De staat van de rechtstaat op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat u precies besproken heeft met de Maltese collega’s over de rechtsstaat en het onderzoek naar de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?1
Conform de wens van zowel Malta als Nederland, stonden rechtsstatelijkheid en het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia tijdens mijn bezoek aan Malta op de agenda. Ik heb met mijn Maltese collega’s gesproken over het belang van voortgang bij het moordonderzoek, en van opvolging van de conclusies die in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta getrokken worden. Ik heb daarbij de zorgen die hierover in Nederland leven overgebracht.
Heeft u in uw gesprek ook gesproken over de pogingen van de Maltese regering om het door de Raad van Europa ingestelde onderzoek te frustreren, in het bijzonder door te proberen de Nederlandse parlementariër Pieter Omtzigt als rapporteur te laten vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In september 2018 heeft het Maltees PACE-lid, Manuel Mallia, een motie in de PACE-Commissie voor Juridische Aangelegenheden en Mensenrechten ingediend om PACE-lid Omtzigt het rapporteurschap te ontnemen. De motie is weggestemd met dertig tegen één stemmen.
In oktober 2018 heeft de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid als PACE-rapporteur een bezoek gebracht aan Malta en daar zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren. Malta heeft aangegeven open te blijven staan voor het onderzoekswerk van PACE-rapporteur Omtzigt.
Wat vindt u van de pogingen van de Maltese regering om het onderzoek te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek over de rechtsstaat ook de zware kritiek van de Venetië-commissie van de Raad van Europa over het functioneren van de rechtsstaat op Malta besproken? Zo ja, wat heeft u ingebracht? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gezond dat de macht van de Maltese premier zich uitstrekt tot allerlei instituties – zoals de president, parlement, rechtspraak, ministers, rekenkamer en andere toezichthouders – die juist moeten zorgen voor controle van de macht van de premier? Erkent u dat op deze wijze corruptie gemakkelijk kan ontstaan en in stand kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het rapport van de Venetië Commissie worden zorgen over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta geuit, en worden aanbevelingen gedaan. De Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen.
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. Het kabinet neemt daarom de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en constateert tevens dat Malta heeft aangegeven aanbevelingen in het rapport op te willen volgen.
Heeft u kennisgenomen van paraaf 95 van het rapport van de Venetië-commissie: «As concerns positive obligations in relation to the murder of Daphne Caruna Galicia, it must be established that the authorities knew or ought to have known at the time of the existence of a real and immediate risk to the life of an identified individual or individuals from the criminal acts of a third party, and that they failed to take measures within the scope of their powers which, judged reasonably, might have been expected to avoid that risk»?
Ja.
Deelt u de mening dat door de huidige constellatie in Malta een onderzoek of het mogelijk was de moord op de journaliste te voorkomen, nooit zal plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het politieonderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is momenteel nog gaande. Er zijn door Malta drie personen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord. Nederland mengt zich in beginsel niet in lopende strafrechtelijke onderzoeken in andere landen.
Gezien het belang van de zaak, heeft deze ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Wilt u in Europees verband pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de vraag of de autoriteiten wisten of hadden kunnen weten of er een dreiging was voor het leven van Daphne Caruana Galizia?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u nog steeds vertrouwen dat de moord op de journaliste die juist feiten over de politieke machthebbers onthulde tot een goed einde wordt gebracht? Welke bemoedigende signalen heeft u sinds de beantwoording van Kamervragen gekregen?4
Tijdens mijn bezoek hebben mijn Maltese collega’s benadrukt dat het onderzoek grondig wordt uitgevoerd en dat de moordzaak moet worden opgelost. Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta ten aanzien van het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Beide organisaties hebben aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet steunt de lijn van deze internationale organisaties.
Baart het u zorgen dat in een lidstaat van de Europese Unie de openbaar aanklager tevens adviseur is van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe agendeert u deze zorgen in Europees verband?
