Het bericht dat de Europese staalfusie Tata Steel en Thyssen-Krupp niet doorgaat |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese staalfusie Tata Steel en Thyssen-Krupp niet doorgaat?1
Ja.
Kunt u inzicht geven waarom de Europese Commissie de fusie naar verluidt niet goed zou keuren, gezien de bedrijven dit als reden noemen om de fusie niet door te laten gaan?
De Europese Commissie beoordeelt fusies die de Europese omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen van een fusie gaat de Europese Commissie na of een concentratie, in dit geval een fusie, de concurrentie op de interne markt significant zou belemmeren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de fusie een machtspositie creëert of versterkt. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. Als onderdeel van de toetsing vergelijkt de Commissie de bestaande mededingingssituatie op de markt met de mededingingssituatie die zou ontstaan na de fusie. Uiteindelijk geeft de Commissie een beschikking waarin de fusie al dan niet wordt goedgekeurd. Partijen kunnen zelf voorwaarden voorstellen aan de Commissie die er voor zorgen dat er ook na de fusie voldoende concurrentie overblijft op de markt, de zogenaamde remedies. De Commissie kan, als de voorgestelde remedies naar verwachting voldoende effect hebben, deze als voorwaarden verbinden aan de fusie. Een voorbeeld van zo’n voorwaarde, is dat een van de bedrijven een bepaald bedrijfsonderdeel afstoot.
In de onderhavige procedure is het uiteindelijk niet tot een beschikking gekomen. De gesprekken tussen de Commissie en partijen zijn vertrouwelijk, maar op basis van wat door partijen hierover naar buiten is gebracht, valt af te leiden dat de Commissie in de gesprekken met het Indiase Tata Steel had aangegeven te verwachten dat het fusiebedrijf op sommige onderdelen te groot zou worden. Om de bezwaren van de Commissie weg te nemen, hebben partijen remedies aangedragen. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Kunt u toelichten welke voordelen een fusie tussen Tata Steel en Thyssen-Krupp op lange termijn op zou leveren, zoals gesteld door FNV? Waarom is er uiteindelijk toch een negatief advies gegeven?
De staalindustrie in Europa, en in zekere zin ook mondiaal, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen. Daarnaast levert een joint venture of fusie de gebruikelijke schaalvoordelen en synergiën op.
Ondanks deze voordelen had de centrale ondernemingsraad (COR) van TSN bedenkingen bij de fusie. Zo zouden in Nederland 400 arbeidsplaatsen verloren gaan. Daarnaast waren er zorgen omtrent het behoud van de waardeketen van TSN.
Hoe verhoudt het besluit van de Europese Commissie zich met de standpunten in de industriepolitiek van grote industrielanden als bijvoorbeeld Duitsland, dat vindt dat het Europese mededingingsrecht aangepast zou moeten worden zodat fusies tussen grote bedrijven mogelijk worden?
In een gezamenlijk manifest stellen Frankrijk en Duitsland dat de regels omtrent fusies een obstakel zijn voor de vorming van grote Europese «kampioenen» die wereldwijd de strijd aan kunnen blijven gaan met concurrenten uit Azië en de VS. Het kabinet is hier kritisch over. De huidige mededingingsregels verhinderen de vorming van nationale of Europese kampioenen in principe niet.
De huidige regels nemen niet mee in hoeverre Europese partijen buiten de Europese interne markt kunnen concurreren. Het mee laten wegen van de concurrentiepositie van bedrijven buiten de Europese markt heeft als risico dat de mededinging op de Europese interne markt zwakker wordt, wat zou leiden tot hogere prijzen voor consumenten en een verminderde prikkel voor bedrijven om te innoveren. Er moet echter wel voldoende concurrentie overblijven binnen de interne markt.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat, met het huidige mededingingsrecht, Europa kan blijven concurreren met landen als China en de Verenigde Staten (VS) op een ontwikkelende wereldmarkt waar de omvang van industriële spelers een grote rol speelt?
Openheid en eerlijke concurrentie zijn altijd de kracht van Europa geweest. Stevig en politiek onafhankelijk Europees mededingingstoezicht is van groot belang om bedrijven innovatief te houden en consumenten te beschermen. Een versterking van het mededingingsrecht op bepaalde punten (zie de beantwoording op vraag 6), het verder verdiepen van de interne markt en een intensivering van de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek, innovatie en de toepassing van nieuwe duurzame technologieën zijn volgens het kabinet de beste manieren om de EU concurrerend te houden. Ook pleit het kabinet ervoor dat de EU haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt inzet om af te dwingen dat er een gelijk speelveld ontstaat en derde landen zich aan de regels houden. Daarnaast is groter is niet altijd beter. Het samenvoegen van bedrijven is niet altijd een succes gebleken.
Is er naar aanleiding van het in februari dit jaar blokkeren van het samengaan van de treinbouw- en spoorsysteemdivisies van Siemens (Duits) en Alstom (Frans) door de Europese Commissie, en nu ook het mislukken van de fusie tussen Tata Steel en Thyssen-Krupp, een reden om het Europees mededingingsrecht te herzien? Of is het huidige Europees mededingingsrecht toekomstbestendig? Zo ja, op welke termijn zou het mededingingsrecht herzien moeten worden? Zo nee, waaruit wordt de toekomstbestendigheid van het huidige mededingingsrecht verklaard?
In maart van dit jaar heb ik de Friends of Industry verklaring ondertekend. Hierin is de Commissie opgeroepen om te onderzoeken of de huidige mededingingsregels nog voldoen aan de uitdagingen van deze tijd. Daarnaast is in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht uiteengezet dat wordt ingezet op het versterken van de interne markt om deze concurrerender en eerlijker te maken. Onderdeel daarvan is het verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingingsrecht en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten de EU.
De speciale asielbus in Ter Apel |
|
Roy van Aalst (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kaartjes voor speciale asielbus Ter Apel goedkoper dan ov-chipkaart»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom dit asieltuig dat bussen onveilig maakt en chauffeurs aanvalt minder hoeft te betalen dan de gewone Nederlander voor een busrit?
De pendelbus rijdt als een tijdelijke en te evalueren pilot voor drie maanden tussen aanmeldcentrum Ter Apel en treinstation Emmen en heeft het doel de overlast op de reguliere buslijn 73 te verminderen. Het betreft een rechtstreekse lijn zonder tussenstop. Er is geen sprake van het «belonen» van overlastgevend gedrag met gratis busvervoer. Een retourtje met de pendelbus is nagenoeg even duur als een retourtje voor hetzelfde traject op de reguliere lijn 73 dat € 7,18 kost. In verband met een aantal praktische aspecten, zoals de kaartverkoop en het houden van wisselgeld op locatie, is de prijs van een retourtje op € 7,– afgerond. Hiermee is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie inzake het niet belonen van slecht gedrag met gratis busvervoer2.
Waarom denkt u dat dit asieltuig nu ineens wel voor deze Harbers-kortingkaartjes gaat betalen? Waar komt dat geld vandaan?
Reizigers met de pendelbus moeten van tevoren een kaartje kopen, anders komen ze de bus niet in. Een kaartje kan op het terrein van het aanmeldcentrum bij een beperkt opengesteld loket gekocht worden. Bewoners van de centrale opvang krijgen naast feitelijke opvang en medische verzekering doorgaans ook een zogenaamd leefgeld, waarvan de hoogte wettelijk is vastgelegd in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (RVa-2007). Dit leefgeld kan worden aangewend voor het kopen van buskaartjes. Sommige reiskosten kunnen, bijvoorbeeld vanwege een afspraak met de advocaat of behandelend medisch specialist, mits vooraf aangevraagd, door het COA worden vergoed.
Voor het opzetten van deze tijdelijke buslijn wordt door mij een subsidie verstrekt van € 92.160 aan de regionale busvervoerder. De resultaten van de pilot worden door Qbuzz en het COA gemonitord en aan mij teruggekoppeld. In de evaluatie van de pilot zal ook het kostenaspect van de pendelbuslijn worden meegenomen.
Is deze bus vandalismeproof of mag de belastingbetaler straks opdraaien voor de schade aan deze bus?
De inrichting van de bus is aan de vervoerder. De bus is niet anders ingericht dan in het personenvervoer gebruikelijk. Bij vernieling zal de politie worden ingeschakeld en wordt aangifte gedaan.
Aangezien de beveiliger niet mee gaat op de bus, wie garandeert nu de veiligheid van de chauffeur?
Er worden geen vervoersbewijzen verkocht op de bus en controle vindt vooraf plaats. Daarbij wordt door de beveiliging van het COA extra toezicht gehouden rondom de locatie van de kaartverkoop. Zonder geldig vervoersbewijs komt men de bus niet in. Naar verwachting van de vervoerder is naast deze controle geen extra beveiliging op de buslijn noodzakelijk. Op het traject zelf wordt geen overlast verwacht, omdat de bus zonder tussenstops naar de bestemming rijdt. De problemen betreffen bijna altijd het niet willen betalen voor de bus, zo wordt door de vervoerder aangegeven. De eerste resultaten met de pendelbus zijn positief. In de eerste vijf weken van de pilot hebben zich voor zover bekend geen incidenten op de pendelbuslijn voorgedaan.
Kunt u toezeggen dit tuig dat bussen onveilig maakt en personeel aanvalt zo snel mogelijk uit Nederland te verwijderen in plaats van ze hier te pamperen en om vervolgens een totale asielstop in te stellen?
Zoals de voormalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer in zijn brief van 17 april 20193 informeerde wordt de aanpak van criminele en/of overlastgevende asielzoekers vanwege de aanhoudende overlast die sommige asielzoekers veroorzaken verder aangescherpt. Ook in eerdere brieven aan uw kamer4 is ingegaan op de maatregelen die worden ingezet om niet kansrijke asielaanvragen sneller af te kunnen doen en vreemdelingenbewaring en uitzetting binnen de huidige kaders zo effectief mogelijk toe te passen.
Door het intensiever verbinden van de ketens wordt het voor de overlastgevende asielzoeker duidelijk dat hij in beeld is van de overheid en dat zijn gedrag niet wordt getolereerd. Een totale asielstop is niet aan de orde. Over de inzet van de verschillende maatregelen en de uitvoering van aangenomen moties daaromtrent wordt u geïnformeerd in de separate brief over overlastgevende asielzoekers.
Het bericht dat er fors minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat er fors minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven? 1
Ja.
Hoe kan het volgens u dat in de eerste twee maanden van dit jaar 27 procent minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar?
Grote maandelijkse fluctuaties in het aantal bouwvergunningen zijn normaal. Seizoensfactoren, veranderingen in regelgeving en de economische conjunctuur kunnen hierin een rol spelen. De exacte redenen voor de terugval in de eerste drie maanden van 2019 kan ik niet aangeven.
De economische conjunctuur voor de bouw is gunstig. Dit blijkt uit de goed gevulde orderportefeuille van bedrijven in de woningbouw. Volgens de conjunctuurmeter van het EIB hadden bedrijven in de woningbouw in februari 12,1 maanden werk. Begin 2018 was de porderportefeuille nog 9,2 maanden. Gelet op de problemen die bedrijven hebben om voldoende personeel te vinden heeft het vergroten van de orderportefeuille en het aanvragen van bouwvergunningen mogelijk niet bij alle bedrijven prioriteit.
Op 1 juli 2018 is aardgasvrije nieuwbouw ingevoerd. Op de effecten van deze verandering in de regelgeving op de bouwvergunningen ga ik in bij het antwoord op vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het zorgelijk is dat er nu voor het eerst sinds het voorjaar van 2016 een forse daling wordt geregistreerd, terwijl dat haaks staat op het voorgenomen beleid?
De terugval in het eerste kwartaal is reden voor bezorgdheid, maar het is te vroeg om aan te nemen dat de stijgende trend in de vergunningverlening vanaf 2013 ten einde is. Ik blijf de ontwikkeling nauwlettend monitoren.
De terugval van het aantal verleende bouwvergunningen in het eerste kwartaal 2019 hangt mogelijk samen met de invoering van aardgasvrije nieuwbouw per 1-7-2018, met een overgangstermijn tot 31-12-2018. In de tweede helft van 2018 trad een vermindering van vergunningsaanvragen op met maandelijks gemiddeld ongeveer 800 ten opzichte van het eerste half jaar van 20182. De lagere aanvragen werken met enkele maanden vertraging door in het aantal verleende bouwvergunningen. Er valt niet met 100% zekerheid vast te stellen of de lagere aanvragen door het aardgasvrij maken van de nieuwbouw komen, maar het lijkt plausibel dat aardgasvrij hier een rol in heeft gespeeld.
Het aantal vergunningsaanvragen is in de eerste maanden van 2019 inmiddels weer toegenomen en ligt maandelijks gemiddeld 1250 boven het niveau in het eerste half jaar van 2018.
U vraagt mij ook in te gaan op de bouwkosten en de bouwlocaties. De bouwkosten nemen toe als gevolg van de grote vraag naar nieuwe woningen en krapte op de arbeidsmarkt voor bouwpersoneel, gestegen materiaalprijzen en herstel van marges. De gestegen bouwkosten zijn tot 2018 geen beletsel geweest om de nieuwbouwproductie te verhogen, omdat de lage rente en de gunstige inkomensontwikkeling ervoor zorgden dat nieuwbouwwoningen voldoende betaalbaar bleven. De effecten van de bouwprijsstijging kunnen per regio en marktsegment verschillend uitpakken. Of de bouwkosten verantwoordelijk zijn voor de terugval in vergunningen in het eerste kwartaal kan niet worden vastgesteld.
De beschikbare plancapaciteit is, landelijk bezien, geen belemmering om de bouwproductie op korte termijn te verhogen. Uit de rapportage plancapaciteit bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019, die ik op 28 mei aan Uw kamer heb aangeboden, blijkt dat gemeenten in een aantal regio’s tijdig zullen moeten zorgen voor voldoende extra harde plancapaciteit om de gewenste woningproductie in de periode tot 2030 te kunnen realiseren.
Is er naar uw mening sprake van een tijdelijke dip of is er sprake van een structureel probleem? Wilt u uw antwoord toelichten en wilt u daarbij de hoge bouwkosten en het gebrek aan bouwlocaties betrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie in het artikel dat een verbod op nieuwbouw met een gasaansluiting, invloed heeft gehad op de daling? Zo ja, is er dan sprake van een tijdelijke terugval of is de terugval structureel? Wat gaat u doen om dat beeld te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese milieuorganisatie Pesticide Action Network (PAN) dat de Europese wetgeving over gewasbeschermingsproducten met hormoonverstorende stoffen onder invloed van de industrielobby ernstig afgezwakt is?
