Gemeenten die zich niet aan de AMvB reële prijs houden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de helft van de gemeenten zich niet aan de algemene maatregel van bestuur (amvb) reële prijs houdt, zodat zorgaanbieders hun medewerkers niet volgens de cao Verpleeg- & Verzorgingshuizen & Thuiszorg (VVT) kunnen uitbetalen? Wat is uw reactie hierop en wat gaat u hier aan doen?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel op Zorgvisie waar u aan refereert.
De conclusie in de vraag strookt niet met het beeld dat ik heb vanuit de resultaten van de onderzoeken die vanuit de regiegroep reële prijs hebben plaatsgevonden. Vanuit de regiegroep reële prijs zijn in 2017 en 2018 in totaal 30 meldingen (betreffende 74 gemeenten) onderzocht. Voor 10 meldingen kwam de externe deskundige vanuit het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie dat de AMvB reële prijs niet volledig juist was toegepast. Het aantal onderzochte meldingen en de onderzoeksbevindingen vanuit de onderzochte meldingen staat in contrast met de stelling dat de helft van de gemeenten nu niet goed uitvoering zou geven aan de AMvB reële prijs.
Ik herken wel dat gemeenten en aanbieders soms worstelen met de vormgeving van indexatieafspraken voor Wmo-ondersteuning. Op grond van de AMvB reële prijs moeten gemeenten in hun contracten afspraken maken over de indexatie van tarieven. De signalen die bij de regiegroep reële prijs aanhangig werden gemaakt, gingen voor een belangrijk deel over de wijze waarop indexatieafspraken waren vastgelegd in het contract tussen gemeenten en aanbieders. Gemeenten willen steeds vaker contracten met een langere looptijd afsluiten met aanbieders, terwijl de looptijd van cao-afspraken vaak korter is. De huidige cao VVT heeft bijvoorbeeld een looptijd van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2019. Door de korte looptijd van cao-afspraken, kunnen gemeenten en aanbieders de exacte kostenontwikkelingen vanuit geldende cao’s op langere termijn niet voorspellen op het moment dat een nieuw contract wordt afgesloten en indexatieafspraken moeten worden gemaakt. Hier wordt door gemeenten en aanbieders verschillend mee omgegaan. Soms wordt gekozen algemene indexcijfers te hanteren voor de jaarlijkse indexatie van tarieven binnen een contract. Er wordt dan voor de jaarlijkse indexatie van tarieven bijvoorbeeld verwezen naar landelijke indexcijfers die jaarlijks worden vastgesteld op basis van de ontwikkelingen in prijzen en lonen. Soms kiezen gemeenten en aanbieders ervoor om in een contract op te nemen dat er bij een nieuwe cao telkens ook opnieuw afspraken worden gemaakt over de indexatie van tarieven.
Beide opties bieden voor- en nadelen. Een verwijzing naar landelijke indexcijfers biedt gemeenten en aanbieders houvast, maar landelijke indexcijfers lopen niet per definitie één-op-één gelijk met kostenontwikkelingen binnen één of meerdere specifieke cao’s. De andere mogelijkheid, waarbij gemeente en aanbieder bij een nieuwe cao telkens opnieuw indexatieafspraken worden gemaakt, is vanuit het perspectief van cao-ontwikkelingen het meest zuiver. Maar deze werkwijze kost gemeenten en aanbieders wel veel tijd en het creëert onzekerheid voor de langere termijnramingen van inkomsten en uitgaven voor gemeenten en aanbieders.
Omdat er tussen gemeenten en aanbieders vaak discussie is over de vormgeving van indexatieafspraken, hebben sociale partners en de VNG onlangs afgesproken landelijke indexatierichtlijnen te ontwikkelen. Ik juich dit toe, omdat ik denk dat afspraken over landelijke richtlijnen van sociale partners met de VNG veel rust en stabiliteit kunnen bieden. Hierover heb uw de Kamer nader geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2019.2
Hoeveel gemeenten negeren de nieuwe loonschalen voor huishoudelijke hulp (HV-loonschalen) die zijn ingegaan op 1 april 2018?
Op 6 maart 2019 heb ik uw Kamer per brief een extra tussenrapportage over de verwerking van de nieuwe afspraken in de cao-VVT in de gemeentelijke tarieven toegezonden3. De meting ten behoeve van deze extra tussenrapportage vond plaats in november 2018. Gemeenten zijn op dat moment bevraagd of men naar aanleiding van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen de tarieven had aangepast of dat men hiertoe nog voornemens was. 30,4% van de ondervraagde gemeenten gaf in november 2018 aan de tarieven (nog) niet te hebben gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen. Hier werden verschillende redenen voor aangevoerd. Meest aangevoerde reden was dat gemeenten nog niet AMvB-plichtig waren. Deze reden acht ik plausibel. In de cao VVT is afgesproken dat de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulp moet worden ingevoerd door aanbieders als een gemeente vanuit een nieuw of verlengd contract AMvB-plichtig is.
34,3% van de gemeenten gaf aan de tarieven nog niet aangepast te hebben naar aanleiding van de generieke tariefsverhoging van 4%. Het merendeel van deze gemeenten (bijna 83%) gaf aan wel al afspraken te hebben gemaakt met aanbieders over het proces dat wordt gevolgd om tot een nieuw tarief te komen waarin de generieke loonsverhoging verwerkt zou worden.
Hoeveel gemeenten leggen de loonsverhoging van vier procent van de cao verpleging en verzorging per 1 oktober 2018 naast zich neer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat twintig procent van de gemeenten niet goed indexeert? Wat gaat u daar aan doen?
Op basis van mijn inzichten kan ik niet beoordelen of 20% van de gemeenten en aanbieders geen goede afspraken hebben over de indexatie van tarieven. Ik constateer wel dat indexatie een veel voorkomend punt van discussie is tussen aanbieders en gemeenten. Een reële prijs is – conform de AMvB – gebaseerd op verschillende kostprijselementen. Indexatie van de cao-lonen is hier een onderdeel van. Voor de hogere loonschaal voor huishoudelijke hulpen en voor de daaropvolgende generieke verhoging van de cao-lonen VVT geldt wel dat deze veelal eerst bekend werden op een tijdstip nadat contracten, met indexatiebepalingen, waren gesloten. Om die reden juich ik het toe dat sociale partners en de VNG hebben afgesproken landelijke indexatierichtlijnen te ontwikkelen met als doen veldpartijen vooraf te adviseren over een reëel niveau van indexatie.
Bent u van mening dat gemeenten op een eenduidige manier de prijzen zouden moeten indexeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar in overleg met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat achttien procent van de gemeenten nog helemaal geen tarief voor 2019 heeft vastgesteld? Zo ja, wat vindt u daarvan en wat gaat u er aan doen?
De eerste meting heeft plaatsgevonden in november 2018. Daarin heeft een aantal gemeenten aangegeven nog geen tarieven voor 2019 te hebben vastgesteld, maar wel in gesprek te zijn met de aanbieder over het tarief voor 2019.In de tweede meting van het evaluatieonderzoek naar de AMvB reële prijs, worden gemeenten gevraagd de tarieven voor 2019 aan te leveren. De rapportage over deze meting zal begin 2020 aan uw Kamer verstuurd worden.
Klopt het dat uit de tussenrapportage van onderzoek van Berenschot in maart bleek dat een derde van de gemeente de tarieven nog niet had aangepast? Wat is inmiddels het actuele beeld ten aanzien van de aanpassing van de tarieven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een bijeenkomst met veldpartijen om de bevindingen van het onderzoek van Berenschot te delen tot tweemaal toe is geannuleerd? Zo ja, met welke reden?
Dat klopt. Reden voor de annulering van de eerste bijeenkomst met de bestuurlijke begeleidingscommissie was dat de dataverzameling voor de eerste meting door de opdrachtnemer nog niet volledig afgerond was. Reden voor de tweede annulering van de bestuurlijke begeleidingscommissie was dat een aantal belangrijke partijen verhinderd bleek te zijn. De onderzoeksrapportage is inmiddels besproken met de bestuurlijke begeleidingscommissie (op 19 juni 2019) en aan uw Kamer verzonden op 24 juni 2019.
Zijn de bevindingen van het onderzoek van Berenschot inmiddels bekend? Zo ja, kunt u deze per omgaande naar de Kamer sturen? Zo nee, wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Wmo op 26 juni 2019 beantwoorden en daarbij in ieder geval ook de Kamer informeren over de laatste stand van zaken uit het onderzoek van Berenschot?
De rapportage van Berenschot heeft uw Kamer voor het algemeen overleg ontvangen. Het is niet gelukt de beantwoording van onderhavige vragen gereed te hebben voor het algemeen overleg Wmo van 26 juni 2019.
Het bericht ‘St. Antonius stopt met bevallingen in Nieuwegein, moeders moeten uitwijken naar Utrecht’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het St. Antonius stopt met bevallingen in Nieuwegein en dat moeders nu moeten uitwijken naar Utrecht?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht.
Het St. Antoniusziekenhuis locatie Nieuwegein heeft in mei 2018 zijn afdeling acute verloskunde tijdelijk gesloten, onder meer vanwege personeelstekorten.
De afdeling acute verloskunde van het St. Antoniusziekenhuis was niet «gevoelig» voor de zogenaamde 45 minuten-norm. Dat betekent dat er door sluiting van deze afdeling niet meer mensen zijn die niet binnen deze norm op een afdeling voor acute verloskunde kunnen komen in vergelijking met de situatie wanneer deze afdeling open is. Het is dan aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio om gezamenlijk te beslissen over het aanbod van acute verloskunde op deze locatie.
Het aanbod van acute verloskunde is in mei 2018 geconcentreerd op de locatie Utrecht, waar vanwege de concentratie meer bevallingen plaats kunnen vinden dan daarvoor. Sindsdien heeft er frequent afstemming plaatsgevonden tussen alle betrokken partijen in de regio over het borgen van de acute geboortezorg in de regio. De partijen hebben de effecten van de veranderingen en wijzigingen in de locaties waar acute geboortezorg geleverd wordt inzichtelijk gemaakt.
Op 4 juni jl. heeft de Raad van Bestuur van het St. Antonius ziekenhuis een voorgenomen besluit genomen om de afdeling acute verloskunde in Nieuwegein definitief te sluiten. Indien deze afdeling inderdaad definitief sluit, verandert er in de praktijk, wat de zorg voor zwangere vrouwen in de regio betreft, niks ten opzichte van de situatie zoals die vanaf mei 2018 bestaat.
Zoals u weet is het belangrijk dat, bij een besluit tot het sluiten van een afdeling, de continuïteit en beschikbaarheid van zorg geborgd is. Zodat patiënten in de regio niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen kunnen rekenen op goede en toegankelijke zorg. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de zorginstellingen in de regio, geboortezorgprofessionals en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Met het oog op de continuïteit van zorg bij sluiting van een afdeling acute verloskunde heb ik een algemene maatregel van bestuur (amvb) in voorbereiding. Een concept van die amvb heeft u ontvangen.
Zoals u weet heb ik de ziekenhuizen geïnformeerd over deze concept amvb en hen gevraagd om vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb alvast langs de lijnen van deze concept amvb te handelen. Ik heb hen onder meer verzocht om, als zij een (tijdelijke) sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie overwegen:
Het St Antonius ziekenhuis heeft de ketenpartners (VSV Uniek + kraamzorgorganisaties en praktiserende huisartsen), collega ziekenhuizen (Diakonessenhuis, UMCU/WKZ, Groene Hart ziekenhuis, Ziekenhuis Rivierenland en Meander Medisch Centrum), verzekeraars en pers op 4 juni geïnformeerd over het voorgenomen besluit om de geboortezorg te concentreren. Een deel van de omliggende gemeenten is geïnformeerd. De gemeente Utrecht is niet geïnformeerd. Het St. Antonius heeft namelijk aangegeven dat de beslissing geen gevolgen heeft voor inwoners van de gemeente Utrecht zelf.
Het St Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat er draagvlak voor dit besluit is bij de medewerkers. De regionale samenwerking van de ketenpartners op het gebied van acute geboortezorg (Verloskundig Samenwerkingsverband Uniek en huisartsen) is in het afgelopen jaar intensief geweest en dit zal de komende jaren ook blijven. Naast afstemming met ketenpartners, is er ook contact geweest over het voorgenomen besluit met de Cliëntenraad en omliggende gemeenten, aldus St Antonius. Het St. Antonius benadrukt verder dat poliklinische verloskundezorg op alle locaties van het St. Antonius beschikbaar blijft, dus ook op locatie Nieuwegein. Het St. Antonius zal in gesprek blijven met patiënten, betrokken partijen en ketenpartners in de regio.
Het ROAZ, de NZa en IGJ zijn niet geïnformeerd over het voorgenomen besluit om definitief te sluiten; ik heb het St Antonius laten weten dat ik dit geen goede gang van zaken vind. Verder heb ik het St Antonius laten weten dat, hoewel de status quo door een definitieve sluiting niet verandert, ik het toch belangrijk vind dat vóór de definitieve sluiting het bovenstaande proces goed is doorlopen, zodat onder meer duidelijk is wat de consequenties van deze sluiting voor de patiënten en zorgaanbieders in de regio zijn. Het St. Antonius heeft aangegeven dit op te pakken. Verder kan het zo zijn dat er een ziekenhuis gevoelig wordt door de sluiting van de acute verloskunde in Nieuwegein. Ik ga ervan uit dat partijen toetsen of dit het geval is.
Hoe oordeelt u over het feit dat de vestiging van het St. Antonius eerder al tijdelijk sloot vanwege personeelstekort maar dat het ziekenhuis nu definitief sluit ondanks dat er 25 nieuwe medewerkers zijn aangenomen? Klopt het dan ook dat een gebrek aan personeel niet langer een oorzaak is voor de sluiting?
De voornaamste reden om de bevallocatie Nieuwegein in mei 2018 tijdelijk te sluiten was een personeelstekort. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het besluit om deze bevallocatie definitief niet meer te openen. Het gaat zowel om personeelstekort als om een efficiënte organisatie van de geboortezorg die nodig is om kwaliteit en veiligheid te kunnen garanderen.
Het St. Antonius Ziekenhuis geeft aan dat het lastig was om gespecialiseerd verpleegkundig personeel te werven. De nieuw aangetrokken medewerkers zijn nagenoeg allemaal nog niet gespecialiseerd en volgen momenteel een opleiding tot obstetrie- en gynaecologieverpleegkundige. Qua aantallen is het personeelsbestand nu redelijk op orde alleen geldt dit nog niet voor de gewenste specialisatiegraad.
Het efficiënt omgaan met gespecialiseerd personeel is dus erg belangrijk. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft samen met de partners in de regio gekeken naar de organisatie van efficiënte, veilige en kwalitatief goede acute geboortezorg. Zo is gebleken dat de locatie in Utrecht van het St. Antionius Ziekenhuis, met geringe investeringen (verbouwing van verlossuites) en het aantal bevallingen nu én in de toekomst (gezien de geringere groei), de zorgvraag op kan vangen. De locatie Utrecht leent zich ook beter voor het volledig doorvoeren van het Family Centered Care concept, waarbij het hele gezin centraal staat en dat moeder en kind altijd bij elkaar blijven, ook als moeder of kind ziek is. Daarnaast heeft het St Antonius Ziekenhuis samen met regionale partners de (geboorte-) zorgvraag nu en in de toekomst in de regio laten onderzoeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de zorgvraag minder hard groeit dan eerder verwacht.
Het St. Antonius Ziekenhuis is vervolgens tot de conclusie gekomen dat twee bevallingslocaties (Nieuwegein, Utrecht) openhouden niet efficiënt is, logistiek ingewikkeld en daar bovendien extra personeel voor nodig is. Dat geldt niet alleen voor de afdeling Geboortezorg, maar ook voor de operatiekamers, waar de sectio’s (keizersnedes) worden gedaan.
