Een werkbezoek aan de vissers Lauwersoog d.d. 6 januari 2019 en diverse berichten in de media over de overboord geslagen zeecontainers van MSC Zoe |
|
Remco Dijkstra (VVD), Aukje de Vries (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen en gevolgen van de overboord geslagen zeecontainers van het schip MSC Zoe boven de Waddeneilanden voor de visserijsector?1
Ja.
Welke risico’s zijn er voor de visserijsector in het Wadden- en Noordzeegebied? Wat wordt gedaan om de gevolgen voor de visserijsector te beperken? In hoeverre kan de rederij MSC ook aansprakelijk gesteld worden voor deze gevolgen dan wel in hoeverre wordt de rederij MSC daarvoor ook aansprakelijk gesteld?
Voor de visserij is er een risico op het kapseizen van het visserschip, wanneer een visnet aan een container komt vast te zitten. Daarnaast kunnen delen van een container of lading afkomstig uit de containers schade aan visnetten of visvangst veroorzaken. Rijkswaterstaat stuurt daarom aan op opsporing en berging van de containers en stelt de informatie daarover beschikbaar. De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Tijdens het werkbezoek hebben de vissers aangegeven dat de MSC Zoe om de Terschelling Plaat heen had moeten varen. Het schip heeft namelijk een diepgang van 17 meter en de vaargeul was maximaal 20 meter diep. Bij de deining van de zee is het goed mogelijk geweest dat het schip meerdere keren de bodem heeft geraakt waardoor het de vracht heeft verloren. Het schip had dus om de Noord moeten varen, zeker een schip van deze omvang. Er is dus willens en wetens de kortste route genomen, terwijl een schipper weet dat dit niet kan. Wordt dit ook besproken in uw overleg met de eigenaren van het schip?
Onderzoek naar de mogelijke oorzaak van het incident zal dit moeten uitwijzen. Onderzoek naar de situatie aan boord wordt gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd, en de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is inmiddels weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet.
In Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Dit onderzoek richt zich met name op de belading en de stabiliteit van het schip. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) ook besloten een onderzoek in te stellen. De OvV richt zich hierbij met name op de gevolgen van het ongeval en de vaarroute van het schip.
Welk overleg heeft er plaatsgevonden met de visserijsector en wat is daaruit gekomen? Welk overleg gaat er nog plaatsvinden met de visserijsector?
Het Ministerie van LNV heeft zich, met betrekking tot de consequenties voor de visserijsector, frequent laten informeren door de bestuurders van de visserijorganisaties. Overleg met de visserijsector heeft plaatsgevonden met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over het verkrijgen van een ontheffing om ook in het weekend opruimactiviteiten te verrichten. Opruimactiviteiten door de visserij zijn in het weekend namelijk verboden. De vissers die in het weekend deel hebben genomen aan de opruimactiviteiten hebben een ontheffing ontvangen.
Wat zijn de gevolgen voor de overige scheepvaart in het Wadden- en Noordzeegebied? Hoe worden de gevolgen daarvoor tot een minimum beperkt? In hoeverre kan de rederij MSC ook aansprakelijk gesteld worden voor deze gevolgen dan wel in hoeverre wordt de rederij MSC daarvoor ook aansprakelijk gesteld?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. De rederij is daarvoor verantwoordelijk en in opdracht van de rederij MSC zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Ervaring leert dat afval uit containers nog jarenlang de natuur blijft vervuilen; blijft de rederij MSC dat ook in de toekomst vergoeden?
De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Wat gaat er gebeuren met de 220 (van de 281) gelokaliseerde containers en wanneer? Welke actie wordt ondernomen om de overige overboord geslagen zeecontainers in kaart te brengen en te bergen?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. De rederij is daarvoor verantwoordelijk en in opdracht van de rederij MSC zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. Met surveyschepen van de betrokken reder en Rijkswaterstaat, ondersteund door inspectievluchten van de Kustwacht, wordt gezocht naar de overige containers. Ook schepen van Defensie zijn betrokken. Het opsporen van de containers gebeurt op basis van aanwijzingen van Rijkswaterstaat en de Kustwacht.
Welke deadline stelt u voor het uit zee halen (bergen) van alle containers?
Hoe snel de berging van alle containers is af te ronden, is onder meer afhankelijk van de weersomstandigheden, de scheepvaartintensiteit, het zicht onder water, het getijde en de ligging van de containers. Verwacht wordt dat de berging tenminste twee maanden in beslag neemt.
Bent u in gesprek met de ruim 100 garnalenvissers die regelmatig in het getroffen gebied vissen? Krijgen zij hun schade ook vergoed van de reder of anderszins?
De Minister van LNV heeft zich laten informeren door de vertegenwoordiging van de betreffende visserijorganisaties. De rederij MSC heeft een schade-expert aangesteld waar schade aan netten en vismateriaal kan worden ingediend. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Er is al veel inzet geweest van de overheden en vrijwilligers om de rommel op de stranden en de kust op te ruimen; hoe wordt de resterende én toekomstige rommel op de stranden, de kust en in het Wadden- en Noordzeegebied opgeruimd? Hoe wordt (meer) schade aan de natuur voorkomen?
Door de opsporing en berging van de containers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat verdere vervuiling van stranden en aangrenzende gebieden door aangespoelde lading optreedt. Het grovere afval op de stranden is, mede dankzij de inzet van vele vrijwilligers en militairen vrijwel opgeruimd, maar het strand is niet schoon. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kleine stukjes plastic (korreltjes piepschuim) die moeilijk te vinden en te verwijderen zijn. Er wordt bij het opruimen daarvan zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld beach cleaners, waarmee ook wat kleiner afval kan worden verwijderd. Ook voor de middellange termijn worden door de betrokken partijen afspraken gemaakt om aangespoeld materiaal, afkomstig uit de containers, direct op te ruimen.
Wat is er gebeurd naar aanleiding van de vragen van de leden De Boer en Aukje De Vries op 27 oktober 2014 over overboord geslagen zeecontainers ten noorden van Ameland en welke ontwikkelingen hebben er sindsdien plaatsgevonden met betrekking tot het vastsjorren van containers op zeeschepen?2
Het vervoer van containers over zee is gereguleerd via de internationale Safety of Life at Sea (SOLAS) Conventie met onderliggende verplichte Codes, resoluties en richtlijnen. Deze voorzien in een helder normenkader, ook voor het beladen en vastzetten van containers. Sinds 2016 zijn aangescherpte regels van kracht voor het verifiëren van de gewichten van containers zodat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië en was gebaseerd op onderzoek van MARIN.
In 2010 is door het Havenbedrijf Rotterdam en de Inspectie Verkeer en Waterstaat/Scheepvaart tijdens een thema-actie vastgesteld dat 46% van de containers aan boord van zeeschepen conform de daarvoor gestelde normen zijn vastgesjord; hoe hoog is dat percentage nu?
De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is verantwoordelijk voor het toezicht op de scheepvaart in Nederlandse wateren. Het betreft dan vooral toezicht vanuit de rol van Port State Control. Vanuit deze rol is regulier toezicht uitgevoerd. Op dit moment is geen exact percentage bekend van schepen waar op de juiste wijze lading vastgezet is.
Gezien het naleeftekort wilde de inspectie aandacht blijven geven aan het continueren van inspecties naar het vastsjorren van containers in de toekomst; welke acties zijn er door de inspectie ondernomen in de afgelopen vijf jaar?
Hierbij verwijs ik naar de beantwoording van vraag 11 en 12. Naast het sjorren van containers is ook de belading van het schip en dus de werkelijke gewichten van containers van groot belang voor een veilige vaart zonder verlies van containers.
Welke acties worden ondernomen om het vastsjorren van containers op zeeschepen te verbeteren, zodat het overboord slaan van zeecontainers tot het verleden behoort dan wel tot een minimum kan worden beperkt?
Bij het regulier toezicht in het kader van Port State controles is er aandacht voor de belading en het vastzetten van containers. Daarnaast wordt er ingezet op voorlichting van scheepsbemanning, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie materiaal.
Toepassing van het verlaagde btw-tarief op e-publicaties |
|
Joost Sneller (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u zich herinneren dat tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 2 oktober jl. een politiek akkoord is bereikt over het dossier betreffende btw op e-publicaties?1
Ja.
Kunt u zich de uitspraken van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media herinneren tijdens het wetgevingsoverleg Media op 27 november 2017, waarin hij stelde dat het kabinet voorstander is van een verlaagd btw-tarief op e-publicaties en dit, indien een politiek akkoord onder de lidstaten is bereikt, «zo snel mogelijk» wil doorvoeren?2
Ja.
Kunt u zich de opmerking van de Minister van Financiën herinneren in het schriftelijk overleg over de Ecofin van 28 september jl., waarin hij stelde dat het kabinet vooruitlopend op een politiek akkoord betreffende btw op e-publicaties al voorbereidingen treft ter verlaging van deze btw en dat hij voornemens is dit snel te regelen?3
Ja.
Welke voorbereidingen ter verlaging van de btw op e-publicaties worden momenteel door het kabinet getroffen? Wat is hierbij de stand van zaken?
Het kabinet staat positief tegenover de mogelijkheid die de BTW-richtlijn 20064 sinds december 2018 biedt met betrekking tot het gelijk behandelen van fysieke en digitale boeken, kranten en tijdschriften. Om die reden zijn de voorbereidingen om handen en voeten aan dit voorstel te geven reeds van start gegaan. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze de implementatie van de wijzigingsrichtlijn btw-tarieven voor langs elektronische weg geleverde boeken, kranten en tijdschriften5 kan worden vormgeven. Een belangrijk onderdeel bij de implementatie is het formuleren van een definitie voor langs elektronische weg geleverde boeken, kranten en tijdschriften; een markt die volop in beweging is. Deze definitie moet nu en in de toekomst relevant zijn. Daarnaast moet de definitie duidelijk en goed uitvoerbaar zijn voor zowel de sector als de Belastingdienst. De praktische uitwerking van de definitie (afbakening) is complex, gezien de grote verscheidenheid in elektronische publicaties en vergelijkbare producten. Verder is Nederland voor het vaststellen van de reikwijdte van de definitie gebonden aan de ruimte die de BTW-richtlijn 20066 biedt. Ook deze juridische kaders worden op dit moment nader onderzocht.
Het kabinet zet uiteraard in op een ordentelijk wetgevingsproces. Zodoende worden in de voorbereidende wetgevingsfase verschillende belanghebbenden betrokken. De eerste gesprekken met de sector hebben al plaatsgevonden. Verder ben ik voornemens om een conceptwetsvoorstel in de eerste helft van 2019 breed te consulteren via een internetconsultatie, zodat alle belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te reageren. Het streven is het wetsvoorstel, na advies van de Raad van State, aan uw Kamer te kunnen aanbieden, met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2020.
Wat is het verwachte tijdpad rondom de invoering van de verlaging van btw op e-publicaties?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze bent u voornemens overleg met de sector te voeren, bijvoorbeeld over de definitie en reikwijdte, met betrekking tot deze verlaging van btw op e-publicaties?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer over de voortgang van de voorbereidingen betreffende de invoering van een verlaagd btw-tarief op e-publicaties te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuwe bekostigingssysteem van het Openbaar Ministerie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief van 21 december 2018 over het bekostigingssysteem van het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Hoe ziet het bekostigingssysteem van het OM er per 1-1-2019 precies uit? Kunt u deze beschrijven en uitsplitsen per werkomgeving binnen het OM? Bent u bereid deze systematiek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe bekostigingssysteem van het OM per 1-1-2019 is deels gebaseerd op outputbekostiging en deels op zogenaamde lumpsumbekostiging. Het nieuwe bekostigingssysteem van het Openbaar Ministerie (OM) ziet er als volgt uit:
Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is er sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs x het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de volgende werkomgevingen: de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd.
De prijzen worden eens in de drie jaar vastgesteld. Het voornemen is om de driejarige cyclus te laten starten in 2020. Het jaar 2019 moet worden gezien als een proefjaar. Aan de vaststelling van de prijzen zullen intensieve analyse en onderhandelingen vooraf gaan. Het volume (de productieafspraken) wordt jaarlijks bijgesteld, mede op basis van prognosemodellen en het financiële kader.
Na afloop van het jaar zal er worden verrekend op basis van gerealiseerde productie. Indien het OM meer produceert dan afgesproken, wordt deze meerproductie tegen 70% van de prijs uit een zogenaamde «volumereserve» betaald. Vice versa bij minderproductie. De gerealiseerde prijsverschillen vormen uiteindelijk het financieel resultaat van het OM en zullen in een zogenaamde «resultaatreserve» belanden. Aangezien het OM een kas-verplichtingenstelsel hanteert, kan er geen sprake van een eigen vermogen zijn zoals geldt bij organisaties die een baten- en lastenstelsel hanteren. Om dit te ondervangen is een technische constructie bedacht om de functie van een eigen vermogen na te bootsen. Om verwarring te voorkomen is om die reden de term «resultaatreserve» geïntroduceerd.
Het deel van het budget dat niet is gebaseerd op deze outputbekostiging is de zogenaamde basisvoorziening. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten zoals bij de ZSM. De omvang van de basisvoorziening loopt wel mee in de driejaarlijkse prijsonderhandelingen. Ten slotte zijn er bijzondere uitgaven zoals de gerechtskosten in strafzaken, de uitgaven aan Domeinen Roerende zaken en uitgaven voor verkeershandhavingsmiddelen.
De prijzen die worden gehanteerd betreffen gewogen, gemiddelde prijzen. Binnen een werkomgeving is er sprake van lichtere zaken en zwaardere zaken, onder andere afhankelijk van de complexiteit en wijze van afhandeling. Bij de vaststelling van de prijzen wordt uitgegaan van een bepaalde «mix» aan zaken.
De prijzen die worden gehanteerd zijn gebaseerd op álle kosten binnen een bepaalde werkomgeving, behoudens de kosten die vallen onder de basisvoorziening. De prijzen liggen 3 jaar vast, maar worden wel jaarlijks automatisch gecorrigeerd voor loon- en prijsontwikkelingen.
Welk percentage van het nieuwe bekostigingssysteem is productiegerelateerd? Welk deel is lumpsum gefinancierd? Kunt u dit uitsplitsen per werkomgeving binnen het OM?
Het budget van het OM voor het jaar 2019 zoals ook is opgenomen in de begroting van Justitie en Veiligheid 2019, inclusief de bijzondere budgetten, bedraagt € 576 mln. Exclusief deze bijzondere budgetten bedraagt het budget voor het OM € 493 mln.
Hiervan is € 209 mln. output bekostigd, dat wil zeggen circa 43% van het totale budget van het OM, exclusief de bijzondere budgetten.
De werkomgeving waarin ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd en bedraagt € 137 mln. Dat is inclusief de basisvoorziening die samenhangt met deze werkomgeving. De basisvoorziening voor alle overige werkomgevingen bedraagt € 147 mln.
De basisvoorziening en de werkomgeving ondermijning worden niet output bekostigd en bedragen tezamen € 284 mln., dat wil zeggen 57% van het totale budget van het OM, exclusief de bijzondere budgetten.
De vier werkomgevingen die voortaan output bekostigd worden betreffen de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het CVOM) met een bedrag van € 30 mln., de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld met een bedrag van € 75 mln., de omgeving waarin zware misdrijven worden behandeld met een bedrag van € 78 mln. en de omgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld met een bedrag van € 26 mln. Deze bedragen zijn gebaseerd op de begroting 2019 en zijn exclusief de uitgaven die in de basisvoorziening zijn voorzien zoals ICT-kosten, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten, beschikbaarheidskosten zoals bij ZSM, etc.
Op welke manier zijn innovatiekosten (kosten verbonden met het laten ontwerpen, bouwen en implementeren van (proces)verbeteringen, zoals maar niet uitsluitend nieuwe ICT-systemen) gefinancierd? Deelt u de mening dat het voor de hand ligt innovatiekosten buiten de productiegerelateerde bijdrage aan het OM te laten? Zo nee, waarom niet?
Innovatiekosten zitten besloten in de basisvoorziening en dus niet in de productiegerelateerde bijdrage aan het OM.
Ligt aan de productiegerelateerde bekostiging van het OM het PMJ-model (Prognosemodel Justitiële Ketens) ten grondslag? Zo ja, hoe houdt u dan rekening met het gegeven dat strafzaken steeds bewerkelijker worden? Wat zijn de financiële gevolgen voor het OM als het aantal strafzaken afneemt, maar deze wel (relatief) meer werk vragen?
Het volume (de productieafspraken) wordt jaarlijks bijgesteld, mede op basis van prognosemodellen – het PMJ-model – en het financiële kader. Achteraf vindt verrekening plaatst op basis van daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Mocht objectief worden vastgesteld dat strafzaken bewerkelijker worden, dan kan deze ontwikkeling worden meegenomen in de prijsonderhandelingen: het bewerkelijker worden van zaken heeft immers geen invloed op het aantal zaken, maar wel op de gemiddelde zaakzwaarte en dus de prijzen.
De financiële gevolgen in de situatie dat het aantal zaken daalt, maar een gemiddelde zaak aantoonbaar meer werk vraagt, is niet op voorhand te bepalen, aangezien dit – financieel gezien – tegengestelde effecten zijn op het (productgerelateerde) budget. De afname van het aantal zaken zorgt voor een daling van het budget, een toenemende zaakzwaarte zou – via de prijsonderhandelingen – kunnen zorgen voor een hogere prijs en daarmee voor een stijging van het budget.
