Ontspoorde verslavingszorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Klopt het dat, zoals de heer Oomen van zorgverzekeraar DSW aangeeft, tachtig procent van de instellingen die sinds 2008 zijn opgericht de hoge behandelcategorieën declareert, terwijl dat bij reguliere klinieken slechts4 procent is? Hoe verklaart u dit verschil? Zijn deze declaraties terecht?
Ik heb navraag gedaan bij Vektis. Op basis van door Vektis ter hand gestelde gegevens heb ik kunnen vaststellen dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en
De opmerking van DSW dat ook voor behandeling duurdere prestaties in rekening worden gebracht dan medisch noodzakelijk is, kan ik niet beoordelen.
Het is aan zorgverzekeraars om na te gaan of deze declaraties terecht zijn en of de geleverde zorg doelmatig is. Dit gebeurt nu veelal achteraf door middel van controles. Ik ben blij dat DSW dit actief oppakt.
Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er een perverse volumeprikkel ontstaat door het ontbreken van een budgetplafond voor nieuwe instellingen? Wat gaat u eraan doen, nu blijkt dat dit leidt tot veel hogere declaraties van nieuwe toetreders?
Die mening deel ik niet. Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Bent u op de hoogte van de constatering van DWS dat cliënten in de verslavingszorg worden opgenomen zonder dat dit medisch noodzakelijk is? Wat vindt u hiervan? Welke mogelijkheden heeft u om dit te voorkomen?
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats en ambulant waar dit mogelijk is. Ik keur het dan ook af vanuit zowel het oogpunt van kwaliteit als doelmatigheid dat er opnames plaatsvinden die niet nodig zouden zijn. Om onnodige opnames te voorkomen heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat de GGZ-macrokosten met maximaal 2,5% groeien en dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 ten opzichte van 2008 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig en ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Wat vindt u van de constatering van DSW dat er 500 euro per dag gerekend wordt voor enkel het verblijf in een verslavingskliniek? Geldt dit bedrag in de gehele sector? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Het genoemde bedrag door DSW heeft betrekking op de inmiddels verouderde productstructuur van de DBC voor verblijf. Hierbij werd gewerkt met tijdranches op basis waarvan de prijs van de DBC per dag werd bepaald. Het vermelde bedrag komt voor in de tariefbeschikking van de NZa.
Met ingang van 2012 is een nieuwe productstructuur voor verblijf ingevoerd die is ingedeeld in 7 categorieën en is afhankelijk van de intensiteit van de behandeling (wat een combinatie is van zorgvraag en het aantal FTE dat per bed wordt ingezet).
De huidige productstructuur voor verblijf met bijbehorende bedragen staat in de tariefbeschikking van de NZa. De bedragen variëren van € 167,10 voor deelprestatie verblijf A (lichte verzorgingsgraad) via deelprestatie verblijf F (extra intensieve verzorgingsgraad) voor een bedrag van € 386,46 naar maximaal € 770,88 voor deelprestatie verblijf G (zeer intensieve verzorgingsgraad); vermelde bedragen zijn per dag. Deze bedragen gelden voor de hele sector en zijn vastgesteld op basis van de gemiddelde werkelijke kosten na een kostprijsonderzoek.
Het is niet aan mij te oordelen of 500 euro proportioneel is. Zorgverzekeraars dienen na te gaan of het gedeclareerde bedrag voor verblijf correct is of niet.
Bent u bekend met het gegeven dat in verslavingsklinieken mensen zonder medische achtergrond therapie geven en regelmatig standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Wat vindt u van deze constatering van DSW? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn? Zo ja, wat gaat u aan deze situatie doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze constateringen van DSW.
Ten aanzien van de constatering dat mensen zonder medische achtergrond therapie geven, wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3 van de heer Van Veen hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1136).
Ten aanzien van de constatering van DSW dat het maximale bedrag gevraagd wordt voor een minimum aan zorg, deel ik de mening dat dat zeer onwenselijk is. Ik streef zoals u weet naar een zo doelmatig mogelijke inzet van middelen in de zorg, ook binnen de GGZ-sector.
Op 18 juni 2012 heb ik u geïnformeerd over het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ dat ik met de sector heb gesloten. In dit bestuurlijk akkoord zijn niet alleen afspraken gemaakt over over de groei van de GGZ macrokosten met maximaal 2,5% maar ook afspraken die er (mede) toe leiden dat verzekeraars steeds beter in staat zullen zijn te sturen op de prijs en de kwaliteit van zorg. Afgesproken is dat zorgaanbieders zicht zullen geven op de doelmatigheid, effectiviteit, veiligheid en de patiëntervaring van de geleverde zorg, onder andere via Routine Outcome Monitoring (ROM). Ook is afgesproken dat zorgaanbieders informatie beschikbaar zullen stellen over de zwaarte van de zorgvraag van hun patiënten. Hierdoor zal per zorgaanbieder steeds transparanter worden wat de zorgvraag van zijn patiëntenpopulatie is, wat de kosten zijn van de behandeling en wat het behandelresultaat is. Hierdoor ontstaat voor zowel zorgaanbieders als verzekeraars steeds beter inzicht in welke zorg wel en welke zorg niet of minder goed werkt in relatie tot de kosten en gegeven de zorgvraag van de cliënt. Er ontstaat zo dus een «lerend systeem». Dit heeft een positief effect op de (kwaliteits)ontwikkeling van zorgpaden en de kwaliteit en doelmatigheid van zorg en helpt over- of onderbehandeling te voorkomen. Ook zijn in het bestuurlijk akkoord diverse afspraken gemaakt die er mede toe dienen dat zorg zo veel mogelijk ambulant en alleen als dat noodzakelijk is in een intramurale setting wordt geleverd: partijen hebben in dit kader de gezamenlijke ambitie onderschreven om de totale beddencapaciteit in de periode tot 2020 af te bouwen met een derde ten opzichte van de capaciteit in 2008.
De bovenstaande afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Bent u bereid om in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland de meest perverse prikkels in de verslavingszorg in kaart te brengen, een plan van aanpak op te stellen met concrete maatregelen om dit soort praktijken tegen te gaan en te komen tot een doelmatige en kwalitatief goede verslavingszorg? Kunt u voor 1 maart 2013 dit plan van aanpak aan de Kamer sturen?
Gezien de bij vraag 6 genoemde afspraken met het veld is dit juist een plan van aanpak.
Zoals ik hierboven duidelijk heb gemaakt, is er mij alles aan gelegen het systeem zo in te richten dat iedereen zijn werk goed kan doen. Dat laat onverlet dat er mensen zijn die willens en wetens misbruik maken van de mogelijkheden die er zijn. Daarom wijs ik hier graag op de toezegging die ik heb gedaan tijdens de recente begrotingsbehandeling om een risicoanalyse op fraude in de GGZ te starten. De verslavingszorg zal daarin worden meegenomen. Over de resultaten van de risicoanalyse zal ik uw Kamer later dit jaar informeren.
Het artikel ‘verslavingszorg zelf ontspoord’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg zeer hoge bedragen rekenen voor verblijf en standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaan om een incident?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 van de heer Kuzu is aangegeven, komt uit beschikbaar gestelde cijfers van Vektis naar voren dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en 3. In mindere mate hebben de gebudgetteerde instellingen in de categorieën 1 en 5 gedeclareerd.
Dit is een opmerkelijk verschil. Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig of ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg personeel zonder medische achtergrond therapie laten geven? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
De zorgverzekeraar DSW heeft mij geïnformeerd over haar controles van na 2008 opgerichte instellingen voor verslavingszorg. Uit die controles blijkt volgens DSW dat specialistisch personeel bij deze instellingen vaak ontbreekt, of nauwelijks betrokken is bij de behandeling. In de regelgeving van de NZa is vastgelegd dat uitsluitend zorgverleners met een beroep dat is opgenomen in het BIG-register en die bevoegd en bekwaam zijn om patiënten te classificeren volgens de DSM IV en die als enige directe tijd mogen schrijven hoofdbehandelaar mogen zijn. Dit biedt zorgverzekeraars een aanknopingspunt bij de controle van ingediende declaraties.
De IGZ heeft onlangs geconstateerd dat het hoofdbehandelaarschap in de geestelijke gezondheidszorg nog onvoldoende scherp gedefinieerd is. De IGZ is naar aanleiding daarvan bezig met een advies ten behoeve van een veldnorm over het hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve ggz (zie ook TK 29 689, 418). Het gaat dan om de vraag welke beroepen het hoofdbehandelaarschap mogen vervullen, en wat de taken en verantwoordelijkheden van de hoofdbehandelaar zijn. Een dergelijke veldnorm is wenselijk, omdat het duidelijkheid biedt over wie welke rol speelt in de zorgverlening. Dit is belangrijk vanuit oogpunt van kwaliteit, maar biedt ook handvatten om onterechte declaraties te voorkomen.
Herkent u het beeld dat er een enorm groot verschil is in declaratiegedrag tussen oude instellingen (voor 2008) en nieuwe instellingen (na 2008)? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord dat ik op vraag twee heb gegeven.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg veel mensen opnemen zonder dat het medisch noodzakelijk is? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Het is van belang dat verzekeraars hierop controle uitvoeren.
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats. Daarom heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onjuist wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa. Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Wat is uw reactie op de gesuggereerde oorzaak van de in het artikel geschetste problematiek dat nieuwe klinieken kunnen declareren wat ze willen omdat er geen budgetplafond voor hen geldt?
Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars en aanbieders, inclusief de nieuwe toetreders, afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Wat zijn de jaarlijkse bedragen die omgaan in de verslavingszorg voor de jaren 2006 tot en met 2011?
De jaarlijkse bedragen die in de verslavingszorg, de Zvw en AWBZ samen, omgaan voor de jaren 2006 tot en met 2011 zijn achtereenvolgens:
€ 240 mln., € 270 mln., € 300 mln., € 340 mln., € 360 mln. en € 380 mln.
Wat is uw reactie op de stelling dat er inmiddels jaarlijks € 100 miljoen aan omzet bij klinieken omgaat en dit snel meer zal worden?
Ik herken het vermelde bedrag niet. Aan de hand van de aan mij door Vektis verstrekte gegevens bedraagt de omzet in 2011 bij instellingen die vanaf 2008 zijn opgericht enige tientallen miljoenen euro’s.