Wat zijn de gevolgen van het besluit van het St. Antonius ziekenhuis om te stoppen met bevallingen op de locatie Nieuwegein voor het (soms net aangenomen) personeel?
De afdeling is per 1 mei 2018 tijdelijk gesloten. Het St Antonius ziekenhuis heeft mij laten weten dat er draagvlak is voor dit besluit bij de medewerkers. Er wordt geen personeel ontslagen, al het personeel werkte al op locatie Utrecht. Het ziekenhuis geeft aan dat los van logistieke efficiëntievoordelen, er meer voordelen worden ervaren van het met elkaar op één locatie werken (in plaats van verdeeld
over twee locaties). Opleiden, begeleiden, inwerken en samenwerken verloopt soepeler. De medewerkers onderschrijven dat daardoor ook patiënten gebaat zijn bij de concentratie op één locatie.
Wat weegt volgens u zwaarder de interne logistieke afwegingen van het ziekenhuis of het maatschappelijk belang voor de aankomende moeders in Nieuwegein?
Wat ik belangrijk vind is dat de beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid en continuïteit van de geboortezorg geborgd zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het St Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein voor de acute verloskunde geen gevoelig ziekenhuis.
De Nederlandse Zorgautoriteit geeft aan dit jaar geen signalen te hebben ontvangen dat er onvoldoende zorg beschikbaar is in de regio. Verder geeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd aan geen signalen te hebben ontvangen over de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Hoeveel zwangere vrouwen in Nieuwegein en omgeving worden geraakt door deze beslissing? Hoeveel bevallingen op jaarbasis vonden plaats in het ziekenhuis in Nieuwegein? Wat zijn precies de gevolgen voor deze vrouwen nu de mogelijkheid om te bevallen in Nieuwegein dreigt te verdwijnen? Kan daarbij in ieder ingegaan worden op de gevolgen van het besluit op de reistijd voor de zwangere vrouwen naar de dichtstbijzijnde afdeling Verloskunde? In welke mate nemen deze toe?
Het adherentiegebied van St. Antonius Geboortezorg strekt zich uit van de gemeenten Vijfheerenland tot Montfoort en van de stad Utrecht tot Alphen aan de Rijn.
Het is niet mogelijk om één cijfer te geven van het aantal bevallingen op jaarbasis in Nieuwegein. Reden is dat het aanbod van acute verloskunde in andere ziekenhuizen sterk is veranderd in de afgelopen periode.
In hoeverre de reistijd voor zwangere vrouwen is toegenomen weet ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, is de acute verloskunde voor vrouwen in de regio er nog steeds binnen de daarvoor geldende 45 minuten-norm bereikbaar. Verder blijkt dat zwangeren aan de randen van het adherentiegebied (bijvoorbeeld Alphen aan de Rijn of Leerdam) sinds de concentratie van acute geboortezorg op de locatie in Utrecht in 2018 voor een ziekenhuisbevalling naar ziekenhuizen gaan die dichter bij hun woonplaats liggen, zoals het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda, Beatrixziekenhuis in Gorinchem en Ziekenhuis Rivierenland in Tiel.
Zie verder mijn antwoorden op de vragen 1 en 4.
Acht u het verstandig de afdeling Verloskunde van het St. Antonius open te houden in het kader van leefbaarheid en bereikbaarheid van zorg? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hebben bij dit voorgenomen besluit patiënten, personeel, de gemeente en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft deze inspraak plaatsgevonden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik het St Antonius laten weten dat, hoewel de status quo door het voorgenomen besluit de afdeling acute verloskunde definitief te sluiting niet verandert, ik het toch belangrijk vind dat vóór de definitieve sluiting het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1 is doorlopen. Zo moet duidelijk zijn wat de consequenties van deze sluiting voor de patiënten en zorgaanbieders in de regio zijn. Het St Antonius ziekenhuis heeft laten weten dit op te pakken.
De uitspraak van de Raad van State inzake de PAS |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Een nieuw vliegveld is waanzin»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel.
Wat bedoelde u met uw interview voor het NOS-journaal, waarin u zegt op zoek te zijn naar «een list»?
Wat ik bedoeld heb is het volgende. Het uitgangspunt van het kabinet wás en blíjft om de natuur te versterken én economische ontwikkeling mogelijk te maken. De uitspraak van de Raad van State betekent dat het PAS niet langer gebruikt kan worden als onderbouwing voor besluiten. Er wordt nu in brede zin onderzocht op welke wijze we recht kunnen blijven doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Het spreekt voor zich dat dat zal worden gedaan binnen de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Dát is de puzzel die we aan het leggen zijn en hetgeen ik met deze term heb proberen aan te geven. Ook voor Lelystad Airport wordt onderzocht wat de consequenties zijn van de uitspraak van de Raad van State. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven dat een eerste analyse van de oplossingsrichtingen laat zien dat meer tijd nodig is om hiervoor op zorgvuldige wijze tot een oplossing te komen.
Wat voor een type beleidsmaatregelen zou u als een list typeren, of doelt u op een juridische verkenning om de uitspraak van de Raad van State te omzeilen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt momenteel onderzocht op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de relatie tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht? Betekent dit dat u niet van plan bent te handelen naar de letter en geest van de uitspraak van ons hoogste rechtscollege?
Binnen het kader van de uitspraak van de Raad van State zijn uitvoerende keuzes te maken die recht moeten doen aan zowel de letter als de geest van de uitspraak.
Welke gevolgen denkt u dat deze uitspraak over het verzinnen van «een list» heeft voor het beschadigde vertrouwen van omwonenden in u en in de overheid?
De gevleugelde uitspraak van de Heer Bommel is bij velen een bekende uitspraak die niet zo letterlijk genomen dient te worden en duidt op de zoektocht die tot een oplossing leidt. Wij zetten ons in om op een zorgvuldige wijze tot een goede oplossing te komen.
Bent u bereid de formulering «een list» terug te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.
Het bericht dat Middelburg stelende asielzoekers beu is |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Middelburg is overlast door stelende asielzoekers beu»?1
Ja.
Hoe kan het dat rovende asielzoekers overal in Nederland nog steeds vrij spel hebben, ondanks herhaalde kabinetsbeloften ze aan te pakken?
In de achterliggende periode is er een stevig pakket aan maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken en tegen te gaan. Mijn ambtsvoorganger heeft op 17 april jl. diverse aanscherpingen en een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Een van de nieuwe maatregelen betreft het invoeren van een persoonsgerichte aanpak. De verwachting is dat door deze aanvullende landelijke aanpak bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger kunnen worden ingezet. Door het intensiever verbinden van de vreemdelingenketen en strafrechtketen, moet het voor de vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is van de overheid en dat zijn gedrag niet wordt getolereerd.
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat u dit tuig binnen blijft laten en ook belastinggeld uit blijft geven teneinde ze onderdak, leefgeld, gezondheidszorg etc. te geven?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen en het sluiten van de asielzoekerscentra geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet spant zich ervoor in ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven. Zo wordt er onder meer bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag rekening gehouden met criminele antecedenten van de vreemdeling en zijn er verschillende maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken.
Realiseert u zich dat het gekkenwerk is iedereen die het woordje «asiel» uitspreekt op te vangen, ongeacht land van herkomst, crimineel verleden etc.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, al gelukt om meer dan vijf criminele asielzoekers op grond van de openbare orde van straat te halen en uit te zetten? Zo nee, schaamt u zich niet voor deze absurde wanprestatie?
Uw vraag refereert vermoedelijk aan de tabel die is opgenomen in paragraaf 3.3.5 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018. In die tabel staat aangegeven hoeveel asielvergunningen op grond van openbare orde aspecten zijn geweigerd of ingetrokken in 2017 respectievelijk 2018, en hoeveel van de betreffende vreemdelingen nog in datzelfde jaar aantoonbaar zijn vertrokken.
Dat vreemdelingen veelal niet in hetzelfde jaar vertrekken als het jaar waarin hen asiel is geweigerd of hun asielvergunning is ingetrokken, is niet verwonderlijk. Vreemdelingen kunnen immers rechtsmiddelen aanwenden tegen het besluit; daarnaast is de snelheid waarmee het vertrek kan worden gerealiseerd afhankelijk van een breed scala aan factoren, waaronder de medewerking van de vreemdeling zelf en diens land van herkomst. Dit wordt ook uitgelegd in de voetnoot bij de tabel. Ik verwacht dan ook dat vreemdelingen aan wie asiel is geweigerd of wiens asielvergunning is ingetrokken in 2019, nog niet of nauwelijks aantoonbaar (uitzetting, vrijwillig vertrek onder toezicht) zullen zijn vertrokken.
Tenslotte wijs ik u op de tabel in paragraaf 6.6 van de RVK 2018. Deze tabel geeft inzicht in het vertrek van criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Uit deze tabel blijkt dat in 2018 1.140 criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn vertrokken, waarvan 890 aantoonbaar (uitzetting of zelfstandig vertrek onder toezicht).
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen, alle asielzoekerscentra te sluiten en alle criminele asielzoekers en statushouders uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Medische crowdfundingsacties |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat verklaart volgens u de snellere stijging van medische crowdfundingacties in Nederlands ten opzichte van andere Europese landen?1
Ik heb geen informatie voorhanden over de ontwikkelingen rond medische crowdfundingsacties in Nederland ten opzichte van andere Europese landen en mogelijke verklaringen daarvoor.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende hoeveelheid particulier geefgeld die in de medische crowdfundingmarkt omgaat, het wenselijk is dat er meer en beter toezicht wordt gehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op 5 februari jongstleden heeft toegelicht in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,2 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Op de crowdfundingmarkt wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), dan wel de Autoriteit Financiële Markten (AFM), afhankelijk van de verschijningsvorm van de crowdfunding. Crowdfunding door middel van doneren valt, voor zover het consumenten betreft, onder het toezicht van de ACM. De Staatssecretaris van EZK en ik zien op dit moment geen aanleiding voor aanscherpingen van het toezicht op crowdfunding, omdat wij het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend achten.
Wat gaat u doen om meer transparantie over de voorwaarden van medische crowdfundingacties (bijvoorbeeld over de hoge commissiekosten die niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten van een transactie) af te dwingen?
Crowdfundingplatforms moeten zich aan de consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Transparantie over de voorwaarden, zoals commissiekosten, valt daar ook nu al onder. Dit betekent onder meer dat wanneer een crowdfundingplatform een crowdfundingsactie wil opzetten voor een consument, het platform vóór het aangaan van de overeenkomst de consument duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële donateurs duidelijk en begrijpelijk informeren over waar zij voor doneren en welke kosten eventueel aan de donatie verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de naleving van de consumentenbeschermingsregels. De Staatssecretaris van EZK en ik achten het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend.
In hoeverre gaat het bij medische crowdfundingacties om dure behandelingen waarvan de feitenvrije slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk?
De behandelingen waarvoor crowdfundingsacties worden opgezet, kunnen zeer divers zijn. Ik heb geen precieze cijfers voorhanden over in hoeverre het bij medische crowdfundingsacties gaat om dure behandelingen waarvan de slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk.
Voor mij is vooral van belang dat patiënten, voordat ze een actie starten voor een behandeling die in Nederland niet wordt vergoed, zeer goed bekend zijn met de effectiviteit van de behandeling die ze willen ondergaan en de risico’s van die behandeling. Ik raad patiënten aan daarover het gesprek te voeren met hun arts.
Wat vindt u van het voorstel om campagnes eerst een inhoudelijke toetsing te laten ondergaan voor ze online mogen, om te voorkomen dat een voedingsbodem voor kwakzalvers wordt gecreëerd?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de «ethiek van het genoeg», waar medisch ethicus Marian Verkerk het over heeft, in relatie tot de medische crowdfundingmarkt die van leed een verdienmodel heeft gemaakt?
Medisch ethicus Marian Verkerk verwoordt in het artikel de moeilijke keuze waar ernstig zieke mensen die crowdfunding en behandeling in het buitenland als laatste redmiddel zien voor staan. Enerzijds brengt ze de «ethiek van het genoeg» onder woorden en daarmee de vraag van de aanvaarding van het levenseinde of hun (progressieve) ziekte, anderzijds geeft ze aan dat dit aanvaarden heel moeilijk kan zijn en het ook te begrijpen is dat mensen zich verzetten tegen het levenseinde of hun ziekte en uitwegen, hoe klein of veelal onmogelijk ook, proberen te vinden. Ik deel dit gevoelen met haar. Hoe, wanneer en of iemand zijn levenseinde of ziekte in zekere mate kan aanvaarden of dat iemand ervoor kiest met crowdfunding behandelingen in het buitenland te ondergaan, zal van de individuele mens afhangen. Mensen maken daarin hun eigen afweging. Ik vind het belangrijk dat mensen in die veelal moeilijke fase van het leven goed begeleid worden door zorgverleners. Daar kan het voorbereiden van mensen op een nadere dood bij horen. Maar ook over de belasting en veelal niet werkzaamheid van bepaalde behandelingen in het buitenland, en over de kwaliteit van leven in de laatste levensfase, zodat mensen een bij hen passende keuze kunnen maken.
Drijvende zonnepanelen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zon op Water wil honderdduizenden zonnepanelen op open water»1 en «Liander wil rem op zonneparken vanwege tekort aan capaciteit»?2
Ja.
Hoe reageert u op het absurde plan van het Nationaal Consortium Zon op Water voor honderdduizenden drijvende zonnepanelen op open wateren? Deelt u de mening dat de klimaatwaanzin met de dag krankzinniger wordt?
De energietransitie is gebaat bij het onderzoek naar nieuwe technieken en toepassingen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Dit geldt ook voor onderzoek en ontwikkeling van zonnepanelen op water.
Wat moet dit plan gaan kosten? Hoeveel subsidie zal hiermee gemoeid zijn?
De ontwikkeling van deze plannen wordt overgelaten aan de markt.
De SDE+-regeling is technologie neutraal en maakt een ranking op basis van kosteneffectiviteit. Hiermee komen de goedkoopste projecten als eerste aan bod. Van deze specifieke projecten moet nog blijken voor welke kostprijs zij een aanvraag in kunnen dienen.
Het is nog onduidelijk hoe groot de plannen precies zijn en of ze gerealiseerd zullen worden. Hierdoor is ook nog niet aan te geven hoe groot het gedeelte zal zijn in het totale Nederlandse energieverbruik.
In hoeveel procent van het totale Nederlandse energieverbruik moeten deze drijvende zonnepanelen gaan voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op de stelling van de Vogelbescherming dat deze zonnepanelen mogelijk schadelijk kunnen zijn voor dier en natuur? Deelt u de mening dat de klimaatgekte meer kapot maakt dan je lief is?
Projecten voor hernieuwbare energie moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Inclusief met wet- en regelgeving omtrent dier en natuur.
Over de natuureffecten van zonnepanelen op water is weinig bekend. Er kan habitatverlies optreden maar het is nog niet bekend wat het verlies van weggevangen «zonne-energie» voor de waterecosystemen betekent. Tegelijk kunnen drijvende zonnepanelen ook kansen bieden, als schuilgelegenheid voor vissen of als aanhechtingsmateriaal voor mosselen. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief met beantwoording van de moties Dik-Faber over zonneladder, die uw Kamer in of kort na het zomerreces zal ontvangen.
Bent u ertoe bereid dit plan direct een halt toe te roepen en door de shredder te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de regionale netbeheerder Liander die de aanleg van zonneparken in Nederland juist wil ontmoedigen omdat het stroomnet het allemaal niet aankan?
