Het bericht dat de belastinginspecteur besloten heeft om de RVU-boete voor de gouden handdrukken van bijna 200 miljoen aan de belastingdienst kwijt te schelden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger gewaarschuwd is over de Regeling Vervroegde Uittreding (RVU)-boete, dat de Raad van Bestuur van de Belastingdienst gewaarschuwd is over het risico van de RVU-boete, maar dat geen van deze waarschuwingen teruggevonden werd toen de Kamer daarom vroeg en dat zij pas boven kwamen drijven na extern onderzoek?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst met de inspecteur is overeengekomen dat de Belastingdienst geen RVU boete meer hoeft te betalen over de vertrekregeling?2
Het Ministerie van Financiën heeft over de uitkeringen ingevolge de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst RVU-eindheffing afgedragen en heeft – vanwege onzekerheid over dit standpunt in de jurisprudentie – tegen deze eigen afdrachten die vanaf eind 2016 zijn gedaan, formeel bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn, in afwachting van de afronding van een lopende procedure in een andere zaak met een vrijwillige vertrekregeling, aangehouden. Na het arrest van 22 juni 2018 over die andere zaak is de inspecteur overgegaan tot het beoordelen van de vertrekregeling van de Belastingdienst op basis van de door de Hoge Raad in dat arrest geformuleerde criteria. Die beoordeling heeft uiteindelijk geleid tot zijn conclusie dat ook deze vertrekregeling geen RVU is en dat er geen heffing is verschuldigd. Op 10 oktober 2018 heeft de inspecteur in die zin uitspraak op bezwaar gedaan.
Heeft u kennisgenomen van de opinie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad die in de zaak waarop de intrekking van de RVU-boete wordt gebaseerd, het volgende oordeelde: «7.11 De in onderdeel 7.9 vermelde, en mogelijke andere, factoren impliceren echter dat de nu door de Hoge Raad te geven oordelen niet noodzakelijkerwijs – in elk opzicht – ook voor de vertrekregeling van de Belastingdienst gelden.»?3
Ja.
Op welke manier wordt het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 2018 – dat de Belastingdienst verloor – nu precies in het voordeel van de Belastingdienst uitgelegd?
De inspecteur heeft bij de behandeling van het bezwaar de bedoeling van de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst beoordeeld op haar objectieve kenmerken en voorwaarden. De feitelijke uitstroom en de hoogte van de feitelijk overeengekomen vertrekvergoedingen zijn daarbij, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juni 2018, niet relevant.
Welke regels en beleidsbesluiten hanteert de Belastingdienst sinds 22 juli 2018 bij de RVU?
Vanaf de datum van het arrest, 22 juni 2018, is de rechtsopvatting van de Hoge Raad over hoe vertrekregelingen op de aanwezigheid van een RVU-karakter beoordeeld moeten worden geldend recht en voor de inspecteur de rechtsregel. Eerder uitgebrachte beleidsbesluiten die daarmee niet overeenkomen zijn in zoverre per direct achterhaald en bevatten niet langer de toe te passen rechtsregel(s).
Waarom heeft u de Kamer niet duidelijk geïnformeerd over de grote gevolgen voor de door de staat betaalde RVU-regeling? Kunt u dat hier alsnog doen?
Op 10 oktober 2018 is de formele uitspraak van de belastinginspecteur over de door de Staat betaalde RVU-heffing ontvangen. De Kamer is op het eerstvolgende mogelijk moment, te weten de Najaarsnota en de 2e suppletoire begroting 2018, geïnformeerd over deze uitspraak. Hierin is gemeld dat het in 2018 nog resterende bedrag van € 6 mln. vrijvalt. Ook is hierbij aangegeven dat de in het verleden betaalde RVU-heffing naar verwachting in 2019 worden terug ontvangen op de Financiënbegroting. De terug te ontvangen bedragen (circa € 95 mln. in 2019) en de vrijvallende budgetten in 2019 (€ 30 mln.) en 2020 (€ 43 mln.) worden betrokken bij de voorjaarsbesluitvorming 2019. De Kamer wordt hierover bij Voorjaarsnota 2019 geïnformeerd.
Krijgt de Belastingdienst de reeds betaalde RVU-premie terug? Zo ja, wanneer en waar op de begroting wordt dit verantwoord?
Naar verwachting wordt in 2019 circa € 95 mln. terugontvangen op artikel 1 Belastingen op de Financiënbegroting.
Kunnen werkgevers, die naar aanleiding van een reorganisatie onvrijwillig tegen een RVU-boete opliepen, alsnog een beroep doen op de uitspraak van de Hoge Raad?
Ja, alleen niet indien ten tijde van het arrest een opgelegde RVU-heffing al onherroepelijk vaststond.
Konden andere werkgevers, net als de werkgever Belastingdienst, de afspraak maken met de inspecteur dat ze niet hoefden te procederen en dat hun bezwaar beoordeeld zou worden naar aanleiding van lopende zaken? Zo nee, heeft dat dan geen ongelijkheid gecreëerd?
Ja, ook andere werkgevers konden tegen de eigen afdracht van een RVU-heffing in bezwaar komen en vervolgens de inspecteur verzoeken de uitspraak van de Hoge Raad in de toentertijd lopende procedure af te wachten voor de beoordeling van het bezwaar.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de nog geldende beleidsbesluiten (zoals BLKB2013/2200M) de Belastingdienst gewoon RVU verschuldigd is?
Het is mij bekend dat die besluiten er nog liggen. Ze bevatten evenwel geen geldend recht meer voor zover zij strenger – in het nadeel van de belastingplichtige – zijn.
De besluiten zullen binnenkort bij een actualisering van het verzamelbesluit over pensioenen4 worden ingetrokken.
Kunt u aangeven wat het nieuwe beleid voor de RVU-heffing precies inhoudt, zodat werkgevers (inclusief het Ministerie van Defensie) er rechtszekerheid aan kunnen ontlenen?
De inspecteur past het recht toe zoals de Hoge Raad dat heeft aangegeven in zijn arrest. De in het loonbelastingmaterieel opgenomen passages over de RVU-heffing, zoals onder meer in het Handboek Loonheffingen, worden daarmee in overeenstemming gebracht. Ook zal de Belastingdienst gelijktijdig met het uitbrengen van het bovengenoemde verzamelbesluit over pensioenen een Handreiking RVU op www.belastingdienstpensioensite.nl plaatsen.
Het Ministerie van Defensie zal in bezwaar gaan tegen de eigen RVU-heffing.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden in verband met de Najaarsnota?
De vragen zijn elk afzonderlijk beantwoord, alleen helaas niet binnen de hier gevraagde termijn.
Het expertisecentrum CBRN-explosieven binnen de Landelijke Eenheid van de Politie |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten van Omroep West, het Dagblad van het Noorden, de website van de NOS en de eigen website van de politie maar ook met vele andere berichten in de media over het aantreffen van, of geconfronteerd worden met explosieven door de politie?1 2 3 4
Ja.
Deelt u de waarneming dat de politie zowel in de bestaande criminaliteitsvormen (bijvoorbeeld ram- en plofkraken) als in de bestrijding van terrorisme meer dan vroeger geconfronteerd wordt met explosieven en andere gevaren op het vlak van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair materiaal (CBRN)?
De politie ziet met name in het domein van de ram- en plofkraken een forse beweging van steeds meer en zwaardere explosieven. Ook op het gebied van de bestrijding van terrorisme komt het voor dat de politie wordt geconfronteerd met explosieven. De politie ziet daar echter geen toename in het aantal incidenten op het gebied van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair materiaal (CBRN). Wel neemt de politie op internet een verhoogde interesse waar in CBRN-middelen die aan terrorisme kunnen worden gerelateerd. De politie en anderen blijven daar alert op. Daarnaast wordt de politie in toenemende mate geconfronteerd met het aantreffen van handgranaten in de openbare ruimte. Gevaren op het gebied van CBRN treft de politie met name aan bij drugslaboratoria, waar met gevaarlijke chemische stoffen wordt gewerkt. Voor het veiligstellen van materialen en voor de ondersteuning bij de ontmanteling van deze laboratoria heeft politie de Landelijke Faciliteit Ontmantelingen (LFO) ingericht.
Op welke wijze heeft de politie expertise op het vlak van CBRN bijeen gebracht en geborgd binnen de organisatie? Welke expertise bestaat er in de basisteams, welke expertise is er binnen de eenheden georganiseerd en welke taken worden landelijk uitgevoerd? Zijn er samenwerkingsverbanden met andere overheidsdiensten?
Rijksbreed vinden op verschillende niveaus voorbereidingen plaats om met CBRN-incidenten om te kunnen gaan. De verschillende partijen, waar onder veiligheidsregio’s, politie en defensie, werken daarbij nauw met elkaar samen. Onderzoeksinstituten zoals het NFI en RIVM leveren daarbij eveneens een bijdrage. Binnen de politie-eenheden is al expertise opgebouwd. Iedere politie-eenheid beschikt over een TEV (Team(leider) CBRN-Explosieven Veiligheid) op piketbasis. Zij zijn binnen de eenheden het eerste aanspreekpunt voor CBRN-E incidenten. Zo nodig doen zij een beroep op de expertise van CENTREX CBRN-Explosieven. Ook specialistische politie-eenheden die moeten optreden bij een incident of aanslag met CBRN-middelen, zijn getraind.
Klopt het dat binnen de Landelijke Eenheid van de politie het expertisecentrum CENTREX CBRN-Explosieven bestaat? Is er een voornemen om dit expertisecentrum op te heffen en hoe bent u voornemens om dán de taken van dit centrum binnen de organisatie te beleggen. Bent u – zo nodig vertrouwelijk – bereid om de taken, de resultaten en de ontwikkeling van dit centrum toe te lichten?
Sinds 2012 draait er al een pilotproject CENTREX – CBRN Explosieven binnen de Landelijke Eenheid (voorheen KLPD) van de politie. Dit landelijke loket is opgericht om geïntegreerd multidisciplinair advies te geven in de eerste fase na een (CBRNe-) incident. Op deze wijze kunnen hulpverleners snel beschikken over specialistische kennis die anders alleen bij verschillende instituten en organisaties is te vinden. In eerste instantie was dit een pilot-loket voor alleen de politie. De vorming van een formeel multidisciplinair centrum heeft tot nu toe nog niet plaatsgevonden. Het pilotproject CENTREX is in de afgelopen jaren voortgezet. Het pilotproject heeft zich ontwikkeld en functioneert in de praktijk wel als multidisciplinair centrum dat hulpverleningsdiensten kan ondersteunen die in aanraking komen met chemische biologische, radiologische en/of nucleaire middelen.
Borging van de huidige taken van het pilotproject is de volgende belangrijke stap in het proces. Om te komen tot de multidisciplinaire gedachte waarin effectief en efficiënt wordt samengewerkt met alle betrokken partners, wordt gewerkt aan het creëren van een duurzame organisatievorm waarbij verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij de juiste organisaties worden belegd.
Inwoners die in de kou zitten door torenhoge stookkosten in Delft |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het item in Hart van Nederland «Torenhoge stookkosten laten inwoners Delftse wijk in de kou zitten»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 6
Kunt u verklaren hoe het kan dat huurders tot wel € 1.400 moeten bijbetalen voor hun stookkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een verklaring te geven voor dit specifieke geval. In zijn algemeenheid geldt bij collectieve verwarmingssystemen als werkwijze dat een verhuurder een maandelijks voorschot bedrag in rekening brengt. Vervolgens verzorgt de verhuurder per kalenderjaar een eindafrekening op basis van de reëel gemaakte kosten. Deze werkwijze kan tot bijbetalen leiden in het geval van een laag voorschot en/of een hoge definitieve afrekening.
Waarom hanteert woningcorporatie Woonbron een verkeerd meetsysteem voor de stookkosten? Waarom mag Woonbron hiermee blijven werken?2
Uit het aangegeven item blijkt uitsluitend dat er kennelijk hoge stookkosten zijn.
Dit enkele feit wil op zich niet zeggen, dat het meetsysteem als zodanig verkeerd zou werken. Te hoge stookkosten zouden ook te wijten kunnen zijn aan een slecht functionerende installatie en/of achterstallig onderhoud waardoor er veel warmte verloren raakt door tocht.
In verband hiermee en het zogenoemde «warmtepakket» is relevant dat huurders diverse wettelijke mogelijkheden hebben inzake de stookkosten. Zij kunnen hun verhuurder inzicht vragen in de gemaakte stookkosten en via de huurdersorganisatie overleg voeren met de verhuurder over het beleid inzake de stookkosten en het onderhoudsbeleid.
Voorts kunnen de betrokken huurders zich tot de Huurcommissie wenden voor een oordeel over de stookkosten. De Huurcommissie kan dan een oordeel geven over de reëel gemaakte stookkosten en over de vraag of die stookkosten als redelijk kunnen worden beschouwd. Ik verwijs u daarbij naar antwoorden op Kamervragen van het toenmalige Kamerlid Jansen (SP) over het bericht over extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam (Handelingen TK 2012–2013, Aanhangsel 2957). In die kwestie heeft de Huurcommissie indertijd doorberekening van slechts 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Daarnaast kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie voor een oordeel over een lagere huurprijs in het geval van onderhoudsgebreken. Afhankelijk van de ernst van de gebreken kan de Huurcommissie een verlaagde huurprijs redelijk achten van 20%, 30% of 40% van de betaalde huurprijs.
Gelet op de in de uitzending getoonde gebreken gaat het hierbij om tochtklachten en een mogelijke lekkage bij de radiatoren. Huurders kunnen vooraf inschatten of de Huurcommissie aanwezige gebreken ernstig genoeg zal bevinden voor een huurverlaging. Deze inschatting kunnen zij maken met het zogenoemde gebrekenboek: (https://www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Gebrekenboek_Huurcommissie__versie_juni_2017.pdf).
Wat zegt u tegen de bewoners van de wijk Poptahof in Delft die een «warmtepakket» hebben willen aanbieden met vier eisen te weten: Welke mogelijkheden hebben deze bewoners om af te kunnen dwingen dat zij in een gezond en betaalbaar huis kunnen wonen?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel andere woningcorporaties werken met dit, of een vergelijkbaar, meetsysteem voor stookkosten en in welke gemeenten leidt dit tot onvrede of klachten voor de huurders of andere problemen?4
Er wordt niet geregistreerd welk systeem verhuurders toepassen voor het meten van de stookkosten. Evenmin wordt geregistreerd in welke gemeenten het meetsysteem leidt tot onvrede of klachten voor de huurders.
Wat zijn uw mogelijkheden om woningcorporaties, die hoge stookkosten berekenen terwijl er tegelijkertijd achterstallig onderhoud is en hun huurwoningen onvoldoende geisoleerd zijn, te bewegen tot een oplossing in samenwerking met de huurder? Bent u bereid Woonbron hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Duitsers willen nieuwe universiteit op grens met Nederland’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Duitsers willen nieuwe universiteit op grens met Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat vertegenwoordigers van de deelstaat Noordrijn-Westfalen op de top in Düsseldorf hebben gesproken met de Nederlandse Minister-President over een Europese universiteit op de grens met Venlo? Zo ja, kunt u mede namens de Minister-President aangeven wat hier besproken is?
Nee, de Europese universiteit op de grens met Venlo is kort ter sprake gekomen in een gesprek tussen de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zijn collega van Noordrijn-Westfalen, Minister Holthoff-Pförtner. Noordrijn-Westfalen heeft gemeld dat het een initiatief van twee afgevaardigden in het deelstaatparlement betreft. Er is niet inhoudelijk doorgepraat.
Klopt het dat de voorgestelde universiteit een universiteit voor toegepaste wetenschappen moet worden? Zo ja, is aan een dergelijke instelling behoefte in deze regio naast de al bestaande instellingen? Zo nee, om wat voor soort instelling gaat het wel?
Het plan dat mij bekend is, betreft een plan van twee parlementariërs van Noordrijn-Westfalen. Deze parlementariërs willen een Nederlands-Duitse universiteit vestigen dichtbij de grens tussen Nederland en Duitsland bij Venlo, die zich naar ik begreep vooral zou moeten richten op vragen rond duurzaamheid.
