voorzet opgepakt en zijn, zoals gebruikelijk is bij dit soort juridische procedures, – buiten aanwezigheid van anderen – met elkaar in gesprek gegaan.
Kent u de verkiezingsbeloften van de Minister-President dat Volkert van der Graaf nooit op proefverlof zou gaan?2 Waarom heeft u (en uw voorganger) dit en de vervroegde vrijlating dan toch laten gebeuren? Deelt u de mening dat die laffe, slappe rechters Volkert van der Graaf destijds gewoon levenslang hadden moeten opleggen?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) achterwege moet worden gelaten. In deze zaak heeft de rechter hier geen grond voor geacht.
Het past mij niet een oordeel te vellen over een rechterlijke uitspraak. Welke beslissing passend is, is aan de rechter. Hij heeft daarbij oog voor alle omstandigheden van het individuele geval en weegt, zoals ook in mijn brief benoemd, alle betrokken belangen – inbegrepen die van de maatschappij en de nabestaanden – mee om tot een oordeel te komen.
Waarom werd door u of uw diensten gesuggereerd dat deze moordenaar naar het buitenland zou emigreren terwijl hij gewoon in Nederland verblijft? Beseft u dat Volkert van der Graaf wederom een aanslag op onze democratie pleegt door ons rechtssysteem te tarten en u, die laffe rechters en dat slappe OM keihard uitlacht?
Voorop staat dat pas aan de hand van een concreet voornemen om te verhuizen naar het buitenland kan worden beoordeeld of dit binnen een v.i.-traject mogelijk is. Ten aanzien van de eventuele wens van Van der G. om te emigreren kan ik zeggen dat voor hem gelden dezelfde regels gelden, met de daarbij behorende onmogelijkheden, als voor andere ondertoezichtgestelden. Ik heb evenwel begrepen dat bij het OM (nog) geen concreet voornemen bekend is.
Deelt u de mening dat het een extra klap in het gezicht is van de samenleving in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder dat Volkert van der Graaf, die leeft van een uitkering, proces na proces start en dat de belastingbetaler dit allemaal bekostigt?
Voor de Van der G gelden dezelfde rechten als voor iedere andere Nederlander in een vergelijkbare situatie.
Klopt het bericht dat Volkert van der Graaf zich niet meer fysiek hoeft te melden maar slechts een keer in de acht weken de Reclassering een verslagje moet sturen?3 Onderkent u dat u met dit akkoord met deze koelbloedige moordenaar de rechtstaat ondermijnt?
Met ingang van 2 oktober jl. is weer sprake van een meldplicht waaraan Van der G. zich moet houden. De meldplicht houdt in dat betrokkene zich elke acht weken moet melden bij de reclassering door middel van het indienen van een schriftelijk verslag. Afhankelijk van de inhoud van het verslag vindt hierna een gesprek plaats. Het eerder opgelegde contact- en mediaverbod blijft onverminderd van kracht en ook het evaluatiegesprek met het OM, dat iedere zes maanden plaatsvindt, blijft gehandhaafd. Zoals ik in mijn brief schrijf, is het OM – dat belast is met het toezicht op het nakomen van voorwaarden – positief gestemd over dit resultaat.
Bent u bereid vandaag nog Volkert van der Graaf op te pakken zodat hij zijn straf volledig in de cel zal uitzitten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat Volkert van der Graaf na het uitzitten van zijn straf Nederland verlaat en nooit meer terugkeert?
Nee.
Het bericht dat het materiaal van de commando's niet voldoet |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht materiaal van de commando's niet voldoe?1
Ja.
Kunt u aangeven welk Defensieonderdeel in 2016 een advies/memo heeft geschreven over de helmen en vesten van de commandotroepen? Kunt u uiteenzetten hoe er vervolgens gehandeld is tot op de dag van vandaag? Zo nee, waarom niet?
Dit onderdeel is de Defensie Materieel Organisatie. Zie tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270)
Kunt u uiteenzetten hoe normaal gezien wordt omgegaan met klachten en adviezen van de commandotroepen en op welke punten van die procedure in dit geval is afgeweken? Zo nee, waarom niet?
De meest gangbare weg om klachten en adviezen kenbaar te maken is via de commandantenlijn. In dit geval is dat ook gebeurd, waarbij staf KCT, CLAS en DMO met succes samen hebben gewerkt om het probleem te onderzoeken en verhelpen.
Deelt u de mening dat commando's veeleisend en vaak levensgevaarlijk werk doen en derhalve altijd moeten kunnen vertrouwen op hun materieel? Zo ja, erkent u dan dat dergelijke incidenten het moraal van de manschappen ernstig kunnen aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds gemeld in o.a. de inzetbaarheidsrapportage is de (materiële) gereedheid van eenheden, waaronder eenheden van het KCT, niet volledig op orde. Het spreekt voor zich dat dit een onwenselijke situatie is. Voor iedereen, inclusief de operators van het KCT. Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 waarin maatregelen worden uiteengezet om dergelijke incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat het bericht over de helmen en het bericht van de jassen onderdeel zijn van de erbarmelijke staat waarin Defensie zich nu bevindt?2 Zo nee, waarom niet?
Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Na een tijd waarin de voorraden zeer beperkt waren, investeert Defensie nu om de voorraden niveau te brengen. Deze voorraden betreffen onder anderen kleding en uitrusting. Daarbij is nog veel achterstand in te lopen. Deze investeringen omzetten in tastbaar materieel vergt nog een flinke inspanning, maar betekent structurele verbeteringen op de lange termijn. Zie hiervoor ook Kamerstuk 27 830, nr. 268)
Voedingskosten van militairen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten vanuit alle hoeken van de landmacht dat militairen nu ook hun eigen voedingskosten moeten registreren?
Militairen hebben onder bepaalde voorwaarden aanspraak op gratis huisvesting en een tegemoetkoming in de voedingskosten. De voorwaarden staan beschreven in de nieuwe Regeling Huisvesting en Voeding Militairen 2018 (RHVM2018). De noodzaak tot aanpassing zat in een aantal redenen.
In de vorige Regeling Huisvesting en Voeding Militairen kwam een militair die geen eigen huishouding voerde niet in aanmerking voor de regeling. Deze regeling was door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onrechtmatig geworden. In overleg met de sociale partners is, in het Arbeidsvoor-waardenakkoord 2017 – 2018, de regeling aangepast. In de RHVM2018 komt de voorwaarde van het voeren van een eigen huishouding niet meer voor. Daarnaast willen we met de RHVM2018 misbruik of onrechtmatig gebruik van de regeling voorkomen.
Daarom is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2017 – 2018 onder meer opgenomen dat de RHVM2018 wordt gekenmerkt door het criterium van «daadwerkelijk gebruik» en een declaratieregeling. Tevens is er met de sociale partners afgesproken om, met een overgangsregeling, het onrechtmatig gebruik van de regeling aan te pakken.
Klopt het dat militairen de eigen voedingskosten niet langer gestort krijgen op hun persoonlijke rekening courant? Zo ja, waarom?
Nee. De militairen krijgen de voedingskosten gestort op dezelfde rekening waarop zij ook het salaris gestort krijgen.
Klopt het dat militairen elke dag moeten inklokken op vaak trage en schaars voorhanden computers die op de kazerne aanwezig zijn om die voedingskosten vergoed te krijgen?
Militairen hoeven niet dagelijks in te klokken. Een militair die aanspraak maakt op de RHVM2018 heeft in sommige omstandigheden geen recht op een tegemoetkoming in de voedingskosten. Zo krijgt een militair bijvoorbeeld tijdens oefeningen gratis voeding van Defensie. De militair kan deze maaltijden dan niet declareren. De militair kan één keer per maand, op een zelfgekozen tijdstip, de reeds voor hem ingevulde declaratie op juistheid controleren. Deze controle kan de militair binnen tien minuten uitvoeren.
Het invullen van de declaraties is daarbij niet meer gebonden aan de computers op de werkplekken maar kan ook via de telestick op een eigen computer of met gebruik van de DIDO-app die op iedere smartdevice kan worden gedownload.
Klopt het dat ze elke dag zelf moeten bijhouden of ze aanwezig zijn bij oefeningen of niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat onze militairen moe worden van de opstapeling van onzinnige regels en dat de arbeidsvreugde bij Defensie inmiddels tot een dieptepunt is gedaald?
Defensie wil dat haar militairen zich kunnen richten op hun primaire taak en streeft daarom naar het verminderen van de regeldruk. We zoeken daarbij naar een juiste balans. In deze balans worden nu de bestaande interne regels opgeschoond en eenvoudiger opgeschreven. Daarnaast worden, daar waar dit kan, bevoegdheden die eerder centraal waren belegd gemandateerd aan ondercommandanten waardoor er sneller kan worden ingespeeld op zaken die spelen op de werkvloer. Denk hierbij aan de vereenvoudigde bestelprocedure voor producten en diensten tot 15.000 Euro (excl. BTW).
Bent u bekend met de berichten dat sommige militairen zo moe zeggen te zijn van alle bureaucratie en stompzinnige regeldruk dat ze zeggen te willen stoppen bij Defensie na het afmaken van hun nog lopende contract?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat militairen – die letterlijk hun leven op het spel zetten voor ons land – het werk niet onnodig moeilijk moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de situatie van onze militairen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen»?1
Ja.
Klopt het dat militairen het moeten doen met kogelwerende vesten waarvan de beschermende delen al jaren over datum zijn? Klopt het dat daar zelfs vesten bijzitten van negen jaar oud? Klopt het dat de Verenigde Staten deze vesten direct weggooit na het bereiken van de houdbaarheidsdatum?
Het Nederlandse Ministerie van Defensie hanteert geen vaste houdbaarheidstermijn voor kogelwerende vesten. Vesten die in omloop zijn worden vervangen wanneer ze zijn beschadigd, technisch verouderd of niet meer aan de eisen van de gebruikers voldoen. Zie tevens kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Navraag door het KCT leert dat de Verenigde Staten geen eenduidig beleid voeren in dezen.
Wat zijn de veiligheidsvoorschriften wanneer het gaat om kogelwerende vesten? Aan welke normen en standaarden moeten kogelwerende vesten voldoen?
De vesten moeten voldoen aan de eisen die vastgelegd zijn in het programma van eisen. Ballistische artikelen die door Defensie zijn verworven, worden getest voorafgaand aan de afname van de eerste serie, de zogenaamde validatieserie. Ook worden daaropvolgende leveringen gekeurd. Ten slotte worden de ballistische artikelen voorafgaand aan opslag en verstrekking steekproefsgewijs getest door TNO. Deze testen omvatten ook fysieke ballistische testen. Dit betreft de algemene situatie voor de standaard scherfvesten binnen Defensie. Zie, voor de specifieke situatie bij het KCT, tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270).
Waarom worden kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen niet direct vervangen? Hoe waarborgt u de veiligheid van Nederlandse militairen wanneer de fabrikant niet meer garant staat voor de werking van kogelwerende vesten?
Kunt u de fabrikant aansprakelijk stellen wanneer er onverhoopt slachtoffers vallen door ondeugdelijke kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen?
Zijn er orders geplaatst om de eerder genoemde vesten te vervangen? Zo ja, wanneer worden deze verwacht en wat wordt er in de tussentijd gedaan met de vesten die over de datum zijn?
Klopt het dat alle kogelwerende vesten met vervallen garantiedatum vóór een uitzending worden getest door TNO?
Hoe waarborgt u de veiligheid van militairen tijdens oefeningen wanneer zij verplicht kogelwerende vesten moeten dragen? Test TNO ook alle kogelwerende vesten voorafgaand aan een oefening?
