Het bericht ‘Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal’ |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal»?1
Ja
Wat is de laatste stand van zaken bij de onderhandelingen over de EU-Verordening biometrie op identiteitskaarten? Vindt u steun bij andere lidstaten om de sekseregistratie optioneel te laten?
De EU verordening biometrie op identiteitskaarten2 stelt de ICAO richtlijn3 als norm voor identiteitskaarten. Vermelding van geslacht wordt daarmee een verplicht onderdeel van de visuele inspectiezone. Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft Nederland er bij de onderhandelingen op aangedrongen zichtbare vermelding van het geslacht op de identiteitskaart optioneel te maken, zodat lidstaten zelf kunnen besluiten of zij hiervoor kiezen. Het tekstvoorstel is overgenomen in de compromistekst. Of dit standhoudt in de volgende fase van de onderhandelingen tussen de Commissie, de Raad en het Europees parlement kan ik niet zeggen.
Bovenstaande betreft niet het Nederlands paspoort, waarvoor de ICAO richtlijn al eerder in Europese wetgeving is vastgelegd5. Hierdoor is vermelding van geslacht op paspoorten verplicht. ICAO staat toe dat dit in M, V of X is. De nadere invulling hiervan wordt aan de lidstaten gelaten.
Wat betekent de uitspraak voor anderen die graag een X (of doorhaling van geslacht) in hun paspoort zouden willen? Kunnen zij met deze uitspraak bij hun gemeente terecht, of is het voor ieder individueel geval nodig om opnieuw naar de rechter te gaan?
Deze zaak gaat om het verzoek om de vermelding van het geslacht «vrouwelijk» in de geboorteakte te wijzigen naar de vermelding «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld» (artikel 1:24 BW). Het verzoek is toegewezen, waardoor de geboorteakte op dit punt is aangepast. Vervolgens heeft aanpassing van de vermelding van het geslacht in de BRP en in het paspoort van betrokkene plaatsgevonden. De Paspoortwet voorziet niet in aanpassing van het geslacht in het paspoort zonder een aanpassing van de vermelding in de BRP.
Gemeenten kunnen niet op basis van deze uitspraak overgaan tot aanpassing van het geslacht naar «kan niet worden vastgesteld» van anderen die dit ook wensen. In deze gevallen blijft een beoordeling door de rechter noodzakelijk om tot een wijziging van de geboorteakte te komen.
Welke stappen zijn er nodig om registratie van een X in een paspoort mogelijk te maken? Gaat het om een aanpassing van de wet of om aanpassing van lagere regelgeving? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen? Wat is uw tijdspad?
Op dit moment is het al mogelijk een «X» in het paspoort te krijgen voor intersekse personen. Dat veronderstelt voorafgaande aanpassing van de geboorteakte via de rechter (artikel 1:24 BW).
Zou het mogelijk zijn om de groep mensen die graag een X in hun paspoort genoteerd zouden willen zien, te ondersteunen totdat de nodige wet- of regelgeving is aangepast?
Gegevens in de BRP en paspoorten worden ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. Voor de BRP wordt de registratie van het geslacht in de geboorteakte als brondocument gevolgd. Als bij de geboorte biologisch gezien geen geslacht kan worden vastgesteld wordt in de geboorteakte opgenomen «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld». Dit leidt tot een X in een paspoort. Dit kan alleen in de situatie waarin er geen geslacht kan worden vastgesteld. Op dit moment is het niet mogelijk om andere redenen een «X» vermeld te krijgen.
De uitspraak van de rechter waarnaar het NOS-artikel verwijst is ter appreciatie voorgelegd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie heeft bij brief van 19 september 2018 aan de Minister voor Rechtsbescherming laten weten in de uitspraak van de rechter geen aanleiding te zien voor wetswijziging en het raadzaam te achten de ontwikkelingen op dit terrein, ook internationaal, af te wachten. De Minister voor Rechtsbescherming en ik delen de visie van de Commissie en achten wetswijziging op dit moment prematuur. Verdere ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat uiteindelijk iedereen op basis van genderidentiteit een keuze kan maken voor een X-registratie, nu de rechtbank een X-registratie mogelijk heeft gemaakt omdat «de belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van een ambivalent geslacht»?
Zie antwoord vraag 5.
De uitzending ‘Kwetsbare werknemers als verdienmodel?’ van de Monitor |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de uitzending «Kwetsbare werknemers als verdienmodel?» van de Monitor?1
Ja.
Bent u bekend met deze constructie, waarbij boventallige werknemers tegen een flink bedrag worden overgenomen? Zijn er meer bedrijven die deze constructie gebruiken?
Ik ben ervan op de hoogte dat medewerkers van (semi-) publieke instellingen in een aantal gevallen een dienstbetrekking aangaan met een bureau met onder meer het doel om ondersteuning te krijgen bij het vinden van werk. Een dergelijk bureau kan beter zijn toegerust en succesvoller zijn in het begeleiden van kandidaten naar ander werk dan de werkgever zelf. De constructie wordt aangeduid met het begrip «contractovername» en is vaak een alternatief voor onvrijwillig ontslag. In het programma van de Monitor ging het om verhalen van medewerkers die door contractovername in dienst kwamen van het bureau de Maasgroep en voor dat bureau werkzaamheden gingen verrichten.
Vindt u ook dat op deze manier kwetsbare mensen worden gebruikt als verdienmodel? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
In de regel gaat het bij deze bureaus om commerciële partijen, enige winstmarge is dan normaal en toelaatbaar. Dat betekent echter niet dat deze externe partijen, op welke wijze dan ook, misbruik zouden mogen maken van de werknemers die daarbij betrokken zijn. Uit het onderzoek van de Monitor blijkt dat er ex-medewerkers zijn met negatieve ervaringen met de contractovername door de Maasgroep. Deze constructie heeft de schijn tegen zich omdat volgens de ex-medewerkers sprake zou zijn van duurzaam werk maar zij belandden na een jaar in de WW. Ook ontbrak goede begeleiding volgens deze ex-medewerkers. Als de constructie van contractovername bewust wordt gebruikt als verdienmodel, dan is dat een kwalijke zaak.
De rijksoverheid heeft sinds 1 juli 2016 via een aanbesteding een overeenkomst gesloten met het bureau POSG. Met POSG zijn vooraf duidelijke termijnen, rechten en plichten voor contractovername vastgelegd. Met POSG is een inspanningsverplichting afgesproken om alles wat in hun mogelijkheid ligt te doen om de medewerker naar een nieuwe baan te begeleiden. De duur van de contractovername is 24 maanden bij de begeleiding naar het zelfstandig ondernemerschap en 30 maanden bij de begeleiding naar een andere werkgever (buiten de rijksoverheid). Contractovername kan alleen ingezet worden bij wederzijds goedvinden van werkgever en medewerker. De medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de contractovername zijn positief over de dienstverlening vanuit het bureau. De contractovername zoals de rijksoverheid die toepast, kent dus de nodige waarborgen.
Vindt u dat deze constructie moet worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u overheidsorganisaties aanspreken om niet mee te werken aan dit soort constructies?
Is het voorstel, zoals dat in de uitzending wordt gedaan (een contract voor 10 uur, en de overige 18 uur werken met een WW-uitkering), een aanzet tot fraude? Wat vindt u ervan dat hier op deze manier toe wordt aangezet? Hoe kan dit worden aangepakt?
Wanneer een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag om WW-uitkering of gedurende de looptijd van de uitkering onjuiste informatie verstrekt aan het UWV, is er sprake van overtreding van de inlichtingenplicht. Er kan dan sprake zijn van fraude.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer een WW-gerechtigde naast zijn uitkering werkzaam is in een arbeidsovereenkomst en daarnaast werkzaamheden verricht als zelfstandige, deze werkzaamheden gevolgen hebben voor de hoogte van zijn uitkering. De WW-gerechtigde moet maandelijks na afloop van de kalendermaand opgave doen van zijn inkomsten en werkzaamheden als zelfstandige. De inkomsten uit de arbeidsovereenkomst worden verrekend met de werkloosheidsuitkering. De uren die betrokkene werkt als zelfstandige worden maandelijks omgerekend naar een fictief inkomen dat eveneens wordt verrekend met de werkloosheidsuitkering. Indien de uitkeringsgerechtigde deze opgave niet of niet juist doet, is sprake van schending van de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW. Indien dit wordt geconstateerd kan UWV het teveel aan verstrekte uitkering terugvorderen. Daarnaast kan UWV een bestuurlijke boete of maatregel opleggen. Indien er sprake is van een derde die aanzet tot fraude, is het niet mogelijk om die derde bestuursrechtelijk aan te pakken, aangezien de inlichtingenverplichting in de WW gericht is tot de uitkeringsgerechtigde. Wel kan strafrechtelijke aanpak van de derde aan de orde zijn. Dan moet wel sprake zijn van een deelneming aan een strafbaar feit door de derde als omschreven in artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht. Kortheidshalve moet er dan sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het door de «uitkeringsgerechtigde» overtreden van de inlichtingenverplichting. Fraude met socialezekerheidsuitkeringen is onacceptabel. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangekondigd dat hij samen met het UWV maatregelen gaat nemen om fraude met uitkeringen effectief aan te pakken. Daarbij zal ook aandacht zijn voor dit soort constructies.
Het bericht ‘EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier het IBORDER CTRL project betreft?
Uit de berichtgeving blijkt dat het om het IBORDER CTRIL gaat.
Deelt u de mening van de Europese Commissie (EC) dat het een «success story» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog te voorbarig om te stellen of dit project een «succes story» is omdat het project loopt tot 31 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat het onder 2 genoemde project gestoeld is op een bedrag in de begroting van de EC ter hoogte van 4,5 miljoen euro? Betreft dit een eenmalige financiering of een structurele financiering? Welke voorwaarden stelt Nederland als lidstaat van de Europese Unie (EU) aan de financiering van dit project?
Ja. de Europese Commissie heeft 4,5 miljoen toegekend voor de uitvoering van dit project. Dit betreft een eenmalige financiering. Aan deze financiering zijn de algemene voorwaarden van Horizon 2020 verbonden.
Welk bedrijf is of welke bedrijven zijn gemoeid met het onder 2 genoemde project?
Bij de uitvoering zijn de volgende organisaties betrokken:
Het Griekse Instituut voor Communicatie en Computer Systemen (ICCS), de Scientific Technological Reseach for excellence in Medicine Biology (Stremble), Manchester Metropolitan universiteit, iTTi e-technology business, Everis Aerospace and Defense, Biosec group, JAS technologies, Leibzig universiteit, KEMEA center for security studies, TRAINOSE operation and management of transport.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten in de Europese Raad dit project ondersteunen?
Deze pilot wordt uitgevoerd aan de buitengrenzen van Hongarije, Letland en Griekenland. Nederland neemt niet deel aan de uitvoering van deze pilot en heeft ook geen interesse om deel te nemen aan dit project.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten participeren in de uitvoering van het project?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten interesse hebben deel te nemen aan het project? Bent u ook geïnteresseerd Nederland mee te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het project voorafgaand aan de implementatie een ethische toetsing ondergaan? Welke voorwaarden zijn er verder aan de pilot verbonden en welke waarborgen zijn ingebouwd?
Heeft de High-Level Expert Group Artificial Intelligence aanbevelingen gedaan ten aanzien van de toepassing van ethische richtlijnen aangaande het project? Is het project voorafgaand aan de tenuitvoerlegging getoetst op de naleving van het EU Handvest Grondrechten?
Kunt u bevestigen dat een objectief validatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het project? Zo ja, hoe zag dit validatieproces er uit?
Kunt u bevestigen dat het project getoetst is op slechts 34 proefpersonen? Kunt u bevestigen dat de nauwkeurigheid van het leugendetectie-systeem is vastgesteld op 76%? Zo ja, vindt u dit een voldoende basis om het project in drie EU-lidstaten van start te laten gaan, waar veel reizigers onterecht geprofileerd zullen worden? Was u van deze cijfers op de hoogte toen dit aanbod kwam in de RAZ/JBZ-raden?
Kunt u ingaan op de wetenschappelijke fundering van dit project? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de opmerkingen van de wetenschappers die in het artikel worden aangehaald die onder andere stellen dat «dit kan leiden tot implementatie van pseudowetenschappelijke grenscontrole»? Bent u van mening dat dergelijke technologie alleen ingezet mag worden na wetenschappelijke validatie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u motiveren waarom dit project wordt ingezet aan de buitengrens van de EU? Is het project primair bedoeld irreguliere migratie tegen te gaan of is het bedoeld criminaliteit en/of terrorisme te reduceren? Wat zijn de verwachte effecten?
Volgens de informatie van de Commissie zou een dergelijk systeem een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nadat reizigers een reisdocument hebben geüpload in het systeem, moeten zij via een webcam vragen beantwoorden. De beantwoording wordt vervolgens door het systeem geanalyseerd. Het systeem gaat na of betrokkene de juiste informatie heeft verstrekt voor het kunnen passeren van de Europese buitengrenzen. Het project loopt tot 31 augustus 2019 het is dan ook niet opportuun om uitspraken te doen over verwachte effecten.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van illegale immigratie totdat feitelijk is vastgesteld door migratie-autoriteiten in een van de EU-lidstaten dat hier daadwerkelijk sprake van is?
Lidstaten kunnen bij de uitvoering van de grenscontroles en aanpak van illegale immigratie gebruik maken van technologische instrumenten dat is nu ook al het geval, bijvoorbeeld gebruik van kiosken of e-gates. Conform de Europese en nationale regelgeving zal de vaststelling van illegale grensoverschrijding en het opleggen van een maatregel zal altijd door een verantwoordelijke autoriteit moeten worden genomen.
Het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs tot de conclusie is gekomen dat iets dat in ieder geval twee jaar geleden nog op een school gedoceerd werd, namelijk het vak drama, nu ineens in strijd is met de eigen identiteit als een leraar zich in zijn vrije tijd hiermee bezig houdt?1
Navraag bij het College van Bestuur van het Driestar College leert dat hiervan geen sprake is geweest: in de infogids werd niet op het landelijk vastgestelde schoolvak «drama» gedoeld. Het vak drama werd ook twee jaar geleden niet gedoceerd op deze school. Op het Driestar College nemen de leerlingen, conform de wettelijke vereisten/kerndoelen, kennis van cultuurproducties, maar op grond van de identiteit heeft het Driestar College moeite met het bezoeken van de schouwburg. Het vak drama wordt op deze school om die reden niet aangeboden, en dat is ook niet verplicht (zie ook de antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Kwint over deze situatie)2.