Deelt u de mening dat een nieuwe grensoverschrijdende universiteit gericht op de promotie van Europese waarden geen waarde toevoegt aan het bestaande Nederlandse netwerk van hogescholen en universiteiten? Zo nee, waarom lijkt dit u wel een goede toevoeging?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat meer grensoverschrijdende Europese samenwerking door bestaande universiteiten en hogescholen wel degelijk van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdende samenwerking kan zeker toegevoegde waarde hebben, daarom ben ik ook een warm voorstander van het Europese initiatief voor Netwerken van Europese Universiteiten. Ik heb me er in Europees verband hard voor gemaakt dat deze netwerken bottom-up tot stand komen, dat er geen nieuwe instituten of Europese diploma’s worden gecreëerd en dat de initiatieven bij kunnen dragen aan de versterking van hogeronderwijsinstellingen door heel Europa, zodat mobiliteit van «brains» evenwichtiger over de EU plaats kan vinden. Ik zie dus in beginsel geen toegevoegde waarde binnen het bestel voor een nieuwe grensoverschrijdende universiteit, maar mogelijk wel voor grensoverschrijdende samenwerking tussen bestaande universiteiten en hogescholen.
De Europese Commissie heeft recentelijk een call uitgeschreven voor een pilot met zulke netwerken, waarin bestaande instellingen (minimaal drie, uit drie verschillende lidstaten) in competitie middelen kunnen verwerven ten behoeve van institutionele (onderwijs)samenwerking. Ik weet dat enkele Nederlandse hogeronderwijsinstellingen van plan zijn mee te doen aan deze call, maar er zal ongetwijfeld veel competitie zijn. Over de kans van slagen van individuele instellingen en hun Europese partners kan ik dan ook geen uitspraken doen.
Op welke wijze vindt u dat Nederlandse universiteiten en hogescholen zouden kunnen deelnemen aan de eerdergenoemde pilot, dit in het licht van het feit dat Maastricht University bekend staat als een universiteit die veel samenwerkingsverbanden heeft in de regio (zowel in Duitsland als in België), idem dito de Rijksuniversiteit Groningen? Vindt u ook dat bijvoorbeeld Maastricht University aanspraak moet kunnen maken op Europees budget dat beschikbaar is voor Europese universiteiten om regionale samenwerking te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunt u eraan bijdragen dat onze bestaande Nederlandse hogeronderwijsinstellingen – zoals Maastricht University – aanspraak kunnen maken op dit budget? Bent u bereid dit ook te doen?
Het budget dat binnen het Erasmus+-programma is vrijgemaakt voor Europese Universiteitsnetwerken is niet alleen bedoeld voor regionale samenwerking, maar voor samenwerking door de gehele Europese Unie. Een van de criteria waarop de voorstellen zullen worden beoordeeld is de geografische spreiding. Daarop scoren voorstellen die alleen regionaal samenwerken minder hoog. Bij de selectie wordt ook naar andere criteria gekeken (zie ook het antwoord op vraag 5).
De Nederlandse hogeronderwijsinstellingen werken al veel samen met Europese partners en worden over het algemeen als kwalitatief hoogwaardige instellingen aangemerkt. Daarmee zullen zij als een aantrekkelijke netwerkpartner worden gezien. Het staat alle Nederlandse hogeronderwijsinstellingen vrij om een aanvraag te doen uit dit budget. In de beoordeling (door de Europese Commissie) van deze voorstellen spelen individuele lidstaten geen rol.
De merkwaardige bewering van de Belastingdienst bij de Hoge Raad dat hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fiscus acht AEX-aandelen en vastgoed opeens veilige beleggingen in box 3»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst bij de Hoge Raad betoogd heeft dat «(d)e inspecteur (...) gemotiveerd (heeft) betoogd dat ook hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s»?
In het verweerschrift waarnaar in het artikel wordt verwezen is deze opmerking in een voetnoot opgenomen. De opmerking is echter alleen gemaakt in het kader van de beoordeling van – kort gezegd – de box 3-heffing en niet in algemene zin.
Op 12 december jl. is de zitting bij de Hoge Raad geweest in één van de zes zaken over de box 3-heffing die zijn geselecteerd als zogenoemde proefprocedures in het kader van de regeling voor massaal bezwaar. Tijdens deze zitting is er uitgebreid op de zaak ingegaan. Uit de door de Hoge Raad tot op heden gewezen arresten over de box 3-heffing2 volgt dat het voor het aannemen van een inbreuk op artikel 1 EP EVRM niet voldoende is dat het rendement van bepaalde bezittingen structureel beneden 4% van het daarin geïnvesteerde bedrag blijft, ook niet indien de bezittingen van de belastingplichtige in box 3 vooral uit dergelijke bezittingen bestaan. Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad dient er voor de beoordeling van de haalbaarheid van het rendement van 4% dus niet alleen te worden gekeken naar bepaalde beleggingen (met bijvoorbeeld een bepaalde risicograad) maar naar alle bezittingen die in box 3 vallen. De risicograad van een belegging speelt geen rol voor de vraag of de belegging als box 3-bezitting kwalificeert. Daarvan uitgaande is het voor de discussie of de box 3-heffing inbreuk maakt op artikel 1 EP EVRM niet bepalend of hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s. Zoals ook uit het pleidooi volgt, is de opmerking van de Inspecteur waarnaar in het verweerschrift wordt verwezen ten overvloede gegeven.
Het is nu aan de Advocaat-Generaal om in een conclusie haar mening te geven over de kwestie die aan de Hoge Raad is voorgelegd. Tijdens de zitting is aangekondigd dat de A-G waarschijnlijk op 21 december 2018 haar conclusie zal nemen. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op de conclusie te reageren, zal de Hoge Raad zijn oordeel geven in een arrest.
Kun u aangeven hoeveel de «stabiele beleggingsvorm» AEX-index in het jaar 2008 opleverde?
De AEX-index daalde in 2008 met 52,3%. Daarbij merk ik op dat het dividendrendement in de ontwikkeling van de AEX-index niet tot uitdrukking komt. Zie het antwoord op vraag 6.
Indien een bank in een brochure zou beweren dat «hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s», zou dat dan in lijn zijn met de voorschriften van toezichthouder de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Het is helemaal waar dat beleggen met risico’s gepaard gaat. Aan elke belegging zijn risico’s verbonden die in proportie staan tot de verwachte rendementen. Terecht ziet de AFM deze genoemde beleggingscategorieën niet per definitie als stabiel en met weinig risico. In een goed gevarieerde portefeuille (zowel qua instrumenten als qua geografie) waarin de genoemde beleggingscategorieën zijn opgenomen kan door risicospreiding het risico ingeperkt worden. Ten overvloede, of een bepaald product en/of een bepaalde portefeuille teveel of te weinig risico heeft moet mede in het licht gezien worden van de klantsituatie, waaronder de risicobereidheid, de kennis en de ervaring van de klant.
Bent u ervan op de hoogte dat de AFM in haar jaarverslag in 2010 expliciet schreef dat «(d)oor de lage rente op risicoarme producten, zoals spaarproducten, (...) het nemen van beleggingsrisico’s verleidelijk (kan) zijn» en dus van mening was dat beleggingen niet risicoarm zijn? Deelt u die mening?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Aan elke belegging zijn risico’s verbonden die in proportie staan tot de verwachte rendementen. Risico’s kunnen worden beperkt door spreiding, bijvoorbeeld over verschillende beleggingscategorieën (diversificatie).
Hoeveel is het totale rendement op de AEX-index geweest tussen 1 januari 2000 en nu? Hoeveel rendement is dat per jaar?
De AEX-index is van 1 januari 2000 tot 1 januari 2017 gedaald van 677 naar 544 ofwel een daling van 20% over de hele periode, gemiddeld – 1,2% per jaar. Voor aandelen bestaat het rendement niet alleen uit waardemutaties door de koersontwikkeling, maar ook uit dividend. Het dividendrendement komt in de ontwikkeling van de AEX-index niet tot uitdrukking. Voor de bepaling van het rendement zijn indices waar rekening wordt gehouden met de herbelegging van de uitgekeerde dividenden relevant. De samenstelling van de aandelenportefeuille van de gemiddelde box 3-belegger is niet bekend. De Nederlandse belegger zal niet alleen in AEX-aandelen of Nederlandse aandelen beleggen. Vanaf 2017 wordt voor de benadering van de rendementen die een box 3-belegger heeft behaald, gebruikgemaakt van de MSCI-beleggingsindex voor Europa (bruto in lokale valuta). Deze index houdt rekening met het herbeleggen van het dividend. In onderstaande grafiek staat de ontwikkeling van deze MSCI-index voor de periode 1990–2017 (ultimo standen van de betreffende jaren). Over deze periode is het rendement gemiddeld 8,25% geweest.
Uit de bovenstaande grafiek blijkt dat de beleggingsindex een paar pieken heeft laten zien, gevolgd door sterke correcties. In 2008 waar in vraag 3 naar wordt gevraagd, daalde de MSCI-Europe met 39%. Voor de bepaling van het rendement over langere termijn is de keuze van het start- en eindjaar van grote invloed. Los van die keuze kan niet met exactheid worden aangegeven hoeveel jaar in ogenschouw moet worden genomen om het rendement over langere termijn te bepalen. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2016 is de methode uitgelegd hoe het rendement op aandelen is bepaald en hoe dit rendement jaarlijks wordt herijkt.
Ter illustratie is in de volgende grafiek zowel de AEX-index (zonder herbelegging van het dividend) voor de periode 2000–2018 als de MSCI-Europe-index (inclusief herbelegging) weergegeven. Bovengenoemde punten, namelijk dat het beginjaar van de analyse belangrijk is, en dat er rekening dient te worden gehouden met het dividendrendement, komen hierin duidelijk tot uitdrukking. In de jaren 1999–2000 en 2007 bereikten de indices een top, zodat de rendementen ten opzichte van zo’n startjaar relatief klein zijn. Ten opzichte van jaren waar de indices sterk waren teruggevallen (2002, 2008) is het rendement sindsdien juist erg positief. De ontwikkeling van een index die geen rekening houdt met herbeleggen van het dividend blijft stelselmatig achter bij een index die wel rekening houdt met het herbeleggen van het uitgekeerde dividend.
Is het kabinetsbeleid om beleggingen in AEX-fondsen te beschouwen als risicoarm?
Nee, aan elke belegging zijn risico’s verbonden die veelal ook in proportie staan tot de verwachte rendementen. Risico’s kunnen worden beperkt door spreiding, bijvoorbeeld over verschillende beleggingscategorieën (diversificatie).
Wanneer en hoe gaat u invulling geven aan de afspraak in het regeerakkoord om box 3 meer te baseren op reële rendementen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement zal uitwerken. Het kabinet vindt het daarbij van belang dat in de vermogensrendementsheffing aan een aantal uitgangspunten maximaal recht wordt gedaan. Het gaat daarbij om de aansluiting bij het gevoel van rechtvaardigheid van de belastingbetaler, dat de belastingbetaler niet wordt opgezadeld met hoge administratieve lasten, dat het stelsel voldoende robuust is tegen belastingontwijking en dat het goed uitvoerbaar is.
Zoals is gebleken uit de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement»3 en het «Keuzedocument box 3»4 heeft een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement verregaande consequenties voor onder andere de administratieve lasten van burgers, risico’s op belastingontwijking en de uitvoerbaarheid. Het kabinet weegt deze consequenties daarom zorgvuldig af.
Verder heb ik aan uw Kamer toegezegd om begin 2020 bouwstenen voor verdere verbeteringen van het belastingstelsel op te leveren, waarbij knelpunten worden geduid en (perspectief op) oplossingen worden geboden. Hierbij zullen ook ondernemingsvermogen en mogelijkheden bij de belastingheffing over huurinkomsten uit onroerend goed zoals door verhuur via AirBnB worden meegenomen. Daarnaast wordt de fiscale eigenwoningregeling in 2019 geëvalueerd. Met deze bouwstenen wordt zo in bredere zin gekeken naar de wijze waarop we in het belastingstelsel omgaan met vermogen.
Tot slot wil ik benadrukken dat dit kabinet, in navolging van het vorige kabinet, reeds wijzigingen heeft doorgevoerd binnen de vermogensrendementsheffing waardoor deze blijvend beter aansluit op het werkelijke rendement, terwijl tegelijkertijd de voordelen van de forfaitaire systematiek zijn behouden. Zo heeft dit kabinet naar aanleiding van het regeerakkoord per 2018 het forfaitaire rendement op spaargeld sneller laten aansluiten op het werkelijke spaarrendement en het heffingvrije vermogen verhoogd van € 25.000 naar € 30.000, waardoor 360.000 belastingplichtigen geen box 3-heffing meer verschuldigd zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn een voor een en voor het Kerstreces beantwoord.
Het bericht dat de Belastingdienst gebruik gaat maken van externe inhuur voor bezwaarbehandeling bij de inkomensheffing |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat bezwaarbehandeling bij de Belastingdienst niet langer meer uitsluitend gebeurt door (medewerkers van) de Belastingdienst, maar dat bezwaarschriften ook worden uitbesteed aan een externe partij?1
Ja. Omdat de inzet van uitzendkrachten nog niet voldoende effect blijkt te hebben, heb ik besloten om tijdelijk gebruik te gaan maken van externe inhuur van een bureau dat medewerkers in dienst heeft die direct inzetbaar zijn en ervaring hebben met het behandelen van bezwaren voor andere overheidsorganisaties. Deze medewerkers zullen volledig onder verantwoordelijkheid van de inspecteur en onder toezicht van de Belastingdienst gaan opereren. Daarbij worden dezelfde kwaliteitseisen gesteld als aan het werk van Belastingdienstmedewerkers. De voorbereidingen hiervoor zijn in gang gezet. Ik heb dit reeds aangegeven in de Kamerbrief «vertraging in de bezwaarbehandeling».2
Hebt u onderzocht of dit kan en mag binnen de wet- en regelgeving? Onder welke voorwaarden kan en mag dit? Kunt u dat toelichten?
In de voorbereidingen die in gang zijn gezet wordt de inzet van uitzendkrachten als basis genomen voor de vormgeving die zal worden gekozen bij externe inhuur. Daarbij gelden de voorwaarden dat het bezwaarproces volledig blijft vallen onder de verantwoordelijkheid van de inspecteur en daarmee onder toezicht blijft van de Belastingdienst. Het voldoen aan wet- en regelgeving is een voorwaarde voor de inzet van deze externe inhuur.
Bent u het met mij eens dat het inhuren van een extern bureau nadrukkelijk iets anders is dan het inhuren van uitzendkrachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, het inhuren van een extern bureau is een opdracht met een gerichte resultaatafspraak waarbij minimumeisen aan de gevraagde dienstverlening worden gesteld.
Bent u ermee bekend dat het bureau dat de landsadvocaat levert, nooit cliënten mag bijstaan in een zaak tegen de Staat?
Ja.
Zijn er dergelijke of andere voorwaarden opgelegd aan het voor de bezwaarbehandeling ingehuurde externe bureau?
De voorbereidingen voor de externe inhuur van een bureau zijn in gang gezet. In de uitvraag voor de gevraagde dienstverlening zal als eis worden opgenomen dat het externe bureau gedurende de uitvoering van de overeenkomst geen cliënten zal bijstaan door middel van advisering en/of procesvoering aangaande bezwaarschriften inkomensheffing almede na afloop van de overeenkomst voor die bezwaren die door (of namens) het bureau zijn behandeld gedurende de uitvoering van de overeenkomst.
Op welke manier is geborgd dat informatie dat het externe bureau ter beschikking staat, niet tegen de Staat c.q. de Belastingdienst gebruikt kan worden?
Naast de gebruikelijke geheimhoudingsplicht in de Rijksinkoopvoorwaarden, en de daartoe behorende modelovereenkomsten, zal in de uitvraag voor de gevraagde dienstverlening als eis worden opgenomen dat door het in te huren bureau in te zetten personen een verklaring naar het Model Integriteitsverklaring Rijk voor externen ondertekenen. Dit model beslaat de verklaring op naleving van de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragsregeling Digitale Werkomgeving, de (persoonlijke) geheimhoudingsplicht (ook na afloop van de werkzaamheden) en een actieve meldplicht ingeval van belangenverstrengeling.