Basis-ggz bij huisartsen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ggz-behandeling door huisarts op de tocht»?1
Ja.
Bent u het met de schrijfster van het artikel eens dat huisartsen, samen met de praktijkondersteuner-GGZ (POH-GGZ), steeds beter in staat zijn een breed spectrum aan ggz-klachten adequaat te diagnosticeren en te behandelen?
Ja, er is een ontwikkeling gaande in de sector waarbij huisartsen steeds meer, met onder andere ondersteuning van de POH-GGZ, en steeds beter in staat zijn om mensen met psychische problematiek te herkennen en te behandelen. Dit zijn initiatieven die ik toejuich en in het beleid ook stimuleer.
Deelt u het standpunt dat de huisarts een cruciale rol vervult in de basis-ggz zowel qua behandeling als qua diagnose en dat die rol essentieel is voor betaalbare, klantgerichte geestelijke gezondheidszorg (ggz) dicht bij de patiënt? Zo nee, welke rol ziet u voor de huisarts in de basis-ggz?
In het veld worden de termen «basis GGZ» en huisartsenzorg nog wel eens op verschillende wijzen uitgelegd. In het bestuurlijk akkoord GGZ wordt met de term «basis GGZ» meer de huidige eerstelijnspsychologische zorg, aangevuld met een deel van wat nu nog tweedelijns GGZ-zorg is. Uitgangspunt hierbij is dat binnen de basis GGZ een zwaardere patiëntenpopulatie kan en zal worden behandeld dan thans het geval is binnen de huidige eerstelijnspsychologische zorg.
Daartoe is in het Bestuurlijk Akkoord GGZ afgesproken dat er per 2014 een bekostiging op basis van een beperkt aantal (circa 3) zorgzwaarte-prestaties wordt ingevoerd, die aansluit op de zorgvraag van de patiënt. De zorgzwaarte-prestaties bieden ruimere behandelmogelijkheden dan de huidige vijf zittingen eerstelijnspscychologische zorg.
Door deze zorgzwaarte-prestaties wordt het mogelijk gemaakt om – na verwijzing van de huisarts- in de basis GGZ zogenaamde «anderhalvelijnszorg» aan te bieden. Door het ontwikkelen en versterken van de generalistische basis GGZ kan een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de gespecialiseerde tweedelijn wordt geholpen naar de generalistische basis GGZ verschuiven.
Dit neemt niet weg dat de huisartsenzorg zijn cruciale rol in de keten van de GGZ behoudt en dat deze zelfs wordt versterkt. De huisartsenzorg kenmerkt zich door een sterke poort waarin patiënten met psychische problematiek adequaat worden herkend, behandeld of waar nodig verwezen naar de basis GGZ of de gespecialiseerde GGZ. Dit betekent dat de huisarts goed in staat moet zijn om psychische problematiek te herkennen, te behandelen en waar nodig adequaat te kunnen verwijzen. Om de huisarts beter in staat te stellen de toeloop van mensen met psychische klachten te organiseren en te begeleiden is er in het bestuurlijk akkoord afgesproken om de module POH-GGZ per 2013 te verruimen en per 2014 functioneel te maken. Dit houdt in dat vanaf 2013 een huisarts in plaats van 4,5 uur maximaal 9 uur per week aan GGZ ondersteuning kan inzetten. Hiervoor zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Vanaf 2014 krijgt de huisartsenzorg nog meer mogelijkheden om via de module POH-GGZ de juiste professionals rondom de patiënt te organiseren. Het wordt dan binnen deze module ook mogelijk om bijvoorbeeld internetprogramma’s aan te bieden of de psychiater, psychotherapeut, klinisch psycholoog en (eerstelijns) GZ-psycholoog te consulteren. Dit stelt de huisarts ook beter in staat om patiënten met psychische problematiek te herkennen en te verwijzen. Met dit beleid beoog ik de patiënt, zo veel als mogelijk, in de eerste lijn en bij de huisarts te houden. In het voorjaar van 2013 zal de NZa advies uitbrengen over het functioneel maken van de module POH-GGZ.
Deelt u met de schrijfster de vrees dat de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geadviseerde «voorwaartse integratie» van ggz-instellingen een bedreiging kan zijn voor de klantgerichte ggz bij de huisarts? Zo ja, moet deze voorwaartse integratie dan voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze vrees deel ik niet. In het regeerakkoord is afgesproken om de zorg zoveel als mogelijk dichtbij huis te organiseren en onnodig gebruik van de dure tweedelijnszorg te ontmoedigen. De sleutelrol van de huisarts is daarin onmisbaar. De versterking van de functie POH-GGZ (zie antwoord 3) helpt de huisarts om de toenemende druk op de huisartsenzorg te ondervangen. Met het functioneel maken van deze module per 2014 kunnen inderdaad ook andere zorgaanbieders (in brede zin) deze module POH-GGZ contracteren en organiseren, maar met als doel de huisarts ondersteuning te bieden in de organisatie van de zorg. De zorg «verdwijnt» niet naar de tweedelijnszorg, omdat de voorwaarde is dat deze zorg in de huisartsenpraktijk als ondersteuning van de huisartsenzorg blijft aangeboden. Dit betekent dat de huisarts, ondanks dat hij de organisatie van deze zorg aan andere aanbieders overlaat, wel zorginhoudelijk eindverantwoordelijk blijft van deze ondersteuningsfunctie. Hiermee wordt -samen met adequate sturing van zorgverzekeraars op verwijsgedrag – voorwaartse integratie waar over in het artikel wordt gesproken, voorkomen.
Herkent u het mogelijke effect dat het huisartsenakkoord voor de invulling van de basis-ggz, het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ en het NZa advies over de basis-ggz er toe kunnen leiden dat huisartsen slechts nog een diagnoserol hebben en gaan verwijzen naar de duurdere tweedelijnszorg? Deelt u de mening van de schrijfster dat door die ontwikkeling de kosten van ggz-zorg onnodig zullen oplopen?
Nee, de afspraken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ stimuleren juist de huisarts om meer patiënten in de huisartsenpraktijk te kunnen behandelen (door flexibilisering POH-GGZ) en adequaat te kunnen verwijzen naar de basis GGZ of gespecialiseerde tweedelijn indien dat nodig is.
Het bericht dat patiënten van de Antonius apotheek geen medicijnen krijgen als zij niet aangesloten zijn op het EPD |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Antonius: medicijn alleen met EPD»1?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Wel kunnen er andere redenen zijn waarom de apothekers de medicatie niet afleveren, zij hebben dan ook geen afleverplicht.
Deelt u de mening dat deze apotheek direct moet stoppen met deze eis? Zo nee, waarom niet?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Er is dan ook geen sprake van een dergelijke eis.
Wilt u onderzoeken of er nog meer zorgaanbieders zijn die deze eis aan patiënten stellen?
Het st Antonius ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld. Een onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet aan de orde.
Vindt u dwang het juiste middel om het aantal inschrijvingen in het elektronisch patiëntendossier (EPD) omhoog te krijgen?
Nee. Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat patiënten, of ze nu in het EPD staan of niet, door alle zorgverleners zonder problemen geholpen worden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat het van groot belang is dat patiënten los van het feit of zij toestemming geven voor deelname aan elektronische uitwisseling van hun gegevens goede zorg krijgen. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Daar is ook geen sprake van, het bericht van het st Antonius ziekenhuis is door het ziekenhuis als onjuist bestempeld. Aanvullende maatregelen zijn dan ook op dit moment niet aan de orde.
Het weigeren medicijnen te verstrekken aan patiënten die niet meedoen aan het EPD |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen medicijnen voor EPD-weigeraars»?1
Ja.
Wat is uw mening over de reden van de keuze van de apotheek van het Antonius Ziekenhuis om geen geneesmiddelen te verstrekken aan patiënten die hun elektronisch patiëntendossier (EPD) niet openbaar maken?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie, als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur, als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Liggen er volgens u alleen veiligheidsaspecten voor de patiënt ten grondslag aan deze beslissing of zijn er ook administratieve voordelen voor de apotheek van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet verstrekken van geneesmiddelen aan patiënten die niet kiezen voor de opt-in in het EPD, een vorm van chantage is en de karakter van het opt-in systeem onderuit haalt? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het dat dit bericht opeens van de site van de apotheker is verdwenen?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld en gecorrigeerd.
Is het u bekend of meerdere zorgverleners, apothekers of anderen deze onterechte voorwaarden stellen?
Nee, dat is mij niet bekend.
De sluiting van de afdeling cardiologie in Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenissen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zeer geschrokken van het bericht dat er mogelijk patiënten zijn overleden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenisse door fouten van cardiologen?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 2). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35)). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Is onderzocht of, en zo ja, hoeveel slachtoffers er zijn gevallen door medisch onjuist handelen?
Naar aanleiding van de eind 2011 bekend geworden «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) over 2010 heeft het Ruwaard van Putten Ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verhoogde cijfers voor hartfalen en hartinfarct. In het begin november jl. beschikbaar gekomen rapport trekt Medirede hierover de conclusie dat bij een aanmerkelijk aantal patiënten uit de onderzoeksgroep zowel vóór, tijdens als na de behandeling niet lege artis (conform de regels van het vak) is gehandeld en dat bij een groot aantal van deze patiënten, als gevolg van tekortkomingen in de behandeling, een groot aantal mogelijke vermijdbare adverse events (ongewenste gebeurtenis met schade) is opgetreden. Ook constateerde Medirede onzorgvuldigheden in de prognosestelling en de wijze van handelen rond het levenseinde.