In hoeverre heeft de identiteitscommissie in haar oordeel meegewogen dat de school eerder zelf dus drama aanbood, zoals blijkt uit de infogids?
Zie antwoord vraag 1.
Is volgens u sprake van een onafhankelijke identiteitscommissie, wanneer besturen en werknemers gezamenlijk besluiten wie er controle uitvoert op hun besluiten?
Ja. De identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) wordt in stand gehouden door de VGS en de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU). De commissie bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de instellingsbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de bij de commissie aangesloten instellingen. De twee leden gekozen door de instellingsbesturen, en de twee leden, gekozen door het personeel van de instelling kiezen gezamenlijk het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.3 De onafhankelijkheid van de commissie is hiermee gewaarborgd. Op identiteitscommissies als deze zijn de regels, bedoeld in artikel 7:671a BW, lid 2, onderdelen a tot en met d, van toepassing. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat bij onderhavige casus niet conform deze regels gehandeld zou zijn, noch dat de onafhankelijkheid van de commissie in het geding zou zijn.
De afvalbranden op Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten over de directe bedreiging van de volksgezondheid van de afvalbranden op Sint Maarten?1 Klopt het dat werknemers van de stortplaats, omwonenden en toeristen blootstaan aan giftige stoffen in de rook?
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Bij de soms uitslaande branden op de vuilstort is sprake van forse rookontwikkeling, waar veel mensen hinder van ondervinden. De precieze samenstelling van de rook is mij nog niet bekend, maar zoals ik eerder heb gezegd, kan ik mij niet voorstellen dat de rook geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en vind ik het van het grootste belang dat er onderzoek naar plaatsvindt. Daarom heb ik Sint Maarten ondersteuning aangeboden bij het verrichten van metingen, een aanbod dat Sint Maarten inmiddels heeft geaccepteerd.
Klopt het dat eerdere metingen, waaruit blijkt dat de concentraties koolmonoxide, waterstofsulfide en andere schadelijke stoffen serieuze gezondheidsrisico’s vormen, geheim worden gehouden? Zo ja, waarom? Wanneer wist u precies van de uitkomsten van deze metingen en wat heeft u vervolgens met deze wetenschap gedaan? Bent u bereid om deze meetresultaten te publiceren en/of bij de autoriteiten van Sint Maarten aan te dringen op openbaarmaking van de uitkomsten van de metingen? Zo nee, waarom niet?
Het verrichten van metingen en het communiceren over de resultaten daarvan behoren primair tot de verantwoordelijkheden van het autonome land Sint Maarten. Ik heb evenwel van meet af aan, bij zowel de regering van Sint Maarten als de Wereldbank, aandacht gevraagd voor de consequenties van de branden op de vuilstort. Ik heb hun verzocht -in het belang van de volksgezondheid- de vuilstort met voorrang aan te pakken en de branden zo snel mogelijk te bestrijden. De metingen die de Wereldbank heeft gedaan richten zich op de situatie op de vuilstort zelf en zien op het treffen van de juiste voorbereidingen voor de aanpak van de branden. De Wereldbank rondt momenteel het definitieve onderzoeksrapport naar aanleiding van deze metingen af en zal dat op korte termijn aan Sint Maarten beschikbaar stellen. De regering van Sint Maarten maakt de resultaten openbaar, zodra het definitieve rapport beschikbaar is.
Om risico’s van de smeulende en rokende afvalberg voor de gezondheid voor omwonenden vast te stellen, zijn aanvullende metingen noodzakelijk. Daarom heb ik de regering van Sint Maarten aangeboden te ondersteunen bij het doen van metingen naar de impact van (de branden op) de vuilstort op de gezondheid. De regering van Sint Maarten heeft, via een verzoek om technische assistentie, te kennen gegeven hiervan gebruik te willen maken. De Milieu Ongevallen Dienst van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zal deze metingen verrichten en Nederland zal de metingen bekostigen. De experts van het RIVM werken aan een plan van aanpak. De verwachting is dat de metingen in januari 2019 zullen plaatsvinden.
Klopt het dat het de autoriteiten van Sint Maarten de optie van een gesloten verbrandingsoven willen uitwerken, maar dat dit nog lang op zich laat wachten? Zo ja, betekent dit dat bewoners nog langer blootgesteld worden aan giftige stoffen? Bent u bereid om ervan af te zien dit als Landskwestie van Sint Maarten zélf te beschouwen en actief bij te dragen aan een snelle beheersing van de gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder publiekelijk aangegeven dat de vuilstort een groot probleem is dat 40 jaar is genegeerd en dat het een schande is dat deze vuilstort midden op het eiland voor zoveel overlast zorgt. Er is een onhoudbare situatie ontstaan, die is verergerd met het extra afval en puin als gevolg van de orkaan Irma in 2017. Behalve een bedreiging voor de volksgezondheid, levert de vuilstort ook een groot risico voor de van toerisme afhankelijke economie. Daarom heb ik het aanpakken van de afvalproblematiek als hoge prioriteit benoemd in de afspraken over de besteding van de wederopbouwmiddelen via het Trustfonds bij de Wereldbank. In de eerste stuurgroep-vergadering van het Trustfonds (d.d. 12 juni 2018) is dan ook goedkeuring gegeven aan het uitwerken van het «Emergency Debris Project», waarvan het beheersbaar maken van de vuilstort en de afvalbranden het belangrijkste onderdeel is. Voor dit project is USD 25 mln. gereserveerd. Met de experts van de Wereldbank wordt nu in parallelle sporen gewerkt aan een oplossingen voor de korte termijn (beheersing en bestrijding van de branden, opzet en invoering afvalmanagement) en lange termijn (duurzaam afvalmanagement). De Wereldbank ondersteunt Sint Maarten met expertise en extra capaciteit, zodat naar verwachting in 2019 met de invoering van duurzaam afvalmanagement kan worden aangevangen.
Iedereen wil nu meewerken aan een veilige een duurzame oplossing, maar het vergt een lange adem. Tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 15 november jongstleden, heb ik er opnieuw op aangedrongen alles in het werk te stellen om tot de snelst mogelijke oplossingen te komen.
Daar waar er naast of in het verlengde van het project via de Wereldbank ondersteuning nodig is, ben ik bereid te bezien of en hoe ik daar invulling aan kan geven. Zo heb ik gedurende de maanden augustus en september van dit jaar een programmamanager voor het Ministerie van VROMI (verkeer, ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur) geleverd en ondersteun ik de overheid van Sint Maarten nu bij het verrichten van metingen naar de impact van emissies van de vuilstort op de volksgezondheid door het RIVM.
In de media hebben berichten gestaan over een aanbod van een verbrandingsoven als mogelijke oplossing voor het afvalprobleem. Sint Maarten heeft zich echter via de stuurgroep van het Trustfonds gecommitteerd aan de afspraken om te komen tot een structurele en duurzame oplossing. Voor zover mij bekend zijn er, vooruitlopend daarop, door Sint Maarten geen besluiten genomen over (deel)oplossingen.
Deelt u de mening dat dit ernstige gevaar voor de volksgezondheid zo snel mogelijk moet worden aangepakt? Klopt het dat de Wereldbank pas «ergens in de komende maanden» zal beslissen over een project om de branden te beëindigen en het afval te verwijderen? Zo ja, deelt u de mening dat dit van te weinig urgentie getuigt, gezien de ernstige gezondheidsschade die door de giftige rookwolken kan worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat neemt u zich voor om samen met de autoriteiten van Sint Maarten te doen om mensen hiertegen te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Zorgondernemer, de heer Winter |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Eindelijk accepteren we faillissementen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van zorgondernemer, de heer Winter, dat «hij het goedkoopste ziekenhuis in Nederland is, maar daarvoor niet voldoende bekostiging kreeg van de verzekeraars»?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de heer Winter. De curatoren zullen onderzoek doen naar de oorzaak van de faillissementen.
Gaat u gehoor geven aan de oproep dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek moet doen naar de besteding van de balanssteun, de interne vergoedingen binnen de bedrijven van de heer Winter en de wijze waarop de bekostiging door de verzekeraars besteed werd aan de primaire zorg?
Ja, zoals toegezegd zal ik de IGJ en de NZa vragen om onderzoek te doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Was er volgens u sprake van wanbeleid bij het Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen na de overname door MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om grondig onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of partijen rechtmatig hebben gehandeld. Mochten er concrete aanknopingspunten zijn voor een mogelijk verdenking van wanbestuur, dan zal de curator hier passende maatregelen voor in gang zetten.
Wat vindt u van het feit dat de heren Winter en De Boer beiden zowel eigenaar als aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis waren? Ziet u dit als belangenverstrengeling?2
Ik ben tegen ongewenste belangenverstrengeling. Daarvan is sprake als deelbelangen indruisen tegen de maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder. Of daarvan sprake was bij de ziekenhuizen die nu failliet zijn gegaan kan ik niet beantwoorden. Die vraag wordt betrokken bij het door mij aangekondigde onderzoek naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen.
Wat vindt u van het feit dat de ziekenhuizen zaken deden met andere bedrijven van de eigenaren of managers van de ziekenhuizen? Ziet u dit als belangenverstrengeling?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de beschuldigingen jegens de heer Winter dat hij dankzij schimmige vastgoedconstructies geld verdiende aan zorginstelling De Seizoenen en de Thomashuizen?4
Op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen heeft de Ondernemingskamer onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af. In het artikel waarnaar u verwijst wordt niets gezegd over de Thomashuizen.
Welke conclusies trekt u naar aanleiding van de faillissementen van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen over het effect van de liberalisering van zorgvastgoed? Hebben winstuitkeringen in zorgvastgoed er volgens u voor gezorgd dat er minder geld naar de zorg gaat?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om op basis van deze faillissementen een algemene uitspraak te doen over het effect van liberalisering van zorgvastgoed. Voor uw vraag over winstuitkering verwijs ik naar de brief van 13 juli jl. waarin mijn collega-bewindslieden van VWS en ik hebben aangekondigd nader onderzoek te doen. Wij streven ernaar u hier begin volgend jaar over te informeren.
Heeft de heer Winter volgens u in strijd met de Wet normering topinkomens (WNt) en/of de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gehandeld?
Het CIBG (toezichthouder op de WNT) heeft mij laten weten dat er in het verleden geen overtreding is geweest van de WNT. Wel was er in 2014 door een rekenfout een onverschuldigde betaling van € 223,38. Dit is na constatering terugbetaald door de heer Winter. MC Slotervaart heeft tot op heden de WNT verantwoording over 2017 niet gepubliceerd. Ik heb het CIBG (de WNT-toezichthouder in de zorg) gevraagd de stukken op te vragen bij het MC Slotervaart. Dit heeft het CIBG inmiddels gedaan en eind deze maand zal de curator de stukken naar het CIBG sturen. Op basis van die stukken kan er opgemaakt worden of in 2017 de WNT is nageleefd.
Of er sprake is van overtreding van de WTZi zal moeten blijken uit het onderzoek dat de IGJ en de NZa gaan doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Hoe reageert u op het feit dat de heer Winter een belang van 22,4% in CCN heeft5 en het feit dat DC Klinieken en Cardiologie Centra Nederland (CCN) een samenwerkingsverband hebben6, in het licht van het feit dat CCN geïnteresseerd is in het mogelijk maken van een doorstart voor de IJsselmeerziekenhuizen?
Het lijkt mij niet wenselijk als de aandeelhouders van de failliete ziekenhuizen na een doorstart opnieuw een financieel belang zouden hebben in de IJsselmeerziekenhuizen. De curator van MC IJsselmeerziekenhuizen is momenteel in gesprek met partijen over een doorstart. Hierbij spelen de aandeelhouders van MC Slotervaart of MC IJsselmeerziekenhuizen geen rol.
Wat vindt u van het toekomstbeeld van de heer Winter van een «medical mall», een medische supermarkt waar ziekenhuizen zich beperken tot specifieke kernspecialismen?7 Wat voor effecten zal een dergelijk model volgens u hebben op het voortbestaan van de fysieke ziekenhuizen die Nederland nu kent?
Ik denk dat het zorglandschap over 20 jaar substantieel zal verschillen van het zorglandschap van vandaag. Dat is ook nodig. Grote demografische en maatschappelijke ontwikkelingen komen op ons af: zoals vergrijzing, het toenemende aantal mensen met één of meer chronische ziekten, de behoefte aan personeel in de zorg en technologische ontwikkelingen. Ook de veranderende wensen die de samenleving aan zorg en ondersteuning stelt, vergt vergaande aanpassingen in de wijze waarop zorg en ondersteuning wordt geboden.
Of het toekomstig zorglandschap overeen komt met het beeld van de heer Winter weet ik niet; dit is zijn visie, en die laat ik graag voor zijn rekening. Wat voor mij centraal staat is dat, zoals afgesproken in de Hoofdlijnenakkoorden, de juiste zorg op de juiste plek, door de juiste professional, op het juiste moment en tegen de juiste prijs moet worden geleverd. Daarbij moeten de behoeften van de patiënt centraal staan, en niet het bestaande zorgaanbod. Met als uitgangspunt dat de patiënt even goede of zelfs betere zorg zal ontvangen. In het ziekenhuis als dat moet, maar meer zorg zal in de toekomst ook in de eerste lijn, door de huisarts, door de wijkverpleging, of via e-health thuis kunnen worden geleverd. Uiteraard dus dichtbij waar dat kan, maar ook verder weg als dat beter is voor de kwaliteit, bijvoorbeeld in gespecialiseerde centra.
Het bericht ‘Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herkent u de in het artikel «Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond» genoemde praktijken van grondspeculatie met (landbouw-)grond?1
Ja. Grond wordt al langer aangeboden als product, waarin kan worden geïnvesteerd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de risico’s hiervan gewezen.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) momenteel niet kan ingrijpen, omdat er met een «slimmigheidje» wordt voorkomen dat de landbouwgronden als beleggingsobject worden gezien?
Volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) is sprake van een beleggingsobject indien het beheer «hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger». De reden voor dit criterium is dat het bij een beleggingsobject naar zijn aard moet gaan om een belegging waar de consument geen omkijken meer naar heeft. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject. Hetgeen op papier wordt overeengekomen hoeft evenwel niet leidend te zijn voor de beoordeling van de praktijk. Er kan door constructies worden heengekeken. Wanneer in praktijk onderhands wel degelijk het beheer van de zaak aan de consument wordt gelaten, kan dat beheer van de zaak geacht worden onderdeel uit te maken van hetgeen aangeboden wordt aan de consument; waardoor alsnog sprake kan zijn van een beleggingsobject en de regels van de Wft van toepassing zijn.