Op welke wijze zijn de voorwaarden voor het uitbesteden vastgesteld en door wie zijn ze getoetst op het belang van de burger tegenover de Belastingdienst en het belang van de Belastingdienst tegenover de maatschappij?
De Belastingdienst neemt de Rijksinkoopvoorwaarden, en de daartoe behorende modelovereenkomsten, in acht bij het uitbesteden van een inkoopopdracht. Deze voorwaarden zijn Rijksbreed getoetst waarbij het belang van de burger en de maatschappij is meegewogen.
Zijn bij het gunnen van de opdracht de aanbestedingsregels in acht genomen? Op welke wijze is getoetst of de prijs proportioneel is?
Ja, de opdracht zal worden uitgevoerd door het Inkoop Uitvoeringscentrum van de Belastingdienst (IUC Belastingdienst) binnen de geldende inkoopregels. Op dit moment is de opdracht nog in voorbereiding en is er nog geen sprake van een ingediende prijs. Gelijk bij elke inkoopopdracht zal het IUC Belastingdienst de geoffreerde prijs beoordelen op proportionaliteit. Daarbij wordt in dit concrete geval gebruik gemaakt van bekende bandbreedtes in prijs, welke verkregen zijn uit eerdere overeenkomsten voor juridische dienstverlening.
De Waarderegeling |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Waarderegeling van de NAM?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het terecht is dat mensen die in het aardbevingsgebied wonen worden gecompenseerd voor alle nadelen die het gevolg zijn van de gaswinning in het Groningenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met artikel 3.3 van de Waarderegeling waarin staat: «Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico»?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een huis in het aardbevingsgebied niet verkocht kan worden en door het Woonbedrijf moet worden opgekocht, dit een gevolg is van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningenveld en dat het niet kunnen verkopen van een huis binnen het aardbevingsgebied dus aangemerkt kan worden als aardbevingsschade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het niet kunnen verkopen van een woning, waarvan de aardbevingsproblematiek er één is. Veelal is sprake van een combinatie van factoren.
Hoe wordt exact vastgesteld wat de 100% waarde is van een huis dat door het Woonbedrijf wordt opgekocht? Kan in detail worden uitgelegd waarom de overgebleven 5% (van de marktwaarde van een huis aan de hand van het referentiegebied) die overblijft wanneer door het Woonbedrijf 95% van de waarde van een huis niet alsnog kan worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM?
De marktwaarde wordt in onderling overleg vastgesteld door twee taxateurs, waarvan één taxateur in opdracht van het Woonbedrijf taxeert en één taxateur in opdracht van de bewoner taxeert. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit te borgen mogen beide taxateurs in de afgelopen twee jaar niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de aan- of verkoop van de woning. De gekozen taxateurs moeten ingeschreven staan in de kamer Wonen van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) en kantoor houden binnen een straal van 30 kilometer van de betreffende woning. Binnen deze kaders is de bewoner vrij om zelf zijn taxateur te kiezen.
Het taxatierapport wordt gevalideerd door het NWWI. Doel van de validatie is om te komen tot een goed onderbouwd en transparant taxatierapport waar de geldverstrekker en de aanvrager op kunnen bouwen. De normen die het NWWI hanteert zijn opgesteld door het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en zijn vastgelegd in het ISO 9001:2015 addendum en in het normblad dat onderdeel is van het taxatierapport.
De 5% die overblijft wanneer een huis door het Woonbedrijf tegen 95% van de waarde van een huis wordt overgenomen kan niet alsnog worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM. Via de Waarderegeling compenseert NAM een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s, waarbij NAM te werk gaat conform het door u in vraag 3 aangehaalde artikel. Het Koopinstrument is bedoeld als vangnet, om te voorkomen dat mensen «gevangen komen te zitten in hun huis». Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Om niet te zeer marktverstorend op te treden is de garantie van het Koopinstrument 95% van de getaxeerde marktwaarde. Door 95% van de marktwaarde te bieden blijft het aantrekkelijk voor mensen zich in te zetten om de woning voor een hogere prijs aan een derde te verkopen.
Bij de Waarderegeling gaat NAM in haar beoordeling van woningen die worden opgekocht binnen het Koopinstrument overigens wel uit van 100% van de waarde van een huis om een eventuele waardedaling vast te stellen.
Wat is de onderliggende motivatie achter de keuze voor 5%? Waarom is er niet gekozen voor 4, 3 of 2%?
Bij de vormgeving van het Koopinstrument is gekeken naar de zogenaamde Moerdijkregeling. Deze regeling biedt huizenbezitters in het dorp Moerdijk een verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de getaxeerde waarde van hun huis. De Moerdijkregeling is bedoeld als een vangnet voor bewoners en is geen compensatieregeling voor eventuele geleden schade. Daarom wordt niet de volledige getaxeerde waarde van de woning gegarandeerd. De Moerdijkregeling wordt door alle betrokken partijen ervaren als een succesvolle regeling.
Net als de Moerdijkregeling is het Koopinstrument een vangnet. Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Het Koopinstrument kan daarbij marktverstorend optreden. Om deze marktverstoring te beperken wordt 95% van de marktwaarde geboden. Ook is het niet uitgesloten dat woningen worden opgekocht die (mede) moeilijk verkoopbaar zijn vanwege andere oorzaken dan de aardbevingsproblematiek. Daarnaast is het zo dat indien een bewoner ervoor kiest gebruik te maken van het Koopinstrument dit er aan bijdraagt dat de bewoner niet langer op de verkoop van zijn woning hoeft te wachten, wat ook allerhande kosten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding voor aanpassing van de aankoopprijs van 95% van de getaxeerde waarde.
Is het u bekend met het feit dat de gemiddelde prijs van een koophuis in oktober 2018 in Nederland 292.000 euro bedroeg en dat 5% daarvan 14.600 euro bedraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat bijvoorbeeld 3% van de waarde van een huis in euro’s ook een fors bedraag is – te weten 8.760 euro voor de gemiddelde prijs van een koophuis in Nederland – en dus ook meer dan genoeg «prikkel» bevat voor de eigenaar en/of bewoner om eerst te proberen het huis zo goed als mogelijk te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nog eens kritisch te kijken naar de keuze voor die 5% en deze eventueel neerwaarts bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de deze vragen te beantwoorden voordat het plenaire debat over de afhandeling schade en versterkingsoperatie Groningen in de Kamer plaatsvindt?
Ja.
De activiteiten van lobbyplatform Eurofi en de deelname van Nederlandse toezichthouders en overheid aan die activiteiten |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Vindt u het ook zorgelijk dat een organisatie die zich presenteert als overlegplatform eigenlijk een lobbyorganisatie voor de financiële sector is?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De leden van Eurofi zijn instellingen die actief zijn in de financiële dienstverlening. Eurofi organiseert als platform discussies over financiële regelgeving en toezicht in de EU.
Vindt u het wenselijk dat toezichthouders, ambtenaren en bewindspersonen deelnemen aan conferenties, congressen of andere bijeenkomsten, waarvoor de bezoekers vanuit de financiële sector een hoge contributie, van respectievelijk 50.000 of 100.000 euro per jaar, moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen inzicht in contributie die Eurofi van haar leden vraagt. Ministeries en/of ambtenaren en bewindspersonen betalen deze bedragen niet. Door de aanwezigheid van kennis en ervaring uit diverse hoeken, kan het voor ambtenaren en bewindspersonen nuttig zijn om bij Eurofi-bijeenkomsten aanwezig te zijn. Het ministerie draagt zelf de reis- en logieskosten van zijn eigen deelnemers.
Vindt u dat er sprake is van «op gepaste afstand blijven» van de financiële sector als er deelgenomen wordt aan besloten conferenties, als de agenda van die conferentie mede tot stand komt met medewerking van Europese beleidsmakers?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Eerder heb ik gezegd dat het goed is om in gesprek te zijn met stakeholders, mits dit op gepaste afstand gebeurt.3 Het is bijvoorbeeld van belang dat er voldoende transparantie is, dat er contacten zijn met diverse groepen van vertegenwoordigers en dat het ministerie zelf de reis- en logieskosten draagt. Het is voor het maken van beleid belangrijk dat de overheid in contact staat met de samenleving en met de sectoren waarvoor zij beleid maakt. In veel sectoren is het dan ook gebruikelijk dat bijeenkomsten en congressen worden georganiseerd waar beleidsmakers, toezichthouders, experts en andere ervaringsdeskundigen uit de praktijk elkaar ontmoeten om te spreken over actuele thema’s. Door de aanwezigheid van kennis en ervaring uit diverse hoeken, kan het ook voor het Ministerie van Financiën nuttig zijn om Eurofi-bijeenkomsten bij te wonen.
Erkent u dat Eurofi door zijn betaalde en exclusieve lidmaatschappen de deur opent voor organisaties tot de macht, tot zowel Europese als nationale beleidsmakers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u een overzicht sturen van de deelname van toezichthouders, ambtenaren en bewindspersonen aan activiteiten in de afgelopen vijf jaar georganiseerd door Eurofi?
Hier is geen overzicht van binnen het ministerie. Eurofi houdt zelf op haar website bij wie er spreken en wie deelnemen aan panels. Zij publiceert ook een verslag van de discussies.4 De vorige Minister heeft tijdens de Eurofi in Amsterdam gesproken toen Nederland voorzitter van de Raad was.5
Kunt u aangeven hoe wordt besloten tot deelname aan conferenties van Eurofi en tot afvaardiging van welke personen? Hoe wordt er gewogen of deelname valt binnen uw eerdere antwoorden dat terughoudendheid noodzakelijk is?
De halfjaarlijkse bijeenkomsten van Eurofi kenmerken zich doorgaans door een veelheid aan sprekers die over een breed scala aan thema’s in discussie treden. Juist de verschillende visies, vanuit de praktijk en het publieke domein, kunnen het interessant maken om een bijeenkomst te bezoeken. Afwegingen om wel of niet te gaan hangen af van de thema’s die worden geagendeerd, wie er spreekt, waarover en de beschikbaarheid van mogelijke deelnemers vanuit het ministerie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 publiceert Eurofi zelf op haar website wie er spreken en deelnemen aan panels, alsook verslagen van de paneldiscussies.
Worden er verslagen gemaakt van het bezoeken van de conferenties van Eurofi, juist omdat ze als «nuttig» worden ervaren om met andere spelers in de financiële wereld te spreken over «uitdagingen en kansen» voor de sector? Zo nee, hoe wordt dan beoordeeld of deelname aan dit soort conferenties ten gunste zijn van het publieke belang?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat deelname aan discussies of het bezoeken van besloten conferenties betaald wordt door Eurofi? Zo nee, hoe gaan het ministerie en toezichthouders om met het bezoeken van congressen, conferenties of andere bijeenkomsten van de financiële sector waarbij zij voorstellen onkosten te vergoeden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 draagt het ministerie zelf de reis- en logieskosten van haar deelnemers.
Kunt u aangeven wat de afwegingen waren van het ministerie om te stoppen met het Holland Financial Centre in 2013 maar tegelijkertijd wel door te gaan met bezoeken van conferenties van Eurofi?
Holland Financial Centre was een publiek-private samenwerking die door mijn ambtsvoorganger niet meer wenselijk werd geacht. De overheid heeft zich daarom teruggetrokken uit het bestuur. Holland Financial Centre kon wel op initiatief van particuliere partijen plaatsvinden. Zo staat het ook Eurofi vrij om conferenties te organiseren rondom informele Ecofinraden. Vervolgens staat het overheden vrij om hier wel of niet naartoe te gaan. Zelf heb ik sinds mijn aantreden niet deelgenomen aan een Eurofi-conferentie. Tegelijk zie ik geen reden om op voorhand van deelname af te zien, noch mijn ambtenaren of andere overheden daartoe op te roepen. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden wordt in zijn algemeenheid bij dit soort bijeenkomsten een afweging gemaakt op basis van het publiek, de onderwerpen, maar ook of het past in de agenda.
Bent u bereid om publiekelijk af te zien van deelname aan dit lobbyplatform en de andere leden van de Eurogroep daartoe ook op te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De bestrijding van de Japanse duizendknoop |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanvalsplan tegen woekerplant: Anders kost het miljoenen»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van schades en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden door de verspreiding van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse en Sachalinse)?
Nee. Bekend is dat Aziatische duizendknopen via bijvoorbeeld transport van grond en snoeimateriaal zijn verspreid in de bebouwde omgeving en langs infrastructuur, en daar schade kunnen veroorzaken. Ook zijn er meldingen van Aziatische duizendknopen in natuurgebieden. Er worden door de beheerders geen gegevens bijgehouden over de schade door Aziatische duizendknopen en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden. Wel is bekend dat bestrijdingskosten hoog zijn, omdat de plant zich moeilijk laat bestrijden.
Kunt u aangegeven in hoeverre bestrijding van Aziatische duizendknopen mogelijk is?
Er zijn veel proeven gedaan met bestrijding van Aziatische duizendknopen. De ervaringen zijn wisselend en er is geen bestrijdingsmethode die op effectieve en efficiënte wijze in alle gevallen werkt. Het succes is onder meer afhankelijk van de omvang van de groeiplaats, de grondsoort en de mate van bereikbaarheid van de locatie. Veelal dient een combinatie van de verschillende bestrijdingsmethoden te worden toegepast om resultaat te bereiken.
Het beste overzicht van de actuele stand van kennis over bestrijding is te vinden op de site www.bestrijdingduizendknoop.nl, die is opgezet door Stichting Probos in het kader van de praktijkproef bestrijding duizendknoop.
Kunt u aangeven hoe in andere Europese lidstaten wordt omgegaan met Aziatische duizendknopen?
Uit Europees overleg blijkt dat ook andere Europese lidstaten Aziatische duizendknopen ervaren als probleemsoorten, en de bestrijding als zeer problematisch.
Bent u, aangezien er in Nederland en andere Europese lidstaten diverse proeven worden gedaan met uiteenlopende bestrijdingsmethoden, bereid om deze ontwikkeling en uitwisseling van kennis te faciliteren?
Ja, dit gebeurt reeds. Het Ministerie van LNV en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bijgedragen aan de website www.bestrijdingduizendknoop.nl van Stichting Probos. Daarnaast zijn ook sommige provincies gemotiveerd om kennisdeling te faciliteren.
Wat vindt u van het initiatief van Stichting Probos, Aequator Groen & Ruimte en Geofoxx Milieu Expertise, gefinancierd door drie provincies, vier gemeentes, de vereniging van bos- en natuurterreineigenaren en een waterschap, om te komen tot een landelijk protocol voor het omgaan met Aziatische duizendknopen?
Het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder het grondgebruik juich ik toe. Met name het opnemen van goede voorschriften in particuliere contracten rond grondverzet en in bestekken voor bouwprojecten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om gebruik van grond waarin resten van duizendknoopwortelstokken zitten te voorkomen, en daarmee verdere verspreiding van de soorten tegen te gaan.
Waarom zijn Aziatische duizendknopen niet opgenomen in de EU-verordening betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (EU-Verordening 1143/2014)?
De EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten is gericht op schadelijke exotische planten en dieren die in (delen van) de Europese Unie schade toebrengen aan de natuur of dit in de toekomst waarschijnlijk gaan doen.
Een aantal Aziatische duizendknopen is in 2015 na uitvoerige discussie niet in EU-verband aangewezen, omdat deze soorten inmiddels al wijdverspreid zijn en opname op de Unielijst geen meerwaarde heeft om introductie en verdere verspreiding te voorkomen. Nederland heeft dat standpunt destijds met de steun van de provincies ook ingenomen. Momenteel bekijkt de Europese Commissie de mogelijkheden om risicobeoordelingen op te laten stellen voor andere soorten duizendknopen.
