Bent u op de hoogte van het rapport «We’re Indians too» van de organisatie Open Doors, waarin een analyse is gemaakt van een toename in mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India?
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat in het rapport ruim 1.600 incidenten van geloofsvervolging van christenen in de periode 2014–maart 2018 worden geanalyseerd en het rapport een beeld schetst van het land India, waarin onder andere geen ruimte is voor niet-Hindoes, anti-bekeringswetten haat en intolerantie in de hand werken en er sprake is van ernstige inperking van de rechten van Dalits en vrouwen? Bent u bereid om deze conclusies te delen met vertegenwoordigers van de Indiase overheid en hen aan te sporen acties van haat en intolerantie te veroordelen en politici en ambtenaren die zich hieraan schuldig maken te vervolgen?
Het kabinet deelt de zorgen over de ontwikkelingen m.b.t. de religieuze vrijheid in India. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen, waaronder religieuze en andere minderheden. In deze dialoog komt ook vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. In India is de vrijheid van religie verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu, of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen door het Hof te laten toetsen.
De mensenrechtenambassadeur bracht eind 2017 een bezoek aan India. Tijdens dit bezoek besteedde hij expliciet aandacht aan het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging en de wetten die in een aantal Indiase deelstaten zijn aangenomen die veranderen van geloofs- of levensovertuiging bemoeilijken. Ook ondersteunt Nederland projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u om via bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en in contacten met parlementsleden en vertegenwoordigers van Indiase staten, waarin anti-bekeringswetten van kracht zijn, deze wetten ter discussie te stellen of misbruik ervan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Indiase overheid, onder wie ook Minister-President Narendra Modi, te stimuleren in het verduidelijken en uitdragen van de overtuiging dat een vreedzame uitvoering van grondwettelijke bescherming van alle geloofsovertuigingen, inclusief het recht om samen te komen, de geloofsovertuiging te praktiseren en uit te dragen, niet op gespannen voet staat met de secties 153A en 295A uit het Indiase wetboek van strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met andere landen de Indiase overheid aan te spreken op de inperkende classificatie van Dalits, zoals vermeld in de Grondwet?
De multilaterale dialoog met India over mensenrechten vindt plaats in de VN en tijdens de EU – India mensenrechtendialoog. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten van een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende rechtsstaat evenals gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review Working Group op 4 mei 2017 in Genève heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over vrijheid van religie en levensovertuiging en de conversiewetten in een aantal Indiase deelstaten.
Bent u bereid de Indiase overheid aan te spreken op de dubbele uitsluiting die optreedt als vrouwen uit religieuze minderheden ook nog gekarakteriseerd worden als Dalits, en u in te zetten voor gelijke rechten van allen, ongeacht geslacht of geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in ontmoetingen op economisch of ander vlak de mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen zoals genoemd in dit rapport en andere onderzoeken, zoals het kortgeleden in het Verenigd Koninkrijk verschenen rapport «Independent review for the foreign secretary of FCO support for persecuted Christians»?
Nederland zet zich in voor universele mensenrechten en voor naleving van de internationale mensenrechtenverdragen en zal dat blijven doen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn twee van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechten-beleid van Nederland. Het belang hiervan wordt in gesprekken met Indiase autoriteiten aan de orde gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u voor initiëring en ondersteuning van een internationaal monitoring systeem om schendingen van de vrijheid van geloof en levensovertuiging nog beter in kaart te brengen?
Nederland ondersteunt – ook in financieel opzicht – de diverse multilaterale monitoringsmechanismen zoals deze onder de internationale mensenrechten-verdragen zijn gecreëerd. Ook ben ik voornemens om de onlangs aangestelde Speciaal Gezant religie en levensovertuiging te vragen naar India te gaan om daar met overheid en maatschappelijke organisaties te spreken over vrijheid van religie en levensovertuiging.
Hoe verwacht u dat de situatie van religieuze minderheden zich zal ontwikkelen nu het ernaar uitziet dat de hindoe-nationalistische partij van premier Modi bij de laatste verkiezingen een grote meerderheid in het parlement heeft behaald?
Het kabinet kan niet speculeren over de ontwikkelingen in India na de verkiezingsoverwinning van Minister-President Modi.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de behandeling van christenen en moslims in India ook op Europees niveau aangekaart wordt?
De EU heeft met India een reguliere mensenrechtendialoog waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten.
Het voornemen van Japan om de commerciële walvisjacht te hervatten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Japan maakt zich klaar om commerciële walvisjacht te hervatten»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat door het sluiten van het handelsakkoord tussen de Europese Unie en Japan (JEFTA) de kans op een oplossing voor de Japanse walvisvangst zou worden vergroot? (VAO RBZ-Handel d.d. 17 mei 2018)
Ik heb aangegeven dat Nederland zich verzet tegen illegale walvisvangst door Japan en dat een handelsakkoord met een robuust duurzaamheidshoofdstuk de kansen vergroot om tot een oplossing te komen.
Welke gesprekken zijn sinds het aanvaarden van JEFTA met Japan gevoerd over walvisvangst en dolfijnenslachtingen op bilateraal- en EU-niveau? Wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Nederland geeft in bilaterale gesprekken geregeld aan dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Nederland betreurt het Japanse besluit om de walvisvangst te hervatten en zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC). Zo zijn de Nederlandse teleurstelling en zorgen tijdens het bezoek van premier Abe aan Nederland op 9 januari jl. duidelijk overgebracht. Meest recentelijk is het onderwerp in gesprek met de Japanse ambassade in Den Haag op 3 juli jl. geadresseerd.
Het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling biedt een aanknopingspunt om over de handelskant van milieuvraagstukken en de naleving van milieuakkoorden in gesprek te treden met Japan. Sinds inwerkingtreding van het handelsakkoord op 1 februari 2019 hebben Japan en de EU gewerkt aan het opzetten van de nationale adviesgroepen. Via deze adviesgroepen kan het maatschappelijk middenveld aanbevelingen doen aan het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling. De eerste bijeenkomst van dit Comité is voorzien begin 2020.
Welke mogelijkheden biedt JEFTA om nu concreet de dialoog aan te gaan over het Japanse voornemen om de commerciële walvisvaart als zodanig te hervatten en dit niet langer te verhullen als wetenschappelijk onderzoek? Bent u voornemens van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
De EU staat de handel in walvisproducten niet toe, conform de afspraken onder de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten (CITES). Het handelsakkoord met Japan bevestigt deze afspraak. In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling herbevestigen Japan en de EU hun multilaterale milieuafspraken. Nederland zal binnen de EU aandringen op het bespreken van de Japanse hervatting van de walvisjacht in het kader van het duurzaamheidshoofdstuk tijdens het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling begin 2020.
Ziet u op het terrein van handel en/of diplomatie mogelijkheden om ook IJsland en Noorwegen te bewegen om permanent te stoppen met het jagen op walvissen? Zo ja, welke?
Nederland heeft in 2018 gezamenlijk met de andere EU lidstaten een diplomatiek appèl gedaan middels demarches aan beide landen om met hun walvisjacht activiteiten te stoppen. Daarnaast heeft de Raad in december 2018 Raadsconclusies aangenomen waarin IJsland en Noorwegen worden opgeroepen het internationaal overeengekomen moratorium op commerciële walvisjacht dat werd vastgesteld onder de IWC te respecteren.
Hoge marktconcentratie onder dagbladuitgeverijen |
|
Kees Verhoeven (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Independer overgenomen door de Persgroep»1, «De Persgroep en TMG starten joint venture rond occasionmarkt»2 en «2018 was een prima jaar voor dagbladuitgevers»?3
Ja
Kent u voorts de berichten «Freelance (foto)journalisten eisen via de rechter hogere vergoeding van De Persgroep»4 en «Eerste resultaten Monitor: Freelancetarieven Persgroep en Mediahuis verder gedaald?5
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat De Persgroep door overnames en andere samenwerkingsvormen qua omvang fors uitbreidt en een steeds grotere speler op de markt van dagbladuitgeverijen wordt?
Nederland kent een hybride mediasector waarin zowel publieke aanbieders als private nieuwsorganisaties actief zijn. Op de van oudsher private dagbladenmarkt is al geruime tijd sprake van een hoge concentratie van eigenaarschap. De Persgroep en Mediahuis Nederland zijn de twee grootste spelers op deze markt,6 die sinds 2000 dalende omzetcijfers laat zien. De transitie van papier naar digitaal toont zich in de jaarverslagen van de sector. Ondanks een duidelijke stijging van inkomsten uit digitaleabonnementen en advertenties daalde de totale lezersmarkt – die voor papier én digitaal – in 2018 met ongeveer € 4 miljoen. De totale inkomsten uit advertenties stegen met bijna € 1 miljoen. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. Het is in het publiek belang dat Nederlanders toegang hebben tot een pluriform en onafhankelijk aanbod van nieuws. Een private markt met rendabele nieuwsorganisaties draagt daaraan bij.
Hoe duidt u het feit dat door met de verdere uitbreiding van De Persgroep de competitie binnen deze markt steeds verder afneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met dergelijke marktconcentratie van dagbladen steeds verdere kartelvorming in de richting van oligopolie plaatsvindt? Hoe duidt u dit in het kader van het publieke belang van onafhankelijke nieuwsvoorziening en onafhankelijke pers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u de toenemende marktconcentratie van dagbladen in relatie tot de steeds betere verkoopcijfers van dagbladuitgeverijen? In hoeverre is hier nog sprake van een voldoende competitieve markt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt marktconcentratie van in dit geval De Persgroep getoetst? Welke rol voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet u hier?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Nadat de partijen hun voornemen hebben gemeld, zal de toezichthouder onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe zal de ACM allereerst kijken naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. In dat laatste geval kan de sterke onderhandelingspositie van afnemers, het grotere marktaandeel van partijen na de concentratie compenseren.
De overname van Independer door De Persgroep is eind oktober 2018 bij de ACM gemeld. De Persgroep is een Nederlandse uitgever en eigenaar van een aantal landelijke (AD, Volkskrant, Trouw, Parool) en regionale kranten. Daarnaast biedt Persgroep een aantal online diensten aan waaronder vacaturesites (Intermediair, Nationale Vacaturebank), advertentieplatform Autotrack, Tweakers.net, Reclamefolder.nl en een video-website (MyChannels). Independer exploiteert het Nederlandse prijsvergelijkingsplatform «www.independer.nl» dat prijsvergelijkingsdiensten aanbiedt voor diverse verzekeringsproducten, financiële producten en energieproducten. De ACM heeft in haar beoordeling van de overname gekeken naar de mogelijke effecten van deze overname op de mededinging, waarbij de rol van data is meegenomen. Na onderzoek heeft de ACM deze concentratie goedgekeurd aangezien zij geen reden had om aan te nemen dat de overname de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren.7
Hoe duidt u het feit dat de tarieven voor freelancejournalisten en -fotografen bij de grootste mediaorganisaties in 2018 zijn gedaald?
De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector heeft al geruime tijd mijn aandacht. De SER en de Raad voor Cultuur hebben in 2017 geconstateerd dat werkenden in de culturele en creatieve sector een zwakke onderhandelingspositie hebben.8 Ongeacht het niveau van concentratie in de markt is het van belang dat de journalistieke sector de ruimte heeft om zelf maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige»,9 komt er o.a. een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 en werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de toezichthouder meer duidelijkheid scheppen over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken. Daarnaast geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher inzake collectieve onderhandeling in de culturele en creatieve sector, waarbij de eerder genoemde maatregelen in ogenschouw worden genomen.10 Zoals vermeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.11
Hoe verhoudt zich de verlaging van de tarieven voor freelancers bij de grootste mediaorganisaties tot de hoge marktconcentratie van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre benadeelt het gegeven dat zzp’ers niet collectief mogen onderhandelen, hun onderhandelingspositie ten opzichte van deze mediaorganisaties? Hebben freelancers voldoende marktmacht om over hun tarieven te onderhandelen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre heeft deze marktconcentratie effect op concurrentie onder dagbladen rondom abonneetarieven en vergoedingen voor het inhuren van freelance(foto)journalisten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt de concentratiegraad van dagbladuitgevers in Nederland zich tot andere EU-lidstaten?
Mij zijn geen studies bekend waaruit een cijfermatige vergelijking tussen EU-lidstaten op te maken is.
Gedupeerde huurders in Honselersdijk |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewoners boos op Vestia: «Alsof je wakker wordt met een hap zand in je mond»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
In het bericht wordt de situatie van huurders in Honselersdijk beschreven waar groot onderhoud heeft plaatsgevonden. De huurders in het artikel geven aan met verschillende problemen rond de renovatie van hun woning te maken te hebben. In algemene zin wordt onder renovatie zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging verstaan. Of in deze zaak nu sprake is van onderhoud (verhelpen van onderhoudsgebreken) of renovatie (aanbrengen van voorheen niet aanwezige voorzieningen waardoor het wooncomfort geacht wordt te zijn gestegen), of een combinatie van beide, is kan ik, aan de hand van het bericht en in mijn rol als stelselverantwoordelijke, niet beoordelen. Wel zet ik graag kort voor u uit een welke wederzijdse rechten en plichten voor verhuurders en huurders in dit soort situaties gelden.
Conform de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) dient de verhuurder de huurder, bewonerscommissie en huurdersorganisatie te informeren over voorgenomen wijzigingen in beleid en beheer, waaronder het voornemen tot renoveren van woningen. Uit het bericht in het Algemeen Dagblad blijkt niet hoe deze voorbereidende stappen verder zijn verlopen.
In het bericht geven individuele bewoners aan dat zij ontevreden zijn over de uitvoering van de renovatie van hun woning. De verhuurder heeft de plicht de woning te onderhouden. Huurders moeten de verhuurder dus in de gelegenheid stellen om onderhoudsgebreken te herstellen. Tegelijkertijd mag van een verhuurder verwacht worden dat hij de overlast van het herstel van de onderhoudsgebreken voor de huurder tot een minimum beperkt (het leveren van het rustig woongenot).