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Zijn waar dat mogelijk was, patiënten en betrokken familieleden geïnformeerd over de stand van zaken?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen. (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan hoe het zover heeft kunnen komen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bevel tot sluiting van de afdeling heeft afgegeven? Speelt dit ook c.q. zou dit kunnen gaan spelen in andere ziekenhuizen? Welke lessen kunnen hieruit geleerd worden? Zo ja, bent u bereid de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het bevel strekt er toe dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis. In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De situatie bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te Spijkenisse zijn overleden door fouten en dat de interim-voorzitter zich «te pletter is geschrokken»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 3). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in november 2012 handelt naar aanleiding van een onafhankelijk rapport dat gaat over de periode van eind 2011?2
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim-voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Hoe worden de sterfgevallen precies onderzocht; door het ziekenhuis of door de IGZ of een combinatie van beiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddelde sterftecijfer geconstateerd bij het ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddeld sterftecijfer bij de IGZ gemeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft de IGZ sindsdien gedaan om de situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te verbeteren? Kunt u een overzicht geven van het contact tussen het ziekenhuis en de IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Binnen het ingestelde verscherpt toezicht doet de IGZ nader onderzoek (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Verder voert de IGZ (on)aangekondigde inspecties uit, meet daarbij de vorderingen en kijkt naar vervolgstappen zoals recent de gefaseerde herstart van de polikliniek cardiologie onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad Ziekenhuis. Aanvullend is een buitengewoon inspecteur benoemd, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht. De contacten tussen het ziekenhuis en de IGZ zijn dan ook zeer frequent.
Is het waar dat eerst besloten is tot een opnamestop en sluiting van de afdeling cardiologie en dat pas daarna het Ruwaard van Putten Ziekenhuis onder verscherpt toezicht is geplaatst?3 Kunt u uitleggen welke procedures zijn gevolgd en welke keuzes zijn afgewogen?
Dat klopt. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 6. De procedures en de overwegingen zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De brieven van de IGZ over het instellen van het verscherpt toezicht en het bevel dat er toe strekt dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis, zijn te raadplegen via de website van de IGZ. Voor de goede orde voeg ik betreffende brieven bij deze beantwoording.4
Hoe ziet het vervolg eruit nu de afdeling is gesloten en het ziekenhuis onder verscherpt toezicht staat van de IGZ? Hoe lang zal deze situatie nog voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 6 is nu nog niet te zeggen wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Is er sprake van onderzoek in het kader van tuchtrecht/strafrecht? In hoeverre is het openbaar ministerie bij de onderzoeken betrokken of gaat daarbij betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de IGZ tijdens haar onderzoek mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt, dan meldt zij dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM). Uit het onderzoek van de IGZ kunnen voorts tuchtrechtelijke maatregelen tegen individuele beroepsbeoefenaren voortvloeien.
Inmiddels is bekend geworden dat ook nabestaanden van overleden patiënten bij de politie aangifte hebben gedaan tegen een cardioloog en een internist van het ziekenhuis.
Welke verantwoordelijkheid heeft het ziekenhuis genomen c.q. neemt het ziekenhuis nu in de richting van patiënten en nabestaanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Bent u van mening dat het ziekenhuis met genoegdoening moet komen richting de nabestaanden? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat nabestaanden voldoende bijgestaan worden in mogelijke juridische procedures? Zo neen, waarom niet?
Wanneer mensen te maken krijgen met onverantwoorde zorg hebben zij de mogelijkheid om zowel het ziekenhuis als de medisch professional aansprakelijk te stellen. Deze mogelijkheid is er ook voor nabestaanden. Ik ben van mening dat het in de toekomst eenvoudiger en laagdrempeliger moet worden voor mensen om hun recht te halen.
De sector zet reeds zelf in op een betere afwikkeling van medische schade en meer openheid aan de hand van de Gedragscode Medische Incidenten (GOMA).
Daarnaast is bij uw Kamer wetgeving in voorbereiding die voorziet in een verbetering van de positie van nabestaanden.
Zijn er andere ziekenhuizen in Nederland waar zich vergelijkbare situaties voordoen? Zo ja, welke, en wat gaat u eraan doen? Zo nee, hoe kunt u dit garanderen?
Nee. De inspectie heeft op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen.
In hoeverre is de situatie bij het ziekenhuis in Spijkenisse vergelijkbaar met de situatie in de jaren 2005 en 2006 bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen, toen bleek dat er op de hartafdeling van dat ziekenhuis meer patiënten overleden dan in andere ziekenhuizen?4
Het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in de casus van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen kwam onder andere door gemaakte fouten met betrekking tot bloedstolling waardoor het bloed van patiënten tijdens de operatie te dik of juist te dun was. Vooralsnog wijst onderzoek naar het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse naar andere oorzaken dan bloedstolling. Het gaat hier over verschillende oorzaken, gelegen in de zorgverlening die hebben, of kunnen hebben, bijgedragen aan het eerder of onnodig overlijden van patiënten die met de diagnose hartfalen of myocard infarct zijn opgenomen in 2010. In die zin is de situatie niet vergelijkbaar.
De te hoge werkdruk bij verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verpleegkundigen: werkdruk te hoog om pensioen te halen»?1
Het bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de verpleegkundigen zegt er zeker van te zijn het werk niet tot het pensioen vol te kunnen houden en 28 procent daaraan twijfelt? Wat is uw reactie op het feit dat bij verzorgenden het beeld nog somberder is en dat maar liefst 51% zeker weet het werk niet vol te houden tot het pensioen?
De twee berichten waar u naar verwijst, hebben dezelfde bron, het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Het verschil berust in verschillende invalshoeken op dezelfde gegevens. Het recente bericht van het NIVEL uit november legt een relatie met onder andere de werkdruk en de duurzame inzetbaarheid van verpleegkundigen. In het eerdere bericht uit januari bleek ook dat ongeveer 40% van de verpleegkundigen denkt niet in staat te zijn hun huidige werk tot het pensioen te kunnen doen. Maar omdat dit niet veel verschilt van het Nederlands gemiddelde, lag de nadruk in die berichtgeving op de conclusie dat juist door betere ondersteuning en aanpassing van het werk, relatief veel verpleegkundigen verwachten wel tot hun pensioen te kunnen werken.
Omdat verpleegkundigen belangrijk werk doen, moeten deze werknemers zoveel mogelijk voor de zorg behouden blijven. Het Panel Verpleging & Verzorging suggereert dat maatwerk daarbij van grote waarde kan zijn. Ik deel die conclusie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk om het werk zo vorm te geven dat werknemers duurzaam inzetbaar blijven.
Hoe verklaart u het verschil tussen de resultaten van dit NIVEL-onderzoek en de panelgegevens van begin dit jaar, waaruit blijkt dat veel verzorgenden best door willen werken tot hun 65ste, mits ze extra ondersteund zouden worden door de werkgever?2 Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers beschikbaar over de uitstroom van personeel in de sector verpleging en verzorging? Hoe lang werken mensen gemiddeld in deze sector? In welke leeftijd is de uitstroom het grootst? Hoe groot is het aandeel 55-plussers in genoemde sector?
Het percentage Verpleegkundig, Verzorgend en Sociaal Pedagogisch (VOV) medewerkers in de Verpleging Verzorging en Thuiszorg (VVT) dat in 2010 de zorgsector heeft verlaten (inclusief gepensioneerden) is 6,1%. De gemiddelde periode dat VOV-personeel in de VVT werkzaam is, is 16,8 jaar. Bij werknemers ouder dan 25 jaar is de uitstroom in deze sector het grootst in de leeftijd 55–56 jaar (9,8%). 20,7% van het personeelsbestand in de sector VVT was in 2010 is ouder dan 55 jaar. Het aantal 55-plussers dat werkt in de zorg groeit de laatste jaren, vooral doordat de uittredeleeftijd in de zorg tussen 2007 en 2011 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar.
Deelt u de mening dat het belangrijk is personeel in de zorg te behouden, enerzijds om de kwaliteit te garanderen en anderzijds om aan een toename van de zorgvraag te kunnen voldoen? Wat is uw inzet om het behoud van personeel in de zorg te verbeteren?
In het bericht stelt de onderzoeker dat zorgverleners die minder tevreden zijn met hun werk of die een hogere werkdruk ervaren, zich minder vaak in staat voelen door te werken tot hun pensioen dan degenen die meer tevreden zijn of een lagere werkdruk ervaren. Ik deel haar opvatting dat hier een aandachtspunt ligt voor werkgevers. Het is primair hun verantwoordelijkheid om, in samenwerking met werknemers, de werkdruk te beheersen en de werktevredenheid te verbeteren. De arbo-catalogi bieden hiervoor voldoende instrumenten. De Inspectie SZW controleert of werkgevers zich aan de arboregels houden.
Zoals eerder vermeld, is maatwerk essentieel om langer doorwerken in de zorg te stimuleren. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. In steeds meer zorg-CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Vanuit het kabinet wordt de duurzame inzetbaarheid van zorgpersoneel langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de sectoraanpak zorg en welzijn. Daarnaast ondersteunen we projecten van zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015, waarin duurzame inzetbaarheid een prominente plaatst inneemt.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverleners die voortdurend het gevoel hebben te weinig tijd te hebben voor cliënten, een verhoogd risico op voortijdige uitval hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw inzet om zorgverleners langer aan het werk te houden, hen de mogelijkheid te geven meer tijd aan cliënten te laten besteden en minder werkdruk te laten ervaren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke plannen steunt of initieert u om de beroepstrots onder verpleegkundigen en verzorgenden te vergroten?
Programma’s als «Excellente Zorg» en «In voor Zorg» stimuleren en appelleren direct en indirect aan de beroepstrots.
Het bericht ‘Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december»?1
Ja. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Het besluit om eerder te stoppen met de klinische verloskunde in De Sionsberg volgt op het vertrek van medewerkers, vooruitlopend op de sluiting van de afdeling klinische verloskunde in mei 2013. Hierdoor kan De Sionsberg de dienstroosters op de betreffende afdeling in de laatste periode van dit jaar niet meer verantwoord gevuld krijgen. Als gevolg daarvan kan goede en verantwoorde klinische verloskunde in De Sionsberg niet meer worden gegarandeerd. Overigens betreft het hier alleen sluiting van de klinische verloskunde; de rest van de zorg rond zwangerschap en geboorte wordt blijvend in De Sionsberg aangeboden.
Sinds wanneer is het u bekend dat de afdeling klinische verloskunde niet in mei 2013 dichtgaat, maar al over vier weken?
Het besluit om de afdeling eerder te sluiten is op 13 november 2012 genomen door het bestuur van het ziekenhuis. Het besluit is op 13 november gecommuniceerd naar de interne betrokkenen, de betrokken partijen in de regio, de Raden van Bestuur van de omliggende ziekenhuizen, De Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissingen van groot belang is?
