Het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat zijn de exacte redenen dat Nederland het lidmaatschap van de Pompidou Groep, het forum van de Raad van Europa voor de ontwikkeling van effectief drugsbeleid, heeft opgezegd? Zijn er meer redenen dan het enkele feit dat er overlap zou zijn met het werk van de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN)?1 Zo ja, welke?
Nederland heeft inderdaad het lidmaatschap van de Pompidou Groep opgezegd omdat de overlap met de taken en het werkterrein van de Europese Unie en ook de VN zijn toegenomen. Daarom is in het kader van financiële heroverweging en efficiency daartoe besloten. In het recente verleden heeft een aantal West-Europese landen de Pompidou Groep verlaten. Ongeacht de beweegredenen van die landen, is ook dit een signaal dat de Pompidou Groep aan belang inboet.
Deelt u de mening dat het werk van de Pompidou Groep veel breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit, waar de EU en de VN zich met name op richten, maar dat veel meer aandacht is voor de beperking van sociale en gezondheidsschade als gevolg van drugs?
Ja, wij delen met u de mening dat het werk van de Pompidou Groep breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit. Wij delen echter niet de mening dat de EU en de VN zich daar wel met name op zouden richten. De EU en VN richten zich eveneens op sociale en gezondheidsschade.
Zo is juist in Europees verband de EU-drugsstrategie het uitgangspunt voor Europees handelen. In deze strategie komen nadrukkelijk alle aspecten aan bod van zowel de reductie van de vraag als de reductie van het aanbod. De drugsverdragen vormen het uitgangspunt van VN-optreden. Deze hebben als primair uitgangspunt de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen voor medische of wetenschappelijke doeleinden te waarborgen, maar om daarnaast illegale verspreiding te voorkomen. De beleidsvormende VN-organisatie (UN Office on Drugs and Crime) adresseert drugsgerelateerde zaken die zowel op de vraagkant, waaronder onder meer preventie, toegang tot zorg en resocialisatie, als aanbodkant zien.
Welke meerwaarde heeft het werk van de Pompidou Groep de afgelopen jaren gehad? Kunt u daarbij niet alleen de meerwaarde voor Nederland beschrijven, maar met name ook de ontwikkeling van het drugsbeleid en het beperken van gezondheidsschade in andere (Oost-Europese) landen? Deelt u de mening dat Nederland daarin, door actief deel te nemen, een belangrijke bijdrage kan leveren?
De Pompidou Groep heeft onder meer een bijdrage geleverd op het gebied van evidence-based drugsbeleid (o.a. monitoring) en een bijdrage geleverd aan de acceptatie van harm reduction maatregelen (o.a. spuitomruil, methadonbehandeling). Ook bood het een goed platform voor informatie-uitwisseling en het uitwisselen van ideeën. Nederland heeft als mede-oprichter van deze groep hier een grote bijdrage aan geleverd. In de loop van de jaren is de functie en toegevoegde waarde van de Pompidou Groep echter uitgehold vooral vanwege de overlap in taken met de EU en VN.
De reden waarom Nederland lid was van de Pompidou Groep had niet te maken met toegang tot gevangenissen in derde landen, maar met effectieve samenwerking in het bestrijden van drugscriminaliteit en het tegengaan van negatieve effecten van drugsgebruik. Dat beleid geeft Nederland niet op maar wordt, zoals al is opgemerkt, in internationaal verband langs andere wegen gerealiseerd.
Is het waar dat de Pompidou Groep van de Raad van Europa, in tegenstelling tot de relevante commissies en organen van de EU en de VN, een veel betere toegang heeft tot de autoriteiten en bijvoorbeeld ook de gevangenissen in Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie, waar drugsgebruik en daarmee gepaard gaande gezondheidsrisico’s (zoals het verspreiden van besmettelijke ziekten) een groot probleem zijn? Staat het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep niet gelijk aan het opgeven van dit beleid? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze is continuering van dit beleid verzekerd?
Zie antwoord vraag 3.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
Het bericht ‘Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.»?1
Is het waar dat de voormalige hoofdsponsor van FC Chabab deze vereniging heeft gebruikt voor het witwassen van drugsgelden? Zo ja, blijkt dat uit een strafrechtelijke veroordeling? Om welke bedragen gaat het in deze zaak? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat dit niet de eerste keer zou zijn dat de drugsmaffia voetbalclubs misbruikt? Zo ja, welke gevallen zijn u nog meer bekend?
Deelt u de mening dat het witwassen van criminele gelden bij voetbalclubs hard aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Is er sprake van competitievervalsing als voetbalclubs of andere sportverenigingen met behulp van crimineel vermogen spelers aantrekken? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De AWBZ tariefskorting in de vier grote steden |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat er AWBZ tariefkortingen worden opgelegd in de vier grote steden?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een tariefskorting, specifiek gericht op de grote steden.
Net als andere zorgaanbieders in Nederland sluiten de zorgaanbieders in de grote steden een contract met het zorgkantoor. In deze contracten kunnen lagere vergoedingen afgesproken worden dan de maximale tarieven van de NZa.
Wanneer is tot de tariefkorting besloten, en hoe is de informatievoorziening daarover geweest? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Voor elke prestatie heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een maximum tarief vastgesteld. De zorgkantoren en zorgaanbieders mogen geen vergoeding afspreken die deze maximum tarieven te boven gaan. In de inkoopkaders die de zorgkantoren vooraf hebben vastgesteld, is neergelegd op welke wijze de vergoeding aan de zorgaanbieders is opgebouwd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kwalitatief betere zorgaanbieder een hogere vergoeding kan ontvangen.
De Tweede Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de werking van de contractering in de AWBZ.
Wat is de reden van de tariefkorting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Hoe verhoudt de korting zich tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die – voornamelijk in de ouderenzorg – moet plaatsvinden bij zorginstellingen in de vier grote steden?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Het systeem van tariefopslagen en kortingen geeft zorgkantoren de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te honoreren. Indien de kwaliteit van de zorgverlening toeneemt, kan de zorgaanbieder immers een hogere vergoeding ontvangen.
Hoeveel zorgorganisaties hebben te maken met deze tariefkorting en hoeveel geld hebben zij minder te besteden aan zorg?
Alle zorgaanbieders in Nederland hebben te maken met het systeem van contractering. Er is niet minder geld beschikbaar voor de zorg. Vooraf wordt immers bepaald hoe hoog de contacteerruimte is. Dit bedrag kan volledig worden besteed aan AWBZ-zorgverlening. De aanwijzing aan de NZa over de contracteerruimte hangt altijd voor bij het parlement.
Waar worden nog meer tariefkortingen in de zorg opgelegd? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Binnen de ZVW-zorg kennen verschillende zorgsoorten de mogelijkheid om te differentiëren in prijs. (bijvoorbeeld bij de fysiotherapeuten). In de medisch specialistische zorg is per 1 januari 2012 de budgetsystematiek volledig afgeschaft en bestaat er voor alle geleverde zorg, behoudens enkele zorgvormen in het vaste segment, de mogelijk om te differentiëren in prijs (al dan niet onder een maximum). Dit geldt voor de curatieve GGZ in de tweede lijn vanaf 1 januari 2013. In de eerstelijns GGZ gelden reeds vrije prijzen. De huisartsenzorg kent zowel maximum prijzen (bijvoorbeeld de abonnementstarieven) als vrije prijzen (bijvoorbeeld voor de modules modernisering & innovatie).
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Contracteerruimte AWBZ?
Ja.
Maatregelen die moeten voorkomen dat mensen gaan roken |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minister moet niets hebben van strenge tabaksregels»1?
Ja.
Is het waar dat u de Europese Commissie heeft laten weten dat u geen voorstander bent van vergaande rookbeperkende maatregelen, zoals het verplicht stellen van foto’s op verpakkingen, het inperken van het aantal sigarettenautomaten en strengere regels ten aanzien van additieven? Op welke gronden bent u tot deze mening gekomen?
De Europese Commissie (EC) bereidt een wijziging voor van de Tabaksproductrichtlijn en heeft een consultatie uitgezet over de voorgestelde aanpassingen. Nederland heeft in deze consultatieronde input geleverd over bijvoorbeeld consumenteninformatie, ingrediëntenregulering, rapportage en registratie van ingrediënten en de toegang tot tabaksproducten. De EC heeft nog geen definitief voorstel gedaan voor de herziening. Ik heb daarom ook nog geen standpunt hierover ingenomen. Als het voorstel er ligt, zal ik, op basis van het RIVM-advies en eigen afwegingen, een standpunt bepalen. Dit zal met uw Kamer worden besproken (conform het behandelvoorbehoud dat de Kamer heeft gemaakt bij de selectie van Europese prioriteiten).
Waarom bent u van mening dat het verplicht stellen van afschrikwekkende foto’s op verpakkingen in Nederland niet nodig is?
Volgens het RIVM zijn er aanwijzingen dat generieke verpakkingen («plain packaging») het product minder aantrekkelijk maken. Dit lijkt versterkt te worden door het gebruik van grote fotowaarschuwingen. Over het langetermijneffecten van afschrikwekkende plaatjes is nog veel discussie gaande. Zo is bijvoorbeeld nog niet aangetoond dat fotowaarschuwingen de rookprevalentie daadwerkelijk gunstig beïnvloeden. Het is volgens het RIVM mogelijk dat men gaat wennen aan fotowaarschuwingen en dat gunstige effecten daarmee (deels) verdwijnen.
Het verplicht stellen van foto’s op pakjes is wellicht een van de maatregelen in het voorstel voor de herziening van de richtlijn (zie ook het antwoord op vraag4.
Bent u bekend met de situatie in België, waar direct een effect zichtbaar was nadat afschrikwekkende foto’s op pakjes werden geplaatst? Vindt u dat Nederland het voorbeeld van België zou moeten volgen? Zo nee, wat maakt de situatie in Nederland anders dan in België?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het «nog onvoldoende wetenschappelijk is bewezen dat foto’s op pakjes ook daadwerkelijk effect hebben op rokers»2 zich tot de conclusie van het RIVM dat fotowaarschuwingen «vaker worden opgemerkt, de gezondheidsrisico's beter communiceren, een grotere emotionele reactie oproepen en de motivatie vergroten van tabaksgebruikers om te stoppen of te minderen»?3 Wat is uw oordeel over het RIVM-rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verbieden van de verkoop via sigarettenautomaten een te grote belasting voor het bedrijfsleven is? Kunt u toelichten waarom u het niet nodig vindt deze maatregel in Nederland in te voeren? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Dit is mogelijk een van maatregelen in het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductrichtlijn waarop het kabinet in dat geval te zijner tijd nog een standpunt moet innemen (zie het antwoord op vraag5.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verkopen van sigaretten aan minderjarigen in Nederland niet verboden hoeft te worden? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
De minimumleeftijd voor het kopen van tabak is in Nederland 16 jaar. Ik ben voornemens om deze leeftijd te verhogen naar 18 jaar, net als in de meeste EU-lidstaten al het geval is. Het beleid ten aanzien van middelengebruik wordt daarmee consistent voor alcohol en tabak: het tegengaan van schadelijk middelengebruik bij volwassenen en het voorkomen van middelengebruik bij minderjarigen. De meeste jongeren die gaan roken, beginnen rond 15–16 jaar. Wie op zijn 18e nog niet rookt, gaat daarna zelden nog beginnen. Ik verwacht daarom dat deze maatregel zal bijdragen aan het tegengaan van (jeugd)roken. Bovendien ondersteunt een eenduidige norm voor middelengebruik ouders bij de opvoeding van hun kinderen op dit punt.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat er geen strengere regels ten aanzien van additieven hoeven te komen? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Verschillende landen binnen en buiten de EU nemen uiteenlopende maatregelen ten aanzien van het reguleren van ingrediënten. Veel landen kiezen er voor om (nog) niet aan tabaksproductregelgeving te doen omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen effect is. Bijvoorbeeld in België en VK is er wel sprake van een vorm van ingrediënten regulering. Ook dit onderwerp zal betrokken worden bij de besluitvorming over het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductenrichtlijn.
