Het bericht dat het kankergeneesmiddel nivolumab niet langer vergoed wordt na negatief advies |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat zorgverzekeraars het kankergeneesmiddel nivolumab niet vergoeden, na negatief advies van de Commissie Beoordeling Oncologische Middelen (BOM) van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO)?1 Klopt dit? Wat is uw oordeel hierover?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik wil vooropstellen dat nivolumab voor bewezen effectieve indicaties vergoed wordt en blijft vanuit het basispakket. Nivolumab is destijds voor de indicatie longkanker in de sluis geplaatst. Het financieel arrangement voor nivolumab dat daarna is afgesloten loopt tot en met 31 december 2019 en is van toepassing op longkanker en de andere (bestaande of nieuwe) indicaties van nivolumab. Hierbij bestaat de wettelijke voorwaarde voor vergoeding dat de indicatie bewezen effectief is. Bij deze specifieke indicatie voor nivolumab heeft de Commissie BOM geoordeeld dat er geen sprake is van bewezen effectieve zorg.
De aanspraak op geneeskundige zorg is zoals u weet open omschreven. Als zorg effectief is, voldoet aan de stand van de wetenschap en de praktijk, dan is er aanspraak op. Voor geneesmiddelen binnen de geneeskundige zorg is het aan de zorgverzekeraars om te bepalen of zorg voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en daarmee onderdeel is van het basispakket. Daarbij baseren zij zich op de kennis en standpunten van de betrokken beroepsgroepen. Het Zorginstituut kan, indien er een verschil in inzicht is over de stand van de wetenschap en praktijk, een duiding doen over de effectiviteit. De betrokken partijen dienen zich hiervoor tot het Zorginstituut te wenden. Bij sluisprocedures wordt de effectiviteit van de behandeling sowieso door het Zorginstituut beoordeeld.
U vraagt mij naar het oordeel van de Commissie ter beoordeling van Oncologische Middelen (CieBOM). De CieBOM is door het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) ingesteld om «de klinische waarde van nieuwe geregistreerde geneesmiddelen, behandelmethoden en behandelindicaties op het gebied van de medische oncologie te beoordelen, met het doel te komen tot een betere landelijke afstemming binnen de beroepsgroep aangaande het toepassen van nieuwe en vaak kostbare geneesmiddelen in de oncologische praktijk» (bron: www.nvmo.org).
Ten aanzien van de specifieke behandelindicatie uit het Telegraafartikel geldt dat in een nog niet verschenen publicatie deze CieBOM geconcludeerd heeft dat nivolumab niet bewezen effectief is bij een nieuwe indicatie die eind juli 2018 geregistreerd is in Europa. Het gaat dan specifiek om de «adjuvante behandeling van volwassen patiënten met melanoom waarbij de lymfeklieren betrokken zijn of in geval van gemetastaseerde ziekte waarbij de tumor geheel verwijderd is». Adjuvante behandeling houdt in: een aanvullende behandeling (na in dit geval een operatie) om het risico op terugkeer van het melanoom te verkleinen. Bij deze indicatie wordt nivolumab ingezet als adjuvante behandeling.
Omdat niet bewezen effectieve zorg niet vergoed wordt vanuit de basisverzekering hebben zorgverzekeraars dit overgenomen.
Voor nivolumab is zoals gezegd alleen voor longkanker een pakketsluis geweest. Daar heeft het Zorginstituut een beoordeling over uitgevoerd. Voor de overige indicaties is het, zoals bij alle geneeskundige zorg, aan de beroepsgroep en zorgverzekeraars om op basis van wetenschappelijke literatuur vast te stellen welke therapieën wel en niet effectief zijn. Dat heeft de CieBOM in dit geval gedaan op basis van objectieve criteria. De vijf jaar waar u naar vraagt maakt onderdeel uit van deze criteria. Omdat de kennis om te bepalen welke criteria relevant zijn bij deze partijen ligt, is het niet aan mij om dit voor hen te doen. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over het oordeel van de CieBOM.
Wel kan ik u melden dat wanneer het Zorginstituut een advies uitbrengt over oncologische behandelingen, bijvoorbeeld in het kader van de sluis, het Zorginstituut in het adviestraject de CieBOM ook betrekt als expert en daarmee relevante stakeholder.
Hoe kan het dat het middel nivolumab vanaf 1 maart 2016 is toegalaten tot het basispakket en dat het toch niet wordt vergoed door zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het oordeel van de Commissie BOM dat er vijf jaar ervaring met het middel moet zijn, voordat het vergoed mag worden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten wat de verhouding is tussen de Commissie BOM en het Zorginstituut Nederland (ZiN), wanneer het gaat over besluitvorming over vergoeding van medicatie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat aan patiënten nu aangeraden wordt de behandeling met nivolumab in België of Duitsland te ondergaan?
Het betreft hier zorg waarvan de beroepsgroep in Nederland aangeeft dat deze niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dit houdt in dat zij de zorg niet bewezen effectief achten. Het advies van een arts om naar België of Duitsland te gaan om de behandeling daar te ondergaan, vind ik daarom niet goed verdedigbaar.
Klopt het dat nivolumab conform de sluisprocedure in ieder geval vergoed wordt tot 31 december 2019? Kunt u patiënten zekerheid bieden in deze?2
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Nederland bewust geen vluchtelingen met medische problemen selecteert voor hervestiging |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Kinderen met Kanker: niet welkom»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland een maximum van 30 heeft gesteld aan het aantal vluchtelingen met een medische indicatie, inclusief hun familieleden dat geselecteerd kan worden voor hervestiging naar Nederland, en dat zelfs dit quotum niet wordt gevuld? Klopt het dat de reden hiervoor is dat de zorg voor medische gevallen een grotere belasting voor de Nederlandse samenleving is?
Het klopt niet dat Nederland een maximum heeft gesteld aan het aantal vluchtelingen met een medische indicatie dat kan worden geselecteerd en hervestigd naar Nederland.
Nederland kent sinds de invoering van het jaarlijkse hervestigingsquotum in de jaren 80 een sub quotum voor bepaalde medische zaken. Dit is al geruime tijd gesteld op maximaal 30 personen op jaarbasis, inclusief gezinsleden. Het sub quotum is destijds ingesteld als onderdeel van het «Ten or More» en het latere «Twenty or More» programma van de UNHCR, speciaal gericht op gehandicapte en zorgbehoevende vluchtelingen. Het aantal werd verantwoord geacht vanuit de gedachte dat bepaalde ernstige aandoeningen een grotere en langdurige belasting van de (lokale) samenleving met zich meebrengen. Zo is het vinden van geschikte huisvestiging voor vluchtelingen met een medische aandoening een continue uitdaging.
Het sub quotum betreft geen streefaantal, maar een maximaal aantal plaatsen binnen het totale quotum dat kan worden ingevuld met medische zaken die voldoen aan bepaalde voorwaarden. In de beoordeling staat centraal dat de noodzakelijke behandeling (d.w.z. medische expertise) niet in het land van opvang beschikbaar is en dat de behandeling moet leiden tot essentiële verbetering van de gezondheidssituatie. Hoe triest de situatie ook is voor de voorbeelden die worden aangehaald in de documentaire, deze voorbeelden voldoen hier geen van allen aan. Immers, in het land van opvang is behandeling aanwezig.
Zoals vanuit mijn departement voorafgaande aan de documentaire aan de betreffende journalisten ook is gemeld is er een verschil tussen zaken die voldoen aan de criteria voor het sub quotum medische zaken en zaken waarin een medische indicatie speelt.
Enkel zaken die door UNHCR als medische zaak worden voorgedragen kunnen worden getoetst aan de criteria voor het sub quotum. Als UNHCR een zaak voordraagt als medische zaak die niet voldoet aan de voorwaarden van het sub quotum betekent dit niet automatisch dat de zaak wordt geweigerd voor hervestiging. De beoordeling van een hervestigingsvoordracht is namelijk altijd een combinatie van alle individuele omstandigheden en kwetsbaarheden. Het samenstel van die factoren leidt ertoe dat de betreffende voorgedragen medische zaak voor hervestiging wordt geaccepteerd als betrokkene in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland en er geen sprake is van contra-indicaties.
Daarnaast komt regelmatig voor dat UNHCR zaken waarbij ook sprake is van medische aandoeningen voordraagt onder een andere voordrachtcategorie dan «medical needs».
Zo is door de jaren heen het sub quotum steeds minder relevant geworden en levert het als zodanig in de praktijk geen beperking op voor de hervestiging van vluchtelingen met een medische aandoening. Vanwege deze constatering is eerder dit jaar al ambtelijk een traject ingezet om te onderzoeken of het medisch sub quotum als zodanig moet worden gehandhaafd dan wel afgeschaft of aangepast. Dit traject loopt nog.
Vanwege de teneur van de uitzending vind ik het belangrijk om te melden dat zowel UNHCR als ik ons niet herkennen in het beeld dat over en weer van elkaars werk en inzet wordt geschetst. In de meest recente hervestigingsmissie naar Libanon heeft de UNHCR vier gezinnen aan Nederland voorgedragen waarin sprake is van de voordrachtcategorie «medical needs». Al deze zaken zijn door Nederland geaccepteerd, evenwel niet in het kader van het medische sub quotum. Hierbij was ook sprake van betrokkenen met de ziekte Thalassemie, die in de uitzending bij wijze van voorbeeld wordt genoemd. Naar ik begreep waren de journalisten hier door UNHCR wel op geattendeerd.
Om verder te illustreren dat in de praktijk regelmatig zaken waarin sprake is van medische aandoeningen door UNHCR voor hervestiging aan Nederland worden voorgedragen en door Nederland geaccepteerd, ben ik samen met UNHCR nagegaan om hoeveel zaken het de afgelopen jaren ging met betrekking tot Libanon. In totaal zijn in 2016, 2017 en 2018 respectievelijk 40 zaken (circa 160 personen), 57 zaken (circa 150 personen) en 55 zaken (circa 210 personen) door UNHCR voorgedragen voor hervestiging uit Libanon.2 Ten aanzien hiervan was bij respectievelijk 2 zaken (circa 10 personen), 5 zaken (circa 20 personen) en 4 zaken (circa 20 personen) sprake van voordracht op grond van «medical needs».3 Al deze personen zijn door Nederland voor hervestiging geaccepteerd. In geen van de gevallen werd voldaan aan alle voorwaarden van het medisch sub quotum.
Tot slot merk ik op dat anders dan in de reportage lijkt te worden verondersteld een medische aandoening niet automatisch leidt tot kwetsbaarheid in de zin van hervestiging. Bovendien leidt een medische aandoening niet automatisch tot de conclusie dat hervestiging voor de betreffende vluchteling de beste en een duurzame oplossing is. Het is altijd een samenstel van alle individuele omstandigheden.
Waarom stelt u de belasting van de Nederlandse samenleving boven het beschermen van de meest kwetsbare gevallen in overbevolkte vluchtelingenkampen, waar adequate zorg vaak niet of niet voldoende aanwezig is?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de rol die de Europese Unie (EU) op zich neemt in de bescherming van de vluchtelingen over de wereld niet in verhouding staat tot de rol van landen die doorgaans worden aangeduid als «de regio», zoals bijvoorbeeld Turkije, Jordanië en Libanon? Vindt u het rechtvaardig om de «belasting» van de zorg voor vluchtelingen met een medische indicatie overwegend bij deze landen neer te leggen? Zo ja, waarom?
De rol van landen in de regio bij de opvang van Syrische vluchtelingen wordt alom gewaardeerd en erkend, ook door de Europese Unie. De aanmerkelijke ondersteuning die de EU de afgelopen jaren heeft geleverd aan landen die veel vluchtelingen opvangen, zoals Turkije, Jordanië en Libanon, zijn daar een teken van. Deze financiële steun van de EU – alsmede aanzienlijke bilaterale bijdragen van EU-lidstaten afzonderlijk – draagt niet alleen bij aan de directe opvang van vluchtelingen. Er is naast steun voor vluchtelingen ook steun voor de gastgemeenschappen. De EU en EU-lidstaten geven steun voor de uitbreiding en verbetering van basisdienstverlening (waaronder gezondheidszorg) en infrastructuur in deze landen, bijvoorbeeld via het EU Trust Fundvoor de Syrië-regio en de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank. In het kader van de EU-compacts met Jordanië en Libanon wordt tevens gewerkt aan het verbeteren van toegang tot de Europese markt, bijvoorbeeld door de versoepeling van de «Rules of Origin». Nederland heeft sinds 2016 ruim EUR 300 miljoen bijgedragen om de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in de buurlanden van Syrië te verbeteren (bovenop de bijdragen voor noodhulp). Ook in de komende jaren blijven Libanon, Jordanië en Irak focuslanden voor het kabinet.
Deelt u de mening dat met hervestiging via de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) de EU juist een rol moet spelen in het opnemen van de meest kwetsbare vluchtelingen? Zo ja, waarom vallen daar vluchtelingen met een medische indicatie blijkbaar toch niet onder?
Hervestiging is bedoeld voor vluchtelingen die in het opvangland waar zij zich bevinden kwetsbaarder zijn ten opzichte van de andere vluchtelingen in dat opvangland, en niet kunnen terugkeren naar hun herkomstland of lokaal kunnen integreren. Hervestiging kan dan een duurzame oplossing zijn. Om te beoordelen of een vluchteling kwetsbaar is in de zin van hervestiging heeft de UNHCR zeven voordrachtcategorieën ontwikkeld. Al die categorieën leiden ertoe dat een vluchteling extra kwetsbaar kan zijn.
«Medical needs» is slechts een van die categorieën, naast onder andere «survivors of violence and/or torture» en «women and girls-at-risk». Als wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een specifieke categorie kan een vluchteling op die grond door de UNHCR voor hervestiging worden voorgedragen. Bovendien kunnen meerdere categorieën op een individuele zaak van toepassing zijn.
Een medische aandoening leidt niet automatisch tot kwetsbaarheid in de zin van hervestiging.
Hoe beoordeelt u de stelling van de UNHCR dat er een groot tekort is aan aangeboden hervestigingsplaatsen? Vindt u dat de EU hier een grotere bijdrage aan zou moeten leveren? Zo ja, wat bent u bereid te doen om dit te bewerkstellingen?