De afgelopen jaren heeft er een snelle groei van projecten voor duurzame elektriciteitsproductie plaatsgevonden. De keerzijde van dit succes is dat de afgelopen tijd is gebleken dat op een aantal plekken in Nederland schaarste in het elektriciteitsnet verhindert dat duurzaam opgewekte elektriciteit getransporteerd kan worden. Ik heb hierover met decentrale overheden, netbeheerders en marktpartijen overleg over gevoerd. Ik verwijs verder naar de Kamerbrief van 28 juni over netcapaciteit (Kamerstuk 30 196, nr. 669).
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er – voornamelijk door u – volop wordt gepleit voor méér duurzame energie, terwijl de netbeheerder concludeert «gaat niet, kan niet»? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt en niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar ook nog eens onmogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ertoe bereid de netbeheerder toe te staan nieuwe zonneparken niet langer aan te sluiten op het elektriciteitsnet? Bent u er tevens toe bereid alle subsidies voor dergelijke «duurzame» plannen direct stop te zetten?
Zie antwoord vraag 7.
Het wegzenden van Taiwanese waarnemers bij het World Meteorological Congress 2019 |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat twee Taiwanezen, na (nota bene) te zijn uitgenodigd als waarnemer bij het World Meteorological Congress van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO), na één dag werden uitgesloten?1
Ja, ik ben bekend met de berichten waarnaar wordt verwezen.
Bent u bereid om de WMO te vragen naar een officiële verklaring voor het uitsluiten van de twee Taiwanese meteorologische experts? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij WMO leert dat de twee Taiwanese meteorologische experts niet door WMO waren uitgenodigd of geaccrediteerd om als waarnemers bij het World Meteorological Congress aanwezig te zijn. Zij waren door de (niet-gouvernementele) Association of Hydro-Meteorological Equipment Industry (HMEI) geaccrediteerd voor deelname aan de Meteorological Technology World Expo die gelijktijdig met het World Meteorological Congress elders in Genève plaatsvond, en die niet door WMO of onder VN-vlag werd georganiseerd. HMEI had WMO verzocht de twee experts als (ngo-)waarnemers bij het World Meteorological Congress aanwezig te laten zijn, echter zonder daarbij de nationaliteit van de experts te vermelden. WMO heeft vooraf duidelijk te kennen gegeven dat het uitsluitend personen bij het World Meteorological Congress (of iedere andere officiële bijeenkomst van WMO als VN-organisatie) zou toelaten die een paspoort of nationaal identiteitsbewijs van een door de VN erkend land konden overleggen. Zodra de nationaliteit van de twee experts bekend werd bij WMO, is hen (verdere) toegang tot het World Meteorological Congress ontzegd.
Deze informatie is door WMO tijdens het World Meteorological Congress ook met de aanwezig pers gedeeld.
Hoe beoordeelt u deze handelwijze van deze «gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties»?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Malmström – Finalizing Mercosur deal is ‘priority number one’’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich het verzoek van het lid Lodders (VVD) herinneren tijdens het algemeen overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni (AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2019) over de stand van zaken van de Mercosur-onderhandelingen?
Ja.
Wanneer kan de Kamer deze brief met de stand van zaken verwachten?
Op 28 juni jl. hebben de Europese Unie en Mercosur een politiek akkoord bereikt over een handelsovereenkomst. Als de geconsolideerde teksten hiervan beschikbaar zijn, zal het Kabinet de balans opmaken van de brede voor- en nadelen van het handelsakkoord, inclusief voor de land- en tuinbouwsector. Een hoofdlijnendocument van het handelsakkoord is door de Europese Commissie gepubliceerd1.
Wordt de inbreng van de Kamer, meegegeven in onder meer Kamervragen van de leden Lodders en Van Haga (documentnummer 2019D22303) waarin zij hun zorg hebben geuit over het feit dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels en over producten uit die landen die in de Nederlandse schappen terecht komen die onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en in de Europese Unie (EU) verboden zijn, meegenomen in de onderhandelingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met Mercosur zijn in 2001 gestart op basis van een mandaat aan de Europese Commissie. De afgelopen jaren is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen altijd geweest om te komen tot een gebalanceerd akkoord met ambitieuze afspraken over handhaving van sanitaire- en fytosanitaire standaarden, dierenwelzijn en duurzame ontwikkeling. Ook nu moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese standaarden, zoals eisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming. Een handelsakkoord met Mercosur verandert hier niets aan. De Europese standaarden worden door een Mercosur akkoord dus niet verlaagd. Zoals eerder geantwoord geldt dit ook voor producten waarvan is aangetoond dat chemicaliën zijn gebruikt die binnen de EU verboden zijn2.
Kunt u ingaan op de «regels van oorsprong» die tijdens de onderhandelingen van 11 tot en met 15 maart 2019 aan bod zijn gekomen? Op welke landbouwproducten wordt gedoeld? Om welke productspecifieke voorschriften in de machine- en chemische sector gaat het?
Voor informatie over de uitkomsten van de onderhandelingen van 11-15 maart 2019 verwijs ik u naar de website van Europese Commissie.
Vanwaar de urgentie bij de Europese Commissie om nog in de maand juni het Mercosur verdrag te sluiten? Is de urgentie aan Europese zijde verstandig voor de Europese onderhandelingspositie?
Aan de zijde van Mercosur was er sprake van nieuw momentum dat een doorbraak in de onderhandelingen mogelijk heeft gemaakt, hetgeen geresulteerd heeft in het politiek akkoord. De Commissie zal vervolgens de uitkomsten van de onderhandelingen voorleggen aan de lidstaten en het Europees parlement ter beoordeling. De Europese Commissie is zich bewust van de gevoeligheden die bij de lidstaten liggen. Samen met andere EU-lidstaten heeft Nederland bij de Europese Commissie aangedrongen op een akkoord met een evenwichtige balans tussen exportbelangen, gevoelige sectoren en duurzaamheidsdoelstellingen.
Hoe hebben uw ambtsgenoten gereageerd op de uitspraken van Eurocommissaris Malmström over de urgentie van een snel akkoord en eventuele concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten?
De reacties delen mijn ambtsgenoten via de bestaande, bekende kanalen. Het is niet aan mij om hun reacties openbaar te maken of te delen.
Welke concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten liggen op dit moment op tafel en hoe verhouden deze zich tot de opbrengsten van het verdrag voor de EU?
De onderhandelingen met Mercosur hebben geleid tot een politiek akkoord tussen de EU en Mercosur. Als de geconsolideerde teksten beschikbaar komen, kan het kabinet de balans op te maken van de voor- en nadelen van het handelsakkoord voor Nederland.
Wat betekenen de eventuele concessies voor Nederland en in het bijzonder de Nederlandse landbouwbelangen? Zijn de gevolgen van eventuele concessies in het meest verregaande geval proportioneel ten opzichte van de te verwachten meerwaarde van het verdrag voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke voordelen van dit verdrag maken concessies op het vlak van de landbouw proportioneel?
Zie antwoord vraag 7.
Achtergehouden informatie van mogelijke fouten met examens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Calvijn College verprutst examens?1
Ja.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs u reeds op de hoogte gesteld van de onrust op het Calvijn College?
Ja, de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft mij hierover op 13 juni geïnformeerd.
Bent u reeds in contact met het betreffende College, ouders en leerlingen? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Het contact met de school verloopt via de inspectie.
Deelt u de mening dat dergelijke informatie onder geen enkele voorwaarden achtergehouden mag worden voor ouders en leerlingen?
Ik ben van mening dat ouders en leerlingen van een school mogen verwachten dat deze transparant is, zeker over belangrijke zaken zoals een vertraging in de bekendmaking van de uitslag van het eindexamen. Ik betreur dan ook de mogelijke verwarring en onduidelijkheid die door de eerste berichtgeving van de school hierover aanvankelijk is ontstaan. Zoals ik in mijn brief van 14 juni jongstleden aan uw Kamer heb gemeld is de oorzaak van de vertraging terug te voeren op geconstateerde onvolkomenheden in de afronding van het programma van toetsing en afsluiting, en in de registratie daarvan. Dit weekend heeft de school gewerkt aan het in kaart brengen aan de benodigde informatie. De inspectie hoopt het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de leerlingen en ouders voor het weekend duidelijkheid krijgen en deze vragen voor het weekend te beantwoorden?
De school heeft ouders en leerlingen afgelopen vrijdag telefonisch geïnformeerd over de stand van zaken en zal hen op de hoogte houden van het verdere proces. In het belang van de leerlingen hoop ik dat de onzekerheid niet langer duurt dan nodig is. Alle betrokkenen spannen zich maximaal in om zo snel mogelijk helderheid te krijgen voor de leerlingen en hun ouders. Zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 14 juni zal ik ook uw Kamer op de hoogte houden van de stand van zaken.
De voortgang van het behoud van de zorg in de regio |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de leegloop bij Treant ziekenhuizen is begonnen, vooruitlopend op de sluiting van de spoedhulp in Stadskanaal en Hoogeveen?1
Ja, ik ken het bericht. Een regieteam bestaande uit ziekenhuizen, huisartsen en zorgverzekeraars heeft zoals u weet de handen ineengeslagen om de zorg voor de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen beschikbaar te houden. Het regieteam heeft mij laten weten dat het sinds het bekend maken van de plannen op hoofdlijnen, op 11 februari 2019, in dialoog met de omgeving is over de plannen. Tegelijkertijd worden de plannen concreter uitgewerkt. Sinds dit voorjaar zijn de ambulancediensten aangesloten bij het regieteam. Het uitwerken van de plannen bevindt zich momenteel in de laatste fase, aldus het regieteam.
Het regieteam heeft mij overigens laten weten dat er geen sprake is van een «leegloop» bij Treant. Wel is het een feit dat het, vooruitlopend op de ombouw van de SEH’s in Hoogeveen en Stadskanaal naar spoedposten, gebeurt dat patiënten de voorkeur geven aan een ander ziekenhuis, aldus het regieteam.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het verdwijnen van de spoedeisende zorg in Hoogeveen en Stadskanaal, waarin u aangeeft dat plannen verder worden uitgewerkt, dat gevolgen voor onder andere ambulancediensten in kaart worden gebracht, dat de effecten op de responsetijden in kaart worden gebracht etc? Wat is de meest recente stand van zaken?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat het ziekenhuis Isala de locatie in Meppel wil opwaarderen met een spoedeisende hulp niveau 3? Klopt het dat regionale bestuurders en betrokkenen bij deze beslissing niet geconsulteerd zijn?
Voor SEH’s (niet zijnde een traumacentrum) geldt op dit moment geen indeling in verschillende niveau’s. Alle SEH’s moeten, met name op het gebied van personele bezetting, aan dezelfde minimumvereisten voldoen.
De Raad van Bestuur van het Isala ziekenhuis heeft mij laten weten dat er geen voornemen bestaat om de SEH op de locatie Meppel te wijzigen. Deze heeft een 7 maal 24 uur beschikbaarheid en dat zal naar de toekomst ook zo blijven, juist ook gezien de andere ontwikkelingen in Drenthe. Dit sluit aan bij de opvattingen van het ROAZ en Zilveren Kruis. De Raad van Bestuur is regelmatig in gesprek met regionale bestuurders en betrokkenen over allerlei zaken die spelen in en rond de verschillende ziekenhuislocaties van het Isala. Meer in het bijzonder vindt er goed overleg plaats over de toekomst van de spoedzorg in Drenthe, onder regie van Zilveren Kruis en Menzis.
Deelt u de mening dat de zorgbehoefte van de inwoners centraal dient te staan en niet het aanbod dat zorgverleners willen bieden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat de (huidige en toekomstige) zorgvraag van de inwoners in een regio en het zorgaanbod in deze regio goed op elkaar aansluiten. De cijfers die ik via het RIVM beschikbaar stel voor het opstellen van regiobeelden geven inzicht in de toekomstige zorgvraag en kunnen dan ook behulpzaam zijn bij de vraag hoe het zorgaanbod in de regio er in de toekomst uit moet zien.
Maar hoewel zorg voldoende toegankelijk moet zijn betekent het voorgaande niet, dat patiënten met iedere zorgvraag terecht moeten kunnen bij een zorgaanbieder in hun regio. En ook niet, dat de bestaande zorgaanbieders in de regio verplicht zijn om alle zorg te bieden waar de inwoners in de regio behoefte aan hebben.
Zorg moet op de juiste plek worden verleend; waar mogelijk dichtbij de mensen, maar in bepaalde gevallen is het ook beter om de zorg wat verder weg te organiseren. Voor de spreiding van SEH’s en ziekenhuisafdelingen voor acute verloskunde bestaat zoals u weet de 45 minuten-norm. Daarnaast moet de zorgverzekeraar er op grond van zijn zorgplicht voor zorgen dat de zorg die in het basispakket van de Zorgverzekeringswet zit voldoende toegankelijk is. De NZa ziet daarop toe.
Voor zover uw vragen betrekking hebben op de plannen voor de regio Drenthe / Zuidoost-Groningen, kan ik u als volgt informeren.
Het regieteam heeft mij laten weten dat doel van de plannen van het regieteam van ziekenhuizen, huisartsen en zorgverzekeraars in Drenthe en Zuidoost-Groningen juist is om de zorg voor de regio en voor de bewoners beschikbaar te houden. Het streven is nadrukkelijk het huidige zorgaanbod zodanig in te richten dat dit langdurig behouden blijft voor de regio. En, op basis van voorspellingen over de verwachte zorgvraag in de toekomst, te voorkomen dat dit verdwijnt uit de regio, bijvoorbeeld richting Zwolle en Groningen. Door middel van diverse bijeenkomsten met bijvoorbeeld inwoners en betrokken gemeenten houdt de regiegroep nauw contact met de stakeholders en de inwoners om de zorgbehoefte inzichtelijk te maken, aldus het regieteam.
Het regieteam heeft een onderzoeksbureau in de hand genomen, dat het regieteam ondersteunt met cijfers over de zorgbehoefte nu en in de toekomst. Deze cijfers helpen om de zorg in de regio zodanig in te richten dat deze langdurig behouden kan blijven voor de regio, aldus het regieteam.
Deelt u de mening dat de zorgbehoefte zoals deze in kaart wordt gebracht door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en andere cijfers hierbij leidend dienen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de observatie dat de ziekenhuisdirecties van Ommeland (Winschoten), Treant (Stadskanaal, Hoogeveen, Emmen), Isala (Zwolle, Meppel) en Wilhelminaziekenhuis (Assen) wellicht wel met regionale bestuurders en betrokkenen spreken, maar vervolgens niets doen met hun inbreng en gewoon hun eigen plan trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Nee, die observatie deel ik op dit moment niet.
Wat Meppel betreft verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 3.
Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen maken beiden onderdeel uit van het regieteam dat een visie heeft ontwikkeld voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost-Groningen. Het regieteam heeft mij laten weten dat het niet alleen met regionale bestuurders heeft gesproken over de plannen, maar ook met onder andere lokale bestuurders, inwoners, vele zorgorganisaties en patiëntenverenigingen. Het regieteam heeft hierbij steeds duidelijk gemaakt dat de plannen enerzijds absolute noodzaak zijn vanwege personeelsschaarste, maatschappelijke ontwikkelingen en medische eisen, maar dat er tegelijkertijd ruimte is om te kijken naar knelpunten en wensen die leven in de regio. Deze neemt het regieteam mee in de definitieve plannen, aldus het regieteam.