De wetenschappelijke criteria voor identificatie van hormoonverstorende eigenschappen van werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, die eind 2017 zijn vastgesteld en eind 2018 in werking zijn getreden, bieden een hoger beschermingsniveau voor mens, dier en milieu dan hetgeen in 2009 is vastgesteld2. Hiermee herken ik de uitspraak niet.
Wat is de Nederlandse inzet geweest in 2009 bij de beslissing dat er strengere eisen moesten komen voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?
Uw Kamer treft hieronder een overzicht aan van de Nederlandse inzet op het aspect hormoonverstorende stoffen. Deze komt op hoofdlijnen op het volgende neer: het zo snel mogelijk formuleren van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonverstorende stoffen op basis van de definitie van de WHO/IPCS.
Op welke manier heeft Nederland bijgedragen aan de beslissing om de regels opgesteld in 2009 in een andere hoedanigheid in te zetten, waardoor het mogelijk bleef om bepaalde gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende middelen te blijven gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico’s ontstaan er voor de volksgezondheid en de biodiversiteit bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?
Alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, die gebaseerd zijn op goedgekeurde werkzame stoffen, die zijn (her)beoordeeld volgens Verordening (EG) 1107/2009, bevatten geen werkzame stoffen die hormoonverstorend zijn volgens de criteria die in 2009 zijn vastgesteld
Het kan voorkomen dat er in de Europese Unie nog enkele op basis van Richtlijn 91/414/EG goedgekeurde werkzame stoffen zijn, die nog niet zijn herbeoordeeld op basis van Verordening (EG) 1107/2009 en hormoonverstorende eigenschappen hebben. Het dossier voor deze werkzame stoffen bevatte toen ook al informatie over mogelijke reprotoxiciteit en carcinogeniteit (de uitgangspunten voor de criteria uit 2009). Deze informatie en dus ook de mogelijk schadelijke effecten voortkomend uit hormoonverstorende eigenschappen heeft het Ctgb destijds meegenomen in het beoordelingstraject voor de toelating. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu zijn bij het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen, indien deze volgens de voorschriften worden gebruikt.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk besluiten worden genomen over de herbeoordeling van deze stoffen, zodat deze beoordeeld zijn op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten.
Sinds eind 2018 stelt EFSA bij de (her)beoordeling van een werkzame stof vast of deze op basis van de nieuwe wetenschappelijke criteria hormoonverstorende eigenschappen heeft of niet. Dit proces loopt. Het proces heeft er inmiddels toe geleid dat de goedkeuring van thiofanaat-methyl niet is hernieuwd vanwege zorgen om onder andere hormoonverstorende eigenschappen.
Worden er op dit moment gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in Nederland die volgens de Europese wetgeving uit 2009 niet toegelaten hadden mogen worden? Zo ja, in welke hoeveelheid? Zo nee, worden er op dit moment andere middelen met hormoonverstorende stoffen gebruikt in de gewasbescherming?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wetenschap altijd leidend moet zijn in de beoordeling van bestrijdingsmiddelen en dat deze wetenschap gevolgd moet worden in de besluitvorming? Zo ja, bent u van mening dat dit voldoende gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mijn standpunten over het al dan niet goedkeuren van werkzame stoffen en het opstellen / actualiseren van richtsnoeren voor het beoordelen daarvan op de technisch wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb.
De VPRO-serie ‘Uitgewoond’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de VPRO-serie «Uitgewoond» over ouderen van verzorgingshuis De Drie Hoven in Slotervaart, die moeten verhuizen omdat het verzorgingshuis niet is te transformeren tot een modern verpleeghuis?1 2
Ja.
Wat is uw mening over de wijze waarop gedwongen (tijdelijke) verhuizing plaatsvindt van groepen ouderen die woonachtig zijn in een verpleeg- of verzorgingshuis?
Navraag leert dat in het geval van De Drie Hoven het gebouw in een dusdanige staat verkeert dat het niet langer verantwoord is om er verpleeghuiszorg te leveren. Er is met alle bewoners die het betreft gesproken en bezien hoe hun wensen met betrekking tot de noodzakelijke verhuizing te realiseren zijn. De IGJ heeft zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop De Drie Hoven de verhuizing heeft vormgegeven. Ook het zorgkantoor is in gesprek met De Drie Hoven over de verhuizing. De constatering was dat De Drie Hoven de juiste stappen heeft gezet. Dit neemt evenwel niet weg dat verhuizen voor bewoners een zeer ingrijpende gebeurtenis kan zijn, die daarom zeer zorgvuldig uitgevoerd moet worden.
Roept de uitzending bij u het beeld op van gewenste liefdevolle bejegening, compassie voor betrokken ouderen en zorgvuldige begeleiding en uitvoering van het gehele verhuisproces? Vindt u dat sprake is van correcte, veilige en persoonsgerichte zorg? Kunt u uw antwoorden motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u op dit alles toe en heeft u hier in het concrete geval van verhuizing vanuit De Drie Hoven of andere verzorgingshuizen op toegezien?
De IGJ houdt toezicht op de zorgsector, waaronder de verpleeghuizen. Dat doet de IGJ risicogestuurd en themagewijs. Daarnaast bezoekt de inspectie in een periode van vier jaar alle verpleeghuisorganisaties. Bij De Drie Hoven heeft de IGJ zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven en geen reden gezien om daarop in te grijpen.
Zijn er regels en richtlijnen voor het (al of niet tijdelijk) verplicht verhuizen van groepen ouderen, voor wat betreft vereiste minimale informatievoorziening rond de verhuizing, veiligheid van het bestaande wooncomplex, tijdpad en duur van het verhuizingstraject, het betrekken hierbij van familie, verzorgenden en mantelzorgers, de werkwijze van verlaten huidige woonvoorziening, en de wijze van aankomst en gewenning in de nieuwe woonvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg. Dat wil zeggen dat voor alle bewoners van verpleeghuizen er gemotiveerde, deskundige en voldoende zorgverleners zijn om zich in hen te verdiepen en hen de zorg te bieden die bij hen past. Voor bewoners van verpleeghuizen kan een verhuizing bijzonder ingrijpend zijn en daarom dient die zeer zorgvuldig uitgevoerd te worden. Een goede zorgaanbieder dient zich maximaal in te spannen om de verschillende wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt. Immers, een verhuizing voor een bewoner met een somatische achtergrond is heel anders dan voor iemand met dementie. Ook hier is de norm persoonsgerichte zorg. Ik heb geen aanwijzingen dat de vereisten uit het kwaliteitskader onvoldoende handvatten bieden voor situaties rondom een verhuizing.
Bent u bereid – als deze richtlijnen en regels voor verhuizing niet bestaan – in overleg met de sector globale minimale vereisten te formuleren voor (al of niet tijdelijke) verhuizing van groepen bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid na te gaan hoe voormalige bewoners van verzorgingshuizen de verhuizing naar een andere woonvoorziening ervaren en doorstaan hebben? Zo nee, waarom niet?3
Ik heb navraag gedaan bij de Academische Werkplaats ouderenzorg Zuid-Limburg. Deze geeft aan dat er enig onderzoek naar dit onderwerp is gedaan. In het algemeen blijkt dat een verhuizing naar een andere locatie stressvol is voor bewoners, met name wanneer familie en bewoners weinig controle ervaren over de situatie en wanneer bewoners onvrijwillig in een ander geografisch gebied worden geplaatst, verwijderd van het sociale netwerk. Ook blijkt dat er geen aantoonbare negatieve effecten zijn op langere termijn na een verhuizing naar een fysieke locatie die beter aangepast is aan de wensen en behoeften van bewoners. Er zijn aanwijzingen dat het welbevinden van bewoners (rekening houdend met de aanpassingstijd) kan verbeteren wanneer de nieuwe zorgomgeving meer aangepast is aan de wensen en behoeften van bewoners. Tegelijk geldt dat het onderzoek hier nog onvolledig is. Om de kennisbasis hieromtrent te vergroten ben ik bereid om naar dit onderwerp nader onderzoek te laten doen. Met een uitbreiding van de kennis kunnen zorgaanbieders beter inspelen op wat ouderen willen en nodig hebben indien een verhuizing nodig is.
Is het aantal (nieuwe) psychosomatische aandoeningen en sterfgevallen (per jaar) in Nederland aan te geven in de periode van bekendmaking van verplichte verhuizing, tot zes maanden na het plaatsvinden van de feitelijke de verhuizing?
Er is mij geen systematische registratie bekend van het aantal (nieuwe) psychosomatische aandoeningen en sterfgevallen (per jaar) in Nederland in de periode van bekendmaking van verplichte verhuizing, tot zes maanden na het plaatsvinden van de feitelijke de verhuizing. Dit aantal is derhalve niet aan te geven.
Kunt u zo volledig mogelijk inzicht geven in leeftijd en technische staat van bestaande verzorgings- en verpleeghuizen in Nederland, en in hoeverre sluiting of renovatie met gedwongen (tijdelijk) vertrek verwacht wordt, ofwel gepland is? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over de verpleeghuizen van 20 februari 2019 heb ik toegezegd om hiernaar onderzoek te zullen doen en de Tweede Kamer voor het eind van het jaar hierover te berichten.
Wat is uw mening over de stelling «als een verhuizing noodzakelijk is, moet er gepoogd worden om zoveel mogelijk een hele groep of afdeling volledig te verhuizen naar eenzelfde andere locatie»?
In mijn antwoord op vraag 5 en 6 heb ik aangegeven dat persoonsgerichte zorg de norm is. Een zorgaanbieder dient zich maximaal in te spannen om de wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt. Hiertoe behoort ook de afweging rondom het verhuizen van een gehele groep of afdeling naar een andere locatie.
Kunt u de verwachte vraag naar verzorgings- en verpleegplaatsen in de ouderenzorg schetsen tot en met 2040? In hoeverre sluiten aanbod en ontwikkelplannen van residentiële zorgvoorzieningen hierbij aan? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 heb ik tijdens debat over de verpleeghuizen van 20 februari 2019 toegezegd om hiernaar onderzoek te zullen doen en de Tweede Kamer voor het eind van het jaar hierover te berichten.
De uitzending van BOOS over het feit dat mbo-studenten zakken op keuzedelen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de de uitzending van BOOS over het feit dat mbo-studenten zakken op keuzedelen? Wat is uw reactie op deze uitzending?1
Ik ken de uitzending. De uitzending benadrukt wat mij betreft het belang van goede voorlichting aan en communicatie met mbo-studenten in het algemeen, en specifiek over het moment waarop de behaalde resultaten voor keuzedelen gaan meetellen voor het behalen van een mbo-diploma. Ik ben blij dat, mede door de interventie van BOOS, er een passende oplossing is gevonden voor de betreffende studenten.
Heeft u signalen ontvangen van andere mbo-instellingen of mbo-studenten over deze problematiek?
Nee, signalen over deze problematiek heb ik niet eerder ontvangen.
Is het waar dat je niet kan zakken op het cijfer, maar dat de mogelijkheid bestaat om geen cijfer te geven voor een keuzedeel waardoor de student alsnog zakt?
De introductie van keuzedelen heeft aanzienlijke impact op het mbo. Daarom is ervoor gekozen om de mbo-sector de ruimte te geven om ervaring op te doen met de keuzedelen, voordat het behaalde resultaat mee gaat tellen voor het behalen van het diploma. Om die reden geldt voor studenten die nu starten aan hun opleiding wel de verplichting om keuzedelen te volgen en hierin examen af te leggen, maar is de hoogte van het behaalde resultaat nog niet bepalend voor het behalen van het diploma. Voor studenten die starten met een mbo-opleiding vanaf het studiejaar 2020/2021 gaat de hoogte van de behaalde resultaten voor keuzedelen meetellen voor het behalen van het diploma.
Hoe het examen voor een keuzedeel eruitziet, bepaalt de mbo-school zelf. Dit kan een schriftelijk of mondeling examen zijn, maar ook via een portfolio met opdrachten, of een combinatie hiervan. Van tevoren moet de mbo-school aan de student duidelijk maken wat de student moet doen voor het examen. Als de student aan de betreffende voorwaarden voldoet, dan krijgt hij hiervoor een resultaat. Zoals hiervoor gezegd, is het alleen aanwezig zijn van dit resultaat op dit moment nog voldoende voor het behalen van het diploma.
Hoe gaat u voorkomen dat studenten in de toekomst kunnen zakken op keuzedelen zolang ze niet meetellen voor de slaag/zakregeling?
Zoals in het antwoord op vraag 3 weergegeven geldt voor studenten die nu een mbo-opleiding volgen dat ze niet het diploma kan worden ontzegd ten gevolge van de hoogte van het behaalde resultaat van de keuzedelen. Ik heb ook geen signalen dat dit ergens is gebeurd.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de regels met betrekking tot keuzedelen duidelijk naar studenten gecommuniceerd worden?
Vanaf de inwerkingtreding van de keuzedelen is ingezet op duidelijke communicatie hierover. Onder meer in mijn opdracht door de toenmalige regisseur herziening kwalificatiestructuur samen met het mbo veld, alsook via landelijk beschikbare websites zoals het Kennispunt MBO Onderwijs en Examinering (www.onderwijsenexaminering.nl) en van de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (www.jobmbo.nl). Het is een verantwoordelijkheid van mbo-instellingen zelf om hun studenten te informeren over voor hun relevante onderwerpen zoals de regels met betrekking tot examinering van keuzedelen.
De voorgenomen uitbreiding van een geitenhouderij in Hurwenen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het programma Zembla d.d. 9 mei 2019 over de uitbreiding van een geitenhouderij in de Gelderse plaats Hurwenen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat deze geitenhouderij in een gebied dat nadrukkelijk de hoofdfunctie wonen heeft, gaat uitbreiden van 7.000 naar ruim 13.000 geiten? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu weloverwogen neergelegd bij gemeenten en provincies, onder meer inzake het opstellen van bestemmingsplannen (Wet ruimtelijke ordening) en het verlenen van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer). Het is aan het bevoegd gezag om de afweging te maken of de voorgenomen uitbreiding van een veehouderijbedrijf past binnen de aan het gebied toegekende ruimtelijk functies en binnen de kaders van een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. Zoals mijn voorganger bij de aanbieding van het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies) heeft aangegeven, is het relevant om, bij besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening, ook de gezondheidsrisico’s te betrekken.2 Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de kans op het oplopen van een longontsteking groter is voor bewoners binnen een straal van twee kilometer rond een geitenhouderij. Omdat de oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen nog onduidelijk is, laten de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik vervolgonderzoek uitvoeren. De resultaten dit onderzoek worden in de loop van 2021 verwacht.