Ik ben met u eens dat een ziekenhuis een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en dat lokaal draagvlak daarom van belang is. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Deze standpunten zijn steeds weergegeven in de communicatie met de regionale pers, in de gesprekken met het gemeentelijk bestuur, de eerstelijns verloskundigen en de gesprekken met onder andere de actiegroep Red de Sionsberg. Deze actiegroep wordt door het ziekenhuisbestuur gezien als een belangrijke spreekbuis voor de bevolking in Noordoost Friesland op het gebied van de ziekenhuiszorg.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij deze beslissing betrokken, gezien de eerdere bemoeienis van de IGZ met de toekomst van de geboortezorg in Friesland?
In het jaargesprek met de IGZ in september van dit jaar is door het ziekenhuisbestuur aangegeven dat, wanneer het ziekenhuis de dienstroosters van de afdeling klinische verloskunde niet meer sluitend zou kunnen krijgen, sluiting mogelijk voor 1 mei 2013 zou moeten plaatsvinden om de patiëntveiligheid te borgen. In het jaargesprek met de IGZ heeft het ziekenhuis tevens aangegeven dat de eerste stappen zijn gezet, gericht op de herinrichting van de geboortezorg in de regio Noordoost Friesland, conform het op 6 juli 2012 door de IGZ geaccordeerde Plan van Aanpak Herinrichting geboortezorg Noordoost Friesland. Deze eerste stappen bestaan uit het op orde hebben van voldoende faciliteiten in de omliggende ziekenhuizen in Drachten en Leeuwarden, om de extra bevallingen op te vangen, en het beschikken over de noodzakelijke werkafspraken tussen de betrokken zorgverleners om de continuïteit en veiligheid van de zorg te realiseren. De faciliteiten zijn inmiddels op orde en de noodzakelijke werkafspraken zijn gemaakt. Op de dag van het besluit, 13 november 2012, is de IGZ door het ziekenhuisbestuur geïnformeerd over het genomen besluit.
Is het u bekend dat er gesproken wordt van beoogde samenwerking tussen de vakgroep en maatschap gynaecologen van de beide ziekenhuizen, zodat vrouwen bij dezelfde groep gynaecologen kunnen bevallen? Kunt u aangeven of deze samenwerking voor de sluiting van de afdeling klinische verloskunde al is bereikt?
Ja, dit is mij bekend. Ik heb begrepen dat deze samenwerking zich in een afrondend stadium bevindt.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de aanrijtijden?
Aandachtspunt in de besluitvorming is steeds geweest de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de gestelde normtijd van 45 minuten. Om die reden heeft De Friesland zorgverzekeraar eerder dit jaar een set aan maatregelen genomen. Zie hiervoor mijn brief van 12 november 2012, met kenmerk CZ-3140692.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de vrouwen die in Noordoost-Friesland willen thuisbevallen?
Door de betrokken zorgverleners wordt voor iedere zwangere vrouw een zorgvuldige screening op risico’s uitgevoerd. Op basis van deze screening worden, samen met de zwangere vrouw, afspraken gemaakt over de plaats en de wijze van bevallen. Deze afspraken worden steeds gemaakt met als uitgangspunt de veiligheid voor moeder en kind. Dit kan betekenen dat er, binnen de groep van 4175 mensen die buiten de 45 minutennorm wonen, straks om redenen van veiligheid minder vaak gekozen wordt voor het thuis bevallen. Indien de zwangere buiten de 45 minutennorm woont, zal De Friesland zorgverzekeraar de eigen bijdrage voor de poliklinische bevalling (€ 350,–) betalen.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de afdeling op de leefbaarheid van de regio Noordoost-Friesland?
Gezien de getroffen maatregelen om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te waarborgen is er in principe geen aanleiding voor een verandering van de leefbaarheid in de betreffende regio.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte op 13 december 2012?
Ja.
Het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden is ingegeven vanuit een arbeidsmarktprobleem, namelijk het niet tijdig kunnen aantrekken van een nieuwe gynaecoloog? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen om dit arbeidsmarktprobleem te voorkomen?
De Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog heeft, omwille van kwaliteit en doelmatigheid het besluit genomen om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaatsvinden. Van de diverse redenen die aan dit besluit ten grondslag liggen is het aanstaande tekort aan gynaecologen van doorslaggevend belang. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) beschrijf, speelt het feit dat er in het Diaconessenhuis slechts 700 bevallingen per jaar plaatsvinden hierin een belangrijke rol. Het betreft hier een lokaal arbeidsmarktprobleem.
In algemene zin heb ik de afgelopen periode diverse acties ondernomen om een eventueel landelijke tekort aan gynaecologen tegen te gaan. Ten eerste ligt de instroom van studenten gynaecologie op het niveau van het meest recente advies van het capaciteitsorgaan. Ten tweede heb ik u per brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ 3106339), laten weten dat ik de drie strengste bevallingsnormen niet onverkort zal invoeren. Invoering van deze normen zou immers, met name in kleine ziekenhuizen, de inzet van extra gynaecologen vergen en dat is niet overal haalbaar. Ten derde is in het regeerakkoord opgenomen dat met verzekeraars een convenant wordt afgesloten inzake de concentratie van acute zorg, waaronder ook de acute verloskundige zorg. Mogelijk heeft ook deze concentratie positieve effecten op een mogelijk landelijk tekort aan gynaecologen. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat de kwaliteit en bereikbaarheid wordt geborgd, zoals in de plannen in de regio Meppel het geval is.
Waren er eventueel ook tijdelijke oplossingen mogelijk geweest totdat er een nieuwe gynaecoloog zou zijn aangetrokken om het team rondom klinische bevalling weer compleet te maken? Zijn er nog alternatieven onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572). In het advies van de heer Blijham zijn ook alternatieve modellen voor de regio meegenomen. Hij komt echter tot de conclusie dat deze niet haalbaar en ondoelmatig zijn.
Verwacht u dat een gebrek aan medisch specialisten in andere krimpregio's zal leiden tot het moeten sluiten van afdelingen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat andere ziekenhuizen om deze reden afdelingen moeten sluiten.
Wordt de afdeling gesloten omdat er niet voldaan wordt aan de bevallingsnormen, opgesteld door de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, of wordt de afdeling gesloten omdat niet wordt voldaan aan de minimumnormen gesteld door de overheid?
Met het aanstaande tekort aan gynaecologen in Meppel zou het niet mogelijk zijn geweest om aan de geldende minimumnormen te voldoen.
Kunt u aangeven in hoeverre het sluiten van deze afdeling past binnen uw streven om zorg voor de mensen in het landelijk gebied bereikbaar te houden, ook als het om acute verloskundige zorg gaat (zie het verslag van het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 7 maart jl.1?
Het uitgangspunt voor dit besluit is dat zorg dicht bij wordt geboden waar het kan, en verder weg waar het moet. De begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap verandert niet en blijft gewoon in handen van de vertrouwde gynaecoloog dichtbij in het Diaconessenhuis. De gynaecologische zorg in het Diaconessenhuis wordt zelfs uitgebreid met verschillende specialisaties zoals vruchtbaarheidsonderzoek. Alleen voor de acute verloskundige zorg dient de zwangere vrouw naar het ziekenhuis in Zwolle te reizen indien dit nodig is. Hiervoor is een aantal afspraken met de Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV) gemaakt waarvan onderzoek van het RIVM aantoont dat de bereikbaarheid in de regio zelfs verbetert.
Kunt u aangeven hoe u deze beslissing waardeert binnen uw woorden tijdens dat algemeen overleg dat «bij acute verloskundige zorg afstand en bereikbaarheid ongelooflijk belangrijk zijn» en dat u «zich hard maakt dat juist in landelijk gebied de infrastructuur goed op orde wordt gehouden»?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Het op orde houden van een goede infrastructuur in landelijk gebied is inderdaad erg belangrijk voor mij. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg. Ook mensen in het landelijk gebied hebben recht op kwalitatief goede zorg.
Kunt u uiteenzetten hoe uw oordeel van de huidige situatie overeenkomt met het niet nemen van onomkeerbare stappen zoals gevraagd in de moties van de leden Arib en Smilde2? Waarom is er niet gewacht totdat College Perinatale Zorg (CPZ) haar plannen presenteerde, te meer omdat u het CPZ als een belangrijke pijler van het Nederlandse verloskundig systeem heeft genoemd in dat algemeen overleg?
In de motie Smilde wordt de regering verzocht «erop aan te dringen dat ziekenhuizen geen onomkeerbare stappen nemen met betrekking tot de concentratie van verloskundige zorg, bijvoorbeeld door het sluiten van verloskundige afdelingen, voordat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de plannen van aanpak van ziekenhuizen heeft beoordeeld.» Met de beoordeling van de plannen van aanpak door de IGZ wordt verwezen naar de inventarisatie van de IGZ naar de voortgang van de implementatie van de stuurgroepnormen in de ziekenhuizen. Deze inventarisatie is op geaggregeerd niveau gepresenteerd in een rapport dat ik u bij brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ-3106339) heb toegestuurd. Daarmee is er op basis van deze motie geen reden om de sluiting van de acute verloskunde in Meppel, of andere onomkeerbare stappen in de acute verloskundige zorg, tegen te houden. Uiteraard houdt de IGZ in Meppel, net als in de rest van Nederland, toezicht op de naleving van de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. De andere motie, van de leden Arib en Smilde, gaat in op de ontwikkeling van regionale zorgstandaarden voor zorg rond zwangerschap en geboorte, maar stelt niets over het nemen van onomkeerbare stappen. Zie voor een reactie op deze motie mijn antwoord op vraag 9 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing om de afdeling klinische verloskundige zorg in Meppel te sluiten op de mogelijkheid van thuis bevallen in de regio?
Zie mijn antwoord op vraag 6 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing op de verloskundige keten in deze regio?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Wat is de omvang van de kosten die in vraag 10 van de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder3 worden genoemd?
Onduidelijk is nog hoe hoog de kosten en reductie van kosten als gevolg van dit besluit precies zijn, omdat nog onduidelijk is welke keuzes de zwangere vrouwen in de regio uiteindelijk maken ten aanzien van de locatie waar zij willen bevallen. Daarmee wordt gaandeweg het jaar pas duidelijk wat exact de gevolgen van het besluit zijn voor bijvoorbeeld de extra kosten voor eerstelijns verloskunde en de ambulancevoorzieningen.
Kunt u aangeven in hoeverre de afbouw van voorzieningen (concentratie van afdelingen) ook de maatschappelijke functie van zorg kan raken als kwaliteit niet het doorslaggevende argument is?
