De toegenomen onveiligheid op de treindienst Zwolle-Emmen |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Eddy van Hijum (CDA), Olger van Dijk (NSC) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Explosieve stijging aantal incidenten in trein Zwolle-Emmen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het aantal incidenten met zwartrijden en het aantal gevallen van mishandeling en bedreiging van treinpersoneel in het eerste kwartaal van dit jaar fors is gestegen ten opzichte van de, toen al zorgwekkende, situatie in 2023?
Ik herken slechts gedeeltelijk het beeld dat het aantal incidenten op de Vechtdallijn is toegenomen. In het nieuwsartikel wordt het eerste kwartaal van 2024 vergeleken met het eerste kwartaal van 2023. De stijging van het aantal geregistreerde incidenten ten opzichte van het eerste kwartaal van 2023 komt door de inzet van het service- en veiligheidsteam op de Vechtdallijn. Zij zijn sinds het tweede kwartaal van 2023 volledig operationeel. Dit team reist in koppels mee met alle treinen die rijden tussen Zwolle en Emmen, waardoor bijna alle reizigers op deze route gecontroleerd worden. Hierdoor worden zwartrijders veel vaker geregistreerd dan vóór april 2023.
De stijging is met name te zien in de zogenaamde B-incidenten, waarbij het gaat om reizigers die geen vervoersbewijs bij zich hebben en waarvoor de politie ter plaatse moet komen. Wanneer iemand niet over een vervoersbewijs beschikt en ook geen geldig identiteitsbewijs bij zich heeft, moet de politie ter plaatse komen om een identiteitscontrole uit te voeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u in de afgelopen jaren samen met de provincie als concessieverlener met het vervoersbedrijf Arriva heeft getroffen om de overlast en agressie tegen te gaan? Welke menskracht en financiële middelen heeft u ter beschikking gesteld om deze aanpak te ondersteunen?
Vanwege de structurele sociale veiligheidsproblemen zijn in de afgelopen jaren, samen met Arriva en de provincies Drenthe en Overijssel, verschillende maatregelen genomen om incidenten te voorkomen en het veiligheidsgevoel van reizigers en personeel te waarborgen. In 2021 is geëxperimenteerd met het werken in koppels van stewards, waarbij de minimumeis van één persoon per trein tijdelijk werd losgelaten. Met ingang van 2022 is teruggekeerd naar één steward per trein, en is extra personeel ingezet om perroncontroles uit te voeren op stations in Zwolle en Emmen.
Deze maatregelen hebben het veiligheidsgevoel van personeel en reizigers vergroot, maar hebben vooralsnog niet geleid tot een vermindering van incidenten. Om het veiligheidsgevoel verder te verbeteren heeft Arriva ervoor gekozen om weer over te gaan op de inzet van twee stewards per trein, waardoor in principe elke reiziger op de Vechtdallijn wordt gecontroleerd. De inzet van deze medewerkers wordt gezamenlijk gefinancierd door de concessieverleners provincies Drenthe en Overijssel en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Daarnaast werken het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, COA en openbaar vervoerders aan diverse aanvullende maatregelen die op landelijk niveau de sociale veiligheid in het openbaar vervoer moeten verbeteren. Deze omvatten het verbeteren van de informatievoorziening aan asielzoekers over het gebruik van het openbaar vervoer, de invoering van een nieuw betaalmiddel bij het COA en de verbetering van de gegevensdeling tussen het openbaar vervoer en de migratieketen.
Deelt u de conclusie van de Vakbond voor Rijdend Personeel, waaronder Machinisten, Conducteurs, Medewerkerkers Tickets & Service en Veiligheid & Service (VVMC) dat de aanpak niet het gewenste resultaat oplevert, mede omdat er geen controles meer plaatsvinden op de stations?
Ik deel het beeld dat door de VVMC wordt geschetst niet. Hoewel de maatregelen in 2021 en 2022 niet hebben geleid tot een vermindering van het aantal incidenten, hebben ze wel het veiligheidsgevoel van het personeel en de reiziger vergroot. Arriva zet twee stewards per trein in. Hierdoor wordt in principe elke reiziger op de Vechtdallijn gecontroleerd, wat een positief effect heeft op het veiligheidsgevoel van reizigers en medewerkers.
Deelt u de conclusie van de provincie Overijssel dat de «vliegende brigades» die het treinpersoneel ondersteunen wel succesvol zijn? Is voor deze aanpak voldoende capaciteit beschikbaar in verhouding tot de ernst van het probleem?
Zowel de vervoerder, de provincies als het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn tevreden met de huidige aanpak en de beschikbare capaciteit. De inzet van de «vliegende brigades» heeft bijgedragen aan een verhoogd veiligheidsgevoel bij zowel personeel als reizigers. Op dit moment zie ik geen reden om de huidige aanpak te intensiveren, maar ik blijf de ontwikkelingen samen met de provincies Drenthe en Overijssel volgen.
Bent u bereid met Arriva in gesprek te gaan over cameratoezicht in treinen op de Vechtdallijn Zwolle-Emmen vanwege de grote overlast, naast de bodycams voor het treinpersoneel?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal het gebruik van camera’s nogmaals met Arriva bespreken. Arriva geeft in de tussentijd aan dat elke trein op de Vechtdallijn reeds beschikt over camera’s. Daarnaast dragen alle medewerkers van Service & Veiligheid en stewards met boa-bevoegdheid een bodycam.
Hoeveel aanhoudingen zijn er in het afgelopen jaar (2023) en in het eerste kwartaal van 2024 verricht, welke sancties zijn er vervolgens opgelegd, en voor welke overtredingen en/of misdrijven?
Vervoerders registreren hun incidenten volgens de ABC-methodiek. De aangiftewaardige incidenten vallen in categorie A en vallen onder het strafrecht. B-incidenten zijn overtredingen van de Wet Personenvervoer 2000 en C-incidenten zijn overtredingen van het Besluit personenvervoer en de huisregels van vervoerders.
Arriva meldt dat er in het eerste kwartaal van 2024 twaalf A-incidenten zijn geregistreerd, vergeleken met gemiddeld elf per kwartaal in 2023. Het aantal B-incidenten betrof in het eerste kwartaal van 2024 330, tegenover gemiddeld 198 incidenten per kwartaal in 2023. Het aantal C-incidenten was zes in het eerste kwartaal van 2024 en is daarmee lager dan het gemiddelde van tien per kwartaal in 2023.
De meeste B-incidenten zijn B3-incidenten, waarbij reizigers zonder geldig vervoersbewijs reizen. Het aantal B3-incidenten is gestegen van veertig in het eerste kwartaal van 2023 naar 303 in het eerste kwartaal van 2024. Arriva verklaart deze stijging mede door het vervangen van de perroncontroles op de Vechtdallijn door controles in elke trein op deze lijn, waardoor elke reiziger op deze lijn momenteel gecontroleerd wordt.
Bent u bereidt de mogelijkheden van een algemeen OV-verbod voor notoire zwartrijders te onderzoeken, dat geldt voor alle OV-bedrijven in Nederland?
Voor het opleggen van OV-verboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie (OM) in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. In deze leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden heeft het OM de mogelijkheid voor een landelijk reisverbod uitgesloten vanwege de proportionaliteit, de impact op iemands mobiliteit en daaropvolgend diens deelname aan de maatschappij.2 Vervoerders onderzoeken op dit moment de mogelijkheden om sneller en/of in meer soorten situaties een tijdelijk reisverbod op te leggen binnen de ruimte die de leidraad biedt.
Klopt de suggestie dat de toename van het aantal incidenten met name wordt veroorzaakt door zogeheten «veiligelanders» uit het AZC in Ter Apel?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de nationaliteiten van de personen die de incidenten veroorzaken. Bij het registreren van incidenten wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Het is voor vervoerders namelijk niet toegestaan om dit onderscheid te maken.
Welke mogelijkheden ziet u om strenger op te treden tegen asielzoekers die veroordeeld zijn voor overlast, bedreiging of geweld? In welke mate en bij welke veroordelingen worden veroordeelden overgeplaatst naar een handhavings- en toezichtslocatie? Welke mogelijkheden ziet u binnen het geldend recht om maatregelen zoals overplaatsing en een aangescherpte meldplicht te intensiveren?
Het COA zet in op verschillende pilots om overlast te voorkomen. Daarnaast kan het COA verschillende maatregelen opleggen aan overlastgevers, waaronder het overplaatsen naar een andere locatie voor een time-out. Asielzoekers die (ernstige) overlast, bedreiging of geweld veroorzaken, kunnen worden geplaatst op de handhavings- en toezichtslocatie in Hoogeveen. Voorts heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei 2024 over de stand van zaken van de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) geïnformeerd.3
De kwestie Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in het verleden eerder aandacht heeft gevraagd voor deze zaak?1 Wat is de stand van zaken van de procedure?
Ja. In 2006 heeft het Israëlische Hooggerechtshof de uitspraak gedaan dat de familie Nassar herregistratie van eigendom van het land waarop Tent of Nations is gelegen kon aanvragen. De familie Nassar heeft het proces tot herregistratie doorlopen en volgens de familie en hun advocaat voldoen zij aan alle vereisten voor herregistratie. Tot de dag van vandaag heeft dit nog niet tot erkenning geleid van het eigendom door de Israëlische autoriteiten.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde tijdsverloop is van een registratiezaak in Area C van begin van aanvraag tot definitief oordeel? Kunt u aangeven in hoeverre de zaak van de Tent of Nations hiervan afwijkt?
Hoewel Nederland niet beschikt over exacte gegevens over het gemiddelde tijdsverloop, toont de praktijk dat landregistratieprocessen langdurig zijn en kan het jaren duren voordat deze voltooid zijn. Als er bezwaren zijn tegen een dergelijk verzoek, kan het eveneens jaren duren voordat de registratiecommissie een definitieve beslissing neemt. Tegen een dergelijk besluit kan beroep worden aangetekend bij de beroepscommissie, en ook dat kan een lang lopend proces zijn. Er zijn gevallen bekend waarbij het landregistratieproces vijftien jaar in beslag nam. De familie Nassar is sinds de jaren negentig verwikkeld in juridische procedures.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten om opheldering te vragen waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah vraagt, al dan niet samen met gelijkgezinde landen, regelmatig aandacht voor de situatie bij Tent of Nations. Dit heeft vooralsnog niet voor opheldering gezorgd over de langdurigheid van dit proces.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om tijdens een procedure die nog onder de rechter ligt, onomkeerbare veranderingen te maken, zoals de aanleg van wegen en andere infrastructuur in, langs en om het gebied? Welk juridisch kader/officiële afspraken bestaan hiervoor conform de afspraken gemaakt voor Area C? Welke ontwikkeling ziet u rondom het gebied van Tent of Nations?
Rondom het gebied van Tent of Nations is een weg aangelegd. De Israëlische autoriteiten (COGAT) meldden naar aanleiding van recente Nederlandse vragen te hebben geconstateerd dat er werkzaamheden op het gebied van Tent of Nations hebben plaatsgevonden en dat deze werkzaamheden niet in opdracht van het leger of de Israëlische autoriteiten plaatsvinden. In dit geval zouden het kolonisten zijn die daar illegaal een weg aanleggen. COGAT meldt dat het aanleggen van de weg niet is toegestaan en dat zij hierop zullen handhaven. Nederland zal hierop blijven aandringen.
Kunt u vanuit zowel de ambassade in Tel Aviv, als de Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse Gebieden navraag doen over de situatie van de militair gesloten wegen rond de Tent of Nations, die de toegang tot het eigen gebied bemoeilijkt? Indien er onvoldoende aanleiding is om het gebied een «gesloten militair gebied» te benoemen, kunt u aandringen op heropening?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft navraag gedaan over de beperkte toegang tot het gebied en aangedrongen op heropening van alle toegangswegen. Dit heeft geen bevestiging opgeleverd dat het gebied rondom Tent of Nations officieel tot militair gebied is verklaard en heeft evenmin voor heropening gezorgd. Nederland zal blijven aandringen op heropening.
Hoe is de beveiliging van Palestijnse burgers in Area C juridisch en praktisch gewaarborgd?
Volgens het bezettingsrecht is de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking.
Welke specifieke instantie is belast met de handhaving van de openbare orde en veiligheid van Palestijnen in Area C en het opnemen en opvolgen van aangiften gedaan door Palestijnen? Klopt het dat de familie van de Tent of Nations een aantal dreigende incidenten heeft meegemaakt, maar bij een hulpvraag bij de Israëlische autoriteiten geen steun van de autoriteiten kreeg? Hoe beoordeelt u dit?
Zowel het Israëlische leger als de Israëlische politie zijn verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en veiligheid in Area C. Zij hebben de autoriteit en de plicht om degenen die betrokken zijn bij een overtreding aan te houden. Er zijn veelvuldig voorbeelden van het nalaten van deze verplichting. De familie Nassar zegt diverse malen fysiek bedreigd te zijn en geen steun te hebben ontvangen bij een verzoek om hulp bij de Israëlische autoriteiten. Dit is een kwalijke zaak.
Waar kunnen en moeten Palestijnen zich dan melden op het moment dat er sprake is van een strafrechtelijke inbreuk? Zijn de politiebureaus of andere locaties waar men in Area C aangifte kan doen, op plekken waar Palestijnen altijd vrij en effectief toegang toe hebben?
Palestijnen kunnen klachten indienen op Israëlische politiebureaus of via de Palestijnse politie. Beide opties zijn in de praktijk niet eenvoudig. De meeste Israëlische politiebureaus bevinden zich in nederzettingen, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding. De wegen naar de politiebureaus bevatten veelal checkpoints en de Palestijnen worden geconfronteerd met Israëlische soldaten en kolonisten.
Palestijnen kunnen in principe ook een klacht indienen via de Palestijnse politie. Daarbij is er gerede kans dat dat de klacht niet bij de Israëlische politie terechtkomt. In de gevallen waarbij het lukt om een klacht in te dienen, wordt 93,7% van alle onderzoeksdossiers afgesloten zonder aanklacht, zo blijkt uit gegevens van de Israëlische NGO Yesh Din.
Kunt u het punt van effectieve bescherming en toegang tot hulp en het doen van aangifte door Palestijnen in Area C adresseren bij uw Israëlische collega’s en de Nederlandse vertegenwoordiging in Israël en de Palestijnse gebieden en waarborgen dat Palestijnen die zich in Area C bevinden en te maken krijgen met een strafrechtelijke inbreuk, effectieve bescherming (van de Israëlische autoriteiten of op een andere wijze) kunnen krijgen?
Nederland zet zich actief in voor de problemen van Tent of Nations. Recentelijk heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah contact gehad met COGAT en werden ook zaken als bescherming van Palestijnen, toegang tot hulp en het doen van aangifte geadresseerd.
Nederland richt zich tegelijkertijd op het onderliggende probleem en neemt in bilateraal en in EU-verband altijd duidelijk stelling tegen landonteigening en het nederzettingenbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden. Dit zal Nederland blijven doen. Daarnaast zet Nederland zich eveneens in EU-verband in voor het tegengaan van het toenemende kolonistengeweld, onder andere door het aannemen van sancties tegen gewelddadige kolonisten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat nederzettingen een obstakel vormen voor een toekomstige tweestatenoplossing, dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit dient te worden beëindigd.
Kersenteelt |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte dat de volgende voorwaarde in de tijdelijke vrijstelling ter bescherming van de onbedekte teelt van kers tegen suzuki-fruitvlieg de volgende bepaling is opgenomen: «Dat er gedurende de twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de toepassing gewenst is geen middelen op basis van cyantraniliprole zijn toegepast op het betreffende perceel...»?
Ja, deze voorwaarde vloeit voort uit het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), waarin de vraag wordt beantwoord of er sprake is van aanvaardbare risico’s bij de toepassing van het middel Exirel. Dit advies is opgenomen in het besluit tot vrijstelling1.
Bent u zich ervan bewust dat dit inhoudt dat het overgrote deel van de percelen met kersenbomen door de bovenstaande bepaling dit jaar alsnog niet behandeld mag worden met het middel Exirel?
Er zijn geef cijfers over hoeveel kersentelers er gebruik kunnen maken van de vrijstelling van het middel Exirel.
De Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) is overigens al langer op de hoogte van het feit dat deze voorwaarde in het besluit tot vrijstelling van het middel Exirel zou worden opgenomen. Dit heeft de NFO er blijkbaar niet van weerhouden een aanvraag in te dienen voor een vrijstelling van het middel Exirel.
Ziet u in dat dit geen passende uitvoering is van de aangenomen motie van het lid Van der Plas c.s. over voor 3 mei 2024 vrijstellingen verlenen voor de middelen Tracer en Exirel in de kersenteelt?1
Ik laat mij bij het verlenen van een vrijstelling adviseren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ctgb. Het Ctgb voert een risicobeoordeling uit om de vraag te beantwoorden of er sprake is van aanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Er is echter geen sprake van een aanvaardbaar risico als het gaat om risico’s voor het grondwater, in het oppervlaktewater levende organismen, bijen en overige niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen/insecten. Om deze risico’s weg te nemen, dienen risicobeperkende maatregelen te worden voorgeschreven bij het verlenen van de vrijstelling. Dat is gebeurd. Het Ctgb, de NVWA en ik gaan er daarbij uiteraard van uit dat de kersentelers deze voorwaarden strikt naleven, zodat het risico aanvaardbaar blijft.
Wat is de reden dat u kiest voor een totaal andere uitvoering van de motie dan waartoe door de Tweede Kamer opgeroepen is?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u gecommuniceerd dat u de motie totaal anders zou uitvoeren dan waartoe door de Kamer is opgeroepen? Zo ja, uit welke communicatie blijkt dit?
Recent heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik de motie uitvoer. Daarnaast heb ik uiteraard ook de NFO hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. In de brief heb ik o.a. een verduidelijking van de voorwaarden opgenomen die ik aan deze vrijstelling verbind. Verder verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 2.
In uw reactie op de motie geeft u aan het tweede deel van de motie niet te gaan uitvoeren, ten einde de gangbare procedures te kunnen volgen; kunt u aangeven hoe ver die procedures op dit moment gevorderd zijn voor de aanvragen voor het gebruik van Tracer voor pruim en druif en Exirel voor druif, blauwe bes en pruim?
De NVWA zit in de afrondende fase van het opstellen van haar advies. Ik verwacht dat in de loop van volgende week te ontvangen. Daarna treed ik in overleg met mijn collega van IenW om een besluit over de aanvragen te nemen.
Kunt u toezeggen dat die procedures uiterlijk volgende week afgerond worden, zodat voor die teelten zo snel mogelijk duidelijkheid bestaat?
Er is een zorgvuldige afweging van alle belangen nodig. Dat vergt tijd. Mijn streven is vanzelfsprekend om de procedures zo spoedig mogelijk af te ronden.
Kunt u per ommegaande, maar uiterlijk 3 mei 2024 in de ochtend het antwoord op de bovenstaande vragen naar de Kamer sturen?
De vragen hebben ons 3 mei 2024 bereikt. Voor de beantwoording van Kamervragen bestaat een termijn van drie weken. Desondanks heb ik uw vragen z.s.m. beantwoord.