Wat zijn de voorschriften wat betreft het dragen van brandwerend ondergoed tijdens oefeningen en missies?
Er zijn geen algemene voorschriften die het dragen van brandwerende kleding voorschrijven bij oefeningen en missies. Wel kan een Defensieonderdeel dit specifiek aangeven. CLSK heeft bijvoorbeeld voor vliegers en brandweerpersoneel deze aanvullende eis gesteld.
Klopt het dat militairen van de Luchtmobiele Brigade begin dit jaar tijdens een oefening een brandende barricade over moesten zonder brandwerend ondergoed? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de veiligheidsvoorschriften? En waarom is dit brandwerend ondergoed niet beschikbaar gesteld?
Biedt een gevechtspak te allen tijde voldoende bescherming tegen brand tijdens een oefening of missie bij vuur?
De bescherming die kleding kan bieden tegen vlammen en vuur is beperkt. Kleding kan de gebruiker enige tijd afschermen van de directe inwerking van vlammen en vuur op de huid. Deze tijdsduur is afhankelijk van de intensiteit van de vuurhaard, het aantal kledinglagen en de samenstelling van die lagen. Bij de aanschaf van kleding wordt een afweging gemaakt tussen het risico van brand, de mogelijkheden die kleding biedt de gebruiker hiertegen te beschermen, draagcomfort en duurzaamheid. Deze afweging zal per gebruikersgroep en operatie verschillen.
Wat zijn de voorschriften binnen Defensie voor wat betreft het verschaffen van (winter)jassen en handschoenen op oefeningen en missies? Klopt het dat dit pas wordt verstrekt bij temperaturen van min 5 en kouder? Wat als de temperaturen toch kouder oplopen?
Er zijn geen specifieke voorschriften voor het verstrekken van winterjassen en handschoenen bij oefeningen en missies. Het Defensieonderdeel bepaalt de kledingpakketten van militairen. De werkgever heeft wel een verantwoordelijkheid om te voorzien in voldoende juiste kleding en uitrusting.
Klopt het dat tijdens oefening Bison Drawsko in Polen eenheden het zonder jassen en handschoenen moesten doen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Hoeveel meldingen van bevriezingsverschijnselen zijn er gemeld bij Defensie in het jaar 2017? Hoeveel van deze meldingen betreffen de oefening Bison Drawsko?
Hadden de bevriezingsverschijnselen en verwondingen voorkomen kunnen worden met het juiste materieel (jassen en handschoenen)? Waarom zijn eenheden die meededen aan Bison Drawsko niet voorzien van deugdelijk materieel?
Klopt het dat militairen zelf handschoenen hebben moeten kopen bij de oefening Bison Drawsko? Zo ja, hoe duidt u dat en zijn deze militairen gecompenseerd voor de extra kosten?
Klopt het dat eenheden die werken met de minimi-mitrailleur brandwonden kunnen oplopen door het ontbreken van de juiste standaard?
Onze militairen krijgen voldoende beschermende kleding uitgereikt om zichzelf te beschermen tegen rondvliegende hulzen. Het kan een enkele keer voorkomen dat een huls ergens tussen huid en kleding land. Dat is een geaccepteerd risico, wanneer regelmatig schietoefeningen worden gehouden.
Zijn de minimi-mitrailleurs, die in gebruik zijn bij Defensie, voorzien van juiste standaarden? Zo nee, waarom niet? Geldt dit ook voor ander materieel? Kunt u dit nader toelichten?
De Minimi mitrailleur is door de fabrikant voorzien van een geïntegreerde voorsteun. Deze is normaal gesproken ingeklapt, maar kan worden uitgeklapt om als voorsteun van het wapen te dienen. Deze voorsteun heeft geen invloed op het risico dat de schutter geraakt zou kunnen worden door uitgeworpen hulzen.
Kunt u de gestelde vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóór het plenaire debat over militairen die hun eigen kleding moeten aanschaffen?
Ja.
Het gestegen aantal zelfmoorden van jongeren die Jeugdhulp krijgen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u het item «Grote zorgen over suïcidepogingen jongeren in gesloten jeugdzorg» in Nieuwsuur, gezien?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het item dat veel jongeren in de jeugdhulp niet tijdig de juiste hulp krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Uit de Eerste evaluatie van de Jeugdwet bleek dat de hulpverlening eerder en beter moet aansluiten bij wat kinderen en gezinnen nodig hebben. Het hoofddoel van het programma Zorg voor de jeugd is om dit te realiseren. Gezamenlijk met de gemeenten, de aanbieders en de cliëntenorganisaties werken we de komende jaren aan de uitvoering ervan. Vóór het Wetgevingsoverleg van 12 november 2018 ontvangt u de eerste voortgangsrapportage, waarin ik inga op de ondernomen acties.
Wat zijn volgens u de oorzaken dat het aantal jongeren in de jeugdhulp dat zelfmoord pleegt, is gestegen in de afgelopen jaren?
Op deze vraag kan ik nu geen antwoord geven. Op 24 september heeft de staatsecretaris van VWS u mede namens mij een eerste duiding gezonden van de suïcidecijfers van jongeren in 2017.2 Daaruit bleek dat van 81 jongeren die in 2017 suïcide hebben gepleegd er tien in een instelling verbleven. In december 2018 komt er een verdiepende rapportage waarin de onderzoekers zoveel als mogelijk de 81 casussen nader in beeld brengen, onder andere over de ontvangen jeugdhulp. Ook vindt een vergelijking met voorgaande jaren plaats.
Daarna volgt nog een verdiepend onderzoek naar de specifieke context van de 81 jongeren. De eindrapportage daarvan verschijnt september 2019.
Deelt u de mening dat ook het aantal zelfmoordpogingen beter bijgehouden moet worden? Bent u bereid hierover afspraken te maken met de jeugdhulpinstellingen en de Inspectie en hen hierin te ondersteunen?
Wanneer een jeugdige binnen een instelling een suïcidepoging doet met ernstig schadelijk gevolg, dienen de instellingen dit te registreren en te analyseren. Zij hoeven niet iedere poging aan de inspectie te melden. De inspectie beziet dan of er sprake is van een calamiteit die nader moet worden onderzocht.
Ik zie geen aanleiding om hierover andere afspraken te maken.
Bent u bereid om in het door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigde onderzoek naar het gestegen aantal suïcides, ook onderzoek te doen naar de context van suïcides in de jeugdhulp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat een groep kwetsbare kinderen, zoals (depressieve) seksueel misbruikte en/of uitgebuite meisjes, geen adequate zorg krijgen?
De meeste jongeren die jeugdhulp nodig hebben, krijgen tijdig passende hulp. Maar als er sprake is van jongeren met ernstige meervoudige complexe problematiek is dat helaas niet altijd het geval. Dat kunnen we teruglezen in rapportages van de IGJ als sprake geweest is van een calamiteit. Ook ontvang ik signalen vanuit de gespecialiseerde jeugdhulp dat het vaak ingewikkeld is om meteen de juiste diagnose te stellen, en de beste behandelplek te vinden. Ik neem deze signalen uiterst serieus, want de gevolgen van onvoldoende en te late hulp kunnen zeer schadelijk zijn voor de ontwikkeling van deze kinderen.
De IGJ neemt passende zorg op in haar werkplan voor 2019. Zij zal onder andere de voortgang (van de uitvoering) van de afspraken in het kader van het programma Zorg voor de Jeugd volgen.
Hoe beoordeelt u het dat jeugdhulpinstellingen ervaren dat ze deze kinderen niet naar geschiktere plekken kunnen doorplaatsen vanwege financieringsafspraken in het stelsel? Herkent u dit? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Kinderen moeten op tijd de passende hulp krijgen. Financieringsafspraken mogen daarvoor geen belemmering vormen. Als die toch een probleem vormen, kan een instelling een beroep doen op het regionale expertteam om ervoor te zorgen dat het kind de hulp krijgt die nodig is.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de stelling van de Nationaal rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat het belangrijk is dat kwetsbare meisjes direct de juiste zorg krijgen en ze niet in gesloten inrichtingen thuishoren? Wat gaat u op korte en middellange termijn doen?
Zoals ik heb aangegeven in het programma Zorg voor de Jeugd heeft elk kind recht op een liefdevolle en stabiele omgeving om in op te groeien. Langdurig verblijf in een grote instelling is voor geen enkel kind goed. Daarom gaan we het aantal gesloten plaatsingen terugdringen en ook de duur van plaatsingen verkorten. De Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen deed onderzoek naar de slachtoffers die de verschillende vormen van jeugdhulp ontvingen met als aanleiding seksueel geweld. Als het gaat om slachtoffers van seksueel geweld waartoe ook slachtoffers van loverboys in het rapport van de Nationaal rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen speelt veiligheid een belangrijke rol. Als kinderen zich onttrekken of onttrokken worden aan de zorg, kan door tussenkomst van de rechter een kind gesloten worden geplaatst.
Bij het ontwikkelen van alternatieven spelen deze risico’s een grote rol. We hebben het hier over een grote verandering die niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is en vraagt om inzet van alle partners in de jeugdhulp. Met aanbieders en gemeenten ben ik hierover in overleg en in de voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd zal ik u informeren over de laatste stand van zaken.
Het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?1
Ja.
Kunt u het zich op z’n minst voorstellen dat een filmpje over het door u aangeprezen werk van deze rechtsbijstandsverzekeraar bij anderen over zou kunnen komen als reclame? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om oplossingen voor problemen met juridische consequenties. Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik de afgelopen periode heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, waaronder bijvoorbeeld ook aan het juridisch loket, de raad voor rechtsbijstand, kantoren van sociale advocaten, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de Sociaal Raadslieden. Het is ook relevant om te horen wat een juridische dienstverlener zoals Stichting Achmea Rechtsbijstand daar aan kan bijdragen. Dit zie ik inderdaad niet als reclame voor een bepaalde verzekeringsmaatschappij.
Over de door u genoemde situatie met KPN is de Kamer op 13 juni 2016 door middel van een brief van toenmalig Minister van der Steur al geïnformeerd.3 Er is wat mij betreft geen verband of gelijkenis tussen die situatie en het nu gemaakte filmpje.
Kunt u alsnog ingaan op de vraag door wie dit idee voor een filmpje is bedacht? Hoeveel voorlichters hebben zich hiermee beziggehouden? Waarom vond u dit een goed idee? Indien u hier niet op in wilt gaan, kan dan worden toegelicht waarom niet?
Dit bezoek is door mijn ambtenaren in overleg met medewerkers van Stichting Achmea Rechtsbijstand voorbereid en door een medewerker van de directie communicatie van mijn ministerie in beeld gebracht. Ook in de toekomst blijf ik werkbezoeken afleggen, waarvan ik in voorkomende gevallen beeldmateriaal zal delen via social media. Zoals eerder aangegeven maak ik daarmee inzichtelijk hoe ik als Minister door onder meer werkbezoeken de praktijk beter leer kennen, in gesprek ga en inspiratie opdoe.
Maakt u een soortgelijk filmpje van al uw werkbezoeken? Zo nee, waarom niet en wat is dan de afweging geweest een uitgesproken filmpje te maken over uw werkbezoek aan deze rechtsbijstandsverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is een dergelijk filmpje in lijn met het Handboek voor aantredende bewindspersonen waarin wordt aangegeven dat terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die verband houden met commerciële activiteiten?2
Gangbaar uitgangspunt is, zo stelt het Handboek, dat de activiteit passend is bij het ambt van bewindspersoon en past bij de inhoudelijke politieke verantwoordelijkheid. Terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die direct verband houden met commerciële activiteiten. In mijn beleving zijn deze richtsnoeren volledig nageleefd bij de vormgeving van mijn werkbezoek aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Wat is volgens u het verschil met de ongeoorloofde reclame die uw voorganger ooit maakte voor KPN?3
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat veel winkels zich schuldig maken aan nepaanbiedingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Winkels hardleers met nepaanbiedingen»?1
Ja.