Overigens wordt in Nederland al wel een stap gemaakt met het verbeteren van consumenteninformatie over de schadelijke effecten van tabak en tabaksingrediënten. Nog deze maand worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in zijn advies aan de Europese Commissie veel minder ver gaat dan andere Europese lidstaten, waaronder België, Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Oost-Europese lidstaten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat Nederland op de Tobacco Control Scale van nummer 7 in 2004 naar nummer 13 in 2010 is gezakt? Welke concrete maatregelen moeten er toe leiden dat Nederland weer stijgt op deze lijst? Kunt u dit toelichten?
Het schrappen van de vergoeding van medicatie bij stoppen met roken in 2012 en de uitzondering op het rookverbod voor kleine eenmanskroegen, heeft waarschijnlijk geleid tot de daling van de 7e naar de 13e plaats. Hoewel Nederland gelukkig wereldwijd nog steeds hoog staat op de ranglijst vind ik een daling niet goed. Overigens scoort Nederland op de Eurobarometer 2012 (jaarlijks rapport van de Europese Commissie) een vierde plaats op basis van de lage rookprevalentie en samen met Denemarken een eerste plaats op basis van het hoge percentage stoppers.
Wat vindt u van het feit dat het aantal rokers in Nederland met 170 000 is toegenomen? Is u bekend wat de oorzaak van deze toename is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn nog geen definitieve cijfers zijn over 2012. Ik vind het op dit moment nog voorbarig om te spreken over een verhoging.
Hoe verhoudt de toename van het aantal rokers zich tot uw uitspraken dat u afgerekend kunt worden op het resultaat van uw beleid ten aanzien van tabaksgebruik?4 Is de toename van het aantal rokers voor u aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De toename van het aantal rokers |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het aantal rokende Nederlanders voor het eerst sinds lange tijd weer toeneemt en dat er dit jaar naar schatting zo’n 170 000 rokers bijkomen?1
Zie het antwoord op vraag 11 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Deelt u de analyse dat deze stijging komt door de uitzondering van het rookverbod voor kleine café»s, doordat de «stoppen-met-rokenprogramma’s» in 2012 niet werden vergoed en doordat er geen anti-rookcampagnes meer zijn? Indien nee, wat is uw alternatieve verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens de maatregel uit het Begrotingsakkoord 2013 om de «stoppen-met-rokenprogramma’s» weer te vergoeden de komende kabinetsperiode van 2013–2017 structureel voort te zetten?
Vanaf 2013 is financiële dekking geregeld binnen het Budgettair Kader Zorg. De omvang van de aanspraken in het basispakket van de Zorgverzekeringswet kunnen wel periodiek worden herzien in het kader van de betaalbaarheid van de zorg.
Klopt het bericht dat u geen voorstander bent van nieuwe tabaksmaatregelen zoals voorzien in de herziening van de «EU-Tabaksproductierichtlijn 2001/37/EG» waaronder het plaatsen van afschrikkende foto’s op verpakkingen en het beperken van het aantal verkooppunten?2 Zo ja, waarom slaat u het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ten aanzien van deze maatregelen in de wind?
Zie het antwoord op vraag 2 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Op welke wijze gaat u in de nieuwe kabinetsperiode van 2013–2017 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Het tabaksontmoedigingsbeleid bestaat uit effectieve beperkende maatregelen zoals een algeheel reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing en een rookverbod voor openbare ruimten. Deze maatregelen blijven van kracht. Op het gebied van leefstijl zal ik net als mijn voorganger prioriteit geven aan de jeugd. Ik investeer de komende jaren extra in voorlichting en preventie via schoolpreventieprogramma’s, zowel gericht op jongeren als hun ouders en via digitale platforms die jongeren veel bezoeken, zoals chat en social media. Het Trimbos-instituut voert als kenniscentrum op het gebied van verslaving en middelengebruik de meeste van deze programma’s uit, en doet dat vanaf 2013 ook voor roken.
Verder vind ik het belangrijk dat voor consumenten objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken om wel of niet te roken.
Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten, of hulp bij stoppen met roken. Nog dit jaar worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Op twee punten zal een wijziging in het beleid plaatsvinden:
Zorg bij stoppen met roken (inclusief de medicatie) wordt vanaf volgend jaar onderdeel van de basisverzekering. Daarnaast ben ik voornemens de minimumleeftijd voor het kopen van tabak te verhogen naar 18 jaar.
Het bericht dat klinische verloskunde in Meppel verdwijnt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Noorderboog stopt klinische verloskunde Meppel»? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761) en vraag 1 van het lid Bouwmeester (vraagnummer 2012Z18763).
Deelt u de mening dat het besluit van de raad van bestuur om de verloskundeafdeling te sluiten niet zorgvuldig is, omdat dit niet in samenspraak met het personeel is besloten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Na de aanvankelijk te snel genomen beslissing is een nieuw en zorgvuldig proces gestart om met alle lokale betrokkenen te spreken en te overleggen. Dat proces is gemedieerd door het College Perinatale Zorg en de Commissaris van de Koningin. Dit leidde tot de constatering dat hoor-wederhoor en betrokkenheid van belanghebbenden onvoldoende was geweest. Vervolgens zijn de partijen in de regio zelf opnieuw het proces gestart onder leiding van professor Blijham. In dit proces onder leiding van professor Blijham zijn de gynaecologen, een obstetrie- en gynaecologieverpleegkundige, kinderartsen, een kinderverpleegkundige, een anesthesist en de teamleider van de kraamafdeling betrokken. Daarnaast zijn onder andere ook verloskundigen en huisartsen uit de regio en ROAZ Zwolle en Drenthe betrokken.
Met welke reden denkt de raad van bestuur dat de twee voorwaarden betreffende de 45-minutennorm en de kwaliteit/veiligheid gewaarborgd zijn binnen twee maanden? Wilt u dit uitzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer K. van Driel van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), dat het onmogelijk is om binnen twee maanden aan de voorwaarden te voldoen, aangezien er nog geen ambulanceposten zijn ingericht, er geen samenwerkingsafspraken zijn gemaakt en er nog vele zaken geregeld moeten worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Met welke reden wordt gekozen om begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap in Meppel te behouden, als de klinische verloskundeafdeling verdwijnt? Deelt u de mening dat zorg rondom zwangerschap niet versnipperd aangeboden moet worden en dat het daarom van extra belang is dat de klinische verloskunde in Meppel blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt voor dit besluit is dat zorg dicht bij wordt geboden waar het kan, en verder weg waar het moet. De begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap verandert niet en blijft gewoon in handen van de vertrouwde gynaecoloog dichtbij in het Diaconessenhuis. De gynaecologische zorg in het Diaconessenhuis wordt zelfs uitgebreid met verschillende specialisaties zoals vruchtbaarheidsonderzoek. Alleen voor de bevalling dient de zwangere vrouw naar het ziekenhuis in Zwolle te reizen indien dit nodig is. Er dienen hierover natuurlijk wel heldere en uniforme afspraken gemaakt te worden in de regio waardoor kwaliteit en veiligheid geborgd zijn.
Met welke reden zijn 700 bevallingen per jaar niet voldoende? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de KNOV dat bij het uitkomen van het rapport Blijham de conclusies voor een sluiting al vast stonden? Wilt u uitzoeken of dit ook daadwerkelijk het geval was? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het bestuur van de Noorderboog heeft mij aangegeven dat zij het rapport van de heer Blijham serieus hebben mee laten wegen in de besluitvorming. Zo is dit ook afgesproken met de Commissaris van de Koningin in Drenthe, de heer Tichelaar. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de KNOV dat het rapport Blijham oordeelt dat het satellietmodel van ondoelmatigheid van verzekeraars uitgaat en niet van kwaliteit? Deelt u de mening dat kwaliteit uitgangspunt hoort te zijn voor de zorg die aangeboden wordt en daarom zorg in de buurt van groot belang is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761). Kwaliteit van zorg én doelmatigheid zijn beiden uitgangspunten voor de plannen in de regio. Daarbij wil ik benadrukken dat de zorg waar het kan dichtbij geleverd zou moeten worden en waar het moet verder weg.
Welke maatregelen gaat u treffen om de sluiting van de verloskundeafdeling te stoppen en te zorgen dat alle partijen, dus ook het personeel, inspraak krijgen in de plannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mijns inziens hebben de betrokken partijen voldoende mogelijkheden gehad tot inspraak in de plannen. Indien de randvoorwaarden zoals de 45 minutennorm en de samenwerkingsafspraken in de regio voldoende geregeld zijn zie ik geen reden om me hierin te mengen.
Heeft u zelf contact gehad met het personeel van de klinische verloskundeafdeling in Meppel? Zo nee, bent u bereid om met alle betrokken partijen een gesprek aan te gaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen contact gehad met het personeel van de afdeling klinische verloskunde van het Diaconessenhuis. Gezien mijn antwoord op vraag 2 zie ik hier ook geen aanleiding toe.
Het bericht dat een ziekenhuis een onrendabele arts mag ontslaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ziekenhuis een onrendabele arts mag ontslaan volgens het Scheidsgerecht Gezondheidszorg?1
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bevoegd hierover uitspraken te doen, wat ook is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst tussen de hierbij betrokken partijen. Het Scheidsgerecht heeft gelet op de relevante jurisprudentie uitspraak gedaan. Ik heb aan de uitspraak in deze specifieke casus niets toe te voegen.
Hoe vaak komt het voor of is het voorgekomen dat een arts of specialist is ontslagen omdat hij/zij onrendabel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie over het aantal artsen dat is ontslagen vanwege onrendabele zorgverlening.
Bent u van mening dat een salaris van ongeveer 10 000 euro bruto in de maand, inclusief toeslagen, het moeilijk maakt om «rendabel» te zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over de informatie om te beoordelen of, en zo ja wanneer een specialisme rendabel kan zijn.
Welk inkomen of salaris acht u wenselijk voor specialisten? Vindt u een salaris vergelijkbaar met dat van een minister redelijk? Zo nee, waarom niet?
Op 10 oktober 2012 heb ik uw Kamer het rapport van de commissie inkomens medisch specialisten (commissie Meurs) aangeboden, vergezeld van een door SEO Economisch Onderzoek (SEO) uitgevoerde internationaal vergelijkende analyse van specialisteninkomens (TK 2012–2013 29 248, nr. 240). Overigens bevatten deze rapporten geen uitspraken over het inkomen of salaris dat wenselijk wordt geacht voor een medisch specialist. Ik zal binnenkort mijn reactie op deze rapporten naar de Tweede Kamer sturen.