Het is bekend dat de vraag naar hervestigingsplaatsen het aanbod ver overstijgt. Met het besluit van de VS om aanzienlijk minder hervestigingsplaatsen aan te bieden is dat gat nog een stuk groter geworden. Dit is een punt van zorg, want hervestiging is een belangrijk beschermingsinstrument voor vluchtelingen die niet terug kunnen keren naar hun herkomstland, evenmin lokaal kunnen integreren, en in het opvangland kwetsbaarder zijn dan andere vluchtelingen. Ook in de integrale migratieagenda is hervestiging een kernelement als veilige, legale route voor vluchtelingen naar de EU en als middel van burden sharing met de opvanglanden. Nederland draagt deze boodschap actief uit in Europa.
De afgelopen jaren zijn steeds meer EU lidstaten zich gaan bezighouden met hervestiging. Het huidige tweejarige EU hervestigingsprogramma ten behoeve van 50.000 hervestigingsplaatsen4 is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het vorige programma. Ook het kabinet heeft, zoals u bekend, de hervestigingsinzet verhoogd.
Daarnaast is de EU een belangrijke donor van UNHCR. In 2017 stond de EU met een bijdrage van EUR 426 miljoen op de derde plaats van wereldwijde donoren. In 2018 telt de bijdrage van de EU aan UNHCR op het moment van schrijven EUR 444 miljoen. In Libanon is de EU momenteel de tweede grootste donor van UNHCR.
In 2018 heeft Nederland een algemene (ongeoormerkte) bijdrage aan UNHCR beschikbaar gesteld van EUR 33 miljoen en behoort daarmee tot de top-4 donoren van ongeoormerkte bijdragen aan UNHCR wereldwijd. UNHCR blijft daarnaast de komende jaren voor Nederland een belangrijke partner bij de uitvoering van programma’s voor opvang in de regio. Voor Libanon en Jordanië worden momenteel extra bijdragen aan UNHCR overwogen voor sociale protectie van kwetsbare Syrische vluchtelingen.
Het bericht ‘Ruim duizend automobilisten onder invloed van drugs’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim duizend automobilisten onder invloed van drugs»?1
Ik ben bekend met het artikel. Het opleiden van opsporingsambtenaren, het uitvoeren van het bloedonderzoek en het inplannen op zitting door het OM kosten tijd en daarom duurde het een paar maanden voordat de eerste drugszaken onder de nieuwe wetgeving door de rechter behandeld werden. Tot en met september 2018 zijn inmiddels 613 van deze nieuwe zaken op zitting geweest. In de periode van oktober 2018 tot en met januari 2019 zijn nog eens 201 personen gedagvaard voor het rijden onder invloed van drugs. Van de resterende zaken is nog geen zittingsdatum bekend, naar verwachting worden die begin 2019 behandeld.
Heeft u ook in het artikel gelezen dat er ruim 1250 automobilisten betrapt zijn die onder invloed van drugs achter het stuur zaten, dat hiervan inmiddels 250 zaken op zitting zijn geweest en dit betekent dat er nog zo’n 1000 zaken behandeld moeten worden? Gaat dit nog gebeuren? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer men onder invloed van cannabis achter het stuur gezeten heeft kan men volgens het artikel rekenen op een boete van 850 euro en mag men een paar maanden niet rijden. Is dit de standaard strafmaat of wordt hier ook vanaf geweken?
Als er sprake is van rijden onder invloed van cannabis, waarbij de concentratie van die stof in het bloed de grenswaarde heeft overschreden, geldt als uitgangspunt voor de strafeis tabel 4 van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod. Deze richtlijn geeft een strafeis van 850 euro boete en 6 maanden rijontzegging voor een first offender en enkelvoudig gebruik. De maximumstraf voor rijden onder invloed van cannabis bedraagt een gevangenisstraf van drie maanden of een geldboete van de derde categorie. De rechter bepaalt de precieze hoogte van de sanctie.
In het Wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt voorgesteld de strafmaat van rijden onder invloed van drugs te verhogen van drie maanden gevangenisstraf naar een gevangenisstraf van één jaar.
In hoeverre kan de politie bij een drugstest aantonen hoeveel drugs er zijn gebruikt? Is de hoeveelheid drugs van invloed op de strafmaat?
De speekseltester is een voorselectiemiddel, dat bij een positieve uitslag een indicatie geeft welk soort drugs zijn gebruikt, maar niet hoeveel. Daarom is bloedonderzoek noodzakelijk zodat kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is geweest van drugsgebruik en of de wettelijke limieten voor drugs zijn overschreden.
Omdat niet duidelijk per stof vast te stellen is in welke mate het gevaar voor de verkeersveiligheid stijgt afhankelijk van de hoeveelheid van de stof (bij alcohol is dit wel mogelijk) zijn er enkel grenswaarden vastgesteld. Bij overschrijding van de grenswaarde is er sprake van strafbaar gedrag; in de afweging van een zaak is het aan de rechter om dan de straf te bepalen. Bij de strafmaat wordt daarnaast wel rekening gehouden met het feit of er sprake is van gebruik van een combinatie van soorten drugs. Bij combinaties van meerdere drugs al dan niet met alcohol liggen de straffen hoger dan bij enkelvoudig gebruik van een drug.
In hoeveel procent van de gevallen is het zo dat personen die onder invloed van drugs achter het stuur hebben gezeten een taakstraf krijgen? Is al inzicht in het aantal recidivisten dat meerdere malen is gepakt met drugs op achter het stuur? Zo ja, geven deze cijfers aan dat de strafmaat wellicht herzien moet worden?
In de periode van 1 juli 2017 tot 1 oktober 2018 is aan 512 personen door de rechter een straf opgelegd wegens overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij is in 235 gevallen een taakstraf opgelegd (46%). Er is nog onvoldoende zicht op het aantal recidivisten.
Hoe vaak wordt er in geval van een ongeluk een drugstest gedaan? In hoeveel gevallen waarbij sprake was van een ernstig ongeval was er sprake van het onder invloed zijn van drugs?
Indien de politie aanleiding ziet om een speekseltest uit te voeren zal die indien mogelijk na een ongeluk worden uitgevoerd. De aanleiding kan gelegen zijn in het aantreffen van drugs in het voertuig, gevaarlijk rijgedrag of uiterlijke kenmerken van de bestuurder.
In 2018 is tot nu toe bij 147 ernstige ongelukken (ongelukken met letsel of dodelijke ongelukken) een speekseltest uitgevoerd. De politie ontvangt de uitslagen van het NFI, maar registreert niet afzonderlijk of het een positieve of negatieve uitslag betreft. Ik ben voornemens met de politie te spreken over mogelijkheden voor meer afzonderlijke registratie, waarbij ook dit punt aan de orde zal komen.
In tegenstelling tot alcoholgebruik, mag de politie bij drugsgebruik het rijbewijs niet meteen invorderen. Waarom mag dit niet? Bent u van plan om dit te gaan wijzigen?
De politie mag net als bij alcoholgebruik het rijbewijs invorderen bij vermoeden van ongeschiktheid wegens rijden onder invloed.
Aangezien er momenteel veel blaastesten worden uitgevoerd door middel van fuiken, waarom wordt er op zulke momenten niet ook meteen op drugs gecontroleerd? Is de politie voornemens deze controles ook uit te voeren bij grote festivals, dance-events en andere meerdaagse evenementen waarbij het vermoeden bestaat dat drugs gebruikt worden?
Door de sociale media is de effectiviteit van fuiken afgenomen. De politie maakt daarom meer gebruik van dynamische verkeerscontroles en gebruikt de speekseltester indien daartoe aanleiding is (zie ook het antwoord op vraag 6). Dat laat onverlet dat ook fuikcontroles belangrijk zijn en dat de politie er voor kan kiezen (ook) op de uitvalswegen van festivals te controleren op rijden onder invloed van drugs. Vanwege de duur van de afname van de speekseltester zal normaliter niet iedereen kunnen worden getest op het gebruik van drugs.
Is er momenteel genoeg handhaving binnen de politie om dit soort drugstesten uit te voeren? Deelt u de mening dat het opsporen en vervolgen van mensen die onder invloed van drugs achter het stuur zitten enorm kan bijdragen aan de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat er wordt gehandhaafd op het verbod om te rijden onder invloed van drugs. Ik deel de mening dat dit kan bijdragen aan de verkeersveiligheid. Daarom is dit ook een van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie.
Het bericht ‘Trekkerrijbewijs zorgt voor uitsluiten buitenlandse stagiaires’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Trekkerrijbewijs zorgt voor uitsluiten buitenlandse stagiaires»?1
Ja.
Is het waar dat mensen in Nederland alleen een land- en bosbouwtrekker (LBT) en een voertuig met beperkte snelheid (MMBS) mogen besturen als men een Nederlands rijbewijs heeft voor de categorie T of een Nederlands rijbewijs met de categorie B, mits afgegeven voor 1 juli 2015?
Ja, met dien verstande dat de rijbewijsplicht alleen voor het besturen van trekkers op de openbare weg geldt. Overigens mag ook met een EU rijbewijs B afgegeven voor 1 juli 2015 en (EU) rijbewijs C een land- en bosbouwtrekker (LBT) en een voertuig met beperkte snelheid (MMBS) worden bestuurd.
Kunt u toelichten waarom personen met een rijbewijs categorie B afgegeven voor 1 juli 2015 wel een LBT en of MMBS mogen besturen en personen met een rijbewijs categorie B afgegeven na deze datum niet?
Uitgangspunt is dat voor het besturen van LBT's en MMBSen het rijbewijs T vereist is. Bestuurders die voor 1 juli 2015 een B-rijbewijs hebben gekregen, houden de bevoegdheid om daarmee LBT's en MMBSen te blijven besturen. Zij worden geacht voldoende rijervaring te hebben opgedaan om de verkeersveiligheid niet nadelig te beïnvloeden.
Wat vindt u van de situatie dat buitenlandse stagiaires, afkomstig uit een land waar men geen rijbewijs T kent, maar die wel in het bezit zijn van een rijbewijs B geen LBT of MMBS mogen besturen?
Zij mogen voor de beoefening van de besturing en bediening van landbouwwerktuigen op eigen terrein een LBT of MMBS besturen. Echter voor het rijden op de openbare weg moeten ze een in Nederland geldig rijbewijs hebben. De belangrijkste reden voor de invoering van het T-rijbewijs is het verbeteren van de verkeersveiligheid.
Kunt u aangeven welke eisen werden gesteld aan het behalen van een rijbewijs B voor 1 juli 2015 en welke na 1 juli 2015?
De eisen voor het behalen van het rijbewijs B zijn met de invoering van het T rijbewijs niet gewijzigd.
Kunt u aangeven waarom een rijbewijs B in Frankrijk gebruikt mag worden voor het besturen van een personenauto, een LBT en een MMBS en dit in Nederland alleen gebruikt mag worden voor het besturen van een personenauto, tenzij het rijbewijs behaald is voor 1 juli 2015?
De Europese Unie heeft geen regels opgesteld ten aanzien van het T-rijbewijs.
De regeling van het T-rijbewijs is daarmee een nationale aangelegenheid.
Kunt u aangeven wat het verschil in vraag 6 is tussen een rijbewijs behaald in Frankrijk voor 1 juli 2015 en na 1 juli 2015?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven welke landen in Europa een rijbewijs T kennen?
België, Duitsland, Bulgarije, Tsjechië, Estland, Ierland, Kroatië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland en Noorwegen hebben op hun nationale rijbewijs een categorie staan voor landbouwvoertuigen. Niet in alle landen heet dit de categorie T. De eisen aan het rij-examen voor landbouwvoertuigen verschillen per land.
Deelt u de mening dat de huidige situatie een blokkade opwerpt voor buitenlandse stagiaires afkomstig uit landen waar men geen rijbewijs T kent? Zo nee, waarom niet?
Stagiaires kunnen ervaring opdoen met het werken met landbouwwerktuigen op besloten terrein.
Over het wetsvoorstel is destijds advies gevraagd aan o.a. LTO Nederland, de AOC Raad, Aequor, CUMELA Nederland, STOAS Wageningen, Vilentum Hogeschool en de SBV. Er is daarbij niet gebleken dat er mogelijke problemen zouden zijn met buitenlandse stagiaires omdat deze niet op de openbare weg zouden mogen rijden.
Deelt u de mening dat de uitwisseling van buitenlandse studenten van toegevoegde waarde is en deze blokkade opgelost zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse studenten kunnen voldoende werkervaring opdoen met het werken met landbouwvoertuigen op eigen terreinen. Uitgesloten wordt alleen het rijden op de openbare weg. De eis van het T-rijbewijs is in overeenstemming met het recht van de Europese Unie. De eis is non-discriminatoir en geldt voor iedereen, ongeacht nationaliteit. De eis is gerechtvaardigd om onze gezamenlijke doelstelling, het bevorderen van de verkeersveiligheid, te behalen.
Toename import in de EU van legbatterijeieren |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU eierimport bijna verdubbeld»1 en het bericht «Veel legbatterijeieren in pasta, brood en gebak»?2
Ja.
Hoeveel eieren en hoeveel ei-producten worden geïmporteerd in de Europese Unie (EU)? Waar komen de eieren en ei-producten vandaan en worden deze producten geproduceerd volgens Europese standaarden, zoals dierenwelzijnsstandaarden?
In de periode januari tot en met augustus 2018 heeft de Europese Unie (EU) 20.698 ton eieren en ei-producten geïmporteerd (exclusief broedeieren). Deze eieren en ei-producten komen voornamelijk uit Argentinië, Albanië, Japan, Macedonië, Oekraïne en Verenigde Staten. Actuele informatie over de import van eieren in de EU is te vinden op: https://ec.europa.eu/agriculture/sites/agriculture/files/dashboards/eggs-dashboard_en.pdf.
Alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, moeten voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Door de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
Uit het rapport van het LEI (2012)3 blijkt dat de stalsystemen voor leghennen in de meeste landen buiten de EU niet voldoen aan de dierenwelzijnsstandaarden van de EU. Als de eieren niet voldoen aan de eisen die de EU stelt aan de huisvesting van leghennen, moet op de eierendozen worden aangegeven dat het houderijsysteem onbekend is. Daarnaast moet op de eierendozen bij de vermelding van de herkomst van het land, worden aangegeven dat de eieren niet uit de EU afkomstig zijn.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat geïmporteerde producten aan dezelfde standaarden voldoen als in de EU geproduceerde producten?
Zoals aangegeven bij vraag 2, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, voldoen aan de Europese producteisen op gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Daarbij dienen bedrijven die landbouwproducten naar de Europese Unie exporteren, goedkeuring van de EU te hebben verkregen. De lijst met bedrijven die goedkeuring hebben gekregen zijn openbaar.4 Voor het verhogen van de productiestandaarden van de geïmporteerde producten in de EU, zet Nederland in op internationale samenwerking. Nederland zet in multilateraal verband in op het verbeteren en/of naleven van internationale standaarden, zoals standaarden voor dierenwelzijn (Wereldorganisatie voor diergezondheid, OIE) en arbeidsomstandigheden (Internationale Arbeidsorganisatie, ILO), klimaatafspraken uit het Akkoord van Parijs en de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen. Daarnaast bieden bilaterale handels- en associatieakkoorden ruimte om afspraken te maken over productiestandaarden, die verder gaan dan de internationale standaarden.
In welke handelsverdragen met derde landen worden op dit moment welke productiestandaarden gesteld ten aanzien van agrarische producten, met betrekking tot dierenwelzijn en gewasbeschermingsmiddelengebruik?
In de hoofdstukken over «sanitaire en fytosanitaire maatregelen» (SPS) in handelsakkoorden worden onder meer afspraken gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid. In de associatieakkoorden met Georgië, Moldavië en Oekraïne zijn aanvullende afspraken gemaakt over SPS, waaronder dierenwelzijn. Deze landen hebben zich gecommitteerd om EU-regelgeving over dierenwelzijn (deels) over te nemen. Daarmee voldoet hun productie op termijn ook aan de EU-dierenwelzijnseisen. In het associatieakkoord met Chili zijn afspraken gemaakt om dierenwelzijnstandaarden te ontwikkelen. De Europese Commissie heeft in 2017 een studie gepubliceerd over de impact van de inzet op dierenwelzijn bij internationale activiteiten en de inzet bij onderhandelingen over handelsakkoorden.5
Momenteel worden in handelsakkoorden geen productiestandaarden gesteld met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelengebruik. Zoals hiervoor is aangegeven, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van voedselveiligheid: ook waar het de Europese maximum residugehalten (MRL’s) voor producten betreft.
Hoe beoordeelt u de aandacht voor productiestandaarden in handelsverdragen op dit moment?
Het kabinet zet zich in internationale fora en bij associatie- en handelsakkoorden in voor afspraken ter verbetering van (productie)standaarden, zoals dierenwelzijn, en voor een gelijk speelveld met landen buiten de EU.Daarbij, zoals naar voren komt in de kabinetsreactie op het SER-advies over TTIP, is het kabinet met de SER van mening dat tariefquota en geleidelijke verlaging van tarieven opties zijn om voor specifieke producten de negatieve impact van markttoegang te beperken of te voorkomen. Hiermee wordt ook het risico verminderd dat het Europees beleid op het gebied van dierenwelzijn en milieu wordt ondermijnd door extra voordelen toe te kennen aan producten die op basis van lagere standaarden tot stand komen. Er is geen sprake dat de EU bij het aangaan van handelsverdragen haar standaarden zal verlagen. Met het uitgangspunt dat het hoge beschermingsniveau voor mens, dier, plant en milieu in de EU behouden blijft, moet tegelijkertijd in de associatie- en handelsakkoorden de mogelijkheden worden benut voor de Europese (incl. Nederlandse) landbouwsector, vooral door het opheffen van non-tarifaire belemmeringen voor producenten en exporteurs van agrarische producten (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1640).
Deelt u de mening dat het hanteren van andere standaarden het draagvlak voor handelsverdragen ondermijnt? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nadrukkelijker een onderdeel wordt van handelsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven wanneer Oekraïense leghennen met evenveel stalruimte gehouden gaan worden als in de EU?
In het associatieakkoord met Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. In Annex V van het associatieakkoord is een lijst opgenomen met EU-wet- en -regelgeving waaraan Oekraïne zich gaat conformeren. Oekraïne heeft een strategiedocument bij de EU ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving, inclusief de minimale stalruimte voor leghennen conform de Europese wetgeving. Hiermee heeft de Raad in juli 2017 ingestemd. Oekraïne heeft aangegeven de Europese standaarden in fases te implementeren in de periode van 2016–2021.
Nederland steunt de inzet van de Europese Commissie bij de gesprekken met Oekraïne voor de implementatie van de bepalingen uit het associatieakkoord, ook omtrent de afspraken over de productiestandaarden voor eieren. Nederland zal er bij de Europese Commissie op blijven aandringen de druk op Oekraïne hoog te houden voor de implementatie van EU regelgeving op SPS-terrein, inclusief dierenwelzijn.
Hoe gaat u er voor zorgen dat Oekraïne voor 2021 voldoet aan de Europese productiestandaarden voor eieren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangegeven dat wordt ingezet op naleving van regels ten aanzien van kipfilet uit Oekraïne? Wat heeft u concreet ondernomen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in het algemeen overleg van 12 juni 2018 aangegeven dat er gesprekken plaatsvinden met Oekraïne over een oplossing over de heffingsvrije export van kipfilet naar Nederland en zich daar zonodig voor in te zetten. Op dit moment is de Europese Commissie nog in gesprek met Oekraïne. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de regelgeving bij de import van pluimveevlees in Nederland uit Oekraïne. In 2018 zijn tot nu toe vier inspecties uitgevoerd bij de importeur. Deze inspecties waren gericht op verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering. Daarbij zijn geen interventies toegepast. Bij een inspectie op traceerbaarheidseisen in januari 2018 is specifiek de etikettering van pluimveevlees bij genoemd bedrijf beoordeeld en is vastgesteld dat op de etiketten stond vermeld dat de oorsprong van de verse kip Oekraïne was. Daarmee werd voldaan aan geldende wetgeving. Er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Uitstel van het verschijnen van het onderzoek naar de blootstelling aan asbestvezels bij werkzaamheden met straalgrit |
|
Bart van Kent |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u zich het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit oktober 2017 herinneren waarin hij schreef dat «zo snel mogelijk» helderheid geboden moet worden aan werknemers en bedrijven?1 2
Ja.
Wat zegt u tegen de werknemers van de bedrijven waar met het met asbest verontreinigd straalgrit is gewerkt en die inmiddels al een jaar in onzekerheid verkeren?
Het is heel naar dat mensen in onzekerheid verkeren over de blootstelling aan straalgrit en ik wil graag zo snel mogelijk duidelijkheid geven. Maar het is ook noodzakelijk dat zorgvuldig te doen. De werkzaamheden die met het straalgrit zijn uitgevoerd, zijn divers. Dat heeft ook zijn weerslag op de mate van blootstelling. Verder is de duur van de bloostelling van belang om de gezondheidsrisico’s te kunnen beoordelen. Op basis van de rapporten van TNO en RIVM, die u parallel aan deze antwoorden ontvangt, kan uitsluitsel worden gegeven.
Hoe verklaart u dat de verschijningsdatum van het onderzoek alsmaar wordt uitgesteld?
Op 27 september heb ik u geïnformeerd over de datum waarop de Kamer naar verwachting het onderzoek en de uitkomsten ontvangt.3 De latere verschijningsdatum heeft te maken met het extra onderzoek dat nodis was, juist vanwege de zorgvuldigheid in de informatievoorziening ten opzichte van de mensen die het betreft. U ontvangt de rapporten dan ook parallel aan de antwoorden op deze vragen.
Wat waren de eerste, voorlopige signalen die u hebben doen besluiten om aanvullend onderzoek uit te laten voeren? Wanneer heeft u deze signalen van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) ontvangen?
Zoals aan uw Kamer gemeld met de brief over straalgrit, wezen de eerste signalen afgelopen zomer uit het onderzoek van TNO er op dat gezondheidsrisico’s voor sommige blootgestelde (werknemers)groepen niet met zekerheid uit te sluiten waren. Om na te gaan of die risico’s hebben bestaan, en zo ja, welke, is het RIVM gevraagd een aanvullend onderzoek uit te voeren.
Is het onderzoek van TNO inmiddels wel afgerond? Zo ja, kunt u dit de Kamer per ommegaande doen toekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 3.
Op welke (werknemers)groepen richt het aanvullend onderzoek zich? Wanneer heeft u dit onderzoek bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uitgezet?
De werknemers op wie het onderzoek zich toespitst, zijn degenen die met het grit hebben gewerkt. TNO heeft daartoe werkprofielen opgesteld. Het vervolgonderzoek is omstreeks 18 juli van dit jaar uitgezet bij het RIVM. Zij zijn vervolgens direct begonnen.
Zijn er ook (werknemers)groepen die u al wel gerust kan stellen, nadat zij inmiddels al een jaar in onzekerheid verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
U ontvangt parallel aan deze antwoorden de onderzoeken van TNO en RIVM. Daarmee wordt werknemers en omwonenden duidelijkheid verschaft. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Hoe voorkomt u dat terwijl de tijd verstrijkt, werknemers die zijn blootgesteld aan het met asbest verontreinigde straalgrit uit beeld verdwijnen?
De arboregelgeving biedt op dit punt houvast. In artikel 4.15 van het Arbobesluit is geregeld dat de werkgever een lijst dient bij te houden van werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces, onder vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan.
Eén loket voor alle klachten |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat het externe meldpunt van de commissie-Giebels per 1 oktober 2018 is gesloten? Zo nee, tot hoe lang is het nog beschikbaar?1
Ja.
Is het juist dat er «binnenkort» een loket voor personeel van Defensie wordt ingericht waar «iedereen binnen de organisatie terecht kan met vragen en klachten»? Wanneer opent dit loket?2
Het onder vraag 2 genoemde loket is primair bedoeld voor vragen en klachten met betrekking tot praktische problemen met de personele uitrusting en/of in de woon-, werk- en leefomgeving. Defensie vindt het van essentieel belang dat haar medewerkers beschikken over adequate uitrustingen en materieel. Door het instellen van dit loket kunnen medewerkers hun vragen daarover stellen. Op basis daarvan kan Defensie met gerichte interventies eventuele stagnaties oplossen. Het loket heeft daarbij een makelaarsfunctie tussen vragen van de medewerkers en oplossingen die de Defensieorganisatie kan bieden. Dit staat los van het onderzoek van de commissie Giebels naar ongewenst gedrag.
Voor de wijze waarop Defensie één centraal en onafhankelijk meldpunt inricht voor alle klachten over ongewenst gedrag, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden, verwijs ik naar mijn brief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13).
Klopt het dat dit aangekondigde loket ook het soort klachten gaat verwerken die de commissie-Giebels zal gaan verwerken? Zo nee, wanneer wordt daarover beslist? Zo ja, waarom wordt niet gewacht op de aanbevelingen van de commissie Giebels?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich aangenomen motie-Karabulut/Ploumen, waarin de Kamer de regering verzoekt het tijdelijke externe meldpunt open te houden tot de behandeling van de definitieve aanbevelingen van de commissie-Giebels door de Tweede Kamer? Kunt u aangeven hoe u deze motie uitvoert?3
Ik verwijs voor de uitvoering van de motie naar mijn Kamerbrief (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130) van 22 juni jl. waarin ik u heb geïnformeerd dat de commissie-Giebels bereid is het externe meldpunt van de commissie open te houden gedurende het onderzoek.
Kent u het bericht «Consul berispt om redden van Joden»?1
Ja.
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk, voormalig Nederlandse consul in Litouwen, die voor het redden van duizenden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog als dank een reprimande kreeg van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ik ben bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken.
Herinnert u zich het staatsbezoek aan Litouwen waarbij een monument voor Jan Zwartendijk werd onthuld?
Op 15 juni 2018 werd in Kaunas te Litouwen in aanwezigheid van de Majesteit, de president van Litouwen, en mijzelf door de twee nog in leven zijnde kinderen van Jan Zwartendijk een monument onthuld ter ere van hun vader.
Deelt u de mening dat Jan Zwartendijk eerder een standbeeld verdient dan een reprimande?
Jan Zwartendijk verdiende geen reprimande zoals die naar de veronderstelling van Jan Brokken in zijn boek heeft plaatsgevonden in 1964. Als dat is gebeurd was dat volstrekt ongepast en zijn nu ruimhartige excuses op hun plaats. Jan Zwartendijk verdiende erkenning en eerbetoon voor zijn dappere gedrag. Die heeft hij, helaas postuum, vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw op verschillende manieren ontvangen.
Bent u bereid om namens uw voorganger excuses aan te bieden aan de nabestaanden van Jan Zwartendijk dan wel hen uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek?
En marge van de onthulling van het monument op 15 juni jl. hebben de Majesteit en ik persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van Jan Zwartendijk, waarbij uiting is gegeven aan grote bewondering voor het optreden van hun vader in 1940. Ook heeft de secretaris-generaal van mijn ministerie gesproken met de zoon van Jan Zwartendijk en per brief aan de familie aangegeven dat als het zo is dat Jan Zwartendijk een berisping heeft gekregen, dit volstrekt ongepast was en nu ruimhartige excuses verdient.
Het bericht ‘Fiscus blijft falen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus blijft falen»?1
Ja.
Hoeveel bellers heeft de Belastingtelefoon sinds begin 2018 per maand niet van een antwoord kunnen voorzien of uit de wachtrij moeten zetten?
Het aantal bellers dat de Belastingtelefoon niet van een antwoord heeft kunnen voorzien wordt aangegeven in de onderstaande tabel. In de tabel wordt het aantal unieke bellers2 die het keuzemenu hebben doorlopen en niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker hebben gesproken, afgezet tegen het totaal aantal unieke bellers in dezelfde periode. De bellers die in het keuzemenu hun antwoord hebben gekregen en vervolgens de verbinding zelf verbreken worden dus niet meegeteld. Dit geldt ook voor de bellers die om andere redenen zelf de verbinding verbreken.