Deelt u de observatie dat hetzelfde geldt voor de ziekenhuisdirectie van Bravis (Bergen op Zoom/Roosendaal)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Bravis heeft mij laten weten de dialoog te hebben gezocht met de inwoners van het verzorgingsgebied van het ziekenhuis. De belangrijkste zorgen bleken zich te richten op de bereikbaarheid van de acute zorg, de bereikbaarheid van ziekenhuiszorg voor de chronische patiënt, openbaar vervoer en de gevolgen voor de directe woonomgeving voor omwonenden van de nieuwe locatie van het ziekenhuis. Bravis geeft aan naar dat deze input heeft geleid tot een aantal aanscherpingen in de uitvoering van hun besluit. Zo zal er nadrukkelijk sprake zijn van een stadpolikliniek in de gemeente Bergen op Zoom waarin medisch specialisten spreekuur zullen houden en waar diagnostische mogelijkheden aanwezig zullen zijn. Daarnaast zal er met de diverse huisartsengroepen in de gemeenten van Bravis gesproken worden om te komen tot mogelijkheden van anderhalvelijns zorg. Ook zal met de gemeenten worden gesproken met aanbieders van het openbaar vervoer over de bereikbaarheid van het ziekenhuis, zeker vanuit het westelijk deel van het verzorgingsgebied van Bravis. Tot slot heeft Bravis samen met het gemeentebestuur van Tholen op 28 juni 2019 gesproken met de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Zeeland over onder andere een mogelijk betere situering van de uitrijdpost van de ambulancedienst op het eiland Tholen. De observatie dat de ziekenhuisdirectie van Bravis wellicht niets met de inbreng van regionale bestuurders en betrokkenen doet, deel ik dan ook niet.
Klopt het dat u reeds handhaaft op de maatregel dat er overleg dient te zijn met betrokkenen (inwoners, patiëntenverenigingen, andere zorgverleners, ketenpartners) en bestuurders bij wijzigingen in de acute zorg?
Zoals u weet is de amvb acute zorg, waarin de communicatie met partijen en inwoners in de regio een belangrijk onderdeel is, nog niet in werking getreden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb stimuleer ik op dit moment echter reeds dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van deze concept amvb. Dat wil zeggen dat ze een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces inrichten. Ik heb de koepels van de ziekenhuizen, de huisartsenposten en de ggz-crisisdiensten in een brief gevraagd om hun leden te vragen om vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb alvast langs de lijnen van deze concept amvb te handelen. Ook in overleggen die ik voer met zorgaanbieders die een voornemen tot sluiting hebben, benadruk ik het belang van het betrekken van maatschappelijke partners, waaronder ook het regionaal overleg acute zorgketen (ROAZ), bij de besluitvorming.
Een zorgvuldige besluitvormingsprocedure houdt allereerst in dat een zorgaanbieder die overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde plaats te beëindigen dit dient te melden aan de IGJ en de NZa. Hij moet ook een plan opstellen om de continuïteit van zorg te borgen. Uiteraard moeten afspraken gemaakt worden met zorgverzekeraars. Andere zorgaanbieders voor wie een eventuele sluiting gevolgen kan hebben, waaronder zeker ook de Regionale Ambulancevoorziening, alsmede de gemeenten en inwoners dienen betrokken te worden in het afwegingsproces. Die andere partijen moeten niet alleen maar worden geïnformeerd, zij moeten de kans krijgen bezwaren te uiten en suggesties te doen. De zorgaanbieder moet deze meewegen in zijn besluitvorming en kunnen uitleggen wat hij met die punten heeft gedaan.
Omdat de amvb acute zorg nog niet in werking is getreden, is formele handhaving op de naleving van deze amvb is nog niet mogelijk. Echter, bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg heeft de IGJ, nu en in het verleden, reeds aandacht (gehad) voor een gedegen onderbouwing en afstemming met ketenpartners en andere betrokkenen (zoals patiënten en het lokaal bestuur), door de betreffende zorgaanbieder, van besluiten tot afbouw of wijziging van zorgactiviteiten. Verder stellen de IGJ en NZa momenteel, vooruitlopend op deze amvb, gezamenlijk een handreiking op voor een zorgvuldige proces- en besluitvorming bij wijzigingen in het acute zorglandschap, waar overleg met andere betrokken actoren en inwoners uiteraard onderdeel van zal uitmaken. Deze handreiking zal ik naar verwachting in oktober aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat «overleggen» hierbij uitgelegd moet worden als consulteren en niet als eenzijdig informeren, en dat consultatie betekent dat plannen ook aangepast moeten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat er naar verwachting bij Treant 2 miljoen euro extra aan tijdelijk personeel wordt uitgegeven in 2019 omdat er bij Treant ziekenhuizen een hoog verloop is omdat medewerkers onzeker zijn over hun toekomst?
Treant heeft aangegeven het uiterste te doen om, tot het moment dat alle partners in de regio gereed zijn voor de plannen zoals die in voorbereiding zijn uit te voeren, de huidige inrichting van de zorg te handhaven. Omdat een tekort van personeel mede aanleiding is voor deze plannen, is tijdelijke inhuur van extra personeel volgens Treant nodig. Tijdelijke inhuur en andere vormen van flexwerk komen steeds meer voor in de zorg. Ik vind het belangrijk dat zorginstellingen en medewerkers hierin een bewuste en goed geïnformeerde keuze maken en dat zorgwerkgevers in aanvulling daarop via goed werkgeverschap negatieve prikkels voor deze keuze zoveel mogelijk proberen te beperken. VWS laat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar het verschijnsel van flexwerk. Het is een actiegericht onderzoek, waarmee ook meteen aan mogelijke oplossingsrichtingen wordt gewerkt voor situaties waarin flexwerk als probleem wordt ervaren.
Deelt u de observatie dat het trekken van een eigen plan door iedere directie negatieve gevolgen heeft voor niet alleen de bereikbaarheid maar ook voor de beschikbaarheid van ziekenhuizen, zoals dat er steeds meer patiëntenstops bij ziekenhuizen zijn?3
Ik kan mij niet helemaal vinden in deze absolute stelling, maar u weet dat ik het belangrijk vind dat een ziekenhuis bij een voornemen tot wijziging van het acute zorgaanbod niet solitair handelt. Ziekenhuizen zijn maatschappelijke organisaties en moeten zich als onderdeel van die maatschappij gedragen. Bij het nemen van dergelijke beslissingen moeten zij in overleg met de andere partijen in de regio treden en onder meer een continuïteitsplan maken om ervoor te zorgen dat de continuïteit van de zorg in de regio ook na sluiting van de betreffende afdeling(en) voldoende is geborgd.
In het regieteam Drenthe / Zuidoost Groningen is er overigens geen sprake van dat ziekenhuisdirecties hun eigen plan trekken. In het regieteam hebben meerdere ziekenhuisdirecties, huisartsen, ambulancediensten en zorgverzekeraars zitting. Deze partijen kijken samen, over hun eigen grenzen heen, naar de best mogelijke inrichting van de zorg in de regio.
Kunt u een overzicht geven wanneer u met welke besturen en directies van ziekenhuizen hebt gesproken sinds 1 juni 2018 met betrekking tot de toekomstige inrichting van de zorg in de regio?
In de periode 1 juni 2018 tot en met 5 juli 2019 heb ik zelf de volgende gesprekken met besturen en directies van ziekenhuizen gevoerd over de toekomstige inrichting van de zorg in de regio:
De gesprekken die betrekking hebben op deze onderwerpen vindt u terug in onderstaand overzicht. Geprobeerd is, in de korte tijd die hiervoor stond, in het overzicht zoveel mogelijk de relevante feiten weer te geven.
Naast de gesprekken die in onderstaand overzicht zijn opgenomen, heb ik uiteraard ook over andere onderwerpen met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken, bijvoorbeeld tijdens mijn werkbezoeken aan de ziekenhuizen.
Ook wil ik tot slot graag noemen dat er uiteraard ook gesprekken hebben plaatsgevonden over andere onderwerpen die van belang zijn voor het zorglandschap c.q. de zorg in de regio, zoals de amvb acute zorg en de positie van het regionaal overleg acute zorg (ROAZ), en de totstandkoming van kwaliteitskaders en de betrokkenheid van en invloed op de regionale ziekenhuizen.
Over de zorg in Drenthe / Zuidoost-Groningen en de regiovisie van het regieteam heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 13 november 2018 (bezoek aan Drentse Zorgtafel); 8 februari 2019; 15 april 2019; en 28 juni 2019.
Op 30 oktober 2018 heb ik u een feitenoverzicht (vanuit het perspectief van VWS en betrokken toezichthouders) toegestuurd, dat zag op de periode van 16 juli tot en met 30 oktober 2018 (Kamerstuk 31 016, nr.113). In aanvulling daarop kan ik u melden dat ik met besturen en directies van ziekenhuizen over het faillissement en de overname van de IJsselmeerziekenhuizen, en de toekomst van de zorg in Flevoland, heb gesproken op: 1, 5, 11, 20 en 28 november 2018; 19 december 2018; 5 februari 2019.
Op 30 oktober 2018 heb ik u een feitenoverzicht (vanuit het perspectief van VWS en betrokken toezichthouders) toegestuurd, dat zag op de periode van 16 juli tot en met 30 oktober 2018 (Kamerstuk 31 016, nr.113). In aanvulling daarop kan ik u melden dat ik (met besturen en directies van ziekenhuizen over het faillissement van MC Slotervaart heb gesproken op: 6, 13, 20 en 27 november 2018; 11 december 2018; 15 januari 2019.
Over het voornemen om (de acute zorg van) locatie Bronovo van het Haaglanden Medisch Centrum te sluiten heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 9 januari 2019 en 23 mei 2019 (zie ook mijn antwoord op vraag 7, in de antwoorden op Kamervragen over de overbelasting van de spoedeisende hulp in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3330).
Over het voornemen van Bravis om de locaties Bergen op Zoom en Roosendaal samen te voegen op één locatie heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 21 februari 2019 en 11 juni 2019.
Over de financiële situatie en toekomst van het Maasziekenhuis in Boxmeer heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 5 en 19 februari 2019; 13 maart 2019; en 2, 5 en 17 april 2019.
Verder hebben er, naast het feit dat ik zelf contact heb gehad met de besturen en directies van ziekenhuizen, uiteraard ook veel contacten plaatsgevonden tussen mijn ambtenaren en/of medewerkers van de IGJ en/of NZa en verschillende ziekenhuizen.
Het bericht ‘Police Can’t Guarantee Pride Safety Outdoors – Ministry’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Police Can’t Guarantee Pride Safety Outdoors – Ministry»?1
Ja.
Klopt het dat deelnemers aan LHBTI-evenementen in Georgië in het verleden meerdere malen slachtoffer zijn geworden van geweld gericht op LHBTI's?
Ja. Met name op 17 mei 2013 vielen er gewonden tijdens een manifestatie voor gelijke rechten voor LHBTI’s in Georgië. Toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans heeft daarover een verklaring afgelegd waarin hij stelde dat het onacceptabel is dat lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgender personen geen gebruik kunnen maken van hun fundamentele rechten als het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame demonstratie.2
Klopt het volgens de voor u beschikbare informatie dat het Georgische Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Georgische politie hebben aangegeven de aanstaande Pride-optocht niet van politiebescherming te kunnen voorzien?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Georgië heeft op 31 mei jl. verklaard de veiligheid van de deelnemers niet te kunnen garanderen wanneer de Pride-optocht in het centrum van Tbilisi gehouden zou worden, zoals de organisatoren zich hebben voorgenomen. Er zijn ook alternatieven voorgesteld door het ministerie, waaronder in een park buiten het centrum en in een stadion in het centrum. Hoewel het ministerie stelt de veiligheid bij een optocht door het centrum niet te kunnen garanderen vanwege het risico op incidenten, stelde Minister van Binnenlandse Zaken Gakharia op 5 juni jl. dat er wel politiebescherming zal zijn van de Pride-optocht, ongeacht waar deze plaats zal vinden. Er zijn nog gesprekken gaande tussen de organisatoren en de autoriteiten over de route.
Deelt u de mening dat het succesvol en veilig organiseren van de eerste Pride in Georgië een positief signaal kan zijn voor de LHBTI-gemeenschap in Georgië en elders, namelijk dat zij mogen zijn wie ze zijn en mogen houden van wie zij houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is als Pride-optochten, net als andere vreedzame optochten, op een gewelddadige manier verstoord worden?
Ja.
Deelt u de mening dat het tevens onwenselijk is als dergelijke optochten binnen georganiseerd moeten worden, omdat de veiligheid buiten niet gegarandeerd wordt?
Ja.
Bent u bereid voorafgaand aan de geplande Pride op 22 juni 2019 uw zorgen over het niet organiseren van politie-beveiliging voor deze Pride over te brengen aan de Georgische ambassadeur in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Tbilisi heeft mijn zorgen rondom de beveiliging van de geplande Pride-optocht inmiddels op politiek niveau overgebracht in een gesprek met de Georgische Minister van Buitenlandse Zaken Zalkaliani op 17 juni jl. Daarnaast staat de ambassade in nauw contact met alle relevante autoriteiten (inclusief geestelijke leiders) over de organisatie van deze Pride-optocht.
Zijn diplomaten van uw ambassade in Tbilisi bereid om mee te lopen met de Pride op 22 juni, zoals in sommige landen gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 21 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
Het toegenomen aantal patiëntenstops als gevolg van drukte op spoedafdelingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat spoedafdelingen van ziekenhuizen in Noord-Holland en Flevoland in 2018 twee keer zo vaak een patiëntenstop hebben moeten instellen als drie jaar eerder?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in reactie op de motie-Van den Berg over het aantal opname-time-outs bij ziekenhuislocaties hebt aangegeven dat u met de Zorgautoriteit en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in gesprek wil gaan om te kijken of en in hoeverre u informatie over patiëntenstops boven tafel kan krijgen?2
Ja.
Heeft dit overleg inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst geweest?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 19 juni jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 285) met een reactie op de stand van zaken moties en toezeggingen AO ambulancezorg d.d 3 april 2019 heb aangegeven, heb ik, na overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de NZa verzocht om te bekijken in hoeverre zij mij de gevraagde informatie over stops (ook in relatie tot de zorgplicht van de verzekeraars) ter beschikking kan stellen. Ik heb daarbij toegezegd dat ik u zo snel mogelijk, maar in ieder geval uiterlijk in september zal informeren over de reactie van de NZa. (Zie ook mijn Commissiebrief van 25 juni jl. inzake Patiëntenstops spoedzorg ziekenhuizen).
Kunt u de Kamer inmiddels een overzicht verstrekken van het aantal time-outs per dag per ziekenhuislocatie en per specialisme sinds begin 2018?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke registratie van patiëntenstops de NRC zich in het artikel baseert? Kloppen de cijfers dat er in Noord-Holland en Flevoland in 2018 gemiddeld 15 stops per dag waren?
Ik heb gevraagd of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mij informatie kon verstrekken voor de beantwoording van deze vraag. De NZa heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben om de data waar de NZa over beschikt te analyseren. Het antwoord op deze vraag zal ik meenemen in de reactie op de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271), die ik zoals toegezegd uiterlijk in september naar uw Kamer stuur.
Klopt het dat in Zeeland en Twente is afgesproken dat er nooit een patiëntenstop mag zijn op de spoedeisende hulp? Hoe hebben de ziekenhuizen in deze regio’s dit georganiseerd? Zijn daar wat u betreft lessen uit te trekken voor de andere regio’s?
Dat klopt.
In de ziekenhuizen in Zeeland gaat nooit een SEH dicht. Beide ziekenhuizen werken met een intern opschalingsprotocol om de drukte aan te kunnen.