Wanneer gronden op papier in bezit en beheer zijn van particuliere beleggers, terwijl het feitelijk beheer wordt uitgevoerd door een derde (bijvoorbeeld een agrariër) en dus niet door de particuliere belegger, is er dan toch niet feitelijk sprake van een beleggingsobject waarmee er dus financieel toezicht nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waar kunnen particuliere beleggers die zich misleid voelen door aanbieders van producten zoals in het artikel genoemd terecht, nu de producten formeel niet vallen onder het financieel toezicht van de AFM?
Volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is het een handelaar niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Het toezicht hierop vindt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) plaats door de AFM, mits er sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van financiële producten in de zin van de Wft (zoals beleggingsobjecten). Als hier geen sprake van is, is de ACM bevoegd. Beleggers in een investering in grond die niet kwalificeert als een financiële dienst of activiteit (zoals het aanbieden van een grondperceel waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert), kunnen zich dus melden bij de ACM.
Wanneer de AFM of ACM tot het oordeel komt dat er een oneerlijke handelspraktijk wordt verricht, kan een zelfstandige last of last onder dwangsom worden opgelegd om de handelaar te verplichten de oneerlijke handelspraktijk te beëindigen. In de praktijk betekent dit dat onjuiste of misleidende informatie moet worden hersteld en dat onvolledige informatie moet worden aangevuld. Ook kunnen de AFM of de ACM boetes opleggen van maximaal € 450.000,–. Een oneerlijke handelspraktijk levert een onrechtmatige daad op, waarvoor consumenten de aanbieder aansprakelijk kunnen stellen om hun schade te verhalen.
Is het waar dat u werkt aan een wetsvoorstel om beleggers beter te beschermen tegen aanbieders van dubieuze beleggingsobjecten, zoals in het artikel is vermeld? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
Ja. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee de bescherming van beleggers in beleggingsobjecten wordt versterkt. Hierover voer ik overleg met de AFM. Het is mijn voornemen het wetsvoorstel in de loop van 2019 aan uw Kamer te zenden.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over het bericht dat ING dat haar balans over 2014 en 2015 aanpaste met meer dan 180 miljard euro?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het stuk «Fiscus liep 153 miljoen mis doordat ING haar balans oppoetste – foutje bedankt!»2
Ja.
Herinnert u zich dat u geen voorbeeld kon noemen van enig ander bedrijf in Nederland dat ooit zijn balans heeft moeten bijstellen voor 180 miljard euro en heeft u ondertussen al een ander bedrijf kunnen vinden dat ooit zo’n gigantische balanscorrectie heeft doorgevoerd?
In mijn brief d.d. 16 oktober jl. ben ik ingegaan op de presentatie van cash pooling in de verslaglegging van banken.3 De internationale verslaggevingsstandaarden staan toe dat bedrijven, zoals ING, cijfers op netto basis presenteren indien naar de mening van het bedrijf en haar accountant aan de door de International Accounting Standards Board (IASB) gestelde voorwaarden wordt voldaan. Mijn begrip van de openbare verslaglegging was toen – en is nu nog steeds – als volgt. In de verslaglegging van ING over de jaren 2014, 2015 en 2016 is cash pooling op netto basis gepresenteerd. Deze verslaglegging is voor zover bekend op dit onderwerp niet bijgesteld of gecorrigeerd. In de verslaglegging over 2016 zijn vergelijkende cijfers voor de jaren 2014 en 2015 op bruto basis gepresenteerd.
Herinnert u zich dat u ABN Amro en Rabobank noemde als andere voorbeelden van banken die hun balans hebben bijgesteld en kunt u aangeven voor hoeveel zij hun balans over die jaren hebben bijgesteld?
De verwijzing zag op het feit dat meerdere banken, ten aanzien van cash pooling, in de verslaglegging zowel bruto als netto bedragen presenteren. Ik heb in die beantwoording niet gesteld dat de verslaglegging bij deze banken is «bijgesteld». Voor het verschil in omvang tussen de bruto en netto posities verwijs ik u naar de openbare verslaglegging van de desbetreffende banken.
Is het dus waar dat de correctie op de balans bij ING, die in een summiere voetnoot werd toegelicht, uniek was in omvang?
In het algemeen leidt het netteren van cash pooling activiteiten in de geconsolideerde balans tot een lager balanstotaal. Ik beschik niet over informatie dat hier sprake zou zijn van een unieke situatie.
Heeft u gehoord dat op de hoorzitting in de Kamer van de zijde van Ernst & Young (EY), medeverantwoordelijk voor de accountantscontrole bij ING, door prof. De Bos op vragen van Kamerlid Ronnes over deze 180 miljard euro correctie is geantwoord: «U moet me niet vragen wat de onderliggende posten zijn»?3
Ja.
Wat is de waarde van een jaarrekening, als je die voor 180 miljard euro mag corrigeren en als de accountant niet weet wat de onderliggende posten zijn?
Op basis van internationale verslaggevingsstandaarden mogen bedrijven het nettobedrag opnemen indien de onderneming: (a) een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en (b) voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.5 Met andere woorden, zowel in juridische zin als in economische zin moet er een rechtvaardiging zijn om te netteren. Ik hecht aan een goede vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen door aan te sluiten bij deze internationale verslaggevingsstandaarden.6
Weet u wat de onderliggende posten van de correctie van 180 miljard euro zijn? Zo ja, wat zijn die dan?
Cash pooling wordt met name gebruikt door bedrijven met meerdere rekeningen en activiteiten in verschillende landen. Bij het poolen van meerdere rekeningen van één klant kunnen positieve en negatieve standen van de klant worden gesaldeerd. Die saldering kan ertoe leiden dat cijfers op grond van internationale verslagleggingstandaarden ook op netto basis gepresenteerd mogen worden.
Kunt u specificeren waar de post «other» onder customer deposits op pagina's 228 en 229 van de jaarrekening 2016 uit bestaat? Bevat die post uitsluitend cash of ook andere financiële instrumenten? Betreft de volledige correctie uitsluitend «notional cash pooling» producten?
Zie het Antwoord 8. Hierover heb ik niet meer informatie dan beschikbaar in de openbare verslaglegging.
Indien u niet met absolute zekerheid kunt zeggen wat die onderliggende posten zijn, wilt u dan bij ING en/of de accountant en/of de toezichthouder opheldering vragen?
Het is niet aan mij om «met absolute zekerheid» uitspraken te doen over onderliggende posten van individuele banken. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de verslaglegging van individuele banken. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Weet De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder wat de onderliggende posten van de correctie van 180 miljard euro zijn? Zo ja, wat zijn die dan?
Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt. De prudentiële toezichthouder doet geen mededelingen over het toezicht op individuele banken. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Herinnert u zich dat u via een grafiek in bedekte termen meedeelde dat de leverage ratio van ING eind 2015 3,6% bedroeg, na de balanscorrectie?
Uit publieke jaarverslagen valt af te leiden dat ING over de jaren 2014 en 2015, de leverage ratio, met cash pooling zowel op netto basis als bruto basis rapporteerde. Met cash pooling op netto basis bedroeg de leverage ratio van ING 3,6% over 2014. Op bruto basis was dit 4,1%. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt.
Is het waar dat de minimaal vereiste leverage ratio van ING 4% bedroeg in die tijd en dat ING met een leverage ratio van 3,6% helemaal niet de laatste staatssteun had mogen aflossen?
In 2014 heeft de toenmalige Minister van Financiën aangegeven dat de Nederlandse systeembanken tot en met 2018 moesten streven naar een leverage ratio van minimaal 4%. Dit was geen wettelijke ondergrens. DNB heeft toen aangegeven dat alle banken een leverage ratio doelstelling hebben opgenomen in hun meerjarige kapitaalplanning.7 In de toekomst zullen consequenties gelden bij het niet voldoen aan een wettelijke minimum leverage ratio eis.8
Indien de kapitaal ratio 3,6% was, had ING dan toestemming gekregen om de laatste tranche staatssteun terug te betalen?
Zoals ik ook onder vraag 13 heb aangegeven, speelde deze situatie niet bij de terugbetaling van de staatssteun. In 2008 nam Nederland een maatregel waarbij de Nederlandse Staat 10 mld euro aan effecten, uitgegeven door ING, in handen nam. Met de Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling. De laatste terugbetaling is in 2014 voldaan.
Is het waar dat alleen omdat ING de staatssteun had afgelost in november 2014, in maart 2015 kon worden overgegaan tot forse salarisverhogingen voor de top, zoals voor de heren Hamers, Nagel en Flynn en de uitkering van bonussen?4
Met de Europese Commissie zijn, naast het vragen van een redelijke vergoeding voor de steun, ook afspraken gemaakt over beloningen. Naast deze afspraken gold sinds 2011 voor ING in verband met de staatssteun onder meer een verbod op salarisverhoging en uitkering van variabele beloningen voor de top ingevolge de voorloper van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo).
Vanaf terugbetaling van de staatssteun gelden deze beloningsregels en afspraken niet meer, maar gelden onverkort de regels van de Wbfo, waaronder een bonusplafond van 20% van de vaste beloning en de mogelijkheid tot terugvordering en aanpassing van variabele beloningen (claw back en malus). Daarnaast moet de beloning voldoen aan de vereisten voor een «beheerst beloningsbeleid». Hierbij blijft het van belang dat de raad van commissarissen van banken zich steeds rekenschap geeft van de maatschappelijke context en de huidige situatie in ogenschouw neemt.
Herinnert u zich dat u schreef: «het ministerie is in 2015 door ING op de hoogte gesteld van het feit dat het wel of niet netteren van «cash pooling» van invloed kan zijn op de totale blootstelling van een bank en daarmee ook de leverage ratio»?
Ja.
Kunt u de datum noemen waarop het ministerie op de hoogte gesteld is en het desbetreffende document (brief, memo, e-mail of dergelijke) waarin dat staat, aan de Kamer doen toekomen?
Op 29 januari 2015 heeft ING tijdens een bijpraatgesprek op het ministerie aangekaart dat het wel of niet netteren van cash pooling van invloed kan zijn op de leverage ratio. Naar aanleiding hiervan heeft mijn ambtsvoorganger intern gevraagd om meer informatie over de nettering van cash pooling binnen de berekening van de leverage ratio. Daarna is mijn ambtsvoorganger geïnformeerd dat het aan de prudentiële toezichthouder is om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording, eist het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de kapitaaleisen dat fysieke saldering van cash pools dagelijks – of naar mening van de toezichthouder frequent genoeg – plaatsvindt. De onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond.
Waarom heeft uw ambtsvoorganger toen hij dit hoorde geen actie ondernomen op het gebied van terugbetaling van staatssteun en terugvorderen van de bonussen?
Dit was toen niet aan de orde. Zie de antwoorden op vragen 13, 14 en 17.
Heeft ING een foutherstel doorgevoerd of een stelselwijziging, aangezien dit niet staat in het jaarverslag?
Voor zover ik op basis van openbare stukken kan zien heeft ING geen «foutherstel» doorgevoerd ten aanzien van de verslaglegging over de jaren 2014, 2015 of 2016. Of dit nodig was is overigens niet aan mij maar aan ING en de controlerend accountant. In de verslaglegging van ING over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft gewijzigd waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Dit wordt toegelicht op pagina’s 121 en 122 van de verslaglegging van ING over 2016 en leidt tot een wijziging van de vergelijkende bedragen. Zie voor de juiste terminologie mijn Antwoord 20.
Indien ING voor de wijziging een vrijwillige stelselwijziging heeft doorgevoerd, heeft u dan in de jaarrekening kunnen aantreffen (conform International Accounting Standards 8.29): «de aard van de stelselwijziging; de redenen waarom het nieuwe stelsel betrouwbare en meer relevante informatie geeft; het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode; het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd; indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de stelselwijziging wel is doorgevoerd.» Zo, ja waar heeft u die kunnen aantreffen?
Officiële vertalingen van IAS-standaarden treft u aan in het Publicatieblad van de Europese Unie.10 Daar wordt niet gesproken over een «stelselwijziging». Wel wordt gesproken over «wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving» (ook wel: «changes in accounting policies»). In de verslaglegging van ING over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft gewijzigd waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Dit wordt toegelicht op pagina’s 121 en 122 van de verslaglegging van ING over 2016 en leidt tot een wijziging van de vergelijkende bedragen. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Indien het een verplichte stelstelwijziging betrof, heeft u dan kunnen ontdekken welke wijziging inging?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 19 en 20.
Ben u op de hoogte dat de International Swaps and Derivatives Association (ISDA) master netting agreement/Credit Support Annex niet voldeed aan de verrekeningscriteria onder de International Financial Reporting Standards (IFRS) en daarom een probleem opleverde toen in 2013 IFRS 7 werd ingevoerd, omdat derivatenposities niet genetteerd mochten worden?
Nee, deze specifieke casus is mij niet bekend. Wel zijn er onder de internationale standaarden eveneens strikte regels verbonden aan het netteren van derivaten, net als dat geldt voor cash pooling. Zo mogen er bijvoorbeeld geen verschillende tegenpartijrisico’s tegen elkaar weggestreept worden. In beginsel is netteren alleen toegestaan op het moment dat dit economisch en juridisch gerechtvaardigd is. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden die voor verslaggeving gelden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Kunt u melden, nu banken zoals Deutsche Bank melding maken van het feit dat deze master netting agreements niet voldeden, hoe ING Bank dat sinds 2013 (presentatie IFRS 7) heeft opgelost?
Nee. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de verslaglegging van individuele banken. Indien het netteren van bepaalde derivaten op grond van de internationale standaarden niet zou zijn toegestaan, worden ze bruto getoond op de balans.
Is er tussen ING en uw ambtsvoorgangers en/of het ministerie in de jaren 2011 tot het einde van de staatssteun gesproken over de problematiek met betrekking tot de master netting agreements? Zo ja, kunt u daarover details geven?
Zie mijn antwoorden op vragen 22 en 23.
Hoe beoordeelt u het feit dat ING gewacht heeft tot begin 2017 met een megacorrectie, terwijl de bank al bij brief van accountant EY van 29 februari 2016 erover was ingelicht dat een correctie nodig was?5
In de bron («brief van accountant EY van 29 februari 2016») wordt niet gezegd dat een correctie van eerdere jaarverslaglegging nodig is noch was. Zie o.a. ook het Antwoord 8.
Weet u of de vraag aan het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) van november 2015 afkomstig is van ING, een van haar accountants (EY of KPMG), dan wel een van de andere Nederlandse staatsbanken? Zo ja, van wie is deze vraag dan afkomstig?