Ligt aan de nieuwe bekostigingssystematiek een tijdbestedingsonderzoek bij het OM ten grondslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten van dat onderzoek te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Aan het bekostigingssysteem van het OM ligt geen tijdsbestedingsonderzoek ten grondslag. Afgesproken is dat de invoering van het bekostigingssysteem een budgettair neutrale operatie zou zijn. De huidige indeling en hoogte van de prijzen is daarom gebaseerd op gerealiseerde uitgaven en productie en het beschikbare budget zoals is opgenomen in de begroting.
In deze fase van de ontwikkeling van het bekostigingssysteem, in combinatie met het uitgangspunt van het budgettaire neutraliteit, had een tijdschrijfonderzoek voor dit doel weinig toegevoegde waarde.
Voor de toekomst kan een tijdschrijfonderzoek waardevol zijn in het kader van de prijsonderhandelingen.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met overwerk door medewerkers van het OM?
Er is bij de invoering van het bekostigingssysteem van het OM geen rekening gehouden met (niet-uitbetaald) overwerk.
Voor zover er sprake is van overwerk dat op basis van de CAO (Rijk) wordt uitbetaald, zit dit besloten in de huidige prijzen: deze zijn immers gebaseerd op gerealiseerde uitgaven in het verleden.
Indien er een tijdbestedingsonderzoek is uitgevoerd, is dit dan gedaan onder alle groepen medewerkers van het OM? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien er geen tijdbestedingsonderzoek is gedaan, op welke wijze komen dan de prijzen tot stand? Op welke wijze heeft u daarbij rekening gehouden met de kwaliteit die het OM moet kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het systeem van prijsafspraken voor een periode van drie jaar passend bij een tijd waarin de samenleving snel verandert en afspraken dus snel kunnen verouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een periode van drie jaar is passend. Juist in deze tijd waarin incidenten vaak beeldbepalend zijn, is het verstandig om in de bedrijfsvoering en sturing van een organisatie enige rust en voorspelbaarheid te brengen. Bovendien biedt het systeem voldoende mogelijkheden om in te kunnen spelen op snel veranderende omstandigheden.
Op welke wijze is precies rekening gehouden met de ervaringen in de rechtspraak? Op welke wijze is rekening gehouden met het rapport van de heer Van de Berg van 6 september 2018 over de financiering van de rechtspraak?2
Met name bij de vaststelling van de hoogte van de basisvoorziening is rekening gehouden met de ervaringen bij de Rechtspraak. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid na afloop van het «proefjaar» 2019 een evaluatie uit te voeren van het nieuwe bekostigingssysteem van het OM? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarin ook de ervaring van de medewerkers van het OM (officieren van justitie en ondersteunde medewerkers) mee te nemen?
Het systeem voorziet in een periodieke evaluatie. Dit zal door het OM en het departement gezamenlijk worden opgepakt. Het OM zal daarbij uiteraard ook de achterban betrekken.
Hoe actueel vindt u de verwijzing naar de Commissie Van Egten uit 2010, gelet op de veranderende opvattingen over prestatiebekostiging?
De constatering van de Commissie Van Egten dat het systeem dat tot voor kort werd gehanteerd verouderd is en weinig transparant, is actueler dan ooit. Juist in deze tijd waarin in toenemende mate inzicht gevraagd in waar schaarse middelen worden ingezet en welke doelen en prestaties daarmee worden bereikt, is een systeem dat dit inzichtelijk(er) maakt gewenst.
Op welke manier draagt het nieuwe financieringsmodel van het OM eraan bij dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen beter op elkaar aansluiten? Op welke manier gaat u controleren dat dit ook daadwerkelijk het beoogde effect heeft? Welke indicatoren hanteert u daarbij?
Het OM had tot voor kort geen direct financieel belang bij het tijdig en compleet aanbrengen van zaken bij de Rechtspraak. Met de introductie van het nieuwe systeem geldt voor het OM dat een zaak die voor de rechter wordt gebracht pas wordt bekostigd, nadat de rechter een vonnis heeft uitgebracht. Hierdoor zijn de financieringssystemen van het OM en de Rechtspraak op dit punt geharmoniseerd en hebben beide organisaties hetzelfde financieel belang gekregen bij een doelmatige en tijdige afhandeling van zaken.
Dit was ook één van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het onderzoek naar de prestaties in de strafrechtketen.
Ik ben van mening dat elk bekostigingssysteem goede prikkels moet bevatten en zo goed als mogelijk moet aansluiten op de omgeving, ook al zijn de effecten daarvan niet direct zichtbaar of meetbaar. Ik denk dat het nieuwe bekostigingssysteem van het OM daaraan kan bijdragen.
Ten slotte geldt voor elk bekostigingssysteem dat het onderhoud vergt. Hierover zullen het Openbaar Ministerie en mijn departement veelvuldig overleg voeren en zijn er evaluatiemomenten ingebouwd.
Ik zal uw Kamer over de ontwikkelingen van het systeem blijven informeren. Ik zal dat in beginsel doen op momenten dat er sprake van een nieuw prijsakkoord, aangezien dat veelal een goed moment is om terug te kijken en te bezien of het systeem voldoet aan de verwachtingen en – indien nodig – aanpassingen aan het systeem door te voeren
Het bericht 'Asielzoeker uit Bahrein na gedwongen vertrek uit Nederland meteen gearresteerd' |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Asielzoeker uit Bahrein na gedwongen vertrek uit Nederland meteen gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigingen dat de Bahreinse asielzoeker Ali Mohammed al-Showaikh is uitgezet door Nederland en bij aankomst in Bahrein is gearresteerd?
Zoals uw Kamer bekend kan ik in verband met de privacy van de betrokken persoon geen uitspraken doen over individuele zaken en eventuele uitzettingen. Het kan onder omstandigheden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker die is uitgezet bij aankomst in het land van herkomst door de autoriteiten wordt gearresteerd. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, die niet altijd te maken zullen hebben met het afgewezen asielverzoek.
Kunt u toelichten wat de huidige situatie is van de heer Ali Mohammed al-Showaikh?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe volgt u zijn (veiligheids-)situatie in Bahrein? Welke stappen onderneemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om helderheid te verschaffen over de huidige situatie van de heer Ali Mohammed al-Showaikh en hem bij te staan? Bent u bereid zich in te spannen voor een eerlijk proces en eventuele teruggeleiding naar Nederland?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Weet u of de heer Ali Mohammed al-Showaikh toegang heeft (gehad) tot rechtsbijstand?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u reageren op de berichten van Amnesty International en Vluchtelingenwerk, waarin zij zeggen dat er sterke aanwijzingen zijn dat Ali Mohammed al-Showaikh is mishandeld? Deelt u de mening dat het verboden is asielzoekers of vluchtelingen terug te sturen naar een land waar zij vrezen voor vervolging of reële kans op foltering, zoals vastgelegd in artikel 33 van het VN-vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden? Welke stappen gaat u ondernemen als blijkt dat deze rechten zijn geschonden, ook de rechten genoemd onder de vorige vraag?
Voor wat betreft uw vraag over de individuele situatie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Ik deel de mening dat het verboden is asielzoekers of vluchtelingen terug te sturen naar een land waar zij vrezen voor vervolging of een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in artikel 33 van het VN Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de Fundamentele vrijheden.
Iedere asielaanvraag wordt beoordeeld op zijn individuele merites. Voor de meeste landen waar asielzoekers vandaan komen is er geen specifiek landgebonden asielbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. Vaak wordt specifiek beleid pas opgesteld als er relatief veel asielzoekers uit een land komen en uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat sprake is van risicogroepen of kwetsbare minderheden. Voor Bahrein is er geen specifiek landgebonden asielbeleid, mede gelet op de relatief zeer lage instroom (circa 10 asielzoekers in 2018) en dat het algemene asielbeleid afdoende mogelijkheden biedt. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het beleid te wijzigen.
Dat er geen specifieke landgebonden asielbeleid is, betekent dat de IND het asielverzoek toetst op basis van de algemene uitgangspunten, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is over Bahrein. Dat zijn onder meer de rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en diverse VN-organisaties, maar ook rapporten van andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend.
Zijn er andere maatregelen die u gaat nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding specifieke maatregelen nemen. Wel zal ik in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ontwikkelingen in Bahrein en de berichtgeving daarover, onder meer van de kant van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, nauwlettend volgen. In het licht van die informatie en hetgeen door een asielzoeker individueel naar voren wordt gebracht, worden individuele asielaanvragen beoordeeld.
Hoe en op basis van welke (recente) informatie wordt op dit moment de beoordeling gemaakt of iemand uit Bahrein asiel wordt verleend? Hoe zwaar wordt de landeninformatie over Bahrein meegewogen? En is er voldoende aandacht voor risicogroepen zoals journalisten en mensenrechtenactivisten?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre bent u van mening dat familieleden van politieke activisten en andere risicogroepen gevaar lopen bij terugkeer naar Bahrein?
Zie het antwoord op vraag 6.
Was de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten tijde van de beoordeling van de asielaanvraag van Ali Mohammed al-Showaikh ervan op de hoogte dat de broer van Ali Mohammed al-Showaikh politiek asiel in Duitsland heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit gegeven meegewogen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u dat de IND oordeelt dat het veilig is iemand terug te sturen, terwijl iemand bij aankomst direct wordt opgepakt? Hoe beoordeelt u deze situatie? Is het risico van een arrestatie in Bahrein (wel voldoende) meegewogen? Zo nee, waarom niet? Zo, waarom is desondanks besloten over te gaan tot uitzetting?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie vooralsnog gelet op de mij beschikbare informatie geen aanleiding om de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het verloop van deze uitzetting.
Hoeveel aanvragen van asielzoekers uit Bahrein heeft de IND in 2016, 2017 en 2018 ontvangen en behandeld? Ziet u een toe- of afname sinds 2016? In hoeveel gevallen wordt asiel toegekend en hoeveel asielzoekers worden teruggestuurd naar Bahrein? Is bekend hoe het asielzoekers die eerder naar Bahrein zijn teruggestuurd bij terugkomst is vergaan?
De aantallen eerste asielaanvragen van personen met de Bahreini nationaliteit waren afgerond als volgt: minder dan 5 in 2016 en minder dan 10 in 2017 en 2018. Een echte toe- of afname zie ik niet.
In de meeste gevallen wordt asiel verleend. In minder dan afgerond 5 zaken is de aanvraag afgewezen.
Het is conform beleid, waarbij geen monitoring plaats vindt na terugkeer, niet bekend hoe het met mogelijke terugkeerders naar Bahrein gaat.
Bent u bereid uitzettingen naar Bahrein op te schorten, zolang er geen duidelijkheid is over het lot van de heer de heer Ali Mohammed al-Showaikh? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Een besluit- of vertrekmoratorium wordt ingesteld als de situatie in een land van herkomst dermate onduidelijk of chaotisch is dat op dat moment geen gewogen beslissing kan worden genomen. Een voorbeeld daarvan was de opkomst van IS in Irak.
Er is voldoende informatie voorhanden over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein. Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zal ik in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ontwikkelingen in Bahrein en de berichtgeving daarover, onder meer van de kant van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, nauwlettend volgen. In het licht van die informatie worden individuele asielzaken beoordeeld. Of asiel wordt verleend is afhankelijk van de aannemelijkheid van het individuele relaas en de conclusie daaruit of gegronde vrees voor vervolging bestaat dan wel bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat jonge gehandicapten geregeld geen uitkering krijgen terwijl ze er wel recht op hebben |
|
Paul Smeulders (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Jonge gehandicapten krijgen geregeld geen uitkering terwijl ze er wel recht op hebben»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in 21 procent van de onderzochte dossiers sprake was van een «onjuiste conclusie ten aanzien van het recht op een uitkering»?
In het artikel wordt verwezen naar een intern dossieronderzoek van UWV naar de «aanvraag beoordeling arbeidsvermogen» uit september 2016. UWV toetst hiermee de kwaliteit van het professioneel handelen rondom de beoordeling Wajong2015. In het interne onderzoek wordt vastgesteld dat in 20 procent van de onderzochte gevallen een risico bestaat op een onjuiste uitkomst van de claimbeoordeling. Dat betekent dat de onderzoekers vanwege de kwaliteit van de onderbouwing (zoals opgenomen in de rapportages) niet hebben kunnen achterhalen of de uitkomst van de beoordeling correct is. Er kon dus niet met zekerheid gesteld worden dat er een onjuiste conclusie is getrokken. Desalniettemin waren de resultaten verontrustend. Dat concludeerde UWV destijds zelf ook, hetgeen heeft geleid tot een reeks aan verbetermaatregelen (zie verder). UWV heeft mij laten weten dat de kwaliteit van dit proces sindsdien is verbeterd. In 2018 bestond in 7% van het aantal beoordelingen een risico op onrechtmatigheid en bleek hier in 1% van de gevallen ook sprake van te zijn. Ik vind het uiteraard een goede zaak dat kwaliteitstoetsing onderdeel is van het reguliere proces van UWV. Uit deze casus blijkt dat dergelijk dossieronderzoek bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van de uitvoering door UWV.
Wat is volgens u de oorzaak van dit hoge percentage?
Met de Wajong2015 is er een nieuwe systematiek t.b.v. de beoordeling van het recht op Wajong2015 geïntroduceerd. In dat licht is het aannemelijk dat een deel van de foutmarge toe te schrijven is aan de onbekendheid met de beoordeling en de bijbehorende processtappen.
Uit het kwaliteitsonderzoek uit 2016 kwam naar voren dat vooral de redeneerlijn op grond waarvan men komt tot oordeelsvorming, het gebruik van de juiste terminologie en daarmee de kwaliteit van de rapportages voor verbetering vatbaar was, met name bij de arbeidsdeskundigen.
De rapportages moeten toetsbaar, inzichtelijk en reproduceerbaar zijn. UWV heeft naar aanleiding van het rapport gerichte bijscholing voor arbeidsdeskundigen ingezet, waarbij rapporteren centraal stond. Het onderwerp loopt sindsdien mee in de periodieke kwaliteitscontroles van de betrokken divisie. Hieruit blijkt dat UWV een verbetering in het professioneel handelen van genoemde beroepsgroepen heeft weten te realiseren.
Hoe verklaart u de bedroevende kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundigen (waarbij in slechts 7 procent van de gevallen het werk voldoende was)?
Zie antwoord vraag 3.
Ligt de oorzaak mogelijk in het capaciteitstekort dan wel onvoldoende budget bij het UWV? Zo ja, welke maatregelen zijn hierop genomen of gaat u hierop nemen? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft de Participatiewet en de daaropvolgende aanpassingen geïmplementeerd in een periode waarin sprake was van een artsentekort en hoge druk op doorlooptijden. Medio 2015 is UWV overgegaan tot de invoering van een gecombineerde beoordeling arbeidsvermogen waarbij tegelijkertijd wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak, beschut werk of – vanwege ontbreken van arbeidsvermogen – recht heeft op Wajong2015. Daarnaast is in die periode extra capaciteit geworven. Het kost de nodige tijd alvorens nieuwe medewerkers beschikken over voldoende kennis en ervaring opdoen met het verrichten van deze indiceringen en beoordelingen. Dat heeft impact op de kwaliteit van de dienstverlening gehad.
Inmiddels is de capaciteit voor het verrichten van de beoordeling arbeidsvermogen op peil, hetgeen ook is terug te zien in de rechtmatigheidscijfers (zie antwoord op vraag 2).
Wat is er gebeurd met de resultaten van het onderzoek? Welke actie is door het UWV ondernomen? Is er onderzoek gedaan naar de achtergronden en oorzaken van de slechte kwaliteit van de beoordelingen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
De resultaten van het onderzoek zijn besproken met managers, stafmedewerkers en professionals, tot op casuïstiekniveau. Er zijn centraal maatregelen genomen zoals aanvullende opleiding, coaching en het opzetten van een kennisbank. Daarnaast is besloten om het onderwerp sinds najaar 2016 te laten meelopen in de reguliere kwaliteitscontroles binnen de betreffende divisie. Per uitvoeringsdistrict is een plan van aanpak gemaakt waarin beschreven staat hoe de kwaliteit van de beoordelingen verbeterd wordt.De uitvoering daarvan wordt centraal gecoördineerd en gevolgd. Plannen van aanpak en de uitvoering daarvan worden periodiek bijgesteld. UWV meldt mij dat de kwaliteitsinvestering effect heeft. De kwaliteit van het handelen van de professionals is verbeterd. Uit de kwaliteitscontroles blijkt dat over 2018 het risico op een onjuiste uitkomst is gedaald naar 7%, waarbij in 1% van de gevallen sprake was van een niet juiste uitkomst van de beoordeling.
Naast de verbetering die UWV op het interne proces heeft doorgevoerd, merk ik op dat de werking en mate van doelbereiking van de Wajong2015 zal meelopen in de brede evaluatie van de Participatiewet die uw Kamer eind 2019 zal toekomen. De beoordeling van het recht op Wajong2015 zal hier onderdeel van uitmaken.
Waarom zijn zowel de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) als de Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen (NVvA) niet op de hoogte gesteld van dit onderzoek?
Of en op welke wijze het UWV rapporten die zijn gericht op interne kwaliteitsverbetering van de uitvoering van wetgeving door het UWV, deelt met beroepsverenigingen is aan het UWV zelf.
Is het ministerie destijds op de hoogte gesteld van dit onderzoek? Zo ja, welke actie heeft het ministerie hierop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het bewuste interne onderzoeksrapport is destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van haar taken en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft.
Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Minister van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie TK 246448–608).
Bent u zich ervan bewust dat onterechte afwijzing grote gevolgen heeft voor de betrokkene, en dat in beroep gaan vaak te veel gevraagd is? Hoe wordt dit meegenomen in het proces van beoordeling?
Ik ben mij er terdege van bewust dat de uitkomst van een beoordeling diep ingrijpt in het leven van de mensen die het aangaat. Juist daarom vind ik het van belang dat de kwaliteit van de primaire beoordeling van het arbeidsvermogen op objectiveerbare gronden wordt genomen en goed wordt onderbouwd. Een goed onderbouwd dossier draagt bovendien bij aan het voorkomen van bezwaar en beroep. Zoals ik u eerder heb gemeld in het antwoord op vraag 6, is de kwaliteit van dit proces inmiddels weer op orde.
Het tandartsentekort in Limburg |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Een op tien Limburgers heeft straks geen tandarts»?1
Signalen over een dreigend tekort aan tandartsen vind ik zorgelijk.
Hoelang bent u al op de hoogte van dit dreigende tekort in Limburg?
In februari 2017 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat VWS in samenwerking met OCW onderzoek zal laten doen naar de capaciteit in de mondzorg omdat er signalen vanuit de beroepsgroep tandartsen kwamen over mogelijke tekorten. Hierbij werd niet nader ingegaan op regionale verschillen.
Naar aanleiding hiervan heb ik samen met de Minister van OCW aan het Capaciteitsorgaan gevraagd om nader onderzoek te doen naar de benodigde capaciteit in de mondzorg. Zoals aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de voorhang van het concept tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid geregistreerd-mondhygiënist (kamerstuk 32 620, nr. 217) zullen de Minister van OCW en ik uw Kamer voor de Voorjaarsnota informeren over de kosten van het opvolgen van het onderzoek van het Capaciteitsorgaan over het benodigde aantal opleidingsplaatsen tandheelkunde.
Welke regionale omstandigheden en factoren maken dat in Limburg dit probleem speelt?
Uit informatie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) blijkt dat in Limburg relatief veel oudere tandartsen zijn. In Limburg is 53 procent tussen de 50 en 65 jaar oud; landelijk is 43,2 procent van de tandartsen ouder dan 50 jaar. Hierdoor is de groep uittredende tandartsen in Limburg de komende jaren relatief groot. Ook lijken perifere gebieden zoals Limburg minder aantrekkelijk voor jonge tandartsen om zich te vestigen, mede omdat partners in centrale gebieden makkelijker aan werk komen.
Hoe is het gesteld met de beschikbaarheid van tandzorg in andere regio’s?
Bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd zijn geen signalen of meldingen binnen gekomen over onvoldoende of slechte toegang tot mondzorg op landelijk niveau of specifiek in de provincie Limburg.
Wel heb ik signalen van de KNMT dat er naast Limburg, ook een tekort aan tandartsen dreigt in Zeeland, Flevoland en Overijssel. Op dit moment doet het Capaciteitsorgaan onderzoek naar de benodigde capaciteit in de mondzorg. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat bij eerder ingrijpen in het capaciteitsprobleem bij tandartsen een dergelijke situatie voorkomen had kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel heb ik geen signalen dat er onvoldoende of slechte toegang is tot mondzorg. Om te voorkomen dat er in de toekomst wel problemen ontstaan met de toegankelijkheid en beschikbaarheid van mondzorg zet ik in op taakherschikking en loopt er onderzoek door het Capaciteitsorgaan.
Deelt u de mening dat de taakherschikking niet voldoende oplossing biedt om dergelijke problemen op te lossen en dat er meer nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 620, nr. 217) is het experimenteren met geregistreerd-mondhygiënisten één van de bouwstenen om voldoende capaciteit in de mondzorg te bewerkstelligen. Het onderzoek van het Capaciteitsorgaan naar de benodigde capaciteit in de mondzorg is een andere bouwsteen om aan voldoende capaciteit in de mondzorg te werken. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om wachtlijsten te beperken?
Op dit moment zijn mij geen signalen bekend over wachtlijsten in de mondzorg. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met onderzoek van het Capaciteitsorgaan en wanneer kunnen we de uitkomsten verwachten?
Het Capaciteitsorgaan komt eind januari 2019 met de eerste tussentijdse resultaten. De Minister van OCW en ik zullen de Tweede Kamer hierover informeren. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat een asielzoeker uit Bahrein na zijn uitzetting direct is gearresteerd |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Uitgezette Bahreini thuis gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Ali Mohammed al-Showaikh bij aankomst op het vliegveld van Manama is gearresteerd en is mishandeld en gemarteld? Zo nee, bent u bereid opheldering te vragen bij de Bahreinse autoriteiten?
Zoals uw Kamer bekend kan ik in verband met de privacy van de betrokken persoon geen uitspraken doen over individuele zaken en eventuele uitzettingen. Het kan onder omstandigheden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker die is uitgezet bij aankomst in het land van herkomst door de autoriteiten wordt gearresteerd. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, die niet altijd te maken zullen hebben met het afgewezen asielverzoek.
Bent u bekend met het verslechteren van de mensenrechtensituatie in Bahrein de afgelopen jaren? Zo ja, waarom heeft dit nog niet geleid tot aanpassing van het landgebonden beleid ten aanzien van Bahrein?
Iedere asielaanvraag wordt beoordeeld op zijn individuele merites. Voor de meeste landen waar asielzoekers vandaan komen is er geen specifiek landgebonden asielbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. Vaak wordt specifiek beleid pas opgesteld als er relatief veel asielzoekers uit een land komen en uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat sprake is van risicogroepen of kwetsbare minderheden. Voor Bahrein is er geen specifiek landgebonden asielbeleid, mede gelet op de relatief zeer lage instroom (circa 10 asielzoekers in 2018) en dat het algemene asielbeleid afdoende mogelijkheden biedt. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het beleid te wijzigen.
Dat er geen specifieke landgebonden asielbeleid is, betekent dat de IND het asielverzoek toetst op basis van de algemene uitgangspunten, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is over Bahrein. Dat zijn onder meer de rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en diverse VN-organisaties, maar ook rapporten van andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend.
Bent u van mening dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van Al-Showaikh een zorgvuldige inschatting van het gevaar bij terugkeer (non-refoulement) heeft gemaakt? Zo ja, hoe rijmt u zijn arrestatie met deze inschatting?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een nieuwe beoordeling te maken van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein in het kader van beoordeling in asielprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook bij vraag 3 beantwoord heb wordt bij iedere asielaanvraag een individuele afweging gemaakt door de IND waarbij het relaas van de persoon van groot belang is. Een nieuwe beoordeling van de veiligheids- en mensenrechtensituatie doet hieraan niet af.
Bent u bereid een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Bahrein tot u een beter beeld heeft van de veiligheids- en mensenrechtensituatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Een besluit- of vertrekmoratorium wordt ingesteld als de situatie in een land van herkomst dermate onduidelijk of chaotisch is dat op dat moment geen gewogen beslissing kan worden genomen. Een voorbeeld daarvan was de opkomst van IS in Irak.
Er is een goed beeld van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein. Dit wordt door de IND meegenomen bij de beoordeling van iedere individuele asielaanvraag. Of asiel wordt verleend is afhankelijk van de aannemelijkheid van het individuele relaas of gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling.
Wat gaat u ondernemen om Al-Showaikh bij te staan? Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van Amnesty en Vluchtelingenwerk om hem vertrouwelijke toegang te verschaffen tot een advocaat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Beroepschauffeurs werkloos door chaos bij CBR’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beroepschauffeurs werkloos door chaos bij CBR»?1
Ja.
Waren er al eerder signalen dat het verbeterplan niet op orde is?
Het CBR heeft in zijn verbeterplan aangegeven tot najaar 2019 nodig te hebben om de doorlooptijden bij medische beoordelingen volledig op orde te krijgen. Diverse maatregelen uit het verbeterplan zijn geïmplementeerd. Afgelopen november heb ik u gemeld dat de doorlooptijden van medische beoordelingen nog steeds te lang zijn. Dit manifesteert zich sterker dan verwacht.
Bent u ervan op de hoogte dat tientallen chauffeurs door hun werkgever noodgedwongen op non-actief zijn gesteld? Wat vindt u daarvan?
Het CBR heeft mij geïnformeerd dat er enkele schrijnende gevallen zijn waarbij het werken als beroepschauffeur tijdelijk niet mogelijk was of is. Dit was bij het CBR niet altijd (gelijk) bekend. Zodra het CBR op de hoogte is of hierop geattendeerd wordt doet zij er alles aan om de betrokkene zo snel mogelijk te helpen.
Is een vertienvoudiging van het aantal meldingen in één maand, zoals door Transport en Logistiek Nederland (TLN) gemeld, normaal?
In 2018 had 98,4% van de beroepschauffeurs binnen vier maanden een besluit over de medische rijgeschiktheid. Sinds oktober 2018 is voor beroepschauffeurs het nieuwe digitale proces werkend. Van de 5.000 beroepschauffeurs die hiervan sindsdien gebruik maakten heeft 99,7% per direct of ruim binnen de vier maanden een besluit. Het CBR stimuleert daarom ook dat de beroepschauffeurs de aanvraag digitaal indienen. Indien chauffeurs tijdens de behandelingsprocedure in de knel dreigen te komen, dan kunnen zij zich melden bij het CBR en worden zij direct door het CBR geholpen.
Wanneer heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zijn achterstanden ingelopen en wat kan in de tussentijd gedaan worden om het probleem van werkloze chauffeurs te voorkomen?
De eerste resultaten van het digitaliseringsproces van medische beoordelingen en de overige genomen maatregelen zullen in toenemende mate merkbaar moeten worden in de loop van 2019. In de tussentijd doet het CBR er alles aan om problemen van werkloze beroepschauffeurs te voorkomen, zie ook het antwoord op vraag drie en vier hierboven.
Wat kan er in de toekomst gedaan worden om een dergelijke situatie te voorkomen?
De digitalisering van het proces, waar het CBR nu aan werkt, moet dit in de toekomst voorkomen.
Mag er niet verwacht worden dat wanneer een dergelijke situatie zich voordoet het CBR tijdig naar chauffeurs communiceert, zodat zij rekening kunnen houden met de opgelopen vertraging en een aanvraag tijdig kunnen indienen?
In de berichtgeving van het CBR in diverse media is sinds afgelopen voorjaar aandacht geweest voor de langere doorlooptijden. Daarmee is getracht om alle rijbewijsbezitters op te roepen om tijdig te starten met het verlengen van het rijbewijs om problemen met het verlopen van het rijbewijs te voorkomen.
Helaas is het niet gelukt om alle chauffeurs tijdig te bereiken. Recent heeft er daarom ook communicatie plaatsgevonden vanuit TLN en CBR over de spoedprocedure die is ingericht voor beroepschauffeurs die in de problemen dreigen te komen door het verlopen van het rijbewijs.
Het bericht ‘Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk»?1
Ja
Klopt het bericht dat uit onderzoek blijkt dat douaniers op Schiphol een te hoge mate van werkdruk ervaren? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het bericht klopt dat uit onderzoek blijkt dat er op Schiphol douaniers zijn die hoge werkdruk ervaren. Zoals ik in de 22e halfjaarrapportage Belastingdienst heb aangegeven, heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) in februari 2018 een werkdrukenquête uitgezet bij de medewerkers van Douane Schiphol. De resultaten zijn in maart 2018 gepresenteerd. De conclusie van de FNV is dat de werkdruk bij Douane Schiphol hoger is dan gemiddeld in Nederland.
De Belastingdienst, waartoe de Douane behoort, voert periodiek tevredenheidsonderzoeken onder de medewerkers uit. In 2017 heeft een dergelijk onderzoek plaatsgevonden onder andere onder medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Cargo laten weliswaar op kantoorniveau geen bijzondere score zien voor zowel werkdruk als herstelbehoefte, maar wel verschil tussen de verschillende teams. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Passagiers zijn niet in een algemeen rapport opgenomen omdat te weinig medewerkers mee hebben gedaan aan het onderzoek.
De Douane herkent dat in de processen met roosterdiensten sprake is van een hoge gepercipieerde werkdruk. De medewerkers kunnen werkdruk(te) ervaren door de gemaakte keuzes in de handhaving, het niet kunnen uitvoeren van geplande activiteiten en onderbezetting waardoor medewerkers het gevoel kunnen hebben met minder mensen hetzelfde werk te moeten doen, en waarbij het werken in een rooster op een werkplek zoals Schiphol, waar 24 uur 7 dagen in de week gewerkt wordt, een grote impact heeft op medewerkers.
De uitkomst van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van de Belastingdienst uit 2017 en het werkdrukonderzoek van de FNV zijn belangrijke signalen voor de Douane over de hoogte van de werkdruk zoals die wordt beleefd door medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo.
Voordat het onderzoek van de FNV bekend werd, had de Douane al diverse maatregelen in gang gezet. Daarmee geeft de Douane ook invulling aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u aangeven wanneer de benoemde documenten in het artikel door het Ministerie van Financiën zijn geschreven? Wanneer heeft het Wob-verzoek plaatsgevonden en wanneer zijn de gevraagde documenten verstrekt?
Het WOB verzoek is op 29 juni 2018 ontvangen en is in overleg met de indiener opgeschort op 18 juli 2018 in verband met het behandelen van het verzoek als persvraag. Op 22 augustus 2018 is het WOB-verzoek weer hervat. Het WOB-verzoek is op 24 december 2018 beantwoord. Verder verwijs ik u naar het besluit en de bijlage zoals gepubliceerd op 24 december 2018 op rijksoverheid.nl, waarbij een inventarislijst van de verstrekte documenten inclusief datum is opgenomen.
Kunt u aangeven wat er bedoeld wordt met «er geregeld onvoorziene pieken in het werkaanbod ontstaan waardoor er soms moet worden gekozen om controles niet te doen»? Welke onvoorziene pieken worden hier bedoeld, hoe vaak en wanneer hebben deze het afgelopen jaar plaatsgevonden, hoeveel controles zijn er niet uitgevoerd en hoeveel controles zijn er ten dele uitgevoerd vanwege deze onvoorziene pieken in het werkaanbod (graag een overzicht per maand van het afgelopen jaar)?
Het proces op Schiphol wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van dynamiek; vluchten van en naar bestemmingen over de hele wereld komen aan op en vertrekken vanaf Schiphol en kennen onverwachte en onvoorspelbare wijzingen in aankomst- en vertrektijden van vliegtuigen (volatiliteit). Daardoor ontstaan pieken in het werkaanbod die vaak niet te voorzien zijn. Het komt voor dat er gekozen moet worden om (gedeeltes van) geplande controles op basis van risicoafweging op dat moment niet te doen. Bij het maken van dergelijke keuzes geldt het uitgangspunt dat de grootste risico’s de meeste handhavingsaandacht krijgen; de Douane werkt immers risicogericht. Zo wordt bijvoorbeeld een geplande controle-interventie op een vlucht uit een lager risico land niet uitgevoerd om op dat moment capaciteit vrij te spelen voor vluchten met een hoger risico waarvan de aankomsttijd is gewijzigd. Deze dagelijkse dynamiek op Schiphol staat niet in de weg dat Douane Schiphol Passagiers zijn doelstelling over 2018 heeft gerealiseerd; er zijn in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Herkent u zich in het bericht dat er een capaciteitstekort is in het aantal douaniers op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit capaciteitstekort zo snel mogelijk moet worden verholpen?
Ik herken mij in het bericht; de bezetting bij Douane Schiphol Passagiers heeft in 2017 een dip gekend en bij Douane Schiphol Cargo is op teamniveau soms sprake van (forse) onder- of overbezetting. Zo hebben de teams fysiek toezicht en aangiftebehandeling te maken gehad met een forse onderbezetting. Over de jaren heen is Douane Schiphol Cargo als geheel vrijwel op sterkte.
De Douane heeft hard gewerkt om de bezetting weer op sterkte krijgen. Op dit moment is de bezetting op het niveau van regiokantoor vrijwel op sterkte. Op teamniveau komt het nog wel voor dat er sprake is van onder- of overbezetting. Uitstroom, instroom en doorstroom van personeel is een continu proces. Ook het ziekteverzuim speelt natuurlijk een rol bij de daadwerkelijke capaciteitsinzet. Om met de bezetting op sterkte te blijven stuurt de Douane voortdurend bij onder andere door werving van nieuw personeel. De werving vindt plaats in tranches voor groepsfuncties en tussentijds voor specifieke individuele functies. Ook bij de beide regiokantoren op Schiphol stromen nieuwe medewerkers in.
Sinds wanneer is duidelijk dat er een capaciteitstekort is bij de Douane en welke acties zijn het afgelopen half jaar ingezet om dit capaciteitstekort op te vangen, los van de extra benodigde capaciteit voor de op handen zijnde brexit?
Zie antwoord vraag 5.
In het artikel wordt gesproken over een vernietigend rapport van de vakbond; wanneer heeft dat onderzoek plaatsgevonden? Kunt u aangeven of u naar aanleiding van dit rapport zelf onderzoek heeft laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wanneer heeft dit onderzoek plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten hiervan?
In februari 2018 heeft FNV Overheid een werkdrukonderzoek gehouden onder de medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Cargo. De resultaten daarvan zijn in maart 2018 gepresenteerd. In de periodieke medewerkerstevredenheidsonderzoeken van de Belastingdienst, waaronder de Douane valt, wordt werkdruk meegenomen. Het laatste onderzoek was in 2017.