In algemene zin geldt dat woningcorporaties verplicht zijn om in overleg met gemeente en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement op te stellen voor sloop/renovatie en de betrokkenheid van huurders daarbij. Over het blijven bewonen van panden zijn regels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Enerzijds gaat het er daarbij om dat de verhuurder verplicht is de huurder het woongenot te verschaffen. Anderzijds gaat het er daarbij om dat een huurder dringende onderhoudswerkzaamheden moet gedogen.
Uit het krantenbericht blijkt dat zowel voor de bewoners als voor Vestia de renovatiewerkzaamheden anders zijn verlopen dan voorzien was. Het is dan zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Ik zou graag zien dat huurder en verhuurder samen tot een oplossing komen. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder in dat geval naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen. Daarom is het van belang om vooraf afspraken te maken over een procedure die in werking treedt als de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken.
Welke rechten en plichten hebben huurders van sociale huurwoningen bij groot onderhoud en renovaties, specifiek ten aanzien van tijdige communicatie, het treffen van voorbereidingen, tijdelijke huisvesting en vergoedingen? Is overeenkomstig gehandeld door Vestia?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met de gemeente Westland en/of Vestia over de onbehoorlijke behandeling van deze huurders door Vestia? Zo ja, wat was daarvan het resultaat? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen om te bevorderen dat huurders fatsoenlijk worden behandeld door Vestia?
Het stelsel van wederzijdse rechten en plichten, zoals hierboven is weergegeven, biedt de huurder en verhuurder genoeg mogelijkheden om in deze specifieke zaak tot een oplossing te komen. Het past derhalve niet in mijn rol van stelselverantwoordelijke om de gemeente Westland of Vestia aan te spreken op een lopende zaak omtrent de behandeling van huurders.
Kunt u aangeven of de huurwoningen op de nominatie staan om verkocht te worden?
Vestia heeft conform het verbeterplan als doelstelling om de woningen in ze zogenaamde maatwerkgemeenten, waaronder de gemeente Westland te verkopen. Hoewel het op basis van dit artikel niet bekend is om welke specifieke woningen het gaat kan ervan uit gegaan worden dat hiervoor hetzelfde geldt als het overige Vestiabezit in de gemeente Westland. Op 9 juli is uw kamer geïnformeerd over het rapport van de bestuurlijk regisseur en de volkshuisvestelijke opgave Vestiagemeenten2. De bestuurlijk regisseur adviseert deze woningen over te dragen aan een andere lokale woningcorporatie en om dit te bespoedigen bestuurlijke tafels te organiseren per gemeente. In de brief waarmee ik u op 9 juli heb geïnformeerd heb ik aangegeven dit te ondersteunen en mij hiervoor in te spannen. Een mogelijke verkoop ontslaat de verhuurder echter niet van een plicht tot goed verhuurderschap.
Aan welke kwalificaties moet personeel voldoen om dergelijke renovaties uit te voeren? Welke veiligheidseisen moeten worden nageleefd bij dergelijke renovaties? Kunt u aangeven of hieraan wordt voldaan?
Er zijn geen wettelijke kwalificaties waaraan dit personeel moet voldoen. Tijdens de uitvoering van bouw- of sloopwerkzaamheden gelden altijd de voorschriften uit hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit. Deze voorschriften zijn er op gericht onveilige situaties te voorkomen en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Toezicht op deze voorschriften ligt bij de gemeente.
Wat vindt u ervan dat Vestia reeds met de renovaties is begonnen zonder dat het over de vereiste vergunningen beschikte?
Voor (ver)bouwen is meestal een omgevingsvergunning voor bouwen nodig. Soms heeft men geen omgevingsvergunning nodig. Bijvoorbeeld voor onderhoud of het plaatsen van een dakkapel aan de achterkant van een woning. Het is aan de gemeente om Vestia al dan niet op het juiste moment een bouwvergunning te verlenen. Indien een omgevingsvergunning is vereist, mag de eigenaar (verhuurder) niet met de verbouwing/renovatie beginnen voordat hij de omgevingsvergunning heeft ontvangen.
Is hier naar uw inschatting sprake van onderhoud of een renovatie? Zou het niet beter zijn om huurders tijdelijk elders te huisvesten zodat zij geen grote hinder ondervinden van de werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huurders recht hebben op financiële compensatie, nu hun huis al bijna een maand open ligt en daardoor deels onbewoonbaar is geworden en schade is geleden aan persoonlijke eigendommen? Zo nee, waarom niet?
Huurders van woningen hebben recht op huurverlaging als zij een verminderd woongenot hebben door een onderhoudsgebrek waarvoor de verhuurder de verplichting heeft die te verhelpen (dus niet bij het «klein en dagelijks onderhoud» dat de huurder zelf moet verrichten).
Als Vestia niet zelf ter compensatie een tijdelijke huurverlaging toekent of niet goedschiks met een verzoek om tijdelijke huurverlaging instemt, kunnen huurders kunnen die huurvermindering langs twee wegen bewerkstelligen.
De ene weg is via de rechter. Dat kunnen huurders direct doen nadat de verhuurder in kennis is gesteld van het onderhoudsgebrek.
Een andere weg is via de Huurcommissie. Dan moeten huurders het onderhoudsgebrek eerst schriftelijk melden aan de verhuurder en die dan eerst zes weken de gelegenheid geven om het onderhoudsgebrek te verhelpen. Als de verhuurder dat niet doet, kan de huurder een verzoek bij de Huurcommissie indienen voor tijdelijke huurverlaging. Als de Huurcommissie van oordeel is dat de huur tijdelijk verlaagd moet worden, gaat die huurverlaging in op de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de schriftelijke kennisgeving van het onderhoudsgebrek aan de verhuurder heeft gedaan.
Huurders kunnen bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) gratis juridisch advies krijgen over welke weg voor hen de meest geëigende weg is.
Het bericht ‘Madagascar: Take decisive steps to end torture and killings by security forces’ |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Madagascar: Take decisive steps to end torture and killings by security forces» van 29 juni jl?1
Ja.
Ondersteunt u deze oproep van Amnesty International aan de autoriteiten van Madagaskar om een ‹einde te maken aan de diepgewortelde cultuur van straffeloosheid voor moorden, marteling en andere mishandelingen die worden gepleegd door de veiligheidstroepen? Zo ja, op welke wijze heeft u daar uiting aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Straffeloosheid voor moorden, martelingen en andere mishandelingen door veiligheidstroepen is in iedere context volstrekt onacceptabel. Dus ook in Madagaskar. Nederland kan zich daarom vinden in de oproep van Amnesty International aan Madagaskar om bij verdenkingen van zulk geweld in te grijpen, onderzoek te doen en verdachten te vervolgen en berechten in een eerlijk proces. Nederland bespreekt deze zaken met de autoriteiten van Madagaskar, met name in multilaterale fora, zie hiervoor tevens het antwoord op vragen 5 en 6.
Heeft u zicht op de detentieomstandigheden in gevangenissen in Madagaskar, waar volgens Amnesty International onder meer sprake is van overbevolking, foltering en het niet scheiden van verdachten in afwachting van een proces en veroordeelde criminelen? Zo ja, hoe zijn die omstandigheden volgens u en voldoen zij aan internationale standaarden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen ambassade of beroepsconsulaat in Madagaskar en kan derhalve niet uit eigen waarnemingen putten, bijvoorbeeld over de mate van overbevolking of de hoeveelheid minderjarigen die gevangen zitten in Madagaskar.
Hoewel er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot het opleggen van een gevangenisstraf aan minderjarigen, zijn schendingen van de rechten van minderjarigen, zoals Amnesty International deze in hun rapport over detentieomstandigheden in Madagaskar uit 2018 omschrijft, onacceptabel.
Is het u bekend hoeveel van de mensen die gevangen zitten in Madagaskar minderjarig zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over het vastzetten van minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van internationale normen die van toepassing zijn op gedetineerden en verdachten?
Nederland heeft de mogelijkheid om via de Europese Unie, en in het bijzonder via de reguliere politieke artikel 8 dialoog tussen de EU en Madagaskar, de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van mensenrechten en internationale standaarden. De meest recente bijeenkomst in dit kader vond plaats op 2 mei jl. te Antananarivo, met de nieuw verkozen President Rajoelina. Nederland nam vanuit de ambassade in Dar es Salaam deel aan deze dialoog. Tijdens de bespreking van het agendapunt mensenrechten sprak de EU haar zorg uit over de overbevolking van de gevangenissen en de cultuur van straffeloosheid binnen veiligheids- en justitiediensten. De recent aangetreden Minister van Justitie van Madagaskar verzekerde de EU dat aanpak van deze onderwerpen hoog op zijn prioriteitenlijst staat. De EU zal de ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de oproep van Deprose Muchena, regionaal directeur van Amnesty International, tot het instellen van een onderzoek naar alle bekende en/of gemelde gevallen van foltering en mishandeling? Ondersteunt u deze oproep? Zo ja, hoe geeft u daar invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt de oproep van de heer Muchena. Nederland zal in EU-verband bij de overheid van Madagaskar blijven benadrukken dat bekende en gemelde gevallen van foltering en mishandeling onderzocht moeten worden en dat de verdachten in een eerlijk proces berecht moeten worden.
Heeft u of gaat u in internationaal verband de mensenrechtensituatie in Madagaskar onder de aandacht brengen? Zo ja, op welke wijze en in welke fora? Zo nee, waarom niet?
Madagaskar ondergaat dit jaar het mensenrechten-examen (de Universal Periodic Review) van de VN Mensenrechtenraad. Tijdens deze Universal Periodic Review, die plaats vindt op 11 november 2019 in Genève, zal Nederland zijn zorgen uitspreken over de detentieomstandigheden in Madagaskar en een aanbeveling aan de overheid van Madagaskar doen aangaande het voorkomen van straffeloosheid. Ook zal Nederland binnen de eerdergenoemde politieke dialoog tussen de EU en Madagaskar aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie.
Bodemwende |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «over hoofdverblijf en erfpachtconstructies» uit «De hypotheekadviseur» van april 2019?1
Ja.
Hoe waardeert u de systematiek van bodemwende en de rol die deze constructie kan spelen bij de verduurzaming van de bebouwde omgeving?
In het Klimaatakkoord is opgenomen dat er een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke én verantwoorde financieringsmogelijkheden beschikbaar dient te zijn voor alle doelgroepen. Dat geeft woningeigenaren de mogelijkheid om verduurzaming van hun woning te financieren op een manier die past bij hun situatie (levensfase, woningtype, financiële positie etc.). Dat kunnen bestaande of nieuwe financieringsmogelijkheden zijn. Bodemwende is een nieuw financieringsinstrument op basis van erfpacht, ontwikkeld op initiatief van enkele gemeenten. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het rijk met betrokken partijen afgesproken dat wordt onderzocht of en onder welke voorwaarden financiering via dergelijke erfpachtmodellen acceptabel en verantwoord is voor woningeigenaren, hypotheekverstrekkers en de aanbieders van die erfpachtfinanciering zelf. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert uw Kamer in het najaar over de conclusies.
Hoe beoordeelt u de in het artikel gestelde conclusie dat de te betalen erfpachtcanon bij gebruik van bodemwende aftrekbaar zou moeten zijn wanneer deze wordt gebruikt voor de verbetering van de betreffende woning?
Aanbieders van producten die verband houden met de financiering van de eigen woning kunnen deze producten in het kader van vooroverleg ter beoordeling voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoordeelt vervolgens of het standpunt van de productaanbieder over de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting van het product juist is. Deze feitelijke beoordeling is voorbehouden aan de Belastingdienst en in het kader van de geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan of vooruitlopen op de uitkomst van de beoordeling van het standpunt over een product van een individuele productaanbieder zoals Bodemwende.
Deelt u de mening dat hierover op korte termijn duidelijkheid moet bestaan? Zo ja, wanneer verwacht u deze duidelijkheid te kunnen verstrekken?
Het uitgangspunt dat financiering van de verduurzaming via erfpachtmodellen acceptabel en verantwoord moet zijn, houdt mede in dat de fiscale behandeling van de financieringsvorm duidelijk moet zijn. De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de beoordeling van de fiscale consequenties van dergelijke financieringsvormen. Zoals in het antwoord in vraag 3 is opgenomen kan ik niet ingaan op vragen over individuele productaanbieders. De mogelijk fiscale gevolgen van financiering via erfpachtmodellen in het algemeen maakt overigens wel deel uit van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in het najaar zal informeren.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Respecteert u het recht van een Kamerlid om informatie op te vragen? Zo ja, hoe verklaart u dan dat u geen informatie verstrekt over wie de vervolgopdracht gaf aan de EDP-auditors aangaande documenten over de CAF 11-zaak? Bent u bereid de opdracht alsnog aan de Kamer te sturen?1
In mijn brief van 21 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 497) heb ik u hierover geïnformeerd, het betreft de volgende passage: «De EDP-auditors hebben ook aangegeven dat zij in hun verslag van 2 oktober zelf een voorstel hebben gedaan voor het vervolg van de werkzaamheden die naar hun mening binnen redelijke tijd door henzelf was uit te voeren. Hun voorstel bestond uit twee varianten. In overleg met het Ministerie van Financiën is de meest uitgebreide variant gekozen. Er was daarbij volgens de auditors geen sprake van een beperking of belemmering. Dit komt overeen met de mail van 2 oktober waarin aan de EDP-auditors wordt bevestigd om de door hen voorgestelde zoekopdracht uit te voeren.»
Wilt u de Kamer eveneens het document doen toekomen waarnaar wordt verwezen in het «proces van beoordeling» over de bevindingen van de EDP-auditors, en waarin de verschillen tussen deze versies zijn toegelicht? Zo nee, waarom niet?
Op 20 november jl. heb ik met uw Kamer de informatie uit deze documenten gedeeld.2 Ik heb de informatie hieruit in mijn brief van 21 juni toegelicht hoe de opdracht en de vervolgopdracht van de EDP-auditors tot stand is gekomen (Kamerstuk 31 066, nr. 497). Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Wanneer is besloten tot «dieper» en «nader» onderzoek? Wat was de aanleiding tot dit extra onderzoek?