De Verordening schrijft beperkingen voor tegen verdere verspreiding. Met name door handel en transport te verbieden. Terwijl de wijze waarop de duizendknoop zich verspreidt voornamelijk ligt in onbedoelde verspreiding door verkeerd omgaan met maaisel, wortelstokken en grondverzet. De Verordening biedt hiervoor niet de juiste oplossing, terwijl tegelijk de beperkingen die de Verordening oplegt zeer verstrekkend zijn. Afspraken tussen marktpartijen die met grond werken (in bouw en infrastructuur) kunnen effectiever zijn en minder onnodige kosten met zich meebrengen.
Waarom zijn in Nederland Aziatische duizendknopen niet bestempeld als invasieve exoot op basis van de Wet natuurbescherming, artikel 3.19?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om invasieve uitheemse soorten op een nationale lijst te zetten (als aanvulling op de Unielijst van de EU). De provincies moeten instemmen met de aanwijzing van soorten onder artikel 3.19 en het zijn de provincies die zorgdragen dat de verspreiding van invasieve exoten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Aanwijzing van een soort kan alleen plaatsvinden indien kan worden onderbouwd dat de plant schadelijk is voor de inheemse flora en dat is bij de Japanse duizendknoop niet aangetoond. Tot nu toe is het Ministerie van LNV terughoudend in aanwijzing van soorten op een nationale lijst en wordt prioriteit gegeven aan de soorten van de Unielijst.
De meeste problemen met Aziatische duizendknopen worden ervaren binnen de bebouwde omgeving en op terreinen waar grondverzet heeft plaatsgevonden, zoals (spoor)wegbermen en dijktaluds. Waar de soort natuurwaarden aantast, kan gerichte bestrijding plaatsvinden binnen de kaders van het natuurbeleid. De ervaringen binnen het natuurbeleid zijn tot dusverre niet zodanig geweest dat Rijk en provincies een landelijke aanwijzing zoals bedoeld in artikel 3.19 zinvol achtten.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor opname van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse, Sachalinse) in de eerdergenoemde EU-verordening betreffende invasieve exoten (EU-Verordening 1143/2014)?
In 2015 is een risicobeoordeling besproken in EU-verband. Deze voldeed niet aan de vereisten van de EU-verordening. Bij de discussie bleek de steun voor opname op de Unielijst bij veel lidstaten te ontbreken. De Commissie oordeelde dat opname op de Unielijst geen meerwaarde bood.
Nederland zou, als sprake is van schade aan de natuur, een wetenschappelijke risicobeoordeling kunnen indienen bij de EU-commissie. Het Ministerie van LNV is echter terughoudend omdat opname van deze soort op de Unielijst uit ecologisch oogpunt niet goed te onderbouwen is en plaatsing op de Unielijst grote gevolgen heeft voor handhaving en controle, bijvoorbeeld voor grondtransporten.
Bent u bereid om, in afwachting van een eventuele opname in de EU-verordening, Aziatische duizendknopen voorlopig aan te wijzen als invasieve exoot volgens artikel 3.19 uit de Wet natuurbescherming?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het project «Landelijk protocol verspreiding voorkomen van Aziatische duizendknopen» te ondersteunen ten behoeve van een realistisch haalbare aanpak van deze exoot en omdat zoveel partijen hier behoefte aan hebben?
Omdat de Aziatische duizendknoop vooral een probleem is in de bebouwde omgeving, ligt een consistente aanpak van de betrokken partijen zoals I&W, RWS, ProRail, provincies, gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars voor de hand. Zoals aangegeven bij antwoord 6 juich ik daarom het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder voor maaien en grondgebruik toe. Momenteel zijn er al initiatieven van partijen (gemeenten, waterschappen) die in hun opdrachten en contracten voor grondtransporten opnemen dat grond exotenvrij moet zijn. Ook Rijkswaterstaat neemt al maatregelen om bij uitvoering en beheer verspreiding van de Aziatische duizendknoop te voorkomen en is ook aangehaakt bij het opstellen van het landelijke protocol. Ik zie graag dat meer partijen dit voorbeeld volgen en zal deze daartoe ook benaderen.
Voor zover er toch nog handel plaatsvindt in Aziatische duizendknoop ligt het voor de hand dat ook deze handel in Nederland definitief tot een einde komt via afspraken met tuincentra en handel. Ik wil deze partijen vragen zich bij deze beweging aan te sluiten.
Bent u bereid om samen te werken met betrokken partijen om een adequate aanpak te ontwikkelen ten behoeve van preventie van verspreiding, de algemene bestrijding en de bestrijding op kwetsbare plaatsen?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Ziet u andere mogelijkheden om deze exoot aan te pakken en schade te beperken? Zo ja, waar denkt u dan aan en hoe denkt u dat in te zetten?
Nee, ik zie geen andere mogelijkheden.
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over privacy schending van woningzoekenden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties en woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet Haaglanden, handelen tegen de nieuwe privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), door woningzoekenden al bij inschrijving om een inkomensverklaring te vragen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Het oordeel of deze – samenwerkingsverbanden van – corporaties in strijd handelen met de AVG komt toe aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Corporaties mogen bij het uitvoeren van hun taken het inkomen van aankomende huurders toetsen, bijvoorbeeld omdat voor sommige woningen een inkomensgrens geldt. Dit laatste betreft onder meer de passendheidseisen uit de Woningwet die corporaties verplichten zich bij de toewijzing van een woning te vergewissen van het inkomen van het betreffende huishouden. Deze gegevens mogen bij toewijzing niet ouder zijn dan twee jaar.
Volgens de berichtgeving van Kassa zouden sommige corporaties en woonruimteverdelers zoals Sociale Verhuurders Haaglanden (SVH, «Woonnet») burgers al bij inschrijving als woningzoekende om inkomens- en andere gegevens vragen. SVH heeft in reactie laten weten dat zij burgers hiertoe echter pas verplichten als zij reageren op een woning en een toewijzing op handen is. Burgers die zich willen inschrijven om daarmee wachttijd op te bouwen, hoeven deze gegevens dus nog niet aan te leveren, geeft SVH aan. Hoe andere corporaties en woonruimteverdelers hiermee omgaan is mij op basis van de mij beschikbare gegevens niet bekend.
Corporaties die vooruitlopend op een toewijzing vragen om persoonsgegevens moeten hiervoor op grond van de AVG altijd een wettelijke grondslag hebben. De AP wijst erop dat corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de privacywetgeving, waarbij brancheorganisaties kunnen helpen bij de vormgeving van een goed privacybeleid. In dit verband is van belang dat Aedes de AVG Routeplanner voor woningcorporaties heeft gepubliceerd. Dit instrument geeft inzicht in de belangrijkste wettelijke verplichtingen en legt concreet uit welke maatregelen een corporatie moet nemen om aan die verplichtingen te voldoen. Verder moeten corporaties zorgvuldig omgaan met gevoelige persoonsgegevens.
Brancheorganisaties kunnen kwesties ook aan de AP voorleggen, hetgeen SVH inmiddels ook heeft gedaan. Ik heb begrepen dat de SVH hun werkwijze zullen aanpassen, indien de AP zou oordelen dat deze strijd oplevert met de AVG. Ik heb Aedes gevraagd om het oordeel van de AP over de betreffende corporatiepraktijk alsdan breed onder de aandacht van de leden te brengen, zodat zij zo nodig eveneens een andere werkwijze kunnen invoeren.
Woningzoekenden kunnen zich met eventuele vragen of klachten richten tot het Informatie en Meldpunt Privacy van de AP. De AP neemt alle klachten in behandeling en kan zo nodig onderzoek kan instellen bij de betreffende corporatie.
Hoeveel woningcorporaties vragen van woningzoekenden hun inkomensgegevens te uploaden, terwijl deze pas nodig zijn bij de toewijzing van een woning, waar gemiddeld negen jaar op moet worden gewacht? Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties hiermee stoppen?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag zou kunnen beantwoorden. Bovendien kunnen de uitvoering en digitaliseringsgraad van woonruimteverdeelsystemen per corporatie variëren, zodat de wijze en het moment van opvragen van gegevens niet overal hetzelfde zullen zijn. Ook de gemiddelde wachttijden verschillen per corporatie.
Zoals in mijn vorige antwoord echter ook vermeld, zijn corporaties bij woningtoewijzing gehouden aan de eisen van de privacywetgeving. De AP bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of en in welke gevallen zij nader onderzoek doet. Indien de AP zou oordelen dat de door sommige corporaties gehanteerde werkwijze in strijd met de privacywetgeving is, zal ik Aedes zoals gezegd vragen dit standpunt breed te communiceren, opdat corporaties hun toewijzingspraktijk kunnen wijzigen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet, niet om inkomensverklaringen vragen van woningzoekenden die niet noodzakelijk zijn? Bent u bereid om zowel organisaties met woonruimteverdeelsystemen als woningcorporaties op de AVG te wijzen en de privacy van woningzoekenden en huurders te eerbiedigen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden.
Zijn er mensen geweigerd voor inschrijving omdat ze teveel verdienen of zijn mensen geweigerd omdat ze hun inkomensgegevens niet willen delen? Zo ja, hoeveel zijn dit er, en hoe worden deze mensen gecompenseerd voor de verloren tijd, bijvoorbeeld door extra wachtpunten of -tijd toe te kennen?
Ik beschik niet over (cijfermatige) informatie aan de hand waarvan ik deze vragen kan beantwoorden. Van corporatiezijde is benadrukt dat zij woningzoekenden met een (te) hoog inkomen wel inschrijven, maar dat zij hun vanwege de toewijzingseisen uit de Woningwet vaak geen woning kunnen toewijzen. Het verstrekken van inkomensgegevens door (aspirant-)huurders bij toewijzing van een sociale huurwoning is wettelijk verplicht.
De staat van het notariaat |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraken van de tuchtkamer voor het notariaat in ’s-Hertogenbosch over een notaris die op één dag twee maal werd geschorst? Kent u ook het artikel in de Telegraaf van 26 oktober 2018, «Notaris op één dag dubbel geschorst»?1
Ja.
Kent u het beleid van de Kamers voor het notariaat over het opdragen van het inschrijven en het openbaar maken van tuchtmaatregelen waarvan de wet inschrijving niet verplicht stelt?
Alle aan notarissen opgelegde maatregelen die onherroepelijk zijn worden door de kamers voor het notariaat ingeschreven in het register notariaat. Krachtens de Wet op het notarisambt gelden alle opgelegde schorsingen en ontzettingen van notarissen als openbare maatregelen die voor een ieder inzichtelijk zijn op de website www.registernotariaat.nl. Daarnaast ligt het register notariaat voor een ieder ter inzage en verstrekt de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) op verzoek een gewaarmerkt afschrift of uittreksel tegen kostprijs (artikel 5 lid 3 Wet op het Notarisambt (hierna: Wna)).
De tuchtrechter kan, afhankelijk van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval, op grond van artikel 103 lid 3 en 5 Wna bij het opleggen van een waarschuwing, berisping of geldboete besluiten tot openbaarheid van de opgelegde maatregel. Het is aan de individuele tuchtkamers om te beoordelen hoe zij hier mee omgaan.
Bij de drie zwaardere tuchtrechtelijke maatregelen (de ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd notaris, voor bepaalde of onbepaalde duur; de schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van ten hoogste zes maanden; of de ontzetting uit het ambt) vloeit de openbaarheid van de maatregel direct voort uit de wet, dus zonder besluit van de tuchtrechter.
Hoe vaak hebben de Kamers voor het notariaat in 2017 opdracht gegeven tuchtmaatregelen in te schrijven en openbaar te maken? Kunt u uw antwoord splitsen in de gevallen waarvan de wet de inschrijving niet verplicht stelt en gevallen waarvan de wet dit wel verplicht stelt?
In de jaarverslagen van de tuchtcolleges voor het notariaat wordt door iedere kamer afzonderlijk en door de beroepsinstantie bijgehouden welk type maatregel wordt opgelegd. De tuchtcolleges schrijven dit in het register in. Het gaat voor het jaar 2017 volgens opgave van de tuchtcolleges om 60 tuchtrechtelijke maatregelen in totaal, waarvan 34 waarschuwingen en 12 berispingen. Alleen de zwaardere sancties – de schorsingen en ontzettingen – zijn hierbij op grond van de wet openbaar.
Het Hof heeft in het jaar 2017 in totaal 25 maatregelen opgelegd, waarvan 1 geldboete, 11 waarschuwingen en 6 berispingen.
Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gevallen de tuchtrechter naast het opleggen van de maatregel van een waarschuwing, een berisping of een geldboete ook nog de openbaarmaking van een van deze drie maatregelen beveelt. Niettemin valt uit de gegevens die door de KNB over het jaar 2017 zijn aangeleverd af te leiden dat van de opgelegde berispingen er 1 openbaar moest worden gemaakt en dat van de opgelegde waarschuwingen (de lichtste tuchtrechtelijke sanctie) er 3 openbaar moesten worden gemaakt.
Bent u van mening dat de openbaarheid van notariële tuchtuitspraken wettelijk toereikend geregeld is teneinde enerzijds de burgers voldoende te beschermen en correctie van de notaris te bevorderen, en anderzijds onnodige schandblokwerking voor een notaris te voorkomen?
Ja, ik meen dat het wettelijk systeem toereikend is. Hierbij is van belang dat de behandeling van klachten tijdens de zitting in het openbaar geschiedt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Enkel om gewichtige redenen kan de tuchtrechter op grond van artikel 101 lid 4 Wna besluiten dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
Ook de tuchtrechtelijke uitspraak zelf is op grond van artikel 104 Wna openbaar en met redenen omkleed. Daarnaast worden de door de tuchtrechter gedane uitspraken geanonimiseerd op tuchtrecht.nl gepubliceerd, zowel door de kamers voor het notariaat als door de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Hiermee wordt de openbaarheid en de precedentwerking van de uitspraak gewaarborgd en tegelijk onnodige schandblokwerking voor een notaris voorkomen. Annotaties van tuchtuitspraken verschijnen maandelijks onder andere in het door de KNB uitgegeven Notariaat Magazine alsmede verschillende vakbladen van (juridische) uitgevers.
Bent u bekend met onjuiste inschrijvingen in het register voor het notariaat en dat bijvoorbeeld bij de tuchtinstantie, de datum van de uitspraak en de ECLI-gegevens niet bekend zijn, althans niet zichtbaar zijn op de website van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)?
Wat betreft de vermelding van de ECLI-gegevens en data van de tuchtuitspraken geldt dat deze zijn terug te vinden in het register voor het notariaat. Deze worden niet vermeld op de website www.registernotariaat.nl. Tuchtuitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd conform de beslissingen van de tuchtrechter. In deze zin zijn de inschrijvingen niet onjuist te noemen. De KNB streeft naar een zo juist en volledige mogelijk registratie in het register voor het notariaat. De KNB beheert het register sinds 2013. Daarvoor werden de maatregelen bijgehouden in de systemen van de individuele kamers van toezicht. In dit oude systeem was niet alle informatie beschikbaar die tegenwoordig nodig wordt geacht.
Hoe is het met het vertrouwen in het notariaat gesteld sinds het rapport Hammerstein uit 2005?2 Bent u van mening dat er sinds de eeuwwisseling sprake is van een vertrouwensverlies in het notariaat? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord in het bijzonder ingaan op de invloed van de ingevoerde marktwerking bij het notariaat?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er sinds het rapport Hammerstein sprake is van een verlies van vertrouwen in het notariaat. Ook de KNB zelf heeft die indruk niet en ontvangt geen duidelijke signalen van die strekking.
Uit het onderzoeksrapport van het SEO uit 20093 blijkt dat de notariële markt efficiënter is geworden door marktwerking. Een vermindering van de afname van diensten van de notaris blijkt niet uit het rapport. Evenmin geeft dit rapport aanleiding om te vermoeden dat de marktwerking heeft geleid tot vertrouwensverlies in de notaris. De notaris staat nog steeds voor rechtszekerheid, deskundigheid en onpartijdigheid en wordt door burgers en bedrijven gewaardeerd als een «sterk merk». Aan het vertrouwen draagt bij dat de notaris zich gecontroleerd weet door verordeningen van de eigen beroepsgroep die de professionele norm hoog houden en onder toezicht staat van de tuchtrechter en de wettelijk toezichthouder BFT.