Nee het is mij niet bekend wie die vraag heeft gesteld. Overigens kan elke «stakeholder» een vraag stellen aan het IFRIC.
Heeft ING extra bankenbelasting (rond de 160 miljoen euro) betaald vanwege de aangepaste jaarrekening?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik geen uitlatingen doen over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Moet een bank in zijn algemeenheid bankenbelasting nabetalen als het zijn balans corrigeert en maakt het daarbij nog uit of het om een foutherstel of om een stelselwijziging gaat? Kunt u dit toelichten?
Bij de heffing van de bankenbelasting is het de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om tijdig een juiste en volledige aangifte in te dienen en de verschuldigde belasting te voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de inspecteur om toezicht op deze aangifte uit te oefenen.
De bankenbelasting wordt geheven over het (geconsolideerde) balanstotaal uit de commerciële jaarrekening ultimo boekjaar, verminderd met – kort gezegd – het kernkapitaal, de onder een depositogarantiestelsel gedekte deposito’s en verzekeringspassiva. Een aanpassing van de balans kan leiden tot een toename van de grondslag en het belastbare bedrag. Indien dat het geval is, dient de belastingplichtige – voor zover al aangifte is gedaan – een herziene aangifte in te dienen. Mocht de belastingplichtige dit nalaten, dan bestaat er voor de Belastingdienst de mogelijkheid om een naheffingsaanslag op te leggen.
Welk overleg hebben u en uw ambtsvoorganger, dan wel ambtenaren namens u, gehad met ING en zijn accountants over de jaarrekeningen van 2014, 2015 en 2016? Kun u een lijst geven van gesprekken en zaken die besproken zijn?
De Minister of Staatssecretaris van Financiën zijn niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse verslaglegging van individuele banken. Dat zijn de individuele banken zelf. De controlerend accountant ziet erop toe dat voldaan wordt aan de internationale verslaggevingstandaarden. De Minister of de Staatssecretaris voeren dan ook geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingstandaarden in de praktijk.
De inspecteur van de Belastingdienst voert wel gesprekken met individuele belastingplichtigen, maar niet namens de Staatssecretaris of Minister van Financiën. Het is aan de inspecteur om te beoordelen of een belastingplichtige aan zijn fiscale verplichtingen heeft voldaan. Op grond van artikel 67 AWR kan ik echter geen uitlatingen doen over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige.
Bent u ervan op de hoogte dat de accountantskantoren die ING controleerden (EY en KPMG) ook feitelijk de asset quality review (AQR) in 2014 bij het beging van de bankenunie hebben uitgevoerd?
In 2014 heeft de toezichthouder ondersteuning gezocht van externen voor het uitvoeren van audits, taxaties, controles, modellering en procesbegeleiding. De prudentiële aanpak was echter een andere dan de gangbare verslaglegging op basis van internationale verslaggevingsstandaarden. DNB heeft mij laten weten dat de selectieprocedure van externen potentiële belangenconflicten in ogenschouw nam en dat geen accountantskantoor werk uitvoerde voor een bank waarvoor zij op dat moment ook externe accountant was.
Zijn bij de AQR alle risico’s van de off balance post van 180 miljard euro ook in zijn geheel meegenomen en meegewogen?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de openbare resultaten per individuele bank.12
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen worden één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
ICT-problemen bij UWV |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de podcast De Echte Jan Radioshow over ICT-problemen bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. In de podcast gaat de heer Roos in gesprek met het Kamerlid Van Dijk over onder meer de WW-fraude door arbeidsmigranten, de mogelijkheid om via de Polisadministratie van UWV fraudegevallen op te sporen en de uitgaven die UWV in het verleden heeft gedaan aan ICT. De bestrijding van WW-fraude en de mogelijkheden die UWV hiervoor heeft zijn belangrijke onderwerpen, waarover ik op 11 oktober jl. uitgebreid met uw Kamer heb gesproken en waarover ik u eind januari zal informeren.
Is het waar dat de digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen door UWV uit het polisadministratiesysteem zijn gehaald? Zo ja, waarom is dit gedaan?
Nee. De digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen zijn niet uit de Polisadministratie gehaald. De Polisadministratie is geen fraudesignaleringssysteem. Het is een database waarin inkomstengegevens (zoals loon, uitkeringen en arbeidscontracten) worden opgeslagen. De gegevens in de Polisadministratie bieden wel mogelijkheden om fraude op te sporen.
De Polisadministratie wordt gevuld via de loonaangifte door werkgevers. Toezicht op de aangeleverde loongegevens is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van UWV en de Belastingdienst. UWV en Belastingdienst markeren aan de hand van controles onjuist bevonden informatie in de Polisadministratie. Afnemers van de Polisadministratie kunnen zien dat gegevens als zodanig zijn aangemerkt.
UWV heeft aangegeven dat in de periode 2007–2008 voor de directie Handhaving een aparte functionaliteit is gebouwd, de zogenaamde Fraude Preventie en Onderzoek levering. Op basis van deze levering werden samenloopsignaleringen gedaan: samenloop tussen het hebben van werk en een werkloosheidsuitkering en samenloop tussen het hebben van werk en een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze levering was gebaseerd op de oude registraties van de toenmalige uitvoeringsinstellingen (GAK, SFB, USZO, Cadans, GUO) en heeft tot en met 2017 gedraaid. Daarna is de controle op samenloop ingebouwd in de primaire systemen van de divisie Uitkeren van UWV. De directie Handhaving heeft nu via een aparte applicatie voor gegevensanalyse toegang tot de Polisadministratie en kan daarmee analyses op de data uitvoeren ten behoeve van het signaleren van mogelijke fraude.
Is het waar dat UWV reeds in 2007 circa 250 miljoen euro heeft uitgegeven aan ICT? Zo nee, wat is het juiste bedrag?2
In 2007 heeft UWV, zoals vermeld in het jaarverslag, in totaal 258 miljoen uitgegeven aan automatisering.
Is het waar dat uw voorganger in 2011 meende dat de polisadministratie en loonaangifteketen niet alleen op orde zijn, maar dat «dit alles ook binnen het budget is gebleven»?
Per brief van 31 mei 20113 heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer de eindrapportage «Werking van de loonaangifteketen in 2010», de eindrapportage «plateau stabiele keten» en de veertiende halfjaarlijkse rapportage «Samenwerking UWV en Belastingdienst» toegezonden. De rapportages gingen vergezeld van een oordeel van Het Expertise Centrum en het rapport «UWV en Walvis, tiende rapportage» van de Inspectie Werk en Inkomen. In de brief schrijft mijn voorganger dat UWV en Belastingdienst goede resultaten hebben behaald in het reguliere proces rond het verwerken van loonaangiftegegevens en bij het treffen van de maatregelen voor de stabiele loonaangifteketen. In 2010 was, net zoals over 2008 en 2009, sprake van een werkende loonaangifteketen en is het plateau van de stabiele keten gerealiseerd.
In de veertiende halfjaarlijkse rapportage staat dat UWV tot en met maart 2011 voor de realisatie van de Polisadministratie en loonaangifteketen in totaal 339,6 miljoen euro heeft uitgegeven. Daarmee zijn de totale kosten binnen het budget van 348 miljoen euro gebleven. Met betrekking tot de kosten voor ICT was sprake van een overschrijding van het budget: in totaal is 202,1 miljoen uitgegeven terwijl 157,9 miljoen euro was begroot. Op andere posten, waaronder het sociaal plan, was sprake van een onderuitputting van het budget.
Deelt u de mening dat dit alleen mogelijk was door met budgetten te schuiven (van polisadministratie naar databeheer)? Zo nee, wat is de juiste weergave?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat geld voor ICT in dit verband ondoelmatig danwel inefficiënt is uitgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet uitsluiten dat geld voor ICT deels ondoelmatig of inefficiënt is besteed. Bij de totstandkoming en inrichting van de Polisadministratie en de loonaangifteketen hebben zich immers tal van problemen voorgedaan waaronder ICT-technische problemen en is er meer geld aan ICT besteed dan oorspronkelijk begroot. Daarover is door mijn respectievelijke voorgangers diverse malen en uitvoerig aan uw Kamer gerapporteerd.
Bent u bereid deze zaak te onderzoeken, zodat alle feiten boven tafel komen?
Naar de ontwikkeling en inrichting van de loonaangifteketen en de Polisadministratie is in het verleden door verschillende toezichthoudende instanties, zoals de (toenmalige) Inspectie Werk en Inkomen en Het Expertise Centrum, uitgebreid en terugkerend onderzoek gedaan. Hierover is gerapporteerd aan uw Kamer.4 Ik zie dan ook geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek.
De voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd. |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u toelichten hoe het staat met de voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd?
De aanbestedingsdossiers van het project A27/A12 Ring Utrecht zijn in voorbereiding. De actuele planning is om in de eerste helft van 2019 te starten met de aanbesteding.
Kunt u toelichten hoe groot de technische risico’s zijn voor de verbreding van «de bak» (een onderdeel van de verdiepte ligging van de A27) in relatie tot de plastic folie en lekkage van het grondwater, verdroging van Amelisweerd en andere gebieden in de omgeving?
Tussen de knooppunten Lunetten en Rijnsweerd is de A27 in het verleden aangelegd in een verdiepte ligging, deels door middel van een betonnen bak en deels in een folieconstructie. De verbreding van de A27 is technisch complex met een aanzienlijk maar beheersbaar risicoprofiel. Om de verbreding op een beheersbare manier te kunnen realiseren, heeft Rijkswaterstaat diverse technische onderzoeken laten uitvoeren. Voor deze onderzoeken zijn verschillende externe kennisinstituten geraadpleegd. Om negatieve effecten op de omgeving te voorkomen zijn randvoorwaarden opgesteld die meegaan als eis in het contract van de aannemer. Daarnaast zijn tijdens de aanbesteding de omgevingseffecten onderdeel van de gunningscriteria. De randvoorwaarden zijn opgesteld in afstemming met de bestuurlijke partners in de regio.
Kunt u toelichten waarom voor deze bak is gekozen om bij de graafwerkzaamheden de folie te naderen tot op minder dan een meter ondanks dat dit als zeer risicovol wordt gezien?
De verbreding vindt plaats binnen de ligging van de huidige folieconstructie. Door een meter afstand tot de folieconstructie te behouden worden de technische risico’s beperkt. Bij de aanleg van de nieuwe (langzaam verkeer) brug over de A27 nabij Lunetten is dit uitgangspunt een aantal jaar geleden met succes toegepast.
Kunt u inzage geven hoe de aannemers staan tegenover het plan? Zijn er aannemers(combinaties) die dit plan zien zitten?
In een tweetal marktconsultaties is gesproken met vertegenwoordigers uit de markt. Bij deze bijeenkomsten is informatie uitgewisseld over de manier waarop het project succesvol kan worden aanbesteed en uitgevoerd. Uiteraard hebben de partijen tijdens deze bijeenkomsten nog niet aangegeven of ze wel of niet voornemens zijn om deel te nemen aan de aanbesteding.
Wie is ervoor verantwoordelijk als het mis gaat: de aannemer of u? Is er een plan voor herstel van de folie als deze beschadigd raakt? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Een beheerste bouwmethode in de verdiepte ligging is een belangrijk onderdeel van het aanbestedingsproces. In de contractvoorwaarden zijn daarom diverse technische eisen opgenomen. Daarnaast wordt in het contract een risicoverdeling opgenomen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
De aannemer zal worden gevraagd om in zijn aanbieding maatregelen op te nemen om de daarmee verband houdende risico’s te beheersen. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze maatregelen.
Wat zou het herstel van de folie of een alternatieve methode voor containment kosten in tijd en geld?
De aannemer wordt gevraagd om in zijn bieding met een plan te komen waarbij de kans op beschadiging van de folie wordt geminimaliseerd. De exacte uitvoeringsmethode is op dit moment nog niet bekend en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure.
Zijn er lessen getrokken uit de lekkage van de veel simpelere bak bij de A4 (Midden-Delfland) die kunnen worden betrokken bij de A27?
De ervaringen bij dit project zijn meegenomen in de contractvoorbereiding. Zo is er door een gerenommeerd kennisinstituut meer onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid en de grondwaterstroming (praktijkproef met bemaling). Daarnaast zijn er aanvullende modelberekeningen uitgevoerd. Er zijn echter ook verschillen, zo is er bij de A4 bijvoorbeeld geen sprake van een folieconstructie.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
Het bericht ‘Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de stelling van de geïnterviewde dat om de uitstoot van broeikasgassen te beperken kernenergie nodig is voor een leefbare planeet en dat op zonne-energie en wind nooit een hele economie kan draaien?
Kernenergie kan voorzien in CO2-vrij en regelbaar productievermogen. In de scenario’s van het Internationale Energie Agentschap (IEA) wordt er van uitgegaan dat er internationaal een verdubbeling van de capaciteit voor kernenergie in 2050 nodig is ten opzichte van de huidige capaciteit om de doelen van Parijs te halen. Wereldwijd, hoofdzakelijk in Azië, zijn er ca. 60 kerncentrales in aanbouw. Dat laat onverlet dat op nationaal niveau landen vrijheid hebben om scenario’s voor de eigen situatie in te vullen. Daarbij komt dat de elektriciteitsvraag naast kernenergie op een aantal andere manieren kan worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof.
Kunt u ingaan op de vier door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) onderschreven scenario’s over kernenergie als een van de mogelijke manieren om meer koolstofarme elektriciteit te produceren in vergelijking met fossiele brandstoffen als kolen en olie?
Binnen het IPCC zijn door wetenschappers verschillende mondiale toekomstscenario’s ontwikkeld ter «stroomlijning» van wetenschappelijke analyses van de effecten van klimaatverandering en mogelijke adaptatie- en mitigatiemaatregelen. Deze zijn wereldwijd door modelteams gebruikt ter verkenning van CO2-emissiereductiepaden voor het beperken van de mondiale gemiddelde temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius. Het gaat daarbij om de volgende scenario’s:
In alle scenario’s groeit de inzet van nucleaire energie tot 2030 in absolute zin (met ca. 60–100% ten opzichte van 2010). De inzet van kernenergie groeit in de meeste 1,5°C-routes verder tot 2050, maar in sommige scenario’s (het LED- en S1-scenario) neemt de bijdrage van kernenergie zowel relatief als absoluut af na 2030. Na 2050 groeit in sommige scenario’s kernenergie nog wel absoluut, maar neemt het aandeel in de energievoorziening (verder) af in alle scenario’s. Er zijn overigens wel grote verschillen in de inzet van kernenergie tussen modellen, zowel door technologische onzekerheden als ook de veronderstelde maatschappelijke acceptatie van kernenergie.