Zoals ik in antwoord op vraag 12 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb beschreven ben ik van mening dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie in de regio heeft. Ik heb daarbij wel aangegeven dat de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg mijns inziens leidend is. Naar mijn mening is kwaliteit van zorg, waaronder het hebben van voldoende kwalitatief personeel, in Meppel doorslaggevend geweest in de plannen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte d.d. 13 december a.s.?
Ja
Het bericht dat er aanwijzingen zijn dat Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Omvangrijk onderzoek naar illegale orgaanhandel»?1
Ik ben blij dat de Europese Commissie geld beschikbaar heeft gesteld voor dit internationale onderzoek en verheugd voor het Erasmus Medisch Centrum dat zij het onderzoek mogen uitvoeren.
Hoe herkent u het beeld dat er «steeds meer aanwijzingen zijn dat ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren»?
Het is mij bekend dat ook Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Het is goed dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Zijn u concrete gevallen in Nederland bekend? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en welke stappen zijn er genomen?
Mij is een concreet geval bekend uit 2007 van een patiënt die naar Pakistan is gereisd om zich daar te laten transplanteren. De kosten van deze transplantatie werden destijds nog vergoed uit hoofde van de Zorgverzekeringswet. Mijn ambtsvoorganger heeft hierop het besluit Zorgverzekeringen zodanig aangepast dat transplantaties buiten de EU alleen nog voor vergoeding in aanmerking komen wanneer sprake is van een bloedverwant, echtgenoot of geregistreerd partner.
Bent u bereid al tijdens de duur van het aangekondigde internationale onderzoek een analyse te maken van de Nederlandse situatie, en deze aan de Kamer te doen toekomen?
Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb ik de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) gevraagd om met een voorstel te komen voor de wijze waarop op regelmatige basis een indicatie kan worden gegeven van de omvang van orgaanhandel in Nederland. Ik ben in afwachting van dat voorstel. Ik zal de Tweede Kamer te zijner tijd informeren over de gegevens die aan de hand van de door NTS voorgestelde methode zijn verzameld.
Hoe is het verbod op orgaanhandel op dit moment in Nederland en in Europa vormgegeven? Welke sancties staan hierop?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld in artikel 32 en wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Bent u van mening dat er een verband bestaat tussen de aanwijzingen dat Nederlandse patiënten organen kopen, en de afwezigheid van een goed functionerend systeem van orgaandonatie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie wel een verband tussen het tekort aan donororganen en de aanwijzing dat Nederlandse patiënten organen kopen.
Wat is uw opvatting over de uitlatingen van onderzoekers van het Rathenau-instituut en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin zij wijzen op de noodzaak de huidige donatiepraktijk in Nederland aan te passen aan de nieuwe realiteit van orgaanhandel?2 Bent u bereid mogelijkheden hiertoe te verkennen?
Ik neem aan dat u met uw vraag doelt op het financieel stimuleren van donatie bij leven, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijstelling van ziektekostenpremies. Los van het feit dat ik twijfels heb bij het effect van zo’n maatregel, is zo’n maatregelen juridisch ook niet mogelijk, omdat deze in strijd is met nationale en Europese wet- en regelgeving. Zowel de Wet op de orgaandonatie als Richtlijn 2010/53/EU inzake kwaliteits-en veiligheidsnormen voor menselijke organen bestemd voor transplantatie staan niet toe dat donoren een vergoeding ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, inclusief inkomstenderving, die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van het orgaan. Voor de vergoeding van kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van een orgaan, heb ik de subsidieregeling Donatie bij leven ingesteld.
Speelnatuur en groene schoolpleinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u ook met veel plezier het RTL-nieuwsitem over de positieve effecten van groene schoolpleinen op de gezondheid van kinderen bekeken, waarin onder andere duidelijk werd dat pesten vermindert en kinderen zich beter kunnen concentreren na het speelkwartier?1
Wij hebben kennisgenomen van het RTL-nieuwsitem over groene schoolpleinen.
Onderschrijft u de positieve effecten van groene schoolpleinen en speelnatuur op de gezondheid van kinderen? Zo nee, waarom niet?
In onze brieven2 aan uw Tweede Kamer hebben wij het belang van bewegen voor jongeren onderschreven. De meeste kinderen en jongeren vinden spelen en bewegen leuk om te doen. Aangetoond is dat bewegen, naast een positieve invloed op gezondheid, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dit kan leiden tot betere schoolprestaties en minder uitval. Groene schoolpleinen en speelnatuur bieden kinderen en jongeren de gelegenheid om te bewegen en te spelen. Of groene schoolpleinen effect hebben op de gezondheid en het gedrag van kinderen is thans onderwerp van onderzoek. Navraag leert dat het onderzoek nog loopt en dat er nog geen resultaten bekend zijn.
Deelt u de mening dat het een positieve ontwikkeling is dat steeds meer stenen schoolpleinen worden veranderd in groene speelpleinen en speelnatuur en dat initiatieven hiertoe moeten kunnen worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling, aanleg en de inrichting is een taak en verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt eveneens voor de transformatie van bestaande «stenen» schoolpleinen in groene speelplaatsen. Het latere onderhoud van bestaande schoolpleinen is een verantwoordelijkheid van de individuele schoolbesturen.
De inrichting, aanleg en onderhoud van speelnatuur ligt bij de gemeenten en eventueel particuliere initiatiefnemers. Het is hierbij van zelfsprekend dat de initiatiefnemend partijen in goed overleg kijken naar de wensen en behoefte van scholen en de buurt.
De rijksoverheid heeft geen directe verantwoordelijkheid ten aanzien van de inrichting van schoolpleinen en speelnatuur. Desalniettemin staan we positief tegenover deze ontwikkelingen. Wij waarderen de initiatieven die schoolbesturen, gemeenten en particuliere organisaties op dit terrein ontwikkelen. De ontwikkelingen in de regio Den Haag, die in het nieuwsitem aan de orde komen, geven tevens aan dat de rol van de Rijksoverheid niet per se noodzakelijk is voor de vergroening van speelpleinen.
Kunt u aangeven wat tot nu toe uw inzet is geweest om de aanleg en inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te bevorderen en wat uw verdere plannen daartoe zijn, mede gelet op de motie Ouwehand?2
Uw motie verzoekt ons de aanleg en/of inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te betrekken in de overleggen met gemeenten over een gezonde leefomgeving. In de gesprekken die met gemeenten plaatsvinden brengen wij dit onderwerp, daar waar gepast, ook aan de orde. Daarnaast ontwikkelt VWS initiatieven om scholen te stimuleren in te zetten op gezonde, groene en beweegvriendelijke schoolpleinen. Deze initiatieven komen uit de extra middelen uit het Lenteakkoord voor bestrijding van overgewicht bij kinderen4. In 2013 gaan we hiermee van start.
Het hoge aantal sterfgevallen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis onder verscherpt toezicht»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 6). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Waarom wordt het hoge aantal sterfgevallen nu pas bekend, terwijl het in 2010 speelde?
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim- voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Welke afdelingen en personen zijn hierbij betrokken?
Het gaat om de afdeling cardiologie, om vier cardiologen en een arts assistent niet in opleiding.
Hoe verloopt de communicatie naar de patiënten?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Zijn de nabestaanden van de overledenen op de hoogte gesteld?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wanneer komt de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de eerste resultaten van het onderzoek?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Het bericht ‘Eenzaamheid onder ouderen neemt toe’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de toename van eenzaamheid onder ouderen?1
Ja.
Bent u bekend met het aloude en veelonderzochte gegeven dat eenzaamheid negatieve invloed heeft op geestelijke en lichamelijke gezondheid? Welke mening heeft u over dit gegeven?2
Mijn ambtsvoorganger heeft op 30 oktober 2012 een brief aan uw Kamer gestuurd waarin zij is ingegaan op verschillende aspecten van eenzaamheid waaronder de relatie met gezondheid. Ik citeer instemmend uit deze brief:
«Eenzame mensen zijn ongezonder, zij hebben een grotere kans op depressie, suïcide en hartaandoeningen. Onderzoek toont ook aan de eenzaamheid de kans op vroegtijdig overlijden vergroot. Mensen die eenzaam zijn, doen vaker een beroep op de gezondheidszorg». (pagina twee van de genoemde brief)
Het voorkómen van eenzaamheid heeft naast het verbeteren van de kwaliteit van leven inderdaad ook een positief effect op de gezondheid.
Organisaties zoals het Oranjefonds proberen initiatieven te ontwikkelen en te stimuleren om ouderen uit de eenzaamheid te halen; op welke manier voert het kabinet beleid om zulke initiatieven, zoals diverse maaltijdprojecten, te ondersteunen?
Bestrijding van eenzaamheid is primair een lokale aangelegenheid. Hoofdstuk 3 van de genoemde brief benoemt veel lokale voorbeelden. Onder deze voorbeelden staan ook activiteiten zoals door het Oranjefonds worden gestimuleerd.
De rol van de rijksoverheid is vooral stimuleren, faciliteren en agenderen. Voor de komende periode wil ik de aanpak -zoals verwoord in eerdergenoemde brief- uitvoeren. Ten eerste wordt de Coalitie Erbij3 door VWS gesubsidieerd om bij te dragen aan het doorbreken van het taboe rond eenzaamheid, het ontwikkelen van kennis over eenzaamheid en de effectiviteit van interventies en om op lokaal niveau samenwerking tussen de deelnemende organisaties te versterken.
Daarnaast worden instrumenten voor gemeenten en de welzijns- en zorgbranche ontwikkeld en interventies en goede voorbeelden uit het land verzameld. Verder wordt – samen met maatschappelijke organisaties, wetenschappers, vrijwilligers, kennisinstituten (waaronder Zon/MW, Movisie en Vilans die op het terrein van VWS werkzaam zijn), gemeenten en zorgverleners – voor de zomer 2013 een landelijk debat georganiseerd. Dit debat moet leiden tot intensievere samenwerking tussen alle betrokken actoren. Kernvraag van het debat is hoe kunnen we eenzame mensen in staat stellen meer uit het leven te halen (meer welbevinden of levensgeluk). Hiermee wordt uitgegaan van de mogelijkheden (in plaats van de problemen) van mensen.