Uit de tabel hieronder blijkt dat in september jl. 19% van de unieke bellers niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker heeft gesproken. De lagere bereikbaarheid in september werd veroorzaakt door veel telefoonverkeer rond de uitbetaaldatum van toeslagen.
januari
672.175
78.859
12%
februari
571.892
54.590
10%
maart
742.375
67.454
9%
april
579.567
31.979
6%
mei
600.366
78.053
13%
juni
626.998
99.605
16%
juli
612.816
61.579
10%
augustus
542.510
51.537
9%
september
543.056
104.338
19%
Als een beller eenmaal is toegelaten tot de wachtrij, dan blijft deze beller in principe ook in de wachtrij, behalve bij een technische storing3 of wanneer hij zelf de verbinding verbreekt. De Belastingtelefoon zet geen bellers uit de wachtrij.
De Belastingtelefoon past wachtrijmanagement toe om bellers op een zo goed mogelijke manier te bedienen op die momenten dat er veel bellers zijn en de bereikbaarheid beperkt is. Daarbij is het uitgangspunt dat bellers alleen tot een wachtrij worden toegelaten als de verwachte wachttijd van een acceptabele lengte is. Veel bellers verbreken zelf de verbinding als zij de wachtrij desondanks te lang vinden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) van 17 juli 20184. In dit antwoord wordt ook toegelicht op welke wijze de wachtrijinstellingen tot stand komen.
Klopt het dat mensen die een ingesprektoon krijgen niet in de cijfers worden meegenomen? Hoeveel telefoontjes zijn de afgelopen maanden niet in de wachtrij terecht gekomen, omdat ze een ingesprektoon kregen?
Bellers krijgen bij het bellen naar de Belastingtelefoon geen «in gesprek»-toon te horen, tenzij er een technische storing is. Indien alle beschikbare lijnen bezet zijn, komt de beller niet verder dan de telefonieprovider. Hij krijgt dan een meldtekst te horen dat het te druk is met het verzoek om later terug te bellen. De beller krijgt de volgende meldtekst:
Overigens krijgt een beller deze meldtekst ook te horen als na het doorlopen van het keuzemenu de wachtrij te vol is op het door de beller gekozen onderwerp. De beller kan dan dus niet worden toegelaten tot de wachtrij.
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel telefoontjes dit jaar zijn blijven «hangen» op het platform van de telefonieprovider, dus nog vóórdat de beller is toegelaten tot het keuzemenu. In de tweede kolom is dit weergegeven in absolute aantallen; in de derde kolom is het absolute aantal afgezet tegen het totale aanbod aan telefoontjes bij de provider.
* Het aantal telefoontjes in januari dat niet is toegelaten vanuit de provider is niet weergegeven. Dit i.v.m. de wisseling van de provider, waardoor een groot aantal testcalls heeft plaatsgevonden.
Ervaart u naast problemen bij de bereikbaarheid nog meer problematiek bij de Belastingtelefoon? Zo ja, welke, en welke stappen zijn gezet om dit te verhelpen?
Naast het verbeteren van de bereikbaarheid worden ook maatregelen genomen om de kwaliteit van de antwoorden van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (ca. 3% van alle vragen) te verbeteren. In antwoord op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik uw Kamer op 1 juni 2018 hierover bericht.5
Het telefonieproces wordt anders ingericht waardoor een beller op een aantal complexe onderwerpen wordt doorgeschakeld naar gespecialiseerde medewerkers. In antwoord op Kamervragen van de leden Lodders en Omtzigt van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat 50 fte aan extra capaciteit voor de tweede lijn beschikbaar komt. De werving voor de eerste tranche (23 fte) is afgerond. Daarmee is per 1 november a.s. voor een aantal thema’s, onder andere eigen woning en box 3 en heffingskortingen, een eerste en tweede lijn voor de beantwoording van wet- en regelgevingsvragen van burgers operationeel.6 De overige 27 fte worden geworven in 2019 in een tweede tranche ten behoeve van de bezetting van andere thema’s.
Een gevolg van een groter telefonieaanbod bij gelijkblijvende capaciteit was een toenemende werkdruk. Het directe gevolg daarvan was en is een hoog ziekteverzuim bij de Belastingtelefoon. In de antwoorden op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik aangeven dat de werktijd waarin een belastingtelefoonmedewerker telefoontjes afhandelt, was verhoogd naar 95% van de tijd dat een belastingtelefoonmedewerker aan de telefoon zit. Om het ziekteverzuim terug te dringen wordt gewerkt aan het verlagen van de werkdruk. Tevens wordt daarmee de bereikbaarheid weer op het niveau van de 1e helft 2017 teruggebracht. Om dat te realiseren heb ik in mijn brief «Beheerst Vernieuwen» 7aangekondigd dat er tijdelijk 160 fte extra capaciteit beschikbaar komt voor de eerste lijn van de Belastingtelefoon. Tot eind september is circa 60 fte gestart met de opleiding. De overige 100 fte start in oktober en november met de opleiding. De duur van de opleiding is afhankelijk van de werkstromen waarop de medewerkers ingezet gaan worden. Na afronding van de basisopleiding vindt er learning on the job plaats.
Kunt u voor de afgelopen maanden per maand aangeven wat de statistieken waren over de bereikbaarheid? Kunt u de precieze definitie geven van die bereikbaarheidscijfers?
In onderstaande tabel zijn de statistieken voor de bereikbaarheid weergegeven.
De bereikbaarheid (%) is het aantal telefoontjes waarin de beller geholpen is via ofwel een belasting-telefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De bereikbaarheid inclusief keuzemenu (%)8 betreft naast het aantal telefoontjes waar een beller is geholpen via een belastingtelefoonmedewerker of een bestelautomaat ook de telefoontjes waarin een beller via het keuzemenu is geholpen met het aanvragen van uitstel of anderszins via het keuzemenu voldoende is geïnformeerd, afgezet tegen het totaal aantal binnengekomen telefoontjes. Dit betreft dus de bereikbaarheid inclusief het keuzemenu.
De technische bereikbaarheid incl. keuzemenu + ophangen in de wachtrij (%) betrekt in de bereikbaarheid ook de bellers die in de wachtrij zijn terechtgekomen, maar zelf alsnog ophangen.
Kunt u de bereikbaarheidscijfers uitsplitsen naar beconnummers en burgers?
De Belastingtelefoon kan de bereikbaarheid niet uitsplitsen naar beconnummers9 en burgers en bedrijven. De reden hiervoor is dat de beconnummers niet worden vastgelegd. Bovendien geldt dat voordat een beller het keuzemenu heeft bereikt bij de Belastingtelefoon niets bekend is van de aard van de beller. Dat laatste betekent dat de noemer van bereikbaarheid voor een uitgesplitste groep niet berekend kan worden.
De aantallen telefoontjes van intermediairs worden overigens wel geregistreerd. Deze registratie vindt plaats op basis van de bekendmaking tijdens het keuzemenu als intermediair. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u tevredenheidscijfers over de kwaliteit van de antwoorden? Zo ja, kunt u deze gegevens delen in de beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Bij de meting van de klanttevredenheid wordt ook specifiek een uitvraag gedaan naar de kwaliteit van de informatie die wordt gegeven door de Belastingtelefoon. Dit wordt gemeten op een vijfpuntsschaal. In onderstaande tabel zijn de resultaten van 2018, afgezet tegen de streefwaarden die van toepassing zijn voor de KPI klanttevredenheid.
Wat is de reden dat de Belastingdienst niet heeft geanticipeerd op de verwachting, die kon worden afgeleid uit de capaciteitsplanning en de grote hoeveel brieven die de Belastingdienst in september heeft verstuurd, dat veel mensen de Belastingtelefoon zouden bellen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de Belastingtelefoon in de toekomst beter voorbereid is op «piekmomenten»? Vergt dit een aanpassing van de capaciteitsplanning?
De Belastingtelefoon heeft in september jl. een verhoogd telefonieaanbod voor toeslagen voorzien op basis van het aantal brieven dat zou worden uitgestuurd. Er belden echter meer mensen dan verwacht. Daarnaast bleek de benodigde gesprekstijd langer te zijn in deze periode omdat veel mensen vragen hadden over hun situatie. Tenslotte is de overall capaciteit beperkt, waardoor er weinig ruimte is om pieken op te vangen.
Om in de toekomst dreigende pieken van verminderde bereikbaarheid zoveel mogelijk te beperken bij de verzending van omvangrijkere berichten wordt nadrukkelijker rekening gehouden met de capaciteit van de Belastingtelefoon door bijvoorbeeld de verzending van verschillende berichten waar mogelijk meer in de tijd te spreiden.
Hou verklaart u de grotere problematiek qua bereikbaarheid in 2018 ten opzichte van 2017, gelet ook op de antwoorden op eerdere Kamervragen over de lagere gemiddelde jaarinzet aan fte in 2017 ten opzichte van 2018?2
In mijn antwoorden op vragen van de leden Omtzigt en Lodders van 9 juli 201811 heb ik aangegeven wat de oorzaken zijn van de problematiek ten aanzien van de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Door de lagere bereikbaarheid zijn de wachttijden langer of hebben bellers vaker moeten proberen te bellen. Omdat bellers dan vaak even tijd nodig hebben om stoom af te blazen stijgt de afhandeltijd per gesprek. Naast de toegenomen gesprekstijd heeft ook de toename van het ziekteverzuim ervoor gezorgd dat meer capaciteit nodig was bij gelijkblijvende prestaties.
Haken, naast de mensen die de Belastingtelefoon bellen, ook de belastingadviseurs nog steeds veelvuldig af bij het bellen naar hun speciale nummer? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel belastingadviseurs dit jaar al zijn afgehaakt? Wat gaat u doen om deze bereikbaarheidsproblemen bij belastingadviseurs op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven kan de bereikbaarheid van deze specifieke groep van intermediairs niet worden gemeten. Intermediairs bellen ook naar het algemene telefoonnummer van de Belastingtelefoon 0800–0543 en maken zich vervolgens bekend als intermediair in het keuzemenu. Wel kan het percentage aangenomen telefoontjes van intermediairs worden weergegeven. Dit betreft de verhouding tussen het aantal intermediairs dat een informant heeft gesproken en het aantal intermediairs dat is aangeboden aan de wachtrij. In antwoord op vragen van de leden Lodders en Omtzigt van 8 augustus 201812 heb ik geantwoord dat het aantal afhakers in de wachtrij bij de werkstroom intermediairs relatief gering is. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit ca. 3% betreft.
In onderstaand overzicht is in de tweede kolom aangegeven hoeveel telefoontjes van intermediairs zijn aangeboden aan de wachtrij. In de vierde kolom zijn de afhakers op het thema intermediairs in de wachtrij tot en met september 2018 weergegeven. Indien het bij het contactthema intermediairs erg druk is, kan het ook bij intermediairs voorkomen dat deze niet worden toegelaten tot de wachtrij. Deze aantallen zijn in de derde kolom van het overzicht weergegeven. Ook zijn aangenomen telefoontjes (absoluut en procentueel) en de gemiddelde wachttijd weergegeven in respectievelijk de vijfde, zesde en zevende kolom. De gemiddelde wachttijd bij intermediairs is gering, omdat telefoontjes van intermediairs met voorrang worden aangenomen.
Deze cijfers geven mij geen aanleiding om extra maatregelen te treffen naast de 160 fte extra capaciteit die ik beschikbaar heb gesteld om de bereikbaarheid voor de gehele Belastingtelefoon weer naar het niveau van het eerste halfjaar 2017 terug te brengen.
Januari
94.747
2
803
93.944
99%
17
februari
84.586
6
995
83.591
99%
21
maart
114.216
125
3.842
110.374
97%
19
april
99.437
21
2.557
96.880
97%
19
mei
87.899
92
3.153
84.746
96%
27
juni
90.169
421
3.959
86.210
95%
37
juli
90.832
311
3.859
86.973
95%
34
augustus
77.269
108
2.935
74.334
96%
30
september
74.164
252
4.495
69.669
94%
53
Hoe heeft u bepaald dat 210 fte voldoende is om de problematiek bij de Belastingtelefoon op te lossen?
In het 2e kwartaal van 2018 is op basis van de telefonie forecast van dat moment een berekening van benodigde capaciteit gemaakt. Deze berekening komt uit op een extra capaciteit van 160 fte voor de verbetering van de bereikbaarheid en 50 fte voor de verbetering van beantwoording van vragen op het gebied van wet- en regelgeving en is de best realistische inschatting. De Belastingtelefoon maakt voorafgaand aan ieder begrotingsjaar zoals gebruikelijk een capaciteitsplanning. Deze wordt altijd in het laatste kwartaal voorafgaand aan een nieuw budgetjaar gemaakt op basis van de meest actuele forecast van de hoeveelheid telefonie voor het aankomende jaar. Uitgangspunt bij deze berekening van de benodigde capaciteit van 210 fte is het halen van bereikbaarheid zoals die zich voordeed in de eerste helft 2017 en tevens het realiseren van een normale werkdruk.
Is de werving van de 210 fte al afgerond? Zo nee, hoe en wanneer gaat de werving plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nog steeds grote problemen zijn bij de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon?
De werving van 160 fte voor het verbeteren van de bereikbaarheid is nagenoeg afgerond, zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht. Dit geldt ook voor de eerste tranche van 23 fte voor de verbetering van de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen. De genoemde acties zijn er erop gericht om de bereikbaarheid ruim voor de start van de aangiftecampagne weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Komt de 210 fte zowel ten goede aan de problematiek bij het reguliere nummer van de Belastingtelefoon als het nummer van de belastingadviseurs?
De uitbreiding van de capaciteit heeft als doel om zowel de bereikbaarheid als de kwaliteit van de wet- en regelgeving te verbeteren. De uitbreiding van de capaciteit wordt ingezet op de werkstromen waar dat nodig is. Dit geldt voor de Belastingtelefoon als geheel en daarmee ook voor de belastingadviseurs.