Hoe groot mag het verschil zijn tussen een specialist in loondienst en een vrij gevestigde specialist? Kunt u dit precies kwantificeren?
Het salaris van een specialist in loondienst is in het cao-overleg tussen sociale partners vastgelegd. Het inkomen van een specialist in vrije vestiging is het resultaat van zijn omzet minus zijn kosten, waarbij er veel kosten zijn waar specialisten in loondienst niet mee te maken krijgen. Verder kunnen er verschillen ontstaan door ondermeer een andere aard van de uitgevoerde werkzaamheden, aantal gewerkte uren, omvang productie en kwaliteit van de geleverde zorg van een vrijgevestigde specialist. In zijn algemeenheid kan ik hierover geen uitspraken doen.
Vindt u het wenselijk dat een ziekenhuis financiële winst en belangen boven gezondheidswinst van patiënten, medische kennis, kunde en/of onderzoeksbelangen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ziekenhuizen hebben de plicht om kwalitatief goede zorg te leveren. Dat is hun primaire taak en als zij dat niet doen binnen de daartoe opgestelde normen is daar de Inspectie voor de Gezondheidszorg om handhavend op te treden. Het is onmiskenbaar dat financiële belangen ook een rol kunnen spelen in de keuzes van ziekenhuizen om bepaalde zorg wel of niet aan te bieden. In deze specifieke situatie gaat het om het opzetten van een praktijk die in de betreffende regio klaarblijkelijk moeilijk rendabel is te maken. Een vraag hierbij kan zijn of het verstandig is of een ziekenhuis koste wat kost alles moet aanbieden: dit kan ondoelmatigheid in de hand werken. Ook vanuit het oogpunt van kwaliteit en de concentratie van zorg is het niet verstandig dat elk ziekenhuis alle zorg aanbiedt.
Hoe verhoudt de Eed van Hippocrates, die elke arts dient af te leggen, zich tot het «draaien van productie» en het «halen van de omzet» in een ziekenhuis of zorginstelling?
Bij een goede praktijk die goede zorg levert, hoort een gezonde bedrijfsvoering. Het leveren van kwalitatief goede zorg en een goede doelmatige bedrijfsvoering gaan vaak hand in hand. Indien de focus louter is gericht op het «draaien van productie» waardoor sprake is van ondoelmatige of onzinnige zorg, verhoudt zich dat niet goed met de eed van Hippocrates en de maatschappelijke rol die de arts heeft volgens die eed.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat de marktwerking in de ziekenhuiszorg de (medische) belangen van de patiënt verdringt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veranderingen die zijn doorgevoerd in de bekostiging van de ziekenhuizen zijn naar mijn stellige overtuiging in het belang van de patiënt. Deze is er immers bij gebaat dat ziekenhuizen worden gestimuleerd om goede medische zorg te verlenen. Goede zorg is ook doelmatige zorg. Zoals u weet heb ik daarover met de veldpartijen in de ziekenhuiszorg bestuurlijke afspraken gemaakt. Onderdeel van die afspraken is een inhoudelijke agenda gericht op het bevorderen van substitutie, spreiding en specialisatie van zorg zodat ziekenhuizen zich kunnen richten op die specialismen waar ze goed in zijn, het terugdringen van ongewenste praktijkvariatie en het bevorderen van doelmatig en gepast gebruik. Deze inhoudelijke afspraken bieden partijen tevens handvatten voor het realiseren van een beheerste uitgavenontwikkeling. Financiële belangen en kwaliteit kunnen elkaar in die zin versterken.
Het bericht ‘Bevallen kan niet meer in ziekenhuis Meppel’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekent met het bericht dat bevallen niet meer kan in het ziekenhuis van Meppel?1
Ja, ik ben bekend met het besluit van de Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaats vinden.
Is het waar dat er niet meer bevallen kan worden, omdat er jaarlijks niet genoeg bevallingen plaatsvinden?
De Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog heeft, omwille van kwaliteit en doelmatigheid het besluit genomen om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaatsvinden. Doorslaggevend voor dit besluit is het gegeven dat goede bevallingszorg in de nabije toekomst in Meppel niet te garanderen is vanwege het aanstaande tekort aan gynaecologen. Dit tekort volgt op het pensioen van een van de in Meppel werkzame gynaecologen. Aangegeven wordt dat het maximale is gedaan om nieuwe gynaecologen aan te trekken voor Meppel, maar dit is niet gelukt. Het feit dat er slechts 700 bevallingen per jaar plaatsvinden, speelt hierin een belangrijke rol. Naast risico’s op het gebied van de kwaliteit is er bij dit aantal bevallingen ook sprake van een grote mate van ondoelmatigheid. Om goede bevallingszorg te leveren, is het immers nodig om 24/7, 365 dagen per jaar, een volwaardig team van gynaecologen, verpleegkundigen, klinisch verloskundigen, een OK-team en anesthesiologen beschikbaar te hebben.
Welk oordeel heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgesproken over de kwaliteit van bevallingen in het ziekenhuis van Meppel?
De IGZ houdt toezicht op basis van informatie uit meldingen, kwaliteitsindicatoren en thematoezicht. Deze informatie heeft de afgelopen periode geen aanleiding gegeven om specifiek nader onderzoek in te stellen naar de kwaliteit en veiligheid van de verloskunde in het Diaconessenhuis Meppel.
De IGZ heeft wel geconstateerd dat de implementatie van een aantal normen uit het Advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, zoals de vorming van een Verloskundig Samenwerkingsverband, in Meppel vertraagd of aangehouden is, in afwachting van het besluit over de verloskundige organisatie.
Welke indicaties zijn er dat de kwaliteit van verloskundige zorg in Meppel onvoldoende is (niet voldoet aan de standaarden)?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er niet voor andere oplossingen gekozen zoals dat artsen uit het ziekenhuis van Zwolle diensten draaien in Meppel?
Professor Blijham, die als onafhankelijk deskundige is ingehuurd om, in overleg met alle betrokkenen een advies te geven over de toekomst van de verloskundige zorg in de regio, heeft ook alternatieve voorstellen, zoals het satellietmodel waarin artsen uit Zwolle diensten draaien in Meppel, meegenomen in zijn analyse. Om het satellietmodel doelmatig vorm te geven zouden er ook extra bevallingen in Meppel moeten gaan plaats vinden. Er wordt gesuggereerd om dit aan te pakken door de bevallingen van vrouwen uit noordwest Overijssel, die nu in Zwolle plaatsvinden, naar Meppel te verplaatsen. De heer Blijham heeft uitgerekend, dat het daarbij slechts om ongeveer 150 bevallingen gaat, indien deze vrouwen ook daadwerkelijk in Meppel willen bevallen. In zijn advies geeft hij aan dat het satellietmodel wat hem betreft daarmee niet haalbaar en ondoelmatig is.
Is het waar dat bevallen in Meppel wel mogelijk is op basis van de 45-minutennorm?
Ik ga er vanuit dat u hier thuis bevallen in de regio Meppel bedoelt. In overleg met Achmea, de RAV-en in Drenthe, Friesland, IJsselland en Flevoland heeft het RIVM een aantal scenario’s doorgerekend. Achmea heeft op basis van deze doorrekening een aantal afspraken met de RAV-en gemaakt om de bereikbaarheid binnen de 45 minutennorm te garanderen. Zo is afgesproken dat er een tijdelijke extra standplaats in Vollenhoven wordt geplaatst. De RIVM doorrekening van dit scenario toont een verbetering van de bereikbaarheid in de regio aan ten opzichte van de huidige situatie. Het rendement van deze oplossing voor de patiënt zal gedurende een periode van één jaar gemonitord worden, waarna een definitief besluit wordt genomen. Uitgangspunt in dit besluit is dat de bereikbaarheid in de regio niet verslechtert en waar mogelijk verder verbetert.
Welke gevolgen heeft dit besluit van de raad van bestuur voor de toekomst van de acute zorg in Meppel?
Professor dr. Blijham concludeert in zijn onderzoek dat er met het beëindigen van de bevallingen in Meppel «voldoende ruimte overblijft voor profilering als een goed streekziekenhuis». Ook verzekeraar Achmea geeft aan dat er een regionaal, eigen en vertrouwd ziekenhuis blijft in Meppel. Met alle basisfuncties die de regio nodig heeft en een dag en nacht geopende spoedpost. Het verplaatsen van de klinische verloskunde naar Zwolle heeft geen nadelige gevolgen voor het profiel van het ziekenhuis in Meppel zoals zich dat nu lijkt te ontwikkelen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Arib/Smilde over regionale standaarden voor de geboortezorg?2
Het College Perinatale Zorg (CPZ) heeft de raden van bestuur van de ziekenhuizen aangeschreven met de vraag om de keten van geboortezorg in de regio te beschrijven. Dit betekent dat alle betrokkenen een gezamenlijk document maken waarin de samenwerkingsafspraken concreet zijn beschreven. Hierbij gaat het uiteraard ook om een naadloze aansluiting van de geboorteketen op de acute opvang of klinische behandeling in het ziekenhuis. Het doel van het gezamenlijke plan is een goede uitkomst voor moeder en kind. Dit doel overstijgt de individuele belangen van professionals en aanbieders. Het CPZ zal de samenwerkingsafspraken vanuit dit doel beoordelen en vergelijken. Het CPZ faciliteert de ontwikkeling van regionale plannen voor de geboortezorg door middel van ondersteunende documenten, zoals een concept checklist voor regionale samenwerkingsverbanden en een voorbeeld van een zorgpad geboortezorg. Zie voor de meest recente versies van deze documenten www.goedgeboren.nl. Daarnaast zal het CPZ op deze website alle regionale situaties vermelden. Het CPZ wil vóór het eind van dit jaar een overzicht hebben van alle regionale plannen.
Ligt het niet voor de hand dat het sluiten van de verloskamers wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is over het landelijk dekkend netwerk van regionale zorgstandaarden voor geboortezorg?
Nee, de eigen regio kan en moet de eigen verantwoordelijkheid nemen binnen de bestaande kaders voor kwaliteit en bereikbaarheid. Dat is ook de afgesproken werkwijze. Het CPZ faciliteert de ontwikkeling van standaarden door het veld en neemt waar nodig regie. In alle regio’s wordt gewerkt aan betere samenwerking, ieder op zijn eigen lokale wijze, en aan verdere verbetering van zorg. De specifieke regionale kenmerken, zoals in de regio Meppel, dienen te worden meegenomen in de regionale samenwerkingsafspraken. De ontwikkeling van een landelijk dekkend netwerk volgt vervolgens de ontwikkeling in de regio’s.
Welke gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige keten in de regio Meppel?
Er zijn tijdelijk extra kosten vanwege herindeling in het ziekenhuis, met name de sluiting van de afdeling klinische verloskunde en de afdeling neonatologie in Meppel. Daarnaast zijn er kosten ten aanzien van de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de verloskundigen en ten aanzien van de ambulancezorg. Gedurende het komend jaar wordt dit door verzekeraar Achmea, met de betrokkenen (het ziekenhuis, de verloskundige praktijken en de RAV’s), gemonitord en geeft zij aan hierin vanuit haar zorgplicht haar verantwoordelijkheid nemen.