Ook in de ROAZ-regio Euregio zijn er afspraken gemaakt dat er geen stop op de SEH mag zijn, vanwege de reisafstanden naar de andere ziekenhuislocaties. Het kan wel zo zijn dat de kliniek van het ziekenhuis vol ligt en er dus een opnamestop is; daarbij moeten patiënten die na diagnostiek en behandeling op de SEH moeten worden opgenomen, alsnog worden overgeplaatst naar een ziekenhuis waar wel plek is om patiënten op te nemen. Omdat er geen opvangstop mag zijn, kan het dus wel zo zijn dat het erg druk is op de SEH. Daarbij geldt dan dat de meest urgente patiënten als eerste geholpen worden. De ziekenhuizen hebben verschillende maatregelen om deze extra drukte op te kunnen vangen, bijvoorbeeld medisch specialisten die bijspringen op de SEH of breed geschoold personeel (SEH/eerste hart hulp/IC), dat flexibel inzetbaar is.
Deze voorbeelden worden gedeeld tussen de verschillende regio’s maar de dynamiek is in iedere regio anders.
Klopt het dat er binnen Amsterdam in 20 procent van de tijd een patiëntenstop is bij een van de spoedposten? Is dit toegenomen sinds het faillissement van Slotervaart MC?
Ik heb gevraagd of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mij informatie kon verstrekken voor de beantwoording van deze vraag. De NZa heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben om de data waar de NZa over beschikt te analyseren. Het antwoord op deze vraag zal ik meenemen in de reactie op de motie-Van den Berg (TK 2018–2019, 29 247, nr. 271), die ik zoals toegezegd uiterlijk in september naar uw Kamer stuur.
Klopt het dat een aantal ziekenhuizen gezamenlijk criteria om een spoedeisende hulp te sluiten hebben afgesproken? Welke ziekenhuizen zijn dit? En wat houden deze criteria in?
Dat geldt inderdaad voor ziekenhuizen in die regio’s die werken met een systeem dat inzicht geeft in de capaciteit. De criteria verschillen per regio.
Het bericht dat een zeer gevaarlijke reuzenteek aangetroffen is nabij Nederland |
|
Dion Graus (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke reuzenteek aangetroffen vlakbij Nederlandse grens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze hyalomma-teek het Krim-Congo-virus bij zich draagt dat een ernstig ziektebeeld kent waarbij een sterfte wordt gezien van 30 tot 50%?
De Hyalomma-teek kan het krim-congovirus (Crimean Congo Hemorragic Fever, CCHF) overdragen in gebieden waar dit virus endemisch voorkomt, zoals in Azië, Afrika en Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Turkije en de Balkan). In deze regio’s worden mensen sporadisch besmet met CCHF via de beet van een Hyalomma-teek of door het fijnknijpen bij het verwijderen van deze teek bij landbouwhuisdieren. In 2016 waren er zes humane gevallen van CCHF in Europa (Bulgarije en Spanje) en in 2017 waren dat er twee (in Bulgarije).
Dat neemt niet weg dat dit iets is om alert op te zijn. Dat gebeurt in Nederland binnen de signaleringsstructuur zoönosen. Daarin wordt ook de monitoring van vectoren besproken. Het is al langere tijd bekend dat larven en nimfen van Hyalomma-teken af en toe met trekvogels en (zeer) sporadisch met geïmporteerde paarden of reptielen in West-Europa, dus ook in Nederland, terecht komen. In veel gevallen worden deze Hyalomma-teken getest op CCHF-virus en tot nu toe is het virus nog niet aangetroffen.
Onder gunstige weersomstandigheden kunnen de Hyalomma-larven en -nimfen van trekvogels vervellen tot volwassen teken. Vorig jaar was een uitzonderlijk warm jaar en werden in Duitsland 35 volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd op paarden. Dit jaar zijn er tot nu toe vijf volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd aan het RIVM uit de Achterhoek, Drenthe en de Flevopolder. Naar aanleiding van deze vondsten doet het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA bronopsporing. Op de vindplaatsen zijn verder geen Hyalomma-teken gevonden. Bij onderzoek is bij één van de 5 volwassen Hyalomma-teken de bacterie Rickettsia aeschlimannii aangetroffen. De bijbehorende ziekteverschijnselen zijn koorts en karakteristieke huiduitslag, vandaar de naam vlekkenkoorts en de ziekte is goed te behandelen met antibiotica. In gebieden waar deze teek veel voorkomt, wordt ziekte veroorzaakt door R. aeschlimannii echter zeer incidenteel beschreven.
Het RIVM en zijn partners zijn zich bewust van de risico’s van Hyalomma-teken door de ziekteverwekkers die zij met zich mee kunnen dragen. Zij verzamelen actuele kennis over deze vector. Het RIVM is leider van een Europees consortium (Vectornet) dat actuele verspreidingsgebieden van vectoren in Europa in kaart brengt.
Het RIVM is betrokken bij een WHO-project dat plannen maakt ter voorkoming van een uitbraak van CCHF. In dat project wordt samengewerkt op het terrein van diagnostiek, behandeling en CCHF-vaccins voor toepassing in mensen en landbouwhuisdieren. In datzelfde project wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van een vaccin tegen de Hyalomma-teek zelf. Nederland (Amsterdam UMC en RIVM) heeft ervaring met onderzoek naar de ontwikkeling van een vaccin tegen de Ixodes-teek (schapenteek) die in Europa verantwoordelijk is voor de overdracht van de Lyme-bacteriën.
Klopt het dat het Krim-Congo-virus ook van mens op mens en van dier op dier overdraagbaar is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dat klopt. De infectie kan voorkomen bij veel verschillende diersoorten inclusief de mens. Het virus kan via teken worden overgedragen maar ook door contact met bloed of weefsel (en ongepasteuriseerde melk) van besmette dieren en mensen.
Overdracht van CCHF van een patiënt naar gezondheidspersoneel is beschreven in situaties waarbij er onvoldoende voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen. Ook besmetting van laboratoriummedewerkers is beschreven. Het is daarom belangrijk om vroegtijdig te denken aan deze ziekte bij een patiënt die in een gebied is geweest waar CCHF endemisch is. Gezien de ernst van het beloop van de ziekte en de besmettelijkheid van het virus is CCHF een meldingsplichtige ziekte in groep A op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zodra er aan de ziekte wordt gedacht, moet de patiënt geïsoleerd verpleegd worden, waarbij gezondheidspersoneel beschermende kleding moet dragen om direct contact met lichaamsvloeistoffen te vermijden. In Nederland zijn medische faciliteiten en geschoold medisch personeel beschikbaar om mensen met zeer besmettelijke virusziekten zoals CCHF te verplegen en te behandelen.
Relevante beroepsgroepen worden door het RIVM met enige regelmaat geïnformeerd over uitbraken of besmettingsgevallen in gebieden waar CCHF endemisch voorkomt.
Welk gevaar dreigt voor de mensen in ons land? Voor de landbouwhuisdieren in ons land? Voor de grote en kleine dieren die in onze bossen wonen?
Het huidige risico op een besmetting met CCHF in Nederland wordt door experts als verwaarloosbaar ingeschat voor zowel mens als dier, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het virus in Nederland voorkomt.
Het is bekend dat Hyalomma-teken met trekvogels in Nederland terecht komen. Het aantal Hyalomma-teken dat (tijdelijk) in Nederland overleeft is zeer klein. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hyalomma-teek in Nederland heeft overwinterd of zich gevestigd heeft. De Hyalomma-teken die in Duitsland en in Nederland zijn aangetroffen zijn getest op CCHF met negatief resultaat.
Partners in de signaleringsstructuur zoönosen zijn alert op een mogelijke introductie van de Hyalomma-teek. Modelstudies van de omstandigheden waaronder het de teek lukt zijn levenscyclus te voltooien lieten zien dat Nederland niet erg geschikt is voor de vestiging van deze soort. Dat dat in Duitsland in 2018 en 2019 toch tenminste tijdelijk lijkt te zijn gebeurd, is reden voor verder verdiepend onderzoek door het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA. Deze organisaties voeren samen met de Faculteit Diergeneeskunde dit jaar nog een quick scan uit bij Nederlandse maneges om te onderzoeken of, net als in Duitsland, de Hyalomma-teek op paarden wordt aangetroffen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de inwoners van Nederland over deze teek, de gevaren van de beet alsmede wat te doen, geïnformeerd worden?
Na het bekend worden van de vondst hebben het RIVM en zijn partners diverse reacties gegeven in de media, waaronder het Algemeen Dagblad en NPO-Radio 1.
Daarnaast heeft het RIVM een webpagina gemaakt over de Hyalomma-teek en is er informatie beschikbaar over CCHF. Preventieve maatregelen zoals het dragen van bedekkende kleding in een tekenrijke omgeving, het gebruik van insectenwerende middelen en het correct en vroegtijdig verwijderen van teken zijn in Nederland vooral van belang om besmetting met de ziekte van Lyme te voorkomen.
Staat u er voor open om een tekenlijn in het leven te roepen waar mensen met hun vragen terecht kunnen?
Mochten er nog vragen zijn, dan kunnen mensen op dit moment al vragen stellen aan de GGD’en en het RIVM. Ook is er een website (www.tekenradar.nl) waar mensen informatie kunnen vinden en vragen kunnen stellen over teken en tekenbeten. De afgelopen maanden hebben burgers en de media het RIVM weten te vinden met vragen over de Hyalomma-teek. Het CMV heeft een website waarin burgers eventuele vondsten van Hyalomma-teken kunnen melden. De toegevoegde waarde van een extra «tekenlijn» vind ik daarom beperkt.
Voor welke groepen mensen is een beet van deze teek het meest gevaarlijk?
Dat zijn mensen die wonen, werken of recreëren in gebieden waar CCHF én de Hyalomma-teek samen endemisch voorkomen. In Europa zijn dat met name Bulgarije, Spanje en andere Balkan-landen. Ook Turkije is endemisch voor het virus én de Hyalomma-teek. In gebieden waar het virus endemisch is wordt CCHF sporadisch gezien bij herders, veehouders, slagers, veeartsen en militairen. Het betreft dus voornamelijk mensen die vanwege hun werk veel in de natuur zijn of met bloed van besmette zoogdieren in aanraking komen.
Daarnaast zijn gezondheidswerkers die patiënten met CCHF verplegen zonder adequate beschermende maatregelen een risicogroep omdat de ziekte van mens op mens overdraagbaar is als er direct contact is met lichaamsvloeistoffen. Dit laatste kan vermeden worden door beschermende kleding en het geïsoleerd verplegen van de patiënt.
Wat gaat u doen om de (verdere) verspreiding van de gevaarlijke reuzenteek tegen te gaan?
De Hyalomma-teek heeft binnen Europa een ruim verspreidingsgebied.
Aangezien deze teek «meelift» op gastheren, zoals trekvogels of zoogdieren die grenzen oversteken via aaneengesloten natuurgebieden, is het niet mogelijk om natuurlijke verspreiding tegen te gaan. Het CMV, gefinancierd door de ministeries van LNV en VWS, voert een onderzoeksprogramma uit naar de aanwezigheid van vectoren zoals teken en muggen die in Nederland een risico vormen voor humane- en diergezondheid. Op basis hiervan kunnen door het RIVM en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risico-analyses worden gedaan om de kans op introductie van de vectoren of verspreiding te bepalen. Ook kan er dan lokaal gericht worden voorgelicht of onderzoek naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers worden gedaan.
Vanwege de recente bevindingen in Duitsland gaan het RIVM en het CMV met partijen de monitoring uitbreiden. Daarvoor worden de volgende stappen gezet:
Heeft deze teek – evenals de reguliere teek – natuurlijke vijanden in de zin van andere insecten, schimmels of anderszins die ingezet zouden kunnen worden voor de bestrijding?
Zelfs in endemische gebieden is weinig bekend over de ecologie van Hyalomma-teken. Van succesvolle biologische bestrijding van deze teek zijn geen voorbeelden voorhanden.
Deelt u de mening dat de hyalomma-teek als een groot gezondheidsrisico aangemerkt dient te worden?
Het gevaar is bekend en wordt onderkend door experts, maar het gezondheidsrisico in Nederland wordt op dit moment als (zeer) laag ingeschat omdat de vector niet in Nederland is gevestigd en het virus niet is aangetroffen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de bestrijding van teken en hyalomma-teken? Ook in ons land? Zo ja, zijn er vorderingen te melden in de zin van bijvoorbeeld op handen zijnde vaccins?
Er wordt op diverse plekken in binnen- en buitenland wel gewerkt aan vaccins maar de ontwikkeling daarvan vergt veel tijd.
Is onze gezondheidszorg en onze ziekenhuiszorg toegerust op de behandeling van mensen met het Krim-Congo-virus? Zo ja, hoe? Ook als het veel gevallen betreft?
Een infectie met het virus is een meldingsplichtige ziekte groep A, vallend onder de hemorragische koortsen, en moet volgens de Wpg al bij een vermoeden gemeld worden aan de GGD. Het is op deze manier mogelijk om snel te handelen als deze ziekte in Nederland geconstateerd wordt. Door snel aan CCHF te denken bij een patiënt met een passend ziektebeeld en patiënten in isolatie te verplegen kan mens-op-mens verspreiding voorkomen worden. De ziekte is echter zeer zeldzaam. In de afgelopen 10 jaar is de ziekte in Nederland niet vastgesteld. Ook bij Nederlanders die op reis zijn geweest in endemische gebieden is tot nu toe nog nooit CCHF geconstateerd.
Zijn veehouders toegerust op het herkennen van het Krim-Congo-virus bij hun dieren? Hoe gaat u voorkomen dat het virus zich gaat verspreiden onder landbouwhuisdieren?
De infectie verloopt bij dieren meestal symptoomloos. Het voorkómen van contact van landbouwhuisdieren met teken is de belangrijkste maatregel die veehouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen. Verspreiding van het virus kan in afwezigheid van de vector en het virus in Nederland niet plaatsvinden.
Hoe krijgt u zieke grote en kleine dieren in het bos in beeld en hoe kunnen zij behandeld worden?
In Nederland houdt het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) de gezondheid en ziekte van wilde dieren in de gaten. Het DWHC maakt deel uit van de zoönosestructuur. In het buitenland zijn geen aanwijzingen dat wilde dieren ziek worden van de Hyalomma-teek of het virus. Het DWHC werkt nauw samen met het RIVM en CMV en mocht DWHC ongebruikelijke geleedpotigen, zoals Hyalomma-teken, tegenkomen op wilde dieren die ter sectie worden aangeboden, dan wordt contact opgenomen met het CMV of RIVM.
Herinnert u zich dat u eerder tijdens een debat over preventie een tekenaanpak heeft toegezegd? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Op 11 april 2019 heeft de Kamer bij brief (kenmerk 1511838-189076-PG) mijn aanpak reeds toegezonden gekregen. Deze brief had uw Kamer geagendeerd tijdens het Algemeen Overleg Medische Preventie van 18 april jl.
De toepassing van de nieuwe werkinstructie voor de beoordeling van lhbti’s en bekeerlingen |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van het COC over de gebrekkige uitvoering van het LHBTI-asielbeleid en van het rapport «Credibility of Conversion» van de Stichting Gave?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de kritiek die naar voren komt in beide stukken? Welke kritiek vindt u terecht en welke vindt u niet terecht en waarom?
Ik waardeer het dat belangenorganisaties de IND kritisch volgen. Dat betekent echter niet dat ik het eens ben met de kritiek. Ik baseer mijn standpunt niet alleen op kritiek van belangenorganisaties maar ook op uitspraken van rechters. Uit deze uitspraken blijkt zeker niet dat de IND zijn werk niet goed doet of dat er regelmatig fouten gemaakt worden. Ik sluit echter niet uit dat er af en toe fouten worden gemaakt. Hierna zal ik nader ingaan op de kritiek die door COC en Stichting Gave is benoemd.