Het artikel 'Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen»?1
Ja.
Welke behoefte vulde het programma BaseQamp in voor medewerkers en veteranen van het Ministerie van Defensie?
De insteek van de pilot BaseQamp was om de deelnemers handvatten te bieden op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid, middels diverse methoden zoals ademhalingstechnieken, cold exposure, meditatie et cetera. Het betrof een aanbodgerichte pilot waarvoor actief-dienende militairen zich vrijwillig konden aanmelden.
Kunt u de doelstellingen formuleren om BaseQamp te faciliteren en van subsidie te voorzien met de bijbehorende (beleids)documenten, waaronder de subsidieaanvraag en afhandeling?
BaseQamp werd door Defensie gedefinieerd als een sociaal-innovatief project op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid en is als dusdanig gefaciliteerd. Het Transitieteam was destijds het platform binnen Defensie waar deze initiatieven konden ontstaan.
Voor de pilot is een subsidie aangevraagd en verkregen bij de stichting Arbeidsmarkt en Scholingsfonds Defensie (ASD). Deze stichting heeft tot doel het verstrekken van subsidies voor projecten die bijdragen aan duurzaam en gezond werken. De subsidie is uiteindelijk niet gebruikt omdat de pilot toen al was gepauzeerd en later is stopgezet.
Welke overwegingen liggen er achter het besluit om BaseQamp tot nader order te pauzeren?
De Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft in de loop van 2023 uit verschillende hoeken signalen ontvangen met zorgen over BaseQamp. Deze signalen betroffen onder meer het gebrek aan begeleiding en nazorg van de militair, de inbedding van de pilot binnen Defensie en de ontbrekende relatie met de militaire gezondheidszorg. De IMG is op basis daarvan in juli 2023 een inventariserend onderzoek gestart. De tussenrapportage van dit inventariserend onderzoek is op 26 oktober 2023 voorgelegd aan de plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (pCDS). De pCDS heeft naar aanleiding daarvan op diezelfde dag besloten de pilot BaseQamp te pauzeren totdat nadere onderzoeken zouden zijn afgerond.
De IMG heeft vervolgens nader onderzoek gedaan met als centrale vraag «Is de zorg voor gezondheid van defensiepersoneel voldoende geborgd binnen BaseQamp?». Het onderzoeksrapport is op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS.
Ook de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) heeft onderzoek verricht naar BaseQamp. De centrale vraag luidde «Welke lessen kunnen op basis van de casus BaseQamp voor Defensie als werkgever worden geïdentificeerd om de veiligheid van soortgelijke processen van sociale innovatie te versterken?». Die rapportage is eveneens op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS.
De pCDS heeft op 5 juni 2024 besloten de pilot BaseQamp definitief te stoppen. Hiervoor had hij de volgende argumenten: de pilot zou eigenlijk al eind 2023 stoppen; de adviezen van zowel de IMG als IVD waren niet snel te implementeren in de pilot; de naam «BaseQamp» is aangetast door de berichtgeving.
Zijn er vergelijkbare programma’s zoals BaseQamp op dit moment in gebruik, gepauzeerd of in opstart? Zo ja, wilt u die benoemen met een korte beschrijving?
Er zijn bij Defensie geen met BaseQamp vergelijkbare pilots bekend die zijn opgestart, gepauzeerd, of beëindigd.
Op welke wijze is BaseQamp door Defensie gefinancierd en kunt u daarbij ingaan op de rol die het «transitieteam» daarin heeft gespeeld?
Het Transitieteam Defensie heeft de pilot BaseQamp gefinancierd.
Hoe past BaseQamp in de grotere HR-transitie van Defensie?
De HR-transitie (thans: programma HR-vernieuwing) omvat de groei naar een nieuw personeelsmodel voor in-, door- en uitstroom, opleiding en ontwikkeling van militair en burgerpersoneel van Defensie en een nieuw beloningsmodel dat hierbij past. Formeel maakt BaseQamp geen deel uit van het programma HR-vernieuwing. Echter, het aanbieden van meerdere mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling past wel binnen het gedachtegoed van de HR-vernieuwing.
In het artikel komt naar voren dat BaseQamp wel degelijk een behoefte invult voor actief dienende militairen en veteranen naast de staande therapieën, behandelingen en initiatieven; onderschrijft u die behoefte en hoe denkt u daar als werkgever een rol in te kunnen spelen?
BaseQamp is geen therapie of behandeling maar een project op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid. Als dusdanig is het geen alternatieve vorm van zorg.
Defensie onderkent de behoefte aan alternatieve vormen van zorg, naast de reguliere curatieve. Defensie stelt zich daarbij op het standpunt dat te allen tijde aan alle veiligheids- en kwaliteitseisen moet worden voldaan. Defensie biedt geen alternatieve vormen van zorg aan.
De militaire ziektekostenverzekeraar SZVK vergoedt wel alternatieve zorg aan zijn deelnemers. Alternatieve zorg wordt door de SZVK gedefinieerd als «behandelingen en (telefonische) consulten die vallen onder de volgende stromingen: acupunctuur en andere oosterse geneeswijzen, homeopathie, antroposofische alternatieve geneeswijzen, natuurgeneeswijzen, alternatieve bewegingstherapieën en psychosociale zorg». Voor alternatieve zorg is geen verwijskaart nodig van de Militair Geneeskundige Dienst (MGD); wel dient de alternatieve zorg te worden verleend door een door de SZVK aangewezen zorgaanbieder.
In hoeverre heeft de lange wachtlijst voor veteranenzorg en psychische zorg voor trauma’s te maken met de populariteit en de behoefte van militairen en postactieven om aan psychisch herstel en weerbaarheid te werken?
De wachttijden in de militaire geestelijke gezondheidszorg (MGGZ) komen inmiddels meer dan voorheen overeen met de (lange) civiele wachttijden voor de geestelijke gezondheidszorg. Er is echter geen waarneming dat deze lange(-re) wachttijden aanleiding zijn voor het zoeken naar alternatieve vormen van zorg.
Waarom geeft Defensie geregeld ruimte en podium aan coaches en trainers uit het alternatieve circuit, wat goed zichtbaar is op de activiteitenkalender op de intranetpagina van Defensie?
Defensie vindt dat voor militair optreden een gezonde geest in een gezond lichaam essentieel is. Op beide aspecten (fysieke en mentale gezondheid) wordt door Defensie ingezet. Dit kan binnen het kader van de militaire gezondheidszorg, maar ook via gezondheidshulpinitiatieven en welzijnsactiviteiten.
Kunt u de evaluatieresultaten toelichten met betrekking tot programma’s, trainingen en workshops uit het alternatieve circuit die Defensie faciliteert?
Gezondheidshulpinitiatieven en welzijnsactiviteiten vanuit het programma Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) worden geëvalueerd. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven op welke wijze Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) betrokken is bij BaseQamp?
Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) is niet inhoudelijk betrokken bij de pilot BaseQamp, maar is wel betrokken geweest bij de evaluatie ervan.
Welke resultaten boekt het team Duurzaam Gezond Inzetbaar, dat de militair en burger helpt om op een duurzame en gezonde manier inzetbaar te blijven, en op welke wijze evalueert u dit programma?
DGI biedt bewezen effectieve informatie en interventies aan. De interventies van DGI worden wetenschappelijk geëvalueerd en de resultaten ervan worden gerapporteerd, waar mogelijk in wetenschappelijke peer-reviewed journals.
De workshops die DGI aanbiedt, worden continu geëvalueerd en verbeterd op basis van ervaringen van deelnemers en voortschrijdend inzicht van trainers en het kernteam DGI.
De resultaten worden onder meer bijgehouden in jaaroverzichten die DGI sinds 2021 publiceert.
Vindt u het bezwaarlijk dat BaseQamp en vergelijkbare programma’s gebruikmaken van ervaringsdeskundigen, veelal zonder accreditaties en wetenschappelijke onderbouwing?
Nee. Het gebruik van ervaringsdeskundigen wordt door Defensie zeer gewaardeerd. Het spreekt echter voor zich dat altijd aan wettelijke eisen betreffende veiligheid en kwaliteit moet worden voldaan.
Welke rol moeten ervaringsdeskundigen in de militaire wereld volgens u binnen Defensie vervullen om te voldoen aan een prettige en effectieve werksfeer?
Op deze vraag kan ik geen eenduidig antwoord geven. Defensie neemt de ervaringen van haar personeel zeer serieus; de ervaringen worden om die reden meegenomen op velerlei terreinen binnen de organisatie.
Bent u niet bang dat vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer een knauw heeft gekregen aangezien BaseQamp nu op non-actief staat, gezien het feit dat BaseQamp staat voor vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer en een daadwerkelijke behoefte invult, gezien de populariteit en de rol die het vervulde in de HR-transitie?
Nee.
Welke ervaringen met soortgelijke initiatieven als BaseQamp ziet u bij andere krijgsmachten binnen bijvoorbeeld de NAVO?
Defensie beschikt momenteel niet over een inventarisatie op soortgelijke initiatieven bij andere krijgsmachten.
Waarom heeft u gekozen voor de financiering van BaseQamp binnen de HR-transitie en het transitieteam en niet via de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg?
BaseQamp is gefinancierd door het Transitieteam. Voor de pilot is een subsidie aangevraagd en verkregen bij de stichting Arbeidsmarkt en Scholingsfonds Defensie (ASD), maar deze is uiteindelijk niet meer gebruikt omdat de pilot BaseQamp toen al was gepauzeerd (en inmiddels is gestopt). BaseQamp is niet gefinancierd vanuit de HR-Transitie of vanuit de Militair Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ), omdat BaseQamp geen behandeling of therapie is.
Kunt u uitleggen op welke wijze BaseQamp en aanverwante initiatieven passen in de zorgplicht voor veteranen, voortkomend uit de Nederlandse Veteranenwet?
BaseQamp is geen behandelmethode en past niet binnen de vormen van zorg die Defensie inzet in het kader van zorgplicht voor veteranen. Per aanverwant initiatief wordt hier apart een besluit over genomen.
Doet de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzoek naar BaseQamp of de inzet van ervaringsdeskundigen bij revalidatie, psychische- of traumagerelateerde zorg of initiatieven voor actief dienende militairen, postactieven en veteranen? Zo ja, wat zijn de signalen die ze onderzoeken?
Voor het antwoord op de vraag of de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) onderzoek heeft gedaan naar de pilot BaseQamp, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
De IMG doet geen onderzoek naar zorg voor post-actieve militairen (inclusief post-actieve veteranen) omdat die buiten de militaire gezondheidszorg valt.
In het toezichtdomein gezondheidsbescherming houdt de IMG naast toezicht op de militaire gezondheidszorg ook toezicht op gezondheidshulpinitiatieven die niet zijn ingebed binnen de Defensie Gezondheidszorg Organisatie (DGO). De IMG hecht er grote waarde aan dat deelnemende defensiemedewerkers erop kunnen vertrouwen dat de initiatieven voldoen aan de kwaliteitscriteria die Defensie stelt en dat Defensie voldoet aan haar werkgeversverantwoordelijkheid: het borgen van een gezonde omgeving voor haar medewerkers.
Kan de Kamer voor het notaoverleg Veteranen inzage krijgen in deze uitkomsten?
Zie vraag 4.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden en de week voor het notaoverleg Veteranen op 24 juni 2024 naar de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht dat Unilever nog steeds tientallen miljoenen verdient aan Rusland |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondanks belofte verdient Unilever nog tientallen miljoenen aan Rusland»?1
Ja.
Kunt u beoordelen of deze activiteiten, als de berichtgeving klopt, in strijd zijn met geldende sanctiemaatregelen?
De vraag of een individueel bedrijf al dan niet in strijd met de geldende sanctiemaatregelen handelt is uiteindelijk aan de rechter. Het is bovendien niet mogelijk om op basis van mediaberichtgeving te beoordelen of een bedrijf in overtreding is van sanctieregels. Daarvoor is meer en specifieke informatie nodig. Los daarvan kan het kabinet in het openbaar ook niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er signalen zijn van overtreding van sancties, dat hier onderzoek naar wordt gedaan en waar nodig handhavend wordt opgetreden.
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat «een fors deel van het geld ook door Nederland naar Londen [wordt] gesluisd»? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat betalingen vanuit Rusland naar Nederland nog steeds mogelijk zijn, zolang deze niet in strijd zijn met de sancties. Of dat in dit geval zo is, is niet aan het kabinet om te beoordelen, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2.
Hoe worden volksvertegenwoordigers volgens u geacht het sanctiebeleid te controleren, gezien u schreef in antwoord op eerdere vragen dat «Het kabinet doet echter geen uitspraken over individuele gevallen»?2 Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Het is staande praktijk dat er geen uitspraken worden gedaan over individuele zaken. Bij signalen van overtredingen kunnen betrokken handhavende autoriteiten zorgvuldig onderzoek doen naar de feiten en omstandigheden. In het geval van overtredingen is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging van een verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter is er geen rol voor het kabinet weggelegd.
In zijn algemeenheid wordt met de Kamer geen informatie gedeeld over individuele handhavingszaken. Wel kunnen trends in handhavingsbeleid worden aangegeven. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over het totaal aantal lopende strafrechtelijke onderzoeken op sanctiegebied.
Als dit een schending van de sancties is, welke consequenties heeft dit dan voor Unilever? Indien dit geen schending van de sanctiemaatregelen is, kunt u dit toelichten?
Het is aan de rechter om te bepalen of er hier sprake is van schending van sanctiemaatregelen. Het overtreden van sanctieregels is een economisch delict. Daarop staat een geldboete van maximaal 1.030.000 euro en/of maximaal 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan vermogen dat door schending van de sanctiemaatregelen is verkregen worden afgepakt.
Bent u, aangezien dit het tweede bericht in korte tijd is over mogelijke schendingen van sanctiemaatregelen, bereid een onderzoek uit te voeren naar de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zaken doen in Rusland. In die context acht het kabinet een dergelijk onderzoek niet opportuun. Overigens is eerder door de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving vastgesteld dat er veel goed gaat bij de naleving van sancties in Nederland. De gedane aanbevelingen zijn inmiddels geïmplementeerd. Een deel daarvan wordt meegenomen in de Wet internationale sanctiemaatregelen die 7 juni jl. in consultatie is gegaan. Relevante toezichthouders zoals het AFM, DNB, FIU en de Douane geven jaarlijks in hun jaarverslag een weergave van de sanctienaleving in Nederland. Ook hieruit rijst niet het beeld dat de naleving niet op orde zou zijn. Op verzoek van uw Kamer ontvangt u binnenkort een bredere brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over het sanctiebeleid.
Bent u bereid de kamer bij te praten over de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er op verzoek vanuit uw Kamer een commissiedebat ingepland met de Minister van Buitenlandse Zaken waarin gesproken kan worden over sancties en de naleving daarvan.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Laura Bromet (GL), Eline Vedder (CDA) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»1?
Ja.
Klopt het dat u de stikstofregels voor Schiphol heeft afgezwakt, ondanks een negatief advies van uw eigen hoogste stikstofambtenaar?
Nee, dat is niet het geval. Ik wil benadrukken geen enkele uitzondering te hebben gemaakt bij afgifte van de definitieve natuurvergunning voor Schiphol. Bij Schiphol is dezelfde beleidslijn toegepast als bij extern salderen tussen andere private partijen, namelijk: de additionaliteitstoets is niet van toepassing als sprake is van extern salderen tussen private partijen. Inmiddels is dat standpunt door jurisprudentie gewijzigd.
De directeur binnen het voormalige DG Stikstof heeft medeparaaf verleend op de nota waarin voornoemde gedragslijn is opgenomen. Van het negeren van adviezen van mijn (hoogste) ambtenaren is geen sprake. NRC heeft die conclusie getrokken op basis van een mail van een van mijn ambtenaren. Die mail betreft echter geen weergave van de standpunten van de hoogste ambtenaren van verschillende directies binnen mijn departement, doch betreft slechts de reflectie van een (enkele) ambtenaar.
Klopt het tevens dat andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders, geen aanspraak kunnen maken op een zelfde soort uitzondering of speciale behandeling?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning. Tot voor kort ging ik ervan uit dat dat bij extern salderen tussen private partijen niet hoefde te worden getoetst aan additionaliteit, omdat van private partijen niet mag worden verwacht dat ze verantwoordelijk zijn voor de bredere staat van de natuur. De verplichting om instandhoudings- of passende maatregelen te treffen rust immers op provincies en het Rijk. Bij extern salderen waarbij een overheidspartij was betrokken werd wel aan de additionaliteit getoetst. Door de uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:831) heb ik mijn standpunt moeten herzien.
Voor PAS-melders is het lastig om extern te salderen. Het Rijk kan in dit proces tussen particulieren geen rol spelen. De inzet van het Rijk in het legalisatieprogramma is om met bronmaatregelen stikstofruimte te organiseren en die, waar mogelijk uit te geven. Een aantal provincies heeft aangegeven geen vergunningen meer te verlenen op basis van extern salderen. Dit heeft er mee te maken dat volgens die provincies de natuurkwaliteit onvoldoende is voor het verlenen van vergunningen en de vergunningen waarmee gesaldeerd wordt, zonder meer zouden moeten worden ingezet voor natuurherstel. Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de verbreding en versnelling van de aanpak voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
Is het juist dat het bevoegd gezag additionaliteit per geval en per gebied moet beoordelen en dat, in uw woorden, voldoen aan de additionaliteitsvereiste pas aan de orde is als vaststaat dat de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied worden gehaald2?
Zoals ik ook in het debat van 17 april jl. aangegeven heb draagt het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bij aan het natuurherstel in de Natura 2000-gebieden. Als vaststaat dat de doelen uit het NPLG worden gehaald, kan additionaliteit in ieder geval worden aangetoond. Immers, als de doelen uit het NPLG worden behaald, is er sprake van gezonde natuur.
Ik heb niet willen stellen dat alleen dan aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan. Uit de jurisprudentie volgt dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan als de mitigerende maatregel niet nodig is voor het borgen van behoud van de natuur en er andere maatregelen mogelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
In hoeverre zijn de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied al gehaald?
Op 15 december 2023 heb ik het ontwerpNPLG naar uw kamer gestuurd (Kamerstuk 34 682, nr. 183). In dit ontwerpNPLG zijn doelen opgenomen voor natuur, waarbij de einddatum veelal 2030 is. Het gaat daarbij niet alleen om stikstofdoelen, maar juist ook om doelen gericht op het in gunstige staat brengen van de natuur (conform de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze doelen zijn op dit moment dus nog niet gerealiseerd, maar daarvoor is nog tijd.