Ook uit andere rapporten blijkt dat de marktwerking geen negatieve effecten op het vertrouwen in de beroepsgroep heeft gehad.4 De notariële dienstverlening is sinds de introductie van de marktwerking minder eenvormig geworden, dat wil zeggen het aanbod is gediversifieerd qua product en prijsstelling, daar waar voorheen de klant minder had te kiezen. Notariskantoren zijn zich meer op hun klanten gaan richten, de bereikbaarheid en de informatievoorziening zijn beter en de openingstijden flexibeler, zoals volgt uit een ander rapport uit 2010.5
Kunt u sinds de eeuwwisseling de trend in het aantal tuchtzaken in het notariaat beschrijven? Kunt u per jaar aangeven om hoeveel tuchtzaken het gaat en welke maatregelen zijn opgelegd? Deelt u de indruk dat de maatregelen al een aantal jaren tenderen naar zwaarder? Zo nee, waarom deelt u die indruk niet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de invloed van de ingevoerde marktwerking bij het notariaat?
Een duidelijke trend in het aantal tuchtzaken in het notariaat is niet waarneembaar. In het jaar 2003 kwamen er 375 zaken binnen bij de tuchtcolleges in eerste aanleg, geleidelijk stijgend tot 457 in het jaar 2007, met een geringe daling tot 412 in het jaar 2006. Het jaar 2015 was met 503 binnengekomen zaken de hoogste instroom tot dusverre. De jaren daarna is de instroom weer iets minder: 453 in 2016 en 485 in 2017.
Ook in hoger beroep valt er niet een eenduidige tendens te onderkennen, al is de tendens over de meest recente jaren dalend. Aanvankelijk varieerde het aantal tussen 126 in 2006 en 92 in 2008. De jaren 2009 tot en met 2012 kenden de meeste tuchtklachten in hoger beroep, schommelend tussen 156 in 2010 tot 171 in 2011. Daarna nam het aantal weer af. In 2015 ontving de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam 108 beroepschriften. In 2016 ontving de notariskamer 97 beroepschriften, en in 2017 ontving de notariskamer 75 beroepschriften.
Uit het jaarverslag van de tuchtcolleges voor het notariaat over 2017 blijkt dat in de door de kamers afgedane tuchtzaken in minder dan 1 op de 6 zaken een klacht moest leiden tot een gegrondverklaring. Het is niet de indruk van de kamers voor het notariaat dat over de laatste jaren beschouwd de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen een zwaarder karakter hebben dan voorheen. De jaarverslagen van de tuchtcolleges over de afgelopen periode geven eenzelfde beeld: uit de cijfers blijkt niet dat er steeds meer of zwaardere sancties worden opgelegd. Het maken van jaarverslagen is overigens pas sinds de wijziging van de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013 een verplichting, toen het stelsel veranderde van 19 kamers van toezicht in 4 kamers voor het notariaat. Dit bemoeilijkt de vergelijkbaarheid van de gegevens enigszins: van de periode voor 2013 zijn geen jaarlijkse tabellen beschikbaar. De conclusie uit de beschikbare gegevens is wel dat een duidelijke tendens ontbreekt.
De invoering van de marktwerking heeft geleid tot een notariaat dat competitiever is ingesteld dan voorheen. Een verklaring waarom zich dit kennelijk niet tevens vertaalt in meer tuchtklachten of in zwaardere sancties door de tuchtrechter kan zijn dat een competitiever notariaat scherper het belang van de cliënt in het oog moet houden, die ook mondiger is dan vroeger. Een andere verklaring kan zijn dat de invoering van de intercollegiale beroepskwaliteitstoetsen in 2013 helpt om de professionele beroepsnormen hoog te houden.
In hoeverre hebt u de indruk dat sinds de eeuwwisseling de toegankelijkheid tot het notariaat is afgenomen als het gaat om de kosten van notariële akten in het personen- en familierecht, met name voor de lagere inkomensgroepen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de invloed van het stelsel van rechtsbijstand ter zake? Als u die indruk niet heeft, kunt u dan aangeven waarom niet?
Die indruk deel ik niet. De toegankelijkheid van de notariële diensten is blijkens de diverse vergelijkingswebsites groot. Voor de consument is het prettig als er iets te kiezen valt en de komst van de marktwerking heeft die mogelijkheden verwezenlijkt. Een deel van het notariaat richt zich met lage prijzen immers op de markt voor standaard producten en voor dat deel van de markt lijkt daarnaast landelijke dekking te bestaan. Dit geldt niet alleen voor testamenten en huwelijksvoorwaarden, maar bijvoorbeeld ook voor hypotheekakten.
Cliënten kunnen bij meerdere kantoren offertes aanvragen, wat bij vaste tarieven zinloos zou zijn. Via diverse websites is het mogelijk om kantoren niet alleen op prijs maar ook op bepaalde aspecten van dienstverlening te selecteren. De marktwerking heeft zo naast de toegankelijkheid ook de transparantie van de dienstverlening juist vergroot.
In de praktijk bleek dat de tarieven gemiddeld iets daalden. Dat was met name in de onroerend goed praktijk. In de familiepraktijk stegen de prijzen weliswaar, maar dat heeft in de praktijk niet geleid tot minder toegankelijkheid. Uit onderzoek van de KNB blijkt verder dat zo’n driekwart van de beroepsgroep een eerste gratis oriënterend gesprek aanbiedt. De beroepsgroep is zich ook meer gaan richten op de behoeften van de klant, waar de sterke opkomst van het levenstestament een goed voorbeeld van is.
Daarnaast bestaat een regeling voor mensen met minder financiële draagkracht. De voorzitter van de kamer voor het notariaat kan op verzoek van een belanghebbende wiens financiële draagkracht onvoldoende is een notaris opdragen om de werkzaamheden te verrichten tegen een lager bedrag. Dit volgt uit artikel 35 Wet op de rechtsbijstand en artikel 56 Wna en geldt voor allerlei aktes in het kader van het familierecht, zoals testament, huwelijkse voorwaarden, en partnerschapsvoorwaarden.
Hoe beoordeelt u de invloed van de ingevoerde marktwerking in het notariaat op de kwaliteiten van het notariële werk?
Diverse onderzoeken6 tonen geen relatie aan tussen marktwerking en kwaliteit van het notariële werk. Niet gebleken is dat notarissen die minder aan de klant in rekening brengen ook minder kwaliteit leveren, voor zover dat op objectieve maatstaven meetbaar was, zoals foutenpercentages in akten.
Welke mogelijkheden ziet u om het maatschappelijk vertrouwen in het notariaat als geheel, het zichtbare positieve effect van het gehouden toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), het aantal kantoren dat door het BFT is gekwalificeerd als «met een hoog risico» en verder faillissementen, saneringen en irreguliere ontslagen en kantoorsluitingen in het notariaat te onderzoeken en te evalueren? Welke mogelijkheden ziet u voorts om de integriteit van het notariële handelen, de kwaliteit van de notariële werkzaamheden, de toegankelijkheid voor rechtszoekenden, voor die met een lager inkomen en het functioneren van de KNB als openbare orde te onderzoeken en te evalueren? Kunt u per onderwerp toelichten waarom u die mogelijkheden wel of niet ziet?
Het toezicht waarmee het BFT wettelijk is belast is recent geëvalueerd op basis van de kaderwet ZBO. In dit onderzoek7 stond de uitoefening van de toezichthoudende taken centraal die het maatschappelijke vertrouwen in het notariaat moet bevorderen. De toezichtactiviteiten omvatten naast het financiële toezicht ook het toezicht op de kwaliteit en integriteit. De uitkomsten van het onderzoek ten aanzien van het toezicht door BFT zijn overwegend positief. De onderzoekers constateren dat het bureau nu toe is aan een volgende stap in zijn ontwikkeling. Deze stap bestaat uit het verbreden van het perspectief naar een integrale analyse van de markt en de maatschappelijke context van het toezicht, het dieper analyseren van de onderliggende oorzaken van problemen en het experimenteren met alternatieve toezichtsinterventies. Het BFT werkt momenteel samen met het notariaat deze volgende stap uit. Op basis van een convenant tussen de KNB en het BFT worden periodiek gegevens uitgewisseld als dat van belang is voor het toezicht of het notariaat als ambt in zijn geheel.
De kwaliteit en de integriteit van de werkzaamheden van de notaris worden echter niet uitsluitend door het BFT getoetst. Het notariaat kent naast het «verticale» toezicht door het BFT ook een horizontaal toezicht. Sinds 2009 is sprake van peerreviews (audits) vanuit de KNB op het handelen van alle kandidaat-notarissen, toegevoegd notarissen en notarissen. Deze audits hebben een wettelijke grondslag en vinden op regelmatige basis plaats. Deze beroepskwaliteitstoetsen houden de professionele norm hoog en kunnen binnen de beroepsgroep op een groot draagvlak rekenen. In meerdere bindende KNB-verordeningen worden daarnaast beroepskwaliteitsnormen geformuleerd waaraan door de tuchtrechter wordt getoetst.
De KNB is een publiekrechtelijke beroepsorganisatie (hierna: PBO). Het is ook de verantwoordelijkheid van een PBO om zichzelf en de beroepsgenoten scherp en bij de tijd te houden. In 2012 heeft een grondige interne evaluatie binnen de KNB plaatsgehad, uitmondend in een nieuwe koers van bestuur en ledenraad naar het bevorderen van solidariteit binnen het notariaat, het benadrukken van de maatschappelijke functie van de notaris en het vergroten van de zichtbaarheid bij publiek, politiek en stakeholders, waarbij de KNB ook zichzelf onder de loep nam. De KNB heeft hier blijvende aandacht voor.
Het bericht ‘Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië’ |
|
André Bosman (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische autoriteiten vanaf nu wensen te worden ingelicht alvorens buitenlandse (marine)schepen gebruik willen maken van de Noordelijke Zeeroute?
Mikhail Mizintsev, Hoofd Nationaal Defensie Centrum van het Russische Ministerie van Defensie, deed tijdens een bijeenkomst voor Russische ambtenaren de uitspraak dat vanaf 2019 een meldingsplicht zou gaan gelden voor buitenlandse marineschepen die willen varen over de Noordelijke Zeeroute.
Over de precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niets bekend.
Klopt het dat het (ook) internationale wateren betreft? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich dan tot het zeerecht?
De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden.
In algemene zin geldt dat op basis van het internationaal recht van de zee buitenlandse marineschepen recht hebben op onschuldige doorvaart in de territoriale zee en vrijheid van navigatie in de exclusieve economische zone. Het vereisen van voorafgaande notificatie in deze zeegebieden zou in strijd zijn met het recht op onschuldige doorvaart en de vrijheid van navigatie. In de binnenwateren van Rusland mag voorafgaande notificatie wel worden vereist.
Deelt u de zorg dat dergelijke claims de internationale handel, stabiliteit en mogelijk ook de wetenschap – nu en in de toekomst – kunnen schaden?
Daar de precieze inhoud van de (mogelijk voorgenomen) maatregel niet bekend is, kan het kabinet niet in een appreciatie voorzien. Wel is het kabinet van mening dat het internationaal recht van de zee moet worden nageleefd en er geen onnodige beperkingen moeten worden opgelegd aan de zeevaart. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat beginsel ook onderstreept tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst (4–5 december jl.) en de OVSE-ministeriële bijeenkomst van 6 december jl.
Kunt u zich de oproep van het lid Becker inzake het herijken van de Arctische strategie in 2019 herinneren?2 Zo ja, kunt u al inschatten wanneer de Kamer deze strategie, of de herijking van de vorige, kan verwachten?
Ja. Ik bevestig hierbij mijn toezegging dat er een update van het veiligheidsdeel van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 komt. Daarin zal ik ingaan op de veiligheidsrisico’s rond het Noordpoolgebied en wat dit betekent voor verbindingen die onze veiligheid en welvaart genereren (flow security). Want voedsel, grondstoffen, andere goederen en ook diensten moeten ongestoord kunnen worden ingevoerd en uitgevoerd.
Deze update zal u medio 2019 in de vorm van een Kamerbrief worden toegestuurd. In 2020 volgt een geheel geactualiseerde Polaire Strategie 2021–2025.
Hebt u tevens kennisgenomen van de diverse berichten over toegenomen Russische onderzeebootactiviteit3, de (voorbereiding van) plaatsing van Russische raketsystemen4 en de bouw van een nieuwe militaire basis5 in de Arctische regio? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten? Deelt u de zorgen over deze militaire activiteit, in het bijzonder gezien de recente berichtgeving over Russische provocatie van Nederlandse en Britse mariniers in de regio, zoals recent beschreven door de commandant van het Korps Mariniers?6
Het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zoals ook in de Kamerbrief van 19 oktober jongstleden (kamerstuknummer 33 694-22) staat vermeld, is er sprake van een veranderende veiligheidsomgeving. De uitbreiding van de Russische militaire activiteiten in diverse regio’s en de plaatsing van Russische raketsystemen aan de grenzen van de NAVO zijn enkele voorbeelden van deze toegenomen Russische assertiviteit. Ten aanzien van de voornemens van het kabinet aangaande de versterking van de NAVO verwijs ik u naar het «Nationaal Plan Defensie-uitgaven ten behoeve van de NAVO» dat u op vrijdag 14 december jl. toeging.
Het kabinet houdt de militaire opbouw van de Russische Federatie nauwlettend in de gaten, maar blijft zich tegelijkertijd inspannen om de dialoog met Rusland gaande te houden, zowel via bilaterale diplomatieke kanalen als via de EU en de NAVO. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van misverstanden, incidenten en spanningen, die kunnen voortkomen uit bewuste of onbewuste provocaties.
Bent u bereid in de nieuwe Arctische strategie in te gaan op de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio, de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute, de maatregelen die worden getroffen om stabiliteit in deze regio te garanderen en hoe de Nederlandse strategie zich verhoudt tot de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds?
De nieuwe arctische strategie zal ook de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio en de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute adresseren waarbij de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds mede in beschouwing worden genomen.
Problemen op de Maaslijn |
|
Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten «Maaslijn blijft probleem: reiziger moet maar wennen aan storingen» en «Weer klachten over te volle treinen op de Maaslijn»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een structurele oplossing niet in de nabije toekomst gerealiseerd zal worden?
Het is prematuur om een verbetering van de situatie van de exploitatie van de Maaslijn op korte termijn uit te sluiten. Om de uitvoering van de exploitatie van de Maaslijn te verbeteren zijn er onder verantwoordelijkheid van de provincies als concessieverleners meerdere maatregelen in voorbereiding en uitvoering en er staan maatregelen gepland in de toekomst. Zo zijn er aan het begin van het lopende studiejaar vraagbeïnvloedingmaatregelen getroffen en is het de bedoeling van de drie provincies om met subsidie van het rijk zowel de lijn te elektrificeren, alsook om met behulp van een aantal maatregelen de Maaslijn robuuster te maken. De laatst vermelde maatregelen zijn echter wel pas over enige tijd gerealiseerd.
Is er een verklaring voor het feit dat in 2018 de problemen op de Maaslijn flink zijn toegenomen? Heeft u daarover contact gehad met de concessieverlener en de -houder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar de uitkomst van?
Zowel de provincie Limburg, mede namens de andere concessieverleners en Arriva, als ProRail hebben mij desgevraagd meegedeeld dat er drie belangrijke oorzaken zijn aan te geven voor de actuele problemen.
Ten eerste geldt voor de Maaslijn dat er sprake is van een langere duur van herstel van een aantal storingen aan de infrastructuur, ook wel de functiehersteltijd (FHT) genoemd. Dit wordt grotendeels verklaard door schade bij graafwerkzaamheden bij de aanleg van nieuwe treinbeveiliging. Bij een dergelijk grote scope, waarbij over vele tientallen kilometers zo uitgebreid gegraven wordt en in totaal 912,9 km. kabel, 141 seinen en 8 relaishuizen worden vervangen, is de kans op schade aanwezig. Er zijn door ProRail diverse maatregelen genomen om deze storingen als gevolg van het project rondom te treinbeveiliging te voorkomen. ProRail blijft het project continu monitoren om herhaling te voorkomen en te kijken waar verdere verbetering mogelijk is. De oplevering van deze nieuwe beveiliging wordt in mei 2019 verwacht. De verwachting is dat, zodra de nieuwe treinbeveiliging is opgeleverd, de FHT en de daaruit volgende hinder weer daalt naar het niveau van voorgaande jaren.