Heeft u al een betere inschatting over wanneer de Belastingtelefoon weer op het gewenste niveau is?
De genoemde acties zijn er erop gericht om ruim voor de start van de aangiftecampagne 2018 (in 2019) de bereikbaarheid weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Deelt u de mening dat een online vragenservice via mijnbelastingdienst.nl een deel van de problematiek kan wegnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u invulling te gaan geven aan een online vragenservice, een soort Q&A?
In «MijnBelastingdienst» is een onderdeel «Veel gestelde vragen» aanwezig. Ook op www.belastingdienst.nl bestaan er diverse pagina’s met «veel gestelde vragen». Het blijkt dat deze pagina’s in beperkte mate13 worden geraadpleegd. Deze online vragenservices zijn niet persoonsgebonden en kunnen daarom slechts een klein deel van de telefonie afvangen.
In de interactiestrategie14 die ik in juli 2018 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, is aangegeven dat het streven van de Belastingdienst is om digitale interactie met burgers op termijn mogelijk te maken. Het betreft één van de ontwikkelopgaven uit deze strategie. Een belangrijke randvoorwaarde is dat dit veilig kan plaatsvinden.
Bent u bereid om op korte termijn de mogelijkheid te openen om via e-mail vragen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Belastingplichtigen maken lang niet altijd gebruik van een beveiligde internetverbinding, waardoor het risico bestaat dat persoonlijke gegevens onbedoeld openbaar worden. Daarnaast is het niet mogelijk om de identiteit van de e-mailvragensteller vast te stellen. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen.
Wel stelt de Belastingdienst e-mailverkeer open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed.Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.15
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Romanian PM clashes with Commission over rule of law' |
|
Johannes Sibinga Mulder , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Romanian PM clashes with Commission over rule of law»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de Roemeense premier Viorica Dăncilă dat het Coöperatie- en Verificatie Mechanisme, dat de voortgang van de bij de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie gemaakte afspraken over hervormingen van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie beschrijft, zijn doel mist?
Het CVM richt zich op de bij de toetreding van Roemenië geconstateerde aandachtsgebieden ten aanzien van een goed functionerende rechtstaat. Tot op heden is door Roemenië nog niet voldaan aan de in 2007 opgestelde ijkpunten en nemen de hervormingen langer in beslag dan gehoopt. Een goed functionerende rechtsstaat met voldoende instrumenten om corruptie aan te pakken, is essentieel voor Roemenië en nodig voor goede onderlinge samenwerking binnen de EU. Het garandeert dat burgers en bedrijven, inclusief Europese, erop kunnen vertrouwen dat iedereen gelijk is voor de wet. Het CVM levert hier een belangrijke bijdrage aan en dient derhalve behouden te blijven totdat de CIE-aanbevelingen duurzaam en onomkeerbaar zijn. Hoe sneller Roemenië de hiervoor noodzakelijke stappen zet, hoe eerder het CVM kan worden afgerond.
Ik neem goede nota van de opmerkingen van de Roemeense premier maar wacht graag de rapportage van de Europese Commissie inzake het CVM af. Deze rapportage zal binnen een aantal weken verschijnen waarna ik, zoals gebruikelijk, de Kamer zal informeren over het oordeel van het kabinet.
Deelt u de zorgen over deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het referendum dat komend weekend in Roemenië plaatsvindt om de definitie van «echtpaar» in de Grondwet te veranderen in een «huwelijk van een man en een vrouw»?
Het houden van een referendum over de definitie van het huwelijk is een nationale aangelegenheid. Tegelijk zou een aanpassing van de Grondwet zoals voorgesteld bij het referendum tot beperking kunnen leiden van de rechten van een groep in plaats van een stap naar gelijke rechten. Dit rijmt niet met de EU als waardengemeenschap, waarbij fundamentele rechten en vrijheden centraal staan. Ik deel de zorgen van diegenen die vrezen dat een dergelijk referendum kan bijdragen aan de stigmatisering en discriminatie van LHBTI’s in Roemenië, en heb derhalve met tevredenheid kennis genomen van de uitslag van het referendum.
Deelt u de zorgen van de LGBT-gemeenschap in Roemenië, zoals onder andere geuit door Accept Romania, over dit referendum?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de in deze Kamervragen geuite zorgen overbrengen aan uw Roemeense ambtsgenoot als u maandag aanstaande (8 oktober 2018) op werkbezoek bent in Roemenië? Zo ja, kunt u daarvan verslag doen? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn werkbezoek aan Roemenië op 8 oktober jl. heb ik de Nederlandse zorgen over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in Roemenië aan de orde gebracht, o.a. in de gesprekken met mijn Roemeense collega’s. Hetzelfde thema vormde onderwerp van gesprek met vertegenwoordigers uit het Roemeense maatschappelijk middenveld. De Nederlandse positie omtrent het referendum van 6-7 oktober jl., zoals weergegeven onder het antwoord op vragen 4 en 5, heb ik overgebracht aan mijn gesprekspartners gedurende dit bezoek. Tot slot wil ik erop wijzen dat van Roemeense regeringszijde reeds eerder het voornemen is aangekondigd tot het indienen van een wetsvoorstel met betrekking tot het geregistreerde partnerschap.
Het bericht dat de MammaPrint niet vergoed wordt |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medici boos: MammaPrint niet in de basisverzekering»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het Zorginstituut Nederland een negatief advies heeft gegeven over de Mammaprint?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Agema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 299).
Hoe verhoudt het negatieve oordeel van het Zorginstituut Nederland zich tot de pathologen, radiotherapeuten, oncologen en patiëntenverenigingen die van mening zijn dat de MammaPrint wel degelijk meerwaarde heeft?
Het Zorginstituut is tot het oordeel gekomen dat (toevoegen van) de MammaPrint niet leidt tot gezondheidswinst vergeleken met de manier waarop met de huidige standaardtest AO! wordt bepaald of een vrouw met vroeg stadium borstkanker chemotherapie nodig heeft. Het Zorginstituut heeft geconcludeerd dat er aan de hand van het thans uitgevoerde onderzoek geen bewijs is voor de klinische meerwaarde van de Mammaprint.
Bij de voorbereiding van dit standpunt heeft het Zorginstituut overlegd met alle betrokken partijen, zoals de patiëntenverenigingen, pathologen, radiotherapeuten en oncologen. In een consultatiebijeenkomst en ten tijde van het hele proces is het Zorginstituut in gesprek gegaan over de belangrijkste discussiepunten die partijen in de consultatie hebben aangedragen en vervolgens heeft het Zorginstituut nog schriftelijk geantwoord op de reacties van partijen. Net als het Zorginstituut concludeert ook de beroepsgroep dat de Mammaprint voor het grootste deel van de groep geen voorspellende test vormt voor het effect van chemotherapie. De beroepsgroep heeft wel gepleit voor opname van de MammaPrint bij een subgroep van vrouwen. Hiervoor is echter nog geen wetenschappelijke onderbouwing aangedragen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die een MammaPrint hebben laten maken, zorgen hebben of de uitslag wel klopt? Wat kunt u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik kan me dergelijke zorgen voorstellen. Ik zou deze vrouwen willen adviseren de zorgen met hun behandelend arts te bespreken.
Ik benadruk daarbij dat het recente standpunt van het Zorginstituut in lijn is met het standpunt dat zijn voorganger in 2010 over de MammaPrint heeft vastgesteld.
Kunt u een overzicht geven van in welke andere landen de MammaPrint wel wordt vergoed?
De MammaPrint is in andere Europese landen niet opgenomen in het verzekerde pakket en wordt dus niet vergoed uit de daar geldende stelsels voor ziektekostenverzekering. Voor zover de MammaPrint daar wordt vergoed, zal dat op basis van coulance of uit aanvullende verzekeringen plaatsvinden dan wel in het kader van onderzoek.
Het Zorginstituut laat mij weten dat Frankrijk, Oostenrijk en België zich kunnen vinden in de conclusie over het klinisch nut van de MammaPrint in de Joint Action EUnetHTA (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2 van het lid Agema, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 299). Ook Duitsland is tot de conclusie gekomen dat het klinisch nut van de MammaPrint niet is aangetoond.
Kunt u aangeven wat de ervaringen in deze landen met de Mammaprint zijn? .
Gezien het antwoord op vraag 5 is dat niet mogelijk.
Ziet u mogelijkheden om de MammaPrint, ondanks het negatieve advies van het Zorginstituut Nederland, toch te vergoeden?
In de wet is aangegeven dat zorg alleen vergoed wordt als deze bewezen effectief is. Het Zorginstituut heeft vastgesteld dat het in dit geval gaat om zorg die hier niet aan voldoet. Het Zorginstituut heeft de wettelijke taak om te oordelen of zorg effectief is en vergoed wordt uit het basispakket. Als het Zorginstituut bij de uitvoering van zijn taak oordeelt dat een behandeling niet voldoet aan de wettelijke maatstaf voor vergoeding, is dat voor mij een gegeven.
Een beslissing mijnerzijds die afwijkt van een standpunt dat het Zorginstituut heeft vastgesteld, zou ook niet in lijn zijn met de door de Kamer aangenomen motie Van den Berg (Kamerstuk 29 477, nr. 488).
Het dreigende tekort aan stroom in België vanwege uitgeschakelde kernreactoren |
|
Sandra Beckerman , Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het voornemen van België om zijn buurlanden, waaronder Nederland, hulp te vragen bij dreigende stroomtekorten als gevolg van uitgeschakelde kernreactoren?1
Ja, België heeft de buurlanden inderdaad om hulp verzocht.
Heeft uw Belgische collega u hier inmiddels over benaderd of verwacht u binnenkort benaderd te worden?
Mijn Belgische collega heeft mij hierover inderdaad benaderd.
Het hulpverzoek van België is niet zozeer gericht op het leveren van extra stroom, maar op het zo goed als mogelijk openstellen van interconnectiecapaciteit door (de netbeheerders van) omringende landen om import van stroom door Belgische afnemers te optimaliseren.
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit haar buurlanden. Dit is onder meer afhankelijk van de weersomstandigheden. De Belgische overheid en netbeheerder hebben wel een inschatting gemaakt van een mogelijk stroomtekort. Bovenop de importen die onder normale omstandigheden richting België gaan, kan door de afschakeling van enkele kerncentrales een additionele import nodig zijn van 700 MW tot 900 MW. Initieel was het verwachte tekort groter, maar de Belgische overheid heeft inmiddels enkele maatregelen genomen om het tekort te reduceren. Het betreft met name het schuiven met geplande onderhoudsdata van kerncentrales en het contracteren van een extra gascentrale waarvan stillegging door de exploitant gepland was. De Belgische overheid heeft aangegeven dat de maand november naar verwachting de meest kritieke maand zal zijn.
In aanvulling hierop hebben Nederland en de andere buurlanden van België, in nauw overleg met hun netbeheerders, toegezegd om met technische en operationele maatregelen de capaciteit van de elektriciteitsnetten zo goed mogelijk vrij te maken voor levering aan België in de komende winterperiode. De landelijke netbeheerders van de buurlanden van België zullen hieraan binnen de bestaande wettelijke kaders uitvoering geven. De veiligheid van het Nederlandse net is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. Deze maatregelen betreffen onder meer het aanscherpen van inputdata in de modellen die de elektriciteitsstromen voorspellen, het toepassen van zogenaamde «thermische seizoenslimieten» op de hoogspanningsnetten (in de winter kan er meer stroom door de kabels omdat de lucht de kabels afkoelt) en het naleven van de regel om ten minste 20% van de transmissiecapaciteit voor marktpartijen beschikbaar te maken.
Bent u voornemens om gehoor te geven aan het hulpverzoek door België extra stroom te leveren? Zo ja, kunt u aangeven over hoeveel stroom het gaat, welke bronnen hiervoor benut zullen worden en over welke periode het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van «noodstroom» aan België gepaard zal gaan met extra CO2-uitstoot? Zo nee, op welke wijze gaat de extra CO2-uitstoot gemeten en gecompenseerd worden?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Dit kan gebeuren in een geïntegreerde markt waarbinnen een vrij verkeer van elektriciteit plaatsvindt en waarvan Nederland onderdeel is. Het is in dat marktontwerp niet aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat om te besluiten of er sprake moet zijn van de levering van stroom vanuit productie-installaties in Nederland aan afnemers in andere landen. Wanneer er een additionele vraag naar import ontstaat in België omdat de Belgische centrales zelf niet kunnen produceren kan het productiepark in Nederland stroom leveren om hiermee afschakeling van afnemers te voorkomen. Hier zal extra uitstoot van CO2 mee gepaard gaan.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van noodstroom aan België vertraging betekent voor de Nederlandse energietransitie en afbouw van de gaswinning uit Groningen? Zo nee, op welke wijze gaat u hier compenserende maatregelen voor treffen?
Een tijdelijk tekort aan productiecapaciteit in België heeft geen invloed op de energietransitie in Nederland. Ook over de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas in België zijn heldere afspraken gemaakt en dit verandert ook niet door de situatie in België. Met het uitfaseren van het gebruik van laagcalorisch gas werkt België mee aan de versnelde afbouw van winning van Gronings gas.
Bent u op de hoogte gebracht over de nieuwe problemen bij kernreactor Tihange-2, waar niet alleen sprake is van betonrot, maar waar tevens de wapening van het beton ontbreekt op de plekken waar dat volgens de plannen wel zou moeten zitten?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte gebracht door de ANVS.
Vindt u het verontrustend dat deze ontdekking afkomstig is van een klokkenluider en niet van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC)? Is het waar dat de kwaliteit van het beton niet op de prioriteitenlijst bij de inspecties van het FANC staat?
Het FANC heeft in de afgelopen jaren actief duidelijke informatie over de betonproblematiek gegeven en na ontdekking in de eerste reactor (Doel 3) aanvullende onderzoeken in alle reactoren bevolen. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat het onderzoek en de wijze waarop het FANC toeziet op de reparatie en herstart, niet juist worden uitgevoerd3. Verder beschik ik niet over de inspectieprioriteitenlijst van het FANC. Ik constateer dat het FANC aangeeft dat er geen gevaar is geweest voor de nucleaire veiligheid. Dit blijkt onder meer uit de voorlopige inschaling van de betonproblematiek op INES-1. INES-1 wil zeggen dat er sprake is van afwijkingen waarbij problemen optreden voor de veiligheidsvoorzieningen maar met nog voldoende veiligheidsmarge4.