Geldt de bovengenoemde uitspraak die u tijdens het debat van 17 april jl. deed alleen voor de PAS-melders waar toen over gesproken werd of geldt deze in alle gevallen?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
Is het met in achtneming van het bovenstaande dan juist om te stellen dat ook bij het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol eerst had moeten worden aangetoond dat de boerderijen waarvan de stikstofruimte is opgekocht niet nodig zijn om natuur te herstellen of in stand te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het uitgangspunt dat bij extern salderen tussen private partijen niet getoetst hoefde te worden aan het additionaliteitsvereiste heb ik niet alleen bij vergunningverlening voor Schiphol toegepast, maar op alle aanvragen waar ik bevoegd gezag voor ben. Een soortgelijke lijn van de provincie Limburg heeft echter geen stand gehouden bij de hoogste bestuursrechter (zie uitspraak van 28 februari jl. ECLI:NL:RVS:2024:831). Dit betekent dat thans wel aan additionaliteit dient te worden getoetst. Het voorgaande laat onverlet dat het nog steeds mogelijk is om extern te salderen mits aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan.
Wat was de inschatting van uw ministerie over de juridische risico’s die kleefden aan het verlenen van een natuurvergunning aan Schiphol?
Het is onmogelijk het risico terug te brengen tot nul. De jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden bij vergunningverlening aan de luchthaven. Daarnaast dien ik binnen een redelijke termijn te besluiten op aanvragen.
Tegen de vergunning van Schiphol is beroep aangetekend. Het is thans aan de rechter om een oordeel te vormen over de vergunning.
Klopt het dat binnen uw ministerie bekend was dat er grote juridische risico’s kleefden aan het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol en dat de kans groot was dat deze aanpak geen stand zou houden bij de rechter, maar dat er dan in ieder geval tijd zou zijn gewonnen?
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 8, er is een zorgvuldig proces doorlopen om tot besluitvorming te komen. Daarbij is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, is er de mogelijkheid geweest om daarop zienswijzen in te dienen en is Schiphol herhaaldelijk verzocht om aanvulling van de vergunningaanvraag bij het beschikbaar komen van nieuwe inzichten. Een en ander blijkt uit de verleende vergunning en de daarbij behorende stukken.
Kunt u tevens uitleggen waarom u de Tweede Kamer niet expliciet over deze strategie heeft geïnformeerd?
Er is geen sprake geweest van een strategie om tijd te winnen. Het proces voor de afgifte van een vergunning is een zorgvuldig proces waarin ik in mijn rol van bevoegd gezag een uitvoeringsbesluit neem. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het vergunningsproces voor Schiphol in onder meer de kamerbrief van 23 februari 20223, 21 juni 20234 en 26 september 20235.
In hoeverre hadden ook de provinciale bevoegde gezagen van dezelfde strategie, als die u hebt gekozen bij het verlenen van een natuurvergunning voor Schiphol, gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld het legaliseren van PAS-melders? Waren de provincies op de hoogte van deze optie en het feit dat u deze aanpak toepaste bij Schiphol of zijn ook zij daarover niet geïnformeerd?
Een aantal provincies heeft gekozen om bij extern salderen tussen private partijen te toetsen aan additionaliteit. De provincie Limburg heeft dat niet gedaan. De uitspraak van RvS van 28 februari 2024 ziet op een vergunning van de provincie Limburg. Het standpunt van het Ministerie van LNV, de provincie Limburg en andere provincies was bekend bij andere bevoegde gezagen. Dit standpunt is ook gemeld aan de Tweede Kamer6.
Het stond alle provincies vrij om extern salderen tussen private partijen te beoordelen binnen de kaders van de jurisprudentie.
Waarom heeft u de aangenomen Kamermotie uit december 20223, die u expliciet verzocht een halt toe te roepen aan de stikstofjacht op boeren voor snelwegen en luchtvaart en de stikstofruimte in te zetten voor legalisatie PAS-melders en natuurherstel, niet uitgevoerd?
In de kamerbrief van 30 juni 2023 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 126) is gereageerd op de hierboven genoemde motie, alsmede op verschillende moties met eenzelfde soort boodschap. Daar heb ik toegelicht dat ik het verzoek begrijp, maar als bevoegd gezag een vergunning moet verlenen als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Ook heb ik aangegeven dat de prioritering in het stikstofregistratiesysteem zou worden aangepast zodat PAS-melders meer prioriteit krijgen. Die aanpassing is inmiddels gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven beschouw ik de moties als afgedaan.
Waarom geldt bij zoiets schaars als stikstofruimte nog altijd het recht van de sterkste, ondanks uw eigen ambities in dezen en veel breed gesteunde oproepen tot regulering en evenredigheid in de Kamer4?
Ik deel uw zorgen en daarom heb ik naar aanleiding van de eerdere discussie in uw Kamer over extern salderen aangegeven bezig te zijn met het aanscherpen van beleidsregels zodat de overheid meer regie op extern salderen kan krijgen. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een toename van de depositie. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen.
Herinnert u zich het debat van 17 april jl. over de stikstofaanpak en de volgende uitspraak die u tijdens dat debat deed: «Deze aanpak gaat over vertrouwen.»?
Ja.
Begrijpt u dat deze gang van zaken waarin een groot bedrijf zoals Schiphol wel een natuurvergunning krijgt dankzij extern salderen en ondanks de grote juridische risico’s die daaraan kleven, terwijl er tegelijkertijd nog maar zeven(!) PAS-melders zijn gelegaliseerd omdat de additionaliteitsvereiste bij hen wel wordt toegepast, volledig funest is voor het vertrouwen in de stikstofaanpak?
Ik begrijp uw frustratie over het uitblijven voor oplossingen voor PAS-melders. Die frustratie deel ik. Tegelijkertijd is de inzet van het Rijk geweest om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden. Zoals ik diverse malen aan uw Kamer heb aangegeven, gaat mij de situatie waarin veel PAS-melders zich bevinden aan het hart.
Als het gaat om de toetsing aan additionaliteit heb ik de aanvraag om vergunning voor Schiphol niet anders beoordeeld dan andere aanvragen waarvoor ik bevoegd gezag ben. Omdat het bij PAS-melders niet gaat om extern salderen tussen private partijen, maar om extern salderen met door de overheid getroffen bronmaatregelen, was altijd al duidelijk dat getoetst moet worden aan additionaliteit.
Wat is uw boodschap voor alle PAS-melders, interim-mers en andere boerenbedrijven die nu al jaren leven in onzekerheid over wat de stikstofaanpak voor hen gaat betekenen over hoe de overheid omgaat met hun zorgen en belangen versus hoe diezelfde overheid omgaat met de belangen van de grote industrie en Schiphol?
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u aangeven of met de recente opkoop van stikstofrechten van veehouders in Zuid-Holland door de Schiphol Group ten behoeve van de natuurvergunning voor Rotterdam The Hague Airport dezelfde strategie wordt gevolgd als voor het verlenen van de natuurvergunning voor Schiphol? In hoeverre gelden daar dan ook dezelfde juridische risico’s? Is de verwachting dat deze aanpak standhoudt bij de rechter?
Zoals in mijn brief van 30 juni 20239 is aangegeven, stond de Wet natuurbescherming toe om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Dit geldt ook onder de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Ook de thans geldende beleidsregels staan dit toe. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan. Bovendien is het belangrijk dat de luchthavens voldoen aan de wet- en regelgeving. Het handelen van de Koninklijke Schiphol Groep is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om mogelijke effecten van stikstofdepositie te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. In dat geval zal er getoetst worden op additionaliteit, conform de uitspraak van de RvS van 28 februari 2024. Ik kan verder niet vooruitlopen op besluitvorming op de aanvraag van Rotterdam The Hague Airport.
Indien er bij Rotterdam The Hague Airport wordt aangekoerst op het al dan niet terecht verlenen van een natuurvergunning die daarna eventueel door een rechter wordt getoetst, hoeveel tijd zal er dan naar verwachting zijn verstreken voordat er een andere basis voor het verlenen van een vergunning moet worden gezocht?
Het is altijd zo dat als ik in mijn hoedanigheid van bevoegd gezag besluiten neem, deze getoetst kunnen worden bij de rechter. Dat besluitvorming en ook de rechtsgang tijdrovend is, gelet op de complexiteit van de voorliggende aanvragen, is nu eenmaal een gegeven, al is het maar omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’. |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Olger van Dijk (NSC) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
In het commissiedebat Stikstof NPLG en Natuur van woensdag 17 april jl. kwam het extern salderen van Schiphol aan bod en stelde u dat de vergunning voor Schiphol is verleend op basis van een technische beoordeling, wat behelsde deze beoordeling?
Een technische beoordeling is geen politiek-bestuurlijke keuze, maar een toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn zoals vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (thans in de Omgevingswet). Mijn rol als bevoegd gezag voor de afgifte van natuurvergunningen dient te worden onderscheiden van de beleidsverantwoordelijkheid die ik heb voor de stikstofproblematiek en voor natuurherstel en natuurbehoud.
In welke mate wordt de kritische depositiewaarde (KDW) in de natuurgebieden waar Schiphol stikstof op deponeert overschreden in mol/hectare/jaar in 2023 voordat de natuurvergunning van Schiphol van kracht werd? Hoeveel stikstof deponeert Schiphol op deze gebieden en hoe zou de verleende natuurvergunning van Schiphol deze overschrijding vergroten? Kunt u het antwoord op voorgaande vragen uitsplitsen per natuurgebied?
Vooropgesteld: Schiphol heeft voor het grootste deel bestaande rechten, die reeds golden in de referentiesituatie, dat is het moment dat de Natura 2000-gebieden werden aangewezen. Daarnaast is er bij extern salderen geen toename van stikstofdepositie, maar een afname, omdat 30% van de uitgewisselde stikstofruimte niet mag worden ingezet door degene die de ruimte aankoopt (afromen). Uit navolgende tabel blijkt dat er zeer beperkt verschil is tussen de referentiesituatie en de voorgenomen activiteit. Dat verschil is vervolgens middels interne en externe maatregelen gemitigeerd. Bijvoorbeeld: depositie van Schiphol op een habitattype met een zeer lage KDW bedraagt zonder salderen circa 9 mol/ha/jaar (H7140B met een KDW van 500 mol/ha/jaar – Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske).
Eilandspolder (~29 km)
AB2000
0,26
0,50
0,23
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (~17 km)
AB2000
8,73
8,94
0,50
Naardermeer (~22 km)
AB2000
5,80
5,24
0,32
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (~16 km)
AB2000
5,80
5,61
– 0,10
Oostelijke Vechtplassen (~20 km)
AB2000
7,12
6,34
0,27
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (~19 km)
AB2000
7,37
7,87
0,51
Zouweboezem (~42 km)
AB2000
0,01
0,01
0,00
Zwanenwater & Pettemerduinen (~52 km)
AB2000
0,00
0,01
0,01
Botshol (~12 km)
LVB2008
10,00
9,99
0,06
Coepelduynen (~24 km)
LVB2008
3,22
2,99
0,03
Kennemerland-Zuid (~11 km)
LVB2008
13,22
12,89
0,02
Meijendel & Berkheide (~27 km)
LVB2008
0,29
0,32
0,03
Noordhollands Duinreservaat (~23 km)
LVB2008
6,06
5,97
0,31
Polder Westzaan (~15 km)
LVB2008
9,94
9,99
0,07
Schoorlse Duinen (~42 km)
LVB2008
0,06
0,08
0,02
Solleveld & Kapittelduinen (~45 km)
LVB2008
0,01
0,00
0,00
Uiterwaarden Lek (~40 km)
LVB2008
0,02
0,02
0,00
Westduinpark & Wapendal (~41 km)
LVB2008
0,02
0,01
0,00
2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in de referentie en/of VA (inclusief baanonderhoud). Gegeven is de maximale depositie op de (bijna) overbelaste hectare met de grootste depositie in het gebied. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met het voorgeschreven model AERIUS, versie 2022 van 26 januari 2023. De gegeven deposities kunnen voor de VA en referentie op verschillende hexagonen in een gebied optreden. De tabel is samengesteld op basis van het excel-bestand 20230705 Overzicht depositieresultaten incl salderen Vergunningsaanvraag voor Amsterdam Airport Schiphol (rvo.nl), dit document maakt onderdeel uit van de vergunningaanvraag tevens onderliggend aan het definitief besluit.
Met welke ordegrootte verschilt deze totale depositie ten opzichte van een gemiddelde Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melder of garnalenvisser in dit gebied?
De locatie van de depositie is sterk afhankelijk van de locatie van de emissie. Bij vergunningverlening wordt de AERIUS-module toegepast om volgens vaste normen de depositie vast te stellen van een individueel bedrijf. Het feit dat Schiphol negen agrarische bedrijven heeft uitgekocht om extern mee te salderen geeft een beeld van de verhouding in grootte. Zoals in de brief van 21 juni 2023 (Kamerstuk 31 936, nr. 1086) aangegeven, is het vliegverkeer op Nederlandse luchthavens verantwoordelijk voor 0,1% van de totale gemiddelde depositie in Nederlandse Natura 2000-gebieden. Vliegverkeer boven de 3000 voet draagt ook bij aan de stikstofdepositie. Naar schatting is de totale bijdrage van vliegverkeer hierdoor 15–20 mol N/ha/jaar. Dat is 1,1% aan de totale stikstofdepositie in Nederland (aldus het RIVM). Mobiliteit in totaal is verantwoordelijk voor 11%, de agrarische sector voor iets minder dan de helft van de depositie. In AERIUS Monitor is voor eenieder per Natura 2000-gebied te zien welk deel van de opbouw van depositie van een bepaald gebied veroorzaakt wordt door «vervoer en overig verkeer» en welk deel daarvan luchtvaart is.
Klopt het dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht naar de overbelasting van de nabijgelegen natuurgebieden en of de beschikbaar gekomen stikstofruimte noodzakelijk is om de depositie op die gebieden te verlagen? Zo ja, waarom niet?
Binnen LNV werd in het kader van vergunningverlening tot voor kort het uitgangspunt gehanteerd dat bij extern salderen tussen private partijen werd aangenomen dat additionaliteit geborgd was. Dit omdat naar het oordeel van LNV van private partijen niet kan worden verwacht dat zij bij de aanvraag van een natuurvergunning maatregelen nemen ten behoeve van natuurherstel en omdat de afroming bij extern salderen ook bijdraagt aan natuurherstel en natuurbehoud. Dit is bij alle vergunningenprocedures waarvoor LNV bevoegd gezag was de bestendige gedragslijn geweest. Dit was mede gebaseerd op het feit dat extern salderen als transactie tussen particulieren naar zijn aard niet kan worden ingezet als instandhoudings- of passende maatregel, omdat alleen de overheid dergelijke maatregelen kan treffen. Bij de (in die zin «willekeurige») transacties tussen particulieren is er geen relatie met een samenhangende aanpak vanuit de overheid voor stikstofreductie; dat kon anders zijn als de saldogever behoort tot een inmiddels door de overheid gedefinieerde groep waarvoor dwingende maatregelen worden ingezet, maar daarvan is nog geen sprake.
Op basis waarvan heeft u geoordeeld dat hier stikstofruimte kon worden gekocht zonder dat het additionaliteitsvereiste gold?
Zie het antwoord op vraag 5.
Provincies zijn vanaf 2022 verschillend omgegaan met extern salderen. De provincie Overijssel is bijvoorbeeld gestopt met vergunningverlening. Ik ben doorgegaan met vergunningverlening vanwege de hiervoor onder 5. genoemde overwegingen. Daarbij speelt het belang om vergunningverlening waarbij negatieve effecten op de natuur kunnen worden uitgesloten in enige mate mogelijk te houden. Hiermee zou, als deze lijn bevestigd zou zijn door de Raad van State, ook voor andere initiatiefnemers zoals PAS-melders en woningbouw meer ruimte bestaan.
Is bij de aankoop van stikstofrechten voor Rotterdam The Hague Airport en voor Eindhoven Airport ook van deze werkwijze gebruik gemaakt? Geldt hier wel het additionaliteitsvereiste en zo ja, hoe is hiermee om gegaan?
Op besluitvorming over deze luchthavens kan ik niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat vanaf de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 februari jl. (ECLI:NL:RVS:2024:831), bij extern salderen tussen private partijen de additionaliteitstoets uitgevoerd moet worden.
Waarom is er voor de vergunningverlening aan Schiphol geen beroep gedaan op het «groot maatschappelijk belang» waarvoor ruimte is in de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Aan een adc-toets, waar u op doelt, wordt pas toegekomen als het niet mogelijk is door mitigerende maatregelen (waaronder extern salderen) significante negatieve effecten op instandhoudingsdoelen op voorhand uit te sluiten. In die gevallen is het soms mogelijk om toch projecten te vergunnen, maar dan met de verplichting compensatienatuur aan te leggen. Adc staat voor: geen alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, compensatie.
Hoe gaan andere Europese lidstaten om met het vergunnen van hun luchthavens en de Europese natuurrichtlijnen?
De Vogel- en habitatrichtlijn geldt in de landen van de Europese Unie. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk om te toetsen op mogelijke effecten van projecten. In Nederland en bijvoorbeeld Vlaanderen is specifiek stikstof een van de voornaamste punten voor de toetsing aan de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.
Wat was het ambtelijk advies van het Ministerie van LNV aan u voor de referentiesituatie (jaar, aantal banen en vluchtbewegingen) van Schiphol?
Mij is ambtelijk geadviseerd in te stemmen met het verlenen van de vergunning, waarin is opgenomen dat in de aangepaste passende beoordeling (en daarmee in de vergunning) wordt uitgegaan van twee referentiesituaties:
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum van vóór 2003 wordt uitgegaan van het Aanwijzingsbesluit 2000 met in 2002 maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen (referentiejaar 2002). Dit is een situatie voor de ingebruikname van de Polderbaan;
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum na 2003 wordt uitgegaan van het LVB 2008 en behoort het gebruik van de Polderbaan tot de referentiesituatie (referentiejaar 2008). Daarbij geldt dat het gebruik is beperkt tot 480.000 vliegtuigbewegingen.
Is er afgeweken van deze referentiesituatie in de uiteindelijke vergunning? Indien ja, hoeveel en hoe is dit gerechtvaardigd?
Nee, er is niet afgeweken van de referentiesituatie, zoals hiervoor beschreven.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 26 september jl.2
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is Schiphol verzocht rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen (hierna: vtb) te beperken tot 440.000.
Schiphol heeft maatregelen getroffen waardoor alle effecten bij 500.000 vtb, inclusief de transitie naar 440.000 vtb, zijn gemitigeerd. Overeenkomstig het Hoofdlijnenbesluit Schiphol d.d. 24 juni 2022 heb ik vergunning verleend voor een jaarlijks aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast verleen ik tijdelijk, dat wil zeggen tot het moment waarop het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) is gewijzigd, vergunning voor een jaarlijks aantal van 500.000 vtb. Mocht in het LVB een hoger aantal dan 440.000 vtb worden vastgelegd dan is dat hogere aantal toegestaan, uiteraard met een maximum van 500.000 vtb.
Klopt het dat in het ambtelijk advies alleen een natuurvergunning op basis van 440.000 vluchten haalbaar werd geacht en dat Schiphol uiteindelijk een natuurvergunning werd verleend voor 500.000 vluchten? Zo ja, welke bestuurlijke en juridische risico’s waren bij dit besluit in beeld en hoe zijn die gewogen?