Ten aanzien van de beoordeling van lhbti en de kritiek die wordt gegeven op het nog steeds gebruiken van de begrippen bewustwordingsproces en zelfacceptatie en het onvoldoende rekening houden met verklaringen van derden verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
De kritiek in de brief van het COC dat de IND bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid nog steeds gebruik maakt van stereotyperingen herken ik niet. Gelet op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie dient de beoordelende instantie erop te letten dat de beoordeling niet louter op stereotiepe opvattingen berust. Er moet ook rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden.3 Het is al geruime tijd staande praktijk dat de IND stereotypen slechts gebruikt indien deze de verklaringen van de vreemdeling ondersteunen. In de werkinstructie lhbti staat ook duidelijk verwoord dat de beoordeling niet gebaseerd mag zijn op vooroordelen.
Dit neemt niet weg dat van een asielzoeker wel mag worden verwacht dat hij kan uitleggen hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ervaren in een land waarin culturele en religieuze factoren deze gerichtheid sterk afwijzen en hoe hij daarmee is omgegaan. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een niet heteroseksuele gerichtheid maatschappelijk onacceptabel en/of strafbaar is. Hier zullen tijdens het gehoor dus ook vragen over gesteld worden en dit zal ook worden betrokken in de besluitvorming. Ik zie dit echter niet als het gebruik van stereotypering bij het horen en beslissen in lhbti-zaken.
Met de stelling dat te veel de nadruk wordt gelegd op cognitieve aspecten en dat sociale en emotionele aspecten die ten grondslag liggen aan een bekering door de IND worden genegeerd ben ik het niet eens. In de werkinstructie bekeerlingen wordt expliciet aandacht besteed aan de verschillende aspecten die tot een bekering kunnen leiden. Bij het horen en beoordelen van bekeringszaken wordt de persoonlijke beleving van de vreemdeling als uitgangspunt genomen. Daarbij is er ook aandacht voor sociale en emotionele aspecten. Ten aanzien van deze aspecten geldt uiteraard wel dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij hierover kan verklaren en dat hij aannemelijk moet maken dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De IND zal tijdens gehoren dan ook doorvragen indien de vreemdeling stelt dat sprake is van een bekering die is voortgekomen uit sociale en emotionele aspecten. De praktijk sluit hiermee aan bij hetgeen in de werkinstructie staat.
Ik kan evenmin instemmen met de kritiek dat de IND zaken te veel vanuit een westers perspectief beoordeelt. In de werkinstructie bekeerlingen wordt de persoonlijke belevenis van de vreemdeling als uitgangspunt genomen bij het horen en beoordelen van bekeringszaken. Aldus wordt zoveel mogelijk geprobeerd aan te sluiten bij het (culturele) referentiekader van de vreemdeling. Daarnaast wordt tijdens de opleiding van medewerkers aandacht besteed aan de verschillende achtergronden en referentiekaders van vreemdelingen waar de IND mee te maken krijgt en aan de vraag hoe zoveel mogelijk aansluiting kan worden gezocht bij het referentiekader van de vreemdeling. Dit geldt overigens niet alleen voor gehoren van bekeerlingen, maar voor alle asielgehoren.
Het uitgangspunt in de praktijk is dat begeleide kinderen onder de 12 jaar niet zelfstandig worden gehoord. Kinderen vanaf 15 jaar worden zelfstandig gehoord, zonder aanwezigheid van de ouders. Zij dienen ook een zelfstandige asielaanvraag in. Kinderen van 12 jaar tot 15 jaar worden zelfstandig gehoord indien zij of hun ouders hierom verzoeken. Ik ben van mening dat deze werkwijze een passend en toereikend kader vormt, ook waar het gaat om bekeringszaken.
Sinds enige tijd wordt de IND benaderd met de wens om (zeer) jonge kinderen te horen over hun bekering, veelal nadat de aanvraag van de ouders is afgewezen. Hoewel het is voorgekomen dat de IND in een enkele zaak kinderen onder de 12 jaar heeft gehoord, acht ik dit niet wenselijk. Juist in bekeringszaken geldt dat van dergelijke jonge kinderen niet verlangd kan worden dat zij uitgebreid, onderbouwd en consistent kunnen verklaren over hun proces en de motieven van een bekering, noch dat zij vragen kunnen beantwoorden die zien op een al dan niet diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het is voorts lastig, zo niet onmogelijk, om te onderscheiden of er bij jonge kinderen sprake is van een individuele, diepgewortelde innerlijke overtuiging of dat deze kinderen de ouders volgen ten aanzien van het bezoeken van kerkdiensten, het lezen van de Bijbel of het volgen van onderwijs op een christelijke basisschool. Het is ook niet in het belang van kinderen als zij het gevoel krijgen dat de verantwoordelijkheid voor het slagen van de asielaanvraag van hun ouders op hun schouders rust. Als kinderen zelfstandig worden gehoord, zullen dan ook bij de beoordeling van de oprechtheid van de bekering, in ieder geval bij kinderen tot 15 jaar, de verklaringen van de ouders worden meegewogen.
Ten aanzien van de kritiek van Stichting Gave over het erkennen van passieve bekeerlingen en het verdiepen in andere religies verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Ten aanzien van het inwinnen van adviezen van externe deskundigen verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger waarin wordt uitgelegd waarom geen gebruik gemaakt wordt van externe deskundigen.4
Klopt het dat de concepten «bewustwordingsprocessen» en «zelfacceptatie» nog steeds worden gebruikt als criteria om de seksuele gerichtheid van asielzoekers mee te toetsen? Erkent u dat deze begrippen daarvoor niet of althans in veel gevallen niet geschikt zijn?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van juli 20185 alsmede in bovengenoemde brief van november 2018 staat reeds aangegeven dat er geen nadruk meer gelegd wordt op het bewustwordingsproces en zelfacceptatie en dat deze begrippen om die reden zijn geschrapt uit de werkinstructie. Dat op deze begrippen niet langer de nadruk wordt gelegd betekent echter niet dat deze termen nooit meer gebruikt worden in besluiten van de IND. Zo komt het geregeld voor dat de vreemdeling deze begrippen zelf gebruikt of dat wordt aangevoerd dat in het vorige besluit teveel de nadruk lag op het bewustwordingsproces of zelfacceptatie. In die gevallen zal de IND daarop ingaan in het voornemen, het besluit of in beroep en zullen de termen dus terugkomen. Daarnaast zullen vragen aan de orde komen over persoonlijke ervaringen en gevoelens ten aanzien van de geaardheid en daarmee onlosmakelijk ook over het moment waarop een vreemdeling zich bewust werd van zijn seksuele gerichtheid, zijn eigen reactie daarop en hoe hij hier vervolgens in zijn land van herkomst en later in Nederland mee is omgegaan. Afzien van het stellen van vragen daarover en het meewegen daarvan in de beoordeling zou wezenlijke elementen buiten beschouwing plaatsen. Dat is met de werkinstructie nimmer beoogd.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin op grond van deze criteria het relaas van de asielzoeker ongeloofwaardig is bevonden opnieuw beoordeeld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de brief van november 2018 houdt de aanpassing van de werkwijze die de IND hanteert bij de beoordeling van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen geen beleidswijziging in. Het betreft hier een verbetering in de wijze van beoordeling van asielverzoeken. Ik zie dus geen aanleiding om in zijn algemeenheid alle zaken opnieuw te beoordelen. Voor wat betreft asielzaken die voor de publicatie van de nieuwe werkinstructie zijn gestart geldt dat, indien de overwegingen vrijwel uitsluitend zagen op het bewustwordingsproces en/of op zelfacceptatie, een aanvullend gehoor of besluit nodig kan zijn. Als dit niet het geval is zal de vreemdeling nieuwe feiten moeten aanvoeren om te komen tot een mogelijke herbeoordeling.
Gaat u de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), na de uitspraak van de rechtbank Haarlem dat verklaringen van derden niet zonder motivatie ter zijde geschoven mogen worden en dat aangegeven moet worden om welke redenen verklaringen van derden al dan niet tot een ander oordeel leiden, instrueren voortaan in alle gevallen op deze manier te motiveren? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het feit dat dit nu kennelijk niet altijd gebeurt?
Zowel in de werkinstructie bekeerlingen (WI 2018/10) als in de werkinstructie LHBTI (WI 2018/9) staat beschreven hoe IND medewerkers om moeten gaan met verklaringen van derden. Wat hierbij van belang is, is dat altijd in de motivering van de beslissing van de IND moet worden aangegeven welke betekenis wordt gehecht aan door de vreemdeling overgelegde verklaringen van derden. Dat dit in de zaak waar de uitspraak van de rechtbank Haarlem op ziet niet in voldoende mate is gebeurd, betekent niet dat de algehele systematiek dan wel de algemene uitvoeringspraktijk niet in lijn is met de werkinstructie. Medewerkers van de IND zullen met inachtneming van de uitspraak opnieuw een besluit nemen. Zoals ook in de brief van 13 november aan de Kamer staat beschreven, geldt voor verklaringen van derden dat de IND deze met name beoordeelt op de aanwezigheid van nieuwe feitelijke informatie. Een verklaring van een derde heeft voor de IND dan ook vooral meerwaarde als het gaat om eigen waarnemingen van derden die nieuwe feitelijke informatie bevatten dan wel een bevestiging van feitelijke informatie die al eerder door de vreemdeling naar voren werd gebracht. Een louter andere interpretatie van het asielrelaas, een alternatieve beoordeling van de geloofwaardigheid of een verklaring met de enkele stelling dat iemand lhbti of bekeerd is, zal niet voldoende zijn. Voorts blijft het uitgangspunt dat primair wordt gekeken naar de verklaringen van de vreemdeling. In twijfelgevallen kunnen de verklaringen van derden – mits deze verklaringen daadwerkelijk, zoals bovenbeschreven, een feitelijke toevoeging zijn op het dossier – de doorslag geven.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen de passieve vorm van bekering in verschillende gevallen niet erkend of genegeerd wordt?
Ik sluit niet uit dat het in een individuele zaak voorkomt dat een passieve bekering niet als zodanig (h)erkend is, maar het is niet zo dat passieve bekeringen per definitie niet worden (h)erkend of zelfs genegeerd worden. In het kader van de beoordeling van passieve bekeringen geldt geen wezenlijk andere methode van onderzoek en beoordeling dan bij actieve bekeringen. In een voornemen of beschikking hoeft ook niet expliciet te worden aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Bij een passieve bekering zal de IND zich met name richten op de periode na de gebeurtenis die heeft geleid tot de (plotselinge) bekering. Ook indien sprake is van een bekering in een (relatief) korte tijdspanne met een hoog emotioneel effect, mag verwacht worden dat de vreemdeling hierover een authentiek verhaal kan vertellen én aan kan geven waarom een gebeurtenis zo ingrijpend was dat hij om die reden bekeerd is. Verder geldt ook bij een passieve bekering dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat bij hem sprake is van een diepgewortelde overtuiging. Dat de (passieve) bekering een vreemdeling is overkomen en de vreemdeling aangeeft om die reden nu christen te zijn, is voor de IND niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen nog steeds van asielzoekers verwacht wordt dat zij zich verdiepen in andere religies, stromingen of zelfs denominaties?
Van asielzoekers wordt in zijn algemeenheid niet verlangd of verwacht dat zij zich verdiept hebben in andere religies of stromingen. Wel kan aan een asielzoeker die stelt zich te hebben bekeerd gevraagd worden waarom hij zich bij een bepaalde stroming of religie heeft aangesloten. Asielzoekers geven soms ook zelf aan zich verdiept te hebben in een bepaalde religie of stroming. In dat geval kan er aanleiding zijn om daarop door te vragen.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin het onderscheid tussen passieve en actieve vormen van bekering niet gemaakt is of waarin de asielzoeker tegengeworpen is dat hij of zij zich niet verdiept heeft in andere religies, stromingen of denominaties opnieuw beoordeeld zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs hiertoe naar het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Voordewind c.s.?3
In de genoemde motie Voordewind werd verzocht om herhaalde aanvragen van een asielzoeker, waarvan de eerdere bekering was afgewezen omdat de overwegingen uitsluitend zagen op het zich niet hebben verdiept in andere religies en stromingen en aanvragen waarbij geen rekening gehouden was met een passieve bekering, opnieuw te beoordelen conform de nieuwe werkinstructie bekeerlingen.
Indien een vreemdeling van mening is dat van deze situatie sprake is kan hij zich melden voor het indienen van een herhaalde aanvraag. De IND zal dan bezien of de voorgaande asielaanvraag enkel om (één van) deze reden(en) is afgewezen. Indien daarvan sprake is zal de aanvraag opnieuw beoordeeld worden conform de nieuwe werkinstructie. Indien hiervan geen sprake is dient de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag te leggen. Als in een voornemen of beschikking niet expliciet is aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering betekent dit niet dat de IND de actieve of passieve bekering niet als zodanig heeft (h)erkend of dat de beoordeling daarvan op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Zoals eerder vermeld zit er immers geen wezenlijk verschil in onderzoek en beoordeling van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de resultaten van de pilot in het aanmeldcentrum in Den Bosch?
Informatie over de resultaten van de pilot in aanmeldcentrum Den Bosch wordt meegenomen in mijn beleidsreactie op het WODC rapport over de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen.
Hoe gaat u zorgen dat de kennis over de beoordeling van bekeerlingen en lhbti’s verspreid wordt in de organisatie en alle IND-medewerkers hier ook van op de hoogte zijn?
De IND hoor- en beslismedewerkers zijn ten tijde van de publicatie geïnformeerd over de nieuwe werkinstructies. Verder vinden er binnen de IND op dit moment workshops plaats over het horen en de beoordeling van bekeerlingen en zal er binnenkort ook gestart worden met workshops over het horen en de beoordeling van lhbti-zaken. Daarnaast zijn op alle asiellocaties bekerings- en lhbti-coördinatoren werkzaam. Medewerkers kunnen de coördinatoren raadplegen bij vragen over het horen en beslissen in deze zaken. De coördinatoren zorgen ook voor verspreiding van kennis ten aanzien van deze onderwerpen. Tevens worden er vaste intervisiemomenten ingebouwd, waarin medewerkers de dilemma’s waar zij bij het horen en de beoordeling van deze zaken mee geconfronteerd worden kunnen bespreken en waarbij best practices gedeeld kunnen worden.
Hoe gaat u zorgen dat de werkinstructie uit 2018 door alle medewerkers nagevolgd wordt?
Zie antwoord op vraag 11.
De brandbrief van jeugdrechtadvocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief van jeugdrechtadvocaten?1
Ja.
Erkent u dat de richtlijn die procedurele waarborgen voor kinderen regelt2 ertoe leidt dat het voor minderjarigen niet langer mogelijk is afstand te doen van rechtsbijstand bij het politieverhoor, dat dit tot extra werk en verplichtingen voor jeugdrechtadvocaten leidt, maar dat de bijbehorende adequate vergoeding door u niet geleverd wordt? Hoe komt dat?
Richtlijn 2016/800/EU die procedurele waarborgen voor kinderen regelt en de wet tot implementatie van deze richtlijn (Stb. 2019, 180) leiden er inderdaad toe dat minderjarigen verzekerd zijn van rechtsbijstand bij het politieverhoor, en daarvan geen afstand kunnen doen. Dit leidt tot extra werkaanbod voor jeugdrechtadvocaten, waarvoor zij een vergoeding ontvangen overeenkomstig de geldende systematiek. Ik ben bekend met de zorgen van de advocatuur over de hoogte van de vergoedingen. Bij de implementatie van de richtlijn per 1 juni jongstleden is ervoor gekozen de vergoeding aan te laten sluiten bij de huidige puntenvergoeding voor het bijwonen van politieverhoren. In 2016 is deze puntenvergoeding voor minderjarige verdachten met 50% verhoogd tot het niveau van de vergoeding voor verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten. Ik stel vast dat dit voorstel in het kader van de consultatie niet tot kritiek heeft geleid.