Waarom is slechts tot 31 december 2012 voldaan aan de voorwaarden van de 45-minutennorm en de samenwerkingsafspraken tussen de beide ziekenhuizen? Welke veranderingen zijn na 31 december 2012 te verwachten?3
Vanwege het pensioen van een van de gynaecologen is het niet meer mogelijk om na 1 januari 2013 goede bevallingszorg in het Diaconessenziekenhuis te garanderen (zie mijn antwoord op vraag4. Om ook per 1 januari 2013 aan de voorwaarden voor bereikbaarheid en kwaliteit te voldoen geeft Achmea ten eerste aan een aantal afspraken met de RAV-en te hebben gemaakt waarvan onderzoek van het RIVM aantoont dat de bereikbaarheid in de regio zelfs verbetert. Ten tweede dienen verloskundigen en gynaecologen goede samenwerkingsafspraken met elkaar maken. Het is in eerste instantie aan de verloskundigen en gynaecologen om deze afspraken te maken. De verzekeraar Achmea geeft aan dat zij dit proces monitort en waar nodig de regie neemt. Achmea heeft de eis van deelname aan een goed werkend Verloskundig Samenwerkingsverband vanaf 2013 ook opgenomen in de contracten geboortezorg. Om voor een contract in aanmerking te komen is deelname aan een goed werkend Verloskundig Samenwerkingsverband een vereiste. Dit geldt zowel voor de contracten met verloskundigen als voor de contracten met het ziekenhuis (gynaecologen). Ook de verloskundigen hebben aangegeven dat zij zich willen inzetten om zo snel en goed mogelijk invulling te geven aan de randvoorwaarden om ook na 1 januari 2013 verantwoorde zorg te leveren. De IGZ zal erop toezien dat aan de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid in de regio wordt voldaan.
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen een verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissing van groot belang is?
Na de aanvankelijk te snel genomen beslissing eerder dit jaar is een nieuw en zorgvuldig proces gestart om met alle lokale betrokkenen te spreken en te overleggen. Dat proces is gemedieerd door het College Perinatale Zorg en de Commissaris van de Koningin. Dit leidde tot de constatering dat hoor-wederhoor en betrokkenheid van belanghebbenden onvoldoende was geweest. Vervolgens zijn de partijen in de regio zelf opnieuw het proces gestart onder leiding van professor Blijham. De lokale bevolking is in de besluitvorming niet betrokken geweest. Wel is de gemeente Meppel betrokken in bijeenkomsten en het advies van professor Blijham.
Ik deel uw mening dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie in een regio heeft. Maar de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg is mijns inziens leidend. Lokaal draagvlak is mijns inziens belangrijk, maar de concentratie van afdelingen, voor zover dit gaat over de interne organisatiestructuur, is een zaak van de zorginstellingen en -aanbieders zelf.
Hoe ziet de toekomst van het streekziekenhuis Meppel eruit? Deelt u de mening dat het belangrijk is om in de regio ruimte te houden voor streekziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Het sluiten van de afdeling klinische verloskunde in Meppel |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de afdeling klinische verloskunde van Zorgcombinatie Noorderboog heeft besloten vanaf 1 januari 2013 geen bevallingen meer te laten plaatsvinden in het Diaconessenhuis in Meppel?1 Wat is uw reactie?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761). Van belang is dat ook na het besluit wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid. De IGZ ziet hierop toe.
Vindt u de voorwaarden die de raad van bestuur heeft gesteld, binnen 45 minuten in een ziekenhuis kunnen zijn en goede samenwerkingsafspraken tussen verloskundigen en gynaecologen, voldoende of zijn er meer voorwaarden waaraan goede verloskundige zorg volgens u moet voldoen?
Goede verloskundige zorg moet voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving en aan de veldnormen. Daaronder zijn begrepen de 45 minutennorm en goede samenwerkingsafspraken in het gehele netwerk rond moeder en kind, maar bijvoorbeeld ook de beschikbaarheid van voldoende mensen en middelen (conform de Kwaliteitswet Zorginstellingen).
Kunt u van beide voorwaarden aangeven waarom de raad van bestuur van mening is dat eraan wordt voldaan op 31 december 2012, in hoeverre er nu aan voldaan wordt of dat nog maatregelen c.q. ontwikkelingen moeten plaatsvinden vóór 31 december 2012? Wat is de mening van verloskundigen en gynaecologen over het al dan niet aan deze voorwaarden voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Is het volgens alle betrokkenen mogelijk om binnen twee maanden aan alle voorwaarden te voldoen om de kwaliteit van klinische verloskunde in de regio te garanderen? Welke maatregelen dienen daartoe in de regio genomen te worden? Kan van ieder van die voorwaarden ( zoals het inrichten van ambulanceposten, samenwerkingsafspraken enz.) aangegeven worden wat de stand van zaken is en op welke wijze ervoor gezorgd zal worden dat op 31 december aan alle voorwaarden is voldaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden waarom het satellietmodel zoals voorgesteld door de Verloskundigen Kring Meppel en omstreken niet genoeg bevallingen opleverde voor het ziekenhuis Meppel? Op grond van welke overwegingen is in het rapport Blijham geconcludeerd dat het satellietmodel niet voldoet? Welke gevolgen zou het satellietmodel hebben voor de kwaliteit? Welke gevolgen zou het satellietmodel hebben voor de doelmatigheid en de kosten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Op welk andere plaatsen in Nederland wordt op dit moment gesproken over concentratie van verloskundige zorg en sluiting van afdelingen verloskunde?
De IGZ heeft in 2011 geïnventariseerd welke ziekenhuizen concentratie van verloskundige zorg overwogen. Daaruit bleek dat in november 2011 de helft van de ziekenhuizen nadacht over concentratie, al dan niet met concrete plannen. De IGZ gaf daarbij nadrukkelijk aan dat het een momentopname was van een veld dat sterk in beweging is. Ik heb u de bevindingen van de IGZ, met mijn reactie, toegezonden op 1 maart 2012 (CZ/TSZ-3106339). Er zijn mij geen recentere gegevens bekend.
Kan aangegeven worden waarmee het College Perinatale Zorg (CPZ) nu bezig is en welke rol het CPZ heeft gespeeld in Meppel? Welke invloed heeft het CPZ gehad op de gang van zaken in Meppel? Welke activiteiten heeft het CPZ uitgevoerd rond de gang van zaken in Meppel? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de taak van het CPZ om een landelijk dekkend netwerk tot stand te brengen van goed functionerende samenwerkingsverbanden in Nederland?
Het CPZ heeft actief de regio Meppel bezocht en daar een inventarisatie van standpunten, discussies en mogelijkheden uitgevoerd. Zij heeft vastgesteld dat de mogelijkheden voor de toekomst onvoldoende met alle betrokkenen zijn verkend om toekomstbestendige verloskundige zorg te leveren in de regio, waren volgens het CPZ aanvullende, nieuwe afspraken nodig. Mede door de inbreng van het CPZ zagen alle partijen dit als hun verantwoordelijkheid en is het proces opnieuw opgepakt, waarbij alle betrokken partijen dit nieuwe proces met open vizier zijn ingegaan. Mede op advies van het CPZ is een extern procesbegeleider aangesteld die met de geldende normen als uitgangspunt het gesprek met betrokkenen over een gezamenlijke oplossing is aangegaan.
Voor de stand van zaken ten aanzien van het landelijk dekkende netwerk verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Veehouders die nog niet voldoen aan antibioticaregels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de constatering van het Productschap Vee en Vlees (PVV) dat zevenduizend rundveehouders nog niet voldoen aan de verplichtingen voor de antibioticaregelgeving die per 1 januari 2013 zullen ingaan?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ik heb kennisgenomen van de constatering. Op grond van de verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) dienen rundveehouders met 5 of meer runderen sinds 1 januari 2012 onder andere de geleverde antibiotica centraal te registreren in de daartoe aangewezen database Medirund. Daarnaast moeten zij zich op eigen kosten laten controleren op naleving van de verordening. Rundveehouders kunnen dit doen door zich aan te melden bij een door het PVV erkende controleorganisatie of kwaliteitssysteem.
Van de bijna 32 000 rundveehouders in Nederland, hebben 7 000 rundveehouders nog niet aan de controleverplichting en/of de verplichting tot centrale registratie van de geleverde antibiotica voldaan.
Deze situatie is onwenselijk. Een volledige en betrouwbare registratie is van belang voor de monitoring van het gebruik en als instrument om het gebruik te kunnen verlagen.
De voorzitter van het PVV heeft de betreffende rundveehouders in oktober 2012 schriftelijk gewezen op de voornoemde verplichtingen. De rundveehouders hebben tot 1 december 2012 de tijd gekregen om aan de verplichtingen uit de verordening te voldoen. Als blijkt dat een rundveehouder na 1 december 2012 nog steeds in overtreding is, zal het PVV tuchtrechtelijke maatregelen nemen. Maatregelen die door het Tuchtgerecht PVV kunnen worden opgelegd zijn geldboetes, berisping, openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de veehouder en het onder een verscherpt toezichtsregime plaatsen.
Ik ga ervan uit dat de door de voorzitter van het PVV genomen maatregelen effectief zullen zijn.
Hoe verklaart u het feit dat zevenduizend veehouders niet voldoen aan de verplichtingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat voor het einde van dit jaar alle veehouders voldoen aan de nieuwe regels?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met het PVV, veehouders aan te spreken op het niet op tijd voldoen aan de regels, ervoor te zorgen dat alle veehouders voor 1 december van dit jaar voldoen aan de regels en waar nodig maatregelen te treffen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer nog voor het einde van het jaar te informeren over de voortgang omtrent de nieuwe antibioticaregels en inzicht te geven in de maatregelen die dan mogelijk zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Ik zal u in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Berichten dat er binnen Europa een lijst in omloop is waarop ‘anti-choice personalities’ met naam worden genoemd |
|
Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Knapen (CDA) , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Abortusbeweging stelt «zwarte lijst» van tegenstanders op»?1
Ja.
Vindt u het opstellen van een dergelijke lijst een acceptabele wijze hoe om te gaan met politieke tegenstanders? Zo nee, bent u bereid bij het Europees Platform voor Bevolking en Ontwikkeling (EPF) en bij de Europese Commissie (financierder van het EPF) duidelijk te maken dat het hanteren van een dergelijke lijst niet bevorderlijk is voor een inhoudelijk debat? Zo ja, waarom vindt u het opstellen van een dergelijke lijst acceptabel?
Het Europees Parlementair Platform voor Bevolking en Ontwikkeling (EPF) is een particulier initiatief en zolang het platform binnen de Europese wet – en regelgeving opereert, zie ik geen aanleiding om dit aanhangig te maken. Een organisatie is zelf verantwoordelijk voor een gekozen strategie om haar standpunt duidelijk te maken.
Bent u bereid om de financiering van het EPF door de Europese Commissie ter discussie te stellen naar aanleiding van de door het EPF opgestelde lijst? Zo ja, op welk moment zou u dit willen aankaarten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals ik in de beantwoording van de vorige vraag al aangaf, staat het elke organisatie, binnen de gegeven wet- en regelgeving, vrij om haar eigen strategie te bepalen.