Wordt aan de Nederlandse klimaattafels kernenergie als onderdeel van de toekomstige energiemix meegenomen? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u dan de mening dat kernenergie uit de taboesfeer gehaald zou moeten worden?
Ja. Het proces rondom het Klimaatakkoord is zo ingericht dat het aan de partijen aan de sectortafels is om met elkaar te bekijken welke opties invulling kunnen geven aan de CO2-reductieopgave. In deze setting is het aan de (markt)partijen om het ter tafel te brengen als er richting 2030 en/of 2050 potentie is voor kernenergie om op een kosteneffectieve wijze bij te dragen aan de CO2-reductie, en zo ja daarbij in beeld te brengen welke kennis- en innovatie-vraagstukken daarmee samenhangen. Verschillende studies laten zien dat kernenergie inderdaad een kosteneffectieve mogelijkheid kan zijn en dat een positieve business case op lange termijn, niet voor 2030, tot de mogelijkheden kan behoren. Daarbij is het huidige beeld dat de bouw van nieuwe kerncentrales in Nederland voor 2030 niet als reële optie wordt gezien, vanwege onder andere de verwachte rentabiliteit en de doorlooptijden.
Wat is de CO2-reductie ten gevolge van het inzetten van kernenergie en welke aanvullende bijdrage zou kernenergie kunnen leveren aan een verstandige energiemix, naast wind-, zonne- en andere vormen van duurzame energie?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Het daadwerkelijke CO2-effect hangt daarmee af van de productie van de kerncentrale en de productie van andere centrales die daarmee vervangen worden. Indien wordt uitgegaan van het vervangen van de productie van een gascentrale door een kerncentrale van 1.000 MW (1 GW) kan er in potentie 2,9 Mton CO2 gereduceerd worden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek en de aanbevelingen van de, op voorspraak van de bewindspersonen van Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde, Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) over kerncentrales en in hoeverre heeft deze een plaats aan de Klimaattafels?
De Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) was ingesteld met als doel om het nucleaire landschap van Nederland in kaart te brengen, de financiële risico’s voor de overheid te inventariseren en beleidsopties voor de toekomst van het nucleair landschap in Nederland in beeld te brengen. Uit het rapport van de HAW blijkt dat de nucleaire sector in Nederland omvangrijk is en naast een CO2-neutrale energievoorziening diverse andere publieke belangen dient, zoals de voorzieningszekerheid van medische radioisotopen.
Het rapport schetst op drie functionaliteiten (medisch, energie, onderzoek) een afbouw-, continuerings- en intensiveringsscenario ten behoeve van toekomstige beleidsvorming. Het voorgaande kabinet heeft na het uitkomen van dit rapport twee vervolgonderzoeken gepubliceerd. Over de uitkomsten daarvan is uw Kamer op 26 april 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 220).
Welke concrete beperkingen bestaan er op dit moment voor aanbieders van kerncentrales om deze in Nederland te exploiteren?
Nederland beschikt momenteel over één kerncentrale. Dit is de KCB die voor circa 4% aan de Nederlandse elektriciteitsproductie bijdraagt. De bouw van een nieuwe kerncentrale neemt gemiddeld ongeveer tien jaar in beslag. Sinds begin jaren zestig is er een Kernenergiewet die het mogelijk maakt om een aanvraag voor een nieuwe kerncentrale te doen. Dat houdt in dat marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1). Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De huidige marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Wat zijn gemiddeld genomen de kosten die een marktpartij moet maken om in Nederland een kerncentrale te openen en operationeel te laten zijn?
Het is lastig om een inschatting te maken van de kosten van het bouwen van een nieuwe kerncentrale in Nederland. Dit hangt onder meer af van de doorlooptijd van de constructie van een nieuwe kerncentrale. De constructiekosten van een nieuwe kernenergiecentrale variëren van 5.100 (Olkiluoto-centrale die nu in aanbouw is in Finland) tot 6.755 EUR/kWe (Hinkley Point die nu in aanbouw is in het Verenigd Koninkrijk). Hierbij komen dan nog kosten voor financiering die uiteen kunnen lopen van 8 tot 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Het lijkt al met al niet onredelijk om uit te gaan van bouwkosten tussen de 8 en 10 miljard euro voor een centrale van 1.000 MW2.
Hoeveel huishoudens kunnen van energie worden voorzien door één moderne kerncentrale? Hoeveel is dat in vergelijking met een gascentrale en kolencentrale?
Een gemiddeld huishouden in Nederland verbruikt ca. 3.000 Kwh. per jaar aan elektriciteit. In Nederland werd in 2017 31 TWh. aan elektriciteit opgewekt met kolencentrales. Dat is gemiddeld ca. 6 Twh. voor één kolencentrale. Dat betekent dat een kolencentrale gemiddeld ca. 2 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. In Nederland werd er in 2017 57 Twh. aan elektriciteit opgewekt uit gascentrales3. Dat is gemiddeld ca. 1.5 Twh. per gascentrale. Dat betekent dat een gascentrale ca. 0,5 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. Met een moderne kerncentrale (uitgaande van een vermogen 1.000 tot 1.500 MW) kan jaarlijks circa 8 Twh. aan elektriciteit opgewekt worden. Dat betekent dat een moderne kerncentrale in theorie ca. 3 miljoen huishoudens van elektriciteit kan voorzien.
Wat is feitelijk bekend over kernafval en de wijze waarop kernafval opgeslagen wordt, aangezien veel mensen zich zorgen maken over kernafval?
Radioactief afval ontstaat op verschillende plaatsen in onze maatschappij, zoals bij de productie van kernenergie, bij de productie en het gebruik van medische isotopen, in verschillende industriële toepassingen en tijdens onderzoek. Vanwege de ioniserende straling die dit afval uitzendt, moet radioactief afval veilig worden beheerd totdat het stralingsniveau zodanig is gedaald dat het niet meer gevaarlijk is. Dit vervalproces kan minuten tot duizenden jaren duren.
Radioactief afval dat ontstaat bij de productie van kernenergie kent een zeer lang vervalproces. Dit afval kan tijdelijk bovengronds worden opslagen. Vanwege de lange levensduur is bovengrondse opslag echter geen eindstation voor dergelijk radioactief afval. Richtlijn 2011/70/Euratom verplicht Europese landen om te komen tot een passief veilige eindberging voor radioactief afval. Geologische berging wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Een aantal landen, zoals Finland, Frankrijk en Zweden, zet op dit moment concrete stappen richting een geologische eindberging voor hoogradioactief afval.
In Nederland wordt radioactief afval centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) houdt toezicht op de veiligheid van het beheer. Geologische eindberging is voorzien rond 2130. Het beleid rond het beheer van radioactief afval is beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149). In augustus vorig jaar is uw Kamer geïnformeerd over de meest recente stand van zaken rond het beheer van radioactief afval in Nederland (Kamerstuk 25 422, nr. 226).
Deelt u de mening dat er in een realistisch klimaatbeleid een rol weggelegd kan zijn voor kernenergie als onderdeel van een kostenefficiënte energiemix?
Gelet op de mondiale ontwikkelingen in de bouw van kerncentrales en de rol van kernenergie in de IPCC-scenario’s deel ik die mening. Echter, zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 1 laat dat onverlet dat elk land vrijheid heeft om de scenario’s voor haar eigen situatie in te vullen en dat er een aantal andere manieren zijn waarop de elektriciteitsvraag kan worden ingevuld met CO2-vrije, regelbare elektriciteit.
Voor wat betreft Nederland laat het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar mogelijke invullingen van 80 tot 95% CO2-reductie in 2050 zien dat kernenergie onderdeel kan zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar 95 procent CO2-reductie. Onder het huidige kader kunnen marktpartijen in Nederland die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale.
Het verlenen van de SDE+ subsidie door RVO |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat één van de voorwaarden voor de SDE+ subsidie voor zonneparken is dat de aanvrager een toegekende omgevingsvergunning moet aanleveren?
Ja.
Klopt het dat tijdelijke omgevingsvergunningen slechts tien jaar gelden, terwijl de SDE+ subsidie voor een periode van vijftien jaar wordt toegekend? Klopt het ook dat er daardoor een discussie is ontstaan of projecten met een tijdelijke omgevingsvergunning wel economisch haalbaar zijn? Klopt het dat er daardoor een significant aantal SDE+ subsidieaanvragen met een tijdelijke omgevingsvergunning worden afgewezen?
Er zijn verschillende termijnen mogelijk voor een tijdelijk omgevingsvergunning. Indien de termijn gelijk is aan 15 jaar of langer is dit vanwege de looptijd van de SDE+ geen probleem. De tijdelijke vergunningen voor een periode van 10 jaar of korter zijn wel een probleem voor de economische haalbaarheid. De SDE+ gaat uit van een subsidieduur van 15 jaar voor een rendabele business case. Er zijn aanvragen afgewezen omdat geen rendabele businesscase mogelijk was binnen de vergunde periode in de tijdelijke vergunning. Dit betrof in de voorjaarsronde van 2018 circa twintig van de meer dan 4.000 aanvragen voor zon-PV.
Wist u dat de doorlooptijd van aanvraag tot toekenning veel korter is bij een tijdelijke omgevingsvergunning dan bij een permanente omgevingsvergunning? Deelt u dan de mening dat het voor veel aanvragers vaak makkelijker is om eerst een tijdelijke omgevingsvergunning aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om sneller de SDE+ aanvraag te kunnen doen en dan pas later de permanente omgevingsvergunning aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de doorlooptijd van de tijdelijke vergunning kan korter zijn en dat wordt veroorzaakt doordat het bevoegd gezag zo’n aanvraag meestal niet op alle eisen toetst. Bij een SDE+ aanvraag vereis ik een vergunning om te voorkomen dat premature projecten een aanspraak op schaars subsidiebudget doen en niet tijdig gerealiseerd kunnen worden. Het is mij bekend dat projecten in het verleden gebruik hebben gemaakt van de kruimellijst (Bijlage II, artikel 4, lid 11, Besluit omgevingsrecht) om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Het gaat dan om een periode van maximaal 10 jaar. Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt voor tenminste de gehele looptijd van het project. Vandaar dat ik sinds de najaarsronde van de SDE+ in mijn regelgeving heb opgenomen dat een vergunning op basis van de kruimellijst niet voldoet om in aanmerking te komen voor SDE+. Ik heb dit aangekondigd in mijn brief over de openstelling van de najaarsronde 2018 van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290).
Wist u dat er veel gevallen zijn geweest waarbij een SDE+ subsidie niet is verleend, vooral energiecoöperaties, omdat er nog werd uitgegaan van de eerdere tijdelijke omgevingsvergunning terwijl er ondertussen al een permanente vergunning was verleend? Wist u dat er door sommige van deze coöperaties – waaronder Energiecoöperatie Noordseveld – binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaar tegen deze beslissing is ingediend waarbij de permanente omgevingsvergunning werd toegezonden? Wist u ook dat er nog steeds een negatief oordeel ten aanzien van de SDE+ subsidie van de RVO kwam?
Er zijn enkele voorbeelden bekend waarbij de permanente vergunning niet of niet tijdig is verstrekt. De aanvrager moet tegelijk met zijn aanvraag een geschikte vergunning meesturen. Ook in een bezwaarprocedure wordt getoetst of de geschikte vergunning tijdig is afgegeven. Op het moment dat de geschikte vergunning later wordt verstrekt kan de aanvrager in de eerstvolgende openstellingsronde een aanvraag indienen. De SDE+ wordt tweemaal per jaar opengesteld.
Deelt u de mening dat het uitermate ongewenst is dat het energiecoöperaties vanwege onnodige redenen onmogelijk wordt gemaakt in aanmerking te komen voor de SDE+ regeling, zeker gezien de energie-opgave waar Nederland voor staat?
Nee, energiecoöperaties worden in de SDE+ niet anders behandeld dan andere aanvragers.
Deelt u de mening dat de RVO in deze procedure meer ruimte moet geven aan aanvragers om nadere onderbouwing te kunnen leveren en bezwaren op te lossen binnen de wettelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiervoor zorgdragen?
Nee, op het moment van aanvragen moet een aanvraag aan de voorwaarden voor subsidie voldoen. Als deze voorwaarden pas later vervuld worden kan de aanvrager bij een latere openstelling van de SDE + een nieuwe aanvraag doen.
Deelt u de mening dat de RVO met de SDE+ subsidie juist lokale initiatieven zou moeten stimuleren omdat het tot draagvlak en een versnelling van de energietransitie leidt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en op te lossen om op die manier bij te dragen aan de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Lokale initiatieven zijn belangrijk voor de energietransitie. De SDE+ ondersteunt deze initiatieven. Het hebben van een geschikte vergunning borgt een juiste procedure met belangenafweging van belanghebbenden en tijdige realisatie van projecten. Verder onderzoek acht ik niet nodig.
Het bericht dat er Nederland Shell aan gaswinst helpt in straatarm Mozambique |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat Nederland Shell aan gaswinst helpt in staatarm Mozambique?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door de journalisten om een reactie gevraagd op het artikel «Nederland helpt Shell aan gaswinst in straatarm Mozambique». Deze reactie is onderaan het artikel te lezen. In aanvulling daarop benadrukt het kabinet dat er geen Nederlands ontwikkelingsgeld ten goede is gekomen aan Shell's activiteiten in Mozambique.
Kunt u uiteenzetten welke ontwikkelingshulp Nederland Mozambique geeft en om welke bedragen het gaat?
In de afgelopen jaren werd jaarlijks ongeveer € 30 miljoen aan gedelegeerde middelen via de Nederlandse ambassade in Mozambique ingezet (2017: € 32,4 mln.; 2016: € 29,3 mln.) op drie speerpunten: voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast is ook geïnvesteerd in de dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid, versterking van het maatschappelijk middenveld en klimaat. Ook werd bijgedragen aan programma’s om transparantie en accountability te bevorderen en om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
Kunt u uiteenzetten welke hulp Nederland geeft aan Nederlandse bedrijven die in Mozambique willen investeren, en om welke bedragen het gaat?
Economische diplomatie is een belangrijke pijler van het buitenlands beleid. Dat betekent ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven en programma’s om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
De ondersteuning van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen is onder te verdelen in vier categorieën: het overdragen van kennis en informatie, het ter beschikking stellen van netwerken en contacten, het verstrekken van financiering en het behartigen van de belangen van Nederlandse bedrijven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het signaleren van kansen, informeren over de manier van zakendoen, het identificeren van lokale partners, (financiële) ondersteuning bij het verkennen van de markt of het wegnemen van drempels, zoals beperkende officiële procedures, bij het internationaal zakendoen.