In de Kamerbrief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490) heb ik u gemeld dat ik mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen aan Toeslagen heb gevraagd om dieper onderzoek te doen naar de CAF 11-zaak.
Met name in de opstartfase van het CAF-team ontbrak het aan een gestructureerd werkproces en is door Toeslagen ook ongestructureerd gedocumenteerd over CAF-zaken. CAF 11 behoorde tot de eerste zaken van deze aanpak. Helaas was de CAF informatiehuishouding niet goed op orde. Dit maakt dat het destijds gevolgde proces omtrent CAF 11 lastig te achterhalen is.
Wat betekent de formulering dat u ná het onderzoek van de EDP-auditors «later mijn eigen diepgravende exercitie» bent begonnen? Wat behelsde die exercitie?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het onbegrijpelijk voor de ouders is dat er op 28 juni 2019 gesteld wordt dat het over de hele linie fout is gegaan? Kunt u aangeven wat precies de doorslag gaf om zelf tot deze conclusie te komen?
Naar aanleiding van het diepgaande onderzoek dat voorafging aan de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik mij gerealiseerd dat ouders in de knel zijn gekomen en dat excuses alleen niet voldoende zijn. De gesprekken met de ouders hebben dit beeld versterkt. Er is te lang sprake geweest van een tunnelvisie, waarin verdenking van misbruik de overhand had. Daarnaast is mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. De «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Ik realiseer me dat deze gezinnen door het optreden van de overheid tekort zijn gedaan en dat zij in problemen zijn geraakt. Dit raakt mij zeer en ik zal er dan ook alles aan doen om dat vertrouwen te herstellen.
Kunt u de opdracht van het stopzetten van de kinderopvangtoeslag in 2013 naar de Kamer sturen, alsmede de onderbouwing van de rechtmatigheid van het stopzetten?
Deze opdracht is in het najaar 2018 vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Erkent u dat uw uitspraak in het plenair debat over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen (21 maart 2019) over een gastouderbureau dat rommelde met de verantwoordingsuren onjuist is? Zo ja, hoe gaat u de schade die deze ondernemer is aangedaan herstellen? Zo nee, waarom blijft u achter uw uitspraak staan?2 3
Ik heb de Handelingen van het debat van 21 maart jl. (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20182019-65-9.pdf) erop nageslagen. In deze bewoordingen heb ik me niet uitgelaten.
Kunt u aangeven welke disciplinaire maatregelen genomen zijn tegen een medewerker van de Belastingdienst? Kunt u ook aangeven welke verdenkingen daaraan ten grondslag liggen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Zijn de medewerkers van de Belastingdienst die betrokken waren bij het onderzoek naar de zogenaamde fraude en het stopzetten van de kinderopvangtoeslag nog steeds betrokken bij dit onderwerp?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Hoe is het mogelijk dat de dossiers van gedupeerde ouders niet compleet zijn? Wanneer is dit vastgesteld en door wie?
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling door de behandelende medewerkers van Toeslagen in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Op welke grond zou u vertrouwen houden in iemand die keer op keer moet toegeven dat eerder gegeven informatie toch niet klopt? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden?
Ik streef ernaar uw Kamer juist, volledig en tijdig te informeren. Ik heb helaas moeten constateren dat de informatiehuishouding bij CAF-zaken van Toeslagen gebrekkig is gebleken. Die informatiehuishouding is onvoldoende op orde om gegevens van ongeveer vijf jaar geleden gestructureerd terug te kunnen vinden. Daardoor wordt er op verschillende momenten relevante informatie gevonden over deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het klimaatbeleid en de kosten daarvan |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederlanders – die linksom of rechtsom de kosten van het klimaatbeleid moeten betalen – er recht op hebben om volledig en objectief geïnformeerd te worden over de kosten van het beleid en de effecten ervan op het klimaat?
Ja.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het Klimaatakkoord zoals berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de totale kosten en de kosten voor huishoudens?
PBL heeft de meerkosten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. De nationale meerkosten tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. Deze nationale (meer)kosten bedragen volgens PBL € 1,6 tot € 1,9 miljard in 2030. De nationale kosten worden niet uitgesplitst naar burgers en bedrijven, maar zijn de kosten voor de samenleving als geheel.
Keuzes in beleidsinstrumenten bepalen de lasten die bij burgers terechtkomen. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in haar doorrekening van maart jl. de lasten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. Daarbij is een uitsplitsing naar huishoudens en bedrijven gemaakt. Ook is in deze doorrekening het energie- en klimaatbeleid uit het basispad betrokken. Het CPB gaf hiermee een integraal beeld van de lasten die bij huishoudens en bedrijven terechtkomen. De lasten voor huishoudens van het ontwerpKlimaatakkoord (via geboden, verboden of normeringen) raamde het CPB op € 0,3 miljard in 2030. De lasten van het totale energie- en klimaatbeleid (inclusief het ontwerpKlimaatakkoord) voor huishoudens schatte het CPB voor 2030 in op € 3,3 miljard (incl. de € 0,3 miljard via geboden, verboden of normeringen).
Het kabinet heeft aangekondigd dat de belastingen op de energierekening aanzienlijk verlaagd worden. Voor de invulling hiervan verwijs ik naar de brief over het Klimaatakkoord van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
Wat zal de gemiddelde kostenstijging zijn voor mensen in afgelegen gebieden en andere forensen als gevolg van het invoeren van rekeningrijden? Hoe wilt u hen compenseren?
Omdat het nog niet duidelijk is of en welke vorm van rekeningrijden op termijn wordt ingevoerd is deze vraag niet te beantwoorden. De inschatting van effecten zal uiteraard onderdeel zijn van de aangekondigde verkenning hierover.
Erkent u dat een doorrekening van uitsluitend de kosten van het Klimaatakkoord, zonder de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid daarbij te betrekken, een onvolledig en misleidend beeld geeft van de werkelijke kosten van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
De nationale meerkosten die het PBL presenteert tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. PBL heeft uw Kamer eerder toegezegd in de komende periode ook de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid in kaart te brengen.
Het CPB heeft bij de bepaling van lasten- en inkomenseffecten zowel het ontwerpKlimaatakkoord als het klimaat- en energiebeleid uit het basispad in beschouwing genomen.
Bent u bereid om bij de doorrekening ook de effecten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid – zoals onder meer is opgenomen in het in 2013 gesloten Energieakkoord – te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De doorrekening van het CPB van maart jl. maakt ook de inkomenseffecten van het klimaat- en energiebeleid uit het basispad inzichtelijk.
Bent u bereid om een second opinion te laten uitvoeren en daarvoor de effecten ook te laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer? Zo ja, zult u daarvoor hetzelfde budget uittrekken als voor de doorrekening door het PBL? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw op het onafhankelijk oordeel van de planbureaus en hun processen van kwaliteitsborging. De Algemene Rekenkamer besluit net als het PBL en het CPB zelf over het eigen werkprogramma en de inzet van middelen daarbij. De overheid heeft geen specifiek budget uitgetrokken voor de doorrekening door het PBL en CPB.
De CAF 11-zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat pas nadat de Kamer en u de echte documenten van de CAF 11-zaak onder ogen kregen, duidelijk werd hoe ongelooflijk de Belastingdienst ouders in deze zaak in de steek gelaten heeft?
Mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) gevraagd dieper onderzoek te doen naar het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van deze groep ouders. Uit dit diepere onderzoek is informatie naar voren gekomen, waardoor ik tot de overtuiging ben gekomen dat er een te grote focus lag op het bestrijden van misbruik, dat de wetgeving deels te rigide is, er op sommige punten sprake was van een trage en onzorgvuldige uitvoering door Toeslagen en er in het gehele proces te weinig oog was voor de menselijke maat. Hiervoor verwijs ik u ook naar mijn brief van 11 juni jl.1
Wanneer en naar aanleiding waarvan heeft u een eigen diepgravende analyse laten uitvoeren? Kunt u het resultaat hiervan aan de Kamer doen toekomen?1
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 1.
Herinnert u zich dat in de casusbeschrijving Hawaii versie 0.9 (waarop het hele onderzoek en de stopzetting later gebaseerd zouden worden) gesteld is dat de signalen uit 2013 kwamen, terwijl na heel lang doorvragen van de Kamer en journalisten duidelijk werd dat de signalen uit 2011 kwamen en in 2013 al helemaal opgelost waren?
Het is correct dat mede naar aanleiding van Kamervragen deze omissie aan het licht is gekomen. Ik heb echter in de brief van 28 juni jl. aangegeven dat er naast de GGD-documenten uit 2011 ook een GGD-signaal uit 2013 als relevant kwalificeert.3 Deze e-mail is, samen met het GGD-bevindingenverslag en de twee e-mails uit 2011, mede aanleiding geweest voor het starten van de CAF 11-zaak.
Kunt u aangeven van welke datum de twee interne versies 0.1 en 0.2 van de casusbeschrijving zijn? Wanneer zijn deze stukken aangemaakt?
Beide versies van de casusbeschrijving zijn aangemaakt op dezelfde dag, te weten 7 oktober 2013.
Staan in de twee interne versies de signalen uit 2011 benoemd? Zo ja, met welk jaartal?
In de interne versies staat een signaal uit 2011 benoemd. Het document bevat echter een aantal inconsistenties, waaronder dat er abusievelijk 2013 in plaats van 2011 wordt vermeld met betrekking tot een signaal uit 2011.
Kunt u de twee interne versies aan de Kamer doen toekomen?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Kunt u aangeven waarom de kinderopvangtoeslag van meer dan 300 gezinnen is stopgezet op basis van 16 actualiteitsbezoeken bij gastouders, terwijl u nu plompverloren toegeeft: «er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders»?2
Mijn ambtsvoorganger heeft in mei 2013 een reeks aan maatregelen aangekondigd om toeslagfraude te bestrijden.5 Een van de maatregelen betrof bijvoorbeeld de introductie van risicoprofielen, waarmee aanvragen met een mogelijk verhoogd frauderisico werden gedetecteerd en extra gecontroleerd. Dit leidde ertoe dat betrokken aanvragers langer op een voorschot (toeslag) moesten wachten en/of werden uitgenodigd bij de balies van de Belastingdienst. Als een aanvrager zich niet bij de balie meldde gold het adagium «no show, no money». In de Kamerbrief van mei 2013 werd al het spanningsveld benoemd «tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds.»
De bezoeken bij de gastouders waren gericht op het verzamelen van actuele informatie over de kinderopvang. Van de bevindingen van de actualiteitsbezoeken bij de zestien gastouders is geen algemeen beeld te schetsen, omdat er bij diverse gastouders verschillende constateringen zijn gedaan. De constateringen betreffen bijvoorbeeld gebreken in de administratie, afwezigheid van opvangkinderen en hoge opvanguren. Deze constateringen waren aanleiding om vervolgonderzoek bij het gastouderbureau in te stellen, waarbij urenstaten van de betreffende gastouders zijn opgevraagd. Dit onderzoek gaf aanleiding om het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders te beoordelen. Daartoe is de zaak overgedragen naar de reguliere toezichtsbehandeling bij Toeslagen. Vervolgens is de hele populatie van vraagouders gerelateerd aan het betreffende gastouderbureau gecontroleerd. Daarbij ontbrak het aan een gestructureerd werkproces. Uiteindelijk gaf het totaal van de constateringen onvoldoende aanleiding om een fraudeonderzoek te starten bij het gastouderbureau. Het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders kon op basis van de beoordeling niet in alle gevallen worden vastgesteld.
Sinds wanneer weet u dat er bij de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude en misbruik is vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders?
De Belastingdienst heeft in 2015 vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing was voor een strafzaak tegen het betrokken gastouderbureau. Er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders. De bevindingen bij de zestien bezochte gastouders gaven wel aanleiding tot onderzoek naar het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen?
De voorbereidingen van Toeslagen ten behoeve van het onderzoek van de ADR zijn in gang gezet. De onderzoeksopdracht aan de Auditdienst Rijk (ADR) is nagenoeg afgerond. Deze opdracht zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden toegezonden. Het is staand beleid van het kabinet om interne documenten niet te verstrekken. Dat geldt dus ook voor de inventarisatielijsten. De stukken uit 2011 hebben geen rol gespeeld in de CAF 11-zaak. De informatie over de actualiteitsbezoeken is op 2 juli jl. in geobjectiveerde vorm met uw Kamer gedeeld.6
Indien het antwoord op de voorgaande vraag nee luidt, beseft u dan dat deze twee documenten (en andere in deze vragen gevraagde documenten) gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat u ze dus aan elke burger beschikbaar dient te stellen indien gevraagd?
De Wet openbaarheid van bestuur bevat een reeks verplichte en facultatieve weigeringsgronden die bij verzoeken om openbaarmaking van documenten bepalen of en in hoeverre een document openbaar gemaakt wordt.
Beseft u dat het kabinet zelf van mening is dat het informatierecht van een Kamerlid (artikel 68 van de Grondwet) verder gaat dan de Wob, maar dat u in deze casus stelselmatig documenten niet aan de Kamer verschaft?
In de brief van 25 april 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is een beschouwing gegeven over de verschillen tussen het inlichtingenrecht van het parlement op grond van artikel 68 Grondwet en het regime van de Wet openbaarheid van bestuur, dat ziet op informatie die in documenten is neergelegd.7
Indien u ook maar een document in deze Kamervragen niet wilt verstrekken, wilt u die weigering dan aan het kabinet voorleggen, alwaar u alleen met een beroep op «het belang van de staat» een document kunt weigeren aan een Kamerlid? Kunt u vervolgens aan de Kamer mededelen voor welke documenten (en op welke datum) het kabinet besloten heeft om deze documenten niet aan de Kamer te verschaffen?