Het bericht dat pijn bij dementie vaak niet behandeld wordt in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Pijn bij dementie vaak niet behandeld in verpleeghuis»?1
In de zorg, dus ook de zorg voor mensen met dementie, kunnen verbeteringen aangebracht worden. Het verheugt ons dat het onderzoek naar behandeling van pijn bij dementie aanknopingspunten biedt om deze zorg te verbeteren.
Is het u bekend dat 40% van verpleeghuisbewoners met dementie vaak niet behandeld wordt bij pijnklachten? Zo ja, hoelang bent u hiervan al op de hoogte en wat heeft u hier eerder aan gedaan?
Het is al langer bekend dat er sprake is van onderbehandeling van pijnklachten bij dementie. Zo zijn hierover in 2007 Kamervragen beantwoord (TK 2006–2007, Aanhangsel, nr. 2615). Het is primair aan de beroepsbeoefenaren, zoals specialisten ouderengeneeskunde en geriaters, om daar maatregelen op te nemen.
Hoe reageert u op de uitspraak van drs. B. Plooij van de Vrije Universiteit, dat opvallend is dat onderbehandeling niet afhankelijk is van het stadium van de ziekte? Wat is volgens u de verklaring van onderbehandeling bij mensen met dementie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de onderzoekers en de beroepsoefenaren om verklaringen voor deze onderbehandeling te geven. Wij kunnen daarom ook geen reactie geven op deze uitspraak van de heer Plooij. Evenmin kunnen wij uitspraken doen over mogelijke oorzaken van onderbehandeling. Indien beroepsbeoefenaren onvoldoende kennis over een onderwerp hebben, moeten zij in het kader van het leveren van kwalitatief goede zorg en het voldoen aan de beroepsstandaarden zorgen dat deze kennis verworven wordt. Het lijkt ons gepast dat Alzheimer Nederland, zoals aangegeven door mevrouw J. Meerveld, deze kwestie aankaart bij onder andere Verenso en ActiZ.
Kan onderbehandeling komen door (chronisch) personeelstekort in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hangt onderbehandeling van pijn bij dementerenden samen met kennisgebrek bij personeelsleden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om onderbehandeling bij dementie aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er in de opleiding van mensen die werken met dementerenden aandacht besteed aan pijn bij dementerenden en de mogelijkheden van pijnbestrijding? Kunt u een overzicht geven van deze aandacht in opleidingen?
Bij de opleidingen in de zorg wordt ingegaan op alle aspecten die voor de zorg van belang zijn. Deze opleidingen hebben een competentiegericht karakter. Er is geen detailoverzicht van de specifieke (sub)onderdelen die worden onderwezen.
Zijn er zorginstellingen die werken met observatielijsten voor pijnklachten bij dementie? Zo ja, hoeveel zorginstellingen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen en zorgprofessionals zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Wij beslissen niet over het al dan niet gebruiken van instrumenten daarbij.
Wat is uw reactie op de uitspraak van mevrouw J. Meerveld van Alzheimer Nederland waarin zij stelt dat we nog te weinig weten over pijnklachten bij dementie? Bent u bereid onderzoek naar bestrijding van pijn bij dementeren te laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten te verwachten?
Mevrouw J. Meerveld geeft zelf aan de bevindingen van het onderzoek te willen aankaarten bij beroeps- en brancheverenigingen. Het is primair aan het veld om te beoordelen of nader onderzoek nodig is en hoe dit uitgevoerd gaat worden.
Is er zicht op de zorg voor pijnbestrijding voor dementerenden die thuis wonen en in de toekomst langer thuis (moeten) blijven wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Evenals zorg in intramurale setting moet extramurale zorg voldoen aan kwaliteitseisen en beantwoorden aan de behoeften van de cliënt, in dit geval de mens met dementie. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis over dementie in gemeenten aanwezig is zodra persoonlijke verzorging thuis wordt overgeheveld naar gemeenten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Transitiebureau begeleiding bereidt gemeenten en andere partijen voor op de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de Wmo. De afgelopen periode zijn in het kader van de functie begeleiding onder meer uitgebreide cliëntprofielen uitgebracht, waarin ook aandacht is voor mensen met dementie. De komende tijd gaat het Transitiebureau begeleiding verder met dit type activiteiten om zo gemeenten en andere partijen te ondersteunen bij de decentralisatie van begeleiding en persoonlijke verzorging naar de Wmo.
Gemeenten zullen nadrukkelijk een beroep doen op de kennis en expertise van aanbieders en andere professionals. Als het gaat om de specifieke kennis over dementie is het aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u in de toekomst verder met de inzet van casemanagers voor dementerenden die thuis wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hiervoor verwijzen wij u naar de op 7 november 2011 aan u gezonden brief over casemanagement dementie (TK 2011–2012, 29 689, nr. 362). In die brief is aangegeven welke stappen gezet worden om te komen tot een inhoudelijk kader voor casemanagement, te weten een definitie van casemanagement en criteria voor de inzet van casemanagement en daarna een besluit over bekostiging van casemanagement.
Apen die op wrede wijze worden afgemaakt in een proefdierfokkerij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de constateringen van de British Union for the Abolition of Vivisection (BUAV ) dat «overtollige» apen in een proefdierfokkerij van Noveprim Ltd op Mauritius op wrede wijze zijn afgemaakt, in bakken gedumpt en verbrand?1
Ik ben niet bekend met de in de vragen genoemde situatie. Aangezien het naar ik uit de vragen begrijp om een bedrijf gaat dat gevestigd is op Mauritius en niet in Nederlands eigendom is vind ik het logisch dat ik niet over deze zaak geïnformeerd te ben.
Wat vindt u ervan dat een proefdierfokker c.q. -handelaar overschotten aan dieren laat ontstaan, in dit geval apen van boven de 3,5 kilo waarin laboratoria niet geïnteresseerd zouden zijn, om deze dieren vervolgens op brute wijze af te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de betreffende proefdierfokker/handelaar op Mauritius voor een groot deel in Britse handen is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, eventueel via navraag bij de Europese Commissie, uiteenzetten welke Europese landen of onderzoeksinstituten binnen Europa apen gebruiken die afkomstig zijn van deze fokkerij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel apen gaat het per jaar, voor welke onderzoeken worden ze gebruikt en in welke landen worden ze voornamelijk gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe Nederlandse en andere Europese onderzoeksinstituten de apen die ze gebruiken voor experimenten selecteren en aan welke «wensen» de apen moeten voldoen? Is het waar dat zij apen «bestellen» die minder wegen dan 3,5 kilo? Aan welke andere eisen moeten de te importeren apen voldoen, en welke consequenties heeft dat, gelet op de slachtingen die worden aangericht onder «overtollige» apen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja in hoeverre, het afmaken van de apen in strijd is met de Europese Dierproevenrichtlijn, zowel in het licht van de gedeeltelijk Britse achtergrond van het bedrijf als in het licht van mogelijke leveringen van apen door deze proefdierfokker aan Europese laboratoria? Vindt u de richtlijn afdoende om proefdierfokkerijen zoals Novemprim Ltd te kunnen aanpakken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Europese Dierproevenrichtlijn ruimte biedt voor nationale overheden, zoals de Britse, om nadere regels te stellen aan de fokkerij van, handel in en import van proefdieren?
De richtlijn bevat maatregelen ter bescherming van dieren die worden gebruikt voor wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden. Daartoe worden ondermeer voorschriften vastgesteld betreffende de verfijning van het fokken en de huisvesting en verzorging van dieren; de herkomst, het fokken en het doden van dieren; en het functioneren van fokkers en leveranciers.
Kunt u aangeven of de Nederlandse apenhandelaar R.C. Hartelust BV ook apen van de apenfokkerijen op Mauritius koopt? Zo nee, waarom weet u dat niet? Zo ja, om hoeveel dieren per jaar gaat het dan, in welke onderzoeksinstituten in Nederland en Europa komen de apen terecht en voor welke onderzoeken worden ze gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of er andere Nederlandse handelaren of instituten zijn die rechtstreeks of via Covance UK apen kopen die afkomstig zijn van fokkerijen op Mauritius? Zo ja, om hoeveel handelaren en/of instituten gaat het dan, hoeveel dieren betreft het en waar gaan de apen naartoe? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onethisch is deze gezonde dieren massaal te doden terwijl ze wellicht in het wild konden worden teruggezet? Kunt u aangeven of alternatieven, zoals terugplaatsing in het wild, zijn onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Nederland op geen enkele wijze (meer) betrokken zal zijn bij de wrede afslachtingen van apen, zoals op Mauritius het geval is? Bent u voorts bereid om er bij uw Europese collega’s voor te pleiten dat hun onderzoeksinstituten niet langer meewerken aan deze wrede praktijken? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het beleid bij IGZ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is beleid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wanneer ten tweede male blijkt dat een ziekenhuis niet aan haar plicht heeft voldaan om een (dan nog vermoedelijke want nog niet goed uitgezochte) calamiteit conform de Kwaliteitswet tijdig te melden aan de IGZ?
De IGZ werkt risicogebaseerd en richt zich op de naleving van wet- en regelgeving van ondertoezichtstaanden. Het beleid van de IGZ is er op gericht het melden van calamiteiten en signalen die duiden op risicovolle situaties door zorginstellingen te bevorderen. Op die manier ontvangt de IGZ informatie die zij nodig heeft voor haar toezicht en kan zij ingrijpen waar nodig.
Om het melden van calamiteiten door zorginstellingen te bevorderen beschikt de IGZ over verschillende typen maatregelen. Het gaat hierbij zowel om stimulerende en corrigerende maatregelen als om maatregelen die kunnen leiden tot bestuursrechtelijke, tuchtrechtelijke en strafrechtelijke stappen.
Op grond van de «beleidsregels bestuurlijke boete Kwaliteitswet zorginstellingen» kan de IGZ een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een tweede overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan.
Is het waar dat het niet melden aan de IGZ van calamiteiten binnen 3 werkdagen vatbaar is voor een boete (en publicatie op de IGZ-site) i.v.m. het overtreden van de Kwaliteitswet (artikel 4a)?
Ja, de IGZ kan namens mij voor het niet onverwijld (binnen drie werkdagen nadat de calamiteit is vastgesteld) melden van een calamiteit een bestuurlijke boete opleggen aan een zorginstelling. De IGZ maakt geen gegevens over meldingen en/of bestuurlijke boetes openbaar op haar website.
Wanneer wordt deze sanctie toegepast, en wanneer niet?
Het Meerjarenbeleidsplan 2012–2015 van de IGZ geeft aan welke prioriteiten de IGZ stelt bij haar handhaving. Het IGZ Handhavingskader (december 2008) geeft aan hoe de IGZ in het algemeen komt tot keuzes voor bepaalde handhavingsmaatregelen.
Als de keuze voor een bestuurlijke boete als meest effectieve handhavingsmaatregel is gemaakt, staat in de «beleidsregels bestuurlijke boete Kwaliteitswet zorginstellingen» aangegeven op welke manier de IGZ het instrument van de bestuurlijke boete toepast bij overtreding van bepalingen in de Kwaliteitswet. Deze beleidsregels zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ.
Sinds wanneer is bovenvermeld beleid van kracht?
De mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen voor overtreding van artikel 4a van de Kwaliteitswet zorginstellingen bestaat sinds 29 mei 2010. De beleidsregels bestuurlijke boete Kwaliteitswet zorginstellingen zijn op 9 juni 2010 in werking getreden.