Verder speelt mee dat Arriva een aantal storingsgevoelige treinstellen noodgedwongen moet inzetten omdat er geen alternatief voor handen is, maar dat omwille van de benodigde capaciteit Arriva niet kan afzien van de inzet van deze treinstellen.
Tot slot beschikte Arriva door een brand in het motorcompartiment van een
treinstel en een aanrijding met een tractor eerder dit jaar over twee treinstellen minder dan gebruikelijk. Met het inwerking treden van de nieuwe dienstregeling van 9 december 2018 is één van de terzijde staande stellen weer terug in dienst (het stel met aanrijdschade tractor). Het tweede stel (brand motorcompartiment) komt waarschijnlijk in de loop van volgend jaar weer in dienst.
Kunt u aangeven wat de oorzaken van de verstoringen zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is of zijn? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wanneer de concessiehouder aansprakelijk is en/of wanneer ProRail aansprakelijk is en/of wanneer er sprake is van «spookstoringen»?
Voor de oorzaken verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Arriva is als concessiehouder in de basis verantwoordelijk voor verstoringen, die door haar handelen of nalaten van handelen ontstaan, zoals bijvoorbeeld «geen personeel» of «defect materieel». In de praktijk is het echter lastiger om de verantwoordelijkheden één op één toe te delen. «Geen personeel» kan immers het gevolg zijn van een eerdere verstoring elders op de Maaslijn als gevolg van een infrastructuurdefect. Dit geldt op dezelfde wijze voor NS op het hoofdrailnet.
ProRail is als beheerder verantwoordelijk voor de hoofdspoorweginfrastructuur.
In de toegangsovereenkomst die ProRail sluit met alle vervoerders is de aansprakelijkheid tussen partijen geregeld.
Spookstoringen zijn «sectiestoringen» of «stroomstoringen», waar na onderzoek geen aanwijsbare oorzaak of defecte onderdelen kunnen worden aangewezen. ProRail is verantwoordelijk voor het afhandelen van storingen op hun systemen. Zie voor de afhandeling het antwoord op vraag 5.
Kunt u uiteenzetten waarom ProRail aangeeft sommige problemen niet onder controle te kunnen krijgen?
De problemen waar ProRail op duidt zijn verstoringen met betrekking tot de treindetectie assentelsystemen en vormen 6% van het totaal aan technische storingen. Het lastige van deze storingen is dat deze niet technisch detecteerbaar zijn. Deze worden afgehandeld door het systeem direct te resetten, waardoor er weer treinverkeer mogelijk is en vervolgens worden evt. onderdelen preventief vervangen en kabels nagemeten. Om eventuele toekomstige storingen sneller op te lossen zit ProRail er bovenop met een team specialisten van ProRail, de leverancier en de aannemer.
Deelt u de mening van Reizigers Openbaar Vervoer (Rover) dat de redding van dubbelspoor komt en dat pas als de Maaslijn over de hele afstand van Roermond tot Nijmegen dubbelspoor krijgt de huidige problemen op dit traject opgelost zullen zijn? Zo ja, welk perspectief kan dan aan de betrokken reizigers geboden worden?
Nee. Om de basiskwaliteit van de infrastructuur op de Maaslijn op orde te krijgen en te houden zijn er al verbetermaatregelen in gang gezet. Deze maatregelen zijn in het antwoord op vraag 2 beschreven. Verder heeft Arriva, in het kader van de aanbesteding in Limburg, nieuw (elektrisch) treinmaterieel in bestelling dat de storingsgevoelige dieselexploitatie kan vervangen op het moment dat de elektrificatie van de Maaslijn gereed is.
Is het waar dat er kortere treinen worden ingezet? Zo ja, wat is daar de achtergrond van? En hoeveel reizigers zijn hier nu dagelijks de dupe van?
Zie voor gedeeltelijke beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 3. In aanvulling daarop heeft de Provincie Limburg in september 2018 onderzoek laten doen naar de bezetting van de treinen. Uit dit onderzoek blijkt dat gemiddeld gezien per ochtendspits de ingezette capaciteit volstaat, mits er geen sprake is van verstoringen. De verdeling van de ingezette capaciteit over de verschillende treinen verdient volgens de provincie wel nog aandacht en zal verder worden geoptimaliseerd. In geval van (substantieel) boven het gemiddelde liggende reizigersvraag volstaat de ingezette capaciteit niet. Dit is een actueel aandachtspunt van de provincies en de vervoerder.
Wat is de maatschappelijke schade als dit nog een aantal jaren doorgaat?
De maatschappelijke schade van de problemen op de Maaslijn is voor zover mij bekend niet berekend, maar het is duidelijk dat er de afgelopen periode regelmatig problemen zijn geweest, hetzij met een te hoge bezetting van bepaalde treinen, hetzij met (herstel van) verstoringen aan de infrastructuur, resulterend in een slechte punctualiteit of uitval van treinen. Dat is ongewenst en heeft negatieve consequenties voor de reizigers. Het is de verantwoordelijkheid van de concessiehouder en concessieverleners om daar samen met ProRail actie op te ondernemen.
#metoo in de culturele sector |
|
Corinne Ellemeet (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek in de culturele sector naar het #metoo-probleem in de culturele sector?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat bijna de helft (45%) van de mannen en vrouwen die hebben deelgenomen aan de enquête zegt te maken te hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Ja, ik deel die zorgen. Ik neem de uitkomsten uiterst serieus. Daarom praat ik op 20 december aanstaande met betrokkenen (Kunsten 92, Nederlandse Associatie Podiumkunsten, Kunstenbond, Platform voor Freelance Musici, ACT belangenvereniging voor acteurs, Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers, Cultuur en Ondernemen). Samen met de aanwezigen wil ik kijken hoe de werkomgeving in de cultuursector veiliger kan worden.
Denkt u dat een mogelijke verklaring hiervoor is dat in de culturele sector veel wordt gewerkt met freelancers en onzekere contracten en dat werkenden veelal een slechte arbeidspositie hebben?
De enquête gaat niet in op mogelijke verklaringen. Ik ga daarover niet speculeren. Ik kan deze vraag wel voorleggen aan mijn gesprekspartners op 20 december.
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat slechts 15% van de slachtoffers het incident heeft gemeld bij een vertrouwenspersoon of leidinggevende?
Zie antwoord op vraag 3.
Denkt u ook dat de lage meldingsbereidheid deels kan worden verklaard, doordat niet alle culturele organisaties een vertrouwenspersoon hebben?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat 80% van degenen die een klacht indienden, ontevreden met de afhandeling van de klacht?
Elke melding moet zorgvuldig worden behandeld. Dit percentage moet dan ook naar beneden. De sector is hiervoor zelf verantwoordelijk. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Ik zal dit met de aanwezigen op 20 december bespreken.
De Inspectie SZW kan handhaven op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Er wordt gekeken of er bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risicogestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Hoe kan het afhandelen van de klachten worden verbeterd?
Zie antwoord op vraag 6.
Zijn er richtlijnen voor aanpak van seksueel grensoverschrijdend op de werkvloer in de culturele sector, bijvoorbeeld na een melding?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet iedere werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Met de zelfinspectietool van de Inspectie SZW kan een werkgever controleren of hij de juiste maatregelen heeft getroffen.
Welke rol ziet u voor uzelf als Minister van zowel Kunst en Cultuur, als Emancipatie bij het tegengaan van grensoverschrijdend seksueel gedrag in de culturele sector?
De sector zelf heeft een belangrijke verantwoordelijkheid. Op 20 december zal ik met hen bespreken hoe ik deze verantwoordelijkheid kan ondersteunen.
Ziet u ook een rol voor de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, omdat zij een rol heeft in het creëren van een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover in overleg te treden?
De afgelopen jaren is vanuit het Ministerie van SZW veel aandacht geweest voor het onderwerp Ongewenste omgangsvormen. Met campagnes is aandacht gevraagd voor het onderwerp. Daarnaast zijn diverse handreikingen ontwikkeld en verspreid. Ook dit jaar is op diverse bijeenkomsten aandacht gegeven aan het onderwerp ongewenst gedrag en seksuele intimidatie. Tevens wordt de komende tijd extra ingezet om de rol en positie van vertrouwenspersonen te versterken.
De Inspectie SZW handhaaft op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Hiertoe wordt gekeken of er een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risico gestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Het Ministerie van SZW is aangesloten bij de gesprekken die ik voer met de culturele sector.
Bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo ja, welke zijn dat?
Ik ga op 20 december met betrokkenen in gesprek. Afhankelijk van dit gesprek en eventuele vervolggesprekken zal ik kijken of ik maatregelen ga treffen.
Bent u voornemens een actieplan op te stellen? Zo ja, op welke termijn kunt u dat aan de Kamer zenden?
Zie antwoord op vraag 11.
Het pas na een artikel-12 procedure verstrekken van een kopie van het onderzoeksdossier aan nabestaanden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u er van dat nabestaanden pas na het starten van een artikel 12 Sv-procedure (klacht over het niet vervolgen) eindelijk toegang tot het onderzoeksdossier over de dood van hun dierbare kunnen afdwingen?1 2
Er zijn drie grondslagen waarop nabestaanden kennis kunnen nemen van een onderzoeksdossier.
Bij de eerste categorie is sprake van een lopend strafproces. Daarin kunnen nabestaanden op grond van artikel 51b Wetboek van Strafvordering kennis nemen (inzage en/of verstrekking) van relevante processtukken. Zij kunnen daartoe een verzoek indienen bij een officier van justitie. Als de officier van justitie het verzoek wil weigeren, dan heeft hij daartoe een schriftelijke machtiging van een rechter-commissaris nodig, die de afwijzingsgronden van het verzoek toetst.
De tweede categorie betreft zaken waarin er geen strafproces is. Deze categorie nabestaanden valt daarmee niet onder de voormelde wettelijke regeling. Naar aanleiding van een motie van het lid Van Nispen heeft het Openbaar Ministerie (OM) per 1 juli 2018 de OM-Aanwijzingen slachtofferzorg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens gewijzigd. Sindsdien wordt er in dergelijke situaties ruimhartig omgegaan met verzoeken van nabestaanden tot inzage in dossiers. Als het gaat om het verstrekken van dossiers gaat de officier van justitie terughoudender om met verzoeken, gelet op de bescherming van de persoonsgegevens van derden (zoals getuigen of gewezen verdachten) die in onderzoeksdossiers staan. Dat is overeenkomstig de motie, waarin het belang van de privacy bescherming van derden staat vermeld.
De derde categorie ziet op een artikel 12 klachtprocedure van het Wetboek van Strafvordering. Die procedure ziet op de beslissing van het OM om niet te vervolgen. Als een nabestaande een dergelijke klachtprocedure start, kan klager een verzoek doen om het onderzoeksdossier te ontvangen. Het Hof beslist of het dossier of een deel daarvan wordt verstrekt. Als het Hof hiertoe besluit, ontvangt de advocaat het procesdossier. Die verstrekking heeft als doel om de artikel 12 klachtprocedure te kunnen voorbereiden. De algemene werkwijze daarbij is dat de stukken alleen aan de advocaat van de klager worden verstrekt. De advocaat mag deze stukken niet met zijn cliënt of met anderen delen.
Het is dus niet nodig dat nabestaanden een artikel 12 klachtprocedure starten om toegang tot het onderzoeksdossier af te dwingen. De verschillende regimes kennen vanuit hun aard wel elk een eigen (toetsings)kader waar het gaat om inzage of het verstrekken van stukken.
Deelt u de mening dat hiermee onvoldoende recht wordt gedaan aan de Kamerbreed gesteunde motie-Van Nispen waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden met inachtneming van de privacy?3
De motie van het lid Van Nispen heeft geleid tot de voormelde aanpassing van de OM-Aanwijzingen. Het OM heeft mij geïnformeerd dat zij het afgelopen half jaar heeft ingezet op het toepassen van de nieuwe Aanwijzingen. Daarmee wordt recht gedaan aan de motie binnen de bestaande wettelijke kaders, waaronder die ten aanzien van privacy. Mogelijk kunnen delen uit het dossier ruimer verstrekt worden, als hier geen persoonsgevoelige informatie in staat of die informatie eenvoudig verwijderd kan worden. Het OM heeft mij geïnformeerd dit nu al te doen waar het gaat om stukken waarin geen persoonsgevoelige gegevens staan. Ik heb eerder toegezegd de toepassing van de Aanwijzingen te monitoren. In mijn gesprekken met het OM hierover zal ik verkennen hoe de balans is en zou moeten zijn tussen het meewegen van de belangen van getuigen en (gewezen) verdachten die in dossiers worden genoemd en die van nabestaanden.
Ik merk daarbij op dat het verlenen van inzage of verstrekking op basis van de voormelde Aanwijzingen, noch verstrekking op basis van artikel 12 Sv tot doel hebben om op het dossier nader onderzoek (door derden) te laten verrichten.
Waarom krijgen nabestaanden pas een kopie van het dossier nadat zij een tijdrovende procedure (artikel 12 Wetboek van Strafvordering) zijn gestart, met een onnodige belasting van het rechtssysteem tot gevolg en onnodige vertraging en lijden voor de nabestaanden?
Ik verwijs hiervoor de antwoorden op vraag 1 en 2.
Bent u bereid hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat banken financiering van fossiele energie niet hebben teruggebracht |
|
Mahir Alkaya , Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie» over het rapport «Still undermining our future» van de Eerlijke Geldwijzer?1 Wat is uw reactie op deze bevindingen?
Ik ben bekend met deze bevindingen. In de antwoorden hieronder geef ik een reactie.
Kunt u bevestigen dat banken meer zijn gaan investeren in duurzame energie sinds 2014, maar met 29 miljard euro nog steeds veel meer investeren in fossiele energie? Is u gedetailleerdere informatie bekend dan die op bedrijfsniveau waar dit rapport op gebaseerd is?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen van de leden Van den Hul en Nijboer (beiden PvdA) heeft DNB in kaart gebracht wat de uitzettingen van de verschillende onderdelen van de financiële sector zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, het leeuwendeel van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn de sectoren fossiele brandstof (inclusief toeleveranciers), energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn uitzettingen een stuk lager (4,5 procent).2 Voor 2019 heeft DNB eenzelfde uitvraag ingepland. Ik heb DNB, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller3, gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Dit kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid geformuleerd. Nederland streeft naar 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van de uitstoot van Nederland in 1990. Dit zal ertoe leiden dat de Nederlandse energiemix substantieel zal wijzigen en in bepaalde sectoren krimp zal plaatsvinden. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb gemeld, ben ik van mening dat financiële instellingen hier tijdig op moeten anticiperen, in lijn met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs.4 Dit geldt in het bijzonder voor financiële instellingen die een relatief groter deel van hun portefeuille in fossiele energie hebben. Voor hen is het risico van de transitie naar een CO2-neutrale energievoorziening het grootst. Deze risico’s hebben ook de aandacht van toezichthouders. Zo kijkt DNB hoe zij duurzaamheidsrisico’s meer kan verankeren in het toezicht. Recent heeft DNB een eerste stresstest uitgevoerd waarin zij de mogelijke gevolgen van verschillende disruptieve transitiescenario’s doorrekent voor de financiële stabiliteit in Nederland. Ook maken duurzaamheidsrisico’s en verdergaande transparantievereisten voor banken onderdeel uit van de herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk waarop de Raad en het Europees Parlement een akkoord op hoofdlijnen hebben bereikt.5 Een groot deel van de financiële sector heeft daarnaast ook het initiatief genomen om binnen het klimaatakkoord een commitment aan te gaan om hun investeringen in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs.6 Zie ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Herkent u het beeld dat verzekeraars twaalf keer meer investeren in fossiele energie dan in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken dat de kwaliteit van de Eerlijke Bankenwijzer onvoldoende is?2
Voorafgaand aan het besluit van de banken om hun medewerking aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer («EBW») op te zeggen, hebben de banken en EBW een uitgebreide dialoog gevoerd onder leiding van een onafhankelijk wetenschapper. In dit proces is getracht om de uiteenlopende standpunten van de partijen dichterbij elkaar te brengen. Hierbij stond vooral de methodologie zoals die door de EBW wordt gehanteerd centraal. Helaas heeft dit proces niet geresulteerd in overeenstemming waardoor banken helaas niet meer meewerken aan de onderzoeken.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als banken en verzekeraars op een betrouwbare en verifieerbare manier transparant zijn over hun investeringen in klimaatrelevante sectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (wettelijke) verplichtingen bestaan hier momenteel voor?