De leiding van Douane vindt het van belang om in het kader van goed werkgeverschap te zorgen voor een verantwoorde werkdruk (niet te weinig werk maar ook niet te veel werk). Een verantwoorde werkdruk draagt bij aan het creëren van een intern veilige omgeving, waar iedere medewerker met plezier zijn of haar werk kan doen. Werkdruk en werkdrukbeleving zijn voor de leiding van de Douane dan ook belangrijke gesprekonderwerpen met de medewerkers.
Voordat het FNV-onderzoek bekend werd, hadden de beide regiokantoren al diverse maatregelen in gang gezet en daarmee wordt ook invulling gegeven aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u in een overzicht weergeven op welke douaneafdelingen op Schiphol welke tekorten aan medewerkers zijn? Kunt u aangeven welke werkzaamheden deze afdelingen uitvoeren en of er bij de uitvoering van deze werkzaamheden taken in het geding zijn gekomen? Zo ja, welke?
Hieronder is een overzicht van formatie en bezetting voor de beide regiokantoren op Schiphol gegeven. Douane Schiphol passagiers is belast met het toezicht op de goederen in het reizigersverkeer. Douane Schiphol Cargo is belast met het toezicht op goederen in de luchtvracht.
548
545
509
520,4
494
442
487
465,9
476
456
616
634,3
493
636,3
531
502,1
532
536,4
519
546
De formatiegeeft het meerjarig te financieren personele kader dat de Douane nodig heeft om haar taken optimaal te kunnen uitvoeren. De formatie wordt periodiek aangepast. Bijvoorbeeld aanpassingen door het invoeren van andere werkwijzen (automatiseren van administratieve processen en de inzet van innovatieve controlemiddelen) en het verschuiven van taken tussen onderdelen van de Douane door herinrichting van de organisatie. Het kan voorkomen dat de bezetting op momenten tijdelijk hoger is dan de formatie omdat de feitelijke verplaatsing van de medewerkers later plaatsvindt. Zo is in de formatie 2016 de overheveling van taken van de regio’s naar een landelijk organisatieonderdeel verwerkt. De bijbehorende verschuiving van de medewerkers is in bovenstaand overzicht terug te zien in de bezetting op 1 januari 2017.
De bezetting geeft het aantal medewerkers van de Douane aan waarmee het werk in de praktijk wordt gedaan. Van onderbezetting is sprake als er minder medewerkers zijn dan de formatie. Onderbezetting betekent dat er wervingsruimte is.
Afgezien van de extra werkzaamheden voor de Brexit, is Douane Schiphol Passagiers, zoals in bovenstaand overzicht is te zien, na een dip in 2017, inmiddels vrijwel op sterkte. Douane Schiphol Cargo is over de jaren heen vrijwel op sterkte. Voor wat betreft verschillen in bezetting tussen teams wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Er zijn door Douane Schiphol Passagiers in 2018 in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Klopt het bericht dat de 100-procentscontroles van risicovluchten niet altijd uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u dit verklaren? Is bij het besluit om niet over te gaan tot 100-procentscontroles een veiligheidsanalyse uitgevoerd? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het 100%-regime waarover gesproken wordt in het desbetreffende artikel «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk» is de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) beleidsverantwoordelijk en opdrachtgever van de Douane. Doel van dit controleregime is de beheersing van het risico van de smokkel van verdovende middelen op vluchten afkomstig uit de door de Minister van JenV aangewezen herkomsten. Onder het 100%-controleregime vallen intercontinentale vluchten afkomstig uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela. Het gaat daarbij om 30 tot 35 vluchten per week. Over de invulling van dit controleregime is uw Kamer in het verleden meerdere malen door de Minister van JenV in vertrouwelijke brieven geïnformeerd.
De Douane heeft gedurende het jaar overleg met haar opdrachtgevers over de uit te voeren handhaving en de bijdrage daarvan aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Zo ook met JenV, onder andere over het 100%-controleregime. De Douane spreekt met JenV over de nakoming van de handhavingsafspraken over 2018. Daarbij wordt door de Douane aangeven dat zij de afspraken over het toepassen van het 100%controleregime op de door JenV aangewezen vluchten is nagekomen. Ook geeft de Douane aan wat de resultaten waren, wat in de handhaving is bevonden en wat de ontwikkelingen waren. Er zijn reeds afspraken gemaakt over de handhaving in 2019. Afgesproken is bijvoorbeeld dat het 100%-controleregime gewoon door gaat in 2019; er wordt dus niet ten koste van dit controleregime geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Wordt op dit moment op alle vluchten die daarvoor in aanmerking komen gegarandeerd een 100-procentscontrole uitgevoerd? Hoeveel 100-procentscontroles hebben er niet plaatsgevonden? Kunt u aangeven welke risico’s er hierbij zijn geweest voor de nationale veiligheid en de veiligheid van medewerkers?
Met JenV is afgesproken dat het 100%-controleregime in het kader van de drugsbestrijding op de door JenV aangewezen vluchten, ook in 2019 uitgevoerd zal worden. Daarbij is ook afgesproken dat er niet ten koste van het 100%-controleregime wordt geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Binnen welke termijn worden de 100-procentscontroles weer volledig uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie maakt de Douane de keuze welke controles en/of werkzaamheden wel en niet worden uitgevoerd? Hoe vaak vindt een «risicobepaling» plaats?
De Douane is verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. In overleg met de opdrachtgevers van de Douane wordt risicogericht het handhavingsniveau bepaald voor de handhaving op het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen op de goederenstroom.
De Douane werkt in de actualiteit. Dit betekent dat wanneer risico’s veranderen de Douane de handhaving en planningen daarop aanpast. Voor haar risicoanalyses maakt de Douane gebruik van informatie uit diverse bronnen, zoals de bij de Douane ingediende aangiften, openbare bronnen, en informatie van nationale en internationale handhavingspartners.
Welke gevolgen heeft de onderbezetting bij de douane voor het kunnen screenen van alle mensen die Nederland via Schiphol binnen willen komen? Welke gevolgen heeft dit voor zowel onze veiligheid als de veiligheid van de douaniers zelf? Weet de Douane wel wie er precies ons land binnenkomen? Deelt u de mening dat onze veiligheid niet in het geding mag komen en dat strenge en gedegen controles door de douane noodzakelijk zijn bij het waarborgen hiervan?
De Douane is – ook op Schiphol – verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De taken van de Douane liggen op het gebied van de afdracht van invoerrechten en belastingen, beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen en het bevorderen van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Voor wat betreft de bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen, draagt de Douane bij aan de veiligheid. Het handhavingsniveau wordt in overleg met de opdrachtgevers bepaald.
Als met screening wordt bedoeld het toezicht houden op het grensoverschrijdend personenverkeer in het kader van de Vreemdelingenwet, dan heeft de Douane daarin geen taak. Op Schiphol zijn de politietaken – waaronder de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving (paspoortcontroles) – opgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. De bezetting van de Douane heeft geen invloed op de veiligheidssituatie op de luchthaven.
Heeft de Douane op andere Nederlandse vliegvelden ook te maken met capaciteitstekorten, een te hoge werkdruk of andere problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke problemen ervaren de douaneafdelingen op deze vliegvelden? Zijn er naast vliegvelden nog andere douaneafdelingen (bijvoorbeeld havens) die te kampen hebben met capaciteitsproblemen?
Ook binnen douaneregio’s die verantwoordelijk zijn voor het douanetoezicht op andere vliegvelden kan het voorkomen dat er – tijdelijk – sprake is van onder- of overbezetting op teamniveau. Daarbij merk ik op dat alleen op Schiphol vluchten aankomen die onder het 100%controleregime vallen. Landelijk was er op 31 december 2018 (exclusief Brexit) een feitelijke onderbezetting van 60 fte op een formatie van 4.645 fte. Per locatie en functie kunnen er verschillen zijn in over- en onderbezetting. Bezetting is namelijk een dynamisch geheel; er stromen mensen in, uit en door. De landelijke doelstelling van het totaal aantal te controleren vluchten in het in- en uitgaande passagiersverkeer in 2018 is gerealiseerd.
De doelstelling voor 2019 is om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen. Zoals reeds aan uw Kamer is gemeld, is de verwachting dat eind 2019 alle medewerkers benodigd voor de Brexit-werkzaamheden zijn ingestroomd.
De Douane werft in tranches. In maart 2019 is een volgende wervingsronde voorzien. Er wordt zowel voor de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit geworven als voor overige werkzaamheden, voor zover er sprake is van een onderbezetting. Tussentijds wordt er ook nog geworven voor specifieke individuele functies, zoals de functie van teamleider.
Voor wat betreft de risicogerichte inzet van de medewerkers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Kunt u aangeven of medewerkers nog tegen andere problemen aanlopen in het kader van hun werkzaamheden, zoals bij het gebruik van ICT? Zo ja, welke?
Mij zijn op dit moment geen bijzondere aandachtspunten bekend die in de weg zouden staan aan het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden.
Wat is het percentage ziekteverzuim onder de douaniers op Schiphol over de afgelopen twee jaar (graag per maand weergeven)?
In onderstaande tabel staan de verzuimcijfers voor zowel Douane Schiphol Cargo als Douane Schiphol Passagiers voor de jaren 2017 en 2018 uitgesplitst per maand.
Het management besteedt continu aandacht aan de beheersing van het ziekteverzuim. Douaneregio's met een verzuim boven de 6%, waaronder de beide regiokantoren op Schiphol, hebben een plan van aanpak opgesteld.
Kunt u aangeven wanneer de vragen gesteld in het schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de brexit worden beantwoord?2
De vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Brexit zijn uw Kamer op 21 januari 2019 toegezonden.
Kunt u aangeven hoe de hierboven beschreven capaciteitsproblemen in relatie staan tot de grote vraag naar inzet van de Douane bij de op handen zijnde brexit?
Zoals geantwoord bij vraag 14 wordt er geworven voor zowel de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit als voor de overige werkzaamheden daar waar er sprake is van een onderbezetting, bijvoorbeeld als gevolg van medewerkers die met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Daarbij is de doelstelling voor 2019 om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen.
In het geval zittende douaniers solliciteren op een plaats die open is gesteld als gevolg van de Brexit, zal voor de openvallende plek (extern) weer worden geworven.
Medewerkers die zijn ingestroomd in het kader van de Brexit worden samen met ervaren krachten ingezet op de te verrichten werkzaamheden, of die nu voortvloeien uit de Brexit of niet. Dit om een evenwichtige mix van ervaren en nieuwe medewerkers de werkzaamheden te laten uitvoeren.
Uit eerdere rapportages blijkt dat u in aanloop naar de brexit 300 fte heeft aangetrokken om de extra werkzaamheden in verband met de brexit op te vangen; klopt het dat deze nieuw geworven mensen niet ingezet worden voor het huidige capaciteitsprobleem? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een overzicht geven van de nieuw geworven mensen voor de uitbreiding rond de brexit-activiteiten en nieuwe geworven mensen voor de reguliere activiteiten? Kunt u aangeven hoeveel mensen er voor beide categorieën nog geworven moeten worden voor 29 maart 2019? Zo nee, waarom niet?
In totaal werft de Douane 928 fte in het kader van de Brexit. De verwachting is dat dit aantal nodig is om de gevolgen van een Brexit no deal op te kunnen vangen. De verwachting is dat op 29 maart 2019 ruim 500 nieuwe medewerkers zijn ingestroomd waarvan ruim 300 opgeleid en inzetbaar. De verwachting is dat eind 2019 de 928 extra douaniers voor de Brexit zullen zijn ingestroomd, waarvan ca. 760 inzetbaar.
Om voor de reguliere werkzaamheden de bezetting op de formatie te krijgen is, tegelijkertijd met de vierde tranche werving Brexit, in het najaar 2018 daarvoor geworven. Het gaat daarbij om 71 groepsfuncties. De instroom op basis van deze werving vindt vanaf 1 maart 2019 plaats.
Op dit moment is de selectie in het kader van de vijfde wervingstranche gaande.
De start van de zesde tranche is voorzien op 7 maart. Het gaat daarbij om vacatures voor de toename van de werkzaamheden in het kader van de Brexit en overige werkzaamheden daar waar er sprake is van onderbezetting, bijvoorbeeld omdat medewerkers met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Het precieze aantal van de vacatures voor Brexit- en overige werkzaamheden van deze zesde tranche moet nog worden vastgesteld.
Kunt u aangeven of de nieuw geworven mensen voor de brexit, die inmiddels de opleiding hebben voltooid, op dit moment worden ingezet voor reguliere taken? Zo ja, wat gebeurt er met de reguliere werkzaamheden en capaciteit als zij op 29 maart 2019 worden ingezet voor de extra werkzaamheden met betrekking tot de brexit?
De ruim 300 nieuwe medewerkers worden in maart daadwerkelijk inzetbaar in de werkprocessen.
Kunt u aangeven hoe u de huidige capaciteitsproblemen gaat oplossen?
Zie het antwoord op de vragen 8, 14 en 16.
Op welke manier(en) werft de Douane nieuwe medewerkers? Zit er een verschil tussen het werven van medewerkers voor de reguliere activiteiten en specifiek voor de brexit-activiteiten? Zo ja, welke verschillen? Welk opleidingstraject doorlopen nieuwe douaniers?
De Douane heeft gekozen om de werving op te delen in tranches.
Er is geen verschil in (eisen bij) werving, selectie en opleiding tussen medewerkers die in het kader van de Brexit en medewerkers die voor overige werkzaamheden worden geworven.
Een deel van de nieuwe medewerkers wordt taakgericht opgeleid. Medewerkers krijgen een algemene douanebasis aangeboden en daarna een algemeen taakgericht deel (deels in de praktijk) dat leidt tot inzetbaarheid op één of meerdere taken. Daarna volgt verdieping voor het proces waarin de medewerker tewerkgesteld wordt (vanuit het werken in de praktijk).
Hebben de capaciteitsproblemen invloed gehad op de opleiding van de nieuwe medewerkers die opgeleid worden voor de brexit activiteiten?
De Douane verwacht voldoende docenten te kunnen inzetten voor alle lopende en geplande opleidingen, onder ander doordat aan eigen medewerkers een opleiding didactische vaardigheden is gegeven. Het knelpunt dat door de ARK is benoemd is daarmee verholpen (zie TK 2018–2019, 31 934, nr. 20 Beantwoording TK vragen ARK).
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja, met uitzondering van vragen en 5 en 6, 10 en 11 alsmede 18 en 19, gezien de inhoudelijke samenhang tussen deze vragen.
Het mogelijk faillissement van SecurCash |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe vindt u dat het proces rondom de faillissementsaanvraag van SecurCash verloopt?1
Het proces van de faillissementsaanvraag is de aangelegenheid van Securcash en de direct betrokkenen daarbij. Het is aan de rechter een dergelijke aanvraag te beoordelen. Nadat de rechter een eerdere faillissementsaanvraag van Securcash Nederland BV en Securcash Geldverwerking BV had afgewezen, omdat er op dat moment nog voldoende liquide middelen waren volgens de rechtbank, is surseance van betaling verleend door de rechtbank. Vervolgens zijn Securcash Nederland BV en Securcash Geldverwerking BV alsnog failliet verklaard, omdat de liquide middelen inmiddels ontoereikend waren geworden om te voldoen aan de betalingsverplichtingen.
Securcash Nederland speelt met name een grote rol in het geldtransport en bij het afstorten van geld door retail-ondernemingen. Securcash Geldverwerking verzorgt het bijbehorende geldverwerkingsproces (bijvoorbeeld het tellen en sorteren van geld). Vanwege deze rol is het van belang dat de activiteiten van Securcash Nederland op verantwoorde wijze worden afgewikkeld. Hiermee worden de effecten van het faillissement op het functioneren van de volledige betaalketen zo klein mogelijk gehouden en daarmee ook het ongemak dat consumenten kunnen ondervinden van het faillissement.
Heeft u voorafgaand aan de aanvraag berichten ontvangen dat er problemen bij SecurCash zijn?
DNB heeft mijn ambtenaren voorafgaand aan de eerste faillissementsaanvraag geïnformeerd over het voornemen van SecurCash om faillissement aan te vragen. Mijn ambtenaren hebben mij hiervan vervolgens op de hoogte gesteld.
Welke rol heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gespeeld in aanloop naar de faillissementsaanvraag? Waarom waren zij al bezig met «het faillissement in goede banen te leiden» voordat het door de rechter was goedgekeurd?2
De betrokkenheid van DNB bij deze zaak vloeit voort uit haar wettelijke taak de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Nadat DNB door SecurCash op de hoogte was gesteld dat er mogelijk een faillissementsaanvraag zou worden ingediend voor SecurCash Nederland BV en SecurCash Geldverwerking BV, heeft DNB acties ondernomen om de maatschappelijke gevolgen van een mogelijk faillissement voor retailers en consumenten zoveel mogelijk te beperken. Met de faillissementsaanvraag zelf heeft DNB geen bemoeienis gehad.
DNB heeft samen met SecurCash en andere aanbieders van de door SecurCash aan de retailsector verleende chartale diensten (te weten banken, Geldmaat (voorheen Geldservice Nederland) en andere waardevervoerders) overlegd om het plotseling volledig stilvallen van de dienstverlening te voorkomen. In dit overleg is gesproken over de mogelijkheid om na een eventueel faillissement tot een overgangsperiode te komen, waarin de activiteiten van SecurCash Nederland BV en SecurCash Geldverwerking BV worden afgebouwd en de andere aanbieders voldoende tijd hebben om capaciteit op te bouwen. Op die manier zouden winkeliers kunnen overstappen naar een andere aanbieder van hun keuze zonder dat zij geconfronteerd zouden worden met ophoping van chartaal geld in de winkels. Ter financiering van deze overgangsperiode heeft DNB de banken gevraagd financiering ter beschikking te stellen.