De Venetië Commissie heeft deze dubbelrol in haar rapport «problematisch» genoemd. Aangezien de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen, verwacht het kabinet dat Malta dit mee zal nemen in de opvolging van het rapport.
Wilt u de Kamer een uitgebreide reactie sturen op het rapport van de Venetië-commissie en in het bijzonder op de conclusie waarin helder wordt gesteld dat er een serieus risico is voor de rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta bijzonder waardevol. Malta heeft aangegeven opvolging te zullen geven aan de conclusies in het rapport. Het is nu eerst aan Malta om hiermee aan de slag te gaan. Het kabinet ziet daarom geen reden de conclusies op dit moment op de agenda van de Raad Algemene Zaken te zetten.
Bent u bereid de conclusies van de Venetië-commissie te agenderen voor de komende Raad Algemene Zaken, zeker in het licht van andere lopende Artikel-7 procedures? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover actief informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom de éne lidstaat wél serieuze (en terechte) op- en aanmerkingen krijgt vanuit de Europese Commissie over de rechtsstaat van dat betreffende land en de andere niet? Zou dit te maken kunnen hebben met de politieke kleur van de verantwoordelijk Eurocommissaris en de kleur van bijvoorbeeld de Maltese regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient haar taak als hoeder van de Verdragen op een objectieve en onafhankelijke wijze te vervullen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat de Commissie deze taak selectief of partijdig zou uitvoeren.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
Herinnert u zich dat de prognose van de autoverkopen in het CARbonTAX-model 3.0 onder autobrief 2 was dat er tussen de 394.000 en 430.000 auto’s verkocht zouden worden in 2018 met een puntschatting van 413.000 auto’s?1
Op 19 juni 2015 is Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd. Autobrief II bevat een pakket aan maatregelen voor de autogerelateerde belastingen BPM, MRB en de bijtelling (IB/LB). De fiscale stimuleringsmaatregelen voor (PH)EV’s maken hier deel van uit. In september 2015 is de doorrekening van de te verwachten beleidseffecten van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Deze doorrekening is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Policy Research Corporation en TNO (PRC/TNO) aan de hand van het CARbonTAX-model 3.0 (hierna: Carbontax-model). Een van de vele verwachtingen uit deze doorrekening was dat het aantal nieuwverkopen zou dalen van circa 415.000 nieuwverkopen in 2016 naar circa 405.000 nieuwverkopen in 2020, met een bandbreedte van circa 40.000 nieuwverkopen.
Klopt het dat er voorspeld is, op basis van het CARbonTAX-model 3.0, dat onder autobrief 2 in 2018 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s ten opzichte van 2016 niet zou stijgen en constant zou blijven op 105 gram/km?2
Uit de doorrekening van Autobrief II, die is uitgevoerd met het Carbontax-model, volgde de verwachting dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s in 2016, 2017 en 2018 grosso modo zou uitkomen op 106 gram/km, 108 gram/km en 105 gram/km.
Klopt het dat de voorspelling op basis van het CARbonTAX-model 3.0 is dat er onder autobrief 2 in 2018 ongeveer 11.000 elektrische auto’s verkocht zouden worden?3
Uit doorrekening van Autobrief II volgde aan de hand van de destijds actuele inzichten de verwachting dat er in 2018 zo’n 11.000 volledig elektrische auto’s (EV’s) zouden worden verkocht.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal verkochte auto’s in 2018 ver buiten het betrouwbaarheidsinterval is uitgekomen op 447.000?
Het klopt dat het aantal nieuwverkochte auto’s in 2018 is uitgekomen op circa 447.000 en dat dit hoger is dan ten tijde van de doorrekening van Autobrief II in 2015, met de inzichten van toen, werd verwacht. Dit is deels te verklaren omdat PRC/TNO een conjunctuurneutrale inschatting van het aantal nieuwverkopen heeft gemaakt, uitgaande van een constante economische groei van 1% op jaarbasis.