Zoals aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden Van den Hul en Nijboer onderschrijft het kabinet het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt samen met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2019 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De Minister van EZK en ik hebben dit initiatief verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.9
Indien u van mening bent dat banken en verzekeraars transparant dienen te zijn over deze investeringen, kunt u aangeven of thans voldoende tegemoet wordt gekomen aan die wens? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke verbeteringen zouden banken en verzekeraars wat u betreft nog zouden moeten doorvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de vergelijkbaarheid van de meetmethodes die banken en verzekeraars op dit moment gebruiken, zoals die in de Spitsbergen ambitie waarin Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), 2Dii en/of soortgelijke meetmethoden worden genoemd?4
Er bestaan verschillende manieren om de klimaatimpact van een financiële instelling te meten en inzichtelijk te maken. Ik ben van mening dat het aan instellingen zelf is om een meetmethode te kiezen die past bij de balans of bij het type investering. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat instellingen ernaar streven om resultaten waar mogelijk onderling vergelijkbaar te maken. Ik ben daarom blij dat de financiële sector, als onderdeel van het bovengenoemde commitment, zich verbindt aan een proces om onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen. Het beter vergelijkbaar maken van resultaten helpt consumenten en beleggers om financiële instellingen onderling te vergelijken. Het vergelijkbaar maken van meetmethodes kan instellingen tevens prikkelen om hun balans te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als banken en verzekeraars dezelfde systematiek hanteren, zodat dit voor consumenten en investeerders onderling vergelijkbaar is? Heeft u zelf een voorkeur voor een specifieke meetmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met de maatschappelijke organisaties en de financiële sector te komen tot gedragen en controleerbare maatstaven of «Key Performance Indicators» voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik vind het belangrijk dat in de financiële sector meer aandacht komt voor duurzaamheidscriteria en dat instellingen beter vergelijkbaar worden. Het vergroten van transparantie door financiële instellingen heeft ook prioriteit van de Europese Commissie. Als onderdeel van het actieplan «duurzame groei financieren» probeert de Commissie op verschillende manieren transparantie, alsmede aandacht voor duurzaamheid, in de financiële sector te vergroten. Gelet op de grensoverschrijdende activiteiten van financiële instellingen zie ik een gemeenschappelijk beleid in Europa op dat vlak als wenselijk. Zo lopen op dit moment onderhandelingen over het opzetten van een raamwerk voor duurzame economische activiteiten. De Commissie wil alle aspecten die van belang zijn voor duurzaamheid de komende jaren onderbrengen in dit raamwerk («taxonomie»). Daarbij wil de Commissie beginnen met activiteiten die een effect hebben op klimaat en milieu. De Commissie zal in een later stadium een voorstel uitwerken voor de bijdrage van economische activiteiten aan sociale doelstellingen. Ik ben van mening dat deze op te zetten taxonomie kan bijdragen aan meer eenduidige standaarden over wat een duurzame investering is en wat niet. Ik zet daarbij in op het bewaken van een breed duurzaamheidsbegrip, zodat alle relevante ESG-criteria worden meegewogen.
Ook nu al dienen financiële instellingen op verschillende wijze transparant te zijn over hun investeringen. Op dit moment verwacht de overheid van financiële instellingen, waaronder banken en verzekeraars, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Ook dienen grote beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers vanaf boekjaar 2017 in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring openbaar te maken over, in ieder geval, milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. Ook pensioenfondsen dienen in hun bestuursverslag inzicht te geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met ESG-criteria. Verder is de overheid met de financiële sector en maatschappelijke organisaties partij in IMVO-convenanten waarin ook aandacht is voor ESG-criteria. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over de publicatie van investeringskeuzes, stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog die plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd of met bedrijven die worden gefinancierd. Deze initiatieven kunnen bijdragen aan het beter vergelijkbaar maken van financiële instellingen.
Deelt u de mening dat het, zeker omdat Nederland uitsluitend «fractional reserve» banken kent, wenselijk is dat klanten en beleggers goed geïnformeerd moeten worden over waar hun geld in wordt geïnvesteerd wanneer zij een spaarrekening openen of een financieel product aanschaffen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie (COM(2018) 354 d.d. 24 mei 2018) voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341?5
Op 19 december 2018 is in de Raad overeenstemming bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met beleggingen en duurzaamheidsrisico’s en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341. De onderhandelingen tussen de Raad, Europese Commissie en het Europees Parlement zijn gestart.
Het bericht ‘Minister Koolmees: 'Niet draaien aan aparte knoppen van pensioenstelsel'’ |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Koolmees: «Niet draaien aan aparte knoppen van pensioenstelsel»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer de afschaffing van de doorsneesystematiek wordt doorgezet, deelnemers concrete en directe financiering moeten krijgen om te voorkomen dat groepen van deelnemers onevenredig hard worden getroffen en er pech- en gelukgeneraties ontstaan?
In het regeerakkoord is aangegeven dat het effect van de transitie naar een nieuw contract gecombineerd met het afschaffen van de doorsneepremie evenwichtig moet zijn voor alle deelnemers. Vanzelfsprekend onderschrijft het kabinet het belang van een evenwichtige transitie. Het is daarbij van belang dat sociale partners afspraken maken om zo gericht mogelijk groepen deelnemers tegemoet te komen. Het kabinet is conform het regeerakkoord bereid daar een bijdrage aan te leveren door het tijdelijk verruimen van de fiscale kaders en kaders te bieden die maatwerk gedurende de transitie mogelijk maken.
Bent u bereid om over deze compensatie harde afspraken te maken met werkgevers en werknemers?
Ik onderschrijf het belang van afspraken over compensatie van het afschaffen van de doorsneesystematiek. Daarbij zijn werkgevers en vakbonden in de eerste plaats aan zet vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven kan het kabinet wel een bijdrage leveren door de fiscale kaders tijdelijk te verruimen en kaders te bieden die maatwerk gedurende de transitie mogelijk maken.
Bent u bereid om het geven van compensatie wettelijk te verplichten?
De overstap op een nieuwe vorm van pensioenopbouw heeft gevolgen voor werknemers die nu pensioen opbouwen. Een evenwichtige overstap vergt dat het nadeel voor bestaande deelnemers voldoende wordt gecompenseerd. Het kabinet biedt daarvoor de fiscale ruimte en de wettelijke kaders. Een evenwichtige transitie kan geborgd worden door per regeling een transitieplan op te stellen. In dit plan dient uiteen te worden gezet welke keuzes zijn gemaakt voor wat betreft de omvang en de vorm van de compensatie. Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen ligt het echter niet in de rede om compensatie wettelijk verplicht te stellen.
Deelt u de mening van de vakbonden dat wellicht de afschaffing van de doorsneesystematiek macro economisch gefinancierd kan worden maar dit in bijzondere gevallen alleen ten koste kan gaan van het indexatieperspectief van deelnemers?
Berekeningen van het Centraal Planbureau geven het vertrouwen dat op macroniveau een overstap op een nieuwe opbouwsystematiek mogelijk is, zonder dat hiermee het perspectief op indexatie verdwijnt. Ik ben mij ervan bewust dat deze effecten op decentraal niveau anders kunnen uitpakken. Hierbij is onder meer de bestandssamenstelling van een fonds van belang. Voor de financiering van de compensatie zijn meerdere bronnen mogelijk, bijvoorbeeld het fondsvermogen of het (tijdelijk) benutten van fiscale premieruimte. Het is van belang dat elk fonds op basis van deze verschillende bronnen tot een evenwichtige transitie kan komen. Ik wil niet op voorhand een bron uitsluiten.
Bent u in deze bijzondere situaties, anders dan met fiscale ruimte in de tijd, bereid geweest om de overheid als achtervang garant te laten staan voor de compensatie?
Omdat het aanvullend pensioen een arbeidsvoorwaarde is, zou het niet rechtvaardig zijn om de overheid als achtervang garant te laten staan voor de compensatie. Mensen die geen pensioen (meer) opbouwen zouden dan ook meebetalen aan de arbeidsvoorwaarden van pensioendeelnemers. Overigens zouden ook gepensioneerden dan via de belastingen meebetalen aan de compensatie van de doorsneesystematiek.
Deelt u de mening dat u als kabinet, los van een akkoord, ervoor kunt zorgen dat fondsen die een dekkingsgraad hebben tussen de 100% en 104,3%, niet hoeven te korten?
Volgens de spelregels van het huidige financieel toetsingskader moeten pensioenfondsen een korting doorvoeren om de dekkingsgraad in één keer te herstellen naar het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen als de dekkingsgraad 5 jaar aaneengesloten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt. Dat is een logisch gevolg van het huidige stelsel dat gebaseerd is op het bieden van nominale zekerheid. Daarbij zijn buffers een belangrijk onderdeel om ervoor te zorgen dat die zekerheid geboden wordt. Het is niet wenselijk om zonder aanpassing van het contract één van de onderdelen van het toetsingskader aan te passen.
Bent u bereid dit nu te overwegen, nu het pensioenoverleg is mislukt?
In de besprekingen met de sociale partners binnen de SER is gesproken over een nieuw pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% het kantelpunt zou zijn. Daarboven zou sneller geïndexeerd kunnen worden, daaronder sneller gekort. Zou het tot afspraken zijn gekomen over een dergelijk contract, dan was de vraag valide om in het licht van de overgang en vooruitlopend daarop de huidige kortingsregels te bezien. Zonder de overgang op een nieuw contract is het niet wenselijk de huidige kortingsregels te bezien.
Bent u bereid de strenge rekenregels die de pensioenfondsen nu moeten hanteren op basis van de huidige wet- en regelgeving aan te passen?
Met de aanpassing van het financieel toetsingskader per 1 januari 2015 zijn de regels aangepast, waardoor er in de afgelopen jaren veel kortingen op pensioenen zijn voorkomen toen nominale dekkingsgraden van fondsen soms ver onder de 100% lagen. Meer dan de helft van de pensioenfondsen kan, ondanks de lage rente-omgeving, op dit moment deels of volledig indexeren. De rekenregels geven slechts aan hoe op een objectieve, wetenschappelijk wijze moet worden gemeten wat de financiële positie van een pensioenfonds is. Het uitgangspunt van kapitaaldekking brengt daarbij met zich mee dat gedane pensioentoezeggingen nagekomen moeten worden, ook als die nog tientallen jaren in de toekomst liggen, ongeacht de aard van het pensioencontract. Ik ben dan ook niet bereid om aan aparte knoppen te gaan draaien binnen het bestaande contract, omdat dit het generatie-evenwicht binnen het stelsel verstoort.
Bent u bereid tot in detail in te gaan op hoe de hele herverdeling van 60 tot 100 miljard euro in het kader van het afschaffen van de doorsneesystematiek wordt opgelost?
Ik heb in antwoord op vragen 2 tot en met 5 aangegeven dat er verschillende compensatiebronnen mogelijk zijn. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de compensatie wanneer besloten wordt tot afschaffing van de doorsneesystematiek.
Het verlenen van asiel aan Asia Bibi |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het door extreme moslims met de dood bedreigde dappere christelijke meisje Asia Bibi uit Pakistan in Nederland asiel te verlenen?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor de zaak van Asia Bibi en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de vrijspraak door het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft.
Zo ja, kunt dat aan haar, haar vertegenwoordigers en de Pakistaanse autoriteiten laten weten?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet en is het geen grove schande dat u in Nederland de afgelopen jaren honderdduizenden niet-westerse allochtonen – vaak moslims – ons land heeft binnengelaten en vaak asiel heeft verleend waaronder gelukszoekers, terroristen en salafisten, terwijl er voor een dapper christelijk Pakistaans meisje dat niets heeft misdaan maar de dood vreest wegens blasphemie tegen de nepprofeet Mohammed geen plaats zou zijn in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zeer gepast al die onterecht binnengelaten gelukszoekers Nederland uit te zetten en aan een echte vluchteling als Asia Bibi asiel te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 4 december 11.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht 'Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is precies de onderzoeksvraag van het lopende onderzoek naar migrerende vissen?1
Naar aanleiding van vragen hierover van het lid De Groot in het Wetgevingsoverleg met de Minister van I&W op 26 november jl., is hierop ingegaan in de brief van de Minister van I&W van (Kamerstuk 35 000 J, nr. 30). Het betreft een onderzoek waarbij de visserij-impact van de verschillende visserijvormen op trekvissoorten op zoet-zoutovergangen, waaronder het gebied bij de Haringvliet, in beeld wordt gebracht. Het gaat daarbij om de verschillende vormen van beroepsvisserij, maar ook om de impact van de sportvisserij. Bekeken wordt hoeveel visserij er plaats vindt, hoeveel bijvangst van trekvissen er plaatsvindt, en wat overleving van trekvissen is na terugzet. Hiermee wordt dus de impact van de visserij in beeld gebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van zoveel mogelijk verschillende gegevensbronnen en veldgegevens. Waar het onderzoek niet voor is bedoeld is om de totale bestandsomvang voor de verschillende trekvissoorten in beeld te brengen. Voor dit laatste wordt gebruik gemaakt van de meerjarige onderzoeksreeksen uit de jaarlijkse bestandsmonitoring van Wageningen Marine Research (WMR).
Aangezien de Kier nog niet open is (of net) en het onderzoek wel binnen afzienbare tijd zal worden afgerond, hoe kan dan een causaal verband tussen trekvispopulatie en visserij aangetoond worden?
De aanwezigheid van trekvissen in het gebied is niet afhankelijk van de aan- of afwezigheid van de Kier. De trekvissen meldden zich altijd al in dit gebied, op zoek naar de mogelijkheid om verder te migreren, maar «stootten voor opening van de Kier dan vaker hun neus» op de gesloten sluisdeuren. In de gesloten situatie, voor opening van de Kier, was zelfs sprake van een iets grotere kans voor dieren om in een visnet of aan de hengel te belanden omdat, als gevolg van de gesloten sluizen, de dieren ter plaatse heen-en-weer-zwemgedrag gaan vertonen. Omdat dus ook in de «gesloten situatie» zonder Kier sprake is van aanwezigheid van trekvissen maakt dit het heel goed mogelijk om, zoals eerder in 2008 en ook op dit moment, onderzoek te doen om vast te stellen hoeveel dieren in de verschillende visserijvormen terecht komen.
Herinnert u zich dat tijdens het onderhandelingsproces waar u bij betrokken was, een kwalitatief onderzoek ter tafel is gebracht waarin de mogelijke impact van een tiental visserijtechnieken op trekvissen is aangetoond? Wat was de reden dat u dit onderzoek onvoldoende bewijslast vond om op basis van het voorzorgsprincipe nu tot visserijbeperkende maatregelen over te gaan?2
Het traject waar u aan refereert betreft geen onderhandelingsproces, maar behelsde een gezamenlijke inspanning van overheden, ngo’s, vissers en vissersorganisaties om te kijken of op vrijwillige basis, en met meerwaarde voor alle partijen, er afspraken gemaakt konden worden over de visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen. Ik heb u hierover in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 693 en 694). In het gesprek tussen de betrokken partijen zijn verschillende onderzoeksrapporten over tafel gekomen, waaronder het onderzoek waar u aan refereert.