Bent u van oordeel dat de vergunningverlening tot uitbreiding op zorgvuldige wijze heeft plaatsgehad en berust op een deugdelijke belangenafweging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betreffende gemeente heeft, blijkens de uitzending van het programma Zembla, erkend dat op de vergunningaanvraag niet goed is gereageerd en dat er fouten zijn gemaakt. De vergunning is daardoor van rechtswege verleend. De vergunningverlening is daarmee tot stand gekomen, zonder dat daar een belangenafweging aan ten grondslag heeft gelegen.
Bent u bereid om vanuit het belang van de leefbaarheid en de volksgezondheid, en recht doende aan het toepassen van het voorzorgsbeginsel, een landelijk verbod op uitbreiding van geitenhouderijen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan begrijpen dat omwonenden zich zorgen maken over de verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen, zoals is geconcludeerd in het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO). Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. Inmiddels hebben negen provincies van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. Een landelijk uitbreidingsverbod wordt op dit moment niet overwogen, omdat ik erop vertrouw dat provincies in staat zijn zelf een goede afweging in deze te maken.
Bent u bereid om meer specifiek al uw bevoegdheden, beïnvloedingsmogelijkheden en uw gezag in te zetten om te voorkomen dat de uitbreiding van de geitenhouderij in Hurwenen wordt geëffectueerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is besluitvorming over uitbreiding van een veehouderij aan het bevoegd gezag, zijnde gemeenten en in voorkomende gevallen de provincie.
Het stilzetten van nieuwe gepantserde SUV’s van de Marechaussee |
|
André Bosman (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achttien nieuwe auto’s van marechaussee mogen weg niet op»?1
Ja.
Is de aanschaf en aanpassing van deze voertuigen op basis van aanbesteding of gunning geweest? Welke voorwaarden waren daarbij doorslaggevend?
Deze voertuigen zijn verworven door middel van een reguliere aanbesteding onder de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Daarbij zijn op basis van een functioneel programma van eisen offertes aangevraagd die vervolgens beoordeeld werden aan de hand van vooraf kenbaar gemaakte gunningscriteria. In dit geval waren het voldoen aan het programma van eisen, de levertijd, de technische meerwaarde en de prijs bepalend voor het gunnen van de opdracht.
Welke expertise had het bedrijf dat de aanpassingen heeft aangebracht?
De leverancier in kwestie heeft jarenlange ervaring met het bepantseren van personenauto’s, SUV’s en vrachtauto’s.
Zijn er meer voertuigen van Defensie bepantserd door dit bedrijf?
De leverancier in kwestie is betrokken bij het leveren van gepantserde wisselcabines ten behoeve van het DVOW-project 50-100-150kN. In dat geval is deze leverancier een toeleverancier aan Scania en staat Defensie niet rechtstreeks met het bedrijf in contact. Alle leveringen aan Defensie vinden onder volledige verantwoordelijkheid van Scania plaats.
Welke andere klanten hebben gebruik gemaakt van de diensten van dit bedrijf?
De leverancier in kwestie levert onder meer aan overheden, politie- en defensieorganisaties en commerciële bedrijven zoals voertuigfabrikanten.
Wie gaat er opdraaien voor de in het kader van de aanpassingen te maken kosten?
De leverancier is inmiddels in gebreke gesteld. De kosten voor het herstellen van de gebreken komen geheel voor rekening van de leverancier.
Welke garanties heeft de Marechaussee dat de voertuigen met de gemaakte aanpassingen wel veilig zijn?
Indien de leverancier erin slaagt alle tekortkomingen binnen de gestelde termijn op te heffen, zullen de herstelde voertuigen door een onafhankelijke en deskundige derde partij op veiligheid worden beoordeeld alvorens de voertuigen aan de Koninklijke Marechaussee worden overgedragen.
Kunt u aangeven wat er zal gebeuren met de bestelling van de zes extra wagens van dit type?
De levering van de zes extra bestelde voertuigen is tot nader order opgeschort.
De zaak Tuitjenhorn |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de documentaire «De zaak Tuitjenhorn»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennisgenomen van de documentaire «De Zaak Tuitjenhorn» waarin mevrouw Tromp wordt gevolgd na het overlijden van haar echtgenoot, huisarts Tromp. De documentaire toont het drama van het verliezen van haar man en haar zoon en het juridische traject dat mevrouw Tromp daarnaast heeft doorlopen. In de beeldvorming rondom en in de documentaire is een aantal zaken, die juist essentieel waren voor het handelen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, inspectie), nauwelijks belicht. Deze zijn ook eerder met Uw Kamer gedeeld. Zo is het handelen van betrokken instanties uitgebreid geëvalueerd door een onafhankelijke evaluatiecommissie en heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld over de rechtmatigheid van het bevel. Met de beantwoording van onderstaande vragen verwacht ik dat u een completer beeld krijgt over deze casus en het handelen van de inspectie.
Waarom spande de Inspectie voor Gezondheid & Jeugd (IGJ) voorafgaand aan uitzending op landelijke televisie (via de zendgemachtigde EO) een kort geding aan over de documentaire?
De inspectie was ten tijde van de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) in juli 2016 geïnformeerd door de programmamaakster over de opnames voor een documentaire. De inspectie heeft op dat moment afspraken met de programmamaakster gemaakt over het niet in beeld of geluid herkenbaar weergeven van individuele werknemers. Voorafgaand aan het aanbieden van de excuses aan mevrouw Tromp naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft de inspectie aan de programmamaakster het aanbod gedaan voor een interview met de betrokken hoofdinspecteur. Van dit aanbod heeft de programmamaakster geen gebruik gemaakt. De inspectie werd op 6 maart 2019 op initiatief van de programmamaakster uitgenodigd voor een besloten voorvertoning met de bij het onderwerp «zorg rond het levenseinde» betrokken partijen. Bij deze besloten voorvertoning bleek dat de namen van twee inspecteurs toch werden genoemd of getoond in de documentaire. Dit vond de inspectie in strijd met de afspraken uit 2016 en onnodig beschadigend voor deze medewerkers. De inspectie heeft geen bezwaar als eindverantwoordelijke medewerkers (hoofdinspecteurs/ leidinggevenden) herkenbaar zijn. Het behoort tot hun taken om het beleid en handelen van de inspectie ook via de media toe te lichten. Dat geldt niet voor inspecteurs. De inspectie heeft getracht hierover het overleg te voeren met de programmamaakster. Uiteindelijk leidde dat tot de aankondiging van een kort geding. In het verzoek om de namen van de inspecteurs te schrappen heeft de inspectie uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaar had tegen het uitzenden van de documentaire op zich. De inspectie heeft ook geen enkele inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Tevens heeft zij ingestemd met het noemen en in beeld brengen van namen van leidinggevenden. Het geschil betrof uitsluitend de namen van de twee inspecteurs. Uiteindelijk heeft de productiemaatschappij daarin bewilligd en kon afgezien worden van gerechtelijke procedures.
Waarom heeft de IGJ geweigerd actief deel te nemen aan de documentaire? Wat is uw reactie op de eis van IGJ de namen van de inspecteur en van de behandelende landsadvocaat «weg te piepen», terwijl deze door de voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State in een openbare terechtzitting worden genoemd en deze namen in de geanonimiseerde uitspraak wel degelijk genoemd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft mevrouw Tromp geen excuses ontvangen van de medewerkers die bij de zaak betrokken waren? Had dit niet meer voor de hand gelegen gezien de enorme gevolgen van de handelwijze van de IGJ?
Na uitspraak van de rechtbank in juli 2015 ging de huisartsenpraktijk in hoger beroep bij de Raad van State. Op 7 juni 2016 is Uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van de Raad van State in deze zaak3. De Raad van State concludeerde dat het bevel door de inspectie niet gegeven had mogen worden omdat zij onvoldoende heeft gemotiveerd dat het nemen van maatregelen niet uitgesteld kon worden (acuut gevaar patiëntveiligheid). De onderliggende feiten voor het opleggen van het bevel, of hier sprake was van onverantwoorde zorg, zijn door de Raad van State expliciet niet beoordeeld.
Het is volstrekt onjuist dat de inspectie de uitspraak van de Raad van State niet erkent. De inspectie heeft de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2016 aanvaard en heeft hier lering uit getrokken. In bevelen maakt zij sindsdien een nog explicietere weging en motivering aangaande de spoedeisendheid van een bevel. Na deze uitspraak is de inspectie met mevrouw Tromp in gesprek gegaan en heeft haar excuses aangeboden voor het opleggen van het bevel. Deze excuses zijn overgebracht door de op dat moment verantwoordelijke hoofdinspecteur, tevens plaatsvervangend Inspecteur-generaal. Ik acht het logisch dat de op dat moment eindverantwoordelijke excuses overbrengt en zich verantwoordt over het handelen van de organisatie waar zij leiding aan geven.
Wat is uw oordeel over de stelling van mevrouw Tromp dat de IGJ vooral bezig is geweest om, ondanks dat de Raad van State heeft geoordeeld dat IGJ in strijd met de wet heeft gehandeld, haar handelen alsnog te rechtvaardigen en niet erkent dat het oordeel van de Raad van State juist is en zich aldus een slechte verliezer betoont?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zegt dit volgens u over de reflectie (of het gebrek eraan) van de IGJ op haar eigen optreden? Heeft zij zich voldoende toetsbaar en transparant opgesteld?
Ik zie dat in de media en in delen van de samenleving een beeld is ontstaan van een inspectie die zich niet toetsbaar opstelt en die onzorgvuldig haar werk heeft gedaan in deze zaak. Dat betreur ik, en is ook niet terecht. Ik verwijs u nogmaals naar het rapport van de onafhankelijke externe commissie onder voorzitterschap van dhr. mr. Bleichrodt4. Die commissie is door mijn ambtsvoorganger gevraagd het handelen van onder andere het OM en de IGJ te bezien. Het rapport van die commissie is 31 maart 2015 naar Uw Kamer verstuurd. Op 29 april 2015 heeft mijn ambtsvoorganger met Uw Kamer uitgebreid gesproken over het rapport van de externe onafhankelijke evaluatiecommissie en het handelen van de betrokken instanties.
Het rapport van de onafhankelijke externe commissie bevat een gedegen analyse van wat er wanneer precies is gebeurd en wat daarbij de afwegingen van de verschillende betrokkenen zijn geweest. Vervolgens wordt in het rapport een heldere reflectie op deze feitelijkheden gegeven. De commissie concludeert dat het AMC, het OM en de inspectie veelal juist, zorgvuldig en met voldoende aandacht voor de persoonlijke omstandigheden van de huisarts hebben gehandeld. Waar het de inspectie betreft, geeft de commissie onder meer aan dat de inspectie de juiste conclusie getrokken heeft door direct het OM in te schakelen nadat zij door het AMC geïnformeerd was. Ook schrijft de commissie dat de inspectie na ontvangst van het strafdossier van het OM terecht heeft geoordeeld dat nadere actie geboden was, waaronder het instellen van een eigen onderzoek. De commissie had weldegelijk ook leerpunten en aanbevelingen, die onder andere door de inspectie zijn omarmd en zijn opgevolgd. Die aanbevelingen zagen onder andere op betere afstemming met het OM bij de samenloop van onderzoeken en investering in de relatie met de beroepsgroep van huisartsen. De commissie heeft geen uitspraak gedaan over het opleggen van het bevel, aangezien dit ter toetsing voorlag bij de rechter.
Wat zijn de lessen die de IGJ nu na deze documentaire trekt uit haar optreden? Bent u van mening dat, zolang er geen aanwijsbare tuchtrechtelijke voorgeschiedenis is met een huisarts in kwestie omtrent wie een melding in het kader van levensbeëindiging plaats heeft gevonden, deze huisarts eerst gehoord moet worden door IGJ alvorens door IGJ een gemotiveerde keuze wordt gemaakt voor een eventueel strafrechtelijk of een tuchtrechtelijk traject of een afzien van dergelijke trajecten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe bent u van plan ervoor te zorgen dat huisartsen gerust hun werk kunnen doen, zonder bang te hoeven zijn een bevel aan hun broek te krijgen? Is er kans op een tweede «Tuitjenhorn»?
Deze casus betrof een uitzonderlijke situatie. Het ging hier niet om euthanasie en ook niet om palliatieve sedatie. Het ging hier om handelen buiten elke norm. Ik heb grote bewondering voor artsen die moeilijke beslissingen nemen in hun zorg rondom het levenseinde van patiënten. De complexe praktijk en de gevoeligheden rondom de zorgverlening in de laatste levensfase vragen dat partijen met elkaar in gesprek zijn en blijven. De inspectie heeft in de afgelopen jaren mede naar aanleiding van deze casus en de reflecties daarop de samenwerking met KNMG, LHV en het OM verder geïntensiveerd.
Ik, en de inspectie met mij, heb veel vertrouwen in deze medische zorgverlening rond het levenseinde, waarin de beroepsgroep van huisartsen een grote rol speelt. Dat neemt niet weg dat de regionale toetsingscommissie euthanasie, de inspectie én het OM deze zorg wel moeten kunnen blijven toetsen. Uit onderzoek en de huidige toezichtpraktijk blijkt dat artsen de zorg rond het levenseinde zorgvuldig en professioneel verlenen, met oog voor de behoeften en wensen van de individuele patiënt, en dat zij zich hierin toetsbaar opstellen. Het aantal keren dat OM of inspectie reden zien nader te onderzoeken of zorg rond het levenseinde zorgvuldig is uitgevoerd, is zeer klein.
Woonvormen voor dementerenden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningcorporaties willen regie bij familie dementerenden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het creëren van seniorenwoningen momenteel van belang is vanwege het tekort aan gepaste woonvormen voor senioren, dat door de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) wordt geschat op 80.000?2
Met de Woonagenda (BZK) en het Programma Langer thuis (VWS) wordt gewerkt aan meer aanbod van woningen, waaronder voor ouderen, en dat ouderen conform hun wensen kunnen (blijven) wonen. Gemeenten worden gestimuleerd om de opgave met betrekking tot wonen en zorg voor ouderen in beeld te brengen en een plan te maken om er voor te zorgen dat mensen niet ongeschikt komen te wonen. Daarnaast wordt ingezet op een toename van het aantal nieuwe woonvormen. Hiertoe is er onder meer een kennisprogramma samen met de G40 om gemeenten te helpen om de opgave in beeld te brengen en te kijken welke voorzieningen in een wijk nodig zijn, is er een ondersteuningsteam om gemeenten te helpen, een stimuleringsregeling wonen en zorg om bewonersinitiatieven en sociale ondernemers te helpen bij de financiering van hun initiatief en een kennisprogramma dat helpt bij mogelijke problemen bij het opzetten van nieuwe wooninitiatieven. Daarnaast zijn tien gemeenten gestart met een pilot logeerzorg om mantelzorgers te ontlasten. Door logeerzorg kunnen ouderen die thuis zorg krijgen van bijvoorbeeld een partner tijdelijk in een zorginstelling «logeren» zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Hierdoor is de zorg voor hun naaste beter vol te houden. Zodat de oudere zo lang mogelijk met een goede kwaliteit van leven thuis kan wonen.