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is aan Schiphol op 14 juli 2022 verzocht om rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000. In de brief die de aanvulling van Schiphol van 29 augustus 2022 begeleidt, geeft Schiphol aan dat een vergunning wordt gevraagd voor maximaal 440.000 vtb op het moment dat dit aantal wettelijk is verankerd en van kracht is (dan wel voor zover aan de orde, het aantal vliegtuigbewegingen dat volgt uit de Balanced Approach of juridische procedures), in combinatie met een toestemming – voor de periode tot van kracht worden van een nieuw maximum – voor de huidige situatie met maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen.
Uiteraard is er ruimte voor tegenspraak en ambtelijk overleg, ik hecht daar zeer aan. Mij is ambtelijk geadviseerd om het besluit te nemen, zoals ik dat in september 2023 genomen heb. Zie de antwoorden bij vraag 10 en 11.
In de onderliggende Wet open overheid (Woo-)documenten opgevraagd door MOB wordt gesproken over een «1 mol maatregel», wat wordt hiermee bedoeld?
Deze term wordt niet breed gebruikt. Mogelijk wordt gedoeld op een verkenning van maatregelen die een daling van emissie en depositie tot doel hadden, zoals elektrificeren van het platformverkeer.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 2 weken?
Ja.
Het bericht ''Niet bewust getraineerd'; Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij het opkopen van bedrijven voor stikstofruimte, eerst gekeken moet worden of de aanwezige stikstofruimte nodig is voor het herstellen van kwetsbare natuur?2
Ja, ik was altijd al van mening dat dit moet gebeuren bij extern saldeertransacties waar een overheidspartij bij betrokken is en dat is ook gebeurd. De RvS heeft in haar uitspraak van februari jl. geoordeeld dat bij extern salderen tussen private partijen eveneens getoetst moet worden op additionaliteit. Sindsdien volg ik deze lijn.
Klopt het dat van de negen opgekochte boerenbedrijven alle stikstofruimte naar de vergunning van Schiphol is gegaan en dat hierbij geen rekening is gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de buurt van de luchthaven? Zo ja, waarom is deze werkwijze toegepast en bent u zich ervan bewust dat dit tegen de Programma Aanpak Stikstof (PAS-)uitspraak ingaat?
Niet alle aangekochte stikstofruimte is benut voor activiteiten van Schiphol. Er is wel degelijk afgeroomd overeenkomstig het daarover door mijn ambtsvoorganger vastgesteld beleid.3 Dat betekent dat alleen gesaldeerd mag worden met depositie van de vergunde, feitelijke gerealiseerde capaciteit en maximaal 70% van deze depositie benut kan worden voor de luchthaven en minimaal 30% is afgeroomd. Dit gaat niet in tegen de PAS-uitspraak. De PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 maakt duidelijk dat een maatregel die naar z’n aard ook geschikt is om te worden ingezet als instandhoudingsmaatregel om in een Natura 2000-gebied de instandhoudingsdoelen te realiseren in de zin van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn of als passende maatregel om verslechtering in het gebied te voorkomen in de zin van artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn, alleen mag worden ingezet als mitigerende maatregel bij toestemmingverlening voor projecten met mogelijk significante gevolgen in de zin van artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn als dat aanvullend is aan hetgeen nodig is voor de natuur (additionaliteitstoets).
Uit de uitspraak Logistiek Park Moerdijk uit 2020 is vervolgens gebleken dat de overheid alleen extern kan salderen na een additionaliteitstoets. Dat was wat mij betreft destijds geen reden om aan te nemen dat extern salderen tussen private partijen ook moest worden getoetst aan additionaliteit. Ik was daarvan overtuigd omdat alleen de overheid maatregelen kan nemen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2, Habitatrichtlijn, en niet een willekeurige private partij.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om een onhoudbare vergunning te verstrekken om tijd te rekken? Zo ja, waarom is dit dan toch gebeurd?
Ja dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Dit is, anders dan u suggereert echter niet het geval geweest.
Bent u het ermee eens dat Schiphol niet anders behandeld dient te worden dan boeren (of andere bedrijven) bij het verkrijgen van een natuurvergunning? Zo ja, waarom is voor Schiphol dan een andere werkwijze toegepast en waarom krijgt dit bedrijf een uitzonderingspositie?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning.
Kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat de vergunning zoals deze is verstrekt wel houdbaar is?
Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover geen inhoudelijke uitspraken doen.
Is het mogelijk nu al de natuurvergunning van Schiphol te herzien en daarmee niet de uitspraak van de rechter af te wachten in de aangespannen procedures? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om een aanvullende motivering te leveren in beroep.
De wet voorziet voorts in de mogelijkheid om een herstelbesluit te nemen (op grond van 6:19 Algemene wet bestuursrecht). Het beroep is in dat geval dan ook tegen een dergelijk herstelbesluit gericht. Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover verder geen inhoudelijke uitspraken doen.
Indien deze manier van vergunningen verstrekken wel houdbaar zou zijn, waarom wordt deze dan niet toegepast voor bijvoorbeeld PAS-melders?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
De inzet van het Rijk is om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden.
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat deze handelwijze niet toegepast zal worden op het verkrijgen van een vergunning voor Rotterdam Airport en Eindhoven Airport?3
Bij het verlenen van nieuwe vergunningen waarbij sprake is van extern salderen toets ik in alle gevallen aan additionaliteit conform de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Uitbetaling GLB-gelden ecoregelingen |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat bij veel boeren de Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB-)gelden/ecoregelingen nog steeds niet (volledig) zijn uitbetaald?
Ja, ik ben bekend met deze informatie. Ik vind dit vervelend en weet dat sommige boeren echt op de volledige betaling wachten om hun bedrijfsvoering financieel op orde te houden.
Wat is de reden dat dit zo lang heeft moeten wachten?
Door de hoeveelheid ambitieuze aanmeldingen voor de ecopremie ben ik op zoek gegaan naar mogelijkheden om boeren volledig voor maatschappelijke diensten te belonen. Hierover heb ik uw Kamer in november 20231 geïnformeerd. Na goedkeuring van de Europese Commissie (16 februari) en de Eerste Kamer (19 maart) om nationale middelen voor de ecoregeling in te zetten zijn de definitieve tarieven vastgesteld. Pas na het vaststellen van de definitieve tarieven op 19 maart jl. kon RVO starten met uitbetalen van de verhoogde tarieven. Dit heeft geleid tot vertraging van de betalingen.
Daar komt bij dat het GLB-NSP relatief kort voor de implementatie in 2023 definitief is goedgekeurd en complexer is dan voorgaande jaren. Dit heeft helaas geleid tot een langere doorlooptijd bij RVO en daarmee tot latere definitieve betalingen. Hierom heeft RVO in december het grootste gedeelte van de aanvragers een voorlopige betaling van de basispremie gedaan.
Klopt het dat de verwachting was dat slechts twee derde van de landbouwers het geld zou ontvangen in april?
Vanaf begin april is RVO begonnen met het versturen van de definitieve beschikkingen (zie vraag 2). Het streven is voorts geweest om alle landbouwers zo snel mogelijk te betalen.
Heeft twee derde van de landbouwers het geld op dit moment dan ook daadwerkelijk ontvangen, of is die doelstelling niet gehaald?
De doelstelling is om alle aanvragers voor 30 juni 2024 een betaling te geven. Op 17 mei 2024 was er circa twee derde van de GLB aanvragen definitief beschikt.
Als minder dan twee derde van de landbouwers het geld voor de ecoregeling op dit moment ontvangen heeft, wat is daarvan dan de oorzaak?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Klopt het dat de boeren die nog geen GLB-gelden/ecoregelingen vergoedingen hebben ontvangen, niet op de hoogte zijn van wanneer zij dat geld kunnen verwachten?
RVO informeert boeren niet individueel over de voortgang van de betalingen 2023. Via de website kunnen ze de meest recente informatie vinden over de voortgang van de uitbetalingen.2 Hierin staat ook aangegeven dat uiterlijk op 30 juni 2024 alle aanvragers de gelden hebben ontvangen.
Klopt het dat de verwachting is dat pas eind mei 90% van de betalingen gedaan zullen zijn? Wat is de reden dat dat zo lang moet duren?
Dat klopt, zie voor de toelichting het antwoord bij vraag 2.
Wanneer verwacht u dat 100% van de betalingen gedaan zullen zijn?
Ik verwacht uiterlijk op 30 juni 2024 de betalingen uitgekeerd te hebben exclusief enkele lopende onderzoeken naar eventueel misbruik.
Is er een compensatie mogelijk voor de boeren die in financiële problemen komen omdat hun betaling zo lang op zich laat wachten?
Ik vind het vervelend als boeren in de financiële problemen zijn gekomen door de ontstane situatie. Ik voorzie niet in compensatie want de wettelijke termijn van de betalingen is 30 juni3 volgend op het jaar dat de aanvraag is ingediend.
Zijn die boeren, die nu nog op hun geld wachten, op de hoogte gesteld van het feit dat zij nog langer moeten wachten en hebben zij ook een reden gekregen voor de vertraging en hebben zij een indicatie gekregen van de datum waarop zij hun geld kunnen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 6. De boeren zijn via de website van RVO op de hoogte gebracht van de voortgang van de betalingen. Uiterlijk op 30 juni 2024 zijn de betalingen afgerond.
Het bericht ‘Groter brandgevaar bij flexwoningen en verduurzaming, vrees voor dodelijke slachtoffers’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groter brandgevaar bij flexwoningen en verduurzaming, vrees voor dodelijke slachtoffers»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV), waarnaar verwezen wordt in dit artikel?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat flexwoningen een groter brandveiligheidsrisico hebben?
Deze berichtgeving heeft betrekking op het rapport van het NIPV. Dit rapport gaat over branden in de gebouwschil (gevel- en dakconstructies). Het NIPV heeft onderzocht welke lessen er zijn te trekken uit drie geanalyseerde branden en hoe de risico’s en de impact van branden in de gebouwschil kunnen worden beperkt. Eén van de 3 geanalyseerde branden is de brand in unitbouwcomplex Riekerhaven.
Ik ben het NIPV erkentelijk dat dit onderzoek op eigen initiatief is uitgevoerd. Ik zal dan ook de bevindingen van het NIPV bespreken met Brandweer Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, NIPV, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, Bouwend Nederland en Stroomversnelling.
Het gesprek is gepland begin juli. Daarna zal uw Kamer zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Dat branden in de gebouwschil aandacht behoeven, was mij al bekend. Volgens het NIPV-rapport geldt dit niet specifiek voor flexwoningen, maar in bredere zin voor alle gebouwen en bouwsystemen waar vergelijkbare constructies kunnen voorkomen. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over acties die ik op dit punt in gang heb gezet.3
Het betreft de volgende zaken:
De wegwijzer kan door iedereen in de bouwsector (waaronder opdrachtgevers, ontwerpers, bouwers en toezichthouders) worden gebruikt en bevat aanwijzingen hoe kan worden voldaan aan de bouwregelgeving. Daarnaast biedt de wegwijzer ook handvatten om op basis van risico’s een hoger brandveiligheidsniveau aan te houden om bijvoorbeeld de hoeveelheid schade bij brand te beperken.
In eerdere beantwoording van Kamervragen over flexwoningen3 stelde u dat flexwoningen niet minder veilig zijn dan andere type woningen. Staat u daar nog steeds achter?
Ik sta nog steeds achter mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over flexwoningen5. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
In deze beantwoording gaf u ook aan geen zorgen te hebben over brandgevaarlijke containerwoningen, kunt u een overzicht geven hoeveel woningbranden er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in flexwoningen?
Er bestaat geen landelijke database van branden. Ik kan daarom geen overzicht geven van het aantal branden in verschillende typen woningen. Ook het NIPV-rapport geeft hier geen informatie over.
Het NIPV beschouwt in haar onderzoek maar één brand in flexwoningen (namelijk Riekerhaven; verplaatste tijdelijke woningen). Ik ben van mening dat we op basis van één brand in flexwoningen niet kunnen veralgemeniseren dat het brandgevaar bij flexwoningen groter is dan bij andere woningen.
Het NIPV geeft in haar rapport wel aan dat uit een internetsearch en een snelle verkenning onder de veiligheidsregio’s meerdere recente en vergelijkbare branden in niet-flexwoningen naar voren zijn gekomen waarbij de gebouwschil betrokken is geweest. Het gaat daarbij om vijf branden sinds 2019.
Wie is er verantwoordelijk voor de schade als er brand ontstaat als resultaat van ontwerpfouten?
De verantwoordelijkheid voor de schade door een brand is niet geregeld in de bouwregelgeving. Het is aan de gebouweigenaar of verzekeraar om na te gaan of een brand mogelijk is veroorzaakt of is versneld door een ontwerpfout. Mogelijk dat een gebouweigenaar of verzekeraar bij een ontwerpfout de verantwoordelijkheid voor de schade privaatrechtelijk kan verhalen bij de ontwerper en/of de bouwer van het gebouw. Er kunnen echter ook andere zaken spelen dan ontwerpfouten, zoals het onveilig gebruik van het bouwwerk of onvoldoende onderhoud. Een algemene uitspraak wie verantwoordelijk is voor de schade door brand is hierdoor niet mogelijk.
Welk gezag moet erop toezien dat flexwoningen veilig worden gebouwd?
De gemeente is bevoegd gezag en ziet toe op naleving van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De gemeente kan bij dit toezicht de brandweer betrekken.
De bouw van een grondgebonden woning valt sinds 1 januari 2024 onder de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Er moet daarbij een onafhankelijke kwaliteitsborger worden ingeschakeld die controleert en beoordeeld of het gebouw voldoet aan de bouwregelgeving.
Waar kunnen bewoners van flexwoningen terecht als zij twijfels hebben over de veiligheid van hun woning?
Bewoners kunnen brandonveilige situaties melden bij de eigenaar of de beheerder van het gebouw. Als dit niet leidt tot een oplossing, dan kan een bewoner een melding doen bij de gemeente. Voor algemene vragen over brandveiligheid kan iedereen terecht op de website van de brandweer en/of veiligheidsregio.
Vindt u het bouwbesluit voor tijdelijke bouwwerken nog steeds toereikend?
Ja. Het NIPV-rapport doet geen aanbevelingen om de brandveiligheidseisen aan te scherpen, maar geeft wel aanleiding om de brandveiligheid van de gebouwschil te bespreken met de sector. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Een flexwoning hoeft overigens niet perse een tijdelijk bouwwerk te zijn. Ik zie steeds meer projecten waarbij standaard wordt gekozen voor nieuwbouwkwaliteit.
Bent u bereid de vergunningverlening van flexwoningen voorlopig onder het bouwbesluit voor nieuwbouw te laten vallen zodat er meer controle kan plaatsvinden?
Nee. Voor de mate van controle door de gemeente of kwaliteitsborger maakt het niveau van eisen (tijdelijk bouw versus nieuwbouw) ook geen verschil.
Welke stappen gaat u zetten om de veiligheid van bewoners van deze woningen te garanderen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 ga ik de bevindingen van het NIPV bespreken met de sector en heb ik al eerder acties in gang gezet.
Voor wat betreft de brandveiligheid van woongebouwen tijdens het gebruik is in mijn opdracht door het NIPV een leidraad ontwikkeld waarmee gebouweigenaren worden ondersteund bij de borging en verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen. Deze leidraad is gepubliceerd in 20236. In deze leidraad is ook aandacht voor het informeren van de bewoners over de brandveiligheid en het doen van ontruimingsoefeningen.
Acht u het wenselijk om de inzet op flexwoningen nu tijdelijk te staken totdat er meer onderzoek is gedaan naar de brandveiligheid van deze woningen?
Nee. Er is naar mijn mening geen aanleiding om aan te nemen dat in generieke zin flexwoningen niet brandveilig zijn. Flexwoningen moeten – net als elke woning – voldoen aan de eisen uit het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.
Op welke termijn kunt u de bouwregelgeving voor flexwoningen aanpassen?
Ik ga eerst in gesprek met de sector naar aanleiding van het NIPV-rapport om te bezien of en welke verdere acties nodig zijn. Daarbij zal ik mij in bredere zin richten op alle gebouwen en bouwsystemen waar vergelijkbare constructies kunnen voorkomen.
Zijn gemeente en brandweerkorpsen voldoende bekend met de nieuwe risico’s van woningbranden bij flexwoningen?
Mijn beeld is dat zowel gemeenten als de brandweer voldoende op de hoogte zijn van de laatste inzichten. In mijn dialoog met de bouwsector betrek ik ook steeds Brandweer Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik heb elke vraag apart beantwoord.
Het bericht ‘Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire’ |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire?»1
Ja.
Herkent u de problematiek die in het interview wordt geschetst en hoe beoordeelt u deze?
Zowel ouders en kinderen als gemeenten hebben bij het kabinet aangegeven dat zij problemen ervaren bij de brede ondersteuning. Het kabinet heeft oog voor de signalen van de gemeenten en vindt dat ouders en kinderen heldere verwachtingen mogen hebben over wat er wel en niet mogelijk is binnen de ondersteuning die gemeenten bieden op de vijf leefgebieden. Deze is er immers om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Binnenkort vindt er een bestuurlijk overleg plaats met de VNG en het Ministerie van SZW om deze problemen te bespreken. In de volgende voortgangsrapportage zult u verder geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit overleg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niet-gedupeerden een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die is bedoeld voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en zo onnodig druk wordt gelegd op de ondersteuning vanuit de gemeenten?
In de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is opgenomen dat zowel gedupeerde ouders als ouders die in de eerste toets niet als gedupeerd zijn aangemerkt, in principe tot en met de integrale beoordeling brede ondersteuning kunnen ontvangen. De brede ondersteuning wordt na de ontvangst van een negatieve beschikking bij de integrale beoordeling na een periode van 30 dagen afgebouwd, zodat gedupeerde ouders zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund. Het is dan ook onwenselijk dat mensen voor wie bij de integrale beoordeling is vastgesteld dat ze niet gedupeerd zijn een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die specifiek bedoeld is voor gedupeerde ouders. Ouders die niet-gedupeerd blijken, moeten zo snel mogelijk worden doorverwezen naar reguliere hulp binnen de gemeente.
Hoe beoordeelt u de inschatting en de beoordeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er ruim 20.000 niet-gedupeerden zijn die zich wel hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde en het systeem mede daardoor vastloopt? Wat zijn de laatste cijfers?
Voor alle ouders die zich hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde is er tot en met de integrale beoordeling recht op brede ondersteuning vanuit de woongemeente. Voor ouders die niet gedupeerd blijken te zijn na de integrale beoordeling stopt het recht op deze ondersteuning. Ook voor ouders die na de eerste toets niet-gedupeerd zijn en zich afmelden voor de integrale beoordeling stopt het recht op brede ondersteuning. Gemeenten kunnen de brede ondersteuning pas beëindigen als UHT deze gegevens heeft gedeeld. Voor deze niet-gedupeerden is reguliere gemeentelijke ondersteuning beschikbaar. Niet gedupeerden worden, zoals benoemd in antwoord 3, binnen de gemeente warm overgedragen naar deze reguliere ondersteuning.
De verwachting is dat grofweg 45.000 ouders gedupeerd blijken te zijn wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond. Dat houdt ook in dat wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond er zo’n 24.000 ouders na de integrale beoordeling niet gedupeerd zijn. Daarnaast hebben gemeenten ook te maken met kinderen en jongeren en ex-toeslagpartners die recht hebben op brede ondersteuning.