Deelt u de mening dat, gezien het grote aantal incidenten alleen al de afgelopen maanden en het feit dat inmiddels zes van de zeven kernreactoren zijn uitgeschakeld, niet langer gesproken kan worden over losse incidenten, maar van een structureel probleem?3 Zo ja, erkent u de noodzaak om België te overtuigen de kerncentrales zo snel mogelijk definitief te sluiten? Zo nee, waarom niet?
In België bevinden zich zeven kernreactoren. Het aantal en de ernst van de ongewone gebeurtenissen voor een land met zeven kernreactoren is niet verontrustend. In oktober is uw Kamer geïnformeerd [TK 25 422, nr. 238] over de ongewone gebeurtenissen in de Belgische kerncentrales in de afgelopen jaren, en heeft u daarbij een overzicht gekregen. Het betreft gebeurtenissen ingeschaald op maximaal INES-1. Overigens, stelt het IAEA dat INES-inschalingen niet geschikt zijn voor veiligheidsvergelijkingen van installaties, organisaties of landen. Uit dit overzicht kan dus zeker niet geconcludeerd worden dat de Belgische kerncentrales veiliger of onveiliger zijn dan andere kerncentrales. De beschadigingen aan het beton zijn geen op zichzelf staande incidenten. Het gelijke ontwerp van de vier betreffende reactoren (Doel 3 en 4, Tihange 2 en 3) was na constatering van betondegradatie aan Doel 3 juist de aanleiding voor het FANC om onderzoek aan het beton te laten doen bij alle vier de reactoren. Alle vier de reactoren hebben bunkers waarin zich onder meer een afblaassysteem bevindt van het secundaire (niet radioactieve) systeem. Dit afblaassysteem wordt op gecontroleerde wijze gebruikt om stoom af te blazen om warmte en energie uit het systeem te krijgen. Het afblazen van stoom heeft geleid tot beschadiging van het beton van de plafonds van de bunkers. Op dit moment vinden onderzoek en herstelwerkzaamheden plaats aan het beton.
Het FANC heeft op 12 oktober 2018 op zijn website aangegeven de betonproblematiek bij de vier reactoren integraal te gaan beoordelen en onderzoeken6. Na de herstelwerkzaamheden beoordeelt het FANC of de bunkers hun veiligheidsfunctie kunnen vervullen. Voor heropstart van de centrales is toestemming van het FANC vereist.
Het Belgische gezag, waaronder het FANC, heeft in België de verantwoordelijkheid om de nucleaire veiligheid te handhaven, en de bevoegdheid om de kerncentrales te sluiten. Ik constateer dat het FANC haar verantwoordelijkheid neemt. Het FANC heeft bijvoorbeeld pas toestemming gegeven voor heropstart van Doel 3 nadat herstelwerkzaamheden van het beton gereed waren en beoordeling door het FANC had plaatsgevonden. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van het oordeel van het FANC en gelet op het voorgaande geen aanleiding voor vervroegde sluiting van de Belgische kerncentrales.
Bent u bereid om de stroomlevering aan België vergezeld te laten gaan van een dringende oproep om de kerncentrales zo snel mogelijk te sluiten en echt werk te maken van een transitie naar duurzame vormen van energie? Zo ja, bent u bereid hierover te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige tekort aan productiecapaciteit in België toont aan dat zij voor het borgen van haar voorzieningszekerheid nog grotendeels afhankelijk is van nucleaire stroom. Hierbij is de voorwaarde dat deze productie op veilige wijze plaatsvindt te allen tijde leidend. Zoals hierboven aangegeven zie ik geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC en geen aanleiding voor vervroegde sluiting van Belgische kerncentrales om redenen van veiligheid. Hiernaast is België voornemens om tot een volledige kernuitstap in 2025 te komen zoals is bevestigd door de Belgische federale regering begin april van dit jaar in haar Energiepact.
De huidige situatie rondom de kerncentrales in België laat de transitie naar duurzame vormen van energie onverlet. Op dat vlak werken wij dan ook intensief samen met België. Bijvoorbeeld in de regionale Noordzeesamenwerking die als doel heeft om de uitrol van windparken op de Noordzee te versnellen en de kosten hiervan de verlagen.
Verwacht u een stijging van de stroomprijs voor Nederlandse huishoudens vanwege mogelijke schaarste, mocht Nederland België te hulp schieten met noodstroom?
Het verwachte tekort is, zoals al aangegeven bij vraag 3, sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Het is dus op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit de buurlanden, welke bronnen hiervoor ingezet zouden moeten worden en de periode waarover dit plaats zou vinden. De Belgische overheid, netbeheerder en exploitant van de kerncentrales doen er alles aan om de productie weer op orde te krijgen en het risico van stroomtekort zo snel mogelijk te verminderen. Indien er daadwerkelijk tekorten ontstaan in België zal dit een prijsopdrijvend effect hebben en dat effect zullen ook de buurlanden, waaronder Nederland voelen.
Net zoals de prijzen in Nederland dalen in tijden van productie van grote hoeveelheden elektriciteit vanuit weersafhankelijke bronnen in het buitenland. Dit hoort bij een geïntegreerde markt.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen en besluiten over de levering van stroom aan België voor te leggen aan de Kamer?
In EU-regelgeving is vastgelegd dat lidstaten elkaar bijstaan in noodsituaties en ook dat zij de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening dienen te waarborgen. Mijn ministerie en TenneT zijn hierover in overleg met het Belgische ministerie, netbeheerder Elia en de andere landen van het Pentalateraal Forum7. Ook toezichthouder ACM is aangesloten. De door België gevraagde maatregelen die nu op tafel liggen, liggen in de operationele sfeer en vallen binnen de competentie van TenneT.
De reactie van Bonaire op het ‘onderzoek ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland en kabinetsreactie’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de brief van het openbaar lichaam Bonaire, waarin gereageerd wordt op het «Onderzoek ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland en kabinetsreactie»? Zo ja, klopt het dat het bestuurscollege van Bonaire niet vooraf is gevraagd om een reactie op het bedoelde rapport en dat hiermee de afgesproken bestuurlijke consultatie niet heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom is Bonaire niet vooraf geconsulteerd?
De brief waarin het openbaar lichaam Bonaire reageert op de kabinetsreactie onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland is bekend. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft aangegeven in haar brief van 11 juni 2018 aan de Eerste Kamer, was Regioplan nog bezig de opmerkingen van de openbare lichamen te verwerken1. Dit illustreert dat het onderzoeksproces zorgvuldig is doorlopen en dat de opmerkingen van de openbare lichamen bij het rapport door de onderzoekers zijn gewogen en betrokken bij het onderzoek.
Gezien de belangstelling en urgentie van het rapport, ook bij beide Kamers, is ervoor gekozen om het rapport met kabinetsreactie, zoals aan de Kamers toegezegd, voor 1 juli 2018 naar beide Kamers te sturen. Op bestuurlijk niveau heeft de Staatssecretaris van SZW voorafgaand aan de verzending van de kabinetsreactie de maatregelen telefonisch besproken met de inhoudelijk verantwoordelijke. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van SZW het bestuurscollege van Bonaire, het bestuurscollege van Saba en de regeringscommissaris van St. Eustatius per brief geïnformeerd over de kabinetsreactie. In deze brieven is benadrukt dat het afronden van het rapport het startpunt is voor het uitwerken van de in de kabinetsreactie aangekondigde maatregelen. Daarbij is van wezenlijk belang dat het Rijk en de openbare lichamen er samen de schouders onder zetten. Deze gezamenlijkheid komt ook terug in de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Wat is er waar van de stelling van het bestuurscollege van Bonaire dat inbreng op het onderzoek van Regioplan niet of nauwelijks is teruggekomen in de uiteindelijke resultaten? En wat is er waar van de bewering dat hiermee een te rooskleurig beeld van de sociale leefomstandigheden op Bonaire is geschetst?
Het onderzoek is in opdracht van SZW uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De opzet van het onderzoek, invulling van de onderzoeksactiviteiten en de weergave van de onderzoeksresultaten zijn tot stand gekomen in samenspraak met een klankbordgroep met daarin vertegenwoordigers van de drie openbaar lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba en de ministeries van SZW en BZK. De inbreng van de leden van de klankbordgroep is door de onderzoekers gewogen en betrokken bij het onderzoek. Zo heeft Regioplan naar aanleiding van discussie in de klankbordgroep gecorrigeerd voor mogelijke ongewenste bezuinigingsstrategieën van mensen met een laag inkomen. Een voorbeeld hiervan is dat Regioplan bij het berekenen van de kosten van eten en drinken is uitgegaan van een situatie waarin een ongezond of eenzijdig voedingspatroon wordt vermeden, terwijl de praktijk is dat mensen wel eenzijdiger en minder gezond eten, om geld te besparen. Een ander voorbeeld is de situatie van het met meerdere generaties in hetzelfde (te) kleine huis wonen. Dit fenomeen is door Regioplan waargenomen, maar is niet het uitgangspunt bij de berekening van de uitgaven geweest. Regioplan is bij het berekenen van de woonkosten uitgegaan van zelfstandig wonen.
Hoe waardeert u de inbreng van de wettelijke vertegenwoordigers van Caribisch Nederland op kabinetsvoornemens? Hebben zij daadwerkelijk inspraak en mogelijkheden om voorgenomen beleid bij te sturen of komt het uiteindelijk neer op het aanhoren en eenzijdig opleggen van de door het kabinet genomen beslissingen?
De inbreng van de besturen van de openbare lichamen ervaart het kabinet als zeer waardevol bij de beleidsvorming. De specifieke omstandigheden in Caribisch Nederland vragen hier ook nadrukkelijk om. In de Wet Openbare Lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba is vastgelegd wanneer de openbare lichamen geconsulteerd dienen te worden. Consultatie is verplicht voor voorgenomen regelgeving die regeling of bestuur vorderen van het openbaar lichaam of die in betekenende mate wijzing brengen in de taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur. Dat geldt ook als het gaat om ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen betrekking hebben en beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese deel van Nederland. In uw vragen wordt ingegaan op de kabinetsreactie inzake het ijkpunt bestaanszekerheid. Daar waar deze kabinetsreactie leidt tot voorgenomen wijziging van regelgeving zal er dan ook conform beschreven procedure consultatie plaatsvinden.
Waarom hecht u eraan dat het bestuurscollege van Bonaire eerst verklaart waarom de toon in de brief een andere is dan in de met u gevoerde gesprekken, voordat u inhoudelijk ingaat op de door Bonaire geformuleerde bezwaren tegen het onderzoek en de daaropvolgende kabinetsreactie? Wat is precies uw inhoudelijke reactie op de door Bonaire geformuleerde bezwaren?
Zoals ik in mijn brief aan het bestuurscollege van Bonaire heb aangegeven, heb ik in de afgelopen periode diverse gesprekken met (de leden van) het bestuurscollege en de eilandsraad van Bonaire gevoerd. In deze gesprekken kwam ook het onderwerp van de kabinetsreactie op het onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid aan de orde. Er is toen in goede sfeer vanuit de zijde van Bonaire uitgesproken en benadrukt dat de kabinetsreactie als positieve stap gezien wordt, maar dat er meer nodig is. Ook tijdens het gesprek dat ik op 5 september voerde, en waarin de brief van het bestuurscollege van Bonaire met dagtekening van 5 september werd aangekondigd, is deze lijn zijdens de verantwoordelijk gedeputeerde herhaald. Ook is tijdens dat gesprek in goede sfeer en met vertrouwen naar elkaar gesproken over het te sluiten bestuursakkoord. De brief van 5 september weerspiegelt niet de positieve toon van de gesprekken. Om die reden heb ik om nadere duiding gevraagd. Het bestuurscollege van Bonaire heeft per brief van 28 september daarop gereageerd. Het bestuurscollege geeft daarin aan de argumenten van het kabinet niet te delen om niet nu een ijkpunt bestaanszekerheid vast te stellen. In de brief van 28 september geeft het bestuurscollege ook aan zich te blijven inspannen om in samenwerking aan de ontwikkelpunten van Bonaire en haar inwoners te werken. Het bestuurscollege herhaalt dat zij graag met mij een bestuursakkoord sluit. Samen met het bestuurscollege richt ik me de komende periode dan ook op de totstandkoming van een bestuursakkoord met Bonaire en het verder verbeteren van de sociaaleconomische ontwikkeling van het eiland. Daarvoor stelt dit kabinet ook middelen beschikbaar vanuit de regio-envelop en het infrastructuurfonds.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan de plenaire behandeling van de Begroting Koninkrijksrelaties voor 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat er ruim € 1 mln. aan boetes is uitgedeeld aan huiseigenaren die geen energielabel hebben aangevraagd |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ruim 1 miljoen euro boetes energielabel»?1
Ja.
Wat was de reden van deze huiseigenaren om geen energielabel aan te vragen?
Bij de verkoop van een woning is de eigenaar verplicht een geldig energielabel voor die woning beschikbaar te stellen aan de koper. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt hier toezicht op. Het nalevingspercentage blijkt zeer hoog en ligt momenteel rond 90%. Dit is mede te danken aan de lage kosten en de eenvoud van het aanvragen van een Vereenvoudigd Energielabel voor woningen (VEL). De huiseigenaren die niet op tijd een energielabel aanvragen, hebben hier verschillende redenen voor. Ik heb hierover navraag gedaan bij de ILT en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). De redenen worden niet structureel bijgehouden, maar in veel gevallen gaat het om overmacht of onwetendheid. Soms gaat men er ten onrechte vanuit dat het voorlopige energielabel volstaat, maar het komt ook voor dat men moeite heeft met de digitale tool of de woning snel wil verkopen en het aanvragen van een energielabel te veel gedoe vindt. RVO.nl voert regelmatig verbeteringen door in het registratieproces op basis van dit soort signalen. Zo is het sinds kort voor woningeigenaren mogelijk om een ander te machtigen om het energielabel aan te vragen. Dit is een uitkomst voor woningeigenaren die moeite hebben met de digitale tool. Daarnaast bekijk ik momenteel hoe verkopers nog beter vooraf geïnformeerd kunnen worden over het verplichte energielabel bij verkoop.