Welke stappen worden momenteel genomen om het aantal woningen voor senioren te laten stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de initiatieven zoals beschreven in de Aedes Vernieuwingsagenda Wonen en Zorg te stimuleren?3 Zo ja, hoe?
Vanuit het programma Langer thuis zijn er diverse mogelijkheden voor ondersteuning.4 Afhankelijk van de vormgeving van de initiatieven kunnen de in de Vernieuwingsagenda genoemde initiatieven hier ook voor in aanmerking komen.
Bent u bereid lessen te trekken uit hoe buitenlandse overheden (bijvoorbeeld Duitsland) gepaste woonvormen verzorgen voor dementerenden en deze toe te passen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben altijd bereid te leren van voorbeelden uit binnen- en buitenland. Het is wel zo dat de overheid de totstandkoming hiervan niet zelf ter hand neemt.
Zijn deze signalen voldoende aanleiding om (minder vrijblijvende) afspraken te maken met gemeenten ter stimulering van gepaste woonvormen voor senioren?
De opgave die er is op de woningmarkt en de vergrijzing zijn aanleiding geweest voor de Woonagenda en het Programma Langer thuis. Binnen de Woonagenda en het programma Langer thuis wordt al uitgebreid samengewerkt met corporaties en gemeenten aan deze opgave.
Het bericht dat achtien nieuwe marechausseevoertuigen onveilig zijn |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Defensie een rijverbod heeft opgelegd voor achttien nieuwe gepantserde marechausseevoertuigen vanwege veiligheidsrisico's voor inzittenden?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veiligheidsrisico's dit zijn en wat u gaat doen om deze problemen voorgoed op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan en hebben aanleiding gegeven tot een onmiddellijk rijverbod voor de gehele vloot van 18 stuks van dit specifieke voertuigtype. De leverancier is gemaand om binnen een redelijke termijn alle problemen op te lossen. Naast de 18 in dit bericht genoemde voertuigen beschikt de Koninklijke Marechaussee overigens over diverse andere nieuwe en oudere voertuigtypen.
Schaamt u zich niet dat Defensiepersoneel wederom gevaar loopt door onveilig buitenlands materieel, vooral nu deze marechausseevoertuigen al voor de aanschaf kampten met problemen en bestelde marechausseevoertuigen niet worden geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
De ongepantserde basisvoertuigen zijn geleverd door Toyota en zijn door de Franse leverancier achteraf voorzien van bepantsering. De geconstateerde veiligheidsrisico’s, die ondanks kwaliteitscontrole pas na ingebruikname aan het licht kwamen, zijn volledig terug te voeren naar deze bewerking en houden geen verband met de kwaliteit van het basisvoertuig. De levering van de zes extra bestelde voertuigen is tot nader order opgeschort.
Schaamt u zich niet dat deze veiligheidsrisico's bij marechausseevoertuigen voorkomen hadden kunnen worden door de innoverende en werkscheppende Nederlandse defensie-industrie, VDL en DAF, actief te betrekken bij de aanschaf van marechausseevoertuigen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op de Nederlandse markt geen aanbieders van vergelijkbare voertuigen met deze hoge beschermingsgraad. Wel is door de leverancier van deze voertuigen een Nederlands bedrijf als onderhoudspartner gecontracteerd.
Kunt u begrijpen dat deze zoveelste materiaalblunder van jewelste bij mensen het vermoeden doet ontstaan dat de materieelaanschaf van Defensie wordt beheerst door perverse prikkels zoals gemakzucht, vriendjespolitiek of omkoping? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie gaat bij aanbestedingen zorgvuldig en integer te werk. Deze voertuigen zijn verworven door middel van een reguliere aanbesteding onder de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Bij de aanbesteding zijn op basis van een functioneel programma van eisen offertes aangevraagd die vervolgens beoordeeld werden aan de hand van vooraf kenbaar gemaakte gunningscriteria. In dit geval waren het voldoen aan het programma van eisen, de levertijd, de technische meerwaarde en de prijs bepalend voor het gunnen van de opdracht.
De aanpak van mestfraude |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het aanpakken van de mestfraude een van uw prioriteiten is?
Ja, het aanpakken van mestfraude is een prioriteit van het kabinet.
Kunt u een overzicht geven van de instanties (bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), politie, brancheorganisaties en/of andere) waar mensen een melding kunnen doen als zij een vermoeden hebben dat de mestregels worden overtreden?
Het melden van mestfraude kan bij diverse meldpunten in Nederland gedaan worden. Burgers kunnen een melding doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de NVWA, de Waterschappen, de politie, omgevingsdiensten en gemeenten en diverse andere meldpunten zoals Meld Misdaad Anoniem, Milieu Klachten Centrale, Samen Sterk in Brabant. Gemeenten kunnen gebruik maken van de BuitenBeterApp, waar burgers verdachte zaken in het buitengebied kunnen melden. Meldingen van mestfraude worden zoveel mogelijk doorverwezen naar de NVWA.
Wat zijn de procedures bij het aannemen van deze meldingen bij de verschillende instanties onder vraag 2?
Overheidsdiensten hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht op wet- en regelgeving en hebben procedures ingericht om alle meldingen zorgvuldig te beoordelen. Het ligt voor de hand dat klachten over mestfraude gemeld worden of terechtkomen bij de NVWA, RVO.nl en de politie. Ik ga hieronder verder in op die procedures.
Alle fraudesignalen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO.nl binnenkomen worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO.nl doet onderzoek naar de melding en er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbare Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO.nl wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
Een fraudesignaal dat binnenkomt via het 0900-nummer van de NVWA (0900–0388) of via het meldingsformulier op de website, komt standaard terecht bij het Klantcontactcentrum (KCC). Het KCC beoordeelt/classificeert (urgentiebepaling) en registreert de meldingen, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet. Deze meldingen worden vervolgens doorgezet naar een inspectieteam. Daar wordt een afweging gemaakt op basis van verschillende wegingsfactoren of opvolging wordt gegeven aan de gedane melding. In geval niet-anoniem de melding is gedaan, is de afspraak dat er terugkoppeling aan de melder plaatsvindt wat er met de melding wordt/is gedaan. Er komen bij de supervisors van het KCC ook meldingen binnen via meld misdaad anoniem in een aparte webapplicatie. Deze meldingen worden beoordeeld en geclassificeerd. Meldingen die niet worden doorgezet worden afgedaan via de webapplicatie. De overige meldingen worden door de supervisors doorgezet naar het KCC waarna registratie in het Mos-systeem plaatsvindt, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet.
Wil iemand melden, maar absoluut anoniem blijven dan kan dit bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA. Dit team werkt met informanten wiens identiteit te allen tijde wordt afgeschermd. Hun anonimiteit is van belang, omdat het verregaande consequenties kan hebben wanneer hun identiteit bekend wordt. Denk bijvoorbeeld aan ontslag, bedreiging of erger. Wanneer iemand contact opneemt met het TCI, is het van belang dat dit niet met anderen wordt besproken. Anders kan volledige anonimiteit niet worden gegarandeerd. Het TCI koppelt om dezelfde reden nooit terug wat er met een melding wordt gedaan. Overigens zal het TCI altijd beoordelen of een anonimiteit van de melding echt noodzakelijk is.
De Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA ontvangt naast meldingen van bedrijven en burgers ook informatie van eigen inspecteurs, anonieme informatie via het TCI, van andere opsporingsdiensten, van overheidsinstanties en Europese Onderzoek bevelen van andere landen.
Binnen Gebiedsgericht handhaven en bij bepaalde risicogericht geselecteerde ondernemingen wordt door de NVWA al nauw samengewerkt met andere toezichtpartners om zo de slagkracht en effectiviteit te vergroten.
Bij de politie kan er, net als bij andere zaken, door alle burgers melding worden gedaan van mestfraude via de website van de politie.
Bij vermoedens en signalen van mestfraude wordt er altijd contact gezocht door de politie met de NVWA en/of het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Bij constateringen van het overtreden van de mestregels omtrent het uitrijden van mest of opslag van mest maakt de politie processen-verbaal op.
Is er een instantie die alle meldingen (van andere instanties) verzamelt, zodat een totaaloverzicht ontstaat? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is dit niet geregeld en bent u van plan dit te gaan regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met de prioriteit die u geeft aan de aanpak van mestfraude?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 valt af te leiden kunnen diverse instanties meldingen ontvangen. Er is geen instantie die alle meldingen, ook van alle andere instanties, verzamelt.
De diverse instanties werken wel met elkaar samen aan de aanpak van (mest)fraude vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest.
Zo zijn er uit signalen / meldingen gezamenlijke controles uitgevoerd. Door de samenwerkende instanties wordt ingezet op het waar mogelijk delen van informatie, binnen de kader van onder meer de privacy wetgeving. Binnengekomen signalen bij de NVWA worden periodiek besproken met het Functioneel Parket.
Kunt u een overzicht (graag per instantie per maand over de afgelopen twee jaar) geven van het aantal meldingen/aangiften inzake (vermoedens) van mestfraude in Zuidoost-Brabant bij de verschillende instanties?
De NVWA-IOD heeft in de periode medio 2017 t/m mei 2019 in totaal 34 signalen in relatie tot mest(fraude) vastgelegd. Daarvan hebben er 20 betrekking op de provincie Brabant, met name het zuidoostelijk gedeelte. Deze signalen zijn vrijwel geheel afkomstig van de TCI en eigen NVWA-inspectie.
Bij de politie wordt mestfraude als zodanig niet geregistreerd maar wel strafrechtelijke feiten, zoals valsheid in geschrifte of oplichting. Een overzicht van het aantal meldingen van mestfraude bij de politie is dus niet te geven.
RVO.nl heeft in de periode medio 2017 tot heden 25 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
Wordt een melding te allen tijde geregistreerd, ook als er geen capaciteit is om een controle ter plaatse te doen? Zo nee, waarom niet?
Alle meldingen die binnenkomen via de geëigende kanalen (zie het antwoord op vraag 3) worden te allen tijde geregistreerd. Het kan ook voorkomen dat meldingen langs andere wegen binnenkomen, zoals via sociale media, signalen uit het veld of anonieme brieven. Ook bij dergelijke meldingen is het uitgangspunt dat deze worden geregistreerd, maar ik kan niet met stelligheid zeggen dat dit altijd is gebeurd.
Is het u bekend dat iemand die het 0900-nummer van de NVWA belt met een vermoeden van fraude, niet serieus genomen wordt aangezien deze meldingen niet geregistreerd worden en er verschillende verklaringen worden gegeven waarom de melding niet opgenomen wordt?
Mocht het zo zijn dat een melder het gevoel heeft niet serieus te zijn genomen, dan betreur ik dat ten zeerste. Fraude is verborgen en signalen/meldingen zijn hard nodig om mestfraude aan te kunnen pakken. Meldingen die bij de NVWA binnenkomen via de geëigende kanalen worden geregistreerd, ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 6.
Vindt u het acceptabel dat een vermoeden van fraude niet geregistreerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat mensen die hun nek uitsteken om vermoedens van fraude te melden door deze behandeling zich niet aangespoord voelen om een volgende keer een dergelijke melding te doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries1 waarin u bevestigd heeft dat u het positief vindt dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving dit ook melden?
Ja. Dit vind ik nog steeds positief.
Kunt u aangeven welke stappen u na het verkregen signaal in 2018 (via de media en schriftelijke vragen) heeft gezet om te beoordelen of het proces van melden, het opnemen van melding/aangifte en het beoordelen van deze meldingen adequaat plaatsvindt?
Het proces van afhandeling van meldingen is destijds beoordeeld en waar nodig aangepast, wat heeft geleid tot het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Signalen/meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen worden geregistreerd en doorgeleid naar het inspectieteam. Daar wordt de melding beoordeeld en vindt de weging plaats hoe de verdere afhandeling plaatsvindt. Er kan echter niet met betrekking tot elke onderzoekswaardige melding een opsporingsverzoek worden gestart.
Kunt u aangeven waarom deze meldingen niet geregistreerd worden en waarom er bijvoorbeeld niet steekproefgewijs grondmonsters genomen worden op percelen waar één of meerdere meldingen over binnenkomen?
Zoals hierboven aangegeven hecht ik groot belang aan meldingen die duiden van mestfraude. Daarom worden meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen geregistreerd, beoordeeld en waar nodig gedeeld met andere instanties. Dit heeft in de praktijk geleid tot gezamenlijk met andere instanties uitgevoerde controles.
Het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters wordt door de NVWA niet als instrument gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Dat heeft twee redenen. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Het gaat dan dus om het moment van uitrijden en grondmonsters leveren geen bewijs dat op een verkeerd moment mest is uitgereden.
Ten tweede kan het gaan om overbemesting. Ook daarvoor leveren grondmonsters geen sluitend bewijs. Er is de laatste tientallen jaren veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. In een jaar, zoals vorig jaar, met relatief lage opbrengsten en weinig nitraatuitspoeling zal er ook veel minerale stikstof in de bodem aanwezig zijn. Kortom, veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting maar een sluitend bewijs is het zeker niet.
Hoeveel grondmonsters heeft de NVWA de afgelopen twee jaar genomen bij percelen waarvan vermoed wordt dat er mestfraude (illegaal uitrijden van mest) plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u in overleg met uw collega’s in België over de aanpak van mestfraude en het tegengaan van (illegale) transporten over de weg/grens? Zo ja, welke acties zijn op basis van dit overleg in gang gezet?
Tussen de Vlaamse en Nederlandse controleautoriteiten is regelmatig contact. Zoals beschreven in het «Memorandum van overeenstemming» (dit is een interne afspraak tussen de NVWA met de Vlaamse mestbank) vindt uitwisseling van gegevens plaats over grensoverschrijdende transporten (importen en exporten) van dierlijke meststoffen. Door het delen van deze gegevens op basis van dit memorandum krijgen de bevoegde autoriteiten zicht op de transporten en daarmee op de afnemers en gebruikers van de meststoffen. Deze data-uitwisseling biedt inzicht om gericht onderzoeken te starten. Ook op dit vlak is er op operationeel niveau afstemming met de Vlaamse mestbank.
Op importen uit België naar Nederland worden analyses uitgevoerd. RVO.nl onderneemt actie als wordt geconstateerd dat Belgische bedrijven hun grensoverschrijdende afvoer wel hebben geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, die niet terug te vinden zijn in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register.