Welke rol ziet u voor de rijksoverheid bij het verminderen van eenzaamheid onder ouderen? Welke rol ziet u voor de regionale en lokale overheden?
Zie antwoord vraag 3.
Door het gebruik van internet voelen ouderen zich mogelijk minder eenzaam; ziet u mogelijkheden om het deelnemen aan internet door ouderen verder te stimuleren?
In het eerdergenoemde debat zal ook aandacht zijn voor nieuwe mogelijkheden voor het gebruik van technologie. De uitkomsten van het debat zullen worden verspreid.
Dagelijks komen er nieuwe initiatieven bij. Recent kwam mij ter ore dat in Almere gestart zal worden met een project waarbij ouderen die moeilijk uit huis kunnen komen via een beeld- en geluidverbinding over het internet met elkaar in contact kunnen komen. Zowel voor een praatje als voor het melden van onraad.
Komt het tegengaan van eenzaamheid onder ouderen door alle voorgenomen wijzigingen en bezuinigingen in de knel?
De maatregelen in het regeerakkoord zullen in overleg met onder meer zorgaanbieders, cliëntorganisaties en gemeenten verder worden uitgewerkt.Daarbij teken ik aan dat de achterliggene gedachte van de decentralisatie is om juist gemeenten op het sociale domein meer ruimte te bieden om burgers te ondersteunen. Het is natuurlijk allereerst de verantwoordelijkheid van burgerss om een netwerk te organiseren en in stand te houden. Gemeenten kunnen daarin ondersteunen.
Het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen dagboek over de situatie in een verpleeghuis in ontvangst wilde nemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) een dagboek over het reilen en zeilen in een verpleeghuis in Den Haag niet in ontvangst wilde nemen?1
Wanneer er dagboeken over misstanden in de zorg in Nederland zijn dan vormen die een belangrijke bron voor het toezicht van de IGZ. De IGZ heeft in haar reactie op de uitnodiging om het genoemde boek publiekelijk in ontvangst te nemen aan de aanbieder laten weten dat zij het boek graag toegestuurd krijgt en zal betrekken bij haar toezicht. Ik vind het belangrijk dat de inspectie iedere melding over eventuele misstanden in de zorg serieus neemt.
Sinds wanneer luistert de IGZ niet meer naar de situatie op de werkvloer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat met deze weigering, in combinatie met het nieuws dat de IGZ maar zelden bij verpleeghuizen op bezoek komt, een treurig beeld ontstaat van de betrokkenheid van de IGZ bij de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord hierboven. In aanvulling hierop: met ingang van 2011 heeft de IGZ het toezicht op de ouderenzorg tijdelijk geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
De gezondheidsrisico’s van de alternatieve behandeling chelatietherapie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de TV-uitzending over de alternatieve behandeling chelatietherapie die volgens een advies van de Gezondheidsraad «niet aanvaardbaar» is en zelfs de dood tot gevolg kan hebben?1
De uitzending sprak denk ik voor zichzelf. Ik vind het ernstig te betreuren dat artsen behandelingen aanbieden waarvan bekend is dat ze niet werken. Dat geldt des te meer als die behandelingen ingrijpende onbedoelde effecten kunnen hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat de alternatieve behandeling van hart- en vaatziekten met chelatietherapie in zelfstandige klinieken wordt aangeboden? Hoe verhoudt zich dit met het advies van de Gezondheidsraad om chelatietherapie alleen toe te staan voor het behandelen van metaalvergiftigingen en vanwege de gevaarlijke mogelijke bijwerkingen dan alleen in ziekenhuizen met voldoende diagnostische en therapeutische voorzieningen?2
Er is geen bewijs voor de medische werkzaamheid van chelatietherapie gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek anders dan voor het behandelen van metaalvergiftigingen. Evenals de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) beschouw ik chelatietherapie bij behandeling van hart- en vaatziekten als een alternatieve behandeling met een niet geregistreerd, in de apotheek bereid geneesmiddel. Wanneer gekwalificeerde (individuele) beroepsbeoefenaren de betreffende behandeling aanbieden en toepassen dan nemen zij daarmee de verantwoordelijkheid voor de mogelijk negatieve effecten daarvan op zich.
De behandeling wordt in privéklinieken slechts op zeer beperkte schaal toepast.
Bij de IGZ zijn op dit moment twee klinieken bekend die de behandeling aanbieden. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In Nederland is het niet verboden alternatieve therapieën aan te bieden, mits de patiënt uitgebreid wordt geïnformeerd en tijdig naar reguliere zorg wordt doorverwezen. Het staat patiënten vrij om voor alternatieve therapieën of alternatieve geneesmiddelen te kiezen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Cardiologen dat chelatietherapie voor hart- en vaatziekten een dure en zinloze therapie is die gevaarlijk kan zijn?
Die uitspraak acht ik in overeenstemming met de feiten, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in algemene zin kan optreden tegen chelatietherapeuten als de therapie voor hart- en vaatziekten verboden is?
De IGZ kan handhavend optreden als zij van oordeel is dat de kwaliteit van zorg aantoonbaar onvoldoende is en/of patiëntveiligheid aantoonbaar in gevaar is en/of de wijze waarop het product is bereid kwalitatief onvoldoende is. Zij kan, op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG, een bevel uitvaardigen om de behandelaar(s) te dwingen om te stoppen met de therapie of een tuchtprocedure starten tegen de betreffende beroepsbeoefenaar. Tevens kan zij op basis van de Geneesmiddelenwet stappen ondernemen wanneer het voor deze therapie benodigde natriumedetaat onder ongeoorloofde omstandigheden wordt bereid en afgeleverd. Alleen het enkele feit dat een alternatieve behandeling onwerkzaam is, zoals chelatietherapie bij hartvaatziekte, is als zodanig inderdaad geen aanleiding voor handhavend optreden door IGZ. Bij het aanbieden van alternatieve therapieën moet helder worden aangegeven dat het geen reguliere zorg betreft en moet de patiënt worden voorgelicht over de risico’s. Ook moet de patiënt worden doorverwezen naar de reguliere gezondheidszorg als daarvoor aanleiding is.
Zijn er maatregelen genomen op basis van de uitspraak van de Gezondheidsraad «dat de toediening van natriumedetaat bij patiënten met hart- en vaatziekten thans niet als therapie beschouwd kan worden, en derhalve niet aanvaardbaar is», anders dan voor het behandelen van metaalvergiftigingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 4 en 8.
Worden de aard en het aantal bijwerkingen van chelatietherapie, die volgens de Gezondheidsraad talrijk kunnen zijn en ook zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben, bijgehouden? Zo ja, om hoeveel en welke bijwerkingen gaat het en hoe vaak worden deze gemeld? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is natriumedetaat niet geregistreerd als geneesmiddel en er is dus geen sprake van geneesmiddelenbewaking door een vergunninghouder. Zowel beroepsbeoefenaren als patiënten kunnen bijwerkingen melden bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb.
Met betrekking tot natriumedetaat voor de behandeling van hart- en vaatziekten is tot nog toe het aantal bij de IGZ gemelde bijwerkingen minimaal.
Hoeveel klinieken in Nederland bieden chelatietherapie aan?
De IGZ houdt toezicht op privéklinieken waarvan er bij twee is vastgesteld dat die chelatietherapie aanbieden en daarnaast op zelfstandig opererende artsen die de behandeling individueel aanbieden maar zich soms als kliniek afficheren.
Hoeveel tuchtzaken zijn u sinds 1983 bekend waar chelatietherapeuten bij betrokken waren?
In relatie tot chelatietherapie zijn mij twee uitspraken bekend, te weten de uitspraak van 7 juni 2011 van het Regionaal Tuchtcollege (RTC) Eindhoven (ref. Y61152) en de uitspraak van 21 juni 2012 van het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg (CTC), Den Haag (ref. Y62148). Het gaat hier om twee uitspraken betreffende één en dezelfde zaak. De tuchtrechter verwijt de arts dat deze tekort is geschoten in zijn zorgplicht, omdat hij een patiënt die in mogelijk levensgevaar verkeerde niet nadrukkelijk genoeg heeft doorverwezen naar de reguliere gezondheidszorg voor een therapie die hij dringend nodig had op dat moment.
Het bericht dat apothekers afwijken van medicijnrichtlijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waaruit blijkt dat apothekers regelmatig afwijken van het door een arts voorgeschreven recept?1
De uitzending van Zembla heeft aandacht besteed aan het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars en de effecten daarvan op bepaalde patiënten(groepen). Ik begin met vaststellen dat het preferentiebeleid succesvol is geweest in het terugdringen van de kosten van geneesmiddelengebruik. Tegelijkertijd is het zaak dat ten opzichte van patiënten zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt in versterkte mate voor bepaalde specifieke patiëntengroepen; wisseling van medicatie door de arts of apotheker ligt in een aantal gevallen precair. Artsen en apothekers dienen zich aan zorginhoudelijke richtlijnen van hun beroepsgroepen te houden. Als algemeen uitgangspunt geldt dat artsen bij voorkeur op stofnaam dienen voor te schrijven en niet op merknaam. Indien een arts niettemin op merknaam voorschrijft, dient in principe het voorschrift van de arts gevolgd te worden. Als het gaat om een geneesmiddel dat valt onder preferentiebeleid , dan heeft de arts de mogelijkheid om op het recept te vermelden dat sprake is van medische noodzaak. In dat geval is omzetting van het voorgeschreven (merk)geneesmiddel in een ander (generiek) geneesmiddel niet aan de orde. Als deze aanduiding ontbreekt op het recept, dan is omzetting mogelijk. Wel is daaraan verbonden dat de apotheker bij omzetting overlegt met de patiënt en de voorschrijvende arts.
Wat is het percentage apothekers dat generieke geneesmiddelen meegeeft aan patiënten, terwijl de arts een specialité medisch noodzakelijk vindt? Voldoen apothekers hiermee aan hun zorgplicht? Worden hierbij niet de wettelijke richtlijnen overschreden?
Voorop staat dat generieke varianten van merkgeneesmiddelen in wezen een zelfde werking en kwaliteit hebben als het oorspronkelijke product. In een enkel geval kan door een bepaalde hulpstof, een generiek middel voor de patiënt toch niet goed uitpakken. Voor dit soort gevallen dient altijd een andere optie geboden te kunnen worden, of terug kunnen worden gevallen op het oorspronkelijke product waarop dan ook aanspraak bestaat.