Kunt u de conclusies uit het onderzoek bevestigen en daarbij aangeven hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag drie van het lid Moorlag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.379).
Deelt u de mening dat een groot deel van de winkels hun gedrag niet heeft verbeterd na eerder onderzoek in 2014?
Op basis van het onderzoek van de Consumentenbond kan ik dat niet concluderen. In het artikel schrijft de Consumentenbond dat er enkele partijen zijn die hun gedrag niet hebben aangepast naar aanleiding van het vorige onderzoek van de Consumentenbond, maar ook dat er winkels zijn die wel hun gedrag hebben aangepast. Overigens constateert de Consumentenbond ook dat er bij bouwmarkten en supermarkten geen sprake is van nep-prijzen. Zie verder ook de antwoorden op vraag vier van het lid Moorlag (2018Z16903).
Kunt u aangeven of aanvullende maatregelen nodig zijn om prijsmisleiding in de toekomst te voorkomen en een impuls te geven aan de consumentenbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat een aanzienlijk deel van de winkels niet op de hoogte is van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken?2
Ik vind het goed dat de Consumentenbond dergelijk onderzoek doet, hierdoor blijven de ACM en ik scherp op structurele overtredingen van de consumentenregelgeving. Het onderzoek van de Consumentenbond is gedaan bij veertig webwinkels en in de fysieke winkels in drie sectoren (drogisterijen, bouwmarkten en supermarkten). Op basis daarvan kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over in hoeverre de regels worden nageleefd.
Kunt u aangeven waarom voorlichting op dit gebied tekort schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Schrik bij hoogbejaarde: Leiden halveert huishoudelijke hulp’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «schrik bij hoogbejaarde: Leiden halveert huishoudelijke hulp»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zonder overleg, keukentafelgesprek of persoonlijk contact regelingen gaan aanpassingen die een halvering van het budget tot gevolg hebben? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Voor de beantwoording van deze vragen is navraag gedaan bij de gemeente Leiden. Uit deze navraag blijkt dat de gemeente per 1 januari 2018 een nieuwe regeling heeft ingevoerd voor huishoudelijke ondersteuning. Op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft de gemeente besloten om opnieuw te kijken naar het stelsel van huishoudelijke ondersteuning en is de algemene voorziening voor huishoudelijke ondersteuning komen te vervallen en worden nu maatwerkvoorzieningen verstrekt aan degenen waarvan is vastgesteld dat zij daarop zijn aangewezen.
In het oude stelsel kregen alle cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb), waaronder de mevrouw in kwestie, voor dezelfde vorm van huishoudelijke ondersteuning allemaal hetzelfde bedrag. Dit stelsel kwam naar de mening van de gemeente onvoldoende tegemoet aan het uitgangspunt van maatwerk; er werd immers geen onderscheid gemaakt voor cliënten die vanwege bijzondere verzwarende omstandigheden meer en/of vaker huishoudelijke ondersteuning per week nodig hadden ten opzichte van andere cliënten. Volgens de nieuwe regeling krijgen cliënten die bijzondere verzwarende omstandigheden hebben een hoger budget en cliënten zonder deze bijzondere omstandigheden vaak een lager budget dan voorheen. Daarnaast heeft de gemeente per 1-1-2018 een driedeling in de hoogte van de pgb-tarieven aangebracht; naast een tarief voor het inhuren van iemand uit sociaal netwerk, kan een cliënt een tarief krijgen voor iemand die dit bedrijfsmatig doet als zelfstandige of vanuit een professionele instelling.
De gemeente heeft op basis van alle beschikbare informatie van de cliënten (hun dossier en gegevens over hun huidige gebruik van hun pgb) de herbeoordeling gedaan om de cliënten per 1 januari 2019 in te delen in met of zonder bijzondere verzwarende omstandigheden. Bij onvoldoende (actuele) informatie is (telefonisch) contact opgenomen met cliënten. Cliënten met een relatief grote achteruitgang in hun budget zijn door de gemeente gebeld met een uitleg, voordat de beschikking is verstuurd. In de beschikking heeft de gemeente, aanvullend op de formele mogelijkheid van bezwaar, de mogelijkheid om contact op te nemen indien betrokkene nog vragen heeft of van mening is dat de nieuwe voorziening onvoldoende aansluit op de eigen situatie.
De gemeente Leiden heeft in het kader van de herbeoordeling persoonlijk contact opgenomen met de 90-jarige Leidse mevrouw. In dit contact is niet gebleken dat er inmiddels sprake was van gewijzigde omstandigheden. Om die reden en vanwege de driedeling in tarifering is haar vervolgens een beschikking toegezonden met een aankondiging van een verlaging van het pgb per 1 januari 2019.
Waarom is het persoonsgebonden budget van deze 90-jarige mevrouw gehalveerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het persoonsgebonden budget van deze 90-jarige Leidse niet wordt gehalveerd? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Leiden is naar aanleiding van het bovenstaand bericht in gesprek gegaan met de betrokken mevrouw, bijgestaan door een familielid. Er is op basis van nieuwe aanvullende informatie geconstateerd dat er sprake is van bijzondere verzwarende omstandigheden – als bedoeld in de nieuwe regeling – in haar situatie. Dit resulteert voor haar een verhoging van het pgb voor huishoudelijke ondersteuning ten opzichte van het in de beschikking van september jl. aangekondigde bedrag.
Doorvoer van militaire goederen via Schiphol en anderen Nederlandse havens |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer over de herziening van de Europese dual use verordening waarin de Minister onderschrijft dat robuuste «due diligence» («gepaste zorgvuldigheid») van groot belang is bij de exportcontrole van dual use goederen?1
Ja.
Wat verwacht Nederland van bedrijven die dergelijke goederen uit- dan wel doorvoeren? Omvat dit ook de verplichting om de autoriteiten te informeren over de mensenrechtenrisico’s die de uitvoer of doorvoer met zich meebrengt?
Voor de uitvoer van strategische goederen is een exportvergunning altijd noodzakelijk. In sommige gevallen is dit ook het geval bij doorvoer, afhankelijk van het feit of het militaire of dual usegoederen betreft.
Bij een aanvraag voor vergunningen wordt getoetst of het aannemelijk is dat de goederen worden ingezet voor militair eindgebruik, proliferatiedoeleinden of mensenrechtenschendingen. Indien bedrijven beschikken over een globale vergunning dienen zij bovendien in het bezit te zijn van een door de overheid goedgekeurd Internal Compliance Program (ICP). Een toets op mensenrechten-schendingen is een van de criteria op basis waarvan een ICP wordt goedgekeurd.
Indien een exporteur er kennis van draagt dat niet-vergunningplichtige goederen ingezet zullen worden ten behoeve van militair eindgebruik of proliferatie dan is hij verplicht om dit te melden bij de overheid. Daarnaast zijn er momenteel enkele regelingen van kracht in Nederland op basis waarvan uit mensenrechtenoverwegingen een verbod of een vergunningplicht is ingesteld voor de export van niet-vergunningplichtige goederen.
Exporteurs zijn daarnaast verplicht alle informatie aan te leveren, die relevant is voor de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning, waaronder mogelijke risico’s op mensenrechtenschendingen.
Tevens verwacht het kabinet van exporteurs dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Exporteurs worden hier sinds kort ook schriftelijk op gewezen wanneer zij een exportvergunning ontvangen. Een algemene verplichting om autoriteiten over mogelijke mensenrechtenschendingen te informeren bestaat als zodanig niet.
Een levensgevaarlijk chloormiddel dat nog steeds te koop is |
|
Arno Rutte (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) tussen 2010 en 2016 niet ingegrepen, maar consumenten alleen gewaarschuwd voor MMS-producten?1 2
De NVWA en het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) prioriteren op basis van risico voor de volksgezondheid. Bij prioriteren op basis van risico, krijgen grotere risico’s voorrang. Dit kan in sommige gevallen leiden tot een langere doorlooptijd van een onderzoek of langere tijd tot een interventie wordt gedaan. Bij nieuwe signalen wordt herbeoordeeld of de prioritering nog adequaat is.
In 2010 waren er in Nederland geen vergiftigingsgevallen bekend. De NVWA heeft tussen 2010 en 2016 daarom in navolging van diverse andere landen gekozen voor ingrijpen door middel van waarschuwen van consumenten voor MMS-producten. Ook is in deze periode gehandhaafd op het gebruik van niet-toegelaten medische claims voor MMS-producten.
Naar aanleiding van klachten over MMS-producten heeft de NVWA in 2016 bureau om advies gevraagd over de volksgezondheidsrisico’s bij het gebruik van MMS. Uit dit advies van maart 2018 blijkt dat MMS-producten risicovol zijn. Op dat moment heeft de NVWA via sociale media opnieuw gewaarschuwd voor het gebruik van MMS als voedingssupplement.
Op basis van het advies treedt de NVWA sinds maart dit jaar op tegen de verkoop van schadelijke MMS-producten als voedingssupplement. Toen MMS als waterzuiveringsmiddel werd verkocht, heeft de NVWA hier ook tegen opgetreden. Sinds oktober 2018 treedt de NVWA op basis van de Biocidenverordening ook op tegen de verkoop van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de NVWA pas ingreep nadat er een melding kwam van schadelijke effecten op de gezondheid? Deelt u de mening dat daadkrachtig ingrijpen in 2010 had kunnen voorkomen dat er ten minste twee personen ernstig ziek zouden zijn geworden van MMS-producten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de waarschuwingen in 2010 van de VS en Canada omtrent het gevaar van de MMS-producten niet teruggekomen in de waarschuwing van de NVWA?
In 2010 heeft de NVWA gewaarschuwd naar aanleiding van de waarschuwingen in de VS en Canada. Hierbij is gemeld dat in de VS en Canada vergiftigingsgevallen door MMS bekend waren.
Wat is het NVWA beleid op sociale media? Hoe denkt u over het verspreiden van waarschuwingen via sociale media?
De NVWA gebruikt sociale media voor het ophalen van signalen uit de samenleving, nalevings-, risico- en crisiscommunicatie, dienstverlening en direct contact met consumenten. De NVWA verspreidt al haar waarschuwingen ook via haar eigen sociale mediakanalen. Berichten worden over het algemeen snel en breed verspreid. Ook waarschuwingen van het bedrijfsleven verspreidt de NVWA als extra service via haar eigen kanalen.
Kunt u aangeven wanneer Bureau risicobeoordeling & onderzoek (bureau) is gevraagd een risicobeoordeling te maken en hoelang het heeft geduurd voordat bureau een risicobeoordeling presenteerde omtrent de gevaarlijke MMS voedingssupplementproducten?
De NVWA heeft bureau in januari 2016 gevraagd om een risicobeoordeling te maken van het product MMS, dat als voedingssupplement wordt aangeboden. Bureau heeft vervolgens het RIVM/RIKILT Front Office Voedsel-en Productveiligheid ingeschakeld en op verschillende momenten andere Europese landen geraadpleegd met de vraag of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten (zie het antwoord op vraag3. In september 2017 is bureau er door de NVWA op gewezen dat MMS ook als waterzuiveringsmiddel wordt aangeboden. Dit was reden om de risicobeoordeling uit te breiden. Bureau heeft op 30 januari 2018 de risicobeoordeling aan de NVWA aangeboden.
Welke wetenschappelijke onderbouwing heeft bureau om de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) mbt de schadelijke concentraties van MMS als waterzuiveringsmiddel niet mee te nemen in het bureau-beleidsadvies?