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2002 aan uw Kamer is uitgebreid ingegaan op de gang van zaken indien een beroep wordt gedaan op het belang van de staat om bepaalde inlichtingen niet aan het parlement te verstrekken.8 Zoals ik al eerder heb aangegeven, ben ik altijd bereid inlichtingen te verstrekken.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dossiers in CAF 11 zo ongelooflijk incompleet zijn? Waren ze compleet genoeg voor het intrekken van de toeslagen?
Deze vraag ziet op twee verschillende typen dossiers.
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Zitten alle verslagen van de actualiteitsbezoeken in de individuele dossiers van de ouders?
De auditors hebben in hun onderzoek naar de documenten enkele verslagen van actualiteitsonderzoeken aangetroffen. Het gaat daarbij om op een individuele zaak betrekking hebbende documenten. Het vaststellen of alle verslagen van actualiteitsbezoeken zijn opgenomen in de individuele dossiers vergt meer tijd dan beschikbaar is voor de beantwoording van deze vraag.
Welke acties gaat u binnen twee weken nemen richting de getroffen ouders (gastouders en vraagouders)? Of bent u van plan weer een half jaar te wachten, terwijl u er zelf kennis van genomen heeft in de individuele gesprekken dat het handelen van de Belastingdienst geleid heeft tot echtscheidingen, baanverlies, schulden en veel meer?
In mijn brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490.) heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om de situatie voor de betrokken ouders recht te zetten. Ik heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen, en daarbij de gerechtvaardigde belangen van de toeslaggerechtigden voorop te stellen. Ook heb ik de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden voor Toeslagen om binnen de wettelijke kaders en de grenzen van de uitvoerbaarheid – waar nodig – maatwerk te bieden. Meer in het algemeen gaat de adviescommissie bezien hoe ouders anderszins tegemoet kunnen worden gekomen. Gelet op de maatschappelijke urgentie heb ik de adviescommissie gevraagd om zo snel mogelijk, rekening houdend met het zomerreces, met een deeladvies te komen over de vraag welke beleids- en beoordelingsruimte Toeslagen naar het oordeel van de adviescommissie heeft in de verdere afhandeling van de zogenoemde CAF 11-zaken en in aanverwante zaken. Het eindrapport van de adviescommissie wordt eind 2019 verwacht.
Om te voorkomen dat ouders in deze CAF 11-zaak (verder) in problemen zouden komen, heb ik de invordering (inclusief verrekening met lopende toeslagen) van de betreffende terugvorderingen kinderopvangtoeslag opgeschort. Dit in afwachting van de adviezen van de adviescommissie uitvoering toeslagen. Tot die tijd zal geen invorderingsrente in rekening worden gebracht. In aanvulling daarop heb ik met mijn brief van 28 juni jl. die opschorting uitgebreid tot andere toeslag- en/of belastingschulden van de betreffende ouders.
Mijn belangrijkste zorg ligt bij de vraagouders. Met dat perspectief zal de adviescommissie uitvoering toeslagen haar werkzaamheden uitvoeren.
Bent u bereid de klokkenluider onmiddellijk en volledig te rehabiliteren?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen. Wel ben ik bij de brief van 28 juni jl. ingegaan op de ruimte voor medewerkers van de Belastingdienst om misstanden aan de kaak te stellen. Het is cruciaal dat iedere ambtenaar dit kan doen zonder daarbij op enigerlei wijze te worden benadeeld. Uiteraard is daarbij wel van belang dat vertrouwelijke gegevens van burgers en bedrijven bij de dienst veilig zijn en er zorgvuldig wordt omgegaan met informatie. Mede met dit doel heeft iedere ambtenaar een geheimhoudingsplicht. Verder wil ik een ieder die vermoedens heeft van schendingen of misstanden bij de Belastingdienst oproepen zich te melden bij de daarvoor geëigende plekken binnen de Belastingdienst of bij de onafhankelijke en buiten de Belastingdienst gepositioneerde commissie integriteit via commissieintegriteitbelastingdienst@rijksoverheid.nl.
Ik vind sociale veiligheid in de Belastingdienst van groot belang: mijn ambitie is een open cultuur waarbinnen medewerkers vermoedens van integriteitschendingen en misstanden vrijelijk kunnen melden. Bij de behandeling van casuïstiek worden kaders in de regelgeving gerespecteerd en belangen zorgvuldig gewogen. Daarbij verwijs ik ook naar de eerste voortgangsrapportage over de Belastingdienst, waar ik een vierde pijler «cultuur» wil toevoegen aan het Beheerst Vernieuwen programma.
Heeft u signalen dat er bij andere CAF-projecten zaken zijn misgegaan, zoals het stopzetten (i.p.v. opschorten) van kinderopvangtoeslagen – wat wettelijk niet mag –, het niet op tijd behandelen van bezwaarschriften en het handelen op basis van onvolledige signalen? Zo ja, welke en hoeveel signalen heeft u en wat gaat u daarmee doen?
Tijdens het debat van 21 maart jl. heb ik aan uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het handelen van Toeslagen in andere CAF-zaken door de Auditdienst Rijk (ADR). Op dit moment heb ik geen concrete aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen bij andere CAF-zaken op de wijze zoals dat in CAF-11 is gebeurd. Naar verwachting komt de ADR eind 2019 met de bevindingen. Ik heb aan de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd naar een oordeel in meer algemene zin over het handelen van Toeslagen in andere zaken waarin vermoedens van georganiseerde fraude aan de orde zijn en of de positie van de toeslaggerechtigden hierbij voldoende is gewaarborgd.
Bent u bereid de opdracht aan de commissie-Donner zodanig te veranderen dat de hele periode vanaf 2013 onderzocht wordt? Kunt u de nieuwe onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?
Voor mij staan de betrokken ouders voorop. Ik ben vastberaden dit zo snel als mogelijk recht te zetten en heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen. Daarin staat de commissie niets in de weg.
Bent u van mening dat burgers die door de Belastingdienst benadeeld zijn via een normale weg hun recht konden halen?
Bezwaar en beroep bij een onafhankelijke rechter stond voor iedereen open. De burgers konden dus via de normale weg hun recht halen. Wel is er, zoals ik eerder heb gemeld, in het proces veel misgegaan: termijnen zijn overschreden, niet alle stukken zijn in lopende procedures ingebracht en de vaktechnische lijn met juridische waarborgen ontbrak. Dat wil ik recht te zetten. In algemene zin heb ik voor de toekomst de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd advies te geven of de praktische rechtsbescherming van burgers in toeslagzaken verbetering behoeft, naar aanleiding van de motie Omtzigt. Aanvullend zal de motie Leijten worden meegenomen in het traject «Maatwerk in Dienstverlening» zoals ook beschreven in de brief van 11 juni jl.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat burgers bewust niet te horen kregen welke bewijsstukken ze moesten insturen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of eventuele individuele casussen. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 19 juni jongstleden heb ik aangekondigd uw Kamer in de nieuwe voortgangsrapportage over de Belastingdienst te informeren over de opvolging van de aanbevelingen van de commissie onderzoek Belastingdienst – commissie Joustra-Borstlap – over met name de cultuur bij de Belastingdienst. Deze brief heeft uw Kamer op 2 juli jl. ontvangen. In deze brief heb ik aangegeven dat ik bij de invulling van de toezegging verder wil kijken dan de aanbevelingen van de commissie. Daarom kies ik voor een brede aanpak van de cultuur binnen de Belastingdienst. Ik laat dit traject uitvoeren door een extern onderzoeksbureau, dat gespecialiseerd moet zijn in cultuurvraagstukken en dat tevens ruime expertise heeft om de benodigde gedragsveranderingen te ondersteunen.
In het verlengde daarvan is het belangrijk dat de Belastingdienst leert van deze casus en zo snel mogelijk en binnen de gehele Belastingdienst zorgt voor een open en veilig werkklimaat. Deze casus laat zien dat de wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep om fraudebestrijding samen met strikte regelgeving naar mijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». Het was een combinatie van beleid en uitvoering, waarbij in het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening de eerste de overhand heeft gekregen. In dit klimaat is het belangrijk dat fouten op het juiste niveau worden gemeld, nadrukkelijk van die fouten wordt geleerd, dilemma’s worden besproken en moreel leiderschap en rechtstatelijk handelen de mores zijn. En waarbij in de relatie met burgers en bedrijven oog is voor de menselijke maat.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat grote aantallen bezwaarschriften meer dan een jaar zijn blijven liggen?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de datum van de aanleiding verkeerd is weergegeven in de documenten?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de dossiers volstrekt onvolledig geweest zijn?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat stukken van burgers zijn achtergehouden tot en met de Hoge Raad?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer zorgvuldig beantwoorden en wel vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?​
Ik heb uw vragen zo zorgvuldig mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Zembla doet onderzoek naar Tuindorp-Oost: Careyn zette inspectie op het verkeerde been’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zembla doet onderzoek naar Tuindorp-Oost: Careyn zette inspectie op het verkeerde been»?1
Ja.
Hoe verhoudt het door de Inspectie Gezin en Jeugd (IGJ) van tevoren aankondigen van een bezoek zich tot de beleidslijn dat inspectiebezoeken (standaard) onaangekondigd uitgevoerd worden en anders in elk geval zoveel mogelijk onaangekondigde elementen bevatten, zeker tegen de achtergrond van het feit dat sprake was van een verschil van mening over de gang van zaken bij Careyn tussen (een deel van) de bewoners en Careyn?
Conform haar beleid worden door de IGJ zo veel mogelijk bezoeken onaangekondigd uitgevoerd. Redenen om aangekondigd een bezoek te doen, kunnen zorginhoudelijk zijn, omdat de IGJ patiëntendossiers wil inzien, vanwege toegankelijkheid, of doordat de IGJ met specifieke personen wil spreken. Een aangekondigd bezoek heeft altijd onaangekondigde elementen. De IGJ bepaalt zelf de concrete invulling van het bezoek.
De IGJ heeft dit bezoek kort van tevoren aangekondigd teneinde tijdens het bezoek de beschikbaarheid van de juiste personen te garanderen. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald in welke documenten en cliëntdossiers zij inzage wilde hebben en welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien. De bevindingen waren voor de IGJ geen aanleiding voor aanvullende toezichtactiviteiten.
Bent u ook van oordeel dat het juist in deze situatie logisch was geweest als de IGJ ook een of meerdere onaangekondigde bezoeken zou hebben afgelegd?
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, onder andere met betrekking tot de inrichting van een inspectiebezoek.
Wat vindt u ervan, juist gelet op het onder vraag 2 hierboven bedoelde meningsverschil, dat de IGJ er klaarblijkelijk voor heeft gekozen nagenoeg alleen met medewerkers van Careyn te spreken en niet of nauwelijks met bewoners, familieleden en de ook in het complex wonende jongeren?
Het doel van het inspectiebezoek was om een eigen oordeel te vormen over de wijze waarop Careyn de kwaliteit en veiligheid van de cliëntenzorg waarborgt bij de verhuizing. Het doel was niet om de communicatie rondom de verhuizing of de uitvoering van de verhuizing door de zorgaanbieder te toetsen. Het toetsen van een verhuizing is geen taak van de IGJ.
De IGJ heeft gekozen voor de instrumenten van observatie (rondleiding), gesprek met medewerkers en het bestuur en inzage van enkele cliëntdossiers en documenten. Wanneer de IGJ constateert dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn door een verhuizing is dat reden voor aanvullende toezichtactiviteiten. In dit geval was dat niet aan de orde.
Heeft de IGJ overwogen ook met de inmiddels 101-jarige in het complex woonachtige mevrouw, die zich in de media duidelijk heeft uitgesproken over haar ervaringen met Careyn, te spreken? Waarom is ervoor gekozen niet met haar in gesprek te gaan? Zou u dat niet voor de hand liggend hebben gevonden?
De uitlatingen van mevrouw en andere signalen zijn aanleiding geweest voor de IGJ om de locatie een bezoek te brengen om de kwaliteit en veiligheid van de zorg rond de verhuizing te toetsen.
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder zelf goed communiceert richting bewoners en familie bij een besluit tot verhuizen. Ook verwacht zij dat de zorgaanbieder de cliënt en diens familie de juiste begeleiding biedt. In dit geval heeft de IGJ geconstateerd dat de door Careyn gevolgde communicatieprocedure beter had gekund. Dit heeft de bestuurder van Careyn vervolgens zelf ook erkend.
Wat vindt u ervan dat de IGJ klaarblijkelijk niet met de regionale cliëntenraad van Tuindorp-Oost heeft gesproken? Had het niet voor de hand gelegen dat wel te doen? Welke beleidslijn hanteert de IGJ in dezen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Gedurende het algemene toezichttraject op Careyn heeft de IGJ contact gehad met een vertegenwoordiging van de cliëntenraad.
Het bezoek aan Tuindorp-Oost betrof een ingelast bezoek, met als doel om een eigen oordeel te vormen over de wijze waarop Careyn de kwaliteit en veiligheid van de cliëntenzorg waarborgt bij de verhuizing.
Wat vindt u ervan dat de IGJ met medewerkers van Careyn heeft gesproken in aanwezigheid van (een of meerdere leden van) de Raad van Bestuur van Careyn? Vindt u dat een wenselijke werkwijze? Kunt u zich voorstellen dat medewerkers in een dergelijk geval mogelijk niet het gevoel hebben in vrijheid te kunnen spreken? Welke beleidslijn hanteert de IGJ in dezen? Waarom is er in dit geval voor gekozen niet met medewerkers te spreken zonder dat daarbij (een of meerdere leden van) de Raad van bestuur dan wel leidinggevenden aanwezig waren?
Toezicht is maatwerk. De IGJ maakt in elke situatie de afweging wat de juiste setting is om relevante informatie te ontvangen. Als de inspecteurs geen openheid ervaren dan passen ze de invulling van het bezoek daarop aan.
Onderschrijft u de stelling van professor Klein dat Careyn de IGJ op het verkeerde been heeft gezet door alleen het (gerenoveerde) sanitair in de aangepaste woningen te laten zien?