Het percentage apothekers dat op eigen initiatief generieke geneesmiddelen aflevert, is mij niet bekend. In sommige gevallen kunnen daarover onderliggende afspraken zijn gemaakt in het FTO-overleg of via de zorgverzekeraar. Dergelijke afspraken dienen te blijven binnen de uitgangspunten die zijn omschreven in het antwoord op vraag 1. De apotheker dient zich in zijn dagelijks handelen te baseren op de richtlijnen voor de openbare farmacie, de beroepscode en de gedragsregels van de KNMP. Met name de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie is hierbij van belang. Indien een generiek geneesmiddel in plaats van het merkgeneesmiddel dat op het recept staat, wordt afgeleverd, dient dit afgestemd te worden met de behandelend arts en en de patiënt, die daartoe de goed moet worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het signaal dat er apothekers zijn die zelden toestemming vragen aan de patiënt en arts over het afwijken van een recept? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat te allen tijde om toestemming gevraagd wordt bij het verstrekken van een generiek geneesmiddel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regelmatig wisselen van generieke geneesmiddelen tot verwarring leidt en dit het vertrouwen van patiënten schaadt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Generieke geneesmiddelen hebben dezelfde werking en kwaliteit als het originele merkgeneesmiddel. Het merendeel van de patiënten is op de hoogte hiervan.
Het preferentiebeleid heeft de aflevering van generieke middelen een grote impuls gegeven en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugdringen van (onnodig) hoge kosten van geneesmiddelengebruik. De lagere prijzen hebben geleid tot een substantiële afremming van de stijging van de zorgpremies. Daarnaast belasten sommige zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt niet met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat het wisselen van geneesmiddelen ook grenzen heeft, zeker in het geval van specifieke patiëntengroepen zoals oudere, kwetsbare patiënten met polyfarmacie en patiënten met psychische klachten. De regelgeving houdt hier rekening mee. Als behandeling met een preferent (generiek) geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde op grond van het Besluit zorgaanspraken Zvw aanspraak op een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Door de aangepaste duur van het preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Deelt u de mening dat het voor bepaalde patiëntengroepen niet wenselijk is het preferentiebeleid toe te passen of regelmatig van merken te wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend hoeveel patiënten complicaties hebben gehad door het gebruiken van generieke geneesmiddelen, bijvoorbeeld als het gaat om epileptische en/of psychische aandoeningen bij patiënten? Zo ja, wilt u deze gegevens de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Het enkele feit dat een geneesmiddel generiek is, doet niets af aan de werking en de kwaliteit van het middel. Nader onderzoek lijkt mij dan ook niet aangewezen. Wel deel ik de mening dat het wisselen van medicatie, met name bij specifieke patiëntengroepen, zijn grenzen heeft.
Is u bekend of medicatie-ontrouw te maken heeft met de verstrekking van generieke geneesmiddelen? Zo ja, wat is hier de verklaring voor? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij bekend dat medicatieontrouw of ook wel therapieontrouw meerdere oorzaken kent en complex is en daardoor niet gemakkelijk adequaat is aan te pakken. O.a. het Nivel heeft verschillende onderzoeken gedaan om deze problematiek in kaart te brengen. De oplossing voor therapieontrouw moet vooral gezocht worden in de driehoeksrelatie van patiënt-arts-apotheker. Nader onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet opportuun.
Vindt u het verantwoord dat apothekers patiënten kennelijk kunnen weigeren om een merkgeneesmiddel te verstrekken, omdat de zorgverzekeraar het geneesmiddel niet of gedeeltelijk vergoedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 3. Aanvullend kan ik opmerken dat de zorgverzekeraar de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof kan preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. In het geval er geen medische noodzaak is voor dit merkgeneesmiddel en de patiënt er ondanks de door de apotheker gegeven informatie op staat dat volgens het voorschrift het merkgeneesmiddel wordt afgeleverd, dan dient de patiënt dit merkgeneesmiddel zelf te bekostigen.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers zich niet houden aan de medicijnrichtlijnen, zodat zij bepaalde geneesmiddelen uit eigen zak moeten betalen en daardoor de zorg voor patiënten in het geding raakt? Is dit niet onacceptabel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de apothekers zich in hun dagelijks handelen dienen te baseren op de regels die gelden voor hun beroepsgroep. Indien een merkgeneesmiddel op het voorschrift vermeld staat, moeten zij de patiënt en arts informeren en met hem afstemmen of ook een generiek middel volstaat. Apothekers hoeven geen geneesmiddelen uit eigen zak te betalen. Doen zij dit wel, dan is dat hun keuze. Mocht de patiënt blijven staan op aflevering van het merkgeneesmiddel, dan kan de apotheker dit honoreren en dient de patiënt het afgeleverde geneesmiddel zelf te betalen.
Is u bekend of er apothekers zijn die mensen weigeren voor zorg vanuit de apotheek? Zo ja, om hoeveel apothekers gaat dit en welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De apotheker heeft geen afleverplicht maar wel een zorgplicht. Een patiënt mag niet geweigerd worden op grond van financiële overwegingen. In feite is de apotheek niet verplicht om met iedereen een behandelingsovereenkomst aan te gaan die dat wil. Er moet voor een patiënt echter wel voldoende mogelijkheid zijn om de gevraagde zorg elders te kunnen krijgen. Als de weigerende apotheker dus de enige apotheek in de buurt is, dan mag hij de patiënt niet weigeren. Vanuit zijn zorgplicht moet de apotheker beoordelen of weigeren verantwoord is.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van het voorschrijven en afgeven van medicijnen bij artsen en apothekers ligt? Zo ja, hoe verklaart u de grote macht van zorgverzekeraars die bepalen welke medicijnen afgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De bron van het voorschrift ligt bij de arts. Artsen dienen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven: goedkoop waar het kan, zodat duur waar het moet ook mogelijk blijft in de toekomst. De zorgverzekeraar heeft de taak om goede en verantwoorde zorg in te kopen tegen een zo laag mogelijke prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en is in het belang van een betaalbare zorg van een goede kwaliteit. Het preferentiebeleid is niet absoluut. Als een arts behandeling met een preferent geneesmiddel niet verantwoord acht, dan schrijft hij een niet-preferent geneesmiddel voor (met dezelfde werkzame stof) onder vermelding van «medische noodzaak». Zorgverzekeraars moeten de aflevering van dit geneesmiddel vergoeden.
Is u bekend wat er gedaan wordt met de € 2 miljard besparing van geneesmiddelen die de 4 grote zorgverzekeraars afgelopen 5 jaar hebben opgebracht? Zo ja, wat is er gebeurd met dit geld? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de opbrengst wordt besteed aan zorg of zo laag mogelijke premies?
Het succesvolle inkoopbeleid ten aanzien van geneesmiddelen dat de zorgverzekeraars de afgelopen jaren hebben gevoerd, heeft geleid tot een forse daling van de kosten voor farmacie. Deze lagere uitgaven hebben geleid tot minder hoge zorgpremies. Een voorbeeld daarvan is zorgverzekeraar DSW die vorig jaar aankondigde bij het bekendmaken van de premie 2012 dat als de kosten lager uit zouden vallen dan verwacht, dit op de toekomstige premies in mindering zou worden gebracht. De zorgkosten stijgen elk jaar opnieuw door o.a. toename van het aantal chronisch zieken, technologische ontwikkelingen en vergrijzing. Door het scherpe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars is de premie voor de verzekerde de afgelopen jaren minder hard gestegen en/of zijn de lagere kosten aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten.
Zijn er verschillen tussen het geneesmiddelenbeleid van de 4 grote zorgverzekeraars en de kleinere zorgverzekeraars? Zo ja, welke verschillen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is aannemelijk dat iedere zorgverzekeraar zijn eigen farmaciebeleid voert. Als u doelt op de afspraken die zorgverzekeraars maken met apothekers over de farmaceutische zorg, dan is via de jaarverslagen en websites van de individuele zorgverzekeraars te lezen welk beleid zij hanteren.
In de door de NZa uit te brengen Marktscan Farmacie wordt aandacht besteed aan verschillen in beleid van zorgverzekeraars. De Marktscan Farmacie zal in het eerste kwartaal van 2013 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de macht van de zorgverzekeraars veel te groot geworden is en dat er opnieuw gekeken moet worden naar het vergoedingenbeleid van de zorgverzekeraars ten opzichte van geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In beginsel is naar mijn mening sprake van een evenwichtig stelsel, waarin de arts bepaalt welke therapie is aangewezen en waarin op zorgverzekeraars een zorgplicht rust. Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, is het wel essentieel dat alle betrokken partijen zich bij de uitvoering van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen bewust zijn van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en daar ook naar handelen.
Een antidopingcommissie in het Nederlandse wielrennen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) een commissie tegen doping wil lanceren?1
Ja.
Is het waar dat uw ministerie betrokken wordt bij de samenstelling en formulering van de opdracht van deze antidopingcommissie? Zo ja, wat houdt deze betrokkenheid in?
Per 1 december 2012 is de «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak» ingesteld. De opdrachtgevers zijn de KNWU en het NOC*NSF gezamenlijk. De commissie staat onder leiding van Winnie Sorgdrager, lid van de Raad van State. De andere twee commissieleden zijn Edwin Goedhart (sportarts in het betaald voetbal en lid van de medisch ethische commissie van de Vereniging van Sportgeneeskunde) en Maarten van Bottenburg (hoogleraar Sportontwikkeling aan de Universiteit van Utrecht).
De betrokkenheid van mijn departement is drieledig. Er is meegedacht over de opdrachtformulering en de samenstelling van de commissie. Daarnaast zal ik het werk van de commissie faciliteren door, tot maximaal een derde van de kosten, subsidie te verlenen. Ten derde zal mijn departement participeren in de begeleidingscommissie met als taak het verstrekken van relevante informatie aan de leden van de onderzoekscommissie en het fungeren als intermediair, adviseur en klankbord voor de commissie.