Bureau heeft mede op basis van de wetenschappelijke analyse van het RIVM een risicobeoordeling opgesteld. Zie ook het antwoord 4 op de vragen van de Kamerleden Lodders en De Vries (TK 2017–2018, nr. 3171).
Deelt u de mening dat onderzoek altijd zorgvuldig moet plaatsvinden, maar dat enige spoed gewenst is wanneer niet ingrijpen op korte termijn kan lijden tot schadelijke effecten op de gezondheid, zoals bij zowel waterzuivering als voedingssupplement MMS-producten?
Ja, die mening deel ik. Het optreden van de NVWA moet echter plaatsvinden binnen de wettelijke kaders, zodat dit ook voor de rechter stand zal houden. De NVWA moet daarbij aantonen dat MMS-producten die voor waterzuivering of als voedingssupplement worden aangeboden niet veilig zijn voor de consument of schadelijk zijn voor de gezondheid.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het NVWA-onderzoek om op basis van de biociden verordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel? Hoe verklaart u de duur van dit onderzoek terwijl uit de risicobeoordeling van de RIVM blijkt dat gezondheidseffecten niet kunnen worden uitgesloten wanneer mensen een te hoge concentratie MMS tot zich nemen?
Dit onderzoek is in september dit jaar gestart en begin oktober afgerond. Daaropvolgend is direct gehandhaafd.
Om op basis van de Biocidenverordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel diende de NVWA eerst het product te onderzoeken op actieve bestanddelen. Deze zijn aangetroffen. Er was geen toelating voor dit product als biocide, waardoor er sprake was van overtreding van de Biocidenverordening. Op 5 oktober jl. heeft de NVWA contact opgenomen met de producent van deze MMS-producten. Daarbij is gemeld dat de handel in deze MMS-producten diende te worden gestaakt. Dat is gebeurd. Ook heeft de NVWA dezelfde dag een rapport van bevindingen opgemaakt. Dit rapport is naar de Inspectie Leefomgeving en Transport gezonden, zij leggen de boete op.
Heeft u de bevindingen uit het bureau-beleidsadvies gedeeld met andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebben de andere EU-lidstaten met de bevindingen gedaan?
Voor het maken van de risicobeoordeling heeft bureau tijdens de 58ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority in het najaar van 2015 enkele EU-lidstaten gevraagd of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten. Tijdens de 59ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority (EFSA) in het voorjaar van 2016 heeft bureau breed navraag gedaan naar risicobeoordelingen, risicomanagement en voorlichtingsacties over MMS-producten in ongeveer 25 landen. Uit deze navraag bleek dat in een aantal landen MMS-producten totaal onbekend waren, in andere landen wel bekend waren, maar niet als probleem werden gezien en in een beperkt aantal landen wel als risicovol werden gezien, maar dat het om een zeer klein probleem ging waar sporadisch mogelijk een individueel gebruiksrisico van bekend was. Voor zover de informatie toen strekte waren er geen systematische registraties van gezondheidsincidenten. Via het formele circuit van het Focal Point netwerk is daarna via de EFSA aan de EU-lidstaten een verzoek om informatie over MMS-producten gestuurd.
Tijdens de eerstvolgende vergadering van het Advisory Forum (6 februari 2018) is de inhoud van het bureau-beleidsadvies mondeling gedeeld. Wat andere EU-lidstaten met de aan hen gemelde bevindingen hebben gedaan, is mij niet bekend.
Hoe ziet het inspectietraject eruit? Welke maatregelen kunnen er aan bedrijven/verkopers worden opgelegd? Hoeveel maatregelen zijn er op het moment van schrijven opgelegd? Kunt u de Kamer door middel van een halfjaarrapportage in november op de hoogte brengen van de voortgang en het effect van het inspectietraject?
Welke wetgeving op MMS-producten van toepassing is, is afhankelijk van de manier waarop het product wordt aangeprezen en verkocht. MMS-producten zijn de afgelopen tijd in meerdere verschijningsvormen aangeprezen en verkocht: eerst als pseudo-geneesmiddel, daarna als voedingssupplement en op het laatst als waterzuiveringsmiddel. De NVWA heeft voor de handhaving hierop volgtijdelijk gebruik gemaakt van de Geneesmiddelenwet (voor MMS als pseudo-geneesmiddel), de levensmiddelenwet (voor MMS als voedingssupplement) en de Biocidenverordening (voor MMS als waterzuiveringsmiddel). Op basis van deze wetten heeft de NVWA sinds 2010 actief tegen MMS-producten opgetreden. De verschillende verschijningsvormen van het product en de hierop van toepassing zijnde wetgeving bepalen mede het inspectietraject: welke wetgeving is van toepassing, wat is er nodig om de schadelijkheid van het product aan te tonen, etc. Een inspecteur van de NVWA bereidt een inspectie voor door in de systemen van de NVWA gegevens te checken en zo nodig de bedrijfswebsite te bekijken. Vervolgens doet de inspecteur ter plekke onderzoek of en hoe MMS-producten worden verkocht. Daarbij vraagt hij/zij relevante documentatie op, zoals een gebruiksaanwijzing. Als de inspecteur constateert dat er sprake is van een overtreding maakt hij/zij conform het interventiebeleid van de NVWA een rapport van bevindingen op. Daarnaast deelt hij/zij het bedrijf mee dat het product niet meer mag worden verkocht. Op dit moment zijn twee rapporten van bevindingen opgemaakt voor het verhandelen van MMS als voedingssupplement en één voor het verhandelen van MMS als waterzuiveringsmiddel. Op basis van een rapport van bevindingen legt de NVWA aan het bedrijf een bestuurlijke boete op.
Het halfjaarlijks rapporteren over de voortgang en effecten van afzonderlijke inspectietrajecten vraagt een aanzienlijke extra belasting, die ten koste gaat van inspectiewerkzaamheden. Ik ben er daarom geen voorstander van om uw Kamer halfjaarlijks hierover te informeren.
Sinds wanneer hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NVWA samenwerkingsafspraken? In hoeveel gevallen heeft de NVWA zelfstandig gehandhaafd op basis van artikel 100?
De IGJ en de NVWA zijn op basis van artikel 100 van de Geneesmiddelenwet beide bevoegd om tegen overtredingen van deze wet op te treden. Sinds 12 juni 2012 zijn in een samenwerkingsprotocol afspraken over de taakverdeling vastgelegd. Op basis van dit protocol handhaaft de NVWA zelfstandig op basis van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (verbod op in de handel brengen van een geneesmiddel zonder handelsvergunning) en artikel 84 van de Geneesmiddelenwet (verbod op reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt). In de periode van 2012 tot en met 2017 zijn er in dit kader door de NVWA in totaal 55 bestuurlijke boetes opgelegd. Daarvan waren er 23 voor het overtreden van artikel 40 en 32 voor het overtreden van artikel 84.
Het advies om de Mammaprint niet te vergoeden vanuit de basisverzekering |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zorginstituut: borstkankertest Mammaprint niet in basisverzekering»?1 wat is uw reactie daarop?
Dit bericht is mij bekend, evenals het standpunt over de MammaPrint dat het Zorginstituut 27 september jl. aan mij heeft toegezonden.
Het Zorginstituut heeft opnieuw beoordeeld of het toevoegen van de test MammaPrint aan de standaardtest Adjuvant! Online (AO!) bij vrouwen met een vroeg stadium borstkanker leidt tot gezondheidswinst als zij op basis van de uitslag van de MammaPrint afzien van aanvullende chemotherapie terwijl de standaardtest chemotherapie aanraadt. Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat afzien van chemotherapie op basis van de MammaPrint mogelijk leidt tot een (aanzienlijke) toename van het aantal vrouwen met uitzaaiingen en daarmee mogelijk tot een (aanzienlijk) hogere sterfte van vrouwen. Het Zorginstituut spreekt uit dat deze hogere sterfte niet opweegt tegen de voordelen van het niet hoeven ondergaan van chemotherapie. Op basis hiervan heeft het Zorginstituut uitgesproken dat de MammaPrint niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en daarom niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort.
Met dit standpunt heeft het Zorginstituut uitvoering gegeven aan zijn taak uit hoofde van de Zvw. Deze wettelijke taak houdt in dat, indien in de praktijk onduidelijkheid bestaat of bepaalde zorg of een bepaalde diagnostische test effectief is, het Zorginstituut onderzoekt of deze zorg of test al dan niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en als gevolg daarvan wel of niet vergoed kan worden uit het basispakket. De conclusie van een dergelijk onderzoek legt het Zorginstituut vervolgens vast in een eigen standpunt. Het Zorginstituut is wettelijk bevoegd tot het oordeel of zorg effectief is en vergoed wordt uit het basispakket. Een beslissing mijnerzijds die afwijkt van een standpunt dat het Zorginstituut heeft vastgesteld, zou niet in lijn zijn met de door de Kamer aangenomen motie Van den Berg (Kamerstukken II 2017–2018, 29 477, nr. 488).
Is dit advies ingegeven wegens de centen of vindt het Zorginstituut in tegenstelling tot artsen- en patiëntenorganisaties de werking van de Mammaprint niet bewezen?
Het Zorginstituut heeft het klinisch nut van de MammaPrint beoordeeld in samenwerking met een aantal zusterorganisaties in andere Europese landen, een zogenaamde Joint Action EUnetHTA assessment. Op basis daarvan is het Zorginstituut tot het standpunt gekomen dat de MammaPrint geen bewezen meerwaarde heeft op de standaardtest AO!. Hierbij hebben de kosten van de MammaPrint geen rol gespeeld.
Waarom wil het Zorginstituut alle vrouwen aan de chemo en zaait het verwarring door te wijzen op mogelijke gezondheidsschade door de Mammaprint?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is het Zorginstituut tot het oordeel gekomen dat de MammaPrint geen bewezen meerwaarde (klinisch nut) heeft op de standaardtest AO!. Het Zorginstituut stelt dat afzien van chemotherapie op basis van de MammaPrint leidt mogelijk tot een (aanzienlijke) toename van vrouwen met uitzaaiingen en daarmee tot (aanzienlijk) hogere sterfte dan wanneer op basis van de uitslag van de standaardtest wel chemotherapie zou zijn gegeven. De gezondheidswinst die bereikt kan worden door af te zien van chemotherapie weegt hier niet tegenop.
Dit standpunt is in lijn met het standpunt dat het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut) in 2010 over de MammaPrint heeft uitgebracht. Het Zorginstituut heeft met zijn recente standpunt dan ook niet aan eventuele verwarring bijgedragen.
Wat kost een chemokuur en wat voor gezondheidsschade kan daarbij optreden?
Er zijn verschillende soorten chemotherapie, zowel nieuwe als oudere, en zowel hoger als lager in prijs. Hier is geen eenduidige prijs voor te geven. Daarom is het lastig om in zijn algemeenheid iets te zeggen over de kosten van het geven van adjuvante (aanvullende) chemotherapie. In ieder geval zijn deze kosten aanzienlijk hoger dan de kosten verbonden aan de MammaPrint.
Een adjuvante behandeling houdt in: een aanvullende behandeling (na in dit geval een operatie) om het risico op terugkeer van de kanker te verkleinen. Adjuvante chemotherapie kan acute bijwerkingen hebben zoals verlies van haren, misselijkheid en braken, maar daarnaast ook potentiële (langdurige) gevolgen hebben betrekking zoals effecten op de cognitie, het psychosociale functioneren en arbeidsdeelname. Daarnaast is er ook een risico op het ontwikkelen van ernstige bijwerkingen die op langere termijn kunnen ontstaan, in het bijzonder hartfalen of secundaire leukemie als er een chemotherapie gebruikt wordt die anthracycline (geneesmiddel behorend tot de groep van chemotherapeutica) bevat.