In 2018 worden via diverse centraal beheerde programma’s een aantal Nederlandse bedrijven ondersteund bij investeringen in Mozambique. In totaal is hier ongeveer € 6,5 miljoen mee gemoeid, waarbij een aantal programma’s een meerjarige looptijd heeft. De meeste programma’s vinden plaats in de watersector en hebben, onder andere, betrekking op geïntegreerd waterbeheer, havenontwikkeling en opleidingen daarbinnen.
Hoe verhoudt de steun van Nederland aan Shell in Mozambique zich tot de klimaatdoelen van de regering «de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden vergroten», aangezien gas niet duurzaam is?
De Nederlandse economische diplomatie zet zich ook in voor het Nederlands bedrijfsleven dat actief is in de fossiele energiesector in het buitenland. Tegelijkertijd zet Nederland zich actief in om het aandeel van duurzame energie wereldwijd te vergroten. Het Kabinet heeft de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Klopt het dat de internationale gasindustrie vijftig miljard dollar aan investeringen in Mozambique heeft gepland om het gas op te pompen, terwijl het bruto binnenlands product van Mozambique in 2016 slechts 12 miljard dollar was? Deelt u de mening dat deze verhouding ontzettend scheef is en de buitenproportionele macht van de gasindustrie aantoont?
De orde van grootte van genoemde bedragen is juist. Hoewel het om forse bedragen gaat betekent dit niet per se een scheve verhouding, omdat de investeringen een meerjarig karakter hebben en het bruto binnenlands product eenjarig is. De regering van Mozambique stelt zelf de voorwaarden vast voor de verlening van concessies en vergunningen die de internationale gasindustrie nodig heeft om de gasvoorraden te mogen exploreren en exploiteren. Deze concessies en vergunningen worden door middel van internationale aanbestedingen verleend.
Wat is uw reactie op het verhaal van de inwoner van het dorp Quitunde die stelt dat de medewerkers van Shell langskomen maar nauwelijks de dialoog aan gaan? Deelt u de mening dat dit voorbeeld erop lijkt dat de medewerkers slechts een checklist afwerken maar niet daadwerkelijk in gesprek gaan met de inwoners van de gebieden waar zij willen investeren? Begrijpt u de wens van transparantie van inwoners van Mozambique?
Het kabinet is niet bekend met het specifieke verhaal van de inwoner van dit dorp. Wel is het duidelijk dat er het nodige valt te verbeteren in de communicatie en coördinatie rondom ontwikkelingen in de regio waarin dit dorp ligt. De ontwikkelingen in het noorden van Mozambique, waar de gasvondsten zijn gedaan, bieden zowel kansen voor groei als risico’s dat slechts een beperkt deel van de bevolking hiervan profiteert. Om die reden is tijdens het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland, in mei 2017, gesproken over inclusieve en duurzame economische ontwikkeling van de regio rondom de havenstad Palma (de plek van de gasvondsten in de provincie Cabo Delgado). Dit is ook de reden om in het Nederlands beleid voor Mozambique de provincie Cabo Delgado tot één van de geografische aandachtsgebieden te benoemen.
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die in het buitenland investeren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en naleven. Nederland spreekt hen hier actief op aan. Indien overtredingen van deze normen worden geconstateerd, kan dit tot gevolg hebben dat het betreffende bedrijf wordt uitgesloten van ondersteuning door de overheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Shell in Mozambique handelt in strijd met de OESO-richtlijnen en landrechten geschonden worden.
Waarom acht u een dermate nauwe samenwerking met Shell in Mozambique gerechtvaardigd als niet gegarandeerd kan worden dat Shell geen landrechten schendt en niet gegarandeerd kan worden dat de opbrengsten ook ten goede komen van Mozambique, terwijl bekend is dat dit vaak niet het geval is en andere gas- en oliebedrijven wel landrechten schenden in Mozambique?2
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld gevraagd wordt een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector bij de Mozambikaanse publieke gassector? Zo ja, op welke manier wordt dit gevraagd en deelt u de mening dat dit een volstrekt ongelijke machtsverhouding is, waardoor de lokale ontvangers moeilijk zullen kunnen weigeren?
De in het artikel genoemde samenwerking tussen het Nederlandse Vitens Evides International (VEI) en het publieke Mozambikaanse drinkwaterbedrijf FIPAG richt zich sinds 2003 op capaciteitsversterking en verbetering van de drinkwatervoorziening aan Mozambikaanse burgers. Dit partnerschap heeft inmiddels voor minstens 2,1 miljoen Mozambikanen toegang tot schoon drinkwater opgeleverd en heeft de bedrijfsvoering van het publieke nutsbedrijf FIPAG sterk verbeterd. De Wereldbank beschouwt dit als een van de succesvolste partnerschappen op het gebied van publieke drinkwatervoorziening in Afrika. Het toont aan dat – ook in Afrika – aanzienlijke performance-verbetering mogelijk is in een publiek nutsbedrijf. Binnen het departement van Buitenlandse Zaken is geopperd om deze samenwerking als voorbeeld te laten dienen voor andere sectoren. Uiteindelijk is dit idee niet in praktijk gebracht. Het is dus niet zo dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld is gevraagd een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector.
Komen Shell en haar toeleveranciers in principe aanmerking voor een exportkredietverzekering?
Ja, in beginsel kan elke Nederlandse exporteur in aanmerking komen voor een exportkredietverzekering. Hiervoor moeten exporteur en de onderliggende transactie wel aan de gestelde voorwaarden voldoen en wordt er een financiële, milieu en sociale due diligence uitgevoerd.
Waarom is besloten de informatie over welke steun Nederlandse bedrijven precies krijgen in ontwikkelingslanden en in de vorm van exportkredietverzekeringen niet vrij te geven? Deelt u de mening dat als dergelijke zaken met publiek geld worden betaald het volk het recht heeft op transparantie en te weten wat er precies met dat geld is gebeurd?
Ja, het kabinet acht transparantie van groot belang. Om deze reden wordt op de website van Atradius Dutch State Business altijd gepubliceerd aan welke bedrijven een exportkredietverzekering is verstrekt. De lijst met afgegeven polissen staat op: https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html
Waarom is de diplomatieke lobby voor een bilateraal belastingverdrag met Mozambique voortgezet, nadat de grote fraudezaak aan het licht was gekomen? Klopt het dat het Nederlandse bedrijfsleven meerdere malen zijn belangen hierbij hebben aangekaart? Op welke manier zal een belastingverdrag Mozambique ook bevoordelen en hoe verhoudt zich dit tot de reputatie die de Nederlandse belastingverdragen hebben met betrekking tot het faciliteren van internationale belastingfraude?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel (belasting)fraude als belastingontwijking wordt tegengegaan. De veronderstelling dat internationale belastingontduiking – waarbij heimelijk wordt gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen – door Nederlandse belastingverdragen wordt gefaciliteerd is onjuist. Wat betreft belastingontwijking vindt het kabinet het onwenselijk dat bijvoorbeeld brievenbusmaatschappijen op oneigenlijke wijze gebruik maken van (Nederlandse) belastingverdragen. Het kabinet heeft zich daarom gecommitteerd aan de maatregelen tegen belastingontwijking die internationaal in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de G20/OESO zijn afgesproken. Deze maatregelen worden aangeboden aan landen waarmee Nederland onderhandelt en dus ook aan Mozambique. Daarnaast neemt Nederland in haar belastingverdragen bepalingen op waardoor belastingautoriteiten relevante informatie kunnen uitwisselen en bijstand bij invordering kunnen verlenen. Hiermee worden verdragspartners beter in staat gesteld om met de verkregen informatie antimisbruikbepalingen toe te passen en belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan.
Nederland heeft – net als andere ontwikkelde landen – een uitgebreid verdragennetwerk en onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. Welke landen het betreft is openbaar. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig een nieuwsbericht met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen. Belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven, kunnen het ministerie informeren over aspecten die bij die onderhandelingen van belang zijn. Uiteraard wordt het hierbij ook op prijs gesteld als naast het bedrijfsleven ook maatschappelijke organisaties gebruik maken van de mogelijkheid informatie te geven over aspecten die bij de lopende onderhandelingen relevant zijn.
Wat betreft de vraag op welke manier een belastingverdrag Mozambique zal bevoordelen merkt het kabinet op dat een belastingverdrag zorgt voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en voor een versterking van de administratieve samenwerking. Belastingverdragen helpen bij het aantrekken van investeringen en stimuleren van bedrijvigheid, waarmee onder andere de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Daarnaast helpt een belastingverdrag overheden bij de onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de uitwisseling van fiscale informatie en hulp bij invordering van belastingschulden. Dit is ook de reden dat veel landen belang hechten aan het sluiten van belastingverdragen. Het voorkomen van dubbele belasting is volgens het kabinet wel bedoeld voor economisch reële situaties. Daarom is het belangrijk dat belastingverdragen – zeker bij ontwikkelingslanden – antimisbruikbepalingen bevatten om oneigenlijk gebruik van deze verdragen te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlande Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in de week van 27–28-29 november 2018) te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Rookgordijnen rond Bilal L.’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rookgordijnen rond Bilal L.»?1
Ja.
Bent u bereid Bilal L. en Abderrazak A.O. de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en ze (en hun handlangers) voor eeuwig uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerdere kamervragen2 berichtte ik Uw Kamer reeds dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken wanneer iemand veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf of zich heeft aangesloten bij een organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. In beide gevallen kan intrekking van het Nederlanderschap alleen indien de persoon hierdoor niet staatloos wordt.
Bent u bereid de hele Stopera uit te kammen en alle islamitische maffia en jihadfaciliterende elementen te laten verwijderen, ze in administratieve detentie te zetten, te zorgen dat zij hun welverdiende straf krijgen en in het geval van een dubbele nationaliteit de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en hen het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik herken me niet in het door u geschetste beeld. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de Amsterdamse lokale aanpak jihadisme en de uitvoering daarvan.
Een windmolenpark in Drenthe |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel windmolens ingetekend»?1
Ja.
Klopt het dat in het Windpark Drentse Monden en Oostermoer wordt voorzien in de bouw van 45 windturbines met een vermogen van 175,5 MW?
Ja, de initiatiefnemers van het Windpark De Drentse Monden en Oostermoer hebben gekozen voor de Nordex N131 windturbine met een vermogen van
3,9 MW. De keuze voor deze windturbine voldoet aan de verleende Omgevingsvergunningen. Het windpark bestaande uit 45 windturbines heeft daarmee een opgesteld vermogen van 175,5 MW.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger de opgave voor dit windpark heeft gereduceerd naar 150 MW? Zo ja, betekent dit dat die 150MW een maximum betreft?
Het Windpark De Drentse Monden en Oostermoer is qua omvang in fasen teruggebracht van 420 MW, naar 255 MW en via 185,5 MW uiteindelijk naar circa 150 MW. In het Rijksinpassingsplan (45 windturbineposities met een omvang van circa 150 MW) zijn bandbreedten vastgesteld per windturbine voor de ashoogte (minimaal 119 meter en maximaal 145 meter) en de rotordiameter (minimaal 112 meter en maximaal 131 meter).
In de door de rijksoverheid verleende Omgevingsvergunningen is een bandbreedte voor het opgesteld vermogen voorgeschreven per windturbine. Deze bandbreedte is vastgesteld tussen de 2,3 MW en 4,2 MW, zodat de initiatiefnemers kunnen kiezen uit verschillende types windturbines. Dit betekent dat het windpark met een omvang tussen de 103,5 MW en 189 MW mag worden gerealiseerd. Het door de initiatiefnemers van het windpark gekozen type windturbine voldoet aan de in het Rijksinpassingsplan en Omgevingsvergunningen vastgestelde bandbreedtes.
Bent u van mening dat een vermogen 175,5 MW overeenkomt met «circa 150 MW» het vermogen dat in het ontwerpbesluit is genoemd? Zo ja, waarom? Waar liggen de boven- en ondergrens van «circa 150 MW» en wie bepaalt die? Zo nee, waarom is dan meer dan circa 150 MW vergund?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich het vergunnen van 45 windturbines met een vermogen van 175,5 MW zich met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) waarin in overweging is gegeven om bij het gebruik van windturbines met een groter vermogen het aantal windturbines te reduceren?
Voor het voornemen van een Windpark met een vermogen van circa 150 MW en 50 windturbines is advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r.
De Commissie heeft in haar advies aangegeven dat de bestuurlijke keuze voor een windpark van circa 150 MW betekent dat de opgave ingevuld kan worden met verschillende combinaties van turbinegrootte en/of aantal turbines. De Commissie heeft daarbij in overweging gegeven om deze combinaties en hun milieueffecten beknopt op een rij te zetten.
In het Milieueffectrapport (MER) zijn van de nodige opstellingsvarianten de milieueffecten in beeld gebracht. Destijds is er geen aanleiding gezien om opnieuw opstellingen te beschouwen met een groter vermogen per windturbine om zodoende te komen tot een kleiner aantal windturbines. Het MER geeft door de manier waarop het is opgesteld al alle milieu-informatie van de individuele windturbines en windturbinelijnen.
De Commissie heeft in het eindadvies van 9 juni 2016 ten aanzien van de volledigheid en de juistheid van het MER aangegeven dat zij van oordeel is dat het hele traject vanaf de keuze van het veenkoloniale gebied als locatie voor een grootschalig windpark tot de uitwerking en effectbeschrijving van een voorkeursalternatief gestructureerd, helder en volledig is beschreven in het MER. De Commissie concludeert dan ook dat de essentiële informatie aanwezig is om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen bij het besluit van de Ministers over het windpark.
In het kader van de verdere besluitvorming over het Rijksinpassingsplan is in de uiteindelijke afweging besloten om één lijn van vijf windturbines te laten vervallen en de bandbreedte van het vermogen per windturbine te handhaven.
Waarom is het advies van de Commissie m.e.r. niet opgevolgd, mede in het licht van het gegeven dat in het gebied het draagvlak bij bewoners en mede-overheden vrijwel geheel afwezig is, er grote zorgen zijn over de aantasting van de leefbaarheid in het gebied en gelet op het gegeven dat een vermogen van 150 MW volstaat om de taakstelling voor de provincie Drenthe te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat het aantal windturbines in het windpark wordt verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dat te doen in overleg met de mede-overheden, waarbij het uitgangspunt is dat zo veel mogelijk knelpunten voor de leefbaarheid worden weggenomen?