De waardetransporten door SecurCash zijn, na een korte onderbreking begin januari, hervat met financiering van de banken. De curatoren streven naar voorzetting van de dienstverlening tot eind januari. Dit geeft retailers tijd om andere voorzieningen te treffen. Hierdoor is het effect van het faillissement voor de betaalketen in de praktijk beperkt.
Daarnaast heeft DNB ook contact gehad met het Ministerie van J&V als voor geldtransportondernemingen vergunningverlenende instantie, met Sociale Zaken/UWV en de ACM. Doel van het contact was om partijen te informeren over de rol van DNB bij deze zaak.
Welke stappen heeft DNB ondernomen om het faillissement van SecurCash in goede banen te leiden? Met wie heeft DNB overleg gehad over dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de DNB ook overleg gehad over dit onderwerp met concurrenten van SecurCash? Zo ja, wat is er bij deze gesprekken besproken? Deelt u de mening dat er schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan als de concurrenten van SecurCash nauw betrokken zouden zijn bij het faillissement daarvan?
DNB heeft samengewerkt met SecurCash en de andere aanbieders van de door SecurCash aan de retailsector verleende chartale diensten (banken, Geldmaat, waardevervoerders) om de maatschappelijke risico’s voor het betalingsverkeer te reduceren. In het overleg over de overgangsperiode zijn de concurrenten op gelijke wijze betrokken geweest. Omdat de samenwerking aanleiding zou kunnen geven tot mededingingsrechtelijke vragen, heeft DNB de ACM geïnformeerd over de opzet en het doel van haar overleg met de betrokken marktpartijen.
Securcash heeft de rechtbank kort voor de indiening van de faillissementsaanvraag gevraagd om in stilte alvast aan te wijzen wie in het faillissement tot curatoren zouden worden benoemd. Doel daarbij was om het faillissement in relatieve rust met de beoogd curatoren voor te kunnen bereiden en op die manier te voorkomen dat er na de faillietverklaring een chaotische situatie zou ontstaan. Met de betrokkenheid van een beoogd curator – een onafhankelijk deskundige die in faillissement als rol heeft om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en de betrokken maatschappelijke belangen te behartigen – in de aanloop van een faillissement kan een eventueel risico op ongewenste situaties, zoals een verstrengeling van belangen, tegengegaan worden.
Voor de langere termijn dient te worden bezien wat voor effecten het wegvallen van Securcash heeft voor de markt. Voor het goed functioneren van contant geld als betaalmiddel is ook het waardetransport hiervan belangrijk. Vanuit haar wettelijke taak de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen heeft DNB aandacht voor de marktomstandigheden voor geldtransport. Zoals toegezegd in het AO jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2017 van 30 januari jl. aan het lid Nijboer (PvdA) heb ik DNB verzocht te bezien of er als gevolg van het faillissement van SecurCash stelselrisico’s ontstaan op de markt van geldtransport en zo ja of deze risico’s gemitigeerd kunnen worden. Nadat DNB deze analyse heeft afgerond, kom ik hier bij uw Kamer op terug.
Wat vindt u er van dat de Amerikaanse aandeelhouders genoeg hebben van het bedrijf?3 Deelt u de mening dat ook de werknemers inspraak moeten hebben in de toekomst van het bedrijf? Wat wordt er gedaan om de belangen van de werknemers, hun baan en inkomen, te beschermen?
Ik ben niet bekend met de precieze situatie bij Securcash en de rol van Amerikaanse aandeelhouders. Een faillissement is erg vervelend voor alle betrokkenen. Er bestaan verschillende voorzieningen om de belangen van werknemers te beschermen in een faillissementssituatie. Een curator zal na de faillietverklaring doorgaans direct de arbeidsovereenkomsten met de werknemers opzeggen. Vervolgens hebben de werknemers recht op doorbetaling van het loon gedurende een opzegtermijn van ten hoogte zes weken. Het UWV neemt die betalingsverplichting over van de failliete werkgever. Dit is geregeld in de loongarantieregeling (artikel 61 e.v. van de Werkloosheidswet). Werknemers kunnen met een beroep op die regeling ook bij het UWV aanspraak maken op uitbetaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en een vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen.
Verder is in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) voor grotere ondernemingen de inspraak van werknemers geregeld. In een arrest van 2 juni 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voorschriften gesteld bij of krachtens de WOR in principe ook tijdens een faillissement van toepassing zijn.4
Het bericht dat er 277 containers overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide |
|
Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 277 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide?1
Ja.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in het Waddengebied? Mede gelet op de verplichtingen inzake de Trilaterale Waddenzeesamenwerking, Natura 2000, UNESCO Werelderfgoed en de Waddenzee als grootste «Transboundary Ramsar Site»?2
De regeringen van de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland werken samen aan de bescherming van de Waddenzee conform de vastgestelde «2010 Gezamenlijke Verklaring over de bescherming van de Waddenzee». De drie landen geven hier invulling aan door het ondertekenen van periodieke, 4-jaarlijkse trilaterale Verklaringen inzake de bescherming van de Waddenzee. Voor Nederland tekent de hiervoor verantwoordelijke Minister van LNV deze verklaringen.
Voor de uitvoering van deze afspraken die opgenomen zijn in de trilaterale Verklaringen en die mede invulling geven aan genoemde verplichtingen, wordt nauw samengewerkt met de direct betrokken partijen vanuit de bestaande gezamenlijke verantwoordelijkheid. De delegatie vanuit Nederland in het trilaterale Waddenzeebestuur kent derhalve ook vertegenwoordigers vanuit deze partijen, namelijk de ministeries van LNV en IenW, de Waddenprovincies en de Waddengemeenten.
Op grond van de Waterwet en de Wet Natuurbescherming is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de ecologische en chemische waterkwaliteit, respectievelijk het natuurbeheer (Natura 2000) van de Waddenzee. Met de Waddenzee wordt het groot oppervlaktewater (inclusief droogvallende platen, Rottums, kwelders en Eems-Dollard) als begrensd in de Waterregeling bedoeld. De Wet natuurbescherming kent daarnaast verantwoordelijkheden toe aan het Ministerie van LNV en de provincies die gelden in het Waddengebied. Tenslotte ligt er nog een verantwoordelijkheid bij de diverse terrein beherende organisaties die actief zijn in het Waddengebied, zoals Natuurmonumenten en de provinciale landschappen.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in de Waddengebied maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Mijn prioriteit ligt nu bij het bergen van de containers. Ik wil voorkomen dat er nog meer materiaal vrijkomt in dit UNESCO werelderfgoed en daarmee dat de negatieve gevolgen voor natuur en milieu toenemen. Verder doet Rijkswaterstaat samen met onder andere de Waddenacademie, onderzoek naar de effecten (vogels, natuur, waterkwaliteit) maar ook naar eventuele maatregelen voor het behoud van de natuur in het Natura 2000-gebied, zowel voor de Waddenzee als de Noordzee. Wageningen Marine Research is gevraagd om een eerste inschatting te geven van de mogelijke ecologische effecten en eventuele aanpassing in de monitoring.
Hoe waarschijnlijk acht u de kans dat containers, die nu nog op zee zijn, in botsing komen met bijvoorbeeld visserijschepen en een tweede ecologische ramp veroorzaken?
Om deze kans zo klein mogelijk te houden zijn en worden de containers gelokaliseerd en is een bergingsplan opgesteld. Om te voorkomen dat er nog meer materiaal in dit UNESCO werelderfgoed komt en daarmee de gevolgen voor natuur en milieu toenemen, ligt mijn prioriteit bij het bergen van de containers. Hierbij geldt dat de bergers voor een veilige berging afhankelijk zijn van de weersomstandigheden.
Via berichtgeving aan de scheepvaart informeert de Kustwacht de vaarweggebruikers over de locatie van containers in de vaarwegen.
Op drukke plekken met veel vaarbewegingen en waar veel containers liggen, worden schepen ingezet die overige gebruikers informeren.
Is het mogelijk om containers traceerbaar te maken, zodat ze snel geborgen kunnen worden? Zo ja, waarom gebeurt dat nog niet?
In mijn brief van 15 januari heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in het Waddengebied?
De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Op welke wijze worden de gevolgen van de overboord geslagen containers voor natuur en milieu inzichtelijk gemaakt inclusief de negatieve effecten op dieren door het eten van kleine plastic deeltjes op de korte, midden en lange termijn, aangezien het Waddengebied en de Noordzeekustzone unieke natuurgebieden zijn?
Rijkswaterstaat is in samenwerking met onder andere de Waddenacademie gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt reeds een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Het verpakkingsmateriaal, zoals piepschuim en plastic korrels, is klein, lastig op te ruimen en dreigt onder de oppervlakte op wadplaten en kwelders te accumuleren; op welke wijze voorkomt u, in de dynamische gebieden Waddengebied en de Noordzeekustzone deze vervuiling? Op welke wijze voorkomt u dat vervuiling onder de oppervlakte verdwijnt? Op welke wijze wordt vervuiling onder de oppervlakte opgeruimd?
Door de opsporing en berging van de containers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat verdere vervuiling van stranden en aangrenzende gebieden door aangespoelde lading optreedt. Het grovere afval op de stranden is, mede dankzij de inzet van vele vrijwilligers en militairen vrijwel opgeruimd, maar het strand is niet schoon. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kleine stukjes plastic (korreltjes piepschuim) die moeilijk te vinden en te verwijderen zijn. Er wordt bij het opruimen daarvan zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals beach cleaners, waarmee ook wat kleiner afval kan worden verwijderd.
Welk aanvullend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van het onderzoeksprogramma Trilaterale Waddenzeesamenwerking/Trilateral Monitoring and Assessment Programme (TMAP) – gaat u doen om aanvullende maatregelen en eventuele aanpassingen van toekomstig beleid te kunnen formuleren?
Bij het onderzoek naar de effecten van plasticverontreiniging op de fauna in de Waddenzee wordt aansluiting gezocht bij het Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP). Het onderzoek moet tevens maatregelen benoemen die genomen kunnen worden om de nadelige effecten op de fauna aan te pakken.
Ook wordt samenwerking gezocht met Wageningen Marine Research, de Coalitie Wadden Natuurlijk, Rijksuniversiteit Groningen en andere partijen zoals SOVON Vogelonderzoek Nederland en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).
Op welke wijze zullen de gevolgen voor natuur en milieu van deze ramp op de midden en lange termijn opgelost worden?
Zie de antwoorden op vragen 7 en 9.
Heeft u kennisgenomen van de vele vrijwillige opruimacties die worden georganiseerd?
Ja. Het is fantastisch om te zien dat zo veel vrijwilligers, instanties en organisaties zich hebben ingezet om te helpen met het opruimen.
Kunt u aangeven welke centrale coördinatie vanuit overheden plaatsvindt omtrent deze opruimacties en hoe dit door de verantwoordelijke overheden wordt gefaciliteerd?
Het wettelijk kader voor de coördinatie bij een bovenregionale crisis is de Wet op de veiligheidsregio’s. In dit geval ligt de coördinatie bij de veiligheidsregio Fryslân.
Zijn de vrijwilligers voldoende toegerust, bijvoorbeeld in de vorm van een centraal aanspreekpunt, materieel, informatievoorziening en veiligheidsinformatie?
Veel mensen hebben geholpen met het opruimen van het aangespoelde afval. Op dit moment zijn de stranden, dijken en kwelders zo goed mogelijk opgeruimd en zijn er geen vrijwilligers meer nodig. Via onder andere de website van de veiligheidsregio wordt gecommuniceerd over actuele opruimacties. De opruimacties worden niet centraal gecoördineerd, maar vinden vooral plaats op basis van lokale initiatieven en door de Friese Waddengemeenten. Rommel op zee, op de Afsluitdijk en in de kwelders is en wordt opgeruimd door professionele bedrijven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk zorg te dragen voor een gedegen en veilige (informatie)voorziening omtrent (vrijwillige) opruimacties op de Wadden? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zal het leger, dat nu is ingezet om het afval op te ruimen, ook zorgdragen voor het opruimen van oud legermateriaal tussen paal 2 en 5 van het Terschellingstrand?
De Veiligheidsregio Fryslân is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opruimacties. De opruimacties zijn nu gericht op het voorkomen van vervolgschade voortkomend uit het overboord slaan van containers van de MSC Zoë.
Onderschrijft u een rol voor de toekomstige Waddenautoriteit in de organisatie en informatievoorziening bij dergelijke calamiteiten?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van LNV en IenW wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort bespreek ik samen met de Minister van LNV hoe de Beheerautoriteit kan worden ingevuld. Of de beheerautoriteit een coördinerende rol kan krijgen bij de calamiteitenbestrijding is daarbij relevant.
Kunt u toezeggen dat u een rol en een taak ziet weggelegd voor de Waddenautoriteit om de ecologische gevolgen van deze ramp op korte, midden en lange termijn inzichtelijk te maken?
In het antwoord op vraag 7 heb ik gemeld hoe de gevolgen van de overboord geslagen containers in kaart worden gebracht. Een eventuele rol voor de beheerautoriteit is mede afhankelijk van de nog te maken keuze over de invulling van de beheerautoriteit (zie antwoord 16).
Bent u op de hoogte dat de vissers in het Waddengebied hulp hebben aangeboden bij het opruimen van de rommel? Op welke wijze gaat u dit faciliteren of hierin bemiddelen?
Vissers hebben in de afgelopen dagen in de zeegaten veel drijvend afval opgevist uit de Waddenzee en Noordzeekustzone. De rederij heeft inmiddels ook laten weten vissers in te willen zetten bij de verdere bergingswerkzaamheden.
Het bericht dat 270 containers overboord geslagen zijn bij de Waddeneilanden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «270 containers overboord geslagen bij Wadden, sommige met giftige stof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een ernstige ramp is voor één van de mooiste natuurgebieden van Nederland?
De Waddenzee is inderdaad een van de mooiste natuurgebieden van Nederland. De komende maanden zijn de inspanningen van alle betrokken er op gericht om de gevolgen van het ongeval zo veel als mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat deze ramp reden is voor het nemen van serieuze stappen, zodat dit nooit meer kan gebeuren?
De oorzaak van het overboord slaan van de containers is nog niet bekend en onderwerp van onderzoek door o.a. het Openbaar Ministerie. Zodra duidelijk is wat de exacte oorzaak is geweest, kan worden bepaald of aanvullende stappen noodzakelijk zijn tegen het overboord slaan van containers.
Kun u aangeven welke stappen u momenteel neemt om de oorzaak en impact van deze ramp vast te stellen?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Hier wordt onderzoek naar gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd en door de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet.
Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Om de impact van de verloren lading te bepalen is Rijkswaterstaat, samen met onder andere de Waddenacademie, gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en te ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat de reder strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld en aangeven binnen welk tijdsbestek dit zal verlopen?2
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook zegt het bedrijf alles in het werk te willen stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen of willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Welke risico’s voor de volksgezondheid en het milieu bestaan er door het aanspoelen van onder andere de giftige stof benzoylperoxide?
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn, zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Welke stappen gaat u nemen om te verzekeren dat de giftige stof benzoylperoxide en mogelijke andere stoffen geen letsel veroorzaken?
De veiligheidsregio heeft informatie verspreid om te voorkomen dat vrijwilligers die de zakken opruimen met de stof in contact komen.
Deelt u de mening dat het in de arm nemen van een bergingsbedrijf door de reder twee dagen na het voltrekken van de ramp het trage handelen van de reder aantoont?
De weersomstandigheden na het incident waren dusdanig, dat niet gelijk met het lokaliseren en bergen van de containers kon worden begonnen. Wel zijn gelijk de voor deze activiteiten benodigde contacten gelegd en is de vertegenwoordiging van de reder gestart met het contracteren van bergingsexperts.
Kunt u aangeven of de reder snel en adequaat genoeg Rijkswaterstaat op de hoogte heeft gebracht na het voltrekken van de containerramp?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onder andere onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
Kunt u inzicht bieden in hoe er zowel op lokaal, nationaal als internationaal niveau wordt samengewerkt om de effecten van deze ramp te beperken? Wordt er samengewerkt met verenigingen die zich inzetten voor het werelderfgoed Waddenzee, zoals de Waddenvereniging? Zo nee, waarom niet?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse overheidsdiensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Ook wordt er samengewerkt met de Duitse autoriteiten. De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Bij het opruimen van het materiaal wordt nauw samengewerkt door Rijkswaterstaat, betrokken waterschappen, Waddenunit LNV en gemeenten en de terrein beherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, It Fryske Gea, het Groninger Landschap) en vele vrijwilligers.
Welke acties zijn er genomen naar aanleiding van het onderzoek waaruit bleek dat 60% van de reders zich niet houdt aan het internationale sjorplan? Is dit handelen afdoende geweest? Zo ja, hoe heeft deze ramp dan toch kunnen gebeuren? Zo nee, welke acties gaan er genomen worden?3
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie «Sjorringen» is er een awareness campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en zijn de resultaten van het rapport gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië gebaseerd op onderzoek van MARIN. De regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Of de acties afdoende zijn geweest is nu niet te beoordelen. Het onderzoek naar de toedracht van het ongeval zal moeten uitwijzen in hoeverre betere sjorringen het ongeval hadden kunnen voorkomen of het effect ervan hadden kunnen beperken en of hierop vervolgacties noodzakelijk zijn. Hierbij moet op voorhand worden opgemerkt dat eventuele vervolgacties op internationaal niveau moeten plaatsvinden.