Ter illustratie: in 2018 is een analyse uitgevoerd van de importen uit België naar Nederland. Er waren circa 70 Belgische bedrijven (grensboeren) die wel afvoer naar Nederland in het kader van grensoverschrijdend vervoer hadden geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, maar niet waren terug te vinden in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register. Deze circa 70 adressen zijn naar aanleiding van het operationeel overleg aan RVO.nl overgedragen. Van RVO.nl hebben al deze bedrijven op 1 maart 2019 een brief ontvangen om alsnog de VDM’s met betrekking tot 2018 voor 15 maart 2019 in te zenden en de VDM’s voortaan binnen 10 werkdagen te doen. Hierop kwam veel respons en werd aangegeven dat men hieraan wilde voldoen. Met betrekking tot de groep die niets van zich heeft laten horen wordt door RVO.nl het opleggen van een boete overwogen, als een van de opties om de nog ontbrekende cijfers te krijgen.
Is er inmiddels een gezamenlijke aanpak mestfraude met België? Zo ja, hoe ziet deze eruit?
Zie antwoord vraag 14.
Herinnert u zich dat u eind 2018 heeft aangegeven dat er 63 keer proces-verbaal is opgemaakt door de NVWA en deze doorgeleid zijn naar het openbaar ministerie?2
Ja. In de versterkte handhavingsstrategie Mest is gemeld dat in 2017 door de NVWA 63 processen-verbaal naar het OM zijn gestuurd.
Kunt u aangeven wat de status is van deze 63 zaken, bij hoeveel zaken er vervolging heeft plaatsgevonden en kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Het OM heeft van de 63 processen-verbaal die in 2017 op grond van een verdenking van overtreding van de meststoffenwet door de NVWA zijn ingestuurd, er nog 20 in behandeling. Van de uitstroom – 43 zaken – is in 56 procent van de zaken een schuldigverklaring uitgesproken door de rechtbank in eerste aanleg. 12 procent van de zaken is geseponeerd, 23 procent van de zaken is afgedaan met een OM-transactie en 9 procent van de zaken is gevoegd bij een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad |
|
Sven Koopmans (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad in het Finse Rovaniemi?1
Ja, ik heb vernomen dat het niet is gelukt een Ministerial Declaration aan te nemen.
Klopt het dat het de eerste keer sinds diens oprichting is dat de Raad niet in staat is om een gezamenlijke verklaring te produceren? Deelt u de zorgen hieromtrent, temeer gezien het toenemende belang van goede samenwerking en stabiliteit rondom de arctische regio?
Ja, het was de eerste keer sinds de oprichting van de Arctische Raad in 1996 dat na een ministeriële bijeenkomst van de Arctische Raad, die eens in de twee jaar plaatsvindt, geen Ministerial Declaration is ondertekend. In plaats hiervan hebben de acht ministers van Buitenlandse Zaken van de Arctische landen een Joint Ministerial Statement getekend, en heeft de Finse Minister van Buitenlandse zaken een Chair’s statement uitgebracht.
Het kabinet hecht sterk aan samenwerking en stabiliteit in en rondom de Arctische regio. Het kabinet zal zijn waarnemerschap in de Arctische Raad blijven benutten om goede onderlinge samenwerking tussen de leden te bepleiten, als ook goede samenwerking van (de leden van) de Arctische Raad met de waarnemers, inclusief Nederland, en andere belanghebbenden.
Wie was of waren namens Nederland aanwezig bij de bijeenkomst van de Arctische Raad?
Bij de afgelopen Arctische Raad van 7 mei jl. werd Nederland vertegenwoordigd door de Nederlandse Arctisch Ambassadeur en de senior beleidsmedewerker Polaire Zaken, beiden werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit de in Rovaniemi gehouden toespraak van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken: «[T]he region has become an arena for power and for competition. And the eight Arctic states must adapt to this new future. In its first two decades, the Arctic Council has had the luxury of focusing almost exclusively on scientific collaboration, on cultural matters, on environmental research – all important themes, very important, and we should continue to do those. But no longer do we have that luxury of the next hundred years. We’re entering a new age of strategic engagement in the Arctic, complete with new threats to the Arctic and its real estate, and to all of our interests in that region»?2 Deelt u deze analyse? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag zal worden meegenomen in de Kamerbrief met de actualisering van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58) op het gebied van veiligheid in de Arctische regio. Tijdens het notaoverleg Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie op 15 mei 2018 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd om u hierover in 2019 te informeren. Deze brief zult u komende zomer ontvangen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de felle kritiek die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken in zijn toespraak uitte in de richting van de Chinese rol in de arctische regio, bijvoorbeeld over diens toegenomen militaire aanwezigheid en agressie in de regio? Hoe beoordeelt u daarnaast zijn zorgen over de mogelijk door China aan te richten ecologische vernieling?3
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u tot slot de in de toespraak geuite zorgen van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken over de Russische claim over de internationale wateren van de Noordelijke Zeeroute, inclusief de Russische ambitie om deze te verbinden met de Chinese maritieme zijderoute? Deelt u zijn analyse dat de Russische wens dat andere landen toestemming moeten vragen aan de Russische autoriteiten om de route te mogen gebruiken illegaal is? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen over de Russische ambities omtrent de Noordelijke Zeeroute het volgende antwoordde: «De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden»?5 Zijn de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel inmiddels wel bekend? Zo ja, hoe ver strekken deze? Wat is uw beoordeling hiervan?
Nee, de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel is nog niet bekend. Voor het overige zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de Amerikaanse delegatie moeite had met de nadruk die de diverse aanwezigen wilden leggen op klimaatverandering in plaats van op onveiligheid? Deelt u de mening dat het van groot belang is om beide uitdagingen te adresseren en de Nederlandse inbreng in de Raad dient te bestaan uit aandacht voor ontwikkelingen op militair, economisch en ecologisch terrein?
In zijn toespraak, de dag voor de Arctische Raad, wees de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo op het belang om naast wetenschappelijke samenwerking, cultuur en milieu ook aandacht te hebben voor veiligheid in de Arctische context. Voor het overige verwijs ik naar antwoord 4.
Bent u bekend met het artikel «The Arctic Shipping Route No One’s Talking About»?6 Zo ja, deelt u de analyse dat vooral China zich op dit moment voorbereidt op het – als gevolg van het smelten van de noordelijke poolkap – vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute en andere landen zich onvoldoende voorbereiden op deze realiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in internationaal verband het vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute aan de orde te stellen, in het bijzonder de geopolitieke gevolgen ervan, en de mogelijk in EU- en NAVO-verband te nemen maatregelen te betrekken bij de nieuwe Arctische strategie?
Ja.
Arbeidsmigranten die een goudmijn zijn voor verhuurders |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat vakantiehuisjes in Ewijk een goudmijn zijn voor verhuurders door er arbeidsmigranten in te huisvesten?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Ik vind het onwenselijk als arbeidsmigranten puur en alleen als verdienmodel worden ingezet. Arbeidsmigranten zijn een belangrijk onderdeel van onze economie en maatschappij. Het is daarom belangrijk dat zij op een goede manier gehuisvest en behandeld worden.
Sommige ondernemers van vakantieparken kunnen het tempo van de veranderende consumentenvraag niet bijbenen. Wanneer de recreatiewoningen voldoen aan alle eisen voor het Bouwbesluit, zou een vakantiepark zonder recreatief perspectief, huisvesting aan arbeidsmigranten kunnen bieden. Naast de fysieke kwaliteit dient hiervoor uiteraard goed overleg te zijn met de gemeente en moeten de huisjes voor een fatsoenlijke prijs worden verhuurd.
Wat is uw bestuurlijke en morele oordeel over de constatering dat een exploitant «al snel duizend euro minder» per maand verdient aan recreanten dan aan arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel andere eigenaren van vakantiehuizen verhuren hun huisjes aan arbeidsmigranten naast het uitzendbureau OTTO Workforce, en in hoeveel van deze gevallen wonen meer arbeidsmigranten in een huisje dan is toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn meerdere werkgevers en uitzendbureaus die hun werknemers (tijdelijk) huisvesten op een vakantiepark. Een groot deel doet dit in overleg met de gemeente, waardoor zij tijdelijk kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Er zijn in totaal 10.000 bedden van ondernemingen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) die zich op een recreatieterrein bevinden. Controles van SNF kijken niet naar de lokale regelgeving, dat is voor eigen rekening van de verhuurder.
Het aantal arbeidsmigranten dat in een woning mag wonen is afhankelijk van lokale regelgeving en de aanwezigheid van een SNF-keurmerk. Voor woningen met een SNF-keurmerk gelden diverse regels, waaronder een minimale oppervlakte eis per persoon van minimaal 10 m2. In een woning van 60 m2 zouden dus – als aan alle andere voorwaarden van het keurmerk is voldaan – 6 arbeidsmigranten mogen verblijven. Daarnaast kunnen gemeenten zelf eisen stellen aan het aantal mensen dat in een object mag verblijven. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de handhaving.
In hoeverre vindt u dat er sprake is van uitbuiting van arbeidsmigranten in Ewijk en omgeving, zowel qua werk- als woonomstandigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de berichtgeving niet beoordelen of er sprake is van uitbuiting of oordelen over de specifieke woonomstandigheden, mede omdat de expertise om te beoordelen of hier sprake van is bij andere organisaties is belegd.
De huisvesting van werknemers uit het buitenland wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening.
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven zet het Rijk in op de aanpak van uitbuiting. Wanneer er een vermoeden is van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van werknemers, kunnen betrokken partijen een melding doen bij de Inspectie SZW.
Waar gaan zowel de permanente bewoners als de arbeidsmigranten wonen als de gemeente Beuningen overgaat tot ontruiming dan wel op een andere manier een einde maakt aan de bewoning? Op welke manieren wordt daarbij rekening gehouden met de betaalbaarheid van huisvesting aan de enerzijds en de leefbaarheid van een buurt of verdringing van wachtenden op een wachtlijst anderzijds?
De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken blijft een lokale afweging en keuze. Daar is immers ook het beste zicht op de situatie. Ik verwacht dat partijen daar een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner. Daarbij verwacht ik dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-) structurele huisvesting.
Kunnen u en de gemeente Beuningen garanderen dat er geen mensen dakloos raken, in de schulden raken of nog meer afhankelijk worden van hun werkgever?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op het al dan niet uitbuiten van arbeidsmigranten, aangezien u in eerdere Kamervragen geen antwoord kon geven op de vraag of er sprake was van uitbuiting op Voorne-Putten of in Loon op Zand?3 4
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wisselen de Inspectie SZW en de gemeenten ervaringen en tips uit en is hierbij sprake van structurele of periodieke contacten? In hoeverre wordt het toezicht bemoeilijkt omdat de arbeidsinspectie landelijk toezicht houdt, maar de huisvesting lokaal wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie SZW en gemeenten wisselen op verschillende manieren informatie uit.
Allereerst wordt door de Inspectie SZW en gemeenten samengewerkt in interventieteams in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI-verband). Deze interventieteams werken projectmatig. Soms concentreert een interventieteam zich op een specifieke branche zoals uitzendbureaus of schoonmaakorganisaties, maar er wordt ook samengewerkt in specifieke gebieden zoals bijvoorbeeld een wijk of een recreatiepark. De samenwerking in interventieteamverband heeft onder andere als doel uitkeringsfraude, fraude met belastingen en toeslagen en overtredingen van arbeidswetgeving en daarmee samenhangende misstanden, aan te pakken en te voorkomen.
Naast LSI-verband wordt er door de Inspectie SZW en gemeenten ook samengewerkt in de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC). In de RIECs wordt informatie over criminaliteit uitgewisseld tussen de Inspectie SZW, gemeenten en een aantal andere partners zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie.
De Inspectie SZW en de gemeenten houden ieder vanuit hun eigen rol toezicht.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het woonbeleid. De gemeenten houden toezicht op de huisvesting in hun gemeenten, waaronder de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit doen zij via het bouw- en woningtoezicht.
De Inspectie SZW werkt landelijk en houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie SZW controleert onder andere op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het Wet minimumloon, waaronder inhouding voor huisvesting.
Er mag voor huisvesting maximaal 25% worden ingehouden. Een van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling, zoals de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden in een gemeente, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente. Daarnaast delen gemeenten eveneens signalen met de Inspectie SZW.
Wat is de stand van zaken van het aanvullende wettelijke instrumentarium om huisjesmelkerij in verschillende vormen, dus ook op vakantieparken en bij arbeidsmigranten, te voorkomen, aan te pakken en te beboeten? Waarom duurt het zo lang voor er maatregelen worden genomen?5
Zoals ik mijn brief «Aanpak goed verhuurdershap» van 9 november jl. heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze met aanvullende wettelijke maatregelen tegen de malafide verhuurder kan worden opgetreden met inbegrip van de nodige sanctionering.
In dat licht heb ik begin dit jaar met 5 grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot «Aanpak goed verhuurderschap», die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik bovendien voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld.
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de omvang en de aard van misstanden bij huisvesting en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in ons land en hoe het toezicht hierop kan verbeteren? Zo nee, waarom niet, aangezien de Inspectie SZW zelf stelt dat arbeidsmigranten kwetsbaarder zijn voor uitbuiting, gedwongen huisvesting als verdienmodel fungeert en verschillende gemeenten tegen onwenselijke huisvestingssituaties aanlopen?6 7
Voor de zomer kom ik, samen met mijn collega’s van SZW en EZK, met een Kamerbrief waarin maatregelen staan aangekondigd om misstanden beter aan te pakken. Het meer en beter signaleren en het voorkomen van misstanden bij werk en woonomstandigheden maakt onderdeel uit van de aanpak. Een onderzoek acht ik in dit kader niet nodig. In de brief neem ik ook mijn toezegging mee zoals gedaan in het debat over discriminatie op de woningmarkt van 26 maart j.l. om in een brief in te gaan op de afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigrant en de werkgever die tevens huisbaas is.
Bent u bereid de vragen afzonderlijk te beantwoorden en niet te clusteren?
Daar waar de vragen vragen om verschillende antwoorden zal ik deze afzonderlijk beantwoorden. Om overlap te voorkomen heb ik echter ook enkele antwoorden samengevoegd.
Afschaffing van het 500 euro biljet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Exit 500 eurobiljet»?1
Ja.
Bent u het eens met het pleidooi van een teamleider van de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU; in het artikel aangeduid als de witwaspolitie) om het 500 eurobiljet af te schaffen?