Waarom worden er boetes uitgedeeld voor het ontbreken van een energielabel als koper en verkoper het eens zijn geworden over de staat van de woning? Deelt u de mening dat de rijksoverheid hier geen rol in heeft en het verplichte energielabel een zinloze extra kostenpost is?
De Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD, richtlijn 2010/31/EU) schrijft voor dat, wanneer een woning wordt verkocht, een energielabel getoond en overhandigd moet worden aan de koper. Nederland is als lidstaat verplicht de richtlijn te implementeren en heeft de verplichting opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen (artikel 2.1 lid 4). Er kan geen uitzondering van deze verplichting gemaakt worden voor kopers en verkopers die het eens zijn geworden over de staat van de woning. De ILT controleert op de aanwezigheid van een definitief energielabel bij verkoop.
De kosten van het laten registreren van een vereenvoudigd energielabel zijn zo laag mogelijk gehouden en liggen gemiddeld rond 11 euro. Het vereenvoudigd energielabel is een bewustwordingsinstrument en geeft de woningeigenaar en koper inzicht in de energieprestatie van de woning. Ik zie het dan ook niet als een zinloze extra kostenpost.
Bent u ervan op de hoogte dat er onjuiste definitieve energielabels door de rijksoverheid worden afgegeven met als gevolg dat de woning voor een te hoge prijs is gekocht en de huiseigenaar meer geld kwijt is aan het alsnog energiezuinig maken van de woning?
De rijksoverheid geeft geen energielabels af, maar registreert deze op verzoek van de woningeigenaar. De registratie van het vereenvoudigd energielabel gebeurt op basis van de invoer van woningkenmerken en bewijzen ervan door de woningeigenaar of een gemachtigde. Vervolgens worden deze gecontroleerd door een erkend deskundige. Het is van belang dat de woningeigenaar de aanvraag correct invult en de juiste bewijsstukken invoert die de aanwezigheid van de energetische kenmerken onderschrijven, zodat het juiste energielabel wordt geregistreerd. De ILT voert controles uit op het werk van de erkend deskundigen. De betrouwbaarheid van het vereenvoudigd energielabel is hoog, maar afwijkingen door een onjuiste invoer van de energetische kenmerken van de woning kunnen voorkomen.
Hoe vaak komt het voor dat de rijksoverheid een onjuist label heeft afgegeven (lees: een hoger label dan dat de woning in werkelijkheid toekomt)?
Op 25 oktober 2017 is een rapport verschenen2 over de betrouwbaarheid van het vereenvoudigd energielabel. Uit het onderzoek blijkt dat in een steekproef van 265 woningen, waarvoor in 2016 een definitief energielabel is geregistreerd, hercontrole door een onafhankelijk deskundige in 91% van de gevallen hetzelfde label oplevert. Bij 6% blijkt dat het geregistreerde label te laag was en bij 3% van de bezochte woningen blijkt het geregistreerde label te hoog.
Daarnaast is het vereenvoudigd energielabel minder nauwkeurig dan een energielabel op basis van de energie-index. Voor de bepaling van een energie-index bezoekt een EPA-W adviseur de woning en neemt hij een groot aantal woningkenmerken op. Uit onderzoek van DGMR (2014) blijkt dat in 92% van de gevallen het energielabel op basis van de vereenvoudigde methode maximaal één klasse verschilt van het energielabel op basis van de energie-index.
Gaat de rijksoverheid deze gedupeerden compenseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom worden er dan wél boetes uitgedeeld als consumenten zich niet aan het verplichte energielabel houden?
De rijksoverheid gaat gedupeerden niet compenseren. Als een opgegeven woningkenmerk niet blijkt te kloppen met de werkelijke toestand van de woning, kan de koper de verkoper daarop aanspreken. Als een afgegeven energielabel onjuist blijkt, kan de woningeigenaar die het energielabel heeft laten registreren, de erkend deskundige daarop aanspreken. Een erkend deskundige moet voorzien in een klachtenregeling.
Zoals ik bij vraag 3 aangaf is de verplichting opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen (artikel 2.1 vierde lid): «Bij de verkoop van een gebouw stelt de eigenaar een geldig energielabel voor dat gebouw beschikbaar aan de koper». De ILT controleert of aan deze verplichting wordt voldaan en kan bij overtreding handhavend optreden en een sanctie opleggen.
Deelt u de mening dat het hebben van een (al dan niet fictief) zo hoog mogelijk energielabel er voornamelijk voor bedoeld is om de verkoopprijs van de woning omhoog te drijven?
Nee, ik deel deze mening niet. Het vereenvoudigd energielabel geeft een globale indicatie van de energetische kwaliteit van de woning en van de maatregelen die nog genomen kunnen worden om deze te verbeteren. De koper kan dit in overweging nemen bij het bepalen van zijn bod op een woning door bijvoorbeeld minder te bieden op een onzuinige woning. Het doel van het energielabel is bewustwording en inzicht in bespaarmogelijkheden.
Deelt u de mening dat het verplichte energielabel de consument, direct dan wel indirect, op kosten jaagt en niets anders is dan ordinaire geldklopperij?
Nee, ik deel deze mening niet. Het energielabel geeft een indicatie van de energieprestatie van het gebouw en van de verbetermogelijkheden. Bij het vereenvoudigd energielabel is het doel bewustwording.
Bent u ervan op de hoogte dat reeds bij motie-Madlener in 2015 is geconstateerd dat het verplichte energielabel gepaard gaat met een hoop chaos en onduidelijkheid en de regering is verzocht het verplichte energielabel af te schaffen?2 Bent u ondertussen tot dezelfde conclusie gekomen en bent u bereid de consument van het verplichte energielabel te verlossen?
Ja, ik ben op de hoogte van de motie. Inmiddels wordt 90% van de woningen verkocht met een energielabel. Ik concludeer daaruit dat de regeling goed uitvoerbaar is. Ik acht het niet mogelijk en niet wenselijk om het energielabel, dat verplicht is bij de overdracht van een woning, af te schaffen. Zoals ik eerder aangaf bij de beantwoording van vraag 3 is het een verplichting die voortvloeit uit de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen.
De regeling van het openbaar ministerie met Volkert van der Graaf |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minister tevreden over deal met Volkert van der Graaf»?1
Ja. Ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u aangeven welke kosten het uitvoeren van de deal die het openbaar ministerie (OM) met Volkert van der Graaf heeft gesloten, gemoeid zijn?
Ik ga niet in op gemaakte proceskosten in een individuele zaak.
Kunt u aangeven of Volkert van der Graaf op de één of andere manier financieel ondersteund wordt? Kunt u daarbij ook specifiek aangeven of er afspraken zijn gemaakt over het vergoeden van verhuiskosten bij een eventuele emigratie en/of zijn levensonderhoud in het buitenland?
Ik verstrek geen informatie over financiële ondersteuning van een individu.
Ten aanzien van een eventuele wens van Van der G. om te emigreren, verwijs ik naar mijn brief. Daarin schrijf ik dat pas aan de hand van een concreet voornemen beoordeeld kan worden of dit binnen zijn v.i.-traject, dat nog loopt tot mei 2020, mogelijk is. Bij het OM is geen concreet voornemen bekend.
In hoeverre is het gebruikelijk emigrerende veroordeelden financieel te ondersteunen, hetzij bij de emigratiekosten hetzij bij het levensonderhoud in het buitenland? Klopt het dat zij wel dergelijke financiële steun kunnen ontvangen en een Nederlander zonder strafblad die overweegt te emigreren niet?
Het is niet gebruikelijk veroordeelden die (zelfstandig) emigreren financieel te ondersteunen.
Verblijf op vakantieparken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de brief van BelangenVereniging Vrij Wonen te Beekbergen aan de Kamer?
Ja.
Wat is het landelijke beleid rondom het permanent wonen op vakantieparken?
Het beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening en gebruik van recreatiewoningen is gedecentraliseerd. Of recreatiewoningen permanent bewoond mogen worden wordt dus lokaal vastgesteld. Zo bepaalt het gemeentelijke bestemmingsplan de gebruiksmogelijkheden van gronden en bebouwing.
In dit bestemmingsplan kan de gemeenteraad bijvoorbeeld de bestemming wonen, recreatie of beide functies aan in het plan begrepen gronden of bebouwing toekennen. Van belang is dat bestemming en gebruik met elkaar overeenkomen. Wanneer een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent wordt bewoond, is de gemeente in beginsel gehouden om daar handhavend tegen op te treden. Indien er aanleiding voor is kan de gemeente permanente bewoning ook toestaan door in het bestemmingsplan alsnog een woonbestemming toe te kennen, of een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik te verlenen, mits dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daar geen regels van de provincie en het Rijk aan in de weg staan. Daarnaast kan de gemeente onder omstandigheden besluiten om permanente bewoning (tijdelijk) toe te staan door, onder voorwaarden, een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen of een gedoogbeschikking af te geven.
Deze verschillende opties geven ruimte om handhavend op te treden om problematische bewoning tegen te gaan, maar ook gebruik te maken van vakantieparken als (tijdelijke) aanvulling op de woningmarkt.
Wat is de bestuurlijke definitie van het begrip «wonen»? Wat is het verschil met de begrippen «verblijven» en «recreëren»?
Het toegestane gebruik van gronden en bebouwing wordt geregeld in bestemmingsplannen. Gemeenten bepalen zelf welke invulling zij daarbij aan de begrippen «wonen», «verblijven» en «recreëren» geven.
Op welke manier wordt er gehandhaafd op permanente bewoning op vakantieparken?
De handhaving van overtredingen van ruimtelijke ordeningsregelgeving betreft een discretionaire bevoegdheid waar de gemeente zelf invulling aan geeft. Handhaving kan op verschillende manieren plaatsvinden. Gemeenten kunnen daarbij bijvoorbeeld gebruik maken van last onder dwangsom, bestuursdwang en het strafrecht.
Welke feiten zijn doorslaggevend bij het opleggen van bestuursrechtelijke sancties vanwege permanente bewoning op vakantieparken? In hoeverre mogen gemeenten voor deze controles gebruikmaken van externe (private) bedrijven?
In algemene zin kan slechts een bestuursrechtelijke sanctie worden opgelegd wanneer bij of krachtens de wet gestelde normen worden overtreden. Wanneer het gemeentebestuur belast is met de bestuursrechtelijke handhaving van die normen, kunnen ook bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen worden getroffen.
Wanneer het wettelijke regime dat niet uitsluit, kan (een deel van) de handhaving ook bij een niet-ondergeschikte, bijvoorbeeld een externe (private) partij worden belegd, die dan onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur handelt.
Bent u ervan op de hoogte dat op vakantiepark Buitenplaats Horsterwold te Zeewolde contractueel is overeengekomen dat de eigenaren maximaal 40 weken per jaar mogen recreëren in hun vakantiewoning – om permanente bewoning te ontmoedigen – en dat de aard van het gebruik van de recreatiewoning doorslaggevend is voor het aanmerken van de woning als hoofdverblijf? Deelt u de mening dat het op deze manier voor de bewoners volstrekt onduidelijk is hoelang zij op het park mogen verblijven?
In de brief van de Belangenvereniging Vrij Wonen aan de Tweede Kamer uit maart 2018 is geen melding gemaakt over Buitenplaats Horsterwold. Verder betreft het hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, waarbij ik geen inzicht heb in de zaken die daarin zijn overeengekomen. Het staat partijen vrij om daar zelf afspraken in te maken, zolang zij zich aan geldende wet- en regelgeving houden.
Zoals ik ook in eerdere antwoorden aangaf, is zowel het beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening als ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gedecentraliseerd. Gemeenten kunnen zelf invullen hoe zij beleid op dit punt vorm geven. Ik doe daarom geen uitspraak over uitingen van wethouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van VVD-wethouder Van der Es van Zeewolde «dat de eigenaren volgens het contract weliswaar 40 weken per jaar in hun woning mogen recreëren, maar dat dit tegelijkertijd ook wordt gezien als permanente bewoning»? Hoe legt u deze tegenstrijdigheid aan de eigenaren uit, die door deze gemeentelijke wanorde ten einde raad zijn?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre mag bij het vaststellen van permanente bewoning rekening worden gehouden met absurde omstandigheden als de aanwezigheid van bloemen op tafel, een auto op de oprit, gemaaid gras, schone ramen etc.?
De bevoegdheden voor de toezichthouder staan in de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 5.13 van de Awb bepaalt dat een toezichthouder slechts gebruik maakt van zijn bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is.
Deelt u de mening dat het bizar is dat controleurs door de ramen van de woning naar binnen kijken om vast te stellen of de bloemen op tafel vers zijn en of de woning schoon en opgeruimd is – om vervolgens te oordelen of er sprake is van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 8.
Is deze controle de normale gang van zaken? Op hoeveel – en welke – andere vakantieparken wordt er zo met de eigenaren van vakantiewoningen omgegaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid permanente bewoning op vakantieparken mogelijk te maken – ook in verband met het woningtekort?
Zoals genoemd beschikken gemeenten over diverse mogelijkheden om permanente bewoning op vakantieparken onder omstandigheden (tijdelijk) toe te staan. Dit vergt maatwerk op decentraal niveau van gemeenten en provincies. In algemene zin kan ik aangeven dat het van verschillende factoren afhangt of een recreatiepark geschikt is voor permanente bewoning. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kwaliteit van de woningen, het niveau van de algemene voorzieningen, bereikbaarheid en de rol die het recreatiepark speelt of kan spelen in de toeristische sector in de regio.
Op 29 november a.s. zal de actie-agenda vakantieparken worden gepresenteerd op de Vakantieparkentop. Daarin wordt aandacht besteed aan het verbeteren van het inzicht in aard en omvang van vakantieparken en de bewoning. Bovendien is er ook aandacht voor het recreatieve perspectief van de parken.