Bent u bereid om de eerdere aanbeveling van de PvdA om containers te voorzien van een chip, zodat deze getraceerd kunnen worden, over te nemen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Welke rol zal de Minister van Binnenlandse Zaken spelen als coördinerend ministerie bij deze ramp? Hoe en wanneer zal de Kamer hier in detail over worden geïnformeerd?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Die doet dat in afstemming met de veiligheidsregio’s Groningen en Noord-Holland Noord. De voorzitter van de veiligheidsregio Fryslân heeft per 7 januari, jl. GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld, waarmee hij heeft aangegeven dat artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van kracht is. In geval van een crisis van meer dan plaatselijke betekenis, neemt de voorzitter veiligheidsregio op grond van dat artikel alle in het artikel genoemde bevoegdheden over van de betrokken burgemeester(s) in zijn regio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Hiermee kan de voorzitter van de veiligheidsregio besluiten nemen ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Hij doet dit na overleg met de betrokken burgemeesters in zijn regio en in samenspraak met Rijkswaterstaat en de Kustwacht. Hiermee is een passende crisisstructuur georganiseerd. De nationale crisisstructuur wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerd, maar opschaling naar dit niveau is nu niet aan de orde.
Bent u bereid het rampenplan in werking te zetten om zowel de volksgezondheid als de natuur te behoeden voor verdere gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 13
De achterblijvende woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouwreuzen slaan alarm – «Slechts helft van een miljoen geplande woningen op tijd af»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u ontelbaar vaak hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Vindt u nog steeds dat er in 2030 één miljoen woningen bijgebouwd moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen, aangezien volgens de bouwwereld zélf slechts de helft van de benodigde woningen op tijd af zal zijn?
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. In de Nationale Woonagenda heb ik hier met partijen afspraken over gemaakt. Verder geef ik invulling aan de versnelling van de woningbouwopgave door obstakels weg te nemen. Met betrokken partijen heb ik de ambitie vastgesteld om jaarlijks 75.000 woningen nieuw te bouwen woningen op te leveren om in de behoefte te voorzien en het woningtekort terug te dringen. In dat kader sluit ik dit voorjaar met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals waarin ik onder andere afspraken maak over de woningbouw. Op 9 januari jl. heb ik reeds de eerste woondeal gesloten met de stad Groningen waarin concrete afspraken gemaakt worden over het versneld bouwen van 20.000 woningen. Woondeals met Utrecht, Eindhoven, de Metropoolregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam/Den Haag zullen volgen. Maar meer bouwen kost tijd, en biedt pas op de langere termijn een oplossing voor de grote krapte op de woningmarkt. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van de gevolgen van die krapte, zoals betere handhaving in geval van huisjesmelkerij.
De in de Staat van de Woningmarkt gepresenteerde prognose gaat uit van een groei van het aantal huishoudens tot 8,5 miljoen in 2030. Hiermee neemt de behoefte aan woningen in die prognose naar alle waarschijnlijkheid toe met 667.000 voor de periode 2017–2030. Om deze behoefte aan woningen te accommoderen zullen naar opgave van de provincies en trends in de bouwproductie in diezelfde periode 883.000 woningen gebouwd worden.
Van de toename van de woningbehoefte richt zich ruim de helft op de vijf regio’s waarmee ik woondeals sluit. In lijn met de groei van de behoefte zal ook van de totale verwachte groei van de voorraad ruim de helft in deze regio’s landen. Juist daarom heb ik gekozen om met deze regio’s concrete afspraken te maken.
Deelt u de mening dat er van de door u beloofde «versnelde woningbouw» helemaal niets terechtkomt (o.a. wegens te weinig bouwplannen en een niet-realistische planning)? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2012 stijgt het aantal nieuwgebouwde woningen in Nederland. In 2018 lag dit aantal 20% hoger dan in 2016 en 5% hoger dan in 2017. In totaal zijn er in 2018 inclusief gerealiseerde woningen door bijvoorbeeld transformaties bijna 74.000 nieuwe woningen gerealiseerd, dicht bij de in de Woonagenda opgenomen ambitie van 75.000 woningen per jaar. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zal ik u verder informeren over de voortgang van de bouwproductie en de plancapaciteit.
Het versnellen van de woningbouw is een gezamenlijke ambitie waar met alle betrokken partijen (rijksoverheid, provincies en gemeenten en relevante maatschappelijke en commerciële organisaties) aan wordt gewerkt. Dat neemt niet weg dat doorlooptijden van woningbouwprojecten sterk variëren. Soms zijn doorlooptijden relatief lang, bijvoorbeeld doordat grondverwerving en bestemmingswijziging tijd vergt. Dit zijn complexe processen die zorgvuldig doorlopen moeten worden. Maar waar het kan neem ik obstakels weg. Daarvoor zet ik bijvoorbeeld de aangepaste Crisis- en Herstelwet in. Ook heb ik u recent geïnformeerd over de oprichting van de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie (hierna: Transformatiefaciliteit), waarvoor ik € 38 miljoen beschikbaar gesteld heb. Vanuit deze Transformatiefaciliteit worden geldleningen verstrekt aan transformatielocaties die door onvoldoende voorfinanciering blijven liggen.
Wat gaat u doen aan gemeenten die te weinig bouwplannen ontwikkelen en/of alleen binnenstedelijk en niet in het groen willen bouwen? Bent u ertoe bereid om gemeenten die de woningbouw hiermee traineren, op de vingers te tikken en eindelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw»2 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen, met voldoende oog voor alle andere ruimtelijke belangen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om de plancapaciteit te vergroten.
Wat hebben woningzoekenden – op een compleet drooggekookte woningmarkt – aan wollige woningbouwplannetjes, zoals de door uzelf geïnitieerde Nationale woonagenda, als het slechts bij «mooie woorden» blijft? Deelt u de mening dat mensen niet kunnen wonen in een ambtelijk stapeltje A4»tjes?
Plannen maken en het voeren van overleg is noodzakelijk om het tekort aan woningen op te lossen. Uiteindelijk gaat het erom dat acties die hieruit voortkomen leiden tot de daadwerkelijke realisatie van woningen. Maar gezamenlijk overleg is noodzakelijk om scherp te krijgen welke acties nodig zijn. De knelpunten bij het versnellen van de woningbouw zijn divers, verschillen vaak van plan tot plan en betreffen de verantwoordelijkheden van verschillende partijen. Daarom is het regionale en lokale niveau de juiste plek om de versnelling op te pakken. In het Interbestuurlijk programma en de Nationale Woonagenda hebben we op landelijk niveau ambities vastgesteld, maar die moeten in de regio hun invulling krijgen. Elkaar aanspreken op ieders verantwoordelijkheid en zoeken naar een gezamenlijke aanpak zie ik juist als de kracht om de knelpunten op de woningmarkt aan te pakken.
Zoals eerder gemeld in de voortgangsrapportage Nationale woonagenda4 herken ik de roep van partijen om regie. Bij mijn aantreden heb ik zelf het belang daarvan ook onderkend. Deze roep om regie hebben de partijen van de Nationale woonagenda, de medeoverheden en ik besproken in het breed beraad wonen en bouwen. Ook daar hebben wij vastgesteld dat de regionale aanpak middels de woondeals die ik wil sluiten met de meest gespannen vijf regio’s (de metropoolregio Amsterdam, de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht, de regio Eindhoven en de stad Groningen) een sleutelfunctie vervullen. Over deze woondeals zal ik u dit voorjaar informeren.
Ik ondersteun de versnelling verder met landelijke beleid, onder andere door de herziening van de Crisis- en herstelwet die nu bij de Eerste Kamer ligt. De herziening leidt ertoe dat gemeenten sneller gebruik kunnen maken van instrumenten uit de Omgevingswet welke woningbouw kunnen versnellen. Ook heb ik de Transformatiefaciliteit ingericht, waarin ik € 38 miljoen beschikbaar stel voor de versnelling van transformatielocaties voor woningbouw. Voor het lostrekken van specifieke locaties bied ik de ondersteuning van het Expertteam Woningbouw aan. En ik leg de verbinding met noodzakelijke investeringen in bereikbaarheid via mijn verantwoordelijkheid voor Ruimtelijke Ordening in de regionale BO’s MIRT.
Kunt u zich herinneren dat u met de Nationale woonagenda naar eigen zeggen «het voortouw [hebt] genomen om de samenwerking tussen medeoverheden, corporaties en private partijen op woningmarktbeleid vorm te geven»?2 Waaruit blijkt dit «voortouw», aangezien de bouwwereld u nu bijna smeekt om «regie vanuit het kabinet»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat u nog altijd bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar feitelijk weinig voor de woningmarkt doet? Gaat u hier – na ruim een jaar ministerschap – eindelijk verandering in brengen? Zo ja, hoe? Wanneer kunnen we grote woningbouwsuccessen verwachten, zodat het doel van één miljoen nieuwbouwwoningen in 2030 alsnog wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat radicale haatlectuur volop voor handen is in de PI Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat radicale haatlectuur volop voorhanden is in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat gedetineerden, ook degene die zijn ingesloten op de Terroristen Afdeling (TA), boeken kunnen lenen die de gewapende jihad en de vernederingen van Joden en Christenen verheerlijken?
Gedetineerden kunnen boeken lenen uit de collectie van de bibliotheek van een penitentiaire inrichting (PI). Wil een gedetineerde een boek lezen dat niet in de bibliotheek van de PI aanwezig is, dan kan daarvoor een aanvraag worden ingediend. De bibliothecaris beziet op welke wijze een aangevraagd boek het beste kan worden verkregen (bijvoorbeeld via uitleen door een openbare bibliotheek).
Voor alle boeken geldt dat deze de orde en veiligheid in de inrichting niet in het geding mogen brengen. De beoordeling of hiervan sprake is geschiedt door de directeur van de inrichting. Bij de afweging of boeken wel of niet geleend mogen worden dient het recht van de gedetineerde op vrijheid van meningsuiting en vrij verkeer van informatie uitdrukkelijk meegewogen te worden.
Er zijn op dit moment geen nadere criteria geformuleerd aan de hand waarvan de directeur deze soms complexe afweging moet maken. Ik ben van oordeel dat dergelijke criteria wel wenselijk zijn. Ten eerste om de directeur bij deze complexe keuze, die ook raakt aan grondrechten, te ondersteunen. Ten tweede om te zorgen voor eenheid van beleid binnen het gevangeniswezen op dit punt. Met behulp van deskundigen zal ik dergelijke criteria laten opstellen.
Gedetineerden die op de Terroristenafdeling (TA) verblijven mogen de penitentiaire bibliotheek niet bezoeken. Zij kunnen alleen door middel van een aanvraag een boek lenen. Boeken die worden aangevraagd door gedetineerden op de TA worden aan een extra screening onderworpen. Boeken waarvan wordt geoordeeld dat deze (kunnen) bijdragen aan radicalisering worden niet verstrekt.
De beoordeling of een boek bijdraagt aan radicalisering vereist specifieke deskundigheid. Om tot een zo zorgvuldig en objectief mogelijk oordeel te komen vindt deze screening plaats door meerdere experts op het gebied van radicalisering en politiek- en religieus extremisme.
De in het Telegraafartikel genoemde boeken van Ibn Taymiyya en Bilal Philips kunnen op basis van deze screening niet worden geleend op de TA.Bilal Philips wordt beschouwd als een salafistisch kopstuk en «haatprediker». Hij kreeg vanwege zijn extremistische ideologie een toegangsverbod tot verschillende landen. Ibn Taymiyya wordt gezien als de geestelijk vader van jihadistische strijders vanwege zijn werk over oorlogsrecht.
Dergelijke boeken kunnen slechts worden gebruikt als onderdeel van een persoonsgericht deradicaliseringstraject. Hierbij reflecteert een deskundige bijvoorbeeld met de gedetineerde op enkele passages uit een dergelijk boek en stelt daar andere interpretaties tegenover. Om deze reden zijn deze boeken als pdf-bestand opgenomen in het archief, maar niet uitleenbaar aan gedetineerden.
Naar aanleiding van de berichtgeving van de Telegraaf heb ik een bredere commissie bestaande uit deradicaliseringsexperts van DJI, NCTV en politie gevraagd nogmaals kritisch te kijken naar de boeken die aan gedetineerden op de TA verstrekt zijn. Ten opzichte van de eerste screening kwamen zij van 11 boeken tot de conclusie dat zij op onderdelen kunnen aanzetten tot radicalisering. Ook deze boeken zullen niet meer op de TA worden verstrekt. De commissie zal periodiek een second opinion uitvoeren op de boeken die in de TA gelezen kunnen worden.
Het is uiteraard ook niet wenselijk dat gedetineerden die buiten een TA zijn geplaatst radicaliseren. Daar houd ik rekening mee bij het opstellen van de nadere criteria om boeken toe te staan in reguliere PI’s.
Klopt het dat recent nog twee dozen met daarin 20 exemplaren van een radicale theoloog zijn binnengekomen? Waarom is hiervoor gekozen terwijl de voorzitter van het Center for Security Policy zijn verontrusting hierover heeft uitgesproken omdat het lectuur is dat de gewelddadige jihad aanmoedigt en hij stelt dat het serieus reden is om te denken dat deze lectuur aanzienlijk bijdraagt aan de radicalisering van gedetineerden?
De twee dozen waarop in de vraag wordt gedoeld betreft een levering aan de PI Vught met drie exemplaren van een koranexegese van Ibn Kathier. Dat boek bestaat uit zeven losse delen.
Ibn Kathier is een klassieke orthodoxe korangeleerde uit de 14e eeuw. Hij staat bekend om zijn orthodoxe, letterlijke en precieze interpretatie van de islam. Over dit boek is discussie of dit wel of niet aanzet tot radicalisering. Van het boek is bekend dat het bij salafisten en jihadisten populair is. Gelet op de doelstelling van de TA om bij te dragen aan deradicalisering is na zorgvuldige weging besloten ook dit boek niet meer uit te lenen aan gedetineerden op de TA. Het boek kan nog wel worden gebruikt in een persoonsgericht deradicaliseringstraject, zoals hierboven beschreven.
Klopt het dat ook andere lectuur voorhanden is in de PI waarin expliciet voor de invoering van de sharia wordt gepleit alsmede boeken van de grondlegger van het jihadisme?
Het criterium waaraan wordt getoetst of een boek kan worden uitgeleend aan een gedetineerde, is de orde en veiligheid in de inrichting. Gelet op het feit dat dit een ruim en algemeen criterium is, zal ik met behulp van deskundigen nadere criteria formuleren. Met behulp van deze criteria zal een directeur van een inrichting bij elke individuele aanvraag een afgewogen beslissing kunnen maken of een boek kan worden uitgeleend.
Ten aanzien van boeken van de theoloog Ibn Taymiyya, aan wie soms wordt gerefereerd als grondlegger van het jihadisme, wijs ik op het antwoord bij vraag 2 en 3.
Hoe past het van Rijkswege verstrekken van dergelijke lectuur bij in de inzet van de PI om te werken aan deradicalisering?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt in de PI beoordeeld of lectuur passend is om te verstrekken aan mensen die (al dan niet tijdelijk) uit de samenleving verwijderd zijn omdat ze verdacht worden van ernstige terroristische misdaden of hiervoor al zijn veroordeeld? Welke criteria worden er gehanteerd om een boek te weigeren en kunt u enkele voorbeelden noemen van geweigerde boeken en de reden van weigering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, evenals bijvoorbeeld de Britse justitie gedaan heeft, dergelijke extreme lectuur uit de PI's te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag drie is vermeld zijn er boeken uit de voor de TA beschikbare collectie verwijderd. Als de toets van de overige collecties daar aanleiding voor geeft zullen ook daaruit boeken worden verwijderd.
De werken van de schrijvers Ibn Taymiyya en Bilal Philips, die in de Telegraaf worden genoemd en uit Britse gevangenisbibliotheken zijn verwijderd, waren niet beschikbaar in de uitleencollectie.
Een misbruikdrama in de atletiekwereld |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het gruwelijke bericht van het misbruikdrama in de atletiekwereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er al in 2009 een melding van grensoverschrijdend gedrag, zoals ongewenste aanrakingen en intieme massages, bij de Atletiekunie is gedaan maar dat er geen onderzoek is gedaan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, bijvoorbeeld een mogelijke melding van grensoverschrijdend gedrag in 2009, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Het is bekend dat de Atletiekunie in maart 2018 een melding heeft gedaan bij het Instituut Sportrechtspraak. Het Instituut Sportrechtspraak heeft vervolgens een onderzoek gestart dat heeft geleid tot het royement van Jerry M. in augustus 2018. Tijdens dat onderzoek heeft het Instituut Sportrechtspraak contact gelegd met de politie. Deze melding zal onderdeel uitmaken van het bovengenoemde onderzoek van politie onder leiding van het OM. Ik kan daar daarom nu niet nader op ingaan.