Kunt u ingaan op alle afzonderlijke knelpunten die door de jeugdrechtadvocaten worden genoemd in de brief?
Het voert te ver om in dit stadium, waarbij de ketenpartners en ik nog geen overleg heb kunnen voeren met de (jeugdrecht)advocatuur naar aanleiding van deze brief, in te gaan op alle afzonderlijke knelpunten. In hoofdlijnen onderscheid ik twee aandachtspunten in de brief, te weten de vergoeding voor de (extra) werkzaamheden, en daarnaast de organisatorische aspecten in verband met de implementatie van de richtlijn – daarbij inbegrepen de rol en verantwoordelijkheid van alle ketenpartners. Op het eerste aspect ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording van de vorige vraag; voor het tweede aspect verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het verwijt dat u bij de implementatie onvoldoende rekening heeft gehouden met de praktische en financiële gevolgen voor advocaten van deze verplichting tot bijstand bij elk verhoor, en het verwijt dat de politie en het openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust eenzijdig bij de advocatuur legt?
Afgezien van mijn eigen verantwoordelijkheid voor de implementatie en de stappen die ik daarin steeds met de ketenpartners heb gezet, merk ik op dat in de dagelijkse praktijk politie en openbaar ministerie, samen met de (jeugdrecht)advocatuur, een belangrijke verantwoordelijkheid uitoefenen voor de effectuering van de verplichtingen die op Nederland rusten. Voor zover mij bekend nemen deze ketenpartners dit tot nu toe op constructieve wijze ter hand. Ik herken mij derhalve niet in het verwijt dat politie en openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust, eenzijdig bij de advocatuur leggen.
Bent u bereid met spoed in deze kwestie met voorstellen te komen die recht doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn en tegemoetkomen aan de in deze brandbrief geuite zorgen?
Mede naar aanleiding van deze brief zal ik op korte termijn, in het kader van de reeds bestaande functionele contacten over de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoering van de wet ter uitvoering van deze richtlijn, samen met politie en openbaar ministerie nader in overleg treden met de (jeugdrecht)advocatuur en daarbij ook de gesignaleerde knelpunten bespreken. Ik zal uw Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling berichten.
Het gebruik van een levende haan tijdens Kallemooi. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen in actie tegen ophangen van pinksterhaan Schiermonnikoog: «Verleen hem gratie!»?1
Ja.
Wat vindt u van deze jaarlijkse traditie waarbij een levende haan in een mand aan een achttien meter hoge paal wordt vastgemaakt en daar drie dagen lang moet blijven zitten?
Tradities zijn gebruiken die van de ene generatie op de andere worden doorgegeven en zijn daarmee typisch iets wat vanuit mensen en maatschappij ontstaat. Tradities verbinden mensen met elkaar. In dit geval betreft het een traditie op Schiermonnikoog. Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen als hierbij de wetgeving niet wordt overtreden.
Wat is uw reactie op het voorstel van de kinderen om de levende haan te vervangen voor een nephaan, in elkaar geknutseld door de kinderen zelf?
Het is mooi als kinderen een dergelijk initiatief nemen. Het gaat hier om een afweging tussen dierenwelzijn en tradities. Het dierenwelzijn wordt gewaarborgd door de voorwaarden die zijn gesteld.
Wat vindt u ervan dat deze kinderen geen enkele reactie hebben gekregen op hun creatieve oplossing van de burgemeester van Schiermonnikoog?
Het is mij niet bekend of de burgemeester heeft gereageerd, maar ik hoop dat zij de kinderen een reactie stuurt op hun voorstel.
Kunt u toelichten waarom er geen documenten (dierenartsrapportages, filmbeelden, beoordelingsrapportages en adviezen van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gecontroleerd hebben of de in 2015 onder bestuursdwang opgelegde maatregelen in de daaropvolgende jaren ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi?2
Naar aanleiding van eerdere meldingen van dierenbescherming regio Friesland zijn er door RVO.nl in 2015 in een preventieve last onder dwangsom maatregelen opgelegd om het welzijn en de gezondheid van de haan tijdens Kallemooi te beschermen. Zo moet de haan beschikken over vers drinkwater en voer, goed beschermd worden tegen nadelige weersomstandigheden en dagelijks gecontroleerd worden door een dierenarts.
In 2015 is tijdens een inspectie door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (de toezichthoudende autoriteit) geconstateerd dat de opgelegde maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd. Het bestuur van het evenement Kallemooi heeft ook aangegeven de haan in de toekomst volgens deze maatregelen te gaan houden. In de daarop volgende jaren heeft geen fysieke controle plaatsgevonden door de LID. Om die reden is er geen documentatie beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat dit feitelijk betekent dat er vanaf 2016 niet is gecontroleerd door handhavende autoriteiten of de getroffen maatregelen die onder bestuursdwang werden opgelegd, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, kunt u toelichten hoe de NVWA kan concluderen «dat er geen reden is om op te treden» omdat de organisatie van het feest zich volgens hen houdt aan de regels voor dierenwelzijn terwijl er sinds 2016 niet meer gecontroleerd is of dit ook echt zo is?3
Ja, dat kan ik bevestigen. Na de LID-inspectie in 2015 is de preventieve last onder dwangsom die zag op het evenement in 2015 vervallen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
De voorzieningenrechter heeft in 2018 het verzoek van een dierenorganisatie tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen de verlening van een vergunning voor het evenement Kallemooi door de burgemeester van Schiermonnikoog afgewezen. Op 26 maart 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep in dezelfde zaak ongegrond verklaard De rechtbank is daarbij van oordeel dat geen sprake is van dierenmishandeling gelet op de maatregelen die worden getroffen, waaronder het onderzoek van de haan door de dierenarts, het cameratoezicht, de voldoende beschutting, het voedsel en het water die de haan worden geboden. De NVWA baseert haar beslissing om niet op te treden op deze uitspraak. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat niet meer wordt voldaan aan de gestelde eisen zoals die eerder onder bestuursdwang zijn opgelegd aan het bestuur van het evenement.
Deelt u de mening dat deze aanpak door de handhavende autoriteiten op geen enkele manier gerechtvaardigd is, aangezien er melding van verdenking van overtreding van de Wet dieren wordt gemaakt en gevraagd wordt handhavend op te treden?4 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Tot en met 2018 zijn bij handhavende autoriteiten geen handhavingsverzoeken of meldingen ontvangen op grond waarvan een inspectie noodzakelijk werd geacht. In 2019 zijn bij zowel RVO.nl als NVWA handhavingsverzoeken ontvangen. Door RVO.nl wordt onderzocht of er aanwijzingen zijn dat het welzijn van de haan mogelijk in het geding was tijdens het evenement met Pinksteren in 2019. Indien in het onderzoek van 2019 wordt geconstateerd dat er een overtreding van de Wet dieren heeft plaatsgevonden, zullen er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat dit in 2020 wederom zal gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat er vanaf 2016 sprake is geweest van overtreding van de door RVO opgelegde maatregelen wanneer er niet gecontroleerd wordt door uw handhavende autoriteiten? Zo nee, kunt u aangeven of dit voor u aanleiding vormt om de aankomende jaren wel toezicht te houden en handhavend op te treden? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar ik zie ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van overtredingen. Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven of uw conclusie in de brief van 1 mei 20155 dat contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte niet behoren tot de fysiologische en ethologische behoeften van een haan, aangezien deze zaken geen deel uitmaken van de eisen van RVO om de gezondheid en het welzijn van de haan te bevorderen, getrokken is op basis van wetenschappelijke literatuur? Zo ja, welke wetenschappelijke literatuur? Zo nee, kunt u aangeven waarom deze eisen niet zijn opgelegd?
In de brief van 1 mei 2015 is niet expliciet gesproken over contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte. Wel is in de brief aangegeven dat er voor gezorgd moet worden dat de haan niet onnodig in zijn gezondheid en welzijn wordt benadeeld. Hiervoor is als maatregel opgenomen dat het bestuur van Kallemooi ervoor moet zorgen dat een dierenarts dagelijks of meer frequent de toestand van de haan dient te controleren. Aan deze maatregel is voldaan en naar het oordeel van de dierenarts zijn er geen afwijkingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat de haan niet aan zijn fysiologische en ethologische behoeften kan voldoen wanneer hij drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
Het is het meest natuurlijke wanneer de haan vrij kan bewegen, maar ik acht een driedaagse beperking van zijn vrijheid niet dusdanig nadelig dat dit het welzijn op lange termijn van de haan aantast.
Deelt u de mening dat de haan angst en stress kan ervaren door hem te gebruiken voor een dergelijk evenement en dat de haan kan lijden door angst en stress?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de intrinsieke waarde van de haan niet gerespecteerd wordt, wanneer hij louter ter vermaak van de mens drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
De intrinsieke waarde wordt afgewogen tegen andere belangen, wat geleid heeft tot het toestaan, onder voorwaarden, van dit evenement met een haan.
Deelt u de mening dat van het gebruik van een levende haan louter voor het vermaak van mensen een verkeerd signaal uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de kans klein dat hier een verkeerd signaal vanuit gaat, omdat het hier een traditie betreft die één keer per jaar voorkomt.
Deelt u de mening dat het gebruik van een levende haan bij Kallemooi verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het bestuur van Kallemooi zich aan de opgelegde maatregelen houdt en de wet niet wordt overtreden, is het gebruik van een levende haan bij Kallemooi niet verboden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er volgend jaar naar de kinderen geluisterd wordt en er geen levende haan maar een diervriendelijk alternatief aan de paal vastgemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, worden voorwaarden gesteld die het dierenwelzijn van de haan waarborgen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan en daarmee is gewaarborgd dat deze traditie niet het dierenwelzijn aantast.
Onrust onder BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma van voor 2012 |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zo veel ervaring, toch terug naar school»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder veel ervaren verpleegkundigen naar aanleiding van de presentatie van de Wet Big II en het voornemen dat BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma ouder dan 2012 een cursus of toets zullen moeten doen om zich te kunnen registeren als regieverpleegkundige?
De signalen over de overgangsregeling hebben mij bereikt. Uit die signalen blijkt dat er nog vragen over de overgangsregeling zijn. Allereerst wil ik opmerken dat de functiedifferentiatie een wens is van veldpartijen die al ruim 40 jaar leeft. Omdat het niet gelukt is die functiedifferentiatie door te voeren op de werkvloer hebben de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen mij gevraagd om de functiedifferentiatie in de Wet BIG te regelen. De afgelopen jaren is intensief gewerkt aan het vaststellen van een overgangsregeling. Dat het een complex vraagstuk is blijkt uit het feit dat er meerdere commissies zijn ingesteld en dat er een onderzoek naar is uitgevoerd. Inmiddels is er op basis van het rapport van de commissie Meurs onder de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen breed draagvlak voor de overgangsregeling zoals die in de kamerbrief van 5 juni jl. uiteen is gezet.2
Het klopt dat de overgangsregeling van bepaalde groepen verpleegkundigen nog vraagt dat zij ofwel scholing volgen ofwel een toets doen. Immers, de commissie heeft geoordeeld dat het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 dé norm is voor registratie als regieverpleegkundige. Rekening houdende met het gegeven dat verpleegkundigen tijd nodig hebben om aan die kwalificaties te kunnen voldoen, is samen met bovengenoemde partijen gekozen voor een ruime overgangsregeling. Een grote groep verpleegkundigen krijgt direct toegang tot het register van regieverpleegkundigen. Pas over vijf jaar, op het moment van herregistratie, zullen zij moeten aantonen dat zij in die periode de scholing, dan wel de toets met succes hebben afgerond.
Kunt u toelichten waar de grens van 2012 vandaan komt? Hoe verschilt een verpleegkundige met een opleiding uit 2011 van een verpleegkundige met een opleiding uit 2013? En hoe verschillen zij volgens u in competenties met een verpleegkundige met een opleiding uit 1985 met 30 jaar ervaring? Deelt u de mening dat opleiding niet automatisch zwaarder weegt dan ervaring?
De grens van 2012 komt voort uit het advies van de commissie Meurs. De commissie van deskundigen heeft in haar advies geoordeeld dat oud hbo-opgeleide verpleegkundigen die vanaf 2012 zijn afgestudeerd in dezelfde mate de benodigde competenties beheersen als de verpleegkundige met een Bachelor Nursing 2020 diploma, wat het uitgangspunt is van de commissie. De commissie van deskundigen heeft daarom geoordeeld dat deze groep zich direct kan laten registreren als regieverpleegkundigen.
In aanloop naar de invoering van het opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 zijn opleidingen al wijzigingen in hun curricula door gaan voeren. De commissie heeft hier rekening mee willen houden in haar advies, hetgeen geleid heeft tot de 2012-grens. Deze grens is dus coulanter dan dat je strikt zou uitgaan van de datum waarop het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel is gestart, namelijk september 2016. Met de huidige regeling, waarvoor zoals gezegd breed draagvlak is onder de beroepsorganisatie, werkgevers- en werknemerspartijen, kunnen dus méér hbo-verpleegkundigen zich direct registreren als regieverpleegkundige zonder het hoeven doen van een toets.
Hoewel ervaring vanzelfsprekend zeer waardevol is voor de uitoefening van het vak, gaat het systeem van de Wet BIG uit van behaalde diploma’s. Ook de overgangsregeling sluit bij deze vaste systematiek aan. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Houdt u rekening met het risico dat naar aanleiding van deze functiedifferentiatie en de onrust die is ontstaan nog meer verpleegkundigen de zorg kunnen verlaten? Zo ja, met welke uitstroom als gevolg van de nieuwe eisen houdt u rekening? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hebben de signalen over de overgangsregeling mij bereikt. Of het voorstel ertoe gaat leiden dat meer verpleegkundigen de sector verlaten, kan ik niet voorspellen. Alle betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs willen, evenals ik, natuurlijk geen vergrote uitstroom. Daarom is sprake van een brede overgangsregeling, zodat een grote groep verpleegkundigen zich op termijn kan registreren als regieverpleegkundige in het BIG-register.
Daarbij wordt al langer voorlichting gegeven aan verpleegkundigen over de vraag of iedereen regieverpleegkundige zal willen worden. Het gaat immers ook over een ander takenpakket en het is geen verplichting om regieverpleegkundige te worden als men voldoet aan de kwalificaties. Tevens zullen werkgevers zelf bezien hoeveel regieverpleegkundige functies zij willen creëren. Indien men in het register van regieverpleegkundige wil blijven staan na 5 jaar, zal men ook aan de bijbehorende werkervaringsuren moeten hebben voldaan. Zo ontstaat na 5 jaar een nieuwe mix van verpleegkundigen en regieverpleegkundigen op de werkvloer.
Hoe beziet u dit risico in het licht van het toch al grote verpleegkundigentekort? Welke gevolgen zal een nog verdergaande uitstroom hebben op de werkdruk van verpleegkundigen en wachtlijsten voor patiënten en cliënten?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zolang de HBO-opleiding tot verpleegkundige bestaat, is er de wens in het veld om ook op de werkvloer onderscheid tussen MBO en HBO opgeleiden te maken. Met het voorstel beoog ik op verzoek van partijen bij te dragen aan een duidelijkere en sterkere rol voor verpleegkundigen, en daarmee ook een groter werkplezier. Immers, (regie)verpleegkundigen kunnen door de functiedifferentiatie beter worden ingezet op taken waarvoor ze zijn opgeleid en waarin ze deskundig zijn. Een verhoogde uitstroom vanwege het voorstel voor functiedifferentiatie is vanzelfsprekend onwenselijk en de commissie heeft in haar advies dan ook ruimhartig rekening gehouden met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Dat neemt niet weg dat eenmalig een overgangsregeling nodig is om het onderscheid in registers tot stand te brengen. De duidelijkheid en daarmee het beoogde grotere werkplezier, zou idealiter aan een grotere instroom moeten bijdragen.