Het Rijksinpassingsplan met de bijbehorende Omgevingsvergunningen zijn in 2016 door de toenmalige Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 februari 2018 uitspraak gedaan over het Rijksinpassingsplan en de bijbehorende vergunningen Windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Het Rijksinpassingsplan en de bijbehorende vergunningen zijn hiermee onherroepelijk. Zoals ik tijdens het debat met uw Kamer op 8 november 2018 heb aangegeven zie ik vanuit het perspectief van rechtszekerheid en een betrouwbare overheid geen mogelijkheid om nu opnieuw de omvang van het windpark ter discussie te stellen.
Het stelselmatig martelen van critici door de Palestijnse autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Palestijnse autoriteiten martelen stelselmatig critici»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de Palestijnen 25 jaar na «Oslo» helaas niet in staat zijn gebleken een fatsoenlijk functionerende rechtsstaat op te bouwen op de Westoever of in Gaza?
Het rapport van Human Rights Watch (HRW) stelt dat een aantal veiligheidsdiensten in de Palestijnse Gebieden, en dan primair de Internal Security van Hamas en bij de Palestijnse Autoriteit (PA) de Preventive Security, Intelligence Services, en Joint Security Committee, verantwoordelijk zijn voor arbitraire detentie, mishandelingen of zelfs marteling. Volgens HRW is dit dermate gebruikelijk, bewust en is het gebruik van marteling zo breed bekend over een periode van jaren, dat HRW het systematisch noemt. Daarom concludeert HRW dat in de 25 jaar sinds Oslo de PA en Hamas een systeem van repressie hebben gevestigd dat afwijkende meningen onderdrukt. HRW stelt echter niet dat dit de gehele justitieketen zou betreffen.
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het HRW-rapport beschreven misstanden. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht en horen niet thuis in een rechtsstaat. Mede daarom is het voor Nederland van belang te blijven inzetten op rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden.
Was de Nederlandse regering op de hoogte van de betreurenswaardige gevangennemingen en mishandelingen van journalisten (en in toenemende mate van gewone burgers)?
Berichten over mishandelingen door Palestijnse veiligheidsdiensten en politiek gemotiveerde arrestaties, alsook over de toenemende druk op mensenrechtenverdedigers en journalisten, zijn bekend. Nederland en de EU hebben diverse malen zorgen geuit over de mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Gebieden, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden eerder dit jaar, alsook in de mensenrechtendialoog die de EU met de Palestijnse Autoriteit voert. Nederland heeft ook het voortouw genomen om de PA aan te spreken toen Palestijnse veiligheidsfunctionarissen – gekleed in burger – in juni dit jaar vreedzame demonstranten aanvielen. Nederland zal zich in dit kader sterk blijven maken voor accountability. Daarnaast heeft Nederland, bilateraal en met andere donoren, als actief betrokken donor in de justitiesector misstanden die de opbouw van de rechtsorde ondermijnen aan de orde gesteld bij de Palestijnse Autoriteit.
Wilt u er bij de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten en andere betrokken overheden op aandringen dat zij financiering van betrokken instanties opschorten dan wel beëindigen?
Het rapport wordt hoog opgenomen door alle donoren, inclusief de EU en de VS. De Palestijnse Autoriteit heeft aangegeven de zorgen serieus te nemen en heeft een comité ingesteld om de aantijgingen te onderzoeken. Nederland zal dit onderzoek nauwgezet volgen, gezamenlijk met de EU en andere donoren. In gezamenlijkheid met onze internationale partners zal Nederland bezien welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De organisaties die door HRW met name genoemd worden, worden overigens niet gesteund door Nederland of de EU.
Welke acties worden in VN- en EU-verband ondernomen naar aanleiding van het onderzoek van Human Rights Watch (HRW)?
Nederland en andere donoren, inclusief EU en VN-organisaties, hebben de Palestijnse Autoriteit aangesproken op de bevindingen uit het onderzoek. Nederland en de EU hebben geen contacten met Hamas. De Palestijnse Autoriteit heeft een comité ingesteld om onderzoek te doen naar de aantijgingen. Nederland en andere donoren zullen dat onderzoek en mogelijke vervolgacties nauwgezet monitoren.
Momenteel wordt in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit een nationaal mechanisme opgericht ter voorkoming van marteling in de Palestijnse Gebieden, dat per januari 2019 operationeel moet zijn. De oprichting van dit mechanisme volgt uit de Palestijnse toetreding tot het Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering in december 2017. Nederland en andere donoren, inclusief de EU en de VN, ondersteunen de oprichting van dit mechanisme, onder andere via een gezamenlijk VN-programma en steun aan de Independent Commission on Human Rights (ICHR). Nederland en andere donoren zullen erop toezien dat dit mechanisme op een onafhankelijke manier kan opereren in lijn met de daarvoor binnen de VN geldende standaarden.
Welke consequenties hebben de bevindingen in het HRW-rapport voor de Nederlandse financiële bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit en aan lokale mensenrechtenorganisaties?
Nederland verleent geen steun aan de diensten die volgens Human Rights Watch primair betrokken zijn bij de gedocumenteerde misstanden. Wel zet Nederland in de Palestijnse Gebieden in op rechtsstaatontwikkeling en accountability via de VN en het zgn. Sawasya-programma. Zoals aangegeven door Minister Blok tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid is verbeterde naleving van internationale standaarden een proces van lange adem. Via het Sawasya-programma wordt door Nederland een breed scala aan actoren gesteund, waaronder het bureau van de Procureur-Generaal, de civiele politie en het Openbaar Ministerie, die werk moeten maken van de betere naleving van standaarden waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Tevens levert Nederland expertise via de EU politie- en justitiemissie EUPOL COPPS en draagt als deelnemer aan United States Security Coordinator (USSC) bij aan capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en de coördinatie tussen de veiligheidsdiensten van de Palestijnen en de Israëliërs. In een aantal programma’s van USSC wordt aandacht besteed aan mensenrechten. Het Nederlandse contingent bij USSC, bestaande uit 5 militairen en 1 civiel expert, richt zich op ondersteuning van de leiding van de USSC-missie, advisering op het gebied van ICT projecten (zoals verbindingssystemen), infrastructurele projecten en training van Palestijnse instructeurs op het gebied van leiderschap. De Palestijnse veiligheidsinstanties die volgens HRW primair verantwoordelijk zijn voor de genoemde misstanden worden niet gesteund door USSC. Wel is er samenwerking met de National Security Forces (NSF). In het rapport wordt een aantal incidenten genoemd bij de NSF. Deze incidenten worden momenteel nader uitgezocht door USSC.
De bevindingen van het HRW-rapport onderstrepen het belang van steun aan lokale mensenrechtenorganisaties. HRW heeft voor dit rapport gebruik gemaakt van de input van lokale organisaties, zoals Al Haq, al Mezan Center for Human Rights, Defense for Children International Palestine, ICHR en Palestinian Nongovernment Organizational Network. Dit zijn organisaties die door Nederland gesteund worden. Het bestaan van dit soort lokale organisaties die zich uitspreken tegen schendingen van de mensenrechten van Palestijnse burgers, ongeacht of deze door de PA, Hamas of Israël worden begaan, is van groot belang. Deze organisaties, maar ook Human Rights Watch hebben te maken met groeiende druk in de Palestijnse gebieden en in Israël. Juist vanwege hun waardevolle inbreng blijft Nederland deze organisaties steunen en zich in bilateraal en in EU- en VN-verband inzetten tegen deze groeiende druk.
Hoe kan Nederland ook anderszins bijdragen aan beëindigen van de straffeloosheid, bijvoorbeeld via het diplomatieke spoor?
Nederland kaart zorgen over mensenrechtenschendingen enaccountability regelmatig aan in contacten met de Palestijnse Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 3). Recent heeft Minister-President Rutte tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in gesprek met president Abbas zorgen geuit over de krimpende ruimte van mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties om kritiek uit te oefenen op het Palestijnse beleid. Dit is ook door de EU-ambassadeurs aangekaart in gesprek met Minister-President Hamdallah en door de gezamenlijke donoren in de veiligheids- en justitiesector in Ramallah. Hoewel het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent en het derhalve van mening is dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale (mensenrechten)verdragen, heeft deze eenzijdige Palestijnse stap wel politieke betekenis. Het betekent immers dat de Palestijnse Autoriteit politiek kan worden aangesproken op de toepassing en naleving van fundamentele mensenrechtennormen, zoals het verbod op marteling, waaraan zij zich gebonden acht.
De bloemenveiling in Aalsmeer die een gigantische plastic afvalberg produceert en daar jaarlijks miljoenen euro’s aan verdient |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bloemenveiling verdient miljoenen aan plastic afvalberg»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er op de bloemenveiling in Aalsmeer jaarlijks 180 miljoen plantentrays worden weggegooid, die samen goed zijn voor zo’n 23 miljoen kilo plasticafval per jaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede kansen voor het verduurzamen van de plantentrays die worden gebruikt in de bloemenveilingen.
Medio 2016 heeft het Kamerlid Cegerek vragen gesteld over deze problematiek, na signalen van de Plastic Soup Foundation over het onnodig gebruik van eenmalige plantentrays. Mijn voorganger heeft toen aangegeven een LCA-onderzoek naar diverse opties voor verduurzaming af te wachten, maar het ook aan de sierteeltbranche, waaronder Flora Holland, te laten om maatregelen te nemen in het kader van hun producentenverantwoordelijkheid.
Ik constateer dat Flora Holland in het kader van de producenten-verantwoordelijkheid gehouden is om te voldoen aan de essentiële eisen voor verpakkingen. Die verplichten om alleen verpakkingen op de markt te brengen die zodanig zijn ontworpen dat hergebruik of recycling mogelijk is en dat het milieueffect bij het verwijderen van verpakkingsafval zoveel mogelijk wordt beperkt. Uit de LCA studie, die in het voorjaar van 2018 is gepubliceerd door Flora Holland, blijkt dat meervoudig bruikbare plantentrays beter zijn voor het milieu dan enkelvoudige trays. Bovendien beschikt Flora Holland al over goede retoursystemen voor andere emmers en trays. Ik zie dan ook alle reden om te kiezen voor meermalig te gebruiken plantentrays.
Erkent u dat deze plastic afvalberg is te voorkomen via een statiegeldsysteem, zoals al in 1996 wetenschappelijk is aangetoond en in de praktijk al lang is bewezen?
Naar verluidt, passen de bloemenveilingen voor emmers en andere trays al jaren naar tevredenheid een systeem van hergebruik en retourlogistiek toe. Het ligt daarom voor de hand om ook de onderhavige eenmalige trays te vervangen door meermalig te gebruiken trays.
Wat vindt u ervan dat een wegwerpsysteem aanzienlijk meer loont dan een statiegeldsysteem (in het geval van de bloemenveiling in Aalsmeer respectievelijk 52 miljoen euro en 5 miljoen euro) en dat zonder het wegwerpsysteem de bloemenveiling mogelijk zelfs verlies zou draaien?
Ik ben voorstander van hergebruik waar dit kan. Er zijn omstandigheden waar hergebruik in de praktijk leidt tot een minder duurzaam resultaat dan eenmalig gebruik met volledige recycling. De bloemenveilingen zijn logistieke dienstverleners, die zeker in staat moeten zijn om door te rekenen wat het meest duurzame alternatief is.
Erkent u dat de marktwerking daarmee verkeerde prikkels geeft die de circulaire economie frustreren? Zo ja, op welke wijze kunt u hier op bijsturen? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is naar aanleiding van het artikel in «Follow the Money» contact geweest met Flora Holland en de Vereniging Bloemenveilingen in Nederland (VBN). Flora Holland en VBN hebben inmiddels aangegeven dat zij op dit moment samen met hun leden en klanten een plan uitwerken (inclusief doelstellingen) om op korte termijn (1) het gebruik van meermalige trays te bevorderen en (2) het hergebruik van materiaal van eenmalige trays te verhogen. Zij hebben de ambitie uitgesproken om op langere termijn te komen tot maximale circulariteit in transportverpakkingen. Ik houd de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat de bloemenveiling middels haar monopolypositie milieuvriendelijke innovaties, zoals een statiegeldsysteem, buiten de deur houdt? Was u hiervan op de hoogte en heeft u hier al eerder op ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Flora Holland en VBN geven aan te werken aan verduurzaming van hun verpakkingen, door meer recycling en hergebruik, maar ook door nieuwe, duurzame materialen toe te laten (zoals van papierpulp).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de veilingen blijven vasthouden aan wegwerpplantentrays, terwijl er een goedkope en herbruikbare tray beschikbaar is die minstens driemaal milieuvriendelijker is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gelet op de signalen die ik heb ontvangen van Flora Holland en de VBN vooralsnog geen reden om aan te nemen dat zij voornemens zijn vast te blijven houden aan de eenmalig te gebruiken trays. Wel begrijp ik, dat zij alleen directe invloed kunnen uitoefenen op trays die «via de klok» worden gebruikt in de handelsketen van bloemen en planten. In de praktijk gaan ook veel eenmalige trays rechtstreeks van kweker naar afnemer zonder tussenkomst van de bloemenveilingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden voor een zo snel mogelijke overstap van wegwerpsysteem naar statiegeldsysteem? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Flora Holland en de VBN uitgenodigd om hun ambitie om eenmalige trays uit te faseren neer te leggen in een «pledge» waarbij zij zich kunnen aansluiten bij het te sluiten Plastic Pact. Beide partijen hebben aangegeven dit voorstel aan hun achterban voor te leggen. Ik zie uit naar de uitkomsten van dit achterbanoverleg en zal op basis daarvan bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.
De toename van het aantal daklozen |
|
Jasper van Dijk |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een dakloze vrouw van 50 jaar in een rolstoel niet welkom is in de nachtopvang in Haarlem en daardoor meerdere nachten op straat heeft moeten doorbrengen?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, dit bericht is bekend.
Ik ben geschrokken van wat ik las. Het is belangrijk dat mensen die ondersteuning nodig hebben, die ook daadwerkelijk ontvangen. Ik heb contact opgenomen met de gemeente Haarlem, die heeft aangegeven dat mevrouw sinds 29 oktober een slaapplek in de opvang heeft. Mevrouw kan in de opvang in de gemeente Haarlem blijven totdat zij een geschikte woning heeft gevonden, zolang zij zich aan de regels van de opvanginstelling houdt. Denk bijvoorbeeld aan het betalen van een eigen bijdrage of optimaal meewerken aan het traject om zo snel mogelijk weer op eigen kracht deel te nemen aan de samenleving. Bij iedereen die in de opvang verblijft, start na 2 weken een trajectbehandeling gericht op duurzame uitstroom naar een passende plek. Mijn beeld is dat mevrouw op dit moment op een goede manier geholpen wordt, waardoor ik nu geen aanleiding zie hier verdere acties op te ondernemen.