Nee, de IGJ heeft zelf gekozen welke verdiepingen en welke cliëntkamers zij wilde zien. De IGJ stelt niet dat alle appartementen zijn gerenoveerd, maar beschrijft in het verslag haar eigen observatie dat appartementen waar nodig zijn of worden gerenoveerd.
Op welke conclusie uit het rapport van de IGJ baseert Careyn haar bewering dat «de inspectie de juistheid van ons besluit (tot verhuizing van bewoners) bevestigt»?
In het inspectieverslag constateert de IGJ dat het pand ooit is gebouwd als serviceflat voor zelfstandig wonende senioren. Het gebouw is gedateerd en in principe niet geschikt voor ouderen met een complexe zorgvraag. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid van zorg is de IGJ van mening dat de keuzes die Careyn heeft gemaakt met betrekking tot de verhuizing navolgbaar zijn. De IGJ heeft niet getoetst of de verhuizing correct is uitgevoerd. Dit is geen taak van de IGJ. De zorgvuldige verhuizing van bewoners is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder. Wanneer de IGJ signalen heeft dat de kwaliteit of veiligheid van zorg hierdoor in het geding zijn neemt zij dat mee in het toezicht.
Vindt u het een gemiste kans dat nu Careyn klaarblijkelijk nieuwe cliënten in de leeggekomen appartementen huisvest, zij er niet voor kiest ook weer appartementen aan jongeren te (doen) verhuren, gelet op het feit dat dat beide groepen in het verleden uitstekend bevallen, of heeft u het idee dat Careynzich in het verleden wellicht verkeken heeft op de solidariteit tussen jong en oud die zij door haar eigen eerdere handelwijze heeft bevorderd en daarmee niet nog een keer wil worden geconfronteerd?
De genoemde aspecten in vraag 10 en 11 betreffen keuzes van de zorgaanbieder. Ik zie geen aanleiding om te speculeren over de achtergrond van deze keuzes of om hieraan een specifieke kwalificatie te verbinden.
Hoe kwalificeert u de handelwijze van Careyn tijdens de totstandkoming van het rapport van de IGJ zoals in het artikel beschreven en hierboven onder 8 bedoeld als ook na de totstandkoming ervan daar waar het gaat om het baseren van conclusies erop zoals in het artikel beschreven en hierboven onder vraag 9 bedoeld?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Rotterdamse rechter passeert Participatiewet' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdamse rechter passeert Participatiewet»?1
Ja.
Hoe vaak komen situaties als deze voor? Krijgt de Faillissementswet dan altijd voorrang op de Participatiewet?
Het wordt niet bijgehouden hoe vaak situaties als deze voorkomen. In de uitspraak waar het bericht over gaat heeft een rechter in een individueel geval een uitspraak gedaan2. Het dwangakkoord3 dat de rechter heeft afgekondigd, is een wettelijk middel dat ingezet kan worden ter versterking van het minnelijke traject waarbij geprobeerd wordt om een schuldregeling te treffen met de schuldeisers. De rechter maakt hierbij een afweging of – in het individuele geval – een schuldeiser in redelijkheid zijn medewerking aan een minnelijke schuldregeling heeft kunnen weigeren. Daarbij zal een rechter de verschillende belangen van de schuldenaar, de schuldeisers die ingestemd hebben met de regeling en de «weigerende» schuldeiser(s) tegen elkaar afwegen. Het is wenselijk dat een onafhankelijke rechter op basis van de Faillisementswet in individuele gevallen deze afweging kan maken. Er kan dus niet worden gesproken over voorrang van de ene wet op de andere.
Zijn er situaties bekend waarbij de betrokkene gedwongen naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) moet, omdat de eigen gemeente niet kan meewerken aan een minnelijke schuldenregeling? Ziet u dit ook als een onwenselijke situatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u antwoordde op vraag 2, worden deze situaties niet bijgehouden.
De huidige wet- en regelgeving creëert geen onwenselijke situatie, omdat deze situatie anders is dan geschetst. Gemeenten kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Alleen vereist de Participatiewet dat burgers ten onrechte ontvangen uitkeringen helemaal terugbetalen4. Het mag immers niet lonen om fraude te plegen, door via de schuldhulpverlening de schuld niet meer terug te hoeven betalen. Het terugbetalen duurt daarom langer dan bij schulden die gedeeltelijk worden kwijtgescholden of vindt via een aparte afbetalingsregeling plaats. Mensen met een schuld bij de gemeente zijn dus niet gedwongen om naar de Wsnp5 te gaan.
In dit individuele geval heeft de rechter – in het kader van de belangenafweging bij een dwangakkoord – geoordeeld dat de andere schuldeisers onvoldoende op de hoogte waren van het feit dat de gemeente de fraudeschuld niet kwijt kan schelden. De andere schuldeisers hadden volgens de rechter de mogelijkheid moeten krijgen om vrijwillig in te stemmen met die ongelijke behandeling. Want door mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, kiezen de andere schuldeisers er voor om een deel van de schuld kwijt te schelden.
Wat vindt u ervan dat de ene afdeling van de gemeente naar de rechter moet om een andere afdeling van de gemeente te dwingen tot meewerken? Is hier geen makkelijkere oplossing voor?
Ik vind het belangrijk dat een onafhankelijke rechter in individuele gevallen alle belangen integraal kan afwegen. Hierbij zal de rechter zowel het belang van fraudebestrijding als de belangen van schuldenaar en schuldeisers tegen elkaar afwegen.
Op welke manier zouden gemeenten een uitzondering kunnen maken op artikel 60c van de Participatiewet, als zij dat in het kader van schuldhulpverlening gerechtvaardigd vinden? Bent u bereid om de wet hiervoor te wijzigen als dat nodig is?
In mijn antwoord op vraag 3 licht ik toe dat gemeenten onder bepaalde voorwaarden alsnog kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Dit betreft alleen de bestuurlijke boete en niet de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. Fraudebestrijding is een essentieel onderdeel van ons sociale zekerheidstelsel. Het oordeel om in individuele gevallen een andere maatschappelijke afweging te maken, is daarom bij de rechter belegd. Daarom zie ik geen noodzaak om de wet te wijzigen.
Het bericht ‘Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen»?1
Ja.
Herkent en erkent u dat ziekenhuisvacatures moeilijk zijn te vervullen?
Ja. Een deel van de ziekenhuisvacatures is moeilijk te vervullen. Dit geldt met name voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen, medisch ondersteunend personeel (bijv. operatieassistenten) en bepaalde medisch specialisten (bijv. SEH-artsen). De ziekenhuissector is hierin overigens niet uniek. Veel andere branches binnen zorg en welzijn hebben te maken met moeilijk vervulbare vacatures. Hierover heb ik u, samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS, afgelopen voorjaar bericht2 met de monitor bij de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Hoe hoog zijn de uitstroomcijfers van ziekenhuizen? Vertonen deze een dalende of stijgende lijn?
Bijgaande tabel laat zien dat zowel de instroom als de uitstroom van werknemers sinds 2016 is toegenomen. Bij instroom gaat het om personen die als werknemer instromen in de branches ziekenhuizen, umc’s en klinieken. Bij uitstroom gaat het om werknemers die de sector zorg en welzijn verlaten. Per saldo stromen er meer werknemers in dan er uitstromen, op het meest recente meetmoment (vierde kwartaal 2018) circa 1.900 personen.
24.210
21.610
23.790
26.130
20.660
20.000
21.060
24.210
3.550
1.610
2.730
1.920
Bron: CBS
Erkent u dat in een sector waarin sprake is van hoge uitstroomcijfers en moeilijk vervulbare vacatures goed werkgeverschap van groot belang is?
Goed werkgeverschap is – los van de arbeidsmarktsituatie – voor iedere organisatie en werknemer van groot belang. In het geval van personele schaarste wordt dit belang scherper gevoeld.
Erkent u dat het zorgen voor goede, (meer dan) concurrerende arbeidsvoorwaarden in een situatie als hiervoor geschetst eveneens van groot belang is?
Bij goed werkgeverschap horen ook goede arbeidsvoorwaarden. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stelt het Ministerie van VWS jaarlijks extra geld beschikbaar voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg. Voor 2019 gaat het om ongeveer € 1,7 miljard voor loonontwikkeling. Het is aan sociale partners om gegeven deze ruimte goede afspraken te maken over aantrekkelijke cao’s. De inhoud van deze afspraken is aan sociale partners en daarom ga ik in mijn antwoord niet inhoudelijk in op de (voorstellen voor) de cao-afspraken.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van ziekenhuizen zich onlangs gedwongen hebben gevoeld een actietraject te starten, omdat zij de voorstellen van werkgevers om te komen tot een nieuwe cao als volstrekt onvoldoende beoordelen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat een situatie waarin bijvoorbeeld een loonbod van werkgevers als volstrekt onvoldoende wordt beoordeeld nou niet bepaald behulpzaam is voor het gewenste (en noodzakelijke) imago van aantrekkelijke werkgever en bij het noodzakelijke «vasthouden» van medewerkers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u inmiddels wel bereid extra geld beschikbaar voor stevigere loonsverhogingen voor medewerkers van ziekenhuizen en elders in de zorg, omdat dat helpt om medewerkers voor de sector te behouden?
Zie antwoord vraag 5.
De grote klappen voor de werkgelegenheid in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Banenverlies RUG klap voor de zorg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
Ik betreur de onrust en het beeld dat wordt geschetst. Zoals ik ook in het notaoverleg met uw Kamer op 1 juli jongstleden over de herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek heb aangegeven, is er geen sprake van gedwongen interne herverdeling. Het is dus niet zo dat ik de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) dwing om intern te herverdelen van sociale wetenschappen, letteren en geneeskunde naar bètatechniek, zoals het artikel suggereert. Dat is niet mijn bevoegdheid en zou in strijd zijn met het principe van lumpsumbekostiging en bestedingsvrijheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de instelling om de rijksbijdrage intern te verdelen.
Waarom kiest u ervoor om te bezuinigen op de kwaliteit van de alfastudies en de geneeskunde in Groningen en elders, terwijl het kabinet beloftes over investeringen in de publieke sector toch al niet nakomt en 5,2 miljard euro op de plank liet liggen, en bovendien een overschot heeft van 11 miljard euro?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is er geen sprake van gedwongen interne herverdeling. Wel heb ik ervoor gekozen om in de bekostiging een aantal wissels om te zetten om tegemoet te komen aan de meest urgente knelpunten ten aanzien van de bekostiging. Zoals ik in mijn brief van 21 juni 20192 heb aangegeven, heb ik de onderwijsbekostiging stabieler gemaakt om de concurrentie tussen instellingen om de student te matigen. Bovendien investeer ik in bètatechniek en gelijke kansen. Een herziening van de bekostiging binnen het bestaande macrokader leidt onvermijdelijk tot herverdeeleffecten tussen instellingen. Ik heb gezorgd voor een zachte landing en beheerste herverdeeleffecten door een ingroeipad van 3 jaar te hanteren en door de extra middelen uit de Voorjaarsnota (€ 37 miljoen) in te zetten ter verzachting van de negatieve herverdeeleffecten.
Heeft u een analyse gemaakt van de gevolgen voor individuele universiteiten van het besluit om te bezuinigen op de alfawetenschappen en geneeskunde? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor de Rijksuniversiteit Groningen? Wat zijn de gevolgen voor de andere universiteiten? Zo nee, vindt u ook niet dat dit wel zou moeten voordat u overgaat tot dergelijke bezuinigingen en bent u dan bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb een analyse gemaakt van de gevolgen voor individuele universiteiten van de herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek. In bijlage 1, tabel 2, bij mijn brief van 21 juni 2019 zijn de effecten per universiteit weergegeven. De effecten voor de RUG zijn in 2020 en 2021 0,0% (als % van de rijksbijdrage 2019), in 2022 –1,1% en in 2023 –0,9%. Dat komt neer op een bedrag van –€ 3,8 miljoen.
Deelt u de mening dat de overheid de werkgelegenheid in Groningen juist zou moeten bevorderen? Klopt het dat de werkgelegenheid in Groningen hard wordt geraakt door deze bezuinigingen, en dat meer dan 180 mensen hun baan dreigen te verliezen? Tot hoeveel banenverlies leidt deze bezuiniging in andere sectoren?
De overheid draagt bij aan het bevorderen van de werkgelegenheid in Groningen. Beschikbaarheid van werk is cruciaal voor de leefbaarheid en het toekomstperspectief van de regio Groningen. Gelet op dossiers krimp, werkgelegenheid en gaswinning is in de aardbevingsregio sprake van een aantal bijzondere problemen die moeten worden opgelost op basis van een regio-gerichte aanpak. Het kabinet zet, in samenwerking met regionale partijen, vol in op het verbeteren van de werkgelegenheid in Groningen. Zo is er vorig jaar een convenant met de Minister van SZW en relevante partijen uit de regio afgesloten om te komen tot 1.000 nieuwe banen in de periode 2018–2021.
Als ik naar de cijfers kijk dan zie ik in 2020 en 2021 geen negatieve herverdeeleffecten voor de RUG. In 2022 heeft de RUG een min van 1,1% van de rijksbijdrage en vanaf 2023 een min van 0,9%. Daar staan andere investeringen in hoger onderwijs en onderzoek tegenover waardoor de budgetten van alle universiteiten, ook die van de RUG, jaarlijks stijgen. Als ik naar deze cijfers kijk kan ik mij niet voorstellen dat ontslagen aan de orde zijn Maar uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van de RUG, die is werkgever.
Deelt u de mening dat ook Groningers, Friezen en Drenten zeker moeten kunnen zijn van toegankelijke zorg? Wat vindt u ervan dat uw bezuinigingsambitie de toegankelijkheid van de zorg dreigt te verminderen? Heeft u onderzocht hoeveel ziekenhuizen en huisartsen zullen moeten verdwijnen? Gaat u compenserende maatregelen nemen om de toegang tot de zorg in Groningen, Friesland en Drenthe te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De herziening van de bekostiging zal de toegankelijkheid van de zorg niet veranderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de RUG de numerus fixus op geneeskunde naar beneden bijstelt als gevolg van de herziening van de bekostigingssystematiek. Er zullen dus evenveel basisartsen opgeleid worden als nu het geval is. Daarnaast is de opleiding tot huisarts een medische vervolgopleiding van geneeskunde. De bekostiging van de medische vervolgopleidingen loopt via het Ministerie van VWS. De bekostiging van de medische vervolgopleidingen is geen onderdeel van de herziening van de bekostiging van OCW. Groningen kan dus even veel huisartsen blijven opleiden als nu het geval is. Compenserende maatregelen zijn om die reden dus ook niet nodig.