Het is onacceptabel dat het gedrag van deze man zo lang heeft kunnen voortduren. De sportsector is aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Is er in de afgelopen jaren aangifte bij de politie gedaan tegen de genoemde atletiekcoach? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat alleen tuchtrecht in zulke ernstige zaken nooit afdoende mag zijn? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er alsnog strafrechtelijk onderzoek te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Het tuchtrecht heeft een ander uitgangspunt dan het strafrecht. Het tuchtrecht beoogt de professionaliteit van een beroepsgroep te waarborgen en heeft zodoende disciplinaire maatregelen. Het tuchtrecht en het strafrecht bestaan dan ook naast elkaar; een tuchtrechtelijke veroordeling vormt geen belemmering voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart, wordt in de meeste gevallen bepaald door het slachtoffer. Het slachtoffer bepaalt immers of er aangifte wordt gedaan. Alleen als de veiligheid van het slachtoffer (of toekomstige slachtoffers) in het geding is, de geestelijke of lichamelijk integriteit van betrokkene is/wordt bedreigd, of wanneer sprake is van een afhankelijkheidspositie, geeft de officier van justitie in sommige gevallen aan de politie opdracht om verder onderzoek te doen en kan worden besloten om ambtshalve te vervolgen. Dit kan ook wanneer het maatschappelijk belang dit om andere redenen vereist.
Deelt u de mening dat in geval van vermoedens van een misdrijf het onmogelijk zou moeten zijn dat een tuchtrechter zich over een dergelijke zaak buigt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet meer kan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie zodat strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden. Strafrechtelijk onderzoek heeft daarbij altijd voorrang op het tuchtrecht. Daarnaast is het zeer wenselijk dat het grensoverschrijdende gedrag ook tuchtrechtelijk wordt aangepakt. Het tuchtrecht van de sport gaat qua werkingssfeer verder dan het strafrecht doordat ook grensoverschrijdende gedragingen worden aangepakt die niet strafbaar zijn, maar wel een aantrekkelijke en veilige sportomgeving bedreigen. Bovendien kan via het tuchtrecht een ontuchtpleger worden opgenomen in het register van ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub.
Bent u van mening dat de Atletiekunie ook namens de slachtoffers melding dan wel aangifte had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Lopen er momenteel meer tuchtrechtonderzoeken in vergelijkbare ernstige zaken?
Ja. Het Instituut Sportrechtspraak heeft in totaal 25 zaken binnen het kader van seksuele intimidatie binnen gekregen waarvan er op dit moment 12 nog in behandeling zijn. De ernst van deze zaken varieert van ongewenste opmerkingen tot en met seksueel misbruik.
Bent u bereid het Centrum Seksueel Geweld in contact te brengen met mogelijke slachtoffers om ze te wijzen op de mogelijkheid van aangifte en ze te helpen?
Het is aan de slachtoffers zelf om te bepalen of zij hulp en ondersteuning wensen. Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) helpt met name slachtoffers van voorvallen die kortgeleden hebben plaatsgevonden. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) staat, in samenwerking met professionele hulporganisaties, klaar om hulp te bieden aan slachtoffers, bijvoorbeeld bij het doen van aangifte. Daarnaast heeft Slachtofferhulp Nederland een contactpersoon beschikbaar voor hulp aan de slachtoffers in deze zaak. Daarbij werkt Slachtofferhulp Nederland ook samen met de CSG’s.
Acht u het wenselijk dat justitiële autoriteiten inzage in tuchtrechtelijke uitspraken moeten krijgen en op basis daarvan vervolgstappen moeten kunnen nemen waaronder ambtshalve vervolging of weigering van een VOG? Zo ja, wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het koppelen van zwarte lijsten en tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De VOG is een verklaring over het relevante justitiële verleden van iemand en wordt afgegeven op basis van het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken opgenomen. Het toevoegen van additionele informatie van buiten het justitiedomein acht ik onwenselijk. Bovendien is hier geen wettelijke basis voor aanwezig.
De verantwoordelijkheid voor samenstellen, beheren, controleren en gebruiken van sectoreigen bronnen, zoals tuchtrecht en «zwarte lijsten» ligt bij sectoren zelf. Het beoordelen van deze eigen informatie is een afweging die sectoren alleen zelf kunnen maken. In deze afweging zal de rijksoverheid niet kunnen treden. Het blijft overigens wel van groot belang dat slachtoffers aangifte doen zodat plegers van deze misdrijven strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld kunnen worden. Bovendien wordt deze informatie dan opgenomen in het JDS, om vervolgens te kunnen worden gebruikt in de VOG-screening. Het kabinet stimuleert het aanvragen van een VOG doordat vrijwilligers gratis een VOG aan kunnen vragen. Uiteraard geldt dit ook voor begeleiders bij sportclubs. NOC*NSF brengt dit in het kader van de opvolging van de aanbevelingen van Commissie De Vries ook bij sportbonden onder de aandacht.
De noodzaak van nationale regie om de zorg betaalbaar te houden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Nationale aanpak voor ziekenhuiszorg is urgent, waarin wordt beschreven dat nationale regie ten aanzien van de samenwerking tussen ziekenhuizen en eerste lijn noodzakelijk is, maar dat u nationale regie geen taak voor de Minister vindt?»1
Ja.
Deelt u de mening dat er grote winst is te behalen door meer samenwerking tussen eerste en tweede lijn, onderlinge herverdeling, afstemming op regionale behoefte en doelmatigheid? Wat kan betere samenwerking betekenen voor de kosten van de zorg en dus voor de burger, voor wat betreft de omvang van het pakket en de hoogte van premie en eigen betalingen?
Ja, samenwerking tussen verschillende aanbieders van zorg en ondersteuning vind ik belangrijk voor goede zorgverlening. Het functioneren van mensen, lichamelijk, fysiek en sociaal moet centraal staan bij het verlenen van zorg en ondersteuning. De zorg in Nederland is zeer goed op deelterreinen, maar we kunnen beter worden om de zorg meer in samenhang te organiseren en te verlenen. Instrumenteel hierbij is om in een regio samen een gedeeld beeld te maken van de ontwikkeling van de zorgbehoefte, het huidige zorgaanbod en de opgave die hieruit voortkomt. Het is aan zorgaanbieders en zorginkopers om dit beeld te vertalen in de individuele contractering opdat de zorg aansluit en blijft aansluiten bij de behoeften van patiënten en verzekerden. Daarbij hebben de zorginkopers in overleg met de zorgaanbieders een belangrijke rol om voor hun verzekerden/patiënten daar waar nuttig de samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders te bevorderen en bij te dragen aan betaalbare zorg.
Kunt u uitgebreid uitleggen waarom u van mening bent dat onderlinge concurrentie, de basis van het huidige stelsel, samen gaat met regionale samenwerking tussen zorgaanbieders en samenwerking tussen zorgverzekeraars om gemeenschappelijke doelen te bereiken? Hoe verloopt die samenwerking dan precies volgens u en hoe verhoudt deze zich tot de onderlinge concurrentie?
Ik vind dat samenwerking en concurrentie vaak te zeer tegenover elkaar worden gesteld. Zoals ik in mijn antwoorden van 10 december 2018 op Kamervragen over de marktwerking in de ziekenhuiszorg (2019Z00076) heb toegelicht, geeft het zorgstelsel ruimte aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om zich van elkaar te onderscheiden in het belang van verzekerden/patiënten. Dit gebeurt binnen de door de overheid gestelde publieke randvoorwaarden zoals de zorgplicht van zorgverzekeraars. Dit systeem van gereguleerdeconcurrentie geeft patiënten en verzekerden mogelijkheden om te kiezen voor een zorgverzekering en een zorgaanbieder die het beste past bij hun behoeften en wensen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden zo gestimuleerd om in hun dienstverlening zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en wensen van hun cliënten en te bevorderen dat zorg goed, toegankelijk en betaalbaar is.
Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn in beginsel vrij samen te werken. Zo zijn onderlinge afspraken over het verminderen van administratieve lasten, de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en verschillende procesmatige afspraken in principe toegestaan. Wel stelt de Mededingingswet grenzen aan samenwerkingsafspraken die de concurrentie en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden beperken. Voorkomen moet worden dat partijen concurrentiebeperkende afspraken maken die belangen van patiënten en verzekerden schaden, bijvoorbeeld door onderling hogere prijzen af te spreken, patiënten te verdelen of afspraken die vernieuwing in de weg staan. Ik ben ervan overtuigd dat we slechter af zouden zijn als er zowel aan de kant van het zorgaanbod als aan de kant van de verzekeraars sterke «klontering» zou plaatsvinden. Dat mensen kunnen «stemmen met hun voeten» is essentieel.
Het is binnen de Mededingingswet mogelijk dat samenwerkingsafspraken die weliswaar de mededinging beperken toch zijn toegestaan omdat patiënten en verzekerden met deze samenwerking uiteindelijk beter af zijn. Zo kan het onder omstandigheden zijn toegestaan dat een samenwerking tussen ziekenhuizen (en/of zorgverzekeraars via de zorginkoop) het aanbod van bepaalde complexe zorg op specifieke locaties concentreert indien hierdoor de kwaliteit van zorg aantoonbaar toeneemt, ondanks dat keuzemogelijkheden (en de mededinging) wellicht worden beperkt. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op de naleving van de Mededingingswet. In haar toezicht stelt de ACM de belangen van patiënten en verzekerden centraal.2
Ik heb van de ACM vernomen dat zij voor de zomer een leidraad zal uitbrengen met nadere toelichting op haar beoordeling op grond van de Mededingingswet van samenwerking bij regionale herschikking. De ACM zal deze leidraad vooraf consulteren in de sector. Partijen die vragen hebben over een concrete samenwerking bij regionale herschikking kunnen ook op dit moment al contact opnemen met de ACM.
In de praktijk wordt er veel samengewerkt, zowel door zorgaanbieders als door zorgverzekeraars. Die samenwerking in de regio vindt op allerlei verschillende manieren plaats. Soms neemt een ziekenhuis het initiatief, soms een thuiszorgorganisatie, soms een gemeente, soms de (grootste) zorgverzekeraar. Er wordt dan onderling samengewerkt om de zorg te verbeteren. Ik juich dit toe.
Waarop is uw vertrouwen gebaseerd dat het veld het zelf wel allemaal regelt? Kunt u beschrijven welke prikkels daarvoor bestaan, voor ieder van de veldpartijen?
Ik heb met de betrokken partijen in verschillende zorgsectoren hoofdlijnenakkoorden afgesloten met daarin afspraken die zijn gericht op verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van zorg. Belangrijk onderdeel van die afspraken betreft de beweging naar «de juiste zorg op de juiste plek», een beweging die is beschreven in het rapport van de gelijknamige Taskforce. In lijn met het advies van deze Taskforce delen alle betrokken partijen dat de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek op regionaal of lokaal niveau vorm moet krijgen. Immers, zowel het aanbod van zorg en ondersteuning als de behoefte hieraan kan verschillen per regio. Een landelijke aanpak doet aan dit gegeven onvoldoende recht, er moet ruimte zijn voor regionaal of lokaal maatwerk. Met partijen is daarom afgesproken dat op nationaal niveau wordt afgesproken dat iedereen hieraan zijn bijdrage levert, maar dat decentraal wordt bepaald hoe dit het beste kan gebeuren en wat concreet wordt afgesproken. En dat via de bestuurlijke overleggen de voortgang wordt besproken, wordt geleerd van ervaringen en wordt aangejaagd en ondersteund als daar aanleiding voor is. Daarbij zijn ook ambitieuze budgettaire randvoorwaarden vastgelegd. Ik heb er vertrouwen in dat partijen zich inspannen om de gemaakte afspraken te realiseren. Niet als doel op zich, maar in het belang van patiënt en premiebetaler. Mocht dit niet geval zijn, dan zal ik partijen daarop aanspreken en aansturen.
Hoe ziet u uw taak en rol als Minister voor Medische Zorg? Waarom bent u van mening dat het niet uw verantwoordelijkheid is om daar waar de zorg goedkoper en beter kan, de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat implementatie en brede verspreiding van best practices op het gebied van samenwerking tussen eerste en tweede lijn, met substitutie van zorg, zal verlopen als daar geen enkele centrale regie op bestaat?
Het is geen vrijblijvende exercitie, getuige ook de afspraken in de hoofdlijnenakkoorden. Partijen in het veld willen van elkaar leren en hebben behoefte aan een plek waar ze die goede voorbeelden kunnen vinden, zo hebben ze mij laten weten. Ik heb toegezegd partijen te ondersteunen door deze vindplaats te faciliteren, onder meer via een website. De goede voorbeelden zijn ruimschoots beschikbaar en gaan verder dan alleen voorbeelden van substitutie tussen de tweede en eerste lijn. Het gaat ook om de samenwerking tussen het medische en sociale domein.
De te maken site bevordert het leervermogen en eigenaarschap in het veld. Partijen kunnen hier hun voorbeelden delen. Mensen in het veld hebben aangegeven behoefte te hebben aan online en offline contact. Ze willen de mensen achter de goede voorbeelden ook vragen kunnen stellen en kunnen ontmoeten, voor de vertaalslag naar hun situatie. Dat zal direct kunnen, doordat bij de voorbeelden contactgegevens worden opgenomen. Daarnaast zal ik ontmoetingen faciliteren. Dat gebeurt nu al op de regionale bijeenkomsten die er in het land worden georganiseerd rondom het thema de juiste zorg op de juiste plek. En ik verwacht dat er bijeenkomsten volgen op meer specifieke thema’s.
Tot slot zullen de inkopers van zorg en ondersteuning (verzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) ook een substantiële rol kunnen vervullen in de opschaling van de goede voorbeelden. Dit gebeurt al en ik verwacht dat dit met de afspraken in de hoofdlijnenakkoorden en het beschikbare transformatiebudget verder zal toenemen. Als er knelpunten in wet- en regelgeving zijn, zal ik daarnaar kijken.
Hoe worden best practices op dit moment landelijk geïmplementeerd? Hoeveel best practices zijn landelijk geïmplementeerd? Hoeveel best practices zijn niet landelijk geïmplementeerd maar worden maar beperkt toegepast?
Ik hecht er aan de creativiteit en inventiviteit van professionals en bestuurders in het veld zo goed mogelijk te benutten en geloof niet in blauwdrukken. De beweging naar de juiste zorg plek is niet nationaal bedacht, maar is reeds ingezet door de veldpartijen zelf. Er zijn ontzettend veel goede voorbeelden. Niet ieder goed voorbeeld is overal een goed voorbeeld: wat een best practice is voor Zeeuws Vlaanderen is lang niet altijd een best practice voor Amsterdam. Niet alle goede voorbeelden lenen zich dus voor opschaling elders.
De achtergrond van de vraag herken ik wel: de beweging van goede voorbeelden kan waar mogelijk meer en sneller worden verspreid. Bij vraag 6 heb ik aangegeven hoe ik het veld zal faciliteren om de goede voorbeelden te verspreiden en dat ik voor de zorginkopers een duidelijke rol zie om hier een substantiële rol in te vervullen. Zij komen immers op de verschillende plekken en kunnen die kennis verspreiden. Dat zie ik ook gebeuren, maar het mag nog meer. De beweging naar de juiste zorg op de juiste plek is geen vrijblijvende exercitie, zoals duidelijk in het commitment is neergelegd in de hoofdlijnenakkoorden.
Er ligt een cruciale rol voor inkopers (zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) om zorg en ondersteuning meer in congruentie in te kopen en initiatieven tot verbetering en vernieuwing te ondersteunen. Dat is ook de bedoeling van de afspraken over de transformatiemiddelen (€ 425 mln).
Hoeveel meer substitutie van tweede naar eerste lijn heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren, zonder centrale regie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de substitutieafspraken tussen tweede en eerste lijn die gemonitord zijn. Uit de bij de brieven van 31 augustus 2015 en 7 juli 2016 aangeboden substitutiemonitors3 blijkt dat over de jaren 2015 en 2016 gecumuleerd voor ongeveer € 100 miljoen aan gecontracteerde substitutieafspraken zijn gemaakt. Dat wil zeggen dat zorgverzekeraars via de contractering specifieke afspraken hebben gemaakt over het verplaatsen van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn. In het onderzoek wordt echter de kanttekening gemaakt dat alleen de substitutieafspraken op een bepaalde peildatum in het jaar in beeld zijn gebracht. Daarbij komt dat alleen substitutie in kaart kan worden gebracht indien dit in de contracten ook expliciet als zodanig is benoemd. Dit kan het beeld vertekenen in de zin dat het aandeel zorg wat daadwerkelijk gesubstitueerd is hoger kan zijn.
Eind 2017 heeft de NZa in beeld gebracht dat, op grond van de afspraken in het addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 20174 en in het addendum bij het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 20185, in 2017 wederom afspraken over substitutie zijn gemaakt ter grootte van circa € 7 miljoen6.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel draagvlak er is voor een nationale aanpak om tot betere samenwerking en snellere implementatie van best practices te komen, toegespitst op regionale en lokale prioriteiten? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daarover berichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven heb ik met partijen in de hoofdlijnenakkoorden afgesproken om verbeteringen vorm te geven op lokaal en regionaal niveau. In het akkoord voor de medisch-specialistische zorg is in dat kader ook een aantal afspraken gemaakt over landelijke programma’s die deze beweging kunnen ondersteunen. Denk hierbij aan de afspraken over vergroting van transparantie over zorguitkomsten, over verbetering van de ICT-zorginfrastructuur of afspraken over het stimuleren van gepast gebruik door meer regie op zorgevaluatie en implementatie van de uitkomsten daarvan. Daarnaast span ik mij in om partijen regionaal/lokaal te ondersteunen indien daar behoefte aan is. Een voorbeeld daarvan is het stimuleren van innovatieve zorgvormen van slimme zorg thuis (e-Health)7. Over de wijze waarop ik dat doe heb ik u op 11 oktober 2018 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce De juiste zorg op de juiste plek)8.