Hoeveel boetes zijn er sindsdien wegens niet (tijdig) melden van calamiteiten uitgedeeld door de IGZ, en in hoeveel gevallen betrof dat ziekenhuizen?
De IGZ heeft drie zorginstellingen een waarschuwing gegeven voor het niet onverwijld melden van calamiteiten, waarvan één aan een ziekenhuis. De IGZ heeft tot op heden geen bestuurlijke boete opgelegd voor het niet onverwijld melden van een calamiteit.
Wat is het handhavingsbeleid van de IGZ, wanneer zij weet krijgt van het niet volgen van de goede procedure in geval van calamiteiten in een ziekenhuis, in geval van voorbeeld 1: wanneer het ziekenhuis een van de IGZ afwijkende definitie hanteert van een calamiteit, door bij twijfel over een causaal verband tussen de gebeurtenis en het overlijden van de patiënt een incident niet als een te melden calamiteit te zien?
De IGZ gaat er vanuit dat als een zorginstelling vaststelt dat er sprake is van een incident, de zorginstelling onderzoek doet naar de vraag of er voldaan is aan de verschillende elementen in de (wettelijke) definitie van een calamiteit (een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid). Bij een verschil van opvatting tussen de zorginstelling en de IGZ over de procedure bij het onverwijld melden van een calamiteit, zal het handhavingbeleid van de IGZ erop gericht zijn om te bevorderen dat er duidelijkheid komt over de aard van de meldingen die de inspectie dient te ontvangen zodat een zorginstelling een volgende keer datgene meldt wat de IGZ beschouwt als meldingsplichtige calamiteit. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1 en 3.
Wat is het handhavingsbeleid van de IGZ, wanneer zij weet krijgt van het niet volgen van de goede procedure in geval van calamiteiten in een ziekenhuis in geval van voorbeeld 2: wanneer het ziekenhuis wacht met het formeel melden van een calamiteit, totdat haar eigen intern onderzoek is afgerond en zo (achteraf) met kennis over het al dan niet vermijdbaar zijn van het overlijden of de ernstige schade, beter kan worden beoordeeld of er wel sprake was van een calamiteit die gemeld had moeten worden?
Wanneer er binnen een zorginstelling sprake is van een incident, verwacht de IGZ dat de instelling onderzoek doet naar de vraag of voldaan is aan de verschillende elementen in de (wettelijke) definitie van een calamiteit. Wanneer is vastgesteld dat het om een calamiteit gaat moet de instelling binnen 3 werkdagen deze calamiteit aan de IGZ melden. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 1, 3 en 6.
Bent u het eens met de stelling dat bij een rapportage aan de IGZ over een calamiteit essentiële onderdelen zijn: 1. een goede feitelijke chronologische beschrijving van het verloop van het zorgproces (waarin de incidenten en afwijkingen van normen en instructies beschreven worden) met vermelding van de tijdstippen, 2. een analyse naar (basis) oorzaken, 3. conclusies ten aanzien van het al dan niet vermijdbaar en dus mogelijk verbeterbaar zijn van opgetreden risico’s, problemen, schade of overlijden, 4. smart geformuleerde verbetermaatregelen passend en afdoende bij alle gebleken vermijdbare risico’s? Zo ja, wat is dan het handhavingsbeleid van de IGZ wanneer deze elementen in een calamiteitenrapportage van de zorginstelling ontbreken?
Voor het opbouwen van een goede rapportage over een calamiteit is de richtlijn calamiteitenrapportage ziekenhuizen beschikbaar. Deze is openbaar te raadplegen via de website van de inspectie (zie aldaar onder melden als zorgaanbieder). Wanneer de rapportage onder de maat is of anderszins vragen bij de IGZ blijft oproepen, dan kan de IGZ om aanvullend onderzoek vragen of zelf onderzoek doen naar de calamiteit. Een ondermaatse calamiteitenrapportage kan voor de IGZ ook een signaal zijn dat er mogelijk sprake is van onvoldoende voorwaarden voor verantwoorde zorg en kan besluiten daar nader onderzoek naar te doen.
Sinds wanneer is dit beleid van kracht ten aanzien van de ziekenhuizen?
De huidige Richtlijn Calamiteitenrapportage Ziekenhuizen dateert van maart 2012.
Wat is het beleid van de IGZ, wanneer zij weet krijgt van het in het kader van het eigen intern calamiteitenonderzoek door het ziekenhuis niet horen van arts-assistenten en verpleegkundigen, terwijl deze wel betrokken zijn geweest bij de zorg aan een patiënt waarbij de calamiteit optrad? Moet het onderzoek en de analyse bij een calamiteit aantoonbaar een zaak zijn ook of juist van de werkvloer of volstaat voor de IGZ een «bazenverhaal»?
Zie mijn antwoord op vraag 8. In aanvulling daarop: informatie van direct betrokkenen is van groot belang voor een goede calamiteitenrapportage.
Wat is het beleid van de IGZ wanneer zij uit een calamiteitenrapportage van een ziekenhuis weet krijgt van ook kennelijk na het onderzoek of interne evaluatie voortdurende ernstige meningsverschillen tussen de (mede) behandelend specialisten en/of leidinggevenden op de betrokken zorgafdelingen?
Wanneer dergelijke meningsverschillen een (mogelijk) risico ten aanzien van de patiëntveiligheid met zich meebrengen, zal de IGZ passende maatregelen uit het haar ter beschikking staande handhavingsinstrumentarium treffen.
Onderschrijft u het volgende: los van de verplichting van zorginstellingen calamiteiten aan de IGZ te melden, rust er op alle werkenden in de zorg de plicht om incidenten intern te melden, zodat na analyse verbeteringen kunnen worden doorgevoerd en zo de patiëntveiligheid kan worden verbeterd (te denken valt bijvoorbeeld aan het «blame free» melden van het inbrengen of hanteren van een verkeerd medisch hulpmiddel, het niet tijdig reageren op een te bewaken ernstig afwijkende parameter, het niet tijdig verschijnen van een om zijn/haar advies opgeroepen arts, niet naar behoren werkende apparatuur enz.)?
Ja. Mijn beleid is er op gericht dat alle zorgprofessionals misstanden in de zorg veilig moeten kunnen melden. Meldingen zie ik als een belangrijke bron om veilig werken te bevorderen. Binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) is het mogelijk om incidenten te melden met een papieren of geautomatiseerd meldingensysteem (VIM-systeem). Het VIM beoogt een lerende organisatie te creëren, waarbij met een «blame free» attitude naar de organisatie wordt gekeken.
Wat is het beleid van de IGZ, wanneer uit een calamiteitenrapportage blijkt dat zich in de zorg meerdere incidenten hebben voorgedaan die voor interne incidentmelding in aanmerking kwamen, maar waarbij kennelijk geen meldingen hebben plaats gevonden en waarbij ook achteraf kennelijk niemand daar betrokkenen op heeft aangesproken?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Wanneer de calamiteitenrapportage nadere vragen bij de IGZ oproept, dan kan de IGZ om aanvullend onderzoek vragen of zelf onderzoek doen.
Wat is het beleid van de IGZ wanneer zij informatie krijgt waaruit valt te vrezen dat het intern en extern door een ter zake deskundige melden van serieuze risico’s voor patiënten, van calamiteiten of zelfs van misstanden in een zorginstelling geen aanleiding blijkt tot kritisch onderzoek en gelijktijdige bescherming en waardering van de melder, maar eerder of potentieel tot een voor de melder bedreigende situatie?
Het beleid van de IGZ is erop gericht de melder te beschermen. Het komt regelmatig voor dat de naam van de melder bij de IGZ bekend is maar dat de melder niet wil dat zijn of haar naam bekend wordt bij de betreffende zorgaanbieder. In dat geval bekijkt de IGZ de wenselijkheid en mogelijkheid om de melding toch te onderzoeken zonder daarbij de anonimiteit direct of indirect te schaden. De IGZ bespreekt de (on)mogelijkheden van het onderzoeken van anonieme meldingen met de melder en zal altijd zo zorgvuldig mogelijk omgaan met tot de melder herleidbare informatie, zowel richting zorgaanbieder als bij het vastleggen van informatie.
Wat is het beleid van de IGZ ten aanzien van de bescherming van de belangen van een dergelijke melder?
Zie mijn antwoord op vraag 14.
Hoe komt de IGZ tot de conclusie dat het te slecht gesteld is met de veiligheidscultuur in een zorginstelling (niet voldaan wordt aan de Nederlandse Technische Afspraak (NTA) voor het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) in situaties dat hiervoor gevreesd moet worden)?
Het VMS geeft aan welke stappen ziekenhuizen per jaar moeten zetten om het VMS te implementeren, ook op het aspect van veiligheidscultuur. De IGZ houdt toezicht op de voortgang van de implementatie van het VMS. Dit doet zij door middel van het verzamelen van gegevens en toetsing daarvan tijdens inspectiebezoeken. Daarbij bevraagt de IGZ de zorginstelling op verschillende cultuuraspecten en toetst zij of de beoogde verbeteracties met betrekking tot de veiligheidscultuur aantoonbaar gerealiseerd worden. Een overzicht van de recente bevindingen heeft de IGZ gepubliceerd in haar rapport van november 2012, «Accreditatie van het veiligheidsmanagementsysteem in ziekenhuizen is haalbaar, van integraal risicomanagement is nog geen sprake».
Wat onderneemt de IGZ als in de zorgsector de conclusie moet worden getrokken dat een organisatie te groot is om tot duurzame verbetering te komen? Welke maatregelen onderneemt ze dan?
Wanneer de IGZ tot de conclusie komt dat een zorginstelling niet voldoet aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg, treft zij passende maatregelen, zoals verscherpt toezicht of geeft zij mij een advies tot aanwijzing. In de huidige situatie heeft de IGZ geen bevoegdheden om maatregelen te treffen gericht op het veranderen van de grootte van een zorginstelling.
Het Wetsvoorstel continuïteit, fusies en opsplitsing heb ik op 10 mei 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd, waarmee ik de mogelijkheid creëer om een opsplitsingsbevoegdheid in te zetten op advies van de IGZ. Gelet op de ingrijpendheid van deze bevoegdheid, is in het ontwerp opgenomen dat van deze bevoegdheid pas gebruik mag worden gemaakt indien er geen minder ingrijpende middelen meer voor handen zijn waarmee de kwaliteit weer op orde kan worden gebracht. Deze bevoegdheid dient dan uitsluitend als «ultimum remedium» en kan niet eerder worden ingezet dan nadat door de NZa een rapportage is uitgebracht die toeziet op de bedrijfskundige effecten van de inzet van deze bevoegdheid voor de betreffende zorgaanbieder.
Het bericht dat er steeds meer kinderen in de crisisopvang komen zonder goede hulp |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie het bericht dat het aantal kinderen dat in de crisisopvang terecht komt met hun ouders nog altijd toeneemt?1
Aangezien cijfers over 2011 en 2012 op dit moment niet beschikbaar zijn, is het niet duidelijk of het aantal kinderen in de crisisopvang nog altijd toeneemt. Als er daadwerkelijk sprake is van een blijvende toename, is dat zorgwekkend.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat steeds meer kinderen met hun ouders opgevangen worden in de crisis- en maatschappelijke opvang, dat er voor hen geen passende hulp voor handen is, en dat directe actie nodig is? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om te voorkomen dat ouders en hun kinderen in deze opvang terecht komen?