Grote sommen contant geld spelen een belangrijke rol bij criminele geldstromen en hoge coupures kunnen hieraan bijdragen. Zoals ook aangekondigd in het plan van aanpak witwassen dat vandaag naar de Tweede Kamer is verzonden, gaan Minister Grapperhaus en ik ons inzetten voor het afschaffen van het 500 eurobiljet. Afschaffing zorgt ervoor dat het witwassen van crimineel vermogen via hoge coupures moeilijker wordt gemaakt. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet in 2019 stopgezet. Dit biljet is echter nog wel in roulatie en de ECB heeft aangekondigd dat dit ook de komende tijd zo zal blijven. In Europese wetgeving is dwingend vastgelegd wat wettig betaalmiddelen zijn. Dit geldt ook voor het 500 eurobiljet. Individuele lidstaten kunnen hier niet van afwijken. Daarom zullen we via de Nederlandsche Bank (DNB) bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Deelt u de mening dat een biljet waar nauwelijks mee wordt betaald maar wel volop in het criminele circuit circuleert weg moet als wettig betaalmiddel? Deelt u de mening dat het 500 eurobiljet de internationale drugsvaluta is geworden en niet voor niks «bin ladens» worden genoemd in het criminele circuit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ongeveer 30 procent van de waarde van de euro’s in contanten wordt vertegenwoordigd door 500 eurobiljetten, terwijl vrijwel niemand er ooit mee betaalt? Is het ook waar dat de helft van de biljetten in Zuid-Amerika wordt gebruikt en dat dat duidt op grootscheeps misbruik? Ze hebben daar de euro toch niet ingevoerd?
Volgens de ECB waren er eind april 2019 22,5 miljard eurobankbiljetten in omloop, met een totale waarde van € 1.229 miljard. Hiervan bestond 20,6% uit 500 eurobiljetten, wat neerkomt op een waarde van € 253,4 miljard.2 Uit een enquête van de ECB over het gebruik van contant geld blijkt dat consumenten in de EU contant geld in verschillende coupures vooral gebruiken voor hun dagelijkse bestedingen, om mee te sparen of om opzij te zetten als voorzorgsmaatregel.3
Hoeveel 500 eurobiljetten er precies in Zuid-Amerika circuleren is niet bekend. De ECB schat in dat, uitgedrukt in waarde, ongeveer 30% van de in omloop zijnde eurobankbiljetten buiten het eurogebied circuleert. Het betreft vooral de hogere coupures en deze worden met name in aangrenzende EU-landen aangehouden. De biljetten worden doorgaans gebruikt als spaarinstrument en voor de afwikkeling van transacties op internationale markten.4 Uit onderzoek blijkt dat het 500 eurobiljet ook gebruikt wordt voor niet-legitieme redenen zoals smokkel. Dit blijkt onder meer uit een wetenschappelijke publicatie uit 2016 getiteld «Cash and carry: the high cost of currency smuggling in the drug trade».5
Wanneer verwacht de Europese Centrale Bank (ECB) dat de 500 eurobiljetten uit omloop zijn? Bent u bereid een einddatum voor het 500 eurobiljet met de ECB af te spreken, bijvoorbeeld 2021, waarna de biljetten alleen nog bij de centrale banken omgewisseld kunnen worden?
De ECB heeft in 2016 besloten de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet permanent te beëindigen. In 2019 is de uitgifte van het 500 eurobiljet daadwerkelijk stopgezet. In navolging van de uitgiftestop van de centrale banken in het Eurosysteem zijn de Nederlandse banken gestopt met het recirculeren van deze coupure. Dat betekent dat de coupure bij een Nederlandse bank nog kan worden gestort, maar niet meer kan worden opgenomen. Hierdoor zullen de 500 eurobiljetten geleidelijk uit de omloop gaan; sinds 2016 is een daling in de omloop van deze coupures te zien.6 Zolang het biljet nog in omloop is, kan het worden ingewisseld bij banken. Hier is op dit moment nog geen einddatum aan verbonden. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3, 6 en 9 en in het plan van aanpak witwassen zal ik daarom, met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, via DNB bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het MOB aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Ziet ook u het voordeel dat door het 500 eurobiljet af te schaffen drugscriminelen het leven in de toekomst zuurder wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, vergelijkbaar met wat oud-minister Lieftinck in 1945 deed in het kader van de naoorlogse geldzuivering, ervoor te pleiten dat het 500 eurobiljet ongeldig wordt verklaard? Ziet u ook het voordeel dat boeven die op stapels geld zitten zo hun zwarte geld nergens kwijt kunnen en hen dus recht in het hart raakt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke partijen, naast criminelen, zijn er in Europa eigenlijk nog voorstander van om de 500 eurobiljetten in stand te houden? Het is toch zo dat de Amerikanen om dezelfde reden, bestrijding van criminaliteit, de grotere coupures al veel eerder hebben afgeschaft en dat ook andere landen niet geen bankbiljetten met een zo grote waarde hebben?
Er zijn EU-landen, bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk, waar het niet ongewoon is om het 500 eurobiljet te gebruiken in het legale circuit. Bijvoorbeeld voor het aanschaffen van dure producten of om te sparen zonder afhankelijk te zijn van het bankwezen en girale geldstromen. In dergelijke landen hebben partijen in onder andere de detail- en groothandel, als ook consumenten die het 500 eurobiljet gebruiken, nog belang bij de circulatie ervan. Sinds 26 april 2019 zijn ook Duitsland en Oostenrijk gestopt met de uitgifte van het 500 eurobiljet. In Amerika geldt hetzelfde beleid als in de EU ten aanzien van hoge coupures; zij worden niet langer geproduceerd, maar gelden nog steeds als wettig betaalmiddel. Een ander land waar grote coupures nog gehanteerd worden is Zwitserland. Daar bestaat het CHF 1000-biljet (omgerekend bij de huidige koers ongeveer 900 euro7) dat nog steeds opgenomen kan worden en als betaalmiddel geldt.
Bent u, nu u aan het criminele gebruik van 500 eurobiljetten zelf iets kunt doen, anders dan aan de witwasproblemen bij ING die moeten worden opgelost, bereid de oproep van de witwaspolitie te volgen en zo criminelen het leven moeilijker te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht «Amby wil «jihadbruid» Aïcha niet in de buurt»?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat deze vrouw in 2014 is teruggekeerd naar Nederland na verblijf in een terroristisch gebied, maar mede door gebrek aan bewijs niet vervolgd is door het openbaar ministerie? Is er in dit soort gevallen toch mogelijk sprake van een verplicht deradicaliseringstraject en wordt dat in dit geval ook toegepast?
Zoals bekend is betrokkene teruggekeerd in 2014 en in Nederland aangehouden en verhoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de zaak tegen betrokkene in mei 2015 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
In dit soort gevallen wordt er geen verplicht deradicaliseringstraject opgelegd.
Deradicalisering kan alleen succesvol zijn als een persoon open staat voor verandering. Verplichte deelname aan een deradicaliseringstraject is dan ook niet zinvol. Wel is het mogelijk op vrijwillige basis een deradicaliseringstraject te starten bij bijvoorbeeld het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE).
Hoe en door welke autoriteit wordt bepaald waar een persoon, die is teruggekeerd uit een terroristisch gebied en mogelijk zelfs is veroordeeld voor het voeren van de jihad, mag wonen in Nederland? Is er wet- of regelgeving die bepaalt dat iemand met mogelijke radicale denkbeelden niet opnieuw in een kwetsbare omgeving in zijn of haar oude netwerk, in de oude woonplaats en/of wijk mag terugkeren? Zo nee, waarom niet?
Iemand die zijn straf heeft ondergaan kan zich vestigen waar hij wil. Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen, bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort.
Tevens wordt ter voorbereiding op vrijlating in het multidisciplinaire casusoverleg bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de dreiging te minimaliseren. Onderdeel hiervan kan zijn dat wordt bekeken of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan.
Is het gebruikelijk een buurt op de hoogte te stellen van het plaatsen van een persoon die eerder verbleven heeft op terroristisch grondgebied? Zo nee, waarom niet? Wordt een burgemeester in zijn hoedanigheid als hoeder voor de openbare orde hierover ingelicht? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid biedt burgemeesters de mogelijkheid om via de informatievoorziening Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ) tijdig geïnformeerd te worden over de terugkeer van (ex-)gedetineerden die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor ernstige gewelds- of zedendelicten en van personen die zijn veroordeeld tot een tbs-maatregel met dwangverpleging of een verlengbare PIJ (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen)-maatregel. De BIJ-regeling heeft tot doel om burgemeesters in staat te stellen, indien nodig, maatregelen te treffen in het kader van het handhaven van de openbare orde.
De categorie gedetineerden veroordeeld voor een terroristische activiteit is op dit moment nog niet opgenomen in de BIJ-regeling. Wel zijn er enkele terroristische misdrijven – die aangemerkt zijn als ernstig gewelddelict, zoals moord of gijzeling met een terroristisch motief – waarbij burgemeesters geïnformeerd worden. Op dit moment wordt er een verbeterplan voor de BIJ-regeling gemaakt. Bekeken wordt hoe de wens van gemeenten om geïnformeerd te worden over de terugkeer van personen die veroordeeld zijn voor een terroristische activiteit hierin kan worden meegenomen.
Hoe wordt na het terugplaatsen ergens in Nederland van een persoon die eerder verbleef in een terroristisch grondgebied toegezien op zijn of haar activiteiten in de wijk en zijn of haar netwerk als geen sprake is van een veroordeling en hoe gebeurt dit waar dit wel het geval is?
Wanneer een persoon terugkeert vindt onder regie van de gemeente in het multidisciplinair casusoverleg overleg plaats en wordt de aanpak afgestemd. Op welke wijze de betrokken partijen zicht houden op de persoon in kwestie maakt onderdeel uit van die bespreking (bv. inzet van de meldplicht vanuit de Twbmt). Verder maken de politie en AIVD een inschatting van de dreiging, houden hen indien noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen (bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort). Middels het contactverbod kan een drempel worden opgeworpen tegen terugkeer naar het oude (extremistische) netwerk. De reclassering houdt hier toezicht op.
Hoe lang duren in Nederland gemiddeld deradicaliseringstrajecten met verscherpt toezicht en op basis van welke criteria en randvoorwaarden en door wie wordt bepaald of een traject als afgerond kan worden beschouwd?
Hiervoor bestaat geen landelijk vastgesteld afwegingskader. De duur van het toezicht van de reclassering wordt bepaald door de rechter. De duur van een eventueel vrijwillig deradicaliseringstraject varieert ook per geval. Het multidisciplinaire casusoverleg monitort deze processen.
Is hiervoor een centraal landelijk vastgesteld afwegingskader aanwezig? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Wie controleert of personen die deelgenomen hebben aan dergelijke trajecten na afronding ook gederadicaliseerd blijven?
In het geval een persoon vrijwillig deelneemt aan een deradicaliseringstraject monitort het multidisciplinaire casusoverleg het proces en passen indien nodig het plan van aanpak hierop aan.
Kunt u aangeven of de gemeente Maastricht een dergelijk traject heeft?
De gemeente Maastricht heeft conform het landelijke beleid ook een lokale aanpak radicalisering met o.a. een multidisciplinair casusoverleg ingeregeld. Binnen deze aanpak kan zij gebruik maken van alle maatregelen en trajecten.
Zal de gemeente Maastricht het verbod op gezichtsbedekkende kleding dat binnenkort van kracht wordt actief gaan handhaven, aangezien uit verschillende bronnen blijkt dat hier sprake is van het dagelijks dragen van een niqaab?
Vanaf augustus 2019 treedt de Wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in werking. Dit verbod geldt voor het dragen van gezichtsbedekking in het openbaar vervoer, het onderwijs, de zorg en in overheidsgebouwen. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding in openbare ruimten blijft ook na 1 augustus 2019 toegestaan. Wanneer iemand toch gezichtsbedekkende kleding draagt op genoemde locaties waar dit niet is toegestaan, kan door een medewerker van de locatie worden verzocht om de gezichtsbedekking af te doen of anders de locatie te verlaten. Daarnaast kan overtreding van het verbod worden gestraft met een geldboete van de eerste categorie (maximaal 415 euro (in 2019)).
Ongerustheid over een grote militaire oefenzone |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ongerust over grote militaire oefenzone. Wat zijn de gevolgen voor Friesland»?1
Ja, wij zijn bekend met het artikel. De gevolgen van een militair oefengebied voor Friesland hangen af van de afmetingen en invulling van dat gebied. Zoals u bent geïnformeerd in de Startbeslissing Luchtruimherziening van 18 april jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 590), is de verdere invulling van dit gebied onderdeel van de nu gestarte verkenningsfase van het programma luchtruimherziening. Die fase mondt uit in de door het Kabinet te nemen Voorkeursbeslissing in 2020.
Wat is de precieze rolverdeling tussen de provinciale geluidshindercommissie en de betrokken ministeries inzake de Startbeslissing voor het programma Luchtruimherziening, waarin a) het uitgangspunt is losgelaten dat er geen interferentie met Schiphol-verkeer mag zijn, b) staat dat er standaard gebruik gemaakt mag worden van luchtruim dat primair is ingericht voor de afhandeling van militair verkeer en c) waar het inpassen van een militair oefengebied in het noorden van Nederland deel van uitmaakt?
De Commissie Overleg & Voorlichting Milieu (COVM) is een adviescommissie van de Minister van Defensie. De commissie is ingesteld op grond van de Wet luchtvaart en heeft twee belangrijke taken: overleg en voorlichting over milieu (doorgaans geluid) rondom de militaire luchthavens. De COVM Leeuwarden is in het programma Luchtruimherziening een overlegtafel met maatschappelijke stakeholders die worden betrokken in het participatieproces. Concreet betekent dit dat:
Wat is de precieze verdeling in beslissingsbevoegdheid tussen de provinciale geluidshindercommissie en de betrokken ministeries in deze verandering?
De beslissingsbevoegdheid over het programma Luchtruimherziening ligt bij de rijksoverheid, bij de verantwoordelijke bewindspersonen van het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie. De COVM Leeuwarden wordt betrokken in het maatschappelijke participatieproces van het programma. In de huidige fase van het programma, de Verkenningsfase, hebben maatschappelijke stakeholders een adviserende rol. Dit is nader gespecificeerd in Hoofdstuk 6 – Participatie van de Startbeslissing Luchtruimherziening (Kamerstuk 31 936, nr. 595). Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens de geest van de aangenomen motie-Van Raan c.s. over hinder als criterium breder te definiëren dan alleen geluidshinder, reeds toe te passen bij de besluitvorming inzake deze verandering die tijdens de totstandkoming van de luchtvaartnota wordt gemaakt?2 Zo nee, zijn er zaken die u iets in de weg staan om gebruik te maken van hetgeen in deze motie staat vermeld? Indien u wel gebruik mag maken van hetgeen in deze motie staat vermeld, waarom doet u dat dan niet?