Het bericht 'Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat vonnissen van rechters onvoldoende overeenkomen met de richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat dat mensen die zich tegen politie, brandweer of anderen met een publieke taak keren, zoals afgelopen jaarwisseling meerdere keren gebeurde, een strafverzwaring van 200 procent kunnen verwachten? Hoe verklaart u de discrepantie tussen de vonnissen en de strafverzwaringsnorm?
Ik wil voorop stellen dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet acceptabel is. Daarom zijn door politie en openbaar ministerie in 2010 de zogenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) opgesteld met opsporings- en vervolgingsafspraken over de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van afspraken zijn een prioritaire afhandeling van zaken, zoveel mogelijk lik op stuk toepassen, het zoveel mogelijk verhalen van de schade op daders en de verhoogde strafeis van +200% toepassen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
De verhoging van +200% is opgenomen in de OM richtlijn. Deze verhoging staat niet op zichzelf. De hoogte van de uiteindelijke strafeis wordt namelijk niet alleen door richtlijnen bepaald. Officieren van justitie houden naast de in de richtlijnen vastgelegde +200% verhoging – conform de wet, de jurisprudentie en het beleid – rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze factoren kunnen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt leiden. De verhoging van +200% betekent dus niet hetzelfde als een uitkomst van strafeis +200% (een drie keer zo hoge straf), omdat deze verhoging door het OM niet als laatste wordt toegepast bij het komen tot een strafeis. Zou bij de formulering van de uiteindelijke strafeis de verhoging van +200% als laatste worden toegepast, dan worden andere componenten die strafverzwarend zijn (bijvoorbeeld recidive of wapengebruik) daardoor ook nog eens verdrievoudigd. Er is dan geen sprake meer van zuivere rechtstoepassing. De uiteindelijke strafeis van de officier van justitie is altijd maatwerk.
Uw kamer is bij brief van 20 november 20122 en van 21 mei 20143 geïnformeerd over de toepassing van de verhoogde strafeis van +200% en over de opvolging van de strafeis door rechters. In deze brieven is uiteengezet dat uit onderzoek in 2012, gedaan door de Raad voor de Rechtspraak, is gebleken dat rechters in grote mate opvolging geven aan de strafeis van de officier van justitie. De hoogte van de opgelegde straf bedraagt gemiddeld ruim 90% van de eis. Dat houdt in dat er weinig licht zit tussen wat officieren van justitie eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen is de hoogte van het vonnis gelijk aan de hoogte van de eis. In 8% van de gevallen valt het vonnis zelfs zwaarder uit dan de eis. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat dat nu niet meer het geval is.
Deelt u de mening dat het bijzonder ongemakkelijk is dat de wettelijke mogelijkheden teneinde het aanpakken van geweldplegers tegen hulpverleners onvoldoende worden benut, aangezien uit vonnissen blijkt dat strafverhogingen tussen de 30% en 100% uitkomen in plaats van de bedoelde 200%? Welke strafmatingsgronden worden regelmatig aangevoerd? Bent u bereid dit zonodig nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat de rechterlijke macht daders met 200%, zwaarder heeft bestraft aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd heeft de Raad voor de Rechtspraak mij bericht geen overzichten te kunnen genereren. De strafverzwarende omstandigheid van geweld tegen hulpverleners wordt wel tot uitdrukking gebracht in de (motivering van de) op te leggen straf, maar de strafverhoging ten opzichte van de situatie dat het niet zou zijn begaan tegen een hulpverlener wordt daarin echter niet concreet gekwantificeerd. Bovendien worden uitspraken van de politierechter mondeling gedaan en wordt de (mondelinge) motivering van de op te leggen straf in beginsel niet schriftelijk uitgewerkt. Dat betekent dat niet kan worden nagegaan welke eventuele strafmatigende omstandigheden tijdens de zitting aan de orde zijn gekomen dan wel zijn meegewogen bij de straftoemeting.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat door het OM gebruik is gemaakt van het (super)snelrecht aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de redenen niet voor supersnelrecht te kiezen? Welke maatregelen kunnen worden getroffen teneinde het supersnelrecht meer gangbaar te maken?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat in 2017 en 2018 in totaal 571 zaken, waarbij sprake was van geweld tegen personen met een publieke taak, zijn afgedaan door middel van snelrecht of supersnelrecht. De verdeling daarbij was als volgt:
Jaar
Snelrecht
Supersnelrecht
2017
165
125
2018
48
233
Totaal
213
358
Alleen eenvoudige zaken, waarbij geen verder onderzoek nodig lijkt, kunnen op een (super)snelrechtzitting behandeld worden. Hoe sneller een zaak voor de rechter wordt gebracht, hoe korter de politie de tijd heeft om te onderzoeken wat er precies is gebeurd. Daarom zijn alleen zaken die bewijstechnisch relatief eenvoudig zijn geschikt voor (super)snelrecht. Zaken die hiervoor niet geschikt zijn kunnen voor de reguliere rechter worden gebracht.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van een meldplicht bij de volgende jaarwisseling voor personen die zich tijdens deze jaarwisseling strafbaar hebben gemaakt aan geweld tegen een persoon met een publieke taak?
Ik deel uw mening dat gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners te voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Wat betreft het opleggen van een meldplicht geldt dat op grond van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet respectievelijk de rechter, de officier van justitie en de burgemeester over verschillende mogelijkheden beschikken om maatregelen – waaronder een meldplicht – op te leggen aan personen die strafbare feiten plegen of overlast veroorzaken. Maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van geweld tegen personen met een publieke taak zal de rechter altijd in zijn overwegingen betrekken, zo ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht.
Welke wettelijke wijzigingen dienen te worden genomen teneinde de meldplicht bij de jaarwisseling vanaf 18:00 uur 31 december tot 02:00 uur 1 januari mogelijk te maken?
De strafrechter, de officier van justitie en de burgemeester hebben ieder verschillende bevoegdheden om bij wijze van maatregel of ter voorkoming van (verdere) verstoring van de openbare orde een gebiedsgebod of -verbod of een meldplicht op te leggen. Een meldplicht is naar zijn aard van korte duur. Ik zal nader bezien of de bestaande bevoegdheden toereikend zijn en u daarover berichten in de eerder aangekondigde brief over de jaarwisseling.
Bent u bereid tezamen met politie, brandweer en ambulancezorg te bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden teneinde geweld tegen personen met een publieke functie terug te dringen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Zoals ik bij brief van 11 januari 2019 aan uw Kamer heb aangekondigd4, worden de komende maanden gesprekken gevoerd met de politie, het openbaar ministerie, mijn ambtgenoten van IenW en VWS, burgemeesters, brandweer en andere organisaties uit de praktijk om met elkaar te bezien welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor een betere en veiliger jaarwisseling.
Tevens heb ik op 13 november 2018 het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)»5 ingediend, waarin onder meer wordt voorgesteld het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen.
De containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 270 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan sommige containers met giftige stoffen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vervolgprocedures zijn, zowel qua het verhalen van de schade als het strafrechtelijke vervolg?
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen en willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Op welke wijze worden de verloren containers geborgen, wie voert dit uit en wie wordt hiervoor aansprakelijk gesteld?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. Een veilig berging is alleen mogelijk als de weersomstandigheden op zee dit toelaten. De containers op de zandplaten en de stranden van de Waddeneilanden zijn inmiddels in opdracht van Rijkswaterstaat verwijderd.
In opdracht van de rederij MSC, de eigenaar van de MSC Zoe, zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Is Rijkswaterstaat als beheerder juist en op tijd geïnformeerd door de reder? Welke acties zijn hier uit voortgekomen?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
De verkeerspost heeft onmiddellijk de Kustwacht geïnformeerd met het oog op de veiligheid van de scheepvaart. Aansluitend is vanuit Rijkswaterstaat contact gezocht met de rederij, de verzekeraar en de collega overheden, waarna het opruimen van de stranden is gestart.
Hoe wordt er samengewerkt met de lokale, regionale, maar ook Duitse autoriteiten?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Op initiatief van de betrokken burgemeesters is per 7 januari, GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld.
Ook de Duitse autoriteiten zijn betrokken, zie ook antwoord 6.
De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Wat is de oorzaak van dit incident en op welke manier zijn de Nederlandse autoriteiten betrokken bij eventueel onderzoek? Stelt u gezien de zeer uitzonderlijke omvang zelf een nader onderzoek in?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Onderzoek moet dit uitwijzen. Onderzoek wordt gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd, en de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is inmiddels weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet. Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Hoe staat het met de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie Sjorringen, waarbij bleek dat de containers slechts op 46% van de schepen conform de daarvoor gestelde normen waren vastgesjord?
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport is er een «awareness» campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en de resultaten zijn gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië, gebaseerd op onderzoek van MARIN. De aangescherpte regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Hoeveel containers zijn er sinds 2010 over boord geslagen en wat waren daarbij de belangrijkste oorzaken?
Voor het incident met de MSC Zoe zijn er in de periode 2010 – 2018 door de Kustwacht in het Nederlands deel van de Noordzee 188 overboord geslagen containers geregistreerd. Bij het incidenteel overboord slaan van containers worden de oorzaken niet structureel onderzocht. Wel zijn en worden schepen na het verlies van een container in de aankomsthaven gecontroleerd. Aan het overboord slaan van containers kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen, zoals een combinatie van weersomstandigheden en tekortkomingen bij het vastsjorren van de containers.
Welke acties zijn door en/of vanuit uw ministerie recent op nationaal en internationaal niveau (bijvoorbeeld Internationale Maritieme Organisatie – IMO) ondernomen om overboord geslagen containers te voorkomen?
Zie antwoord 7.
Klopt de berichtgeving dat een aantal containers de gevaarlijke organische peroxiden in poedervorm bevatten? Zo ja, is reeds bekend of die containers al zijn aangespoeld? Wat gaat u ondernemen om de schade te voorkomen?
Er is sprake van één overboord geslagen container met als lading dibenzoylperoxide. Er is een drietal zakken aangespoeld op Schiermonnikoog. Hierdoor is het aannemelijk dat de betreffende container open is geraakt. De container zelf is nog niet gelokaliseerd.
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Zou u zich willen inzetten om alle containers te voorzien van een chip en een tracking device, zodat containers eenvoudiger op te sporen zijn?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Het rapport van Amnesty International Nederland inzake uitzettingen naar Soedan |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van Amnesty International Nederland van 2 augustus 2018 waarin zorgen worden geuit over eerdere uitzettingen naar Soedan en de signalen die er zijn dat bij eerdere uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan sprake is geweest van detentie en marteling?
Ja.
Kent u de aanbevelingen die Amnesty International Nederland doet in dit rapport om problemen bij andere uitzettingen naar Soedan te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat uitzettingen naar Soedan dienen te worden opgeschort totdat aan deze waarborgen bij uitzettingen naar Soedan wordt voldaan?
De aanbevelingen zijn mij bekend. Ik heb hierover met Amnesty International Nederland gesproken in mei en november 2018. In deze gesprekken heb ik toegelicht waarom ik geen aanleiding zie om deze aanbevelingen op te volgen en de terugkeerprocedure naar Sudan te wijzigen. Dat ik geen reden zie om de aanbevelingen van Amnesty Internationaal Nederland op te volgen, neemt niet weg dat ik de situatie in Sudan nauwlettend volg en hierop adequaat zal reageren indien dit nodig blijkt. Op individuele zaken ga ik verder niet in.
Amnesty International Nederland doet in haar brief een aantal aanbevelingen. Deze zien op het uitvoeren van een extra toets aan artikel 3 van het EVRM vlak voorafgaand aan uitzetting, de inzet van een tolk bij presentaties aan Sudanese autoriteiten in Nederland en het zodanig inrichten van de terugkeerprocedure dat voorkomen wordt dat een uitzetting de bijzondere aandacht van de Sudanese veiligheidsdienst trekt (onder meer door het betrachten van terughoudendheid met de inzet van beambten van de Koninklijke Marechaussee bij uitzettingen). Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op aanbevelingen uit een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) van 8 april 2018. Ik wil graag vooropstellen dat de zaken van Sudanese vreemdelingen waarnaar door het CGVS onderzoek is gedaan zich op belangrijke punten onderscheiden van zaken van Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland. Zo is het rapport van de CGVS opgesteld naar aanleiding van de uitzetting uit België van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hadden willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hadden doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1
In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Tot het moment van uitzetting staat het een vreemdeling vrij een herhaalde asielaanvraag te doen op grond van nieuwe feiten en omstandigheden dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening te doen bij de rechtbank. De huidige inrichting van de procedure biedt dan ook de mogelijkheid om voorafgaand aan terugkeer een extra toets aan artikel 3 van het EVRM te laten plaatsvinden.
De aanbeveling om een tolk in te zetten tijdens presentaties aan de diplomatieke vertegenwoordigers van Sudan zal niet worden opgevolgd. Presentaties zijn gericht op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en niet op de beoordeling van een verblijfsaanvraag. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt in het beleid dat een presentatie een gesprek is tussen een vertegenwoordiger van een herkomstland en een vermeende onderdaan van dat land waarbij Nederland geen partij is. Het doel van de Nederlandse aanwezigheid is daarbij enkel de facilitering van de aanvraag van vervangende reisdocumenten en het waarnemen van het gesprek. Het is vaste praktijk van de DT&V om een inhoudelijke terugkoppeling te vragen van het gesprek van de betrokken vreemdeling, die wordt vastgelegd in een presentatieverslag. Bovendien wordt de vreemdeling voorafgaand aan de presentatie geïnformeerd dat hij geen antwoord hoeft te geven op vragen over asielgronden.
Voor het wijzigen van de procedure bij gedwongen terugkeer zie ik evenmin aanleiding. Zelfstandige terugkeer zonder begeleiding door de Koninklijke Marechaussee is voor vreemdelingen altijd mogelijk. Hier wordt door de DT&V op ingezet. Pas indien een vreemdeling weigert te vertrekken kan worden overgegaan tot gedwongen terugkeer. De Koninklijke Marechaussee beoordeelt per zaak door hoeveel beambten een vreemdeling tijdens de uitzetting wordt begeleid. Dit is afhankelijk van de individuele omstandigheden en met het oog op veiligheid tijdens de vlucht. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het meest recent verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Deelt u de mening dat de uitzetting van Ezzedin Rahmatallah Mehimmid niet voldoet aan deze aanbevelingen en dus dient te worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 2.
De chaos bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 4 januari jl., waarin duidelijk is geworden dat beroepschauffeurs in de problemen komen door chaos bij het CBR?1
Ja.
Bent u het met de PVV-fractie eens dat het onaanvaardbaar is dat beroepschauffeurs, die elke dag keihard werken voor Nederland, in grote problemen komen door deze chaos bij het CBR?
Sinds het voorjaar van 2018 zijn in meerdere mate problemen met de doorlooptijden van medische beoordelingen. Ik heb u hierover twee keer per brief geïnformeerd. Ook heb ik het CBR afgelopen voorjaar gevraagd maatregelen te treffen. Eén maatregel is dat sinds het voorjaar 2018 voorrang wordt gegeven aan beroepschauffeurs bij binnenkomst van hun aanvraag voor een gezondheidsverklaring. Vervolgens dient een proces doorlopen te worden, waarin de rijbewijshouder, het CBR, keuringsarts en eventueel medisch specialist samen proberen binnen vier maanden de procedure af te ronden. In 1,6% van de gevallen is het om uiteenlopende redenen niet gelukt het streven van vier maanden te halen. Alle beroepschauffeurs die expliciet melden dat ze op hele korte termijn in de knel (dreigen te) komen worden direct (verder) geholpen.
Kunt u aangeven wanneer de chaos bij het CBR voorbij is?
De resultaten van genomen maatregelen en de digitalisering van het proces van medische beoordelingen zullen in toenemende mate merkbaar moeten worden in de loop van 2019. Het CBR verwacht dat de doorlooptijden uiterlijk in het najaar van 2019 weer op orde zijn.
Bent u, gezien het enorme belang van de transportsector voor de Nederlandse economie, bereid om op korte termijn met een oplossing te komen?
In aanvulling op het antwoord van vraag 2 en 3 zijn diverse maatregelen door het CBR genomen, waaronder verdere capaciteitsuitbreiding bij diverse CBR-procesonderdelen door overwerk en inzet van externe mensen. Desondanks kunnen er in individuele gevallen problemen optreden. Door het CBR is met TLN inmiddels een spoedprocedure ingericht voor beroepschauffeurs.
Kunt u zeggen wie de gedupeerde beroepschauffeurs die nu werkloos thuis zitten gaat compenseren?
Ik vind het erg vervelend dat de langere doorlooptijden bij het CBR de beroepschauffeurs raakt. Indien een burger een klacht heeft over het CBR, dan kan hij deze indienen bij het CBR. Het CBR heeft hiervoor een eigen klachtenprocedure die is ingericht volgens de richtlijnen «prettig contact met de overheid». Daarnaast heeft de burger, indien hij er niet uitkomt met het CBR, ook de mogelijkheid om de Nationale ombudsman te vragen om zijn klacht te behandelen. Mocht een burger (vervolg)schade ondervinden als gevolg van het handelen van het CBR, dan kan de civiele rechter, in aanvulling op een ingebrekestelling, gevraagd worden een uitspraak te doen.