Hoe hoog is de CO2-uitstoot van de nieuw verkochte auto’s in 2018 en hoe verhoudt zich dat tot de voorspellingen?
Op dit moment beschik ik nog niet over de benodigde informatie om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden. Ik verwacht in het voorjaar van 2019 over voldoende informatie te beschikken om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in 2018 maar liefst 24.024 elektrische auto’s verkocht zijn in Nederland en dus meer dan 120% meer dan de voorspelling onder CARbonTAX-model 3.0?4
In 2018 zijn in Nederland 25.068 EV’s verkocht. De uiteindelijk door uw Kamer aangenomen Wet uitwerking Autobrief II wijkt echter op enkele punten af van de beleidsvoornemens uit (de met het Carbontax-model doorgerekende) Autobrief II. In relatie tot de aantallen EV’s in 2018 is relevant dat de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2017 is beëindigd in plaats van een geleidelijke afbouw zoals beoogd in Autobrief II. Hierdoor heeft – onder meer door het groeiende aanbod van EV’s – een extra verschuiving van PHEV- naar EV-nieuwverkopen plaatsgevonden in 2018. Hier kon in de modelberekening in 2015 nog geen rekening mee worden gehouden. Dit verklaart een deel van de onderschatting van het aantal EV’s in 2018.
Erkent u dat de Rijwiel en Automobiel-Industrie (RAI) voor volgend jaar een verkoop van 28.000 elektrische auto’s verwacht en dat dat dus wederom meer dan 80% boven de verwachtingen ligt?
De RAI heeft recent de verwachting uitgesproken dat er in 2019 zo’n 28.000 elektrische auto’s in Nederland verkocht zullen gaan worden. Uit de doorrekening van Autobrief II volgde in 2015 de verwachting dat er in 2019 zo’n 16.000 nieuwe EV’s zouden worden verkocht in Nederland.
Erkent u dat de verkoop van Plug-in Hybrid auto’s (PHEV auto's), die niet meer gestimuleerd worden in 2018, onverwacht gestegen zijn naar ongeveer 4000 auto’s terwijl die auto’s geen enkele subsidie meer ontvangen en terwijl er in het CARbonTAX-model 3.0 geen enkele PHEV auto meer verkocht zou worden in 2019?
In de beleidsvoornemens van Autobrief II zou de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2019 vervallen. Op grond van de doorrekening van Autobrief II was om die reden de verwachting dat in de jaren 2018 en 2019 een omslag van PHEV-nieuwverkopen naar EV-nieuwverkopen zou plaatsvinden. Uw Kamer heeft ten tijde van de parlementaire behandeling van de Wet uitwerking Autobrief II bij het amendement Schouten echter besloten de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s al per 2017 te laten vervallen.5 Dit heeft geresulteerd in een piek in de PHEV-nieuwverkopen in de laatste maanden van 2016. Een deel van de nieuwverkopen uit 2017 is daarmee naar voren gehaald. Deze ontwikkelingen zijn terug te zien in de PHEV-verkoopaantallen: 21.695 in 2016, 2.445 in 2017 en 4.094 in 2018. De PHEV-nieuwverkopen lijken op dit moment weer enigszins op gang te komen. Voor PHEV’s geldt, ondanks het vervallen van de milieukorting op de bijtelling, namelijk nog altijd een gunstige fiscale behandeling.6 PRC/TNO heeft in de doorrekening benadrukt dat het aanbod van betaalbare EV’s en de marktontwikkeling van PHEV’s een cruciale factor zal zijn.
De ontwikkeling van de PHEV-nieuwverkopen uit de doorrekening kon volgens PRC/TNO dan ook als een «worst case»-scenario gezien worden: een scenario waarbij geen rekening is gehouden met alternatieve prijsstrategieën van autofabrikanten die mogelijk als gevolg van het wegvallen van fiscale voordelen, PHEV’s op een lager prijsniveau met kleinere marges gaan aanbieden. De lastig voorspelbare marktontwikkelingen en prijsstrategieën van fabrikanten spelen namelijk een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zowel de EV- als de PHEV-nieuwverkopen.7
Kunt u een staatje geven van wat de verwachtingen van de stimuleringskosten van elektrisch rijden onder autobrief 2 waren in 2015, uitgesplitst naar Belasting Personen Motorvoertuigen (BPM), motorrijtuigenbelasting (MRB) en Inkomstenbelasting/loonbelasting kortingen etc. over de hele periode (per jaar natuurlijk) en de uitkomsten voor elk van de jaren tot en met 2018?