Gemeenten hebben terecht hun twijfels geuit over de volledigheid van de gegevens met betrekking tot niet-gedupeerden die zij ontvangen. Er is daarom actie ondernomen om deze problemen aan te pakken door de knelpunten op te lossen rondom het verstrekken van gegevens van personen die een afwijzende beschikking hebben ontvangen en door het optimaliseren van de tweewekelijkse gegevensdeling met gemeenten.
Welke maatregelen worden getroffen om niet-gedupeerden zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, zodat de inzet op de daadwerkelijk (zwaarst) gedupeerden kan worden gericht? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen mensen die (zeer) waarschijnlijk niet-gedupeerd zijn en mensen die twijfelgevallen zijn?
Of een ouder wel of niet gedupeerd is, wordt definitief vastgesteld bij de integrale beoordeling. UHT is de afgelopen jaren fors opgeschaald zodat meer integrale beoordelingen kunnen worden gedaan en de wachttijd verkort wordt. Om vervolgens de behandeling zo vlot mogelijk te laten verlopen, hebben persoonlijk zaakbehandelaren (PZB’ers) meer ruimte gekregen in de beoordeling en is de informatie voor en afstemming met ouders tijdens de integrale beoordeling verbeterd. Deze versnelling zorgt ervoor dat 57.000 integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 worden afgerond en de resterende aanmeldingen in de loop van 2025.
Ouders die vermoedelijk niet gedupeerd zijn krijgen een versnelde afhandeling van de integrale beoordeling. Daarmee wordt de wachtrij kleiner en hoeven ouders die vermoedelijk wel gedupeerd zijn minder lang te wachten. Evident niet-gedupeerden (aanmelders zonder kinderen) zijn ook benaderd met de vraag om hun aanvraag in te trekken. Tevens is er een urgentieroute waarbij gemeenten, het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) en het Ondersteuningsteam Buitenland (OTB) urgente casussen kunnen voordragen voor prioriteit, om zo een snelle aanpak te waarborgen.
Gegevens van niet-gedupeerden worden nu direct na de integrale beoordeling verstrekt aan gemeenten, waardoor onnodige druk op de ondersteuning van gedupeerden wordt vermeden. Deze gegevensuitwisseling is geoptimaliseerd en vindt tweewekelijks plaats. Voor ouders wiens brede ondersteuning afloopt, wordt deze in een periode van 30 dagen aangepast en afgebouwd, met mogelijke doorverwijzing naar reguliere hulp door de gemeente.
Waar ziet u nog mogelijkheden om dit sneller en beter te doen?
De afhandeling van de integrale beoordelingen is steeds meer op stoom gekomen: eind april is voor ruim 61% van de ouders de integrale beoordeling gedaan (inclusief afmeldingen). Planning is dat in het eerste kwartaal van 2025 circa 57.000 integrale beoordelingen zijn afgehandeld, dat betreft bijna 85% van het aantal aangemelde ouders. De rest van de integrale beoordelingen wordt in de loop van 2025 afgehandeld. Met deze prognose is de uitvoering van de integrale beoordeling in elk geval gebaat bij het doorzetten van de ingezette koers. Grote aanpassingen in de uitvoering van de integrale beoordeling hebben het aannemelijke risico in zich dat ze niet bijdragen aan versnelling, maar juist leiden tot vertraging en onzekerheid.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in gevallen waar het evident is dat het geen gedupeerde van de toeslagenaffaire betreft, geen integrale beoordeling te doen of deze versneld af te ronden? Zo nee, waarom niet? Zou het mogelijk zijn om een dergelijk geval achteraan de rij aan te laten sluiten bij gemeentelijke ondersteuning, om de (zwaarst) gedupeerden eerder en beter te ondersteunen?
Elke ouder die zich aanmeldt heeft wettelijk recht op een integrale beoordeling, ook als deze bij de eerste toets voorlopig niet als gedupeerde is aangemerkt. Het komt namelijk voor dat ouders na een negatieve eerste toets in de integrale beoordeling alsnog gedupeerd blijken te zijn. Zoals bij antwoord 5 is toegelicht, krijgen ouders die op basis van een aantal criteria vermoedelijk niet gedupeerd zijn een versnelde afhandeling of wordt aan hen voorgesteld om hun aanvraag in te trekken in het geval van evident niet-gedupeerden, zodat de wachtrij voor mogelijk wel gedupeerde ouders korter wordt. Gemeenten, OTB en IPW hebben de mogelijkheid om ouders aan te dragen voor urgentie bij de integrale beoordeling, als zij dit gezien de situatie van de ouder nodig achten. Op dit moment wordt met de oudercommissie, gemeenten, VNG en het Ministerie van SZW verkend welke mogelijkheden er zijn om de brede ondersteuning aan ouders te verbeteren, zowel op korte als op lange termijn.
Kunnen gemeenten een rol spelen bij het signaleren van niet-gedupeerden die in afwachting van de integrale beoordeling een beroep doen op de voorzieningen die bedoeld zijn voor gedupeerden van de toeslagaffaire? Zo ja, hoe kunt u ze hierbij ondersteunen? Zo nee, waarom niet en wat is ervoor nodig om dit wel mogelijk te maken?
Gedupeerdheid wordt vastgesteld in de integrale beoordeling. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze beoordeling ligt bij UHT. Gemeenten kunnen deze beoordelingen niet uitvoeren. Om gemeenten te ondersteunen bij het leveren van de brede ondersteuning en niet-gedupeerden uit het proces te halen wordt ingezet op het zo snel mogelijk afronden van de integrale beoordelingen en het optimaliseren van de gegevenslevering aan gemeenten.
Waar ziet u de grootste knelpunten bij gemeenten in de ondersteuning van gedupeerden? Ziet u mogelijkheden om deze op korte termijn te verhelpen? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting van dhr. Heijkoop dat het gemeenten aan kaders voor aanvragen en een afbakening in de tijd ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is onderdeel van het eerdergenoemde bestuurlijk overleg waarover in de volgende voortgangsrapportage zult worden geïnformeerd. Gemeenten kunnen ook zelfstandig inkadering geven aan het bieden van brede ondersteuning. Door de VNG is ook een handreiking gepubliceerd over hoe gemeenten invulling kunnen geven aan de brede ondersteuning.2 Het ontbreken van strikte kaders en afbakening in de tijd kwam aanvankelijk voort uit de wens van de gemeenten zelf. Om gemeenten de mogelijkheid te geven om maatwerk toe te passen en zo optimaal te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van hun inwoners. Het streven was en is om flexibiliteit te bieden in het ondersteuningsproces, wat in veel gevallen waardevol is gebleken.
Wat vindt u van het idee van gemeenten om deze kaders in samenspraak met de gedupeerde ouders te ontwikkelen en welke elementen acht u daarbij van belang?
Het idee van gemeenten om kaders in samenspraak met gedupeerde ouders te ontwikkelen is zeer waardevol. Het is belangrijk ouders hierbij te betrekken om ervoor te zorgen dat de ondersteuningsmaatregelen aansluiten bij hun behoeften. Belangrijke elementen die hierbij van belang zijn, omvatten transparantie, open communicatie en duidelijkheid over wat wel kan en niet kan binnen de brede ondersteuning. Binnen de brede ondersteuning hebben gemeenten ook de vrijheid om op gemeentelijk niveau bepaalde kaders te ontwikkelen.
Hoe kijkt u aan tegen de oprichting van een landelijk expertisecentrum voor trauma en zorg?
De toeslagenaffaire heeft een diepgaande emotionele en mentale impact gehad op de gedupeerden en hun naasten. Mentaal welzijn is essentieel voor een nieuwe start en voor het perspectief op emotioneel herstel. Om gedupeerde ouders met dergelijke problemen te kunnen bijstaan, is specifieke expertise vereist die momenteel niet voorhanden is en bovendien lastig lokaal te organiseren is. Bij het bestuurlijk overleg wordt er dan ook besproken welke mogelijkheden er zijn om recht te doen aan de behoefte van ouders op dit vlak, zonder daarbij de uitvoerbaarheid en doelmatigheid uit het oog te verliezen. In de volgende voortgangsrapportage wordt teruggekomen op de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg.
Het moratorium om te handhaven op schijnzelfstandigheid |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoe verhoudt de uitspraak die u, de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, deed in het commissiedebat Belastingdienst van 15 februari 20241, namelijk dat de wijziging van het arbeidsrecht nodig is om het moratorium er af te krijgen, zich tot eerdere uitspraken die u, de Minister van Sociale Zaken en Werklgelegenheid, heeft gedaan in brieven zoals dat de aanpak rondom zelfstandigen zonder personeel (zzp) op drie parallelle sporen berust (het creëren van een gelijker speelveld, het creëren van duidelijkheid en de handhaving op schijnzelfstandigheid) en in debatten dat de situatie niet meer zo is dat er pas gehandhaafd kan worden als gezag duidelijker is (zoals in het commissiedebat arbeidsmarktbeleid van 20 oktober 20222)?
Tijdens het commissiedebat Belastingdienst van 15 februari 2024 heb ik, de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, aangegeven dat het opheffen van het handhavingsmoratorium als randvoorwaarde kent dat daarnaast ook de wetgeving op het terrein van het arbeidsrecht moet worden verduidelijkt.3 Dit is overeenkomstig de boodschap van het kabinet dat voor de aanpak rondom schijnzelfstandigheid maatregelen langs 3 lijnen nodig zijn. Daarbij geldt: de voortgang op de ene lijn kan niet wachten op de andere; elk van de drie is urgent om stappen op te zetten. Daarom wachten we voor het opheffen van het handhavingsmoratorium niet tot de wijziging van wetgeving op het terrein van het arbeidsrecht is ingevoerd. Een wettelijke verduidelijking biedt opdrachtgevers en opdrachtnemers meer duidelijkheid om een arbeidsrelatie te beoordelen. Ook biedt de beoogde verduidelijking van wetgeving uitvoeringsorganisaties, toezichthouders en de rechtspraak handvatten bij het kwalificeren van arbeidsrelaties en de handhaving daarop.
Onduidelijke regelgeving heeft een negatief effect op de naleving van regelgeving en daarmee op de handhaving. Handhaving start daarom met duidelijke wetgeving zodat burgers en bedrijven zich aan de regels kunnen houden. Dit is (de basis voor compliance en) in lijn met de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie van de Belastingdienst. Die strategie gaat ervan uit dat burgers en bedrijven «zoveel mogelijk uit zichzelf regels naleven, zonder dwingende en kostbare acties van de zijde van de Belastingdienst.» Een wettelijke basis draagt bij aan de naleving van regels door burgers en bedrijven.
Met een wetsvoorstel dat een wettelijk toetsingskader aanreikt en verduidelijkt wanneer sprake is van werknemerschap en wanneer sprake is van werk dat door een zelfstandige kan worden verricht, wordt schijnzelfstandigheid tegengegaan. Daarnaast wordt het makkelijker voor burgers en bedrijven om de regelgeving na te leven, wordt handhaving daarop beter hanteerbaar én wordt meer grip geboden aan diegenen die als of met zelfstandige(n) willen werken.
De relevante doelgroep is dusdanig groot dat de Belastingdienst de naleving van de wet- en regelgeving niet bij iedereen kan afdwingen, niet in de huidige situatie, niet onder de nieuwe wetgeving en ook niet als het handhavingsmoratorium is komen te vervallen.
Momenteel wordt er al gehandhaafd. De uitvoering van de handhaving op de kwalificatie arbeidsrelatie voor de loonheffingen vindt op dit moment plaats binnen de kaders van het handhavingsmoratorium dat het kabinet heeft ingesteld. Er kan alleen gecorrigeerd worden op kwaadwillende onjuiste kwalificatie van de arbeidsrelatie of indien aanwijzingen van de Belastingdienst, dat sprake is van een dienstbetrekking, niet binnen redelijke termijn zijn opgevolgd. Uw Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de handhaving op arbeidsrelaties door de Belastingdienst. Dit is voor het laatst gebeurd in de voortgangsbrief werkprogramma PNIL die op 24 januari jl. met uw Kamer is gedeeld en onder meer een overzicht van bedrijfs- en boekenonderzoeken bevat.4 Het kabinet heeft de ambitie om het handhavingsmoratorium op 1 januari 2025 volledig op te heffen. Dit wordt zorgvuldig voorbereid binnen het programma Handhaving arbeidsrelaties van de Belastingdienst (lijn 3 uit de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige van 16 december 20225). Op 28 februari 2024 is het Handhavingsplan arbeidsrelaties tranche 2024 gepubliceerd.6 Deze tranche gaat over de weg naar het opheffen van het handhavingsmoratorium.
Wat zou vertraging van de inwerktreding van de wet bedoeld om arbeidsrelaties te verduidelijken betekenen voor de opheffing van het handhavingsmoratorium?
Het kabinet blijft voornemens om per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op te heffen. Zoals aangekondigd in de voortgangsbrief van 16 december 2022 zal wat betreft het opheffen van het handhavingsmoratorium naast een uitvoeringstoets door de Belastingdienst ook een MKB-toets plaatsvinden. Verder zullen het UWV en de Arbeidsinspectie de gevolgen van de opheffing voor hen in kaart brengen. De uitkomsten zullen aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën/Belastingdienst zetten daarnaast de komende maanden extra communicatie in met specifieke aandacht om stakeholders op tijd te informeren over de ambitie tot opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025.
De ambitie tot opheffing van het handhavingsmoratorium is al meerdere malen gecommuniceerd in Kamerbrieven7, het handhavingsplan arbeidsrelaties 2023 en 2024, presentaties waarin de Belastingdienst toelichting geeft op activiteiten in relatie tot handhaving arbeidsrelaties waaronder de Intermediair Dagen 2023 en podcasts waaraan de programmamanager handhaving arbeidsrelaties een bijdrage heeft geleverd.
Het bericht ‘Honderden lichamen ontdekt in massagraven in Gaza, maar onderzoek bijna onmogelijk’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Honderden lichamen ontdekt in massagraven in Gaza, maar onderzoek bijna onmogelijk»? (NOS, 24 april 2024)
Ja.
Bent u het eens dat deze berichten grondig en onafhankelijk moeten worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zijn zeer zorgwekkende berichten en het is van groot belang om de precieze omstandigheden vast te stellen waaronder deze mensen om het leven zijn gekomen en werden begraven of herbegraven. Het kabinet steunt daarom de oproepen van onder meer de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN1, de Secretaris-Generaal van de VN2 en leden van de Veiligheidsraad3 tot grondig en onafhankelijk onderzoek.
Wat gaat u doen om een grondig en onafhankelijk onderzoek naar deze berichten te faciliteren en te bevorderen?
Het kabinet onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en documentatie. Hiertoe heeft het kabinet al opgeroepen, ook bij de Israëlische autoriteiten. Nederland heeft een extra vrijwillige bijdrage van 3 miljoen euro overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de algemene onderzoekscapaciteiten van het Hof te versterken. Ook heeft Nederland USD 1 miljoen extra ter beschikking gesteld aan OHCHR, ten behoeve van het landenkantoor in de Palestijnse Gebieden, opdat dat kan bijdragen aan het verzamelen van informatie over schendingen.
Bevestigt u de volgende berichtgeving uit het artikel: «Het is in Gaza vrijwel onmogelijk om forensisch onderzoek te doen; Israël houdt de grenzen gesloten en weigert onderzoekteams toe te laten.»?
Het onderzoeken van massagraven is doorgaans een zeer complex, langdurig en kostbaar proces, waarvoor aanzienlijke expertise en middelen, zoals DNA-testen, nodig zijn. Onder de huidige omstandigheden vormen de afwezigheid van onafhankelijke forensische experts en het gebrek aan de noodzakelijke middelen enorme obstakels voor het uitvoeren van dergelijke onderzoeken. Voor zover het kabinet bekend, heeft Israël nog geen onderzoeksteams toegelaten.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel zou zijn als Israël een onafhankelijk onderzoek hiernaar zou frustreren?
Bij de ontdekking van massagraven in conflictgebieden is het van groot belang dat dat bewijsmateriaal behouden blijft en dat er zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek wordt verricht. In dit geval spelen de Israëlische autoriteiten daarbij een essentiële rol.
Welke consequenties verbindt u er aan als blijkt dat het klopt dat Israël onafhankelijk onderzoek naar deze berichten onmogelijk maakt?
Op dit moment is onze inzet gericht op het bewerkstelligen van een onafhankelijk onderzoek. Nederland roept alle partijen op tot volledige medewerking aan dit onderzoek.
Bent u het ermee eens dat straffeloosheid niet mag bestaan, en dat Nederland een rol en verantwoorlijkheid heeft om straffeloosheid te bestrijden, en te zorgen dat daders berecht worden en dat internationaal recht wordt beschermd?
Ja.
Worden bewijzen van mogelijke oorlogsmisdaden in de oorlog in Gaza, gepleegd door Israël of Hamas, voldoende bewaard en veilig gehouden zodat onafhankelijk onderzoek mogelijk is? Kunt u dat toelichten?
Ten behoeve van het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek wordt door tal van nationale, internationale en niet-statelijke actoren verschillende soorten bewijsmateriaal verzameld, zoals forensisch en digitaal bewijsmateriaal, satellietbeelden, video’s en getuigenverklaringen. Voor het verzamelen van bepaalde soorten bewijsmateriaal hoeven onderzoekers geen toegang te hebben tot de plaatsen waar de misdrijven zijn gepleegd.
Het is in eerste instantie aan de partijen zelf om onderzoek te verrichten naar vermeende oorlogsmisdrijven. Daarnaast wordt momenteel onafhankelijk onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof, dat daarbij ook bewijsmateriaal ontvangt van externe partijen, zoals ngo’s. De onderzoeken van het Internationaal Strafhof zijn vertrouwelijk. Het kabinet kan geen oordeel vellen over de precieze aard en omvang van het tot op heden door de Aanklager van het Strafhof vergaarde bewijsmateriaal.
Wat doet u momenteel om onafhankelijk onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden in Gaza door Israël of Hamas te faciliteren?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 3 is aangegeven, heeft Nederland een extra vrijwillige bijdrage van 3 miljoen euro overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de algemene onderzoekscapaciteiten van het Hof te versterken. Ook heeft Nederland USD 1 miljoen extra ter beschikking gesteld aan OHCHR, ten behoeve van het landenkantoor in de Palestijnse Gebieden, opdat dat kan bijdragen aan het verzamelen van informatie over schendingen.
Hoe draagt Nederland bij aan de berechting van daders van oorlogsmisdaden tijdens de oorlog in Gaza?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de urgentie als het gaat om behouden en beschermen van bewijzen van oorlogsmisdaden, deze vragen binnen de termijn, en zo snel als mogelijk te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
BTW-teruggave aan internationale reizigers |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoeveel geld wordt er door internationale reizigers van buiten de EU gespendeerd in Nederland tijdens hun verblijf?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek bedroegen de toeristische bestedingen in Nederland in 2022 € 99 miljard. Dit betreft echter bestedingen van alle toeristen voor, tijdens en na de reis en gedurende het verblijf op de plaats van bestemming. Een in het kader van onderhavige vragen relevante uitsplitsing naar het bedrag dat reizigers van buiten de EU hebben gespendeerd bij de aankoop van goederen in Nederland, is niet voorhanden.