Als onderdeel van de onderzoeksfase van de luchtruimherziening is een aantal perspectieven voor het toekomstig luchtruim ontwikkeld, waaronder een perspectief dat zich richt op het minimaliseren van geluid en een perspectief gericht op het minimaliseren van de uitstoot van CO2 en (ultra)fijnstof. Deze perspectieven worden betrokken bij het opstellen van varianten ten behoeve van de Voorkeursbeslissing in 2020. Het kunnen invullen van de grondwettelijke taken door Defensie blijft daarbij leidend. Voor de Luchtruimherziening wordt een Plan-MER procedure doorlopen. Dat proces start met het opstellen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Daarin wordt ook het beoordelingskader voor de luchtruimherziening bepaald, waaronder ook geluid en emissies. Over de NRD zal een participatieproces worden opgezet en er zal ruimte worden geboden voor het indienen van zienswijzen.
Het pleidooi in de motie voor een breder hinderbegrip wordt betrokken bij het opstellen van de nieuwe Luchtvaartnota waarin het civiele luchtvaartbeleid wordt vastgelegd. Tot die tijd geldt het vigerende beleid.
Wie zijn precies de betrokken vergunningverleners alvorens het militaire oefengebied zoals beschreven in het artikel wordt gerealiseerd? Kunt u per noodzakelijke vergunning aangeven welke vergunning het betreft en wie de vergunningverlener is?
De militaire luchtverkeersdienstverlening is gecertificeerd door de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA). Een aanpassing van oefengebieden en bijbehorende procedures is een wijziging die binnen de voorwaarden van deze certificering mogelijk is. De belangrijkste voorwaarde voor een dergelijke wijziging is het opstellen van een door de Militaire Luchtvaartautoriteit goed te keuren veiligheidsstudie. Daarnaast doorlopen luchtruimwijzigingen een formeel vaststellingsproces waar consultatie van belanghebbenden onderdeel van uitmaakt. Het traject voor participatie en consultatie wordt binnen het programma Luchtruimherziening vormgegeven (zie ook het antwoord op vraag3.
Is hier sprake van uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied en/of intensivering daarvan?3 Kunt u in alle gevallen waarin sprake is van een intensivering de aantallen weergeven uitgezet tegen de tijd? Kunt u in alle gevallen waarin sprake is van een uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied op de kaart aangeven wat de eerste gedachten zijn, inclusief de aantallen uitgezet tegen de tijd?
Vanwege onder andere de komst van de F-35 heeft Defensie behoefte aan nieuwe oefenmogelijkheden. Hierbij gaat het in veel gevallen om een toegenomen afstand tussen de aan de oefening deelnemende luchtvaartuigen, waardoor er behoefte is aan een groter aaneengesloten oefengebied dan nu beschikbaar is. Het betreft in mindere mate oefeningen met meer luchtvaartuigen op hetzelfde moment, hetgeen intensiever luchtruimgebruik zou betekenen. De intensiteit waarmee wordt gevlogen is daarbij sterk afhankelijk van keuzes op het gebied van operationele gereedstelling en de bijbehorende vlieguren. Het is te vroeg in het nog te doorlopen ontwerpproces om al duidelijkheid te geven over de positionering van het oefengebied en de gevolgen hiervan voor het luchtruimgebruik.
In het geval van uitbreiding en/of intensivering, hoe verhoudt zich dat tot het beschermingsregime van de Waddenzee?4
Het is te vroeg in het ontwerpproces om al duidelijkheid te geven over de positionering van het oefengebied en, als gevolg daarvan, in welke mate het militair oefengebied in het noorden boven zee zal liggen. Het vigerende beleid ten aanzien van de vlieghoogte boven de Waddenzee (minimaal 1.500 voet) wordt integraal betrokken in het ontwerpproces van het oefengebied.
Aan welke inspraakkaders (waaronder, maar niet beperkt tot de indiening van zienswijzen) is de verandering onderhevig? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
In hoofdstuk 6 van de Startbeslissing hebben wij uiteengezet welke stakeholders worden betrokken en op welke wijze dat zal gebeuren. Daarmee is in de voorbije onderzoeksfase van het programma luchtruimherziening reeds een start gemaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogeheten participatieladder waarin meerdere niveaus van participatie worden onderscheiden. De mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op onder meer de Notitie Reikwijdte en Detailniveau en de Plan-MER is een belangrijk onderdeel van deze aanpak, maar zeker niet de enige. Op meerdere momenten in de verkenningsfase worden stakeholders gericht uitgenodigd om mee te denken en mee te doen.
Aan welke toetsingskaders is de verandering onderhevig? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Zoals beschreven in hoofdstuk 5 van de Startbeslissing wordt in de verkenningsfase van de luchtruimherziening een integraal beoordelingskader uitgewerkt om varianten tegen elkaar af te wegen. Het beoordelingskader wordt gebruikt voor de selectie van kansrijke varianten en is nodig bij het trechteren tot de voorkeursvariant. Het beoordelingskader is onderdeel van de NRD. Deze wordt opgesteld met inbreng van onafhankelijke expertise van buiten en in afstemming met de Commissie MER.
Is de voorgenomen verandering van het militaire oefengebied (hetzij intensiveren, hetzij uitbreiden, hetzij beiden) een noodzakelijke voorwaarde om Lelystad Airport te kunnen openen in 2021 of kan Lelystad Airport openen zonder dat deze verandering wordt doorgevoerd? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Nee, de huidige luchtruimindeling en de voor Lelystad Airport ontwikkelde routes voldoen aan alle voorwaarden om Lelystad Airport in 2020 open te stellen voor groothandelsverkeer met een maximum van 10.000 vliegbewegingen. Om zoveel mogelijk ongehinderd doorklimmen vanaf Lelystad Airport mogelijk te maken (conform de motie Amhaouch/Dijkstra 35 000 XII, nr. 66) kan vanaf de winter van 2021/2022 standaard gebruik gemaakt worden van luchtruim dat primair is ingericht voor de afhandeling van militair verkeer. Hierbij geldt enkel een hoogtebeperking voor het Lelystad verkeer op die momenten dat het binnen dit luchtruim gelegen oefengebied nodig is voor militair gebruik. Dit heeft geen effect op de afhandeling van militair verkeer in dat luchtruim.
Vanwege onder andere de komst van de F-35 heeft Defensie wel behoefte aan nieuwe oefenmogelijkheden waarvoor een groter aaneengesloten oefengebied nodig is. Tegelijkertijd is herinrichting van het oosten en zuidoosten van het Nederlandse luchtruim nodig om voldoende capaciteit voor de civiele luchtvaart te kunnen accommoderen en de ontsluiting voor het civiele verkeer van en naar Nederlandse luchthavens (Schiphol, Eindhoven Airport, Lelystad) te verbeteren. Vanwege deze ontwikkelingen hebben wij gekozen voor een uitbreiding van de oefengebieden in het noorden om de veranderende behoefte van Defensie aan luchtruim te kunnen accommoderen.
Sluit u uit dat aan het einde van de besluitvorming over deze verandering dieren zullen worden opgeschrikt, verjaagd of gedood? Zo nee, gaat u gedurende het besluitvormingsproces alvast een (indicatieve) lijst opstellen? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment te vroeg om de gevolgen van een militair oefengebied in het noorden van het Nederlandse luchtruim te kunnen aangeven. Die gevolgen worden inzichtelijk gedurende het te doorlopen ontwerpproces tijdens de verkenningsfase. Dat omvat ook de eventuele gevolgen voor de flora en fauna. De op te stellen Plan-MER zal op alle relevante onderwerpen nader zicht bieden en dient als onderbouwing van de besluitvorming over de Voorkeursbeslissing in 2020.
Op welke manier vindt u het, in een tijd waarin duidelijk geworden is dat elke extra ton CO2 die vermeden kan worden steeds zwaarder meetelt in het leefbaar houden van de planeet, nog verantwoord de opening van een vliegveld te faciliteren en deze extra tonnen voornamelijk in te zetten voor pret- en pleziervluchten?
In 2012 heeft het Kabinet besloten om Lelystad Airport te ontwikkelen teneinde op deze wijze bij te dragen aan het ontlasten van Schiphol wat betreft het niet mainport-gebonden verkeer. Dit laat onverlet dat de luchtvaart een bijdrage moet leveren aan de doelstellingen van het klimaatbeleid. Over het klimaatbeleid voor de civiele luchtvaart bent u op 27 maart jl. geïnformeerd en heeft u ook in het AO van 4 april jl. gedebatteerd. Duurzaamheid vormt ook een belangrijk thema in de nieuwe luchtvaartnota.
Op welke manier sluit u met de huidige kennis van zaken uit dat over het huidige luchtvaartbeleid later geen aansprakelijkheidsvragen worden gesteld met betrekking tot het bewust meewerken aan de grootschalige destructie van de leefomgeving?
De luchtruimherziening doorloopt een zorgvuldig proces geënt op de MIRT-aanpak. Stap voor stap wordt gewerkt aan de contouren van een nieuw luchtruim met inbreng en afweging van alle relevante expertise. Onderdeel van dit proces is het opstellen van varianten zodat de verschillende opties voor herziening en de te maken afwegingen open op tafel komen. Daartoe wordt onder meer een Plan-MER opgesteld die de daarbij behorende procedure zal doorlopen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Sea-Watch weer uit mag varen. |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Mark Harbers (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Den Haag waarin is bepaald dat het schip Sea-Watch weer uit mag varen?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het u niet lukt om schepen van non-gouvermentele organisaties (ngo's) die illegale migratie faciliteren aan wal te houden, terwijl dit andere landen, zoals Italië en Panama, wel lukt?
De regelgeving met betrekking tot de registratie van zeeschepen verschilt van staat tot staat en daardoor verschillen ook de handelingsperspectieven van staat tot staat. Het Nederlandse handelingsperspectief wordt bepaald door de Nederlandse wet- en regelgeving en de rechter heeft voor wat betreft de Sea-Watch 3 recent een oordeel uitgesproken over de toepassing daarvan.
De regeling voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen2 beschrijft aan welke veiligheids- en bemanningseisen deze schepen moeten voldoen. Het doel van de regeling is om de veiligheid van de (mensen aan boord van de) deze schepen te borgen. Tot voor kort hoefden dit soort schepen aan vrijwel geen veiligheids- en bemanningseisen te voldoen, omdat zij als pleziervaartuigen geregistreerd staan. Met de regeling is hier verandering in gekomen.
Het doel van de Nederlandse regelgeving is, evenals de regelgeving voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet om ngo’s het werken onmogelijk te maken, maar om de veiligheid van de schepen en de mensen aan boord zo goed mogelijk te borgen.
Deelt u de mening dat deze mensensmokkelaars een gigantisch risico voor de Nederlandse samenleving zijn, gezien alle potentiële terroristen die ze oppikken en in Europa aan land brengen?
Het kabinet onderschrijft uiteraard de internationale verplichtingen om mensenlevens op zee te redden. Daarbij is het echter wel zaak dat dergelijke operaties niet bijdragen aan het in stand houden of bevorderen van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Ook om die reden is het niet vanzelfsprekend dat deze acties altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Conform de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 moet ook ontscheping in een veilige haven elders in de landen rond de Middellandse Zee tot de mogelijkheden behoren. Bij de eventuele ontscheping van personen in de EU vereist het belang van de veiligheid van de Unie en daarmee Nederland, dat, zorgvuldige, adequate veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd, zoals bij alle aankomsten aan de buitengrenzen het geval dient te zijn. In dit kader zijn in de EU ook stappen gezet om te zorgen dat controles aan de buitengrenzen en informatiesystemen worden versterkt en dat informatie beter wordt uitgewisseld tussen de verantwoordelijke autoriteiten en organisaties in de lidstaten.
Wat gaat u doen om dit mensensmokkelschip onmiddellijk aan de ketting te leggen en over te gaan tot een asielstop?
Op basis van hetgeen mij bekend is, is er op dit moment geen aanleiding voor de Nederlandse overheid om de Sea-Watch 3 vast te houden. Wel heb ik eerder een beroep gedaan op Sea Watch om pas weer uit te varen als het schip en de bemanning voldoen aan de veiligheidseisen die zijn gesteld in de regeling. Desondanks is het schip recentelijk toch uitgevaren en had het wederom dicht onder de Libische kust een grote groep drenkelingen aan boord genomen. Daarop volgend zijn in Lampedusa gezinnen met kinderen en gewonde personen ontscheept (in totaal 18 personen). Het Italiaanse OM heeft zondag 19 mei opdracht gegeven tot de inbeslagname van het schip. Vervolgens is het schip (onder begeleiding van de Italiaanse opsporingsdienst Guardia di Finanza) de haven binnengevaren, waar de resterende 47 migranten aan land zijn gegaan, en is het schip in beslag is genomen. Het schip ligt op dit moment in de haven van Licata (Sicilië).
Ten aanzien van de door u voorgestelde asielstop, verwijs ik u naar de eerdere beantwoording van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar aanleiding van vergelijkbare verzoeken of oproepen. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Hetgeen u voorstelt zou in strijd zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Het kabinet treft verder gerichte maatregelen als wordt geconstateerd dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die evident geen bescherming nodig hebben.
Het bericht ‘Top politieschool moet weg wegens gebrek aan chemie’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Top politieschool moet weg wegens gebrek aan chemie»?1
Ja.
Op welke wijze bent u in gesprek geweest met de korpsleiding van de politie en de top van de Politieacademie om deze problemen aan te kaarten en aan te pakken? Waarom heeft u besloten uiteindelijk op deze wijze te handelen?
Na het publiceren van het rapport van ABDTOPConsult «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek'2 heeft de directeur van de Politieacademie zelf mijn departement geïnformeerd over problemen binnen het directieteam van de Politieacademie. In overleg met de directeur van de Politieacademie en de korpsleiding is besloten ABDTOPConsult te vragen een snelle analyse hiernaar uit te voeren en te adviseren over te nemen stappen. Naar aanleiding van deze analyse hebben mijn ministerie, de korpsleiding en de directie van de Politieacademie overleg gevoerd. Naar aanleiding van dat overleg heeft de directeur van de Politieacademie besloten zijn aanstellingstermijn niet te verlengen en te blijven tot er een opvolger is. Tot die tijd blijft hij in functie.
Het hoofd bedrijfsvoering van de Politieacademie, waarvoor de korpsleiding verantwoordelijkheid draagt voor benoeming en ontslag, heeft na overleg, met de korpsleiding haar taken neergelegd. Het hoofd bedrijfsvoering is inmiddels opgevolgd door een interim hoofd bedrijfsvoering.