Vindt u 2.700 euro voor een test die een onnodige chemokuur met negatieve bijwerkingen kan voorkomen teveel geld of denkt u dat patiënten dat zelf wel kunnen betalen?
De MammaPrint biedt in vergelijking met de standaardtest AO! geen betere basis voor een beslissing om af te zien van chemotherapie. Omdat toepassing van de MammaPrint niet aantoonbaar leidt tot gezondheidswinst voor de patiënt (klinisch nut) stelt het Zorginstituut dat deze test niet aan de stand van wetenschap en praktijk voldoet. Daardoor kan deze niet in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de basisverzekering. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 spelen de kosten van de Mammaprint in dit verband geen rol.
Bent u bereid de methode die het Zorginstituut gebruikt voor haar beoordelingen kritisch tegen het licht te laten houden door een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen redenen voor.
Om zich te verzekeren van de inbreng van actuele wetenschappelijke kennis en van ervaring met de medische praktijk, heeft het Zorginstituut een Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) in het leven geroepen. Deze WAR is multidisciplinair samengesteld en bestaat uit externe, onafhankelijke leden met deskundigheid en ervaring op het terrein van beoordelingsprocessen. De WAR adviseert de Raad van Bestuur van het Zorginstituut op basis van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs en van de overige overwegingen en argumenten die naar zijn inzicht een rol in de beoordeling spelen. Bovendien is het klinisch nut van de MammaPrint ook gezamenlijk beoordeeld met organisaties in andere landen.
Zowel de inbreng van de WAR als de samenwerking met organisaties in andere Europese landen, biedt waarborg dat de methoden die het Zorginstituut voor zijn beoordelingen en pakketadviezen hanteert geregeld tegen het licht worden gehouden en actueel blijven.
Het Zorginstituut heeft ter bevordering van consistente beoordelingen en ook om extern zijn werkwijze te verantwoorden, in 2015 een geactualiseerde versie van het beoordelingskader vastgesteld in het rapport «Beoordeling stand van de wetenschap en praktijk».
Deelt u de mening dat een vrouw met borstkanker op basis van richtlijnen en het oordeel van haar arts de mogelijkheid moet hebben om voor de Mammaprint te kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, patiënten kunnen op basis van de gebruikelijke test AO! en samen met hun arts een weloverwogen afweging maken of zij de voordelen van chemotherapie vinden opwegen tegen de nadelen daarvan. De MammaPrint geeft op dit punt geen extra zekerheid.
Wanneer krijgen we uw beslissing over het al dan niet opnemen van de Mammaprint in de basisverzekering te horen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Iran dat met ballistische raketten doelen heeft bestookt in Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Iran meerdere ballistische raketten heeft afgevuurd op doelen in Syrië?1
Ja.
Is de internationale coalitie die strijdt tegen IS vooraf door Iran geïnformeerd over deze raketaanval?
Nee, de aanval was niet aangekondigd.
Is het vliegverkeer boven Irak en omgeving, waaronder het in dat gebied opererende Nederlandse F-16 detachement, op enig moment in gevaar gebracht door de raketlanceringen?
Er zijn geen indicaties dat het vliegverkeer op enig moment in gevaar is gebracht door de raketlanceringen. Ook de Nederlandse F-16’s zijn niet in gevaar geweest.
In hoeverre hebben de Iraanse ballistische raketten hun doelen geraakt en wat is het schadebeeld op de grond?
Kort na lancering van de raketten zijn meerdere explosies gemeld in door ISIS gecontroleerd gebied langs de Eufraat in Oost-Syrië. De precieze schade is het kabinet onbekend.
Vallen de door Iran gelanceerde ballistische raketten binnen de «Categorie 1 Systemen», wat betekent dat deze raketten in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gelanceerde ballistische raketten vallen binnen de Missile Technology Control Regime (MTCR) Category 1 systemen. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Bent u van mening dat de Iraanse raketaanval een schending is van VN-resolutie 2231? Zo ja, bent u bereid om te pleiten voor extra strafmaatregelen tegen het regime in Teheran?
Het afvuren van dit soort raketten is juridisch gezien geen schending van VNVR-Resolutie 2231 (2015), maar wel inconsistent met paragraaf 3 van Annex B van die resolutie, waarin Iran wordt opgeroepen «geen activiteiten te ondernemen met betrekking tot ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren».
Het kabinet blijft ernstige zorgen houden ten aanzien van het Iraans ballistische raketprogramma en kaart dit onderwerp consequent aan, zowel in Europees verband als in bilaterale contacten met Iran. Zo denkt Nederland actief mee met de E3 over oplossingsrichtingen voor het Iraanse ballistische raketprogramma.
Er zijn onder de nucleaire overeenkomst met Iran (het Joint Comprehensive Plan of Action, oftewel JCPOA) en binnen de Europese Unie reeds maatregelen van kracht om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken. Zo zijn er handelsrestricties, is een wapenembargo op Iran van kracht, en gelden sancties voor 23 personen en 61 entiteiten.
De ondertekening van CIZ-aanvragen van wilsonbekwame cliënten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de systematiek van de Wet langdurige zorg (Wlz) omtrent het ondertekenen van zorgaanvragen, met name van wilsonbekwame cliënten?1
Ja, ik ben bekend met de regels die voor het ondertekenen van een Wlz-aanvraag gelden. Die regels houden in dat een Wlz-aanvraag moet worden ondertekend door de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger of een derde, daartoe gemachtigd door de cliënt.
Hoe beoordeelt u de tijdelijke oplossing die op dit moment is gekozen door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) met als doel dat de cliënt niet de dupe wordt van het ontbreken van een besluit van de Minister?
Met ActiZ, VGN en het CIZ is in verschillende overleggen stilgestaan bij de regels die voor juiste ondertekening gelden. ActiZ en VGN geven aan dat deze regels leiden tot vertraging in de indicatiestelling door het CIZ, vooral wanneer sprake is van een gewijzigde zorgvraag en daarom een herindicatie (ander zorgprofiel) nodig is.
Voor (her)indicaties geldt dat het CIZ in situaties waarvan de ondertekening niet juist is, de aanvraag toch in behandeling neemt als de familie van de cliënt een document kan overleggen waaruit blijkt dat het adequaat regelen van de vertegenwoordiging in gang is gezet. Een ontvangstbevestiging van het kantongerecht aan de cliënt dat de aanvraag voor mentorschap in behandeling is genomen of een ondertekende intentieverklaring voor het aanvragen hiervan, is afdoende.
Voor zogenaamde «eerste aanvragen» Wlz-zorg die zijn ingediend in combinatie met een aanvraag voor toepassing van artikel 60 van de Wet Bopz geldt de afspraak die in juni 2015 met het CIZ is gemaakt. De afspraak houdt in dat deze gecombineerde aanvraag als juist ondertekend wordt aangemerkt als een direct familielid (bijvoorbeeld echtgenoot of kind) de aanvraag ondertekent. Hiermee is toen een evenwicht gevonden tussen het borgen van belangen van de aanvrager en het bieden van een passende oplossing gericht op het snel in behandeling kunnen nemen van een aanvraag voor Wlz-zorg.
Ik ben met ActiZ, VGN en het CIZ in overleg om te bezien op welke manier het CIZ snel aanvragen in behandeling kan nemen, zonder afbreuk te doen aan de belangen van cliënten.
Deelt u de mening dat het tijdig opstellen van een levenstestament kan bijdragen aan het voorkomen van situaties waar een cliënt de dupe van is? Zo ja, bent u bereid om, in samenwerking met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, meer bekendheid te geven aan het levenstestament? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het tijdig opstellen van een levenstestament bij de notaris of een zelfgeschreven wilsverklaring kan bijdragen aan het voorkómen van situaties waarin onbegrip en frustratie kan ontstaan bij verschillende belanghebbenden, zoals een cliënt (en zijn familie) of een zorgaanbieder die namens de cliënt een Wlz-aanvraag indient.
De KNB besteedt veel aandacht aan voorlichting over het levenstestament. Uit cijfers van de KNB blijkt dat het aantal levenstestamenten blijft toenemen. Ook vanuit zorgaanbieders en patiëntenfederaties kan op het belang van een levenstestament of zelfgeschreven wilsverklaring worden gewezen.
Klopt het dat het voor ouders, kinderen, zussen en broers op dit moment wel mogelijk is beslissingen te nemen over medische behandelingen voor hun naasten2, als zij dat zelf niet meer kunnen doen, maar dat dezelfde familieleden niet zouden mogen beslissen over zorgverzwaringen en andere aanvragen voor indicatiestelling waarvoor familieleden niet mogen tekenen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
In Nederland is het zo geregeld dat familieleden in het kader van de WGBO en de Wet Zorg en Dwang beslissingen kunnen nemen over medische behandelingen, als de vertegenwoordiging van de wilsonbekwame cliënt niet goed is geregeld. Voor het doen van een Wlz-aanvraag is dit niet op deze wijze geregeld.
Het doen van een Wlz-aanvraag moet weloverwogen gebeuren en uit vrije wil, omdat de gevolgen ingrijpend kunnen zijn. Een Wlz-indicatie is gericht op rechtsgevolg. De Wlz-indicatie is in principe van onbepaalde duur, leidt tot het betalen van een eigen bijdrage en kan recht geven op een PGB, dat grote financiële gevolgen kan hebben indien de vertegenwoordiger niet de rechten en de plichten van het pgb nakomt.
Ik vind dat een Wlz-aanvraag niet gelijkgesteld mag worden met beslissingen over zorg, bijvoorbeeld in het kader van de WGBO of de Wet Zorg en Dwang, die soms een spoedeisend karakter hebben. Voor deze laatste beslissingen geldt dat naasten die juist wél kunnen nemen omdat het daarbij gaat om beslissingen over een behandeling (een feitelijke handeling) waarvoor het wenselijk is dat dergelijke beslissingen wel door naasten worden genomen, omdat de cliënt juist deze beslissingen niet meer goed zelf kan nemen. In de Wlz worden de regels uit het Burgerlijk Wetboek gevolgd over vertegenwoordiging. Dit is niet anders dan wat geldt voor vertegenwoordiging op andere terreinen zoals het regelen van bankzaken. Cliënten kunnen er bijvoorbeeld door zorgaanbieders of het CIZ op worden aangesproken om vertegenwoordiging goed te regelen of laten regelen. Vooral wanneer sprake is van een herindicatie kan in de tijd voorafgaand aan de aanvraag de vertegenwoordiging worden geregeld.
Welke stappen dienen genomen te worden om te komen tot een duidelijke en definitieve regeling over de ondertekening van aanvragen van wilsonbekwame cliënten?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik in overleg ben met ActiZ, VGN en het CIZ om te bezien op welke manier het CIZ snel aanvragen in behandeling kan nemen, zonder afbreuk te doen aan de belangen van cliënten. Een wijziging van de Wlz vind ik niet wenselijk. In het antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht waarom ik hecht aan de huidige regeling voor de ondertekening van de Wlz-aanvraag.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een duidelijke en definitieve regeling over de ondertekening van aanvragen van wilsonbekwame cliënten leidt tot onduidelijkheid bij het CIZ, instellingen en de naasten rondom een cliënt? Zo ja, wanneer gaat u de stappen uit vraag 5 ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om voor het eind van 2018 te komen met een duidelijke en definitieve regeling over de ondertekening van aanvragen van wilsonbekwame cliënten met het oog op cliënten, naasten, instellingen en het CIZ?