In hoeverre maken reizigers van buiten de EU gebruik van de optie tot btw-teruggave (taxfree shopping)?
Reizigers van buiten de EU hebben de mogelijkheid tot btw-teruggave. Het verschilt per reiziger of hier gebruik van wordt gemaakt en wat de financiële omvang van de aankopen is. Het kan bijvoorbeeld gaan om luxegoederen of om goederen die in het land van herkomst niet te koop zijn. In Nederland worden circa 450.000 validaties afgegeven, grofweg tweederde hiervan betreft Nederlandse aankopen.
Bent u van mening dat taxfree shopping door internationale reizigers een positieve invloed kan hebben op economische groei en werkgelegenheid?
Onder voorwaarden is een (in casu) Nederlandse winkelier gerechtigd het btw-tarief van 0% toe te passen op de verkoop van goederen aan natuurlijke personen die hun normale verblijfplaats buiten de Europese Unie hebben (niet-EU-reizigers) en die deze goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar een bestemming buiten de EU. In de praktijk betekent dit dat de winkelier de btw die ter zake van de verkoop in rekening is gebracht, onder voorwaarden aan de niet-EU-reiziger teruggeeft. Aldus krijgt de niet-EU-reiziger de betreffende goederen (achteraf) vrij van btw. Voor de niet-EU-reiziger kan dat een stimulans zijn om tot een bepaalde aankoop over te gaan, hetgeen een stuwend effect kan hebben op de verkopen van winkeliers en daarmee kan bijdragen aan economische groei. Daarbij merk ik op dat een winkelier niet kan worden verplicht om het btw-nultarief toe te passen respectievelijk de teruggave van btw aan de niet-EU-reiziger te faciliteren. Een eventuele positieve economische invloed van een btw-teruggave is dus mede afhankelijk van de deelname door winkeliers.
Bent u van mening dat taxfree shopping kan groeien door digitalisering van bijbehorende processen?
In zijn algemeenheid merk ik op dat (toenemende) digitalisering, mits op een juiste wijze aangewend, kan leiden tot een efficiënter proces. Het proces rond de btw-teruggave verloopt nu reeds gedeeltelijk langs digitale weg. Een verdere digitaliseringsslag zal met name aan de uitvoerkant verder bijdragen aan een vlot verlopende procedure. In dat opzicht is relevant dat de Douane middels een pilot positieve ervaringen heeft opgedaan met het langs digitale weg valideren van de uitvoer uit de EU van in Nederland gekochte goederen. Deze uitvoervalidatie vindt plaats door de (kopie-)aankoopfactuur of een soortgelijk bescheid te voorzien van een zogenoemd visum. Daarmee geeft de Douane aan dat de betreffende goederen de EU daadwerkelijk met de niet-EU-reiziger hebben verlaten. Na ontvangst van deze uitvoervalidatie kan de winkelier, als ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden, het btw-nultarief toepassen en de btw aan de niet-EU-reiziger teruggeven. Het visum kan ofwel geautomatiseerd van of vanwege de bevoegde autoriteiten worden afgegeven ofwel door middel van een fysieke stempel door een daartoe bevoegde ambtenaar. Omdat fysieke afstempeling niet optimaal efficiënt is en op bijvoorbeeld luchthavens zorgt voor (lange) wachtrijen, ben ik voornemens om de uitvoervalidatie van goederen die in Nederland zijn gekocht en vanuit Nederland de EU worden uitgevoerd, verplicht langs digitale weg te laten plaatsvinden. Regelgeving daartoe is thans in voorbereiding. Via het reguliere portfolioproces en een Uitvoeringstoets die voorafgaand aan de implementatie van de regelgeving nog zal worden uitgevoerd, zal onder andere in kaart worden gebracht wat de consequenties daarvan zijn op de uitvoering en het IV-portfolio van de Douane. Dit is inclusief de prioritering hiervan ten opzichte van andere ontwikkelingen.
Met de aldus beoogde digitalisering wordt het proces rond de btw-teruggave vereenvoudigd en versneld. Tegelijkertijd merk ik op dat zowel van de winkelier als van de niet-EU-reiziger een zekere inspanning wordt vereist om de teruggave uiteindelijk te kunnen effectueren. In dat opzicht brengt digitalisering daar geen verandering in. Bovendien is, zoals reeds opgemerkt in het antwoord op vraag 3, het gebruik kunnen maken van de btw-teruggave mede afhankelijk van andere factoren en wordt dat niet louter bepaald door de mate van digitalisering van het proces hiervan.
Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een verslechterde concurrentiepositie ten opzichte van andere Europese landen wanneer reizigers in Nederland handmatig hun btw moeten terugvragen, waarbij dit ook leidt tot lange rijen op Schiphol voor aangewezen loketten?
Zoals bovenstaand reeds aangegeven is nationale regelgeving in voorbereiding met het oog op een (verplichte) digitale validatie van de uitvoer van uitsluitend in Nederland gekochte goederen die de niet-EU-reiziger in de persoonlijke bagage vanuit Nederland meeneemt naar een bestemming buiten de EU en waarvoor die reiziger verzoekt om teruggave van btw. Binnen de EU zijn dergelijke systemen nog niet aan elkaar aan te sluiten. Verdere digitalisering zal naar verwachting leiden tot een (aanzienlijke) vermindering van wachttijden op luchthavens en tot een besparing op de capaciteit van de Douane. Opgemerkt wordt dat ook nu al geen sprake is van een volledig handmatig proces. Voorts wordt in het overgrote deel van de gevallen gebruik gemaakt van intermediairs die het proces rond toepassing van het btw-nultarief door de winkelier en teruggave van de btw aan de niet-EU-reiziger begeleiden en afronden.
Voor wat betreft de concurrentiepositie van Nederland ben ik van mening dat een efficiëntere procedure rond de teruggave van btw aan niet-EU reizigers daar een positieve bijdrage aan kan leveren. Tegelijkertijd merk ik op dat de aantrekkingskracht van Nederland als reis- of tussenstopbestemming in aanzienlijke mate mede wordt bepaald door andere factoren dan de faciliteit om btw-vrij te kopen en de positie van Nederland daarin ten opzichte van andere Europese landen. De voorgenomen digitalisering past in het beeld binnen de EU waarin meer lidstaten overgaan tot (enige vorm van) digitalisering of automatisering van het proces rond teruggave van btw aan reizigers.
In hoeverre lopen de Nederlandse economie en de Staat inkomsten mis door gebrek aan digitalisering en een gestroomlijnd proces rond taxfree shopping?
Het proces rond teruggave van btw aan niet-EU-reizigers verloopt momenteel al gedeeltelijk geautomatiseerd. De voorgenomen digitalisering van de uitvoer-validatie van goederen zal bijdragen aan een vlot(ter) verlopende procedure. In hoeverre dat een positieve weerslag zal hebben op de Nederlandse economie is mede afhankelijk van andere factoren. Daarvoor en voor het eventueel mislopen van inkomsten door de Nederlandse economie en de Staat verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5. Daarbij merk ik op dat een eventuele (significante) toename van het aandeel btw-vrij kopen in de winkelverkopen ertoe leidt dat de Staat meer btw zal teruggeven aan niet-EU-reizigers.
In welke mate zou de Staat profiteren van een digitaliseringsslag op het terrein van taxfree shopping?
Zie antwoord vraag 6.
De toename van geweld in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht NU’91 wil dat zorgmedewerkers werk stilleggen na geweld?1
Elke vorm van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn is te allen tijde onacceptabel. Een zorgplek moet altijd veilig zijn, voor iedereen. Ik steun het initiatief van NU’91 om zorgmedewerkers het werk stil te laten leggen om aandacht te vragen voor agressie in zorg en welzijn.
Hoe reageert u op de uitspraak van NU’91 dat veiligheidsmaatregelen, zoals een werkende alarmknop, vaak ontbreken en dat er vaak niet geluisterd wordt naar zorgprofessionals als zij aangeven dat een situatie onveilig is?
Het is van groot belang dat er juiste veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor medewerkers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ik ondersteun werkgevers hierbij door de branchegerichte aanpak, die door mijn voorganger is ingezet, te continueren. Zie voor meer informatie hierover het antwoord op vraag 3.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat er overal in de zorg wel voldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen en dat er gepast wordt gereageerd op meldingen van onveiligheid?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om werkgevers hierbij te ondersteunen continueer ik de branchegerichte aanpak die door mijn voorganger is ingezet. Sociale partners kunnen en zijn met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS gericht aan de slag met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Bij het ontwikkelen van verschillende branchegerichte aanpakken zijn ook werknemers geconsulteerd (in de vorm van interviews, groepsgesprekken etc.).
Daarnaast wil ik het belang van het doen van aangifte benadrukken. Voor mensen met een publieke taak, waar ook zorgverleners onder vallen, gelden de Eenduidige Landelijke Afspraken. Het doel van deze afspraken is een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van aangiftes van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak door politie en OM. Er wordt echter weinig aangifte gedaan door medewerkers in zorg en welzijn. Daarom wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken waarin politie, een medewerker van een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Deze podcast wordt op korte termijn gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.
Daarnaast organiseer ik regionale bijeenkomsten over het doen van aangifte. Tijdens de bijeenkomsten geven politie en OM uitleg over de Eenduidig Landelijke Afspraken, over aangifte doen door de werkgever en over het aangifteproces. De eerste bijeenkomst is geweest op 22 april en er staan drie volgende bijeenkomsten gepland in mei en juni. Na de zomer volgen nog een aantal bijeenkomsten.
In hoeverre is er zicht op de onderliggende oorzaken van de toename van geweld in de zorg? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, worden hier ook politieke besluiten, zoals bezuinigingen bij meegenomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen?
Via de werknemersenquêtes van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW) is voor de periode 2019–2023 bekend welk aandeel van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag2. In het najaar van 2023 gaf 62,1% van de werknemers in zorg en welzijn aan in de afgelopen 12 maanden te maken hebben gehad met agressie op het werk in welke vorm dan ook door patiënten of cliënten of hun naasten. Er lijkt in de afgelopen jaren een lichte daling te zien van het aandeel werknemers in de zorg dat met verbale of fysieke agressie te maken krijgt. In 2019 gaf 61% van de werknemers in de sector aan verbale agressie te hebben meegemaakt, in 2023 was dat 54%. Voor fysieke agressie was dat 30% in 2019 en 23% in 2023. Het aandeel werknemers dat te maken krijgt met bedreiging is nagenoeg gelijk gebleven (13% in 2019, 12% in 2023). Hoewel er dus een lichte daling zichtbaar is, zijn deze cijfers zorgwekkend hoog. Dit mogen we niet accepteren. Ook rijst het beeld op dat er sprake is van een toenemende ernst van de incidenten. Blijvende aandacht en een goede aanpak van agressie op de werkvloer blijft dus urgent en noodzakelijk.
Er is mij geen onderzoek bekend naar de onderliggende oorzaken van agressie in de zorg. Gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet ben ik niet voornemens om hier nu onderzoek naar te laten doen. Ik focus me op de aanpak van agressie op de werkvloer. Hiervoor zet ik de ingezette aanpak en acties zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 voort.
Schijnzelfstandigheid bij YoungOnes |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ook Arbeidsinspectie stelt; wie via YoungOnes bij H&M werkt is geen zzp’er maar uitzendkracht»?1
Ja.
Hoe gaat u bij de invoering van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten voorkomen dat zelfstandigen worden ingezet waar het eigenlijk zou moeten gaan om uitzendkrachten?
Binnen het toekomstige toelatingsstelsel moeten ondernemingen of rechtspersonen die arbeidskrachten ter beschikking stellen een toelating of ontheffing hebben. Ik ben me bewust van het risico op een verschuiving naar schijnzelfstandigheid. De Arbeidsinspectie zal daarom in haar toezichts- en handhavingsactiviteiten in het kader van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten aandacht hebben voor het onderkennen en blootleggen van schijnconstructies. Onderzoek bij een inlener of een uitlener kan het startpunt zijn van een onderzoek naar de feitelijke omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Als de Arbeidsinspectie vaststelt dat arbeid die op papier door zelfstandigen wordt verricht, feitelijk het ter beschikking stellen van arbeidskrachten betreft, zal zij handhavend optreden vanwege overtreding van de regels van het toelatingsstelsel.
Welke acties heeft de Belastingdienst uitgevoerd om hierop te handelen? Klopt het dat de Belastingdienst een brief heeft gestuurd dat er mogelijk sprake is van werkgeverschap, maar dat er verder geen actie is ondernomen?
De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
In het algemeen geldt dat de Belastingdienst onder het handhavingsmoratorium een verscherpt uitvoeringsprotocol moet volgen alvorens een correctie kan worden opgelegd. Als een boekenonderzoek uitwijst dat sprake is van een onjuiste kwalificatie van de arbeidsrelatie en de arbeidsrelatie moet worden aangemerkt als een dienstbetrekking, kan de Belastingdienst een aanwijzing geven. De Belastingdienst laat dan aan de opdrachtgever weten dat deze zijn werkwijze moet aanpassen. Doet de opdrachtgever dat niet binnen een redelijke termijn (meestal 3 maanden), dan corrigeert de Belastingdienst de loonaangifte van de opdrachtgever.
De opdrachtgever moet dan alsnog loonheffing en premies werknemersverzekeringen betalen voor de schijnzelfstandige die voor hem werkt.
Door het handhavingsmoratorium kan de Belastingdienst niet verder teruggaan in de tijd dan tot het moment waarop hij de aanwijzing gaf, tenzij sprake is van kwaadwillendheid.
Kunt u toezeggen dat de Belastingdienst naar aanleiding van het rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie direct bij YoungOnes gaat handhaven op schijnzelfstandigheid?
De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). In het algemeen geldt dat wanneer de Belastingdienst bij een boekenonderzoek constateert dat sprake is van een onjuiste kwalificatie van de arbeidsrelatie, de Belastingdienst onder het handhavingsmoratorium kan overgaan tot naheffingen voor de loonheffingen bij kwaadwillendheid of na een aanwijzing.
Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende claims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument of andere belangenpartijen het vermoeden hebben dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt via de ConsuWijzer van de ACM.
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd. Dit draagt niet bij aan de reputatie van deze markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is. Nederland heeft samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.2 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken.
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Diverse onderzoeken geven aan dat er koolstofcertificaten op de markt zijn waarvan de opbrengsten niet noodzakelijk waren om het project mogelijk te maken, ook wel een gebrek aan «additionaliteit» genoemd. In de aanbevelingen genoemd onder vraag 2, wordt additionaliteit genoemd als een van de kwaliteitseisen voor een koolstofcertificaat van hoge kwaliteit. Additionaliteit betekent dat de mitigatieactiviteit niet had plaatsgevonden zonder de (verwachte) opbrengsten uit de verkoop van de koolstofcertificaten. Zo wordt geborgd dat met de verkoop extra klimaatmitigatie mogelijk gemaakt wordt.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen op het gebied van duurzaamheidsclaims, zowel voor consumenten als voor het gelijke speelveld voor bedrijven. Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.3 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasemissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.4 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties5, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.6 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken ten behoeve van producten of diensten ten behoeve van producten of diensten over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.7 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims (waaronder CO2-compensatie via de aanschaf van koolstofcertificaten) aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en maakt haar eigen afwegingen. Op dit moment wordt voorgenoemde richtlijn voor een grotere rol voor de consument bij de groene transitie geïmplementeerd in onze nationale wetgeving. Als onderdeel hiervan voert de ACM een Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit. Naar verwachting zal de beschikbaarheid van middelen onderdeel vormen van deze UHT. De uitkomsten van de UHT zijn na afronding openbaar toegankelijk.
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Het is positief dat er actie wordt ondernomen door energieleveranciers in kwestie. Het is belangrijk dat intern beleid rondom koolstofcertificaten en externe communicatie regelmatig wordt geëvalueerd en waar nodig aangepast om kwaliteit, transparantie en eerlijke communicatie te verbeteren.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Het is belangrijk dat de koolstofcertificaten die worden aangeschaft van hoge kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat geverifieerd is dat de certificaten reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen. Daarnaast is het belangrijk dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Het reduceren of verwijderen van CO2 kost nu eenmaal geld. Hoewel de prijs van een certificaat niet alles zegt over de kwaliteit, is het bij goedkope certificaten aan te raden om nog kritischer te onderzoeken of de certificaten voldoen aan bovenstaande criteria.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
In de gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt die Nederland tijdens COP28 met een groep EU-landen heeft gepresenteerd (en waarnaar wordt verwezen onder vraag 3), is ook een hoofdstuk opgenomen over de impact op de landen waar het klimaatproject plaatsvindt. Zoals genoemd onder vraag 8, is het voor certificaten van hoge kwaliteit onder andere nodig dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims, waaronder CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten, aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. Daarnaast is in de eerdergenoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen ook opgenomen dat certificaten van hoge kwaliteit reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Het is niet aan mij als Minister om op een specifieke zaak die voorlag bij de Reclame Code Commissie in te gaan. Het beoordelen van individuele gevallen van mogelijke consumenten misleiding is aan de onafhankelijke toezichthouder (ACM) en, in dit geval, de Stichting Reclame Code Commissie.
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Het vrijwillige gebruik van koolstofcertificaten met een hoge kwaliteit kan bijdragen aan snellere en ambitieuzere klimaatactie, duurzame ontwikkelingsdoelen en het faciliteren van financiële steun aan klimaatprojecten wereldwijd. Hierbij is het belangrijk dat certificaten van hoge kwaliteit zijn en dat claims die worden gedaan eerlijk zijn. Echter, zonder robuuste normen en waarborgen, kan het gebruik van de certificaten juist klimaatactie ondermijnen en milieu- of sociale schade veroorzaken. Dit is de reden dat Nederland samen met andere EU-landen aan een gemeenschappelijke positie en aanbevelingen heeft gewerkt richting COP28 en waarom er hard aan EU-regelgeving wordt gewerkt die scherpere kaders zal bevatten voor duurzaamheidsclaims.
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
In reactie op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, kan het vrijwillig gebruik van koolstofcertificaten van hoge kwaliteit bijdragen aan klimaatactie, ontwikkelingsdoelen en kan het financiële steun aan klimaatprojecten binnen en buiten de EU faciliteren. Het verbeteren van de integriteit van de markt is op dit moment de prioriteit. Vooralsnog ben ik niet van plan om de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten buiten de EU te verbieden door Europese of Nederlandse kopers.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het is teleurstellend wanneer bedrijven klimaatverplichtingen proberen te omzeilen want het is belangrijk dat iedereen bijdraagt aan de transitie. Daarom wordt via verschillende kanalen hard gewerkt aan het tegengaan van greenwashing. Het is tegelijkertijd belangrijk dat bedrijven die vooroplopen in de transitie hier ook de vruchten van kunnen plukken, onder andere in externe communicatie.