Ja, kinderen horen niet in de opvang. Daarom heeft het Kabinet op 13 april 2011 samen met de G4 de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (29325, nr. 54) vastgesteld. De tweede fase gaat uit van het principe dat voorkomen beter is dan genezen. Doel is te voorkomen dat mensen (weer) dakloos raken en te bereiken dat mensen zoveel als mogelijk (blijven) participeren in de samenleving. De G4 willen dakloosheid voorkomen door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval.
Ook de overige centrumgemeenten zijn uitgenodigd meer nadruk te leggen op preventie. Ik constateer dat dit ook steeds vaker gebeurt.
De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de ontwikkeling van een methodiek speciaal gericht op kinderen in de maatschappelijke opvang. In de afgelopen jaren is voor de vrouwenopvang de methodiek Veerkracht ontwikkeld om kinderen in de vrouwenopvang passende hulp te bieden. Ik heb de Federatie Opvang daarom gevraagd deze methodiek voor de maatschappelijke opvang aan te passen en vervolgens te implementeren.
Is het u bekend dat er in 2008 nog 7 574 kinderen werden opgevangen in de maatschappelijke opvang, en dat in 2010 dit er 8 791 waren? Wat is uw verklaring voor de voortdurende stijging van kinderen in de opvang?
Ja, het branchebeeld 2010 van de Federatie Opvang is mij bekend. In maart 2012 heeft de Federatie Opvang (FO) de Quick Scan Gezinnen in de maatschappelijke opvang uitgebracht. In deze quick scan worden de financiële crisis en scheidingen genoemd als belangrijkste redenen voor de toename van gezinnen in de opvang.
Hoe verhoudt de budgettaire korting in de jeugdzorg van € 36 miljoen zich straks tot de toenemende wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang? Bent u niet bang dat deze bezuinigingen ervoor zullen zorgen dat de wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang alleen maar meer zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze korting te schrappen?
De budgetkorting bedraagt 2,65 %.Voor de provinciale jeugdzorg is het aan de provincies om te bepalen hoe deze korting wordt ingevuld. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door efficiencymaatregelen. De budgetkorting hoeft dus niet tot wachtlijsten te leiden.
Hoeveel kinderen staan er nu op de wachtlijst voor residentiële zorg? Welke zorg krijgen deze kinderen in de tussentijd geboden?
Er zijn geen aparte gegevens bekend per zorgvorm van geïndiceerde jeugdzorg. Het aantal jeugdigen op de wachtlijst per 1-7-2012 bedraagt 2859. Dit betreft dus zowel residentiële jeugdzorg, daghulp, pleegzorg als geïndiceerde ambulante jeugdzorg. Van deze 2 859 wachtende ontvangen 1476 jeugdigen al een vorm van jeugdzorg terwijl zij wachten.
Hoeveel gezinnen staan er nu op de wachtlijst voor maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang? Welke zorg krijgen deze gezinnen in de tussentijd geboden?
Het is niet bekend hoeveel gezinnen in heel Nederland bij alle opvangcentra op een wachtlijst staan. Uit een korte, niet representatieve, enquête onder acht grotere instellingen blijkt dat de meerderheid van de instellingen een wachtlijst hanteert en dat daar in de meeste gevallen tussen de 5 en 11 gezinnen op staan.
De gezinnen verblijven vaak bij familie, vrienden of kennissen. De opvanginstellingen bemiddelen in een aantal gevallen naar collega-organisaties of onderzoeken mogelijkheden in het sociaal netwerk van het gezin. Soms wordt ook verwezen naar campings of charitatieve initiatieven van kerken. In gevallen waar slapen op straat dreigt bemiddelt de opvanginstelling voor de gemeente naar verschillende typen noodhulp, variërend van noodbedden voor 48 uur, plaatsing hostel (Stayokay of pension door GGD) of in het uiterste geval soms splitsing van het gezin: volwassene(n) in nachtopvang en kind(eren) naar crisisopvang van de jeugdzorg.
De zorg voor die gezinnen die op een wachtlijst staan bestaat onder andere uit (jeugd)maatschappelijk werk, het organiseren van een ronde tafeloverleg met partners Stedelijk Kompas, het regelen dat mensen toch een uitkering kunnen ontvangen, terwijl ze niet ingeschreven staan op verblijfadres, overleg met Bureau Jeugdzorg en bemiddeling bij een woningbouwvereniging over verblijf of inschrijving op adres van kennissen. Wanneer sprake is van huiselijk geweld bestaat de hulp bijvoorbeeld uit plaatsing op time-out appartement of noodbedden, het inzetten en bemiddeling van het Steunpunt Huiselijk Geweld of het inzetten van een tijdelijk huisverbod in combinatie met time-out plaatsing.
In hoeverre zijn alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang aangesloten op de verwijsindex risicojongeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij en krachtens de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald wie er meldingsbevoegd kunnen zijn. De maatschappelijke en vrouwenopvang zijn meldingsbevoegd. In de crisisopvang kan melding achteraf plaatsvinden via de plaatsende instantie. Bureau Jeugdzorg is immers ook meldingsbevoegd.
Welke middelen en methoden gaat u aanwenden om te voorkomen dat kinderen en gezinnen in een crisis- of vrouwenopvang terecht komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga in overleg met gemeenten om te bezien in hoeverre zij het probleem herkennen, in hoeverre het op hun netvlies staat en of zij behoefte hebben aan ondersteuning. Nu al verspreid ik samen met de VNG goede voorbeelden.
Ik zal gemeenten attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken met woningcorporaties over het inschakelen van de hulpverlening bij de eerste signalen van huurachterstand. Er zijn namelijk gemeenten die met corporaties afspreken dat hulp wordt ingeschakeld bij de eerste betalingsachterstand. Zo kan worden voorkomen dat de huurachterstand zodanig oploopt dat uithuisplaatsing volgt.
Gaat u de methode «Veerkracht» bij alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang implementeren en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veerkracht is reeds gereed voor de vrouwenopvang en wordt daar nu geïmplementeerd.
De methodiek Veerkracht momenteel aangepast voor de maatschappelijke opvang. In de pilotfase die daarna volgt (vanaf juni 2013) wordt de methodiek getest binnen drie instellingen zodat cliëntervaringen en ervaringen van de hulpverleners in de methodiek verwerkt kunnen worden. De implementatie in de maatschappelijke opvang vindt plaats vanaf begin 2014.
Op welke manieren wordt er (na)zorg geboden aan de gezinnen met kinderen die in een maatschappelijke, crisis- of vrouwenopvang hebben gezeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nazorg die geboden wordt is afhankelijk van het aanbod van een maatschappelijke of vrouwenopvanginstelling en is afhankelijk van de wijze waarop een gemeente de aanpak van huiselijk geweld en voorkomen van dakloosheid en huisuitzetting regisseert. Nazorg bestaat bijvoorbeeld uit begeleiding bij inkomensbeheer, woonbegeleiding, opvoedingsondersteuning en dagbesteding of toeleiding naar (vrijwilligers)werk.
Hoe groot zijn de verschillen in de bekostiging van maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang tussen de verschillende gemeenten? Kunt u uw antwoord zo specifiek mogelijk toelichten?
Een actueel overzicht van de gemeentelijke bekostiging is niet beschikbaar. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken die passen bij de lokale omstandigheden. Doorgaans zetten de centrumgemeenten de respectievelijke decentralisatieuitkeringen die zij van het Rijk ontvangen in voor preventie, opvang en nazorg. Veel gemeenten investeren daarnaast ook eigen middelen. Verschillen in bekostiging hebben bijvoorbeeld ook te maken met de kosten van de huisvesting van de opvanginstelling. Hierbij spelen ook historische factoren een rol, zoals de vraag of de instelling panden in eigendom heeft of dat de instelling moet huren van een woningcorporatie of gemeente.
Wat is uw mening over de uitvoering van de maatschappelijke, , crisis- en vrouwenopvang door centrumgemeenten, en waar ziet u mogelijkheden tot verbetering?
Ik ben van mening dat er in de afgelopen jaren goede resultaten zijn geboekt en stappen vooruit zijn gezet. Vanwege de financiële situatie bij gemeenten en het Rijk, is het van belang die successen te borgen. De sleutel daarvoor ligt in het versterken van eigen kracht, inzetten op preventie en intensiveren van samenwerking. Deze thema’s zien we terug in de Stedelijke Kompassen (plannen van aanpak maatschappelijke opvang) van de centrumgemeenten. Wel is op specifieke thema’s meer aandacht nodig, bijvoorbeeld voor kinderen in gezinnen die hun huis (dreigen te) verliezen. Daarom financier ik, zoals gezegd, de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang en voor ambulante hulpverlening. Ook ga ik in overleg met gemeenten om te bezien of zij behoefte hebben aan ondersteuning met een aanpak in het kader van het ondersteuningsprogramma voor Stedelijke Kompassen voor centrumgemeenten.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg nog in onvoldoende mate op elkaar aansluiten, ondanks de verbeteringen die er zijn geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de voorgenomen ambulantisering van de GGZ wordt de relatie tussen de GGZ en gemeenten (waaronder maatschappelijke opvang) steeds belangrijker. In het traject van de ambulantisering ga ik in gesprek met gemeenten en andere maatschappelijke partners, daarbij zal ik ook praten met maatschappelijke opvang. Daarnaast biedt de decentralisatie van de jeugdzorg (waaronder Jeugd-GGZ) vanaf 2015 meer mogelijkheden om de jeugd-GGZ en maatschappelijke opvang op elkaar af te stemmen.
Het bericht dat het LangeLandZiekenhuis overgenomen wordt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Loek Winter neemt LangelandZiekenhuis over»?1
Ik ben bekend met de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis. De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter voor de overname van het ziekenhuis. Ik heb hierbij geen rol.
Wat is de verklaring voor de financiële problemen en het dreigende faillissement van het LangeLandZiekenhuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er sinds 2010 sprake is van een negatief operationeel resultaat. Door het negatieve resultaat gedurende deze jaren is het eigen vermogen geslonken en zal naar verwachting per eind 2012 negatief zijn. Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat, met in het verleden te veel ontvangen gelden van de zorgverzekeraars, lange termijn investeringen zijn gedaan in het ziekenhuis. Ze geven aan dat het waarschijnlijk niet gaat lukken om deze schulden op korte termijn te voldoen.
Is er een verband met de uitreding van het LangeLandZiekenhuis uit de A-12 coöperatie met de financiële problemen waarmee het ziekenhuis kampt? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het ziekenhuis maakt sinds 2008 deel uit van de A12 coöperatie. Het doel van deelname aan de coöperatie was het leveren van betere zorg tegen lagere kosten. Volgens informatie van het ziekenhuis is inmiddels gebleken dat lidmaatschap van de coöperatie financiële problemen niet heeft kunnen voorkomen en dat de coöperatiepartners de problemen van het ziekenhuis niet kunnen oplossen. Daarom heeft het ziekenhuis gezocht naar een partner die mogelijk wel een oplossing voor de financiële problemen kan vinden.