Ja, ik ben bereid om snel met betrokken partijen tot passende afspraken te komen, waarmee recht wordt gedaan aan belangen van de cliënt en het belang van een soepel indicatieproces. Het uitgangspunt is dat de cliënt weloverwogen en uit vrije wil kiest voor het aanvragen van Wlz-zorg, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
De Nederlandse verantwoordelijkheid voor offshore in het Koninkrijk |
|
Ronald van Raak |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening van de voormalige Staatssecretaris van Financiën in 1995 dat offshore een Koninkrijksbelang is? Zo nee, waarom niet?1
De implementatie en uitvoering van fiscale wetgeving en overige financiële regelgeving die van belang is voor financieel dienstverleners vallen binnen de autonome bevoegdheid van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vóór 10 oktober 2010 betrof dit een autonome aangelegenheid van het land de Nederlandse Antillen. Uit het krantenartikel maak ik op dat de toenmalige Staatssecretaris het van belang achtte om misbruik van fiscale regelingen van landen van het Koninkrijk tegen te gaan. Deze opmerking onderschrijf ik. Het krantenbericht gaat in op overleg dat in januari 1995 met de Nederlandse Antillen is gevoerd. Uit dat overleg is een wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk voortgekomen.2 Deze wijziging zag erop om misbruik en oneigenlijk gebruik van de Belastingregeling voor het Koninkrijk tegen te gaan, waaronder emigratie tussen de landen van het Koninkrijk waarbij het behalen van fiscale voordelen voorop staat. Verder werd de procedure voor het verkrijgen van de vermindering van de bronbelasting op deelnemingsdividenden voorzien van meer waarborgen ter verzekering van een juiste toepassing van de Belastingregeling.
Daarnaast maak ik het uit krantenartikel op dat er op de toenmalige Staatssecretaris waarde hechtte aan een solide financiële sector met echte financiële dienstverlening op de toenmalige Nederlandse Antillen. Ook deze opmerking onderschrijf ik.
Wat is er gebeurd met het voorgestelde Nieuw Fiscaal Raamwerk van de Vereniging Offshore Belangen? Is dit in de één of andere vorm, onder één of andere naam, in de praktijk gebracht? Welke regelingen betreft het hier? Hoe lang zijn deze regelingen in werking geweest of zijn deze regelingen nog altijd in werking? Zijn in deze regelingen anti-misbruikbepalingen opgenomen? Zo ja, welke? Hoe en door wie wordt hier toezicht op gehouden?2
In 1999 is, naar aanleiding van de wens van de regering van de Nederlandse Antillen om mee te bewegen met de internationaal geldende fiscale normen en het streven om de internationale financiële dienstverlening in de Nederlandse Antillen bestendig verder te ontwikkelen, het Nieuw Fiscaal Raamwerk (hierna: NFR) geïntroduceerd. Het NFR is op 1 januari 2000 in werking getreden en bracht belangrijke wijzigingen met zich in de Landsverordening op inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de winstbelasting 1940. Met de wijziging in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 zijn verschillende offshorebepalingen komen te vervallen. Bij de implementatie van het NFR zijn hiervoor overgangsregelingen getroffen die uiterlijk op 31 december 2019 aflopen.
Vóór 10 oktober 2010 hield de belastingdienst van de Nederlandse Antillen toezicht op de geldende fiscale wet- en regelgeving. Op dit moment houden de belastingdiensten van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten toezicht op de aldaar geldende wet- en regelgeving, inclusief de daarin opgenomen antimisbruikbepalingen.
Welke rol heeft het Ministerie van Financiën of een andere Nederlandse overheidsorganisatie of een commercieel bedrijf in opdracht van een Nederlandse overheidsorganisatie gespeeld bij het ontwerpen en/of beheren van deze Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening?
Ik ga er bij het beantwoorden van de vraag van uit dat wordt bedoeld welke rol Nederland heeft gespeeld bij de totstandkoming van het NFR. Het ontwerpen en vaststellen van fiscale wetgeving was destijds voorbehouden aan het parlement van het land de Nederlandse Antillen.
Een ingrijpende wijziging van het regime van de winstbelasting in de Nederlandse Antillen had destijds gevolgen voor de verhouding tussen de landen van het Koninkrijk zoals die was neergelegd in de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Nederland heeft tijdens het overleg in januari 1995 de bereidheid uitgesproken te komen tot een aanpassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk die complementair is aan het overeen te komen Nieuw Fiscaal Raamwerk. Uitgangspunt bij die aanpassing was enerzijds de totstandkoming van een aantrekkelijk fiscaal stelsel voor economische activiteiten (in het bijzonder de internationale financiële dienstverlening) op de Nederlandse Antillen. Anderzijds waren daarbij ook bepalingen in de Belastingregeling voor het Koninkrijk opgenomen teneinde te waarborgen dat het overeen te komen stelsel voldoet aan de vereisten om te voorkomen dat de belastingheffing in de landen van het Koninkrijk zou kunnen worden ontgaan. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de Rijkswet van 13 december 1996, houdende wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik alsmede in verband met enige technische aanpassingen.4
Deelt u de constatering dat sprake is van gedeelde financiële offshore dienstverlening tussen Nederland en de andere landen in het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Waarom noemt u de afspraken tussen het Ministerie van Financiën, de Vereniging Offshore Belangen en het Ministerie van Financiën van de Nederlandse Antillen en Curaçao geheim en onbekend?3
Die constatering deel ik niet. De implementatie en uitvoering van fiscale wetgeving en overige financiële regelgeving die van belang is voor financieel dienstverleners vallen binnen de autonome bevoegdheid van de landen van het Koninkrijk. Wel kan het zo zijn dat internationaal opererende ondernemingen in meerdere landen van het Koninkrijk actief zijn. Zij moeten daarbij voldoen aan de lokaal geldende regelgeving. Voor de fiscale afspraken tussen Nederland en de Nederlandse Antillen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover er wordt gevraagd naar afspraken met individuele belastingplichtigen, zijn deze gemaakt in het kader van de uitvoering van de belastingwet. De fiscale geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet rijksbelastingen staat er aan in de weg dat ik op verzoek van derden informatie over de persoon of zaken van een ander openbaar maak die is verkregen bij de uitvoering van de belastingwet.
Welke Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders bezitten tevens bedrijven in Nederland? Welke Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders verrichten ook financiële dienstverlening in Nederland?
Net als de financiële offshore dienstverlening is ook (het toezicht op) het aanbod van e-gaming (online kansspelen) vanuit Curaçao, Aruba en Sint Maarten een verantwoordelijkheid van de landen zelf. Er wordt niet door een Nederlandse overheidsinstantie geadministreerd welke bedrijven in Nederland, die al dan niet financiële dienstverlening verrichten, tevens e-gaminglicenties bezitten in de genoemde landen. Hetzelfde geldt voor het aantal Arubaanse of Sint Maartense online gokbedrijven en websites, of deze bestuurd worden vanuit financiële offshore dienstverlening aldaar en wat het aandeel van deze gokbedrijven is in de financiële offshore dienstverlening aldaar.
Hoeveel Curaçaose online- en virtual private network (VPN-)gokbedrijven en hoeveel online websites bevinden zich thans binnen de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening? Hoeveel Arubaanse online- (en VPN-)gokbedrijven en websites bestaan er thans? Worden deze ook vanuit de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening bestuurd (en/ of vanuit Curaçaose datacenters gerund)? Hoeveel Sint Maartense online- (en VPN-)gokbedrijven en websites bestaan er thans? Worden deze ook vanuit de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening bestuurt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u deopvatting dat als binnen de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening ongereguleerde en illegale online gokactiviteiten worden ondernomen waarbij gebruik wordt gemaakt van Nederlandse fiscale afspraken, dit niet alleen een zaak kan zijn van het land Curaçao?
Waar sprake is van criminele activiteiten is een rol weggelegd voor de Openbaar Ministeries van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Daarin ondersteunt Nederland de landen ook door middel van het financieren en het leveren van capaciteit voor het Recherche Samenwerkingsteam (RST) en het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), die lokale opsporingsbevoegdheid hebben op het gebied van o.a. grensoverschrijdende criminaliteit, fraude, witwassen en ondermijning.
Waar sprake is van misbruik van bilaterale fiscale afspraken6 tussen landen van het Koninkrijk is er een rol weggelegd voor beide landen.
Deelt u de constatering dat de International Financial Group (IFG) een opvolger is van de Vereniging Offshore Belangen? Deelt u mijn constatering dat de IFG tevens een vereniging is van e-gaminglicentiehouders?
Uit openbare bronnen kan ik niet opmaken of de International Financial Group (IFG) een opvolger is van de Vereniging Offshore Belangen en wat de achterban is van de IFG.
Welke rol heeft Nederland gespeeld om van Malta een «hub» te maken voor Curaçaose licentiehouders om de Europese markt te kunnen bedienen? Welke Nederlandse, Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders verrichten eveneens financiële dienstverlening in Malta?4
Door Nederlandse overheidsinstellingen wordt niet geadministreerd welke Arubaanse, Curaçaose of Sint Maartense licentiehouders financiële dienstverlening verrichten in Malta. In Nederland worden geen e-gaminglicenties of vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen verstrekt. Er zijn derhalve geen Nederlandse vergunninghouders die financiële dienstverlening in Malta verrichten. Nederland heeft geen specifiek beleid ontwikkeld om van Malta een hub te maken voor Curaçaose licentiehouders om de Europese markt te kunnen bedienen.
Kunt u aangeven hoe groot het aandeel van online gokbedrijven is in de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening, gespecificeerd per jaar, vanaf de start van deze online gokindustrie vanaf 1995 tot heden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De reactie vanuit de Europese Commissie, Navo en Europese leiders op de uitslag van het referendum in Macedonië |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Beoordeelt u het referendum als een interne kwestie over de naam van het land of als een stem voor of tegen lidmaatschap van de Navo en op termijn van de Europese Unie (EU)?
Het referendum in Macedonië van 30 september jl. betrof de vraag «Are you in favour of EU and NATO membership by accepting the agreement between the Republic of Macedonia and the Republic of Greece?». Het referendum is daarmee door de Macedonische regering gekoppeld aan toekomstige EU en NAVO-toetreding.
Erkent u dat de uitbundige reacties van Navo-baas Stoltenberg, voorzitter van de Europese Raad Donald Tusk en uitbreidings-eurocommissaris Hahn op de uitslag doen vermoeden dat de EU en Navo het referendum zien als keuze voor de EU en Navo?1 2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook voorbarig dat de Navo-baas en de uitbreidings-eurocommissaris de uitslag omarmen, omdat deze – in verband met de lage opkomst – ongeldig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel internationale reacties benadrukten in de eerste uren nadat de uitslag bekend werd de grote steun die de Macedoniërs die gestemd hebben aan het Prespa akkoord gaven. Aangezien het referendum consultatief was, is het Prespa-akkoord niet aangenomen of verworpen. Het Macedonische parlement is nu aan zet.
Wat vindt u van de inmenging van de heer Tusk die vooraf een filmpje tot de bevolking richtte met als boodschap dat enkel een ja vooruitgang brengt?3
De heer Tusk spreekt in zijn filmpje over zijn eigen ervaringen om met een stem een verschil te maken. Hij roept mensen op om van hun stemrecht gebruik te maken.
Is het gerechtvaardigd dat de EU zich terecht inspant tegen inmenging van andere mogendheden op nationale verkiezingen, maar dat zij zelf een erg actieve rol heeft gespeeld in het referendum van Macedonië en daarmee wellicht een boycot heeft afgeroepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Prespa-akkoord is door de EU verwelkomd als oplossing van een langlopend conflict door middel van dialoog. Hiermee vervullen Macedonië en Griekenland een voorbeeldrol in de regio en maken zij verdere toenadering van Macedonie tot de Euro-Atlantische structuren mogelijk. In het referendum heeft de Macedonische regering het Prespa akkoord gekoppeld aan toekomstige EU en NAVO-toetreding.