De oproep van Europese politiechefs om end-to-endencryptie te verzwakken |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechefs spreken zich uit tegen versleutelde chatberichten» (NU.nl, 22 april)?1
Ja
Wat is uw reactie op de oproep van Europese politiechefs om actie te ondernemen tegen online platforms die berichten end-to-end versleutelen? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega's? Welke acties verbinden u en uw collega's aan deze oproep?
Wat is uw standpunt en wat is het standpunt de Nederlandse politie over end-to-end versleuteling? Onder welke concrete voorwaarden vindt u het verbreken van end-to-end versleuteling gerechtvaardigd, zowel individueel gericht als via het inbouwen van een generieke achterdeur bij versleutelde berichtenplatforms?
De Kamer heeft in juli 2022 middels de motie van het lid Van Raan c.s. de regering verzocht end-to-end-encryptie in stand te houden en voorstellen die dat onmogelijk maken niet te steunen. Het vorige kabinet heeft, in antwoord op dit verzoek, toegezegd uitvoering te geven aan deze motie.3 Dit standpunt staat hier niet ter discussie.
Wel wil ik, zoals mijn voorganger vaak heeft benadrukt, het belang onderstrepen dat wij moeten blijven zoeken naar mogelijkheden om rechtmatige toegang tot gegevens mogelijk te maken en/of te behouden. Zoals de Kamer is geïnformeerd wordt onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.4 Dat is echter een lang proces, waarbij nog geen concrete oplossingen in zicht zijn.
Overigens geeft (vooral) het Wetboek van Strafvordering bevoegdheden voor de opsporing van strafbare feiten. Deze bevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk, kunnen leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en zijn daarom met voorwaarden en waarborgen omkleed. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal. Of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is, wordt derhalve niet bepaald door de keuze van de beveiligingstechniek van de verdachte.
Heeft u contact gehad met Europol en de nationale politie over deze gezamenlijke oproep? Ontvangt u dergelijke signalen ook van Nederlandse politiechefs? Zo ja, wat is uw reactie?
Deelt u de mening van politiechefs dat end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Hoe stelt u voor dat dit technisch kan zonder dat deze achterdeur algemeen beschikbaar komt en daarmee een einde maakt aan end-to-end versleuteling?
De hoofden van politie wijzen op de uitdagingen voor de opsporing bij de rechtmatige toegang tot gegevens. Zij roepen op tot het mogelijk houden dan wel maken van die rechtmatige toegang, waarbij zij tevens vermelden dat de technische oplossingen hiervoor kunnen verschillen voor diverse platforms of vormen van toegang. Zoals gemeld wordt momenteel onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.
De politie geeft in haar verklaring niet aan dat «end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is». Het is van belang te zoeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat er vrijplaatsen voor criminele activiteiten ontstaan, die tevens recht doen aan het belang van het in stand houden van end-to-end encryptie.
In de Staat van de Unie 20232 schrijft u dat «end-to-end encryptie niet onmogelijk (mag) worden gemaakt,» tegelijkertijd stelt u in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg3 dat «het van belang [is] dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot (end-to-end versleuteld) berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.» Hoe verenigt u deze standpunten? Zou toegang onder bepaalde voorwaarden en waarborgen end-to-end versleuteling niet per definitie onmogelijk maken?
Een inperking van de privacy door de overheid moet steeds voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig worden in wettelijke regelingen daarover waarborgen opgenomen, zoals een rechterlijke machtiging voor het inperken van de vertrouwelijkheid van communicatie. In het kader van de opsporing van strafbare feiten betreft dergelijke wetgeving vooral het Wetboek van Strafvordering. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal geformuleerd. Welke beveiligingsmethodiek wordt toegepast, is niet van belang voor de vraag of een inbreuk op de privacy gerechtvaardigd is.
Toegang tot informatie in specifieke gevallen leidt niet noodzakelijkerwijs tot het onmogelijk maken van end-to-end-encryptie. Wanneer informatie wordt getransporteerd tussen twee punten («end-to-end») kan deze worden beveiligd (versleuteld) worden met end-to-end-encryptie. Deze beveiligingsmethode zorgt er voor dat tijdens het transport van die informatie derden dit bericht niet in leesbare vorm kunnen onderscheppen. Om toch toegang tot het berichtenverkeer te verkrijgen, bijvoorbeeld omdat op grond van wettelijke bevoegdheden tot toegang tot de berichten van een verdachte in het kader van een opsporingsonderzoek is besloten, zijn er in theorie diverse mogelijkheden. Het bericht kan bijvoorbeeld versleuteld worden onderschept en later worden ontsleuteld. Dit blijkt echter tegenwoordig in de praktijk vaak technisch niet mogelijk. Een andere mogelijkheid is dat de aanbieder van de communicatiedienst de encryptie voor de berichten van een specifieke verdachte niet toepast en de berichten onversleuteld aan de autoriteiten verstrekt, zoals ook aanbieders van openbare telecommunicatiediensten verplicht zijn de versleuteling ongedaan te maken in het geval van het aftappen van telecommunicatie. De end-to-end-versleuteling wordt voor berichten van en naar deze specifieke verdachte dan uitgezet. Zoals eerder is toegelicht aan uw Kamer staat deze methode los van andere processen die plaatsvinden op een apparaat.7 Een manieren waarop inzicht in informatie kan worden verkregen op het apparaat is bijvoorbeeld het binnendringen in een geautomatiseerd werk. Met een dergelijke methode is er toegang tot de gegevens op het apparaat in plaats van tijdens het transport. De berichten zijn dan veelal in leesbare vorm, omdat deze op het apparaat nog niet zijn versleuteld voor het transport, of reeds zijn ontsleuteld na het transport.
Deze mogelijkheden kunnen een meer dan geringe inbreuk op de privacy opleveren en zijn daarom met passende wettelijke voorwaarden en waarborgen omkleed. Zo moeten zij onder meer voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Voor een nadere toelichting wil ik verwijzen naar brieven van 8 mei, 28 juni en 18 september 2023 aan uw Kamer.8
Bent u bekend met cryptotelefoons? Zo ja, hoe denkt u te voorkomen dat criminelen gebruik maken van deze devices in plaats van reguliere end-to-end versleutelde berichtenplatforms? Hoe weegt u de effectiviteit van de inbreuk op de privacy van miljoenen mensen tegenover de georganiseerde misdaad die vervolgens via cryptotelefoons anoniem kan blijven communiceren?
Ja, ik ben bekend met cryptotelefoons. Deze zijn op zichzelf niet verboden. Voor handhavingsautoriteiten is het probleem bij cryptotelefoons niet anders dan bij andere sterk versleutelde diensten: iedereen, inclusief gerechtelijke autoriteiten in Europese lidstaten die handelen op basis van wettelijke bevoegdheden, wordt toegang ontzegd tot de inhoud van deze berichten door het platform dat de communicatie mogelijk maakt. Dit gebrek aan rechtmatige toegang tot digitale gegevens raakt tevens de kern van de zorg die wordt uitgesproken door de nationale hoofden van politie in hun verklaring d.d. 18 april.9
Wat is het staande beleid ten opzichte van de strategie «store-now-decrypt-later»? Wordt er nu al door veiligheidsdiensten versleutelde informatie opgeslagen, om deze op een later moment te ontsleutelen? Hoe lang mag de politie deze informatie dan hiervoor opslaan?
Ik ben bekend met het store-now-decrypt-later-begrip en de mogelijkheid om versleutelde informatie op te slaan om deze op een later moment te kunnen ontsleutelen indien er in de toekomst een kwantumcomputer beschikbaar komt. In dat verband wil ik wijzen op de strategie die de rijksoverheid heeft ontwikkeld om organisaties te helpen de risico’s van kwantumtechnologie op cryptografie op tijd te beheersen, door tijdig te migreren naar zogenaamde post-quantum cryptografie.10 Deze vorm van cryptografie biedt weerstand tegen het eerder genoemde store-now-decrypt-later-scenario.
Op uw vraag over de veiligheidsdiensten wijs ik erop dat over de precieze werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Voor de politie in Nederland geldt dat zij in het kader van de opsporing versleutelde persoonsgegevens rechtmatig kunnen vergaren op grond van diverse bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering. De wettelijke bewaartermijnen voor politiegegevens, zoals onder andere opgenomen in de Wet politiegegevens, maken geen onderscheid tussen versleutelde en onversleutelde gegevens.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland?4 Bent u eveneens bekend met de gezamenlijke reactie van de European Data Protection Board (EDPB) van 13 februari 2024 op de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (CSAM)?5 Bent u bovendien bekend met het standpunt van het Europese Hof van Justitie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?6
Ja, ik ben bekend met de uitspraak in de zaak Podchasov v. Rusland.
Daarnaast ben ik bekend met de verklaring van het Europees Comité voor gegevensbescherming van 13 februari 2024. Dit betreft echter geen reactie op de Verordening ter bestrijding en voorkoming van seksueel kindermisbruik zoals voorgesteld door de commissie, maar op het (tegen)voorstel zoals gedaan door het Europees Parlement op 22 november 2023.14 Ten slotte ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems. Versleutelde berichten of versleuteling speelden echter geen rol in deze zaak.
Onderschrijft u de conclusies van deze zwaarwegende uitspraken omtrent end-to-end versleuteling volledig? Kunt u op de uitspraken en standpunten van de drie organisaties afzonderlijk reageren?
In de zaak Podchasov v. Rusland is klager een Russische onderdaan, en gebruiker van de berichtenapplicatie Telegram. Telegram is door de Russische staat aangemerkt als «Internet organisator van communicatie». Als gevolg hiervan is het bij wet verplicht om alle communicatiegegevens op te slaan voor de duur van een jaar en de inhoud van alle communicatie gedurende zes maanden. Verder is bepaald dat deze gegevens kunnen worden voorgelegd aan de rechtshandhavingsinstanties of veiligheidsdiensten, samen met de informatie die nodig is om versleutelde berichten te kunnen ontsleutelen.15 Het EHRM overweegt dat het opslaan van de gegevens van klager een inmenging is in het recht op privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)). Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn indien deze heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het EHRM overweegt dat nationale wetgeving voldoende waarborgen moet bieden met betrekking tot onder andere de duur, de opslag, het gebruik, de toegang van derden, procedures voor het bewaren van de integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en procedures voor de vernietiging ervan, zodat er voldoende garanties zijn tegen het risico van misbruik en willekeur, om te voorkomen dat persoonsgegevens in strijd met artikel 8 EVRM worden gebruikt. De nationale wetgeving moet er met name voor zorgen dat de bewaarde gegevens relevant en niet buitensporig zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor ze worden bewaard, en dat ze in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor ze worden bewaard. Daarnaast moet de wetgeving aan het voorzienbaarheidsvereiste voldoen.
Het EHRM overweegt dat Russische wetgeving communicatieaanbieders verplicht tot het installeren van technieken die directe toegang door de Russische veiligheidsdiensten tot de communicatie mogelijk maken. De Russische opsporingsautoriteiten moeten weliswaar een rechterlijke machtiging verkrijgen alvorens deze gegevens te kunnen raadplegen, maar er bestaat geen verplichting om die machtiging ook aan de communicatieaanbieder te tonen.16 Gezien het risico van misbruik dat een dergelijke regeling in het leven roept, moet de wet voldoende waarborgen bevatten tegen willekeur en misbruik. Het EHRM oordeelt dat daar in deze zaak onvoldoende sprake van is.
Met betrekking tot de verplichting tot medewerking van Telegram aan het ontsleutelen van alle end-to-end versleutelde communicatie overweegt het EHRM:
«Deze maatregelen kunnen naar verluidt niet worden beperkt tot specifieke individuen en zouden zonder onderscheid iedereen treffen, inclusief individuen die geen bedreiging vormen voor een legitiem overheidsbelang. Het verzwakken van de encryptie door het creëren van achterdeuren zou het blijkbaar technisch mogelijk maken om routinematige, algemene en willekeurige surveillance van persoonlijke elektronische communicatie uit te voeren.»
Het EHRM overweegt dat onder die omstandigheden de bovengenoemde verplichting die Rusland oplegde aan Telegram niet proportioneel is ten aanzien van het beoogde doel.17 Het EHRM concludeert dat de bestreden Russische wetgeving onvoldoende adequate waarborgen tegen misbruik bevat en de kern van artikel 8 EVRM aantast – het recht op eerbiediging van het privéleven.
Het vorige kabinet heeft aangegeven uitvoering te geven aan de motie-Van Raan en heeft dit standpunt uitgebreid weergegeven en onderbouwd. Dit standpunt, dat hier niet ter discussie staat, staat haaks op het creëren van enige verplichting tot afzwakking, uitschakeling of algehele ontsleuteling van end-to-end versleutelde informatie.
Het Europese Hof in de zaak Schrems schreef dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het Handvest gewaarborgd».18
Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelde in deze zaak.
Het kabinet onderschrijft de conclusie van het Europees Comité voor gegevensbescherming dat end-to-end versleuteling een belangrijk middel is om de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie te kunnen bewerkstelligen.
Is uw standpunt over end-to-end versleuteling veranderd naar aanleiding van de recente uitspraken van het EHRM en EDPB? Zo ja, op welke wijze draagt u dit uit bij lopende onderhandelingen in Europa en het binnenland over wet- en regelgeving? Zo niet, kan u met voorbeelden onderbouwen dat het huidige kabinetsstandpunt voldoende invulling geeft aan de uitspraken van de rechter en de EDPB?
Nee. Dit standpunt, zoals aangehaald en beschreven in mijn beantwoording op uw vorige vragen, is niet strijdig met voornoemde uitspraken.
Biedt het geactualiseerde Grondwetsartikel 13 over het brief- en telecommunicatiegeheim een absolute garantie dat er geen verzwakkingen van end-to-end versleuteling mogen plaatsvinden in Nederland? Zijn de aanbevelingen van de staatscommissie-Grondwet 2010 hiermee volledig geïmplementeerd?7
De doelstelling van artikel 13 Grondwet (Gw) betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid van communicatie. Die bescherming geldt met en zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om daartegen te beschermen. Artikel 13 schrijft niet voor of en op welke wijze private partijen hun communicatie dienen te beschermen.20 Dat een beveiligingsmethode eventueel gekraakt kan worden doet aan de juridische bescherming niet af.21 Overigens biedt artikel 13 Gw expliciet de mogelijkheid inperkingen te maken op het communicatiegeheim. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Een voorbeeld van een dergelijke beperking is inzet van de interceptiebevoegdheid ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Voorafgaande machtiging van de rechter is dan vereist.
In 2010 adviseerde de Staatscommissie om de bescherming van artikel 13 Gw te beperken tot de transportfase van de informatie en de inhoud van de communicatie buiten de bescherming van artikel 13 te laten vallen.22 In de memorie van toelichting bij de herziening van dit grondwetsartikel, alsmede tijdens debatten over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is toegelicht waarom voor een andere, tevens techniek-onafhankelijke benadering is gekozen bij de vormgeving van dit grondwetsartikel.23 In de kern komt het erop neer dat bij de bescherming van het telecommunicatiegeheim is gekozen om niet het middel dat bescherming kan bieden, maar bescherming van de inhoud van de communicatie zelf centraal te stellen.24
Bent u bereid om samen met de nationale politie en de Autoriteit Persoonsgegevens tot een eenduidig standpunt te komen over het borgen van end-to-end versleuteling, dat recht doet aan de uitspraken van het EHRM, EHJ en de EDPB, en dit blijvend uit te dragen in Nederland en Europa?
Zoals gezegd is voornoemd standpunt inzake end-to-end-encryptie niet strijdig met voornoemde uitspraken. Voor nadere uitleg verwijs ik naar mijn puntsgewijze beantwoording van vraag 10.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het aantal mensen in Nederland met gonorroe flink doorstijgt |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de verontrustende stijging van gonorroe besmettingen en de daling van condoomgebruik bij jongeren?1
De daling in het condoomgebruik onder jongeren en de stijging van het aantal soa’s, in het bijzonder de stijging van gonorroe onder jonge heteroseksuelen, zien wij als een zorgelijke ontwikkeling. We zien dat het condoomgebruik afneemt bij zowel jongens als meiden. Over de precieze kenmerken van de groep waar de daling in het condoomgebruik te zien is, is nog weinig bekend. De daling in het condoomgebruik is een zorg in relatie tot het tegengaan van onbedoelde zwangerschappen en de stijging van soa’s. De stijging van gonorroe betreft een stijging van het aantal diagnoses bij de Centra Seksuele Gezondheid van de GGD’en.2 De stijging van gonorroe wordt, vanaf de eerste waarneming in 2022 door het RIVM, nauwgezet in de gaten gehouden. Hiertoe hebben wij regelmatig contact met het RIVM. Het RIVM heeft ons laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt.
Bent u van mening dat het testen en laten behandelen van soa’s op dit moment laagdrempelig en toegankelijk genoeg gebeurt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit wel te bewerkstelligen?
Voor soa-zorg kan iedereen primair terecht bij de huisarts. Voor sommige personen is de drempel om naar de huisarts te gaan echter te hoog, terwijl zij wel een verhoogd risico op soa’s lopen. Zij kunnen bij de GGD terecht voor soa-zorg, als aanvulling op het aanbod bij de huisarts. We zijn bekend met de knelpunten in de soa-zorg via de huisarts en via de GGD, waaronder de krapte bij de GGD in combinatie met de grote vraag en de signalen dat niet iedere huisarts voldoende op de hoogte is van de juiste richtlijnen of patiënten op een neutrale manier bejegent. Deze knelpunten hebben invloed op de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de soa-zorg in Nederland.
In de toekomstverkenning naar de Regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg (ASG-regeling) door AEF, waarover uw Kamer eind vorig jaar is geïnformeerd3, zijn deze knelpunten ook genoemd. Besluitvorming over het stelsel en financiering van de (aanvullende) seksuele gezondheidszorg is echter aan een volgend kabinet. Momenteel bereidt het Ministerie van VWS deze besluitvorming voor samen met betrokken partijen.
Bent u bereid om, gezien de ernst van de stijging en de wens van diverse veldpartijen, over te gaan op een structurele voorlichtingscampagne over soa’s in plaats van een incidentele voorlichtingscampagne zoals beschreven in de voortgangsrapportage Seksuele Gezondheid?2
Het Ministerie van VWS zet op verschillende manieren doorlopend in op soa-bestrijding. Zo kunnen jongeren voor eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid terecht op sense.info. Ook voeren bijvoorbeeld GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD. Verder draagt relationele en seksuele vorming op scholen bij aan soa-bestrijding. Scholen worden daarin ondersteund via de Stimuleringsregeling Gezonde relaties & seksualiteit.
We zijn in gesprek met het RIVM en Soa Aids Nederland over wat nodig is om de stijging van gonorroe en de daling van het condoomgebruik tegen te gaan. Het is daarbij niet vanzelfsprekend dat een (structurele) voorlichtingscampagne de beste manier is om deze doelen te bereiken, qua effectiviteit en doelmatigheid. We beseffen dat er, onder andere bij veldpartijen, behoefte is aan verschillende gerichte activiteiten met een structureel karakter waarbij tevens aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Voordat dergelijke activiteiten ontwikkeld en ingezet worden, is het van belang zicht te krijgen op de kenmerken van de groep waar het condoomgebruik afneemt en het aantal soa’s toeneemt. Het is daarbij aan een volgend kabinet om te bepalen of er (financiële) ruimte is voor het vormgeven van dergelijke activiteiten en zo ja, op welke manier.