Deelt u de mening dat u de leefbaarheid in verschillende regio’s zou moeten bevorderen? Heeft u onderzocht wat de gevolgen van uw bezuinigingsambitie zijn voor de leefbaarheid in de verschillende regio’s? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, verwacht ik geen negatieve effecten op de werkgelegenheid en toegang tot zorg in de regio. Desalniettemin deelt het kabinet de mening dat het verbeteren van de leefbaarheid een belangrijke nationale en regionale taak is. Regio’s hebben verschillende kenmerken waardoor elke regio behoefte heeft aan een eigen aanpak en afweging bij het aanpakken van de regionale opgave.
De verschillende krachten en uitdagingen die specifiek zijn voor Groningen vormen de basis voor het in 2018 gestarte Nationaal Programma Groningen, waarbij de nationale overheid in samenwerking met lokale partners investeert in de economische versterking en de kwaliteit van de leefomgeving in het gebied. Het kabinet heeft uw Kamer in oktober 2018 over de start van het Nationaal Programma Groningen geïnformeerd.3
Het feit dat Defensie liever investeert in een zonneauto dan in veilige Defensie-gebouwen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft slaapbarakken militairen niet brandveilig: «Onacceptabel»»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Defensie investeert in zonneauto Lightyear One»?2
Ja.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u niet wil ingaan op de kosten van de brandwachten? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van een aanbesteding wordt er geen commercieel vertrouwelijke informatie aan de media gegeven.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten verband houden met de brandwachten? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Sinds de Kamerbrief over de behoeftestelling voor het project Aanpassing Vastgoed Defensie van 21 januari 2015 (Kamerstuk 33 763, nr. 67) bent u in achtereenvolgende voorgangsrapportages op de hoogte gehouden over de stand van zaken. In de brief over de stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 35) heb ik u geïnformeerd over de legeringsgebouwen die nog niet aan de nieuwe brandveiligheidseisen voldoen. Om in de tussentijd de veiligheid van het personeel te waarborgen zijn mitigerende maatregelen genomen, onder meer de aanstelling van extra bedrijfshulpverleners (BHV-ers) met een brandwachtfunctie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) was hier als toezichthouder bij betrokken.
De kosten voor BHV-ers voor gebouwen die nog niet voldoen aan de brandveiligheidseisen en die vallen onder het toezicht van de ILT worden gedekt uit het budget voor het project Maatregelen Brandveiligheid Defensie, dat in totaal € 131,9 miljoen bedraagt. De aanschaf van nieuwe brandmeldinstallaties maakt deel uit van het project Aanpassing vastgoed Defensie, waarvoor in totaal € 304,6 miljoen beschikbaar is. Over de actuele stand van zaken van beide projecten bent u onlangs geïnformeerd in het Defensie Projectenoverzicht.
Later zijn hieraan de gebouwen toegevoegd waarvoor gemeenten het bevoegd gezag zijn en legeringsgebouwen in Duitsland en in het Caribisch gebied. Vanaf 1 augustus worden ook in deze categorieën gebouwen BHV-ers geplaatst, zolang deze gebouwen nog niet voldoen aan de brandveiligheidseisen. De totale kosten voor Defensie voor de inzet van o.a. extra BHV-ers voor de duur van dit project zullen ongeveer € 11 miljoen bedragen.
Kunt u limitatief aangeven welke Defensie-gebouwen niet aan de eisen voldoen? Kunt u ook aangeven welke gebouwen dit zijn, welke eisen zijn overtreden en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
De brief over de stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april 2019 bevat de planning van het Project Bouwtechnische Maatregelen Verbetering Brandveiligheid: tussen nu en eind 2021 moeten alle legeringsgebouwen in Nederland, Duitsland en het Caraïbisch gebied aan de brandveiligheidseisen voldoen.
In het Defensie Projectenoverzicht is gemeld dat alle gebouwen vallend onder ILT toezicht eind 2019 zijn aangepast, met uitzondering van een deel van de extra gebouwen als gevolg van de «no regret» maatregel. Deze gebouwen zijn voorzien van brandmeldinstallaties met volledige detectie en hiervoor zijn BHV-ers aangesteld. Fort Erfprins wordt in 2020 gerenoveerd en zal dan aan de nieuwe eisen voldoen.
Ook 78 legeringsgebouwen onder gemeentelijk toezicht, in het Caraïbisch gebied en in Duitsland voldoen nog niet aan de brandveiligheidseisen. De verwachting is dat de gebouwen die vallen onder gemeentelijk toezicht eind 2020 zijn aangepast en eind 2021 de gebouwen in het Caraïbisch gebied.
In de brief over de stand van zaken vastgoed Defensie heb ik u ook geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van brandscans voor de overige 654 gebouwen van Defensie waarvoor volgens het Bouwbesluit een vergunnings- of meldingsplicht bestaat.
Kunt u limitatief aangeven welke klachten en veiligheidsincidenten verband houden met Defensie-gebouwen die niet aan de eisen voldoen? Kunt u ook aangeven waaruit deze klachten en veiligheidsincidenten bestaan, welke gebeurtenissen hieraan ten grondslag lagen en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Meldingen over onveilige situaties, incidenten en ongevallen die verband houden met infrastructuur worden centraal geregistreerd. Het departementale jaarverslag van het Ministerie van Defensie over het jaar 2018 (Kamerstuk 35 200 X, nr. 1) bevat in bijlage 7 het Overzicht van meldingen bedrijfsveiligheid 2018. In 2018 waren er 260 meldingen van voorvallen die betrekking hadden op brandveiligheid en 524 meldingen van voorvallen die samenhingen met de infrastructuur en installaties.
De meldingen met betrekking tot brandveiligheid liepen uiteen van een werkelijke brand in een gebouw tot een melding van het brandmeldsysteem wegens het gebruik van een tosti-ijzer. De meldingen over infrastructuur/installaties betreffen onder andere slechte werking van kachels, weggewaaide dakpannen en storingen aan installaties.
Hoewel de meldingen zeer divers van aard zijn, is de achterliggende oorzaak vaak langdurig achterstallig onderhoud, zoals al eerder aan uw Kamer is gemeld. In de brief over het Strategisch Vastgoedplan d.d. 4 juli 2019 is uiteengezet welke middelen Defensie dit jaar uittrekt en wat er voor de langere termijn is voorzien en nodig is om de vastgoedportefeuille op orde te brengen.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten verband houden met de investering in de zonneauto Lightyear One? Kunt u ook aangeven welke personen deze auto gaan gebruiken en welke rang en functie zij hebben? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
De investering in de Lightyear One bedraagt € 144.000,-, incl. BTW. De Lightyear is via de Pool Niet Operationeel Dienstvervoer (PNOD) beschikbaar voor gebruik door iedere Defensiemedewerker.
De reden voor de aankoop van dit voertuig en het monitoren van de karakteristieken en prestaties ervan is, dat Defensie zo uit de eerste hand kennis en ervaring verkrijgt met deze innovatieve manier van het autonoom opwekken van de benodigde energie om te verplaatsen.
Kunt u alle documenten, o.a. voorbereidingshandelingen, externe en interne correspondentie, besluiten, contracten en toezeggingen, verband houdende met de investering in en het gebruik van zonneauto Lightyear One, openbaar maken? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht en de Wet openbaarheid van bestuur?
Overeenkomstig de inlichtingenplicht van artikel 68 GW informeer ik u in deze antwoorden over de belangrijkste aspecten in de besluitvorming over de zonneauto: de redenen voor deze investering, de kosten van deze investering en het gebruik dat er van deze auto zal worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Defensie een dikke leugen verspreidt door te stellen dat de risico’s voor militairen aanvaardbaar zijn, terwijl niet alle Defensie-gebouwen zijn gekeurd en de vluchtroutes van opstappende VVD’ers nog sneller zijn? Hoe verhoudt zich dit met uw zorgplicht om proactief de gezondheid van militairen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie waakt over de veiligheid en de gezondheid van het personeel. Acute situaties worden opgelost. Waar de veiligheid en de gezondheid van het personeel niet kan worden gewaarborgd, gaat Defensie over tot ontruiming of het tijdelijk niet meer gebruiken van gebouwen. Voorbeelden waren de ontruiming van een woontoren van de Trip van Zoudtland kazerne in Breda en van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide en de tijdelijke buitengebruikstelling van het bedrijfsrestaurant het Meeuwennest in Den Helder. Over deze voorbeelden heb ik u eerder geïnformeerd.
Vindt u het niet beschamend en de waanzin ten top dat u met de aanschaf van de Lightyear One zonneauto streeft naar een gezond leefmilieu, terwijl militairen kampen met ziekmakende arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen decennia zijn er door prioriteitsstellingen in het aanwenden van
beschikbare middelen als gevolg van bezuinigingen achterstanden gegroeid, onder andere in het onderhoud van het vastgoed. Inmiddels werken we stap voor stap aan herstel. Tekortkomingen die afbreuk doen aan de veiligheid en de gezondheid van het personeel worden aangepakt.
Vindt u het niet beschamend en krankzinnig dat militairen het moeten doen met onveilige Defensie-gebouwen die lijken op kraakpanden? Zo nee, waarom niet?
De genoemde Kamerbrief over de stand van zaken vastgoed Defensie beschrijft hoe Defensie onveilige situaties proactief aanpakt en voorkomt. Ik herken mij dan ook niet in deze vraag.
Vindt u het niet beschamend en zorgwekkend dat uw wanbeleid niet alleen in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap, maar ook het terrein betreedt van gevaarzettingsdelicten uit het strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde maatregelen komen juist voort uit het streven om goed werkgeverschap te tonen, ook waar het onderhoud van gebouwen nog te wensen overlaat. Dat gebeurt door voor de korte en de langere termijn geld beschikbaar te stellen en inzichtelijk te maken wat er wordt gedaan tegen de achterstand en de problemen die daaruit voortkomen. Bij gevaarzetting worden noodmaatregelen zoals ontruiming en tijdelijke buiten gebruikstelling genomen.
Bent u bereid de investering in de zonneauto terug te draaien en te stoppen met Europese defensieprojecten, diversiteitsprojecten en de afkoop van Turkse dienstplicht, zodat het vrijgekomen budget kan worden besteed aan fatsoenlijke gebouwen, goed materiaal en betere arbeidsvoorwaarden voor Defensiepersoneel? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw belofte dat het Defensiepersoneel op nummer 1 staat?
Nee. De redenen voor deze investering zijn vermeld in antwoord 7.
Kunt u deze vragen apart, volledig en desnoods geanonimiseerd beantwoorden zonder gebruik te maken van chicaneuze verweren, drogredenen en Haagse prietpraat? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Een rapport over beleggingen in wapenproductie en wapenhandel |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks»? Bent u bereid de negen aanbevelingen die in het rapport aan de banken worden gedaan onder hun aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Eerlijke Geldwijzer.
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het is aan de Eerlijke Geldwijzer, als stakeholder, om hun eigen aanbevelingen te delen met de desbetreffende banken.
Wat is uw opvatting over het feit dat de Nederlandse banken ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen in totaal bijna 600 miljoen euro investeren in wapenbedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en/of Egypte – landen die al jaren verantwoordelijk zijn voor bombardementen op Jemen?2
Het kabinet verwacht van Nederlandse banken dat zij, conform de UNGP’s, voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Als transacties van een bedrijf waarin wordt belegd of waaraan een lening wordt verstrekt, niet aansluiten bij het beleid van de bank, dan behoort de bank haar invloed aan te wenden om de handelwijze van het betreffende bedrijf te veranderen. Als het bedrijf dit niet aanpast, is de beëindiging van de zakelijke relatie een uiterste redmiddel voor de bank.
Alle bedrijven waarin ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen investeren volgens het rapport3, zijn gevestigd in een EU-lidstaat of een NAVO-lidstaat. Voor de export van militaire goederen dienen deze bedrijven in het bezit te zijn van een geldige vergunning die al dan niet verstrekt wordt door de daartoe bevoegde exportcontrole-autoriteiten. Indien een bedrijf in het bezit is van een geldige vergunning, opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders. Datzelfde geldt voor investeringen van Nederlandse banken in de genoemde bedrijven.
Het kabinet wil niet dat er wapens worden geleverd die worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en humanitair recht in Jemen of elders in de wereld. Het afgeven van exportvergunningen is echter een nationale bevoegdheid. EU- en NAVO-landen dienen daarbij wel binnen de in EU- en VN-verband gemaakte afspraken te blijven. Zowel het VN Wapenhandelverdrag als het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport schrijven voor dat overheden vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen of dual-usegoederen met militair eindgebruik in sommige gevallen moeten weigeren. Dit is onder andere het geval wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor onwenselijke doeleinden zoals schendingen van mensenrechten en/of humanitair oorlogsrecht, of een negatieve uitwerking hebben op conflicten. Het kabinet spreekt andere landen regelmatig aan op de noodzaak van een strikte naleving van deze afspraken. Nederland heeft dat ook gedaan naar aanleiding van het conflict in Jemen. Zo roept Nederland andere landen op om hun wapenexportbeleid – net als Nederland – aan te scherpen ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte vanwege hun militaire betrokkenheid bij de oorlog in Jemen.4 De Minister-President deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019.
Hoe verhouden naar uw opvatting de investeringen van ING en Van Lanschot Kempen zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Egypte?
Wapenexportcontrole dient te voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen afbreuk doen aan de internationale vrede en veiligheid. Ten aanzien van de oorlog in Jemen ziet het strikte wapenexportbeleid van het kabinet ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte daarop toe.