Is u bekend hoe lang het LangeLandZiekenhuis financiële problemen heeft en hoe hoog de schuld is? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat de financiële problemen al spelen sinds 2010, toen voor het eerst sprake was van een negatief operationeel resultaat. De bankschuld bedraagt op dit moment ruim € 44 miljoen. Daarnaast dient € 23 miljoen overschotfinanciering terugbetaald te worden aan de zorgverzekeraars.
Heeft het LangeLandZiekenhuis een beroep gedaan op het College Sanering Zorginstellingen met betrekking tot de benarde financiële positie? Heeft de financiële positie van het LangeLandZiekenhuis te maken met het uitblijven bevoorschotting van zorgverzekeraars?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat ze geen beroep hebben gedaan op het College Sanering Zorginstellingen en dat de financiële positie van het ziekenhuis niets te maken heeft met het uitblijven van bevoorschotting door zorgverzekeraars.
Heeft het ziekenhuis al vergoedingen gekregen voor zorg die in 2012 is geleverd? Is u bekend of de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis de kwaliteit van zorg en behandelingen beïnvloeden? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er al declaraties ingediend en betaald zijn over 2012.
De IGZ heeft in de afgelopen maanden het LangeLand ziekenhuis meerdere malen bezocht en uitvoerig gesproken over de problemen die het ziekenhuis heeft en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te waarborgen heeft de bestuurder de IGZ eerder een aantal maatregelen toegezegd met name gericht op het reduceren van risicovolle situaties in de patiëntenzorg. Deze zijn door het ziekenhuis nagekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 18.
Hoeveel personeel is er ontslagen nadat private ondernemer Loek Winter de IJsselmeerziekenhuizen heeft overgenomen? Klopt het bericht dat de heer Winter alle onrendabele functies heeft afgestoten en 1/3 van het personeel heeft ontslagen?3 Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo neen, hoe zit het dan precies?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen op 31 december 2008 890 FTE in dienst had. In de jaarrekening van 2009 is vermeld dat hiervan 50 FTE boventallig is verklaard in 2009. Op 31 december 2009 was er, na het verdwijnen van 50 FTE boventallig personeel en 39 FTE door natuurlijk verloop, 801 FTE in dienst. Van het boventallig verklaarde personeel had 95% per eind 2009 reeds een andere baan gevonden. De boventalligheid heeft plaatsgevonden bij de bedrijfsvoering (Bedrijfsbureau, Facilitair Bedrijf, Financiën, ICT, P&O) en door het reduceren van een tweetal management lagen, ofwel allemaal op de niet-medische functies. Er is 5,6% van het personeel boventallig verklaard.
Daarnaast geeft de Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen aan dat het bericht dat alle onrendabele functies zijn afgestoten en 1/3 van het personeel ontslagen is niet klopt. Slechts «hoog complex, hoog risico» zorg is afgestoten en ondergebracht bij andere ziekenhuizen, conform de richtlijnen van de verschillende medische beroepsverenigingen.
Het ziekenhuis geeft aan dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen per eind september 2012 809 FTE in dienst heeft; meer dan eind 2009. Per saldo zijn er dus banen gecreëerd door het ziekenhuis, zelfs na het afstoten van een aantal onderdelen, welke in 2009 nog wel onderdeel vormden van het ziekenhuis.
Wat vindt u van het volgende signaal dat Abvakabo FNV afgeeft: «In de laatste jaren ziet Abvakabo FNV nog een zorgwekkende ontwikkeling bij de voormalige IJsselmeer ziekenhuizen. Een toenemend aantal niet zorggebonden functies wordt ondergebracht in aan de IJsselmeerziekenhuizen gelieerde BV’s waarin de MC Groep van Loek Winter een meerderheidsbelang heeft. Deze ontwikkeling leidt niet onmiddellijk tot verlies van werkgelegenheid, maar wel tot een uitholling van de arbeidsvoorwaarden van ziekenhuismedewerkers. Zij worden niet langer uitbetaald volgens de cao Ziekenhuizen, maar op basis van minder goede bedrijfsregelingen. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van allerlei facilitaire diensten, maar ook voor paramedisch personeel als fysiotherapeuten en diëtisten»?4
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat het de visie van de IJsselmeer ziekenhuizen is om bij de medische of zorggebonden bedrijfsonderdelen die worden ondergebracht bij derden (omdat deze een betere kwaliteit leveren tegen lagere kosten), ook de zeggenschap daar te beleggen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de fysiotherapeuten (6 medewerkers) en diëtisten (3 medewerkers), die werkzaam waren binnen het ziekenhuis. Noch de MC groep, noch een deelorganisatie daarvan heeft daar een meerderheidsbelang in.
Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat de medewerkers van het MC Facilitair Bedrijf, volgens marktconforme tarieven worden betaald. Deze marktconformiteit kan afwijken van de CAO-Ziekenhuizen, maar is conform wat bijvoorbeeld in de CAO-Schoonmaak of CAO-Horeca is afgesproken. De arbeidsvoorwaarden van de groep medewerkers, die eerder onder de CAO-Ziekenhuizen vielen, is voor de duur van het dienstverband gegarandeerd op het niveau van de CAO-Ziekenhuizen.
Is het waar dat de heer Winter als strategie om de kosten te drukken in het ziekenhuis in Lelystad, Emmeloord en Dronten niet medisch personeel afstoot en onderbrengt in aparte BV’s, waardoor de arbeidsvoorwaarden van het personeel onder druk komen te staan?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit niet de strategie is van de IJsselmeer ziekenhuizen. Wel hebben de IJsselmeer ziekenhuizen voor wat betreft de facilitaire dienstverlening aansluiting gezocht met daarvoor vigerende marktconforme arbeidsvoorwaarden, die mogelijk af kunnen wijken van de CAO Ziekenhuizen. Arbeidsvoorwaarden voor personeel dat overgaat naar andere juridische entiteiten is, zoals onder het antwoord op vraag 8 beschreven, gegarandeerd.
Is u bekend of er door de financiële problemen ontslagen gaan vallen onder personeel van het LangeLandZiekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op dit moment nog niet bekend is of er ontslagen gaan vallen.
Is de heer Winter van plan in het LangeLandZiekenhuis ook zoveel mogelijk facilitair en niet medisch personeel in aparte BV’s onder te brengen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op dit moment zijn de plannen van de heer Winter nog niet bekend.
Hoe worden de arbeidsvoorwaarden van het personeel geborgd bij een ondernemer die gefocust is op het maken van winst?
De arbeidsvoorwaarden worden geborgd middels bekende mechanismen zoals conformeren aan CAO-Ziekenhuizen, inclusief de Algemeen Verbindend verklaring, advies en instemming van OR en de periodieke gesprekken met de vakverenigingen.
Vindt u dat, als het LangeLandZiekenhuis inderdaad door de heer Winter wordt overgenomen, er dan een goed sociaal plan moet komen, en dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van gedwongen ontslagen?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, zodat de zorg op een kwalitatief goede en doelmatige manier wordt geleverd. Ik heb hierbij geen rol. Gezien de situatie bij het LangeLand Ziekenhuis, moeten er moeilijke keuzes gemaakt worden. Ik ga er vanuit dat de Raad van Bestuur daar zorgvuldig mee omgaat. Dat wil ondermeer zeggen dat de toepasselijke wet- en regelgeving wordt nageleefd. De ondernemingsraad moet bijvoorbeeld geconsulteerd worden over de plannen van het bestuur ten aanzien van het personeel. Wanneer er sprake zou zijn van ontslag van 20 of meer medewerkers tegelijkertijd, gelden ook voor het LangeLand Ziekenhuis de vereisten uit de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Op grond van de Wmco moeten bijvoorbeeld de vakbonden worden geraadpleegd en toetst het UWV of het ontslag gegrond is. Verder zijn in hoofdstuk 15 van de CAO-Ziekenhuizen tal van afspraken vastgelegd die de werkgever in dergelijke gevallen minstens moet naleven.
Vindt u het acceptabel dat specialisten mogelijk aandeelhouder worden van een ziekenhuis, waardoor de schijn van belangenverstrengeling en het risico van overproductie en kwaliteitsverlies ontstaan? Bent u bereid maatregelen te nemen die dit onmogelijk maken? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medisch specialisten inspraak hebben in en verantwoordelijkheid dragen voor het ziekenhuis. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door medisch specialisten een aandeel te laten nemen in het ziekenhuis. Dat kan er voor zorgen dat artsen bij hun handelen niet slechts hun eigen belang of dat van de vakgroep afwegen, maar ook het belang van het gehele ziekenhuis. Hierdoor wordt onder andere het kostenbewustzijn van artsen gestimuleerd. Bijvoorbeeld in het geval dat een arts moet kiezen tussen twee protheses van gelijke kwaliteit, maar met een ongelijke prijs. Het is dan in belang van het ziekenhuis om de goedkoopste te kiezen. Door aandeelhouderschap worden artsen gestimuleerd om doelmatiger te werken en beter samen te werken met andere vakgroepen. Dat is goed voor de kwaliteit van de zorg en kan kosten besparen. Ik ben niet bezorgd over belangenverstrengeling, overproductie of kwaliteitsverlies als gevolg van aandeelhouderschap. Medisch specialisten hebben een grote mate van professionaliteit en zijn gehouden om goede zorg te verlenen. Het leveren van minder kwaliteit zou de naam en reputatie van het ziekenhuis schaden en dat zou niet in het belang van de artsen/aandeelhouders zijn. Overproductie wordt tegengegaan door goede inkoop van de zorgverzekeraar en – als vangnet – het macrobeheersingsinstrument.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er een netwerk van privaat gefinancierde ziekenhuizen ontstaat? Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Mededingingsautoriteit hierover?
Ik heb geen oordeel over de wijze van financiering van ziekenhuizen, anders dan dat dit zich binnen de bestaande regelgeving moet voltrekken. Over een eventuele overname van het LangeLand Ziekenhuis is nog geen definitief besluit genomen. Indien dit doorgang heeft, zal de overname moeten worden voorgelegd aan de NMa die deze dan zal beoordelen. Ook zal de NZa dan een zienswijze uitbrengen.
In hoeverre bent u betrokken bij de dreigende overname?
Ik heb hierbij geen rol. Ik ben niet verantwoordelijk voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van het LangeLand Ziekenhuis zelf. Wel ben ik verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg. Het LangeLand Ziekenhuis is echter niet nodig voor de continuïteit van de cruciale zorg.
Zijn er meer overnamekandidaten? Zo ja, welke?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat drie kandidaten zich de afgelopen maanden hebben gemeld bij het ziekenhuis. Alle kandidaten hebben de gelegenheid gekregen zich te presenteren aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van het ziekenhuis. Op basis van deze presentaties hebben de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de problemen binnen het LangeLandZiekenhuis en ziet zij strenger toe op de kwaliteit van zorg? Hoe wordt de kwaliteit en toegankelijkheid van het LangeLandZiekenhuis gewaarborgd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het borgen van de veiligheid in de zorg krijgt zijn invulling in afspraken die met de bestuurder worden gemaakt onder andere met betrekking tot hoog complexe behandeling en de afbakening in de spoedzorg. De IGZ monitort of deze afspraken door het ziekenhuis worden nagekomen.