Wat zijn de voornaamste redenen voor de geconstateerde daling in condoomgebruik? Welke maatregelen zijn er mogelijk om deze daling tegen te gaan anders dan een campagne? Bent u bereid deze maatregelen te nemen?
De monitor «Seks onder je 25e» is het grootste landelijke onderzoek naar seks en relaties onder jongeren van 13 tot 25 jaar. Hieruit blijkt dat er voor deze groep geen opvallende wijzigingen zijn geweest in de redenen om geen condoom te gebruiken in de periode 2017–2023.5 De meest genoemde reden hiervoor is dat er al een ander voorbehoedmiddel werd gebruikt om een zwangerschap te voorkomen. Veelgenoemde andere redenen zijn dat jongeren er soms niet aan denken een condoom te gebruiken, dat ze geen condooms bij zich hebben, dat ze te veel hebben gedronken of dat ze seks minder prettig vinden met condoom. Ook wordt vaak als reden gegeven dat ze elkaar vertrouwen of al lang een relatie hebben. Deze algemene redenen verklaren echter nog niet waarom een grotere groep jongeren de afgelopen jaren geen condoom gebruikt.
Uit een recent overleg dat het Ministerie van VWS voerde met het RIVM en Soa Aids Nederland kwam naar voren dat nog zeer weinig bekend is over de jongeren bij wie de daling in het condoomgebruik te zien is. Het is belangrijk te weten wat daar nu speelt: veranderingen in gedrag, condoomgebruik, risicoperceptie of intentie tot preventie. Om effectieve, doelgerichte interventies te ontwikkelen en in te zetten, is het essentieel om eerst meer zicht te hebben op de kenmerken van deze groep en de determinanten voor hun gedrag rondom condoomgebruik. Daarom zijn wij voornemens om een verdiepend onderzoek uit te voeren, op basis waarvan bepaald kan worden wat er nodig is om de stijging van gonorroe tegen te gaan.
Zijn er maatregelen omtrent soa zorg versneld gezien de verontrustende cijfers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de nieuwe cijfers zijn er door het Ministerie van VWS geen maatregelen versneld. Het RIVM heeft wel een aantal maatregelen genomen – standaard bij een verheffing, zoals het informeren en adviseren van professionals in het veld en het extra uitdiepen van zowel bestaande als nieuwe data om het signaal van de gonorroeverheffing te duiden.
Verder zijn wij, zoals aangeven bij vraag 4, voornemens om verdiepend onderzoek uit te voeren naar de groep jongeren waarbij de daling in het condoomgebruik te zien is.
Wat is de voornaamste reden dat er wisselend en relatief weinig wordt geïnvesteerd in seksuele gezondheid vanuit het gemeentefonds, zoals beschreven in de voortgangsrapportage Seksuele Gezondheid?
Zoals ook wordt genoemd in de Voortgangsrapportage Seksuele Gezondheid hebben we gesprekken gevoerd met gemeenten over dit vraagstuk. Daaruit blijkt dat zij een voorkeur hebben voor de onderwerpen die onderdeel zijn van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA). Dit komt deels doordat ze niet goed weten wat ze kunnen doen en wat werkt qua preventieve inzet om de seksuele gezondheid te verbeteren. Ook blijkt dat er bij gemeenten soms onduidelijkheid bestaat dat zij een verantwoordelijkheid hebben in seksuele gezondheidsbevordering. Daarnaast wordt van gemeenten verwacht dat ze een veelheid aan taken uitvoeren met de middelen uit het gemeentefonds. We hebben geen kwantitatieve gegevens over de mate waarin gemeenten investeren in seksuele gezondheidsbevordering.
Wat zijn de vooruitzichten wat betreft de knelpunten in financiering en het bevorderen van seksuele gezondheid op gemeentelijk niveau?
Gemeenten zijn op grond van de Wet publieke gezondheid verplicht tot het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering (artikel 2, tweede lid onder d). Dit betreft ook gezondheidsbevordering op het gebied van seksuele gezondheid. Gemeenten zijn bezig met de uitvoering van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA). Het bevorderen van seksuele gezondheid sluit aan bij de doelen uit het GALA. De financiële middelen voor het GALA kunnen gemeenten inzetten voor het bevorderen van seksuele gezondheid, indien dit aansluit bij de GALA doelen. Bijvoorbeeld in het bevorderen van een gezonde leefstijl. Om gemeenten hiermee te helpen zullen we samen met kennisinstituten en GGD’en een handreiking schrijven en deze via de GALA infrastructuur onder de aandacht brengen.
Wanneer is de verkenning naar mogelijkheden om kennis en vaardigheden rond seksuele gezondheid van huisartsen te vergroten afgerond?
In opdracht van het Ministerie van VWS is door Rutgers onderzoek verricht naar het bespreekbaar maken van seksualiteit in de zorg.6 Naar aanleiding van dit onderzoek voert het Ministerie van VWS verkennende gesprekken over de kennis en vaardigheden van huisartsen op het gebied van seksuele gezondheid. De resultaten van deze gesprekken worden betrokken in de besluitvorming over het stelsel en financiering van de (aanvullende) seksuele gezondheidszorg door een volgend kabinet, waar in het antwoord op vraag 2 ook aan wordt gerefereerd. Er is dus geen sprake van een op zichzelf staande verkenning.
Wat zijn de voornaamste redenen dat jongeren het gevoel hebben onvoldoende informatie te krijgen over anticonceptie, voortplanting en soa’s/hiv? In hoeverre bieden scholen in het funderend onderwijs voldoende informatie over deze thema’s en zijn hier minimale kwaliteitseisen aan verbonden?
Uit Seks onder je 25e (2023) blijkt dat jongeren vinden dat in te weinig lessen aandacht is voor relationele en seksuele vorming en dat ze niet de informatie krijgen die ze willen, bijvoorbeeld over andere aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen, zoals seksuele grensoverschrijding, seksueel plezier en seks in de media. Uit onderzoek van DUO, Rutgers en Soa Aids Nederland onder schoolleiders en docenten in het voortgezet onderwijs7 en het middelbaar beroepsonderwijs8 blijkt dat circa 6 op de 10 docenten zelf ontevreden zijn over de wijze waarop in reguliere lesmethoden (voor bijvoorbeeld biologie en maatschappijleer) aandacht wordt besteed aan relationele en seksuele vorming. Sommige docenten maken daarom gebruik van aanvullend lesmateriaal.
De landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geven aan wat kinderen moeten kennen en kunnen. Zo zijn scholen op grond van kerndoel 38 verplicht om leerlingen te leren respectvol om te gaan met seksualiteit en diversiteit binnen de samenleving. En op grond van kerndoel 41 moeten leerlingen onder andere leren over de functies van hun eigen lichaam en hoe ze voor hun eigen gezondheid en welzijn kunnen zorgen. Met name kerndoel 41 biedt aanknopingspunten voor onderwijs over anticonceptie, voortplanting en soa’s/hiv. Voor alle kerndoelen geldt dat scholen zelf bepalen hoe zij hier invulling aan geven en welke lesmethoden ze voor hun lessen inzetten. Hierdoor kan het per school verschillen hoeveel aandacht er is voor relationele en seksuele vorming. Dit past bij de autonomie die scholen hebben onder artikel 23 van de Grondwet.
Om de impact van de lessen relationele en seksuele vorming te vergroten, verkent de regeringscommissaris Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een doorlopende lijn van aanpak en leren voor funderend, beroeps- en wetenschappelijk onderwijs.9 Ze doet dit samen met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de sectorraden. Voor de zomer van 2024 deelt de regeringscommissaris haar ideeën hierover.
Het bericht ‘Van plofkip tot slacht: hoe heilig is het halalkeurmerk in de supermarkt eigenlijk’ |
|
Doğukan Ergin (DENK), Ismail El Abassi (DENK) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van plofkip tot slacht: hoe heilig is het halalkeurmerk in de supermarkt eigenlijk?»1
Ja.
Wat vindt u ervan dat supermarkten hebben toegezegd geen plofkippen meer te verkopen, maar dat alsnog doen door dit te verhullen met een halalkeurmerk?
Supermarkten in Nederland hebben aangegeven de overstap te maken naar het aanbieden van kippenvlees dat minimaal één ster van het Beter Leven keurmerk (BLk1*) van de Dierenbescherming draagt. Dit juich ik toe, omdat het vleeskuikenhouders ondersteunt in het maken van een belangrijke stap naar een meer dierwaardige veehouderij en hen een verdienmodel en zekerheid in vaste ketenrelaties voor de Nederlandse markt biedt. Vaak geven de supermarkten overigens aan de overstap naar BLk1* voor bepaalde delen van het assortiment te maken, zoals het verse vlees of het huismerk assortiment. Supermarkten die (een deel van hun) kip-assortiment omzetten naar BLk1* gaan daarmee verder dan wat minimaal wettelijk vereist is en dit is een privaat initiatief. Het is niet aan mij als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), noch aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), om te oordelen over deze keuze van de supermarkten. Uiteraard moeten supermarkten wel altijd zorgen voor juiste informatie richting consumenten zodat zij goed geïnformeerd een weloverwogen aankoopkeuze kunnen maken.
Schurkt het volgens u niet tegen consumentenbedrog en -misleiding aan dat een plofkip, die aanzienlijk goedkoper is dan een «Beter-Levenkip», voor een veel duurdere prijs wordt verkocht zodat supermarkten de schijn hoog kunnen houden dat alle kippen in de schappen van dezelfde kwaliteit zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van misleidende handelspraktijken bij de grote supermarkten met betrekking tot halalkeurmerken? Zo nee, welke instantie zou volgens u wel geschikt zijn?
Consumenten die vinden dat een reclame misleidend is kunnen een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code2 of hier een melding van maken bij de ACM3 of de NVWA4. Op basis van dergelijke meldingen kunnen instellingen besluiten een onderzoek te starten. De ACM is op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming bevoegd om toezicht te houden op onder andere de Wet Oneerlijke handelspraktijken. Naast deze algemene regels bestaat er sectorspecifieke wet- en regelgeving, bijvoorbeeld als het gaat over levensmiddelen, dierenwelzijn en de communicatie daarover richting consumenten, waar onder andere de NVWA voor het toezicht is aangewezen. In algemene zin geldt hierbij dat handhaving op specifieke wet- en regelgeving voorgaat op de handhaving van generieke consumentenregelgeving.
Toezichthouders hebben onderling contact om in dit soort gevallen met elkaar af te stemmen of er op basis van generieke of specifieke wet- en regelgeving aanleiding is om verder onderzoek te doen. Ik vertrouw op hun expertise, competente beoordeling en adequate afhandeling in gevallen waar mogelijk sprake is van misleiding.
Bent u ervan bewust dat zowel in de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde, als in het door de rijksoverheid ondertekende «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» (hierna: Convenant), moslims de religieuze voorwaarde van dierenwelzijn benadrukken voor halalcertificering? Bent u het dan niet eens dat het een bizarre praktijk is dat supermarkten juist plofkippen voor de prijs van Beter-Levenkippen aan de islamitische gemeenschap verkopen? Is dit niet een archetypisch voorbeeld van «knollen voor citroenen verkopen»?
Uitgangspunt van het Convenant was en is om verbeteringen te realiseren in het welzijn van dieren tijdens de onbedwelmde slacht volgens religieuze riten waarbij tegelijkertijd het grondwettelijke en internationaalrechtelijke vastgelegde recht op godsdienstvrijheid in acht wordt genomen. In de uitzending komen moslims aan het woord over wat halal voor hen betekent. Over de interpretatie van wat «halal» is wordt verschillend gedacht. De overheid mengt zich niet in dergelijke discussies, het halal keurmerk betreft een privaat initiatief. Het is niet aan mij, noch aan de Minister van EZK, om te oordelen wat dit dan zou moeten betekenen voor de keuze van consumenten om kip met of zonder keurmerk te kopen.
In het Convenant staat ook dat het wenselijk is om in lijn met de dierenwelzijnswetten vast te leggen dat regels voor slachthuizen en slachters conform de aanwijzingen van de Commissie Islamitisch Slachten van het Contactorgaan Moslims en Overheid geschiedt. In de aflevering van de Keuringsdienst wordt echter beweerd dat eenieder een «halalbureau» kan openen en halalkeurmerken naar willekeur kan uitdelen. Vindt u dit niet zorgwekkend gezien de misbruikgevoeligheid van deze optie?
Halal is de term waarmee moslims aangegeven wat voor hen is toegestaan. In Nederland zijn er meerdere private keuringsbedrijven die halalvlees certificeren. Halal stelt (aanvullende) private eisen aan onbedwelmd geslacht vlees. De overheid mengt zich niet in wanneer iets halal is en of de term wel goed wordt toegepast. Ook is toezicht op de naleving van private eisen zoals halal geen overheidsaangelegenheid.
Als gevolg van de gemaakte afspraken in het Convenant zijn slachthuizen die onbedwelmd willen slachten volgens religieuze riten verplicht zich te registreren. In het Besluit houders van dieren is in artikel 5.5b, tweede lid, opgenomen dat registratie plaatsvindt op voordracht van een organisatie die geacht wordt de betrokken geloofsgemeenschap te vertegenwoordigen. Wat de Joodse gemeenschap betreft is dit in elk geval het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en wat de islamitische gemeenschap betreft is dit in elk geval het Contactorgaan Moslims en Overheid. Naast deze convenantspartijen is voordracht door een andere vertegenwoordigde organisatie mogelijk. In de praktijk is dit nog niet voorgekomen. Ik zie niet op welke wijze er een misbruikgevoelige koppeling zou kunnen zijn tussen de voordracht door geloofsgemeenschappen van de registratie van slachthuizen enerzijds en het uitgeven van halalkeurmerken anderzijds.
In artikel 5.2 van het Convenant staat dat de rijksoverheid zich in zal spannen om een wettelijke basis te creëren voor permanent toezicht op slachthuizen die onbedwelmd slachten volgens religieuze riten alsmede voor de doorberekening van de kosten van het permanente toezicht aan de slachthuizen. Wat is er van die inspanning terechtgekomen sinds juni 2012 toen het Convenant werd ondertekend? Vindt u dat er voldoende inspanning is geleverd in het licht van de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde? Zo nee, wat bent u voornemens te gaan doen om zich effectiever in te spannen?
Vanaf 1 januari 2018 wordt onbedwelmde rituele slacht uitgevoerd volgens de aangescherpte regels, die volgen uit het «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten», die opgenomen zijn in het Besluit houders van dieren (bepaalde bij of krachtens de artikelen en regels die volgen uit hoofdstuk 5, paragraaf 1). Belangrijke bepalingen hierbij zijn de verplichte bedwelming die een dier moet krijgen uiterlijk 40 seconden na het aansnijden, indien het dier dan het bewustzijn nog niet verloren heeft en het permanente toezicht door de NVWA bij de onbedwelmde slacht, waarvan de kosten door het slachthuis worden gedragen. Slachterijen die onbedwelmd willen slachten geven dit vooraf aan bij de NVWA. De NVWA wijst een toezichthouder toe, die gedurende de tijd dat er onbedwelmd geslacht wordt, uitsluitend belast is met het toezicht houden op de uitvoering van de onbedwelmde slacht. Hierbij registreert de NVWA alle aantallen dieren die onbedwelmd worden aangesneden zoals ik uw Kamer eerder meldde (o.a. Kamerstuk 31 571, nr. 32 en 33). Deloitte Consulting B.V. evalueerde in 2021 de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Convenant. De belangrijkste conclusie van Deloitte is, dat het Convenant doelmatig en doeltreffend is en goed functioneert in de praktijk (Kamerstuk 28 286, nr. 1232). Ik ben dan ook van mening dat er voldoende inspanning is geleverd om de wettelijke basis te creëren voor het permanente toezicht op de onbedwelmde rituele slacht alsmede voor de doorberekening van de kosten van het permanente toezicht aan de slachthuizen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het halal-keurmerk een beschermd keurmerk kan worden die niet willekeurig door ieder bureau uitgedeeld kan worden, om daarmee het gevaar van consumentenbedrog tegen te gaan? Wat voor rol zou de Raad van Accreditatie hier bijvoorbeeld in kunnen krijgen?
Er zijn op dit moment procedures in Nederland waarmee een keurmerk zich kan onderscheiden op betrouwbaarheid. Toetsende instanties, die keurmerken afgeven, kunnen zich laten accrediteren door de Raad voor Accreditatie. Als een toetsende instantie geaccrediteerd is, kunnen consumenten erop vertrouwen dat het keurmerk dat deze instantie afgeeft echt onafhankelijk en deskundig is. Gelet op deze procedure zie ik op dit moment geen verdere rol voor de overheid weggelegd.
Bent u bereid opnieuw met moslimorganisaties in gesprek te treden om het toezicht vanuit de islamitische gemeenschap zelf op de halal-slacht te verbeteren? Bent u bereid daar de expertise en de ondersteuning van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor aan te wenden om de islamitische gemeenschap daarbij op weg te helpen?
Halal-certificatie betreft uitsluitend private (aanvullende) eisen. Toezicht op de naleving van deze private eisen is geen overheidsaangelegenheid, mits ze niet strijdig zijn met de geldende wet- en regelgeving. De NVWA houdt wel toezicht op naleving van alle wettelijke eisen met betrekking tot diergezondheid, dierenwelzijn, hygiëne en voedselveiligheid, zowel bij reguliere als onbedwelmde slacht volgens religieuze riten. Contact Orgaan Moslims en Overheid (CMO) refereert in de uitzending aan de oprichting van een halal-standaard. Het Ministerie van LNV heeft een eerdere versie van deze standaard gelezen en terugkoppeling gegeven op punten betreffend de vigerende wet- en regelgeving. Daarnaast is meermaals benadrukt dat er geen formele rol is voor het ministerie of de NVWA bij de totstandkoming of vaststelling van een halal-standaard. Dit betreft een private aangelegenheid en er zal dus geen sprake zijn van goedkeuring door het ministerie of de NVWA. Dit geldt tevens voor bespreking op EU-niveau.
Heeft u de misbruikgevoeligheid van halalcertificering al ooit op EU-niveau besproken om een eventueel waterbedeffect tegen te gaan wanneer de halaleisen in het ene land strikter worden dan in het andere land? Zo ja, wat zijn de voornemens geweest om op EU-niveau tot een harmonisering van halalkeuringen te komen? Zo nee, wanneer zou u dit op EU-niveau als agendapunt bespreekbaar kunnen maken?
De Minister van EZK en ik zien geen rol voor onze ministeries bij de totstandkoming, vaststelling of keuringen rond halalcertificering. Het betreft in de basis een private aangelegenheid. Gezien voorgaande heeft het kabinet hierover dan ook geen gesprekken op EU-niveau gevoerd en is het ook niet voornemens dat te doen.