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zij behoren hierbij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hier verantwoording over af te leggen. Dit geldt ook voor ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is.In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten.
NL Financial Investments (NLFI) is namens de staat de aandeelhouder van de financiële instellingen die als gevolg van de financiële crisis in handen van de overheid zijn gekomen. Ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is, zijn – net als andere ondernemingen – gebonden aan wet- en regelgeving. Staatsdeelnemingen dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie.
Hoe verhouden de investeringen van ABN AMRO, waarin de staat via NL Financial Investments een meerderheidsbelang heeft, zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de VAE en Egypte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen-convenant (IMVO-convenant) met de banken, waarvan ook deze drie banken deel uit maken, dat is gericht op het tegengaan van negatieve impact op mensenrechten via investeringen en leningen met mogelijke impact op mensenrechten, en waarin zelfregulering op normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is afgesproken?
Met het IMVO-convenant hebben de Nederlandse banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van de naleving van de UNGP’s. Dit betekent dat zij hun gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten verder moeten aanscherpen. Het convenant schrijft niet voor welke sectoren of bedrijven banken mogen financieren, dit is de individuele verantwoordelijkheid van de banken zelf.
Zijn er in het bankenconvenant concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van bankinvesteringen in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen, gelet op de grote mensenrechtenrisico’s van bankinvesteringen in wapenbedrijven die leveren aan regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten en/of deze wapens inzetten tegen de burgerbevolking van laden als Jemen? Zo nee, waarom niet?
Het IMVO-convenant van de bancaire sector is gericht op de rol die banken spelen bij het voorkomen en aanpakken van mensenrechtenschendingen, ongeacht de sector of het bedrijf. Er zijn geen specifieke afspraken opgenomen over het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg financiering aan de defensie-industrie. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks», is partij bij dit convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de banken en de banken ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan.
Het convenant is in december 2017 van start gegaan met een looptijd van drie jaar. In de resterende vijf maanden werken de partijen en betrokken banken aan het behalen van de afgesproken doelstellingen. Dit geeft geen ruimte voor het maken van aanvullende afspraken. De banken kunnen wel best practices van andere convenanten gebruiken. Zo ontwikkelen de partijen bij het IMVO-convenant Verzekeringssector een themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. De overheid is partij bij beide convenanten en zal voorstellen het themakader te delen met de banken zodra dit gereed is.
Bent u bereid om met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen een gesprek te voeren en deze investeringen te ontmoedigen? Bent u bereid om de uitspraak van de Britse rechter, dat Groot-Brittannië de wet heeft overtreden door wapens te leveren aan Saudi-Arabië, met burgerdoden in Jemen als gevolg3, hierin te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren.
Banken behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen. Over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s is de overheid in gesprek met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen binnen het IMVO-convenant van de bancaire sector.
Is bij u bekend welke acties de levensverzekeraars ondernemen naar aanleiding van een gesprek dat afgelopen februari door Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is gevoerd met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de VAE en Egypte? Wanneer kunnen concrete stappen van verzekeraars verwacht worden op het gebied van hun investeringen in controversiële wapenproducenten?
Op 20 februari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië. Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Het is aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren. Echter, zoeken verzekeraars binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector reeds de samenwerking om dit thema verder te verkennen. Momenteel worden binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector al concrete stappen ondernomen. Zo werken verzekeraars samen met maatschappelijke organisaties en de overheid, conform convenant afspraken, aan het opstellen van een Environmental Social and Governance (ESG)-themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Ook bespreken verzekeraars met maatschappelijke organisaties en de overheid specifieke casussen met als doel om gezamenlijk lessen te trekken en een voorbeeldset aan vragen te ontwikkelen. Deze kunnen de verzekeraars gebruiken om de juiste vragen te stellen aan bedrijven waarin zij investeren.
Zijn er in het IMVO-convenant voor de verzekeringssector concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van investeringen van levensverzekeraars in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen?
Voor thema’s die niet of onvoldoende in de UNGP’s of de OESO-richtlijnen zijn vervat, is in het IMVO-convenant Verzekeringssector afgesproken afzonderlijke ESG thema kaders vast te stellen nadere richtlijnen uit te werken. Controversiële wapens en controversiële wapenhandel is een van deze thema’s. Binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector wordt nader uitgewerkt hoe een zorgvuldige risicoanalyse door verzekeraars eruit zou moeten zien, om bij te dragen aan een verantwoord beleggingsbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse overheid al enkele jaren humanitaire hulp aan de bevolking van Jemen financiert via de VN, het Rode Kruis en NGO’s (Dutch Relief Alliance), en dat een aantal banken en verzekeraars op hun beurt al een aantal jaar investeert in bedrijven die wapens leveren aan landen die Jemen al jaren bombarderen met duizenden burgerdoden als gevolg? Deelt u de opvatting dat deze investeringen tegenstrijdig zijn met het humanitaire beleid van de Nederlandse overheid en daarmee onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet humanitaire hulp in daar waar de nood het hoogst is. Jemen behoort tot de grootste crises van deze tijd en burgers hebben recht op noodhulp, bescherming en veiligheid. Daarom steunt het kabinet al enkele jaren de humanitaire organisaties hierin.
Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor u zijn om deze investeringen te verbieden?
Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige goederen op negatieve wijze bijdragen aan internationale vrede en veiligheid. Wapenexportcontrole is het geëigende middel waarmee het kabinet daarop toeziet. Het kabinet acht het verbieden van de genoemde investeringen daarom niet noodzakelijk. Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
Het bericht ‘Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de politie over de opkomst van crystal meth?
Ja, methamfetamine (crystal meth) is een zeer schadelijke, verslavende drugsoort. De aanwezigheid en productie in Nederland zijn niet nieuw. In voorgaande jaren zijn ook crystal methlabs aangetroffen.
Zijn er mensen aangehouden naar aanleiding van de vondst in Rotterdam? Kunt u de Kamer een laatste stand van zaken geven van deze zaak?
Er zijn bij de inval geen verdachten aangehouden. Op dit moment is het onderzoek nog in volle gang en kunnen in het belang daarvan geen verdere mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland? Welke aanwijzingen heeft u hiervoor? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Heeft u hierover contact met buitenlandse collega’s?
De politie heeft veel contact met buitenlandse opsporingsdiensten, waaronder de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA). De politie geeft aan geen op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland. Vooralsnog is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen.
Hoeveel laboratoria waar crystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In 2019 zijn in Nederland tot nu toe drie productielocaties aangetroffen en ontmanteld. Deze labs waren gevestigd in Wateringen, Moerdijk en Den Haag. In een bericht van de NOS op 4 juni jl. is het aantal van 4 labs genoemd.2 Dit vierde lab bevond zich in Wuustwezel in België, net over de grens. Bij het ontmantelen van dit lab is Nederlandse inzet betrokken geweest. In onderstaande figuur is op basis van de beschikbare politiegegevens het aantal in Nederland aangetroffen productielocaties van crystal meth sinds 2014 weergegeven.
Wordt op Europees niveau samengewerkt om gewelddadige, buitenlandse drugskartels buiten de deur te houden? Zo ja, hoe?
Binnen Europa wordt intensief samengewerkt in de bestrijding van de internationale georganiseerde (drugs)criminaliteit, bijvoorbeeld binnen de EMPACT-projecten en binnen Europol. Daarnaast vindt veelvuldige samenwerking plaats op grond van bilaterale rechtshulpverzoeken. Nederland en Mexico verlenen elkaar rechtshulp op basis van het TOC-verdrag (United Nations Convention against Transnational Organized Crime, New York, 15 November 2000) en het Verdrag van Wenen (United Nations Convention against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, Wenen, 20 December 1988)). Deze multilaterale verdragen geven veel mogelijkheden tot justitiële samenwerking op het gebied van zware criminaliteit, waaronder drugsfeiten en witwassen. Ook is er nog het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mexico uit 1907, op grond waarvan rechtshulp kan worden verleend.
De contacten met Mexico zijn goed, zowel ter plekke met de Nederlandse verbindingsofficier voor Mexico als met de Mexicaanse ambassade in Nederland. Ook de samenwerking met de Mexicaanse autoriteiten verloopt goed.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland sporadisch en slechts door enkele groepen gebruik wordt gemaakt van crystal meth, zoals u beschreef in uw Kamerbrief?2 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van onder andere de vangst in de Rotterdamse haven?
Crystal meth wordt in Nederland slechts sporadisch gebruikt door specifieke groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2017 signaleert wederom alleen gebruik in kleine niches van het uitgaansleven. De Antenne laat ook zien dat gebruik onder clubbers, ravers en festivalgangers afneemt.4 Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt dat slechts in de underground gayscenes het gebruik van crystal meth in opkomst zou zijn, maar dat het gebruik in deze specifieke groep niet omvangrijk is.5 Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de vangst in de Rotterdamse haven in overwegende mate voor de Nederlandse markt bestemd was.
Is bekend hoeveel methamfetamine-gebruikers er op dit moment zijn in Nederland en/of Europa? Zo ja, kunt u die informatie naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Er zijn geen specifieke landelijke cijfers over de het gebruik van crystal meth. Dergelijke specifieke cijfers zijn er ook niet voor Europa. Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt wel dat er onder de groep mannen die seks hebben met mannen enkele honderden crystal meth gebruikers zijn.6 Het drugsgebruik in Nederland wordt voortdurend gemonitord door het Trimbos instituut. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van crystal meth in Nederland.
Hoeveel veroordelingen zijn er op dit moment geweest voor productie en handel in crystal meth?
Het OM registreert niet specifiek op crystal meth. Bij de harddrugs gerelateerde strafbare feiten wordt slechts geregistreerd op: heroïne, cocaïne, ecstasy, GHB en amfetamine. Derhalve kan niet worden aangegeven hoeveel veroordelingen er op dit moment zijn geweest voor productie en handel in crystal meth.
Het bericht ‘De zwarte kant van het voetbal’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Joël Voordewind (CU), Chris Stoffer (SGP), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zwarte kant van het voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij de bouw van faciliteiten voor het wereldkampioenschap voetbal (WK) in Qatar naar schatting 1.400 arbeidsmigranten zijn omgekomen en dat, als de trend zich doorzet, bij aanvang van het WK meer dan 4.000 mensen bij de bouw zullen zijn omgekomen?
Hoewel onduidelijkheid bestaat over het exacte aantal omgekomen arbeidsmigranten – het artikel maakt hier tevens melding van – is het verlies van elk mensenleven vanwege gevaarlijke arbeidsomstandigheden, er één te veel. Het kabinet is van mening dat verdere ongevallen onder arbeidsmigranten in de bouw in Qatar ten allen tijde voorkomen dienen te worden. Dit standpunt draagt het kabinet consequent uit richting de autoriteiten van Qatar, zowel bilateraal als in multilaterale fora.
Nederland ziet ook dat er de afgelopen jaren een aantal verbeteringen zijn doorgevoerd ten aanzien van de positie van arbeiders, en specifiek arbeidsmigranten, in Qatar. Sinds 2017 werkt Qatar met de International Labour Organization (ILO) aan een samenwerking van 3 jaar om hervormingen door te voeren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren in het land. Zo is bijvoorbeeld een nieuwe wet aangenomen in 2018 die bepaalt dat specifieke groepen arbeidsmigranten zonder toestemming van hun lokale sponsor, Qatar tijdelijk of definitief kunnen verlaten tijdens de duur van hun arbeidscontract. Het kabinet ziet dat Qatar de dialoog aangaat over de situatie van arbeiders en arbeidsmigranten en de samenwerking opzoekt met de internationale gemeenschap voor het implementeren van de hervormingen. Het kabinet moedigt deze ontwikkelingen aan zodat verder verlies van mensenlevens bespaard kan blijven.
Welke concrete acties onderneemt u (bilateraal, Europees en internationaal) om het misbruik en de uitbuiting van arbeidsmigranten voor het wereldkampioenschap met de Qatarese regering te bespreken?
Nederland heeft zich in bilaterale gesprekken en multilaterale fora met grote regelmaat uitgelaten over zijn zorgen omtrent de positie van arbeiders en arbeidsmigranten in Qatar, en zal dit blijven doen. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van Qatar in de VN Mensenrechtenraad (15 mei jl.) een aanbeveling gedaan ter verdere verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Ook stonden mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten, op de agenda tijdens de bilaterale politieke consultaties van april jl. tussen Nederland en Qatar. Minister Blok besprak dit onderwerp ook tijdens zijn ontmoeting met zijn evenknie Minister Al Thani van Qatar in juli 2018 in Den Haag. Nederland ondersteunt de Qatarese samenwerking met de ILO, specifiek op het verbeteren van de Qatarese arbeidsinspectie. Tijdens de bijeenkomst van de ILO Bestuursraad in oktober 2018 werd het eerste voortgangsrapport van Qatar besproken2. De stappen die Qatar had ondernomen werden erkend en het belang van verdere implementatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen de ILO en Qatar onderschreven.
Deelt u de analyse dat, hoewel er de afgelopen jaren grote druk is uitgeoefend op de Qatarese regering om een einde te maken aan deze vorm van moderne slavernij, de omstandigheden van arbeidsmigranten in de praktijk nauwelijks zijn verbeterd?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat het geloofwaardig is om een officiële Nederlandse vertegenwoordiging naar het WK in Qatar te sturen, overwegende dat de Nederlandse regering zich wereldwijd inzet voor de bestrijding van moderne slavernij?
Het past niet in het Nederlandse beleid om sportevenementen te boycotten vanwege politieke situaties. Nederland zet in om elke bilaterale en multilaterale gelegenheid te gebruiken om zijn zorgen omtrent de positie van arbeidsmigranten kenbaar te maken. Het WK in 2022 biedt hier onder andere de gelegenheid voor. Via deze weg blijft de dialoog met Qatar open en wordt per saldo meer bereikt.