Pensioenvlucht naar België |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Belgische toezichthouder op pensioenen waaruit blijkt dat het balanstotaal van IBP’s (zeg pensioenfondsen) met grensoverschrijdende activiteiten is toegenomen met meer dan 50% in 2017 tot 8.9 miljard euro?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel pensioenvermogen er in 2016, 2017 en 2018 (tot nu toe) is verhuisd uit Nederland middels een grensoverschrijdende waardeoverdracht?
Tussen 1 januari 2016 en 4 oktober 2018 heeft DNB 5 grensoverschrijdende collectieve waardeoverdrachten beoordeeld, vier naar België en één naar Luxemburg. In geen van deze gevallen was er reden een verbod op te leggen op de aangevraagde grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. In totaal ging het daarbij om een bedrag van ongeveer 4,3 miljard euro aan beheerd vermogen.
Kunt u aangeven voor hoeveel grensoverschrijdende collectieve waardeoverdrachten De Nederlandse Bank (DNB) toestemming heeft gegeven in 2016, 2017 en 2018, wat voor een omvang die waardeoverdrachten hebben en welk land ze naartoe gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor maandag 8 oktober beantwoorden in verband met de tweede termijn van de implementatiewet IORP2 (Kamerstuk 34 934)?
U ontvangt deze antwoorden maandag 8 oktober.
Het bericht dat het materiaal van de commando's niet voldoet |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht materiaal van de commando's niet voldoe?1
Ja.
Kunt u aangeven welk Defensieonderdeel in 2016 een advies/memo heeft geschreven over de helmen en vesten van de commandotroepen? Kunt u uiteenzetten hoe er vervolgens gehandeld is tot op de dag van vandaag? Zo nee, waarom niet?
Dit onderdeel is de Defensie Materieel Organisatie. Zie tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270)
Kunt u uiteenzetten hoe normaal gezien wordt omgegaan met klachten en adviezen van de commandotroepen en op welke punten van die procedure in dit geval is afgeweken? Zo nee, waarom niet?
De meest gangbare weg om klachten en adviezen kenbaar te maken is via de commandantenlijn. In dit geval is dat ook gebeurd, waarbij staf KCT, CLAS en DMO met succes samen hebben gewerkt om het probleem te onderzoeken en verhelpen.
Deelt u de mening dat commando's veeleisend en vaak levensgevaarlijk werk doen en derhalve altijd moeten kunnen vertrouwen op hun materieel? Zo ja, erkent u dan dat dergelijke incidenten het moraal van de manschappen ernstig kunnen aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds gemeld in o.a. de inzetbaarheidsrapportage is de (materiële) gereedheid van eenheden, waaronder eenheden van het KCT, niet volledig op orde. Het spreekt voor zich dat dit een onwenselijke situatie is. Voor iedereen, inclusief de operators van het KCT. Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 waarin maatregelen worden uiteengezet om dergelijke incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat het bericht over de helmen en het bericht van de jassen onderdeel zijn van de erbarmelijke staat waarin Defensie zich nu bevindt?2 Zo nee, waarom niet?
Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Na een tijd waarin de voorraden zeer beperkt waren, investeert Defensie nu om de voorraden niveau te brengen. Deze voorraden betreffen onder anderen kleding en uitrusting. Daarbij is nog veel achterstand in te lopen. Deze investeringen omzetten in tastbaar materieel vergt nog een flinke inspanning, maar betekent structurele verbeteringen op de lange termijn. Zie hiervoor ook Kamerstuk 27 830, nr. 268)
Klopt het dat belastinginspecteurs de afgelopen maanden verschillende aanhangende supportersverenigingen van amateurmuziekverenigingen een belastingaanslag heeft opgelegd, in sommige gevallen zelfs met terugwerkende kracht?
De Belastingdienst heeft de afgelopen maanden bij twee supportersverenigingen en zes steunstichtingen van amateurmuziekverenigingen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben in minimaal vier gevallen betrekking op meerdere jaren.
Heeft er een wijziging van besluit of uitvoeringsregel plaatsgevonden die deze belastingaanslag rechtvaardigt? Zo ja, welke? Klopt het dat voor de maatregel terugwerkende kracht geldt?
In het besluit Fondswerving en kantines van 20 december 2011 (BLKB2011–2594M) is een tweetal btw-goedkeuringen voor bepaalde fondswervende organisaties (waaronder steunstichtingen, stichtingen «vrienden van...» e.d.) ingetrokken per 1 januari 2012. Voor een aantal situaties is toen een overgangsregeling getroffen die inhield dat bepaalde organisaties de goedkeuring konden blijven toepassen tot 1 juli 2012.
Aanleiding voor de intrekking van de goedkeuringen was de ontvangst eind 2009 van een met redenen omkleed advies van de Europese Commissie. In dit advies werd aangegeven dat de Europese Commissie van mening was dat voornoemde goedkeuringen niet richtlijnconform waren.
Als het gevolg van het intrekken van de goedkeuringen vallen fondswervende organisaties vanaf 1 januari 2012 of 1 juli 2012 onder de normale btw-regels.
Hoeveel amateurmuziekverenigingen en/of aanhangende supportersverenigingen zijn de afgelopen jaren btw-plichtig bevonden? Wat is de reden dat deze verenigingen btw-plichtig zijn bevonden terwijl amateurmuziekverenigingen bij wet gevrijwaard zijn van het betalen van btw?
In de afgelopen jaren zijn één muziekvereniging, twee supportersverenigingen van muziekverenigingen en zeven steunstichtingen van muziekverenigingen btw-plichtig bevonden.
Amateurmuziekverenigingen zijn in beginsel btw-vrijgesteld. Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto post b35 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Uit die bepalingen volgt dat de btw-vrijstelling alleen van toepassing is voor zover de vereniging prestaties verricht die karakteristiek zijn voor amateurmuziekverenigingen.
De btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen is niet van toepassing als een muziekvereniging winst beoogt en in concurrentie treedt met ondernemers die winst beogen. Dit volgt uit de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wet op de omzetbelasting 1968. In een dergelijk geval zijn de activiteiten van de muziekvereniging btw-belast.
Een supportersvereniging of steunstichting kan geen gebruik maken van de hiervoor beschreven btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen. Dit betekent dat de activiteiten van deze verenigingen in beginsel btw-belast zijn.
Hoeveel amateurverenigingen hebben een aanhangende supportersvereniging?
Het is mij niet bekend hoeveel amateurverenigingen een aanhangende supportersvereniging hebben.
Kunt u de Kamer ook informeren over aanhangende supportersverenigingen bij amateurverenigingen anders dan muziekverenigingen? Hoe ziet de regelgeving omtrent de btw-plicht van aanhangende supportsverenigingen in andere amateursectoren eruit? Kunt u ook deze regelgeving op de website van de Belastingdienst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Op aanhangende supportersverenigingen zijn de normale btw-regels van toepassing. Een toelichting op deze btw-regels staat op de website van de Belastingdienst. Deze website geeft ook informatie over fondswerving in relatie tot btw.
Wat betekent de voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleine ondernemersregeling) die met ingang van 1 januari 2019 wordt gewijzigd voor deze verenigingen?
De Wet modernisering kleine ondernemersregeling regelt (kort samengevat) dat een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren te verrichten leveringen van goederen en diensten. Dit gaat ook gelden voor aanhangende supportersverenigingen.
Erkent u dat de belastingaanslagen (met terugwerkende kracht) grote gevolgen hebben voor de financiële ruimte binnen een amateurmuziekvereniging en soms zelfs voor het voortbestaan van de vereniging? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken in het algemeen dat naheffingsaanslagen grote financiële gevolgen kunnen hebben. De eventuele verschuldigdheid van btw vloeit echter voort uit de wet. Daar kan niet van worden afgeweken. Omdat de btw een aangiftebelasting is, berekent en betaalt de ondernemer de btw op eigen initiatief. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als bijvoorbeeld bij controle blijkt dat er te weinig btw op aangifte is afgedragen. Als een opgelegde naheffingsaanslag niet direct kan worden betaald, kan de ondernemer in overleg treden met de ontvanger over de mogelijkheden voor een betalingsregeling.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen»?1
Ja.
Klopt het dat militairen het moeten doen met kogelwerende vesten waarvan de beschermende delen al jaren over datum zijn? Klopt het dat daar zelfs vesten bijzitten van negen jaar oud? Klopt het dat de Verenigde Staten deze vesten direct weggooit na het bereiken van de houdbaarheidsdatum?
Het Nederlandse Ministerie van Defensie hanteert geen vaste houdbaarheidstermijn voor kogelwerende vesten. Vesten die in omloop zijn worden vervangen wanneer ze zijn beschadigd, technisch verouderd of niet meer aan de eisen van de gebruikers voldoen. Zie tevens kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Navraag door het KCT leert dat de Verenigde Staten geen eenduidig beleid voeren in dezen.
Wat zijn de veiligheidsvoorschriften wanneer het gaat om kogelwerende vesten? Aan welke normen en standaarden moeten kogelwerende vesten voldoen?
De vesten moeten voldoen aan de eisen die vastgelegd zijn in het programma van eisen. Ballistische artikelen die door Defensie zijn verworven, worden getest voorafgaand aan de afname van de eerste serie, de zogenaamde validatieserie. Ook worden daaropvolgende leveringen gekeurd. Ten slotte worden de ballistische artikelen voorafgaand aan opslag en verstrekking steekproefsgewijs getest door TNO. Deze testen omvatten ook fysieke ballistische testen. Dit betreft de algemene situatie voor de standaard scherfvesten binnen Defensie. Zie, voor de specifieke situatie bij het KCT, tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270).
Waarom worden kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen niet direct vervangen? Hoe waarborgt u de veiligheid van Nederlandse militairen wanneer de fabrikant niet meer garant staat voor de werking van kogelwerende vesten?
Kunt u de fabrikant aansprakelijk stellen wanneer er onverhoopt slachtoffers vallen door ondeugdelijke kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen?
Zijn er orders geplaatst om de eerder genoemde vesten te vervangen? Zo ja, wanneer worden deze verwacht en wat wordt er in de tussentijd gedaan met de vesten die over de datum zijn?
Klopt het dat alle kogelwerende vesten met vervallen garantiedatum vóór een uitzending worden getest door TNO?
Hoe waarborgt u de veiligheid van militairen tijdens oefeningen wanneer zij verplicht kogelwerende vesten moeten dragen? Test TNO ook alle kogelwerende vesten voorafgaand aan een oefening?
Wat zijn de voorschriften wat betreft het dragen van brandwerend ondergoed tijdens oefeningen en missies?
Er zijn geen algemene voorschriften die het dragen van brandwerende kleding voorschrijven bij oefeningen en missies. Wel kan een Defensieonderdeel dit specifiek aangeven. CLSK heeft bijvoorbeeld voor vliegers en brandweerpersoneel deze aanvullende eis gesteld.
Klopt het dat militairen van de Luchtmobiele Brigade begin dit jaar tijdens een oefening een brandende barricade over moesten zonder brandwerend ondergoed? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de veiligheidsvoorschriften? En waarom is dit brandwerend ondergoed niet beschikbaar gesteld?
Biedt een gevechtspak te allen tijde voldoende bescherming tegen brand tijdens een oefening of missie bij vuur?
De bescherming die kleding kan bieden tegen vlammen en vuur is beperkt. Kleding kan de gebruiker enige tijd afschermen van de directe inwerking van vlammen en vuur op de huid. Deze tijdsduur is afhankelijk van de intensiteit van de vuurhaard, het aantal kledinglagen en de samenstelling van die lagen. Bij de aanschaf van kleding wordt een afweging gemaakt tussen het risico van brand, de mogelijkheden die kleding biedt de gebruiker hiertegen te beschermen, draagcomfort en duurzaamheid. Deze afweging zal per gebruikersgroep en operatie verschillen.
Wat zijn de voorschriften binnen Defensie voor wat betreft het verschaffen van (winter)jassen en handschoenen op oefeningen en missies? Klopt het dat dit pas wordt verstrekt bij temperaturen van min 5 en kouder? Wat als de temperaturen toch kouder oplopen?
Er zijn geen specifieke voorschriften voor het verstrekken van winterjassen en handschoenen bij oefeningen en missies. Het Defensieonderdeel bepaalt de kledingpakketten van militairen. De werkgever heeft wel een verantwoordelijkheid om te voorzien in voldoende juiste kleding en uitrusting.
Klopt het dat tijdens oefening Bison Drawsko in Polen eenheden het zonder jassen en handschoenen moesten doen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Hoeveel meldingen van bevriezingsverschijnselen zijn er gemeld bij Defensie in het jaar 2017? Hoeveel van deze meldingen betreffen de oefening Bison Drawsko?
Hadden de bevriezingsverschijnselen en verwondingen voorkomen kunnen worden met het juiste materieel (jassen en handschoenen)? Waarom zijn eenheden die meededen aan Bison Drawsko niet voorzien van deugdelijk materieel?
Klopt het dat militairen zelf handschoenen hebben moeten kopen bij de oefening Bison Drawsko? Zo ja, hoe duidt u dat en zijn deze militairen gecompenseerd voor de extra kosten?
Klopt het dat eenheden die werken met de minimi-mitrailleur brandwonden kunnen oplopen door het ontbreken van de juiste standaard?
Onze militairen krijgen voldoende beschermende kleding uitgereikt om zichzelf te beschermen tegen rondvliegende hulzen. Het kan een enkele keer voorkomen dat een huls ergens tussen huid en kleding land. Dat is een geaccepteerd risico, wanneer regelmatig schietoefeningen worden gehouden.
Zijn de minimi-mitrailleurs, die in gebruik zijn bij Defensie, voorzien van juiste standaarden? Zo nee, waarom niet? Geldt dit ook voor ander materieel? Kunt u dit nader toelichten?
De Minimi mitrailleur is door de fabrikant voorzien van een geïntegreerde voorsteun. Deze is normaal gesproken ingeklapt, maar kan worden uitgeklapt om als voorsteun van het wapen te dienen. Deze voorsteun heeft geen invloed op het risico dat de schutter geraakt zou kunnen worden door uitgeworpen hulzen.
Kunt u de gestelde vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóór het plenaire debat over militairen die hun eigen kleding moeten aanschaffen?
Ja.