Wat gaat u doen voor deze vrouw?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen daklozen meer geweigerd worden omdat er geen plek is?
Tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer gesproken over de bij een aantal gemeenten nog tekortschietende (landelijke) toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Met een tiental gemeenten heb ik op 6 juni jl. gesproken over de maatregelen die ze nemen om de toegankelijkheid te waarborgen. Het gaat daarbij zowel om de landelijke toegankelijkheid als het waarborgen van voldoende capaciteit. Op 5 oktober jl. heb ik deelgenomen aan het wethoudersoverleg van de centrumgemeenten, waar is afgesproken dat de VNG nieuwe en duidelijkere beleidsregels opstelt en stimuleert dat gemeenten die in het voorjaar van 2019 overnemen en vaststellen. Op dit moment voert Trimbos (opnieuw) onderzoek uit naar de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang, welk onderzoek naar verwachting eind van het jaar klaar is. Ik verwacht dit onderzoeksrapport mee te kunnen sturen met de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die uw Kamer voorafgaand aan het AO maatschappelijke opvang op 20 december a.s. ontvangt.
Wat gaat u doen om kwetsbare daklozen, zoals mensen met een handicap of met kinderen, te helpen?
Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het aantal daklozen tot 2015 is toegenomen. In 2016 is een kleine daling zichtbaar (zie antwoord 5, 9, 10 en 11 voor meer informatie). De toename is zorgelijk, met name de stijging onder jongeren.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning aan mensen die dakloos (dreigen) te worden. De afgelopen jaren hebben gemeenten gewerkt aan regionale plannen van aanpak waarin zij aangeven hoe zij de ondersteuning aan cliënten van beschermd wonen en de maatschappelijke opvang vormgeven. De implementatie van deze plannen is gaande. Om gemeenten en andere betrokken lokale en regionale partijen te ondersteunen in hun opgave heb ik – met 11 landelijke partijen – de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang opgesteld, die een beeld geeft van de inhoudelijke koers en prioriteiten die betrokken partijen graag gezamenlijk oppakken en waar zij naar vermogen een bijdrage aan willen leveren. Tevens start ik een Actieprogramma Zwerfjongeren.
Welk cijfermatig inzicht kunt u bieden in de wachtlijsten voor daklozenopvang? Indien u hier geen helder inzicht in kunt bieden, bent u bereid hier onderzoek naar te doen of dit structureel bij te houden?
Het CBS brengt in opdracht van het Ministerie van VWS periodiek het aantal daklozen in beeld. De onderstaande tabel geeft een beeld van het aantal daklozen (incl. het aantal dakloze jongeren) in de jaren 2012–2016. Dit zijn de meest recente cijfers die bij CBS beschikbaar zijn.
6.400
20.900
7.200
17.600
6.800
20.100
8.300
22.700
12.400
18.100
Bron: Statline CBS
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar van (eventuele) wachtlijsten voor de nachtopvang en het aantal economisch daklozen. Ook de exacte oorzaken voor dakloosheid zijn niet bekend. Dit betekent ook dat ik niet kan zeggen wat de eventuele invloed van bijv. de kostendelersnorm of de wachtlijsten in de jeugdzorg is.
Om meer inzicht in de groei van het aantal daklozen te krijgen, voert CBS op dit moment in opdracht van VWS onderzoek uit naar specifieke groepen daklozen en de ontwikkelingen daarin. Dit onderzoek rondt CBS eind 2018 af. Zodra dit rapport beschikbaar is, deel ik dit met uw Kamer.
Daarnaast bekijk ik samen met gemeenten of het inzicht in (het gebruik van de) maatschappelijke opvang vergroot kan worden via doorontwikkeling van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. In de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die ik eind 2018 naar uw Kamer stuur, zal ik u nader over dit traject informeren.
Wat is uw reactie op de constatering van hulporganisaties dat er onvoldoende laagdrempelige kortdurende opvang beschikbaar is in Nederland?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning. Het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit maakt daar deel van uit. Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad het college hierop te controleren en – daar waar nodig – bij te sturen. In antwoord op vraag 4, 18 en 19 geef ik aan hoe ik gemeenten en andere partijen wil ondersteunen bij hun aanpak.
Gaat u met de opvangorganisaties overleggen over adequate opvangcapaciteit en oplossingen voor de toenemende dakloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «met ongeveer de helft van de mensen die ik de afgelopen tien maanden heb ontmoet, is weinig meer aan de hand dan dat ze een dak boven hun hoofd hebben verloren, meestal door financiële problemen»?2
Het is belangrijk dakloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Dit vraagt om een goede vroegsignalering en preventieve maatregelen. Gemeenten zijn hier actief mee bezig, onder andere in het kader van de gemeentelijke plannen van aanpak voor het oplossen van schulden en armoede en in het kader van de regionale plannen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Uitgangspunt is wat mij betreft dat huisuitzettingen ten gevolge van schulden tot een absoluut minimum moeten worden beperkt.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal daklozen in de afgelopen jaren en van het aantal dakloze jongeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel daklozen zijn economische daklozen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de oorzaken van de groei van het aantal daklozen? Kunt u in uw antwoord de rol van de kostendelersnorm, de bezuiniging op de psychiatrische zorg, de wachtlijsten in de jeugdzorg en de rapportage Cijfers maatschappelijke opvang van de Federatie Opvang meenemen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat er nog steeds gemeenten zijn die daklozen een briefadres weigeren?
Ja. Tegelijkertijd constateer ik ook dat het onderwerp leeft onder gemeenten. Het besef dat ook daklozen ingeschreven moeten zijn in de basisregistratie personen (BRP) is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Erkent u dat het weigeren van een briefadres grote problemen geeft voor daklozen omdat zij dan onder andere geen uitkering, geen zorgverzekering en geen identiteitsbewijs kunnen krijgen?
Het klopt dat het voor daklozen belangrijk is om een briefadres te hebben.
Eind 2016 is door de Minister van BZK de circulaire «Briefadres en BRP» aan gemeenten verzonden met uitleg over het toekennen van een briefadres. In deze circulaire, die destijds onder andere met de Nationale ombudsman is afgestemd, wordt de wettelijke plicht van de gemeente benadrukt om burgers die feitelijk in Nederland verblijven maar geen woonadres hebben, zo nodig ambtshalve, van een briefadres te voorzien.
Het Ministerie van BZK heeft begin 2017, en in september en oktober 2018, landelijke workshops georganiseerd en begeleid om specifiek de aandacht te vestigen op de in de circulaire genoemde onderwerpen. De deelnemers toonden zich zeer betrokken en gemotiveerd om te bouwen aan meer samenwerking (met name tussen burgerzaken en het sociaal domein) en aan een werkwijze om de burger beter te helpen. In vervolg op de workshops is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat de betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven.
Welke actie gaat u ondernemen indien blijkt dat een gemeente toch een dakloze een briefadres weigert?
Maatschappelijke organisaties zoals Federatie Opvang of Bureau Straatjurist weten het Ministerie van BZK, verantwoordelijk voor de BRP, in dergelijke gevallen al te vinden. Bij signalen neemt het ministerie contact op met de betreffende gemeente om te bespreken of de juiste afweging is gemaakt. Als er sprake is van een terecht signaal, dan zal inschrijving alsnog volgen. Er zijn echter ook uitzonderingsgevallen waarin iemand wel terecht geweigerd is voor inschrijving op een briefadres, bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres blijkt te hebben. Ook kan het voorkomen dat iemand wel is ingeschreven op een briefadres, maar op dat briefadres niet bereikbaar blijkt te zijn voor de overheid. Dan wordt die inschrijving ongedaan gemaakt.
Hoeveel meer dakloze personen hebben door uw acties dit jaar een briefadres gekregen ten opzichte van vorige jaren?
Dit is niet bekend en ook niet te achterhalen, omdat niet alleen daklozen in aanmerking komen voor een briefadres. Ook mensen die bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een blijf-van-mijn-lijfhuis, gevangenis of zorginstelling verblijven kunnen ingeschreven zijn op een briefadres. De reden voor een briefadres wordt niet centraal bijgehouden.
Wat gaat u doen om te garanderen dat gemeenten nooit meer een dakloze een briefadres weigeren?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om het recht op een briefadres wettelijk te verankeren?
Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, moet worden ingeschreven in de BRP op een woonadres en bij het ontbreken daarvan op een briefadres. Dat is reeds vastgelegd in de wet BRP. In de bestuurlijke overleggen met gemeenten zal ik daar ook actief aandacht voor vragen.
Welke structurele oplossing heeft u voor het toenemende aantal economische daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook schokkend dat het aantal daklozen bijna verdubbelde tussen 2009 en 2015 en dat het aantal economische daklozen groeit? Wat gaat u doen om deze Amerikaanse toestanden te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
De crisis bij Careyn |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Crisis in Tuindorp-Oost door hoog ziekteverzuim en problemen bij zorg»1 en «Crisis bij Careyn Utrecht net voor einde aanwijzing IGJ»?2
Ja.
Klopt het dat een negenendertigtal zeer oude bewoners van de locatie Tuindorp Oost van Careyn, waaronder drie honderdjarigen, gedwongen zijn om te verhuizen omdat een projectontwikkelaar dit bedongen heeft bij de aankoop van het pand?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp-Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en het is daarom van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Klopt het dat de cliëntenraad in eerste aanleg negatief geadviseerd heeft aangaande deze verhuizing, maar dat na het verstrekken van verkeerde en onvolledige informatie de clientenraad positief heeft geadviseerd?
De regionale cliëntenraad heeft in juni 2018 aanvankelijk positief geadviseerd over de verhuizing, maar heeft dit advies begin augustus 2018 ingetrokken vanwege het feit dat zij niet tijdig geïnformeerd waren over de gemaakte afspraken met de projectontwikkelaar.
Op dit moment is de cliëntenraad nauw betrokken en heeft medio oktober een advies uitgebracht over het plan van aanpak van de interne verhuizing Tuindorp Oost. Zij benoemden in dat advies voorwaarden voor de verhuizing. Deze voorwaarden zijn door Careyn overgenomen.
Het is uiteraard van belang dat de besluitvorming bij Careyn op een zorgvuldige manier verloopt. Wanneer IGJ daar aanleiding toe ziet, onderzoekt ze of zorg veilig en van voldoende kwaliteit is.
Welke mogelijkheden hebben bewoners en familie om toch nog bezwaar te maken tegen deze verhuizing?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om na te gaan of de zorg op een veilige manier geleverd kan worden. De bewoners zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de bestaande locatie niet meer gegarandeerd kan worden. Daarom wordt hen alternatieve huisvesting geboden. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de leefwensen van cliënten kennen en hiermee rekening houden waar mogelijk en redelijk. Ook moeten bestuurders de zorg op een goede en veilige manier organiseren. Wanneer cliënten niet tevreden zijn over de individuele zorgsituatie kunnen zij bij de klachtencommissie een klacht indienen. Careyn heeft hiervoor een passende klachtenregeling. In tweede instantie kan de cliënt de klacht voorleggen aan de rechter of de geschillencommissie die dan een bindende uitspraak doet. Echter, de bewoners van Tuindorp-Oost zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het hoogbouwdeel niet meer voldoende gegarandeerd kan worden. Daarom biedt Careyn alternatieve huisvesting aan. Het is begrijpelijk dat ouderen dit als een enorme verandering ervaren. Careyn moet zich daarom tot het uiterste inspannen om noodzakelijke verhuizingen zorgvuldig te begeleiden. Dat moet ook gebeuren wanneer een cliënt bij nader inzien liever naar een andere zorgaanbieder verhuist omdat de zorg daar meer aan diens leefwensen voldoet.
Speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog een rol wanneer blijkt dat een verhuizing op oneigenlijke gronden een positief advies heeft gekregen van de cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorzitter van de cliëntenraad vanwege de chaotische toestand is opgestapt?
De voorzitter van de cliëntenraad heeft op 8 november 2018 zijn functie neergelegd. Het is niet aan mij om toe te lichten welke redenen hij daarvoor had.
Kunt u aangeven wie de externe audit heeft uitgevoerd namens de Raad van Bestuur van Careyn, waaruit zou blijken dat de bewoners in Tuindorp Oost een positief beeld hebben van de huidige situatie?
Ik heb van Careyn begrepen dat het een audit naar de kwaliteit van de zorg en organisatorische aspecten daarvan betrof. Het is niet aan mij om de naam van de auditor te delen.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder het personeel vier tot vijf maal zo hoog ligt bij de locatie van Careyn in Tuindorp-Oost dan landelijk gemiddeld?
Nee, dit klopt niet. Het ziekteverzuim in de locatie Tuindorp Oost was in september 9,1%, organisatiebreed was dit percentage t/m oktober 7,8%.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) geconstateerd dat het ontbreekt aan veilige zorg en dat goede toediening van medicatie niet op orde is in deze locatie?
Nee.
Heeft de IGJ nu geconstateerd dat er bij Careyn nu niet langer problemen zijn op het gebied van inzet en deskundigheid van medewerkers, kwaliteit en veiligheid van zorg en bestuur?
De IGJ toetst momenteel of Careyn aan de voorwaarden voldoet, zoals die omschreven zijn in de aanwijzing die zij vorig jaar november aan Careyn gaf. Die aanwijzing bestond uit twee delen. De IGJ concludeerde in mei van dit jaar dat Careyn aan het eerste deel van de aanwijzing voldeed (gericht op de onderwerpen verbeteren van de dossiervoering en het organiseren van voldoende tijd voor rapportage en overdracht). Het tweede deel van de aanwijzing was gericht op het wegnemen van tekortkomingen op het gebied van de inzet en deskundigheid van medewerkers, de sturing van kwaliteit en veiligheid en goed bestuur en die termijn liep 7 november 2018 af. Ik kan op die uitkomsten niet vooruitlopen, de IGJ publiceert haar bevindingen en conclusie over dit toezichttraject zodra de gebruikelijke procedure doorlopen is, naar verwachting begin 2019.
Is de IGJ van plan om ondanks deze crisisachtige sfeer de aanwijzing te beëindigen?
Zie antwoord vraag 10.
Stel dat de aanwijzing wordt gehandhaafd, is er dan grond voor de IGJ om haar toezicht aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 10.