Krijgt de commissie formeel toegang tot de benodigde (justitiële) informatie, zoals het proces-verbaal waaruit NRC Handelsblad citeerde?2
Centraal in het onderzoek staat het zicht krijgen op het functioneren van het (anti)-doping systeem, niet het opsporen van individuele overtreders. Vooralsnog is er geen indicatie dat Nederlandse justitiële informatie uit lopende zaken relevant zal zijn voor de uitoefening van de toekomstige taken van de commissie. Daarnaast gaf ik in mijn antwoord op eerdere vragen over het gebruik van doping reeds aan dat justitiële informatie uit afgeronde onderzoeken die van belang is voor de bestuurlijke aanpak, via een bestuurlijke rapportage met relevante partners kan worden gedeeld.
Het proces-verbaal dat genoemd wordt in het artikel uit het NRC Handelsblad is afkomstig van de Oostenrijkse recherche. Ik kan mij verder niet uitlaten over de bevoegdheden van buitenlandse justitiële autoriteiten om dergelijke informatie te delen.
Wat kan volgens u de meerwaarde van de voorgestelde antidopingcommissie zijn? Welke informatie kan een dergelijke commissie boven tafel krijgen waar bijvoorbeeld de Dopingautoriteit niet aan kan komen? Waar zitten hier de verschillen in?
De opdracht van de commissie is onderzoek te doen naar de feiten en bevindingen ten aanzien van de «dopingcultuur» en de antidoping aanpak zoals die in de Nederlandse wielersport functioneerde c.q. op dit moment functioneert. Dit onderzoek dient zoveel mogelijk de gangbare praktijken en systemen zichtbaar te maken, tekortkomingen bloot te leggen en te laten zien welke stappen inmiddels gezet zijn en nog gezet moeten worden en met concrete aanbevelingen c.q. voorstellen te komen ter verbetering van de huidige anti doping aanpak, dit binnen de context van het beleid van NOC*NSF, de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport.
De meerwaarde van de commissie ligt met name in het feit dat getuigenissen en verklaringen kunnen worden afgelegd op basis van vertrouwelijkheid en anonimiteit. Ik deel de mening van de opdrachtgevers dat hierdoor de mogelijkheden toenemen om informatie over structurele dopingproblemen en een dopingcultuur binnen de wielrennerij te achterhalen.
Bij de Dopingautoriteit is deze werkwijze niet mogelijk omdat zij altijd een tuchtrechtelijk traject zal moeten starten indien zij kennis heeft van mogelijke overtredingen van het dopingreglement.
De commissie zal gehoorde personen adviseren eventuele overtredingen te melden bij de Dopingautoriteit, met de mogelijkheid dat dit tot strafvermindering kan leiden op grond van de bepalingen ter zake in de Wereld Anti Doping Code.
Deelt u de mening dat het vreemd zou zijn als een incidentele antidopingcommissie meer bloot zou kunnen leggen dan de Dopingautoriteit, die structureel het probleem van doping in de sport zou moeten aanpakken? Bent u bereid hier stappen op te nemen zodat ook de Dopingautoriteit in staat gesteld wordt haar taken voldoende uit te kunnen voeren?
Neen, gezien het antwoord op de voorgaande vraag, deel ik deze mening niet.
De taken van de Dopingautoriteit zijn gericht op het opsporen en (laten) vervolgen van individuele overtredingen van het dopingreglement. De Dopingautoriteit kan deze taken op basis van de huidige bevoegdheden op goede en adequate wijze uitvoeren, en doet dit ook. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt stappen te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken is bij de bestrijding van doping, bijvoorbeeld via de aanpak van handel in illegale medicijnen? Hoeveel inspecteurs bemoeien zich met het aanpakken van handel in doping en illegale medicijnen?
Bureau Opsporing is de opsporingseenheid van de handhavingsorganisatie Inspectie voor de Gezondheidszorg. Om haar werk optimaal te kunnen uitvoeren werkt Bureau Opsporing samen met een aantal ketenpartners zoals het Openbaar Ministerie, de douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie. Met deze partners zijn concrete afspraken gemaakt over uitwisseling en aanpak van zaken en informatiedeling. Indien het Bureau Opsporingsdienst een redelijk vermoeden heeft dat op het terrein van doping of van de handel in illegale medicijnen er sprake is van een strafbaar feit, dan wordt indien mogelijk en in overleg met het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart. Dit gebeurt vaak in nauwe samenwerking met voornoemde ketenpartners.
In totaal zijn er tien medewerkers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg die zich allemaal bezig kunnen houden met illegale medicijnen, maar zij doen ook nog andere zaken. Het afgelopen jaar hebben zich 3 fte fulltime met illegale geneesmiddelen bezig gehouden. In 2012 zijn er drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen gestart en afgerond.
Kunt u de Kamer ruim voor het wetgevingsoverleg Sport van 17 december a.s. informeren over de opdracht en samenstelling van de antidopingcommissie?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de antwoorden op eerder gestelde vragen over schone sport3 ruim voor het wetgevingsoverleg Sport naar de Kamer sturen?
Ja.
Het geruzie in het VUmc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een mogelijke samenzwering is in het VUmc?1
De betreffende melding wordt momenteel door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzocht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de IGZ haar vervolgacties. Wanneer de IGZ mogelijke strafbare feiten aantreft, dan meldt zij dit bij het Openbaar Ministerie (OM).
Hoeveel meldingen over mogelijk patiëntengevaar zijn er inmiddels binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraak over doen aangezien de IGZ momenteel onderzoek doet naar de meldingen bij het VUmc.
Kloppen de beweringen zoals deze worden geuit in het genoemde artikel? Zo ja, wat zullen de consequenties zijn voor het VUmc? Wat wordt er aan gedaan om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke situaties nooit meer plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het geruzie in het VUmc en de gevolgen daarvan en het wederom niet melden van een sterfgeval |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de radio-uitzending over het geruzie in het VU medisch centrum (VUmc), deel 3?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending. Zie voorts mijn reactie op de uitzending in de antwoorden op de vragen hierna.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die aanvankelijk instemde met een extern onderzoek naar calamiteiten door drie hoogleraren maar later dit onderzoek blokkeerde? Is er door bepaalde specialist(en) in het VUmc druk uitgeoefend op de IGZ om het externe onderzoek niet door te laten gaan zoals in het programma Argos voor mogelijk wordt gehouden? Zo ja, is dit dan niet een opmerkelijke en vreemde gang van zaken?
Onderzoek door een externe commissie kan in bepaalde situaties nuttig zijn, al dan niet als aanvulling op het interne onderzoek. Het principe van het uitvoeren van een onderzoek door een externe commissie is volgens de IGZ een goede zaak. Echter, de vraagstelling die het VUmc aan de externe commissie wilde meegeven was veel breder dan onderzoek naar de gemelde gebeurtenis, waardoor naar oordeel van de IGZ de focus daarop verloren dreigde te gaan. Specifiek onderzoek naar de melding zag de inspectie niet expliciet terug in de vraagstelling aan de externe commissie. Dit heeft de inspectie besproken met het VUmc. De inspectie heeft het ziekenhuis verzocht het eigen onderzoek af te ronden. De inspectie heeft met het VUmc afgesproken te bezien of extern onderzoek daarna nog in de rede lag. De inspectie heeft het laten uitvoeren van het onderzoek door een externe commissie overigens niet geblokkeerd.
Is het waar dat een sterfgeval – de verbloeding van een betrekkelijk jonge patiënt met een longtumor op de operatietafel – niet gemeld is bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het VUmc? Was hier sprake van een calamiteit die wel had moeten worden gemeld, zoals enkele oud-inspecteurs van de IGZ stellen? Kunt u dit toelichten? Gaat de IGZ deze zaak onderzoeken?1
Het betreft een patient die tijdens een grote operatie voor een maligniteit (kwaadaardige aandoening) is overleden. Door het VUmc is destijds besloten dat er sprake was van een complicatie, geen calamiteit. Naar aanleiding van de Argos uitzending heeft de inspectie het VUmc opgedragen hier onderzoek naar te doen. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek worden de nodige vervolgstappen bepaald.
Hoe is het mogelijk dat een ziekenhuis dat onder verscherpt toezicht staat van de Inspectie een sterfgeval niet meldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat «de huidige problematiek binnen het VUmc zich niet concentreert op medisch-specialistische expertise», zoals u onlangs stelde in antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven2, maar op de kennelijk totaal verziekte verhoudingen tussen specialisten met alle risico’s van dien?
De inspectie heeft besloten het VUmc onder verscherpt toezicht te stellen om de volgende redenen (citaat):
In de brief die de inspectie op 21 augustus naar het VUmc heeft gestuurd vanwege de instelling van het verscherpt toezicht, schrijft de inspectie (citaat) «[….] dat er nog steeds sprake is van grote problemen in de samenwerking binnen en met de chirurgie, met name rondom één longchirurg. In de analyse staat echter ook vermeld dat de problemen in de samenwerking tussen verwijzend specialisten en de IC niet gebagatelliseerd moeten worden. Verder blijkt dat de relationele problemen tussen de medisch specialisten ernstig van aard zijn en dat die niet zijn op te lossen door mediation, noch door het ontslaan van enkele medisch specialisten.»
Hieruit blijkt dat de inspectie in het kader van het verscherpt toezicht ook nadrukkelijk kijkt naar problemen in de onderlinge samenwerking.
Bent u inmiddels van mening dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld moet worden naar de oorzaken en vermijdbaarheid van sterfgevallen in het VUmc op de afdelingen intensive care en longchirurgie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het verscherpt toezicht kijkt de inspectie naar de hele organisatie. Afhankelijk van de resultaten van het verscherpt toezicht bepaalt de inspectie eventuele vervolgactiviteiten.
Is de patiëntveiligheid in het VUmc op dit moment gegarandeerd?
De inspectie ziet naar aanleiding van de huidige situatie en het opgestelde verbeterplan op dit moment geen directe noodzaak tot het nemen van meer maatregelen. De IGZ blijft, in het kader van het verscherpt toezicht, alert monitoren en volgt de kwaliteit van de zorgverlening nauwlettend.
Hoe en per wanneer zal de samenwerking verbeteren tussen de medisch specialisten van het VUmc? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VUmc staat onder verscherpt toezicht. Verder zijn er twee nieuwe leden tot de raad van bestuur toegetreden. Zij hebben de problemen geïnventariseerd en maatregelen genomen en deze worden nu uitgevoerd. De inspectie volgt dit nauwlettend door middel van gesprekken en eigen verificatie. Zie verder antwoord op vraag 7.