In dit licht hebben vertegenwoordigers van de Unie en de NAVO hun betrokkenheid getoond door openlijk op te roepen van het stemrecht gebruik te maken.
Het bericht ‘Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar»?1 Deelt u het in dit bericht geschetste beeld?
In mijn brief van 14 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het werkproces met betrekking tot opslag en vervoer van illegaal vuurwerk robuust en duurzaam wordt vormgegeven. Hierbij staat voor mij de veiligheid van de medewerker en de omgeving voorop. Bij het zoeken naar een juiste oplossing is dit als uitgangspunt genomen. De andere gehanteerde uitgangspunten zijn dat de oplossing voldoet aan wet- en regelgeving, de kosten maatschappelijk aanvaardbaar zijn, de noodhulpdienst bij het onverwacht aantreffen van illegaal vuurwerk zoveel mogelijk beschikbaar blijven voor de noodhulp en de bewijsfunctie van het beslag intact blijft. De politie treedt serieus en afgewogen op ten aanzien van het in beslag nemen en afvoeren van illegaal (zwaar) vuurwerk en het inzetten van gespecialiseerde bedrijven.
Herinnert u zich uw toezegging in het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s rondom de jaarwisseling op 20 juni 2018 dat u dit najaar uitsluitsel zou geven over de wijze waarop andere partijen worden ingeschakeld bij het in beslag nemen en afvoeren van illegaal (zwaar) vuurwerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kloppen de berichten tijdens werkbezoeken, dat vooralsnog geen oplossing gevonden is voor de wens van de politie om vuurwerk vanaf de plek van inbeslagneming door een gespecialiseerd bedrijf te laten afvoeren, dan wel vuurwerk ter plekke door een beveiligingsbedrijf te laten bewaken? Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat zelfs nu nog (eind september, begin oktober) dit niet geregeld is voor de komende jaarwisseling?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport bij pakketdiensten nagenoeg stil liggen en nauwelijks meer mogelijk zijn omdat de politie niet bereid is (tijdelijk) op politiebureaus dan wel bij regionale beslaghuizen in beslag genomen vuurwerk op te slaan, ook als op dezelfde dag dit vuurwerk nog afgevoerd wordt door een gespecialiseerd bedrijf?
Nee, dit klopt niet. Er vinden regelmatig controles plaats zowel door ILT als door de bedrijven zelf. Indien vuurwerk is aangetroffen, wordt in overleg tussen politie, ILT en de betrokken pakketdienst het vuurwerk door een ADR-vervoerder afgevoerd naar de opslaglocatie van Domeinen Roerende Zaken te Ulicoten.
Herkent u de geluiden van vuurwerk-professionals dat het welkom zou zijn deze problematiek met enige nuchterheid terug te brengen tot de kern van de zaak? Deelt u met hen de opvatting dat één of enkele stuks illegaal, in de originele verpakking aangetroffen stuks vuurwerk van een totaal andere (mindere) gevaarzetting zijn dan een partij die uit meerdere stuks bestaat? Bent u bereid deze mate van gevaarzetting leidend te laten zijn in het voor de komende jaarwisseling treffen van adequate maatregelen?
Het uitgangspunt is dat de afhandeling van inbeslaggenomen vuurwerk veilig moet zijn voor de politieambtenaren en de omgeving. De gehanteerde werkwijze kan afhangen van de omstandigheden en de context waaronder het vuurwerk wordt aangetroffen. Ook is de aard en de hoeveelheid van het aangetroffen vuurwerk relevant. Hiermee wordt rekening gehouden bij de tijdelijke en structurele oplossing.
De wenselijkheid van initiatieven als het ‘Kindergasthuis de Boeg’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief van het Kindergasthuis De Boeg?1
Ja.
Hoeveel initiatieven zoals het Kindergasthuis De Boeg, een tijdelijk huis voor kinderen en hun ouders vlakbij het ziekenhuis voor als het ziekenhuis te ver is, het thuis te druk is of voor ouders om te leren hoe ze voor hun kind kunnen zorgen nu zij of hij ziek is, zijn er in Nederland?
Mij zijn meerdere logeer-initiatieven op dit gebied bekend. Ik heb geen overzicht van de aantallen initiatieven. De initiatieven zijn immers niet verplicht zich te registreren in het kader van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) omdat er door deze gasthuizen geen zorg wordt geleverd.
Deelt u de mening dat initiatieven zoals het Kindergasthuis De Boeg waardevol zijn aangezien sommige mensen ver van een ziekenhuis wonen en het fijn kan zijn voor ouders om in een veilige omgeving te leren hoe zij voor hun zieke kind kunnen zorgen?
Kindergasthuis De Boeg is vooral een logeeradres voor zieke kinderen en hun ouders, dicht bij het Radboud UMC, de Sint Maartenskliniek, SeysCentra (behandeling voor kinderen met eetproblemen) en het CWZ-ziekenhuis. In De Boeg is doorgaans niemand anders aanwezig dan de ouders en de kinderen. Deze kinderen hebben gedurende de periode dat ze in De Boeg logeren geen continue verpleegkundige zorg of toezicht nodig zoals in een verpleegkundig kinderzorghuis. In De Boeg zijn dan ook niet standaard kinderverpleegkundigen aanwezig die verpleegkundige zorg bieden ten behoeve van de (gevolgen van een) behandeling die vanuit een van de hiervoor genoemde instellingen poliklinisch aan de kinderen wordt geboden.
Voor kinderen en hun ouders die elke dag naar het ziekenhuis moeten voor behandeling of revalidatie, maar waarvoor (een lange afstand) heen en weer rijden naar huis te vermoeiend is, zijn dit soort logeer-initiatieven heel waardevol. Een verblijf in de bungalow van De Boeg samen met de ouders is uiteraard prettiger voor het kind en gezin dan langdurig te opgenomen te moeten worden in het ziekenhuis (al dan niet zonder ouders). Dat laat onverlet dat ziekenhuizen primair aan zet zijn als het gaat om de geneeskundige aspecten, die daarbij komen kijken.
Kunt u een overzicht geven van huidige soortgelijke initiatieven en daarbij ook de wijze van financiering (publieke en privaat) aangeven?
Er zijn vele vergelijkbare logeer-initiatieven zoals zorghotels en dergelijke. Een overzicht van soortgelijke initiatieven heb ik niet. Er is alleen sprake van publieke financiering (conform artikel 2.12 van besluit Zvw) als er sprake is van een medische noodzaak voor verblijf. Een dergelijke medische noodzaak kan al dan niet gepaard gaan met verpleging, verzorging of paramedische zorg.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een gemiddeld verblijf van een kind in een ziekenhuis per dag? Wat zijn de gemiddelde kosten voor een gemiddeld verblijf van een kind en ouders in een Kindergasthuis of een soortgelijk initiatief per dag? Deelt u de mening dat, ook vanuit financieel oogpunt, verblijf in een Kindergasthuis of een soortgelijk initiatief te verkiezen valt boven verblijf in een ziekenhuis?
Er is geen sprake van een algemeen overzicht van de kosten van een verblijf van een kind in het ziekenhuis. Dit is namelijk afhankelijk van de (ernst van de) aandoening waarvoor het kind in het ziekenhuis wordt behandeld. Ik ga er vanuit dat de kosten voor verblijf in een logeerhuis aanzienlijk lager zullen zijn dan de kosten voor verblijf in een ziekenhuis. In een logeerhuis zijn namelijk aanzienlijk minder voorzieningen en toezicht. Dat laat onverlet dat het aan de kinderarts is om aan te geven of een verblijf in een ziekenhuis noodzakelijk is en welk niveau van voorzieningen daarbij nodig is. En soms is dat dus een relatief duur verblijf zoals een ziekenhuisbed.
Deelt u de mening dat het Kindergasthuis of soortgelijke initiatieven bijdragen aan de doelstelling van «de juiste zorg op de juiste plaats», zoals het nemen van het kind als vertrekpunt, een snellere en betere overgang naar thuis en minder verblijf in ziekenhuizen?
Die mening deel ik niet voor zover het gaat om een logeermogelijkheid en niet om het verplaatsen van zorg.
Wat ik in dit kader wel een voorbeeld van «juiste zorg op de juiste plek» vindt, is als er sprake is van het verplaatsen van zorg. Een kind zou immers zo kort als mogelijk in een ziekenhuis moeten liggen (Handvest Kind en Zorg, Verdrag inzake Rechten van het Kind). De stap van ziekenhuis naar huis blijkt voor ernstig zieke kinderen en hun gezinnen echter vaak (te) groot. Uit dat oogpunt vind ik het van belang om de transitie te vergemakkelijken van het ziekenhuis naar huis van kinderen die afhankelijk zijn van gespecialiseerde verpleegkundige of medische zorg die vooralsnog alleen in het ziekenhuis kan worden gegeven. Een voorbeeld daarvan is het aanleren van medische handelingen en kennis in een omgeving waar de thuissituatie zoveel mogelijk nagebootst kan worden om thuis de
complexe intensieve zorg te kunnen leveren. Het is goed om te weten dat het Zorginstituut op korte termijn met een duiding van dergelijke verplaatste zorg zal komen.
Ook vanuit De Boeg wordt gekeken naar mogelijkheden op het gebied van het verplaatsen van zorg. Enkele kinderen en hun ouders hebben in het aflopen jaar in de bungalow van De Boeg behandeling gekregen van personeel van het Radboud UMC in het kader van een pilot die onderdeel is van «Betaalbaar Beter» (alliantie tussen Radboud UMC en zorgverzekeraar VGZ). Ook is het voorgekomen dat kinderen wijkverpleging ontvingen in De Boeg die geleverd werd door een kinderthuiszorgorganisatie. Daarmee is de bungalow van De Boeg dus een locatie waar de zorg geleverd wordt, die de eigen omgeving zoals thuis probeert na te bootsen. Ik volg deze ontwikkelingen met interesse.
Hoe kunt u het Kindergasthuis en soortgelijke initiatieven stimuleren? Ziet u bijvoorbeeld ruimte om dit soort initiatieven meer financiële zekerheid te bieden? Zo ja, op welke wijze? Hoeveel budget is er in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2019 voor gereserveerd?
Hoewel ik deze private logeer-initiatieven sympathiek vind, zie ik geen overheidsrol voor het bieden van meer financiële zekerheid ervoor. Ik kan me voorstellen dat zorgverzekeraars dit, binnen hun aanvullende verzekeringen, mogelijk interessant vinden. Sommige polissen van verzekeraars bieden nu al ruimte voor herstellingsoorden en zorghotels en ik vind dit initiatief daar aan verwant. Er is derhalve geen budget voor gereserveerd op de VWS begroting.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van de begroting het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in oktober 2018?
Ja, dat kan.
Het artikel ‘Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder» waarin de opstartproblemen rondom geothermieprojecten worden beschreven?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de zorgen rondom het opstarten van geothermieprojecten, aangezien de helft van de bestaande projecten stilligt? Zijn deze problemen structureel van aard of is hier sprake van incidenten?
Ik herken de constatering dat de helft van de geothermieprojecten stil ligt niet. Op het ogenblik zijn er in Nederland 23 geothermieprojecten gerealiseerd. Hiervan zijn er 7 projecten nog in de opstartfase, 13 projecten produceren, 1 project ligt stil vanwege werkzaamheden en de 2 in Limburg gelegen projecten zijn stilgelegd. Er lijkt vooralsnog dus geen sprake van een structureel probleem.