De aanhoudende problemen bij jeugdzorginstelling Juzt |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boete van 5.000 euro per week dreigt voor Juzt»?1
De IGJ heeft tijdens het inspectiebezoek op 4 juni verschillende locaties bezocht op de locatie Laanzicht. Allereerst het voormalig logeerhuis (Z) waar de jeugdigen sinds 7 mei in verbleven. Dit pand was vies en verwaarloosd. Juzt gaf toen tijdens het inspectiebezoek aan dat de leefgroep medio juli 2019 zou gaan verhuizen naar een ander pand op dezelfde locatie, een voormalig gezinshuis (Y). Dit pand heeft de inspectie op dezelfde dag bezocht. Na het inspectiebezoek heeft Juzt besloten eerder (namelijk 27 juni 2019) en naar een ander voormalig gezinshuis (X) te verhuizen, eveneens op de locatie Laanzicht. Locatie X heeft de inspectie toen niet voldoende gezien om te kunnen beoordelen op de aspecten waarover de aanwijzing en last onder dwangsom gingen. Op 4 juli 2019 heeft de inspectie
locatie X beoordeeld. De conclusie van de inspectie daarvan is dat is voldaan aan de aanwijzing van de inspectie.
Hoe strookt deze dreigende dwangsom met de eerder gegeven reactie van Juzt naar aanleiding van het bezoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 4 juni waarin staat dat de Inspectie had aangegeven de huisvesting op Laanzicht «zeer geschikt» te vinden zowel qua locatie, faciliteiten, als leef- en behandelklimaat?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de dwangsom zich met de geplande verhuizing van leefgroep Neptunes naar het pand op Laanzicht op 27 juni 2019?
Aangezien Juzt binnen de redelijke termijn van de aanwijzing van de IGJ niet aan de voorwaarden heeft voldaan, kon de aanwijzing niet beëindigd worden. Ter bescherming van de jeugdigen pakt de inspectie in zo’n geval door met een Last onder Dwangsom. Juzt had tijdens het inspectiebezoek op 4 juni 2019 nog het plan om medio juli de jeugdigen te verhuizen. Dit vond de inspectie echter te laat. Later heeft Juzt besloten om de jeugdigen eerder (namelijk op 27 juni 2019) te verhuizen.
Kunt u bevestigen dat zowel het oude pand waarin de leefgroep woonde, als de nieuwe locatie niet voldoen aan de criteria van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd (VHJ)? Zo ja, is daarmee voorgenoemde reactie van Juzt onjuist? Zo nee, waarom achtte de IGJ het noodzakelijk een dwangsom op te leggen wanneer de leefgroep een dag later zou worden verhuisd?
De jongeren woonden eerder op Lievenshove, deze locatie voldeed niet. Ook het logeerhuis (Z) voldeed niet. Locatie X zou nog worden getoetst door de IGJ. Het opleggen van een Last onder Dwangsom (LOD) was in deze situatie gewenst aangezien de situatie zo snel mogelijk diende te worden opgelost. In de LOD is een begunstigingstermijn van 2 weken opgenomen om Juzt de kans te geven alsnog binnen twee weken na het opleggen ervan – 19 juni 2019 – te verhuizen, zonder de dwangsom te hoeven betalen.
Kunt u de berichtgeving van BN DeStem bevestigen dat het nieuwe pand op Laanzicht niet geschikt is vanwege schimmel op de muren en vloeren, onvoldoende opbergruimte en het feit dat er een kantoor in de keuken zit?3
Ja, dit klopt. Zie antwoord op vraag 1.
Welke vervolgstappen zal de IGJ maken nadat de maximum dwangsom van 20.000 euro na vier weken bereikt is?
De IGJ heeft de situatie nauwgezet in de gaten gehouden en had verschillende mogelijkheden om de zorgaanbieder te dwingen goede zorg te verlenen, uiteraard conform haar eigen interventiebeleid dat uitgaat van proportionaliteit en subsidiariteit.
Kunnen de jongeren van leefgroep Neptunus er zeker van zijn dat zij in een veilige en geschikte omgeving worden opgevangen? Zo ja, op welke locatie is dat wanneer zullen ze daar naartoe verplaats worden?
Het blijft de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de kwaliteit van jeugdzorg te garanderen, de IGJ ziet hier nauwgezet op toe. Op 27 juni 2019 zijn de jeugdigen van de groep Neptunus verhuisd naar een ander pand op de locatie Laanzicht (X). Op 4 juli 2019 heeft de inspectie getoetst of deze locatie voldoet. Zoals blijkt uit het voorgaande is dit het geval. De aanwijzing zal binnenkort, na de gebruikelijke termijnen voor wederhoor en openbaarmaking, worden beëindigd.
Duizenden gedupeerden door het faillissement van de Zoetermeerse verkeersschool Aalbregt |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijschool Zoetermeer failliet: duizenden gedupeerden en eigenaar bedreigd»?1
Ja.
Vindt u ook dat het faillissement een drama is voor al die leerlingen en rijschoolinstructeurs?
Ja.
Zien de gedupeerden nog iets terug van hun al betaalde rijlessen of rijexamens? Kunnen zij gebruik maken van een waarborgfonds van een van de brancheorganisaties?
Of de gedupeerden iets terugkrijgen van hun vooruitbetaalde rijlessen en/of examens is afhankelijk van de afhandeling van het faillissement door de curator. De rijschool is weliswaar aangesloten bij een brancheorganisatie, maar deze kent geen waarborgfonds voor gedupeerde leerlingen.
Kunnen de leerlingen waarvan het rijexamen al gepland was nog afrijden? Bent u bereid om gezamenlijk met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te kijken of er een oplossing te vinden is voor de gedupeerden? Zijn er eventueel nog andere manieren waarmee u de gedupeerden kunt ondersteunen?
Een faillissement is eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid. De overheid heeft hier geen rol in. Geplande examens worden door het CBR afgenomen zolang er dekking is. Conform de motie2 van Dijk (PvdA) ben ik over deze situatie in gesprek gegaan met de branchepartijen BOVAG/FAM/VRB. Ik heb begrepen dat er op verzoek en tegen betaling lesautos beschikbaar zijn gesteld voor zover de betrokken leerling over voldoende aantoonbare rijkwaliteiten beschikte en veilig een praktijkexamen kon afleggen.
Deelt u de mening dat dit faillissement laat zien dat er een wildgroei is aan rijscholen en dat daar iets aan gedaan moet worden?
Nee. Deze verkeersschool bestond al vele jaren en stond tot voor het faillissement niet ter discussie.
Hoe komt het dat de aangenomen motie-Kuiken uit 2014 om te komen tot een overkoepelend kwaliteitskeurmerk en klachtenmeldpunt in de rijscholenbranche nog steeds niet is uitgevoerd?2 Gaat u ervoor zorgen dat dit overkoepelende keurmerk en klachtenmeldpunt er dit jaar nog is?
In reactie op de motie is de ontwikkeling van een keurmerk destijds nadrukkelijk overgelaten aan de marktpartijen zelf. De oplossing voor de motie Kuiken 4 is door mijn voorganger gevonden door de Rijscholenkiezer van Stichting TeamAlert te lanceren in samenwerking met de branche en het CBR. Stichting TeamAlert had een online platform ontwikkeld met subsidie van mijn departement. Zoals bekend is deze Rijscholenkiezer door rechtszaken uit de lucht gehaald. Verder overleg met de branche, CBR en IBKI hebben geleid tot een door het CBR gelanceerde app en facebookcampagne, met op hoofdlijnen dezelfde strekking, echter zonder reviewmogelijkheid voor consumenten.
Ik ben continu in gesprek met de branche om gezamenlijk te zoeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van de rijschoolbranche te verbeteren.
Bent u bovendien bereid om, in deze vechtmarkt met rijscholen die niet voldoen aan de kwaliteit, extra eisen te stellen aan rijschoolhouders? Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van brancheorganisatie BOVAG?
Ik ben in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten de branche een extra kwaliteitsimpuls nodig heeft. Bij die gesprekken betrek ik ook het verzoek in de motie van het lid Sienot4. De BOVAG pleit voor meer eisen voor mensen die een rijschool willen beginnen. Ook die oproep zal ik betrekken in mijn overleg met de branche.
Het bericht ‘Minder rechtszaken in Overijssel door tekort aan rechters’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door een tekort aan rechters minder rechtszaken in de rechtbank Overijssel kunnen worden gehouden dan is afgesproken met het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Hoe kan het dat nu blijkt dat het aantal zittingsdagen niet behaald kan worden? Kon dit bij het maken van de afspraak niet al voorzien worden?
De rechtbank Overijssel heeft het openbaar ministerie laten weten dit kalenderjaar minder zittingen te kunnen afdoen dan eerder is afgesproken. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat er onvoldoende rechters zijn om de groei van het aantal complexe strafzaken te kunnen opvangen. Er zijn meer grotere zaken die meerdere dagen duren, met meerdere verdachten en slachtoffers en hun advocaten. Het gaat dan om ongeveer 3,5 procent van het aantal zittingsdagen dat was afgesproken. Dit tekort kon niet worden voorzien op het moment van het sluiten van het convenant.
Welke gevolgen heeft het capaciteitsgebrek voor de lopende strafzaken? Gaat dit leiden tot meer vertraging voor de verdachten en de slachtoffers? Zo ja, hoe hoog gaat die vertraging dan naar verwachting oplopen?
De strafzaken die al zijn ingepland, lopen geen vertraging op. De verschillende onderdelen van het openbaar ministerie (Arrondissementsparketten, Landelijk Parket, Functioneel Parket en Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) beoordelen welke zaken aan de rechtbank worden voorgelegd en het moment waarop dit gebeurt. Het is daarom aan het openbaar ministerie om te bepalen welke zaken, die nog niet zijn ingepland, voorrang moeten krijgen. Dat zijn bijvoorbeeld zaken waarbij verdachten vast zitten, zaken met zwaardere maatschappelijke impact en zaken waarbij jeugdigen zijn betrokken. De rechtbank doet er daarnaast alles aan om ook andere zaken, in afstemming met het openbaar ministerie, zo snel mogelijk te plannen en te behandelen.
Welke zaken zullen vooral getroffen worden door het niet kunnen halen van het aantal rechtszaken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat dit worden opgelost?
De rechtbank werkt er hard aan om het tekort aan rechters zo snel mogelijk terug te brengen. Dit is een lastige opgave vanwege een combinatie van krapte op de arbeidsmarkt en het feit dat andere gerechten ook rechters/raadsheren werven. De rechtbank heeft een doorlopende vacature openstaan voor ervaren (straf)rechters en er zijn recent zeven ervaren rechters vanuit andere gerechten in dienst getreden. Verder heeft de rechtbank een 13-tal rechters in opleiding en er loopt een sollicitatieronde om nieuwe rechters in opleiding aan te nemen. Een dergelijke opleiding duurt echter tussen de vijftien maanden en vier jaar, waardoor het tekort geleidelijk wordt opgelost.
Bij mijn beantwoording van vragen van uw Kamer over het rapport «Afstemming zittingscapaciteit OM/ZM in strafzaken» heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd dat de Raad voor de rechtspraak mij heeft laten weten dat in algemene zin door de combinatie van zaakverzwaring en invoering professionele standaarden de capaciteit van gerechten op onderdelen nog niet toereikend is om het gewenste aantal strafzaken daadwerkelijk te behandelen.2 Het rapport bevat concrete aanbevelingen om zittings- en zaaksaanbod beter op elkaar te laten afstemmen. De Rechtspraak en het openbaar ministerie zullen met deze aanbevelingen aan de slag gaan, waarbij belangrijke aandacht zal uitgaan naar het zo vroeg mogelijk signaleren van capaciteitsgebreken en oorzaken daarvan.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht dat 500 zaken overgedragen worden van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan het gerechtshof Den Haag om strafzaken in hoger beroep sneller af te handelen?2
Ja.
Waarom was deze maatregel nodig? Waarom is gekozen om de zaken naar Den Haag te verplaatsen en niet naar een locatie dichterbij, of waarom zijn raadsheren niet tijdelijk naar Arnhem overgeplaatst?
Welke gevolgen heeft dit voor advocaten, hun cliënten en de slachtoffers? Deelt u de mening van strafadvocaat Jan Vlug dat dit leidt tot meer onbetaalde uren van advocaten en hogere reiskosten voor de verdachten en slachtoffers? Wat gaat u doen aan de onbetaalde uren voor de advocaten en de reiskosten voor verdachten en slachtoffers, aangezien zij geen inspraak hebben gehad op de regeling?
De Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019 is in het belang van de direct bij de zaak betrokkenen nu deze beoogt bij te dragen dat vertraging in de behandeling van zaken als gevolg van een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij deze toepassing van artikel 62a Wet RO is rekening gehouden met hun individuele belangen. Om de reistijd van direct betrokkenen bij deze strafzaken (zoals verdachten, slachtoffers en/of advocaten) te beperken, is de bevoegdheid tot verwijzing beperkt tot strafzaken die in eerste aanleg zijn behandeld door de rechtbanken Gelderland of Midden-Nederland. De regeling strekt zich derhalve niet uit tot zaken van de rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland. Op die manier wordt rekening gehouden met het belang van toegankelijkheid – in de zin van nabijheid – van rechtspraak en worden de gevolgen voor rechtzoekenden zo klein mogelijk gehouden.
Wat gaat er gedaan worden in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om het capaciteitsgebrek op te lossen? Op welke termijn kan dit worden opgelost?
Het Hof heeft de werving en selectie geïntensiveerd en de opleidingscapaciteit uitgebreid. In 2018 zijn bij het hof in totaal 31 nieuwe raadsheren benoemd, waarvan 8 raadsheren in opleiding. In de afdeling civielrecht is de bezetting raadsheren inmiddels weer op peil. Begin 2019 had het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ondanks de instroom van nieuwe raadsheren (in opleiding) nog zo’n negen vacatures raadsheren strafrecht openstaan.
Per 1 juli 2019 zijn dat er nog c.a. 6. Het gaat hier dus om een relatief overzichtelijk en tijdelijk personeelsvraagstuk dat zich in de komende jaren geleidelijk zal oplossen.