Het betreffende onderzoek is een kwalitatief onderzoek dat in opdracht van de bij het proces betrokken ngo’s is uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de visserij-inspanning (hoeveelheid daadwerkelijk gebruikte netten) van de beroepsvisserij in het gebied. Vervolgens is op basis van literatuuronderzoek en expert-judgement een inschatting gemaakt hoeveel trekvissen in deze visserij terecht zouden komen en wat de impact op deze vissoorten zou kunnen zijn. Voor deze analyse is, in afwijking van het eerdere onderzoek uit 2008, geen veldonderzoek verricht, of zijn gegevens uit de visserij (anders dan de hoeveelheid netten) toegepast. Juist ook omdat de conclusies uit deze analyse aanzienlijk afwijken van de uitkomsten van het onderzoek op basis van visserijgegevens uit 2008, is besloten om dit eerdere onderzoek (in meer uitgebreide vorm, nu met aanvullende veldwaarnemingen) te herhalen.
Aangezien er weinig tot geen data beschikbaar zijn over (trek)visbestanden, vangt en bijvangst, hoe denkt u de impact van visserij op de trekvispopulaties op dit moment te kunnen meten in de huidige situatie (=een nog niet hersteld estuarium) en in relatie tot de toekomstige situatie?
Zie de beantwoording van de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u monitoren wat de bijvangsten zijn?
Onderzoek naar trekvissen maakt onderdeel uit van de jaarlijkse reguliere monitoringsprogramma’s zoals die in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Rijkswaterstaat plaatsvinden. De mate waarin soorten door de sportvisserij worden gevangen, en de trends hierin, worden eveneens in regulier verband periodiek gemonitord. Voor de in dit kader meest relevante vormen van beroepsvisserij geldt daarnaast, op basis van het Natura-2000 beheerplan voor de Voordelta, de verplichting om bijvangsten van teruggezette trekvissoorten maandelijks te registeren.
Komt er een registratieverplichting voor alle gevangen dieren, ook die weer levend (of dood) overboord gezet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze cijfers te delen met derden?
Individuele vangstregistraties van vissers kunnen op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als bedrijfs-(economische) gegevens niet met derden worden gedeeld. De verschillende onderzoeksgegevens zijn in geaggregeerde vorm wel beschikbaar in de verschillende rapportages en onderzoeksrapporten zoals die door WMR op reguliere basis over de visserij in (o.a.) de kustzone worden gepubliceerd.
Wat gaat u doen om trekvissen te beschermen en zo het Kierbesluit te optimaliseren als uit het huidige onderzoek (conform eerder onderzoek uit 2008) blijkt dat er onduidelijkheid is over impact van visserij op trekvisbestanden?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen hierover heb aangegeven is, op grond van de nu beschikbare onderzoeksgegevens, het beeld dat de impact van de verschillende visserijvormen op trekvissoorten beperkt is (Aanhangsel Handelingen II 2018–2019, nrs. 693, 694 en 695). Aanvullende beschermingsmaatregelen, bovenop de beperkingen zoals die nu al van kracht zijn, lijken daarmee dus niet noodzakelijk. Op de uitkomsten van het onderzoek zoals dat thans loopt kan ik nu nog niet vooruitlopen, waar gegevensverzameling tot op dit moment nog plaatsvindt. Ik zal u daar na afronding van het onderzoek over informeren.
Herinnert u zich uw stelling «dat er slechts sprake was van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken»? Deelt u de inhoudelijke analyse achter het voorstel tot het tijdelijk stilleggen van de visserij?3
Over de gang van zaken in het traject met overheden, ngo’s, vissers en vissersorganisaties, zoals dat in het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden, ben ik in de beantwoording van uw eerdere vragen reeds uitgebreid ingegaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694). In dit traject bleek dat sprake was van verschillende onderzoeksrapporten met tegenstrijdige conclusies over de mogelijke impact van de visserij, waar door partijen ook heel verschillende gevolgtrekkingen aan verbonden werden. Er was dus geen sprake van een eenduidige analyse van de situatie en juist daarom is het ook zo belangrijk dat nu het nieuwe grootschalige onderzoek wordt uitgevoerd. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 3 en 8.
Heeft u ook mogelijkheden tot cofinanciering door private partijen onderzocht, dit gezien uw opmerking dat de kosten voor het tijdelijk stilleggen van de visserij eenzijdig bij de overheid zouden komen te liggen?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Voordat de vraag naar financiering ten volle kon worden onderzocht, is eerst gekeken naar de meerwaarde van het voorstel. Het voorliggende voorstel behelsde het stilleggen van een deel van de visserij (niet alle vissers wensten te participeren) voor een periode van 2 jaar tegen een indicatief bedrag van ca. € 1,5 miljoen. Daarbij zou dan sprake zijn van een tijdelijk moratorium van 2 jaar, waarna de visserij ofwel weer opnieuw zou kunnen plaatsvinden, ofwel waarna opnieuw financiering voor stilleggen zou moeten worden gevonden. De meerwaarde van dit voorstel is door de overheden als te beperkt beoordeeld.
De financiering van dit voorstel zou daarbij, zoals ik in de beantwoording van uw eerdere vragen heb aangegeven, bijna volledig door de overheid dienen plaats te vinden. Hiernaar gevraagd werd door de participerende niet overheidspartijen aangegeven dat vanuit deze organisaties er geen mogelijkheden voor substantiële medefinanciering waren.
Wat heeft u gedaan om zich, vanuit de inhoudelijk analyse, in te spannen om te zoeken naar financiering voor het voorstel?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uw betrokkenheid bij het traject schetsen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen 3, 10 en 11.
Kunt u aangeven hoeveel het Kierbesluit al heeft gekost?
Zie hiervoor de beantwoording van uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694). Specifiek voor het Kierbesluit gaat het daarbij om een bedrag van ca. € 75 miljoen (gerealiseerd en gepland), vooral ten behoeve van verplaatsing van waterinnamepunten en waterleidingen en -sloten.
Hoeveel hebben andere EU-lidstaten uitgegeven aan vismigratie in de Rijn en Maas?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe ziet u de investering van 1,5 miljoen euro in het genoemd onderzoek in het licht van de totaalkosten van het Kierbesluit?
In het lange proces van tot stand komen van het Kierbesluit is altijd zeer scherp gekeken naar kosten en baten. Het past in dat proces om niet verder te gaan met een voorstel waarvan het effect als zeer gering werd beoordeeld.
Kunt u aangeven in dit proces zorgvuldig te hebben gehandeld en dat u zich tot het uiterste heeft ingespannen om tot een oplossing te komen, gezien beantwoording op de vorige Kamervragen een passieve rol van de kant van de overheid suggereert als het gaat om het beperken van de visserij rondom de kier?
Op alle processtappen en acties zoals die vanuit de ministeries van LNV en I&W in de afgelopen periode hebben plaatsgevonden ben ik in bovenstaande, en in de beantwoording van de eerdere, vragen uitgebreid ingegaan. Ik herken me daarbij niet in het beeld dat er sprake zou zijn van een passieve rol vanuit de overheid. Dit geldt voor de verantwoordelijkheid zoals die is genomen voor een onderzoeksaanpak, om tot eenduidigheid in de tot dusver beschikbare onderzoeksresultaten te komen. En dit geldt ook voor de energie die is gestoken in het initiatief vanuit de ngo’s, om te kijken of er in een gezamenlijk traject tot vrijwillige afspraken over de visserij bij de Kier gekomen kon worden.
Hoe staat het met het onderzoek dat u heeft aangekondigd naar de mogelijkheid om rond belangrijke zoet-zout-overgangen in Nederland visserijvrije zones in te stellen?
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd, loopt dit onderzoek tot het eerste kwartaal van volgend jaar. Na afronding hiervan zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om de antwoorden op deze Kamervragen voorafgaand aan het algemeen overleg Visserij op 6 december 2018 aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De uitzending ‘Voodoo maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt+ over ongedocumenteerde Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2016 26.000 Nigeriaanse jonge vrouwen Europa via Libië in zijn gesmokkeld?
Cijfers over en schattingen van het aantal migranten en specifieke groepen en routes lopen sterk uiteen. Volgens de meest recent beschikbare cijfers van onder andere de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) waren er in Libië in augustus 2018 ten minste 669.176 migranten, waarvan 10% vermoedelijk Nigeriaans is (ca. 64.980).2 Hoeveel Nigerianen, en specifiek meisjes, uiteindelijk naar Europa worden gesmokkeld is lastig vast te stellen.
Vrouwen kunnen met behulp van het voodoo ritueel enorm onder druk worden gezet en durven hierdoor veelal geen hulp te zoeken. Het is daarom van belang om deze slachtoffers snel en goed te signaleren, zodat ze uit de uitbuitingssituatie gehaald kunnen worden en daders, ofwel met behulp van een aangifte of ambtshalve opgespoord kunnen worden. Binnen het programma «Samen tegen mensenhandel»3 dat ik mede namens de Minister van VWS, de Minister van BZ, de Minister voor BHOS en de Minister en Staatssecretaris van SZW onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, wordt daarom ook veel aandacht besteed aan het vergroten van de bewustwording en het verbeteren van de signalering van mensenhandel door alle betrokken professionals.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat mensenhandelaren Nigeriaanse vrouwen naar Nederland smokkelen onder beïnvloeding van het Voodoo ritueel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u maatregelen genomen om deze specialistische vorm van mensenhandel te bestrijden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet zet in op een integrale aanpak van mensenhandel. Dit betekent dat we ons zowel in Nederland als daarbuiten inzetten om de verschillende vormen van mensenhandel te voorkomen, aan te pakken en slachtoffers te ondersteunen.
Zo tracht Nederland met bewustwordingscampagnes potentiële migranten uit onder andere Nigeria te behoeden voor de gevaarlijke reis naar Libië en Europa en de risico’s op mensenhandel daarbij. Ook draagt Nederland bij aan reddingsoperaties in de Sahel en trainingen van politie en grenscontrolebeambten op het gebied van mensenrechten en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Met Nigeria werkt Nederland al jarenlang samen bij het tegengaan van mensenhandel. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan trainingen van de Nigeriaanse immigratiedienst (NIS) en het agentschap op het gebied van de bestrijding van mensenhandel (NAPTIP).
In de Sahel en West-Afrika draagt Nederland via UNODC en OHCHR bij aan de ontwikkeling van wetgeving op mensenhandelgebied, regionale samenwerking om daders te identificeren, op te sporen en te vervolgen. Binnen dit programma is veel aandacht voor mensenrechten, (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers en getuigenbescherming. Ook wordt de juridische samenwerking tussen West-Afrika en de EU bevorderd, bijvoorbeeld via de door Nederland gefinancierde detachering van een Nigeriaanse aanklaagster in Italië. Deze detachering heeft in zes maanden tijd al geleid tot een significante versterking van de samenwerking met Nigeria ten behoeve van de aanpak van mensenhandelnetwerken.
Daarnaast is vanuit het OM een Liaison Officer in Rome geplaatst. Dit biedt de mogelijkheid om gegevens en informatie met de Italiaanse en – via de gedetacheerde aanklaagster – Nigeriaanse opsporingsdiensten uit te wisselen over deze groep (mogelijke) slachtoffers. Mede op basis van deze samenwerking zijn ook de VN-sancties tegen mensensmokkelaars en -handelaren actief in Libië, waar ook Nigerianen slachtoffer van worden, tot stand gekomen.
Momenteel lopen in Nederland enkele strafrechtelijke onderzoeken waarbij de aangevers en/of slachtoffers de Nigeriaanse nationaliteit hebben. Binnen de afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de politie werken gecertificeerde mensenhandel rechercheurs die speciaal opgeleid worden om alle verschillende soorten mensenhandelonderzoeken uit te voeren, waaronder complexe internationale zaken. Met het oog op de uiteenlopende achtergronden van slachtoffers van mensenhandel, investeert de politie in kennis en expertise van interculturele communicatie. Dit maakt expliciet onderdeel uit van de opleiding voor mensenhandel rechercheurs. Politie en OM nemen de angst van Nigeriaanse slachtoffers zeer serieus. In de zaak Koolvis heeft het OM bijvoorbeeld in Nederland woonachtige voodoo-experts ingeschakeld om de vrouwen gerust te stellen. De vrouwen ervaren de dreiging van de voodoo-vloek als zeer reëel. Er is daarom veel aan gelegen om die angst zoveel als mogelijk weg te nemen. Daarnaast is er recent in Nigeria door een spirituele leider een ban uitgesproken op het gebruik van voodoo in mensenhandel-praktijken
Deelt u de mening dat de cijfers van het aantal opgepakte mensenhandelaren betrekkelijk laag is ten opzichte van andere Europese landen?
De Europese Commissie heeft op 3 december jl. het tweede Progress Report4 onder de mensenhandelrichtlijn gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat Nederland in de top vijf staat van lidstaten met het hoogste aantal veroordelingen voor mensenhandel. Ik ben daarom niet van mening dat gesteld kan worden dat het aantal opgepakte mensenhandelaren laag is ten opzichte van andere Europese landen.
Bent u bereid een specialisme binnen de politie in te richten dat zich richt op onderzoek naar en opsporing van slachtoffers van mensensmokkel en mensenhandel door de Nigeriaanse maffia?
Een specialistisch team dat zich binnen de politie alleen op deze doelgroep richt acht ik niet wenselijk. De recente slachtoffermonitor mensenhandel5 laat zien dat naast Nigeria, verschillende andere bronlanden relevant zijn. Bovendien bestaat de grootste groep slachtoffers van mensenhandel nog steeds uit Nederlandse slachtoffers.
Binnen de politie zijn er gespecialiseerde teams voor de aanpak van mensenhandel in den brede. De AVIM’s moeten in kunnen blijven spelen op eventuele veranderingen, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe groep slachtoffers prominent naar voren komt. De politie heeft bij de opsporing van mensenhandelaren bewust niet voor een doelgroepenbenadering gekozen, maar als er aanleiding toe is wordt wel gekeken of bepaalde doelgroepen relatief vaker voorkomen en of de ingezette aanpak bijgesteld moet worden. Dat geldt onder andere voor de Nigeriaanse doelgroep. Het Expertisecentrum Mensenhandel – Mensensmokkel (EMM) speelt daar ook een belangrijke rol bij. Bij mensenhandelzaken kunnen ook andere gespecialiseerde rechercheurs buiten de AVIM’s worden betrokken, bijvoorbeeld als het gaat om financieel en digitaal rechercheren.
Bent u bereid – in het kader van de Europese samenwerking – met de Belgische en Franse politie samen te werken teneinde daders en slachtoffers van de Nigeriaanse maffia op te sporen?
Internationale samenwerking bij de bestrijding van mensenhandel is essentieel, daarom is Nederland zeer actief op dit terrein. Zo speelt de Nederlandse politie samen met het Verenigd Koninkrijk al jaren een leidende rol in het EMPACT-project mensenhandel, waarin 26 EU-lidstaten operationeel samenwerken. Binnen EMPACT Mensenhandel is een werkgroep actief genaamd ETUTU die zich bezighoudt met Nigeriaanse mensenhandel. Nederland is hierin vertegenwoordigd in de persoon van de gespecialiseerde landelijk officier van justitie en een medewerker van het EMM. Ook worden er regelmatig Joint Investigation Teams (JIT’s) opgericht, onder andere met België en verschillende bronlanden van mensenhandel. Begin dit jaar vindt er een grensoverschrijdende expertmeeting met de Belgische politie plaatsgevonden met als thema prostitutie. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 genoemd zijn in VN-verband op initiatief van Nederland sancties tegen mensenhandelaren ingesteld. Tot slot worden met middelen uit het regeerakkoord politieliaisons aangesteld in bronlanden van mensenhandel.
Ziet u mogelijkheden in het kader van de internationale samenwerking inzake het opsporen en sanctioneren van mensenhandelaren – zoals laatst de Veiligheidsraad VN-sancties heeft opgelegd aan zes mensenhandelaren in Libië – de Nigeriaanse maffia beter op de radar te krijgen?
Naar mijn verwachting zullen politie en justitie de criminele netwerken die zich bezighouden met mensenhandel door intensivering van de internationale samenwerking (Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk) en de verschillende maatregelen zoals benoemd in bovenstaande antwoorden, beter op de radar krijgen.