Wat is er sinds het kritische rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een jaar geleden gebeurd, zowel in de sector zelf als door de overheid, om de geothermiesector te verbeteren? Op welke manier heeft u de geothermiesector gestimuleerd?
Op 8 februari 2018 heb ik uw Kamer de beleidsbrief geothermie toegestuurd, waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sector wil versterken en stimuleren. In deze brief heb ik ook de kritische punten uit de Staat van de Sector van SodM geadresseerd en aangegeven welke stappen ik daarin onderneem. Een belangrijk element hierin is de aanpassing van de Mijnbouwwet, om een betere aansluiting te krijgen met de praktijk van geothermieprojecten. Hierbij wordt ook gekeken of en welke maatregelen nodig zijn om – met het oog op de veiligheid – de financiële en technische eisen aan te scherpen. De aanpassing van de Mijnbouwwet zal naar verwachting de eerste helft van 2019 naar uw Kamer worden gezonden.
Daarnaast heeft de sector dit jaar zelf het Masterplan Geothermie opgesteld met daarin de stappen beschreven die volgens de sector nodig zijn om uit te groeien tot een volwassen en professionele sector. De sector is nu bezig uitvoering te geven aan dat plan.
Welke stappen gaat u nemen, in overleg met het SodM, om de knelpunten rondom geothermie weg te werken? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de knelpunten rondom geothermie?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heb ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief geothermie, een zogeheten «innovatie-roadmap» voor geothermie laten opstellen, waarin specifiek aandacht is voor de vraag welke innovaties nodig zijn de kosten te reduceren binnen de randvoorwaarde van veiligheid. Onderdeel van deze innovatie-roadmap is ook het borgen en beschikbaar stellen van de grote hoeveelheid kennis en ervaring die de afgelopen 10 jaar is verzameld over geothermie en het vastleggen daarvan in industrie-standaarden.
Verwacht u dat er op korte termijn bedrijven zullen komen die specifiek op aardwarmte zijn gericht en op grote schaal activiteiten zullen ondernemen rondom geothermie? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, op welke manier zult u deze ontwikkeling stimuleren?
Ja, ik verwacht dat er inderdaad in de komende jaren bedrijven zullen komen specifiek gericht op het realiseren van meerdere geothermieprojecten. De huidige praktijk laat al een aantal bedrijven zien, die deze richting opgaan en hun portfolio stapsgewijs uitbreiden. Ook recente vergunningaanvragen bevestigen dat deze bedrijven verder willen groeien in de geothermie. In mijn beleidsbrief geothermie voorzie ik ook een rol voor EBN om de continuïteit van kennis en kunde voor geothermie op nationale schaal te borgen. Over de nadere invulling van de rol van EBN in geothermieprojecten wordt uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd.
Nederlandse investeerders die amper geld steken in start-ups van vrouwen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Beschouwt u het als een gegeven dat nu eenmaal hoort bij de vrije markt dat start-ups die geleid worden door mannen veel vaker kapitaal krijgen van Nederlandse investeringsfondsen dan bedrijven die zijn gestart door vrouwen of gemengde teams, zoals blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit en een investeerder?1 Zo nee, welke mogelijkheden staan u dan ter beschikking om dit verschijnsel te beïnvloeden? Zo ja, waarom sluit u elke beïnvloedingsmogelijkheid dan uit?
Nee, uit het onderzoek blijkt dat start-ups die door vrouwen worden geleid slechts 1,6% van de investeringen ontvangen. Dit zie ik zeker niet als een gegeven. Het is belangrijk om meer zicht te krijgen op de reden(en) waarom zo weinig vrouwelijke start-ups financiering krijgen. Dit start met de vraag hoeveel start-ups door een vrouw worden opgericht in Nederland en hoeveel financiering zij aanvragen van het totaal. Om op deze vragen een antwoord te geven zal ik een rondetafelgesprek organiseren met diverse stakeholders uit het start-up ecosysteem, waar ook de Minister van OCW vanuit haar verantwoordelijkheid voor emancipatie bij aangesloten wordt.
Voor welk deel zijn institutionele investeerders verantwoordelijk voor de eenzijdige bereidheid van investeerders van durfkapitaal om te investeren in startups die worden geleid door mannen?
Het aandeel van institutionele investeerders in durfkapitaal is beperkt. Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) blijkt dat in de periode 2007–2017 7,96% van het totaal geworven durfkapitaal afkomstig is van pensioenfondsen en 4,07% van verzekeraars.2
Deelt u de mening dat deze eenzijdigheid niet alleen schadelijk is voor kansrijke initiatieven van vrouwelijke ondernemers, maar ook voor ons Nederlandse ondernemersklimaat als geheel en dat dit betekent dat onze economie onnodig kansen mist?
Indien eenzijdigheid van investeerders er voor zorgt dat vrouwelijke investeerders minder financiering krijgen, dan deel ik de mening dat dit ook schadelijk is voor het Nederlandse ondernemingsklimaat en onze economie kansen mist.
Welke van de mogelijkheden die u heeft genoemd bij vraag 1 gaat u benutten teneinde investeerders in durfkapitaal te prikkelen om start-ups geleid door vrouwen een eerlijker kans te geven?
Dit zal ik na het rondetafelgesprek bezien, waar ik hopelijk meer inzicht zal opdoen over de redenen waarom vrouwelijke start-ups zo weinig kapitaal verkrijgen en de mogelijkheden die er zijn om hier wat aan te doen.
Het bericht 'Jassenblunder gevolg van ‘inschattingsfout’' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Jassenblunder gevolg van inschattingsfout»?1
Ja.
Welke koudeletsels kunnen militairen krijgen als zij niet over de juiste kleding en persoonsgebonden uitrusting beschikken?
Militairen kunnen een diversiteit aan koudeletsel oplopen waaronder onderkoeling, verweekte voeten, frostbite en sneeuwblindheid.
Hebben militairen bij de oefening Bison Drawsko in Polen koudeletsel opgelopen? Om hoeveel militairen gaat het en om welke vormen van letsel? Welke voorbereidingen waren er getroffen met betrekking tot het koude weer?
Vanuit de brigade die deelnam aan Bison Drawsko zijn bij de ongeveer 3.500 deelnemende militairen ongeveer 35 gevallen van koudeletsel gemeld, voornamelijk verweekte voeten. De oefening is uitgevoerd met de standaarduitrusting. Vooraf en tijdens de oefening is aandacht besteed aan militair optreden en persoonlijke verzorging onder koude omstandigheden. Het programma van de oefening is aangepast aan de omstandigheden.
Hoeveel koudeletsel hebben militairen sinds het begin van de Enhanced Forward Presence van de NAVO in Litouwen opgelopen? Om welke vormen van koudeletsel gaat het?
Van de 1.887 personen die in het kader van eFP in Rukla geplaatst zijn geweest, zijn 35 personen geregistreerd met koudegerelateerde diagnoses. Het gaat daarbij voornamelijk om voet- en teenklachten, in 9 gevallen gaat het om frostnip/frostbite. De beschouwde periode betreft anderhalf jaar.
Beschikken de militairen voor de komende rotatie van Litouwen over alle benodigde kleding (persoonsgebonden uitrusting) voor de winterse omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Ja, eFP 2018/2 en eFP 2019/1 zullen alle benodigde koudweeruitrusting verstrekt krijgen door zorg van Defensie. De uitlevering is gestart en kan naar verwachting zonder problemen verlopen.
Wanneer was het bekend welke Nederlandse eenheden zullen gaan deelnemen aan de desbetreffende NAVO-oefening Trident Juncture in Noorwegen?
In 2015 is gestart met de planning van de oefening. In oktober 2017 stond de deelname van de Nederlandse eenheden vast.
Welke aanvullende veiligheidsanalyse is gemaakt? Wat is het karakter van een dergelijke aanvullende veiligheidsanalyse? Op basis van welke gegevens en omstandigheden vindt een dergelijke afweging plaats?
Naar aanleiding van ervaringen bij Bison Drawsko (2017) en zoals bevestigd werd bij eFP (2018), waarbij het veel kouder werd dan verwacht, is eind 2017 door het CLAS als decentraal werkgever besloten winterkleding voor de oefening Trident Juncture beschikbaar te stellen.
Wanneer is besloten dat de militairen aanvullende winterkleding nodig hadden? Wanneer was duidelijk dat een aanbesteding niet zou gaan lukken?
In 2017 is besloten om militairen aanvullende koudweeruitrusting te verstrekken naar aanleiding van de evaluatie van oefening Bison Drawsko. Er is geen sprake geweest van het niet lukken van de aanbesteding, wel werd in september 2018 duidelijk dat voor een aantal artikelen niet kon worden gegarandeerd dat deze voor aanvang van Trident Juncture geleverd konden worden.
Welke mogelijkheden heeft het KPU-bedrijf om vanwege dringende en onverwachte omstandigheden af te wijken van de geldende aanbestedingsregels (een noodprocedure), omdat anders de veiligheid van militairen in gevaar komt? Indien zij deze mogelijkheden niet hebben, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie, inclusief het KPU-bedrijf, beschikt bij aanbestedingen over alle mogelijkheden, die in de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn opgenomen. Het uitgangspunt is dat Defensie zich houdt aan de aanbestedingsregels, die de wetgever heeft vastgesteld. In geval van dwingende en onverwachte omstandigheden bieden beide wetten echter de mogelijkheid om af te wijken van de aanbestedingsplicht. In de brief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 ben ik ingegaan op het gebruik van raamcontracten om de verwerving te versnellen en op het toepassen van de escalatieprocedure.(Kamerstuk 27 830, nr. 270)
Mocht het KPU-bedrijf niet over mogelijkheden beschikken om van geldende aanbestedingsregels af te wijken als de veiligheid en gezondheid van militairen in gevaar komen, welke mogelijkheden ziet u om zaken te versnellen of makkelijker te maken? Bent u bereid een voorbeeld te nemen aan «fast-track-procurement» bij materieel dat benodigd is voor missies?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze heeft het KPU-bedrijf de verwerving van de winterkleding voor Litouwen geregeld?
Het KPU-bedrijf is begin 2018 gestart met de verwerving van artikelen voor het koudweer pakket. Een deel van de artikelen voor dit pakket is reeds op voorraad bij het KPU-bedrijf. Daarnaast zijn separate bestellingen geplaatst om, voor het deel van de artikelen dat niet voldoende op voorraad is, voldoende voorraad te verkrijgen. De uitlevering van deze artikelen aan de eenheden in Litouwen is al gestart en verloopt verder dit kwartaal.
Welke kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting dienen de militairen voor de oefening TridentJuncture aan te schaffen? Wilt u een uitputtende lijst sturen met de kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting?
Omdat momenteel in centrale verwerving is voorzien is het niet meer nodig om zelfstandig uitrusting te verwerven. Bijlage 1 bij deze brief geeft de lijst met artikelen weer die deel uitmaken van de koudweeruitrusting.
Hoe controleert u of de duizend militairen de juiste kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting aangeschaft hebben?
De (decentrale) werkgever is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de juiste uitrusting aan militairen. Als de centrale verwerving hierin niet voorziet kan een commandant een beroep doen op de escalatieprocedure of toestemming geven voor zelfstandige aanschaf. In dat laatste geval ziet de commandant ook toe op de kwaliteit. Zie tevens mijn brief van 8 oktober jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 269).
Wat doet u als blijkt dat militairen niet over de juiste kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting beschikken? Welke verantwoordelijkheid hebben commandanten hiervoor?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen voor 25 oktober 2018 beantwoorden?
Ja.