Bij de selectie van het nieuwe hoofd Bedrijfsvoering en de nieuwe directeur van de PA zal de teamsamenstelling uitdrukkelijk worden meegewogen. De ondernemingsraad van de Politieacademie en de overige leden van het managementteam van de Politieacademie zullen bij het opstellen van het profiel en de selectie worden betrokken.
Kunt u nader toelichten wat wordt bedoeld met onvoldoende chemie tussen de betrokken bestuurders? Hoe gaat u zorgen dat tussen de nieuwe bestuurders wel voldoende chemie bestaat?
Zie antwoord vraag 2.
Is al duidelijk wie het werk gaat overnemen van de bestuurders die nu moeten vertrekken? Per wanneer starten de nieuwe bestuurders? Worden opnieuw twee bestuurders aangesteld of meerdere? Wat is uw overweging daarbij? Wordt een sollicitatieprocedure gestart? Zo ja, worden de posities ook extern opengesteld?
Er is een interim hoofd bedrijfsvoering benoemd met ruime ervaring binnen de politie, zowel in de operatiën als in de bedrijfsvoering. Hij is medio juni met zijn werkzaamheden gestart en zal deze functie tot eind 2019 vervullen.
De directeur van de Politieacademie zal zijn functie blijven vervullen tot zijn opvolger is aangetreden. In de komende periode wordt, samen met de ABD, de wervingsprocedure gestart voor de functie van directeur. Bij deze procedure worden ook externe kandidaten meegenomen. De verwachting is dat voor het einde van het jaar in opvolging van de directeur kan worden voorzien.
Er worden geen extra bestuursleden aangesteld. De wet gaat uit van een directeur en een plaatsvervanger. Vanuit de politie is daar een hoofd bedrijfsvoering aan toegevoegd. Ik zie geen noodzaak om hier verandering in aan te brengen.
Hoe wordt gezorgd dat de aspirant-agenten van de Politieacademie zo min mogelijk hinder ervaren van deze bestuurderswisseling?
Om de continuïteit van de besturing van de Politieacademie te borgen blijft de directeur in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.
Welke veranderingen verwacht u op korte en middellange termijn naar aanleiding van deze bestuurderswisseling? Hoe gaat u specifiek zorgen (in samenwerking met de korpsleiding) dat «de onder druk staande belastbaarheid en veiligheid van collega’s», waar in een anonieme brief over wordt gesproken, wordt verbeterd?
Ik verwacht dat de verbetermaatregelen naar aanleiding van het rapport «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek» en de veranderingen bij de top van de Politieacademie zullen leiden tot een meer integrale besturing en aansturing van de Politieacademie.
Docenten van de locatie Amsterdam van de Politieacademie hebben een brief gestuurd aan de korpsleiding. Naar aanleiding daarvan heeft de directeur van de Politieacademie gesprekken gevoerd met de docenten van al de zes opleidingslocaties. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat de werkdruk bij de docenten vanwege de verhoogde instroom hoog is. Aan de verdeling van de docenten over de verschillende opleidingslocaties van de Politieacademie liggen ratio’s ten grondslag. De directie van de Politieacademie zal bekijken of de huidige ratio’s nog voldoen of dat zij bijgesteld moeten worden. Eveneens worden, in samenspraak met de docenten, de mogelijkheden bekeken om meer balans aan te brengen in het curriculum van de Allround Politiemedewerker.
Om de groei van de instroom van aspiranten op te vangen, hebben mijn ministerie, de korpsleiding en de Politieacademie afgesproken dat er extra docenten komen. De Politieacademie krijgt er 2 miljoen euro, oplopend naar structureel 16 miljoen euro in 2022, extra bij zodat zij extra docenten kan aannemen en de huisvesting eind 2019 uit kan breiden met een tijdelijke extra locatie in Leusden. Het is de bedoeling om in 2020 besluitvorming te laten plaatsvinden over een permanente zevende locatie.
In hoeverre is op dit moment sprake van een achterstand in het aantal agenten dat in de opleiding zit, gelet op de uitstroom van de komende jaren? Zo ja, hoe zorgt u dat deze achterstand zoveel mogelijk wordt ingelopen?
Er is mij op dit moment niet bekend dat er sprake zou zijn van een achterstand van het aantal agenten dat in de opleiding zit, gelet op de uitstroom van de komende jaren. De werving van hoger opgeleide specialisten zoals personeel met cyber en digitale expertise, is in de huidige krappe arbeidsmarkt een uitdaging.
Bent u van mening dat de opleidingen op de Politieacademie voldoende aantrekkelijk zijn om de komende zeven jaar 17.000 nieuwe agenten te werven? Ziet u nog ruimte voor verbeteringen? Zo ja, welke en hoe gaat u deze bewerkstelligen? Hoe voorkomt u daarbij een verlies aan kwaliteitsniveau van de aspirant-agenten, bijvoorbeeld betreffende het opleidingsniveau?
De instroom van aspiranten was in 2018 fors hoger dan in 2017. De interesse voor de opleidingen van de Politieacademie is en blijft hoog. Ik ga er van uit dat de opleidingen van de Politieacademie voldoende aantrekkelijk zijn en de komende jaren zullen blijven. Het is helder dat een verhoogde instroom van aspirant agenten niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de opleidingen. Bij de werving en selectie van de nieuwe agenten worden de eisen die aan de aspiranten gesteld gehandhaafd. Voor de verhoogde instroom van aspiranten is extra geld ter beschikking gesteld voor het uitbreiden van het aantal docenten en het uitbreiden van de opleidingslocaties. Daarnaast zal de Politieacademie de komende jaren nader invulling geven aan een flexibel onderwijsconcept. Aan het kwaliteitsniveau van de politiemensen worden geen concessies gedaan.
Wanneer kan de Politieacademie de eerste extra docenten verwachten? Hoeveel extra studenten kan de Politieacademie hierdoor ontvangen, per wanneer en op welke locaties?
Omdat de instroom al in 2018 verhoogd is zijn er eind 2017 25 extra docenten aangetrokken. Vanaf 2018 is gestart met de werving van nog eens 25 fte extra docenten en enkele ondersteuners die vanaf 2019 worden ingezet ten behoeve van de grotere instroom van studenten. In 2019 start de werving van 32 fte docenten en enkele ondersteuners voor 2020. Het gaat voor het grootste gedeelte om docenten met een politieachtergrond. Deze worden aangevuld met reguliere docenten voor de algemene vakken (Beroepstaalvaardigheid, Engels en/of Sociale Vaardigheden). Om de verhoogde instroom van aspiranten op te vangen komen er in de jaren 2018–2024 in totaal circa 150 docenten bij. Docenten en overige medewerkers zijn in principe op alle locaties van de Politieacademie inzetbaar. Eind 2019 zal de Politieacademie een tijdelijke locatie in Leusden betrekken.
De aanbesteding van zware berging |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de openbare aanbesteding van zware bergingswerkzaamheden op Nederlandse hoofdwegen door Rijkswaterstaat, waarmee de dienst afstapt van de gebruikelijke onderhandse gunning?1 2
Ja, ik ben bekend met deze aanbesteding.
Is de veronderstelling juist dat op dit moment 39 bedrijven met 59 uitrijlocaties zijn gecontracteerd voor zware berging en dat dit met de nieuwe tenderregeling teruggebracht zou moeten worden naar 17 percelen cq. bedrijven, met minimaal twee uitrijlocaties per perceel?
Op dit moment heeft Rijkswaterstaat met 38 bedrijven een contract met 56 actieve uitrijlocaties. Het klopt dat Rijkswaterstaat met de huidige aanbesteding toewerkt naar een situatie met 17 percelen met minimaal twee uitrijlocaties per perceel. Dit betekent trouwens niet dat er in de nieuwe situatie slechts één bedrijf per perceel actief zal zijn: bedrijven kunnen per perceel zelfstandig inschrijven, maar ook als combinatie of in een structuur met hoofd- en onderaannemers.
Is de veronderstelling juist dat aangestuurd wordt op het verkorten van aanrijtijden?
Het aandeel files als gevolg van incidenten en ongevallen neemt al enkele jaren toe. Er is mij veel aan gelegen om hier verandering in aan te brengen. Het verkorten van de afhandeltijd bij het wegslepen van gestrande vrachtauto’s is daarvoor belangrijk. Naast het verkorten van de afhandeltijd wordt in de aanbesteding ook gekeken naar andere kwaliteitscriteria, zoals de inzet van duurzame voertuigen door de berger.
Houden bergingsbedrijven voldoende ruimte om zware bergingsvoertuigen in te zetten voor activiteiten voor derden, zoals het nu het geval is?
De aard van bergingswerkzaamheden is dat het aantal bergingen en het tijdstip waarop deze plaats moeten vinden niet gepland kunnen worden. Dit is zowel in de huidige als in de nieuwe situatie het geval. Met het oog hierop en de specifieke bedrijfsvoeringen van opdrachtnemers is het niet goed mogelijk om te zeggen hoeveel ruimte bedrijven hebben en houden voor overige werkzaamheden. Bergingswerk in het kader van Incident Management is overigens een beperkt onderdeel van het totale werkpakket van bergingsbedrijven.
Hoeveel grote voertuigen die op enigerlei wijze strandden op Nederlandse hoofdwegen zijn afgelopen jaar afgesleept door gecontracteerde bergingsbedrijven respectievelijk door niet-gecontracteerde bedrijven?
In 2018 zijn er 2078 vrachtauto’s met pech en 901 vrachtauto’s die betrokken waren bij een ongeval weggesleept door een gecontracteerde berger. Ik heb geen zicht op het aantal versleepte voertuigen door niet-gecontracteerde bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe waardeert u het feit dat vrachtauto’s met pech steeds vaker afgesleept worden door bandenbedrijven en truckdealers, waarbij waarschuwingsvoertuigen van Rijkswaterstaat ingeschakeld worden op kosten van Rijkswaterstaat, terwijl bergingsbedrijven deze beveiliging op eigen kosten moeten regelen?
Het is mij niet bekend dat er steeds meer voertuigen buiten gecontracteerde bergers om zouden worden weggesleept. Een gestrande vrachtauto die een gevaar vormt voor de veiligheid en de doorstroming belemmert, wordt altijd door een gecontracteerde berger verplaatst. Rijkswaterstaat zorgt hierbij voor beveiliging. Transporteurs schakelen veelal zelf pechhulp in na een stranding van een vrachtauto; dat is ook toegestaan. Bovag en Vaco kunnen ter plaatse pechhulp verlenen aan gestrande voertuigen, mits de omstandigheden dat toelaten. Met de Bovag en Vaco zijn afspraken gemaakt over het veilig werken langs de weg. Bandenbedrijven en truckdealers mogen dus niet zelf voertuigen wegslepen zodra die voertuigen de veiligheid in gevaar brengen of de doorstroming belemmeren. Inzet van Rijkswaterstaat bij het afhandelen van een incident op de weg wordt altijd betaald door Rijkswaterstaat zelf.
Kunt u een inschatting geven van de kostprijs van 24/7-beschikbaarheid van zware bergingsvoertuigen met drie bergingsspecialisten voor incidentenmanagement met ongeveer 5% bezettingsgraad en de hoge opleidings- en certificeringseisen?
De kostprijs varieert per bedrijf, afhankelijk van de bedrijfsgrootte en -activiteiten, de locatie en andere variabelen als overhead. Daar heb ik geen inzage in.
Rijkswaterstaat vergoedt overigens een groot deel van de certificeringskosten van een gecontracteerd bedrijf. Dit doet Rijkswaterstaat juist om deze kosten voor ieder bedrijf gelijk te houden.
Deelt u de verwachting dat het op deze wijze omschakelen van onderhandse gunning naar een openbare aanbesteding, de daaraan gekoppelde inzet op het verlagen van het aantal te contracteren bergingsbedrijven en de aanscherping van de eisen en het ontbreken van een vergoeding voor de 24/7-beschikbaarheid, zal leiden tot een prijzenslag in de sector met tariefstellingen onder de kostprijs? Deelt u ook de verwachting dat dit zal leiden tot situaties waarin het contract niet uitgevoerd kan worden, met op de middellange termijn zeker negatieve gevolgen voor de inzet van zware bergingsvoertuigen ten behoeve van snelle afhandeling van file-veroorzakende incidenten?
Er zijn vele private opdrachtgevers in deze markt actief. Het bergingswerk in het kader van Incident Management maakt maar een relatief klein deel uit van de totale werkzaamheden van de bergingsbedrijven. Het is aan de markt om een juiste berekening te maken van de kostprijs en inschrijftarieven. Bij de gunning wordt niet alleen gekeken naar de prijs, ook de kwaliteit speelt een belangrijke rol. Daarmee wordt inschrijven met hogere kwaliteit beloond en gestimuleerd. Zoals ik in antwoord 2 al aangaf, kunnen bedrijven in combinatie inschrijven of in een structuur met hoofd- en onderaannemers. Ook bij de uitvoering van het contract kan samengewerkt worden met andere bedrijven. Ik verwacht dan ook niet dat er een prijzenslag in de sector ontstaat of dat het contract niet uitgevoerd kan worden. Als het gecontracteerde bedrijf bijvoorbeeld zelf niet kan uitrijden, kan hij een ander bedrijf inschakelen dat namens hem de berging uitvoert.
Deelt u de verwachting dat het inkorten van de aanrijtijden zal leiden tot onveilige situaties buiten de Randstad als gevolg van irreële aanrijtijden?
Die verwachting deel ik niet omdat er ruimte is om onderling samen te werken. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid de voorgestelde tenderregeling en de opgenomen voorwaarden te heroverwegen, mede op basis van de uitkomsten van de lopende marktconsultatie en de ondermijning van de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van zware berging te voorkomen?
De marktconsultatie is uitgevoerd. Wijzigingen als gevolg van inzichten die Rijkswaterstaat heeft opgedaan tijdens de marktconsultatie worden al doorgevoerd in de aanbesteding en contractstukken. Er is in mijn ogen geen sprake van ondermijning van beschikbaarheid en betrouwbaarheid van zware berging. Heroverweging van de tenderregeling is daarom niet aan de orde.
Bent u bereid de optie van een bodemprijs op basis van kostprijsonderzoek daarbij mee te nemen?
Nee. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven is het niet mogelijk om een uniforme minimale kostprijs voor de gehele sector te berekenen door de grote verscheidenheid aan bergingsbedrijven. De aanbesteding is dusdanig ingericht dat inschrijvers beloond worden voor een kwalitatief goede aanbieding, waarbij nadrukkelijk ruimte is voor een gezonde winstmarge. Ik overweeg daarom ook niet om een bodemprijs in te stellen.