We zien dat de redenen voor uitstroom vooral gaan over waardering van leidinggevenden en management, werkdruk en ook de ruimte om zelf te kunnen handelen. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we hiermee aan de slag. Hiervoor verwijs ik naar de voortgangsrapportage van 22 mei 2019.3 Tot slot is het belangrijk dat verpleegkundigen met hun werkgever in gesprek gaan over de mogelijkheden tot het krijgen van een functie van regieverpleegkundige en welke afspraken zij daarover maken om daar te komen.
Bent u het eens dat gezien de grote uitstroom onder verpleegkundigen en ondanks dat het goed is dat er eisen worden gesteld aan zo’n belangrijke beroepsgroep, een verpleegkundige die vóór 2012 is afgestudeerd en sindsdien goed haar of zijn werk heeft gedaan en deskundigheid op peil heeft gehouden niet mag aanlopen tegen onnodige drempels om zijn of haar werk voort te zetten? Zo ja, bent u bereid deze onnodige drempels weg te nemen en de eisen te heroverwegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het vak van regieverpleegkundige is zoals verwoord in de kamerbrief van 5 juni jl.4 een nieuw beroep met nieuwe competenties. Hoewel de HBO-verpleegkunde opleiding al circa 45 jaar bestaat is de functiedifferentiatie tot op heden nog niet algemeen in de praktijk doorgevoerd. In het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 is uitdrukkelijk rekening gehouden met de huidige en toekomstige zorgvraag. Daarmee is het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 passend bij het nieuwe beroep van regieverpleegkundige. De betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs zien, evenals ik, het doen van een toets of het volgen van scholing daarom niet als een onnodige drempel, maar als een manier om aan te tonen dat eerder afgestudeerde verpleegkundigen met een ouder opleidingsprofiel ook aan de competenties van het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel voldoen. Ook hier wil ik benadrukken dat er breed draagvlak is onder voornoemde partijen voor het volgen van scholing of het doen van een toets.
Bent u bereid te bezien of het in andere sectoren toegepaste systeem van «erkenning (van) verworven competenties» (EVC) in dezen zou kunnen worden toegepast waardoor meer recht wordt gedaan aan door betrokkenen opgedane praktijkervaring? Zo nee, waarom niet?
De optie van een EVC-traject kan mogelijk een uitkomst bieden in het bepalen van de vrijstellingen voor het scholingsprogramma. De mogelijkheden hiervan dienen nog te worden onderzocht tijdens de ontwikkeling van het scholingsprogramma.
De beantwoording van vragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Realiseert u zich dat er drie anonieme bronnen zijn die zich hebben uitsproken over politieke beïnvloeding van mijn vervolging door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie?1 Deelt u de mening dat dit meer dan voldoende reden is om dit wanstaltige politieke proces te staken?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, te oordelen over een individuele strafzaak.
Wanneer en door wie bent u op de hoogte gesteld dat op 25 september 2014 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de bijbehorende nota?
Toen er bij de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034), welke zijn beantwoord op 7 juni 2019, naar is gevraagd heb ik uw Kamer van dit overleg op de hoogte gesteld. Ik ben er specifiek over ingelicht toen er naar werd gevraagd bij de hierboven genoemde Kamervragen.
Wat is de reden dat u de informatie dat op 25 september 2014 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de bijbehorende nota, niet eerder heeft vermeld bij de beantwoording van bijvoorbeeld vraag 13 en/of vraag 21 van de Kamervragen van 30 november 2018?2
De reden daarvoor is gelegen in de vraagstelling zelf. Zo is in vraag 17 van de Kamervragen, beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) specifiek gevraagd naar periodieke overleggen tussen de toenmalig Minister en de toenmalig voorzitter van het College in de periode tussen de desbetreffende uitspraken van de heer Wilders (op 12 en 19 maart 2014) en het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om tot vervolging over te gaan. Dit ging dus over het tijdvlak tussen de uitspraken op 12 en 19 maart 2014 en de beslissing van het OM tot vervolging over te gaan d.d. 10 september 2014.
Ten aanzien van de beantwoording van 30 november 2018 van de vragen 13 en 21 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) kan ik tenslotte het volgende opmerken. In vraag 13 van de Kamervragen, beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is heel duidelijk gevraagd naar de informatie over de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing die de Minister destijds heeft ontvangen. Ik heb in antwoord op deze vraag gemeld dat mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM genomen vervolgingsbeslissing is geïnformeerd. Op 25 september 2014 heeft naar aanleiding van dit ambtsbericht overleg plaatsgevonden. Wat er tijdens dit overleg is besproken is mij niet bekend. Ik kon en kan dus niet aangeven of tijdens dit overleg (nadere) informatie omtrent de vervolgingsbeslissing is verschaft aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.
In vraag 21 van de Kamervragen beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is specifiek gevraagd naar de wijze waarop het OM mijn ambtsvoorganger heeft geïnformeerd over de voorgenomen vervolgingsbeslissing. Ook hierop heb ik geantwoord dat mijn toenmalige ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM reeds genomen vervolgingsbeslissing is geïnformeerd.
Bent u zich ervan bewust dat op 25 september 2014 door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal over de zaak is gesproken naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de begeleidende nota? Op wiens initiatief werd dit overleg gepland? Betrof dit een zogenaamd periodiek overleg? Zo nee, wat voor overleg betrof dit dan wel? Wat is daar besproken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 26 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) d.d. 7 juni jl. heb aangegeven, heeft naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota een overleg plaatsgevonden op 25 september 2014. Wat er tijdens dit overleg is besproken is mij niet bekend. Navraag bij de toenmalig betrokkenen leert dat er geen verslag is gemaakt van dit overleg.
Realiseert u zich dat, doordat u pas afgelopen week bekend maakte dat op 25 september 2014 een overleg is geweest tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal, de verdediging in de zaak Wilders niet de kans heeft gehad om de getuigen te bevragen bij de raadsheer-commissaris over dit overleg van 25 september 2014 en dat daarmee dus feitelijk een eerlijke rechtsgang is belemmerd? Realiseert u zich dat dit komt door uw handelen? Hoe gaat u dit corrigeren?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op lopende strafzaken. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de opmerking van uw voorlichter – dat niet eerder melding is gemaakt van het overleg van 25 september 2014 omdat er niet expliciet naar zou zijn gevraagd3 – een public official uit Oeganda of Zimbabwe niet zou misstaan, maar in een democratische rechtsstaat die Nederland pretendeert te zijn volstrekt onacceptabel is?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u in dat licht uitleggen hoe ik via schriftelijke vragen expliciet naar iets zou kunnen vragen waar ik geen weet van heb of zou kunnen hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Realiseert u zich, doordat u pas afgelopen week bekend maakte dat op 25 september 2014 een overleg is geweest tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal, de verdediging in de zaak Wilders niet de kans heeft gehad om de getuigen te bevragen over dit overleg van 25 september 2014 en dat het daarmee dus (nog) geen onderwerp is van deze lopende strafzaak? Zo ja, bent u dan bereid om alle informatie met betrekking tot bovengenoemd overleg van 25 september 2014 alsnog naar de Kamer te sturen, inclusief eventuele schriftelijke stukken zoals agenda’s, notities, verslagen etc.? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7. Van het overleg op 25 september 2014 zijn mij geen stukken bekend, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke «vervolgstappen» het ambtsbericht van 7 oktober 2014 behelst? Zo nee, waarom niet?
Nee, in ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
De in artikel 128 van de Wet RO vervatte aanwijzingsbevoegdheid kent overigens een duidelijke procedure waarmee – ingeval een aanwijzing wordt gegeven – de openbaarheid daarvan, via uw Kamer of via de behandeling van de strafzaak, gewaarborgd is. Deze aanwijzingsbevoegdheid wordt slechts met grote terughoudendheid toegepast (zie ook antwoord 7 op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) d.d. 30 november 2018).
Kunt u nu eens klip en klaar aangeven of de vervolgingsbeslissing, vervat in het ambtsbericht van 10 september 2014, een voorlopige beslissing of een definitieve beslissing betrof?
Het College van procureurs-generaal heeft mijn toenmalig ambtsvoorganger bij ambtsbericht van 10 september 2014 bericht dat het OM heeft besloten vervolging tegen de heer Wilders in te stellen. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, wat was dan het doel of de functie van het overleg van 25 september 2014 tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal?
Ik kan niet aangeven wat het exacte doel is geweest van dit specifieke overleg. In algemene zin is het zo dat in gevoelige zaken het OM na een verstrekt ambtsbericht daar nadere toelichting op kan geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid, destijds Minister van Veiligheid en Justitie.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, wat was dan het doel of de functie van het verhoor van de heer Wilders door de Rijksrecherche op 8 december 2014?
Het OM heeft mij desgevraagd gemeld dat het OM met het persbericht van 9 oktober 2014 naar buiten heeft gebracht dat het, na uitvoerige juridische analyse, tot de conclusie is gekomen dat de uitlatingen van de heer Wilders een verdenking van een strafbaar feit opleveren, waarbij tevens is aangegeven dat strafvervolging in de rede ligt. En vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken is dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit, vervolgens een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De verklaring van de verdachte heeft geen wijziging gebracht in de conclusie van het OM dat vervolging in de rede lag, waarna de definitieve vervolgingsbeslissing aan verdachte en via een persbericht van 18 december 2014 aan het publiek bekend is gemaakt.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, waarom verklaarde het openbaar ministerie dan op 9 oktober 2014 dat het onderzoek nog niet was afgerond en de definitieve vervolgingsbeslissing pas genomen zou worden na het verhoor van de heer Wilders op 8 december 2014?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 32 van Kamervragen van 7 juni 2019 schrijft u dat twee nota’s over de kwestie Wilders zijn opgesteld? Klopt het dat één nota behoort bij het ambtsbericht van 10 september 2014? Kunt u aangeven of de andere aangetroffen nota ook behoort bij een ambtsbericht? Zo ja, bij welk ambtsbericht, wat is de datum van de nota en door wie is hij opgesteld? Zo nee, ten behoeve waarvan en door wie is deze nota dan opgesteld? Beschikt u ook over e-mails ter voorbereiding op die nota? Zo ja, op welke datum zijn deze opgesteld en wie is de afzender/ontvanger?
Zoals in de op 7 juni jl. beantwoorde Kamervragen is aangegeven, is één van deze nota’s opgesteld naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014. De andere nota is opgesteld na ontvangst van het ambtsbericht van 17 december 2014. De nota’s zijn opgesteld door de destijds betrokken ambtenaren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van 30 november 2018 maakt u melding van een memo van het openbaar Ministerie van 24 september 2014 inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak? Kunt u aangeven waar dit «eventuele» vanaf hing? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 12 en 13. Tevens bestaat altijd de mogelijkheid dat door onvoorziene omstandigheden een rechtszaak niet door kan gaan.
Zijn de getuigen in de zaak Wilders door uw ministerie voorzien van schriftelijke (digitale) stukken ter voorbereiding op hun verhoor? Zo ja, door wie, op wiens verantwoordelijkheid is dit gebeurd en kunt u een overzicht geven van de stukken die elk van de getuigen hebben ontvangen?
Zoals in het antwoord op de vragen 8 en 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) van 7 juni jl. aangegeven, heeft een getuige het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter. Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een ministerie. Op grond van goed werkgeverschap wordt ingevolge artikel 125ter Ambtenarenwet bijstand aangeboden. Onderdeel daarvan is dat voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. In onderhavige casus is dit ook op gezag van de SG gebeurd.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2019 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben |
|
Nico Drost (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist gezien de beperkte omvang van de eilanden en het financieel toezicht vanuit Nederland, het niet gepast is wanneer bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan (luxe) reiskosten?
Ik ben niet van mening dat er bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan reiskosten. De reisbewegingen die door bewindspersonen en ambtenaren van de verschillende ministeries naar het Caribisch gebied worden gemaakt, zijn noodzakelijk om de ambities van het kabinet vorm te geven. Denk hierbij aan reizen om de openbare lichamen van Caribisch Nederland te ondersteunen bij bijvoorbeeld het opzetten van een goed functionerend en veilig vliegveld, het verbeteren van het financieel beheer, het versterken van het bestuur, en het uitvoeren van projecten op het gebied van kinderopvang en landbouwontwikkeling. Deze ondersteuning op locatie is een onmisbare schakel in de praktische samenwerking die het kabinet voorstaat. Daarnaast is de investering noodzakelijk om het leven en het voorzieningenniveau van de inwoners van de eilanden te verbeteren. Dit zorgt in de huidige kabinetsperiode voor een toegenomen inzet op bestuurlijk en ambtelijke vlak en resulteert in een verhoging van het aantal reisbewegingen. De toename van het aantal reizen is naast de genoemde ambities van het kabinet ook te verklaren uit de nasleep van orkaan Irma in 2017, waarbij er veel schade was op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Overigens gaan de gemaakte reiskosten niet ten koste van de middelen die beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, noch Sint Maarten.
Wat is de verklaring voor de toename van het aantal vluchten? Valt inzichtelijk te maken welk gedeelte van de toename direct toe te schrijven is aan de gevolgen van orkaan Irma?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er weliswaar sprake is van een toename in de kosten van de vluchten, maar niet van de hotelverblijven? Betekent dit dat er sprake is van meer maar wel kortere dienstreizen? Zo ja, is dit het meest efficiënt?
Ik heb geen overzicht van de duur van de dienstreizen. Er wordt bij elke dienstreis zorgvuldig gekeken naar het nut en de noodzaak van de reis. Het doel van het bezoek wordt afgewogen tegen de kosten en er wordt rekening gehouden met de reisduur in combinatie met de beperkte uitvoeringskracht van de eilanden. Aanscherping van het afwegingskader acht ik niet nodig.
Wat is de verklaring voor de toename van het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt? Is het mogelijk het aantal businessclasstickets uit te splitsen naar ministerie?
In aanvulling op de antwoorden 2 en 3 over de toename van de reisbewegingen, kan ik u informeren dat er in de rijksbrede Reisregeling buitenland een urennorm is opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, mag een ambtenaar businessclass vliegen. Voor de opsplitsing per ministerie verwijs ik u naar het gepubliceerde WOB-verzoek waar deze gegevens in zijn opgenomen.2
Ik heb geen overzicht van de rijksbrede reisbewegingen naar andere bestemmingen die langer dan zes uur vliegen zijn.
Hoe verhoudt bij deze reizen het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt zich tot reizen naar andere bestemmingen die verder dan zes uur vliegen liggen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is grosso modo het afwegingskader dat wordt gemaakt bij het besluit tot een dienstreis voor de noodzaak, de kosten, het aantal personen, de duur en de klasse waarin wordt gevlogen? Is hierin voldoende op het netvlies dat deze reizen vanuit publiek geld worden betaald? Zou een aanscherping van dit afwegingskader nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid binnen uw eigen ministerie en bij andere bewindspersonen aandacht te vragen voor een meer selectief gebruik van businessclasstickets, is het denkbaar dat de keuze bij vluchten langer dan zes uur niet bij de ambtenaar zelf maar bij een leidinggevende wordt gelegd?
De rijksoverheid wil werken als één organisatie, in binnen- en buitenland. In dit kader is het reisbeleid per 1 januari 2017 rijksbreed geharmoniseerd. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Reisregeling buitenland. In de Reisregeling is een urennorm opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, heeft de ambtenaar recht om businessclass te vliegen. Dit is echter geen verplichting; deze beslissing wordt door de ambtenaar zelf genomen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zien geen reden om de Reisregeling buitenland aan te passen.