Op 22 januari 2016 is de Wet uitwerking Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd.8 Op basis van de toen verwachte aantallen EV’s en de toen verwachte catalogusprijzen voor EV’s was de verwachting voor de budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregelen in de BPM, MRB en IB/LB voor EV’s als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
4
4
5
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
7
11
15
20
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
31
47
84
101
129
De raming in de Miljoenennota 2019 is als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
3
4
7
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
3
5
8
12
19
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
30
46
69
92
141
* Zoals beschreven in het antwoord op vraag 13 van de eerdere Kamervragen: met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (voor de BPM- en MRB-vrijstelling voor nulemissievoertuigen komt de raming in totaal € 2 miljoen hoger uit).9
Hoe beoordeelt u het CARbonTAX-model 3.0 dat gebruikt wordt bij de voorspellingen van de autoverkoop onder autobrief 2 en zeer specifiek voor de voorspellingen van de verkoop van elektrische auto’s?
Bij berekeningen met het Carbontax-model wordt bij iedere grote beleidsstudie voor de rijksoverheid aangesloten bij de meest actuele en betrouwbare inschattingen die op dat moment beschikbaar en realistisch zijn. Voor de doorrekening van Autobrief II (2015) is een modelupdate uitgevoerd om de laatste feitelijke ontwikkelingen tot en met 2014 en de meest actuele prognoses te benutten in het rekenmodel.10 11
Met het Carbon tax-model worden berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in onder meer de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Het Carbontax-model biedt dan ook relevante inzichten in de effecten van beleidsvoornemens op het terrein van de autogerelateerde belastingen. Tegelijkertijd kunnen deze modelmatige verwachtingen in korte tijd worden ingehaald door actuele ontwikkelingen. Dat geldt in het bijzonder voor EV’s omdat deze voertuigen nog in het beginstadium van de (wereldwijde) marktontwikkeling staan. Dit betekent dat de marktontwikkelingen (zoals vraag, aanbod en consumentenvoorkeuren) een zeer grillig en lastig voorspelbaar patroon kunnen volgen, waar – zonder de kennis achteraf – een geleidelijke ingroei wellicht meer in de lijn der verwachting lag. De onderzoeker is immers altijd gebonden aan de inzichten die op dat moment realistisch worden geacht. Om die reden heb ik in de tussentijdse evaluatie van de Wet uitwerking Autobrief II aangegeven dat het verstandig is een vinger aan de pols te houden. Ik zal de ontwikkelingen als gevolg van de maatregelen van de Wet uitwerking Autobrief II de komende jaren daarom scherp blijven monitoren. Tegelijkertijd is het van belang om de kabinetsambitie van 100% emissievrije nieuwverkopen niet uit het oog te verliezen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 openbaar en kunnen wij het ontvangen inclusief de schattingen, zodat wij zaken kunnen reproduceren?
Het Carbontax-model is in 2011 ontwikkeld door Ecorys ten behoeve van het onderzoek naar de beleidseffecten van de maatregelen uit Autobrief I. Een beschrijving van de werking van het Carbontax-model is destijds aan uw Kamer gestuurd.12 In 2014 is het door PRC/TNO uitgevoerde onderzoek Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013 aan uw Kamer gestuurd. Ten behoeve van dit onderzoek is het Carbontax-model verder ontwikkeld (versie 2.0) en voorzien van een update.13 In september 2015 is de doorrekening van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Voor deze doorrekening is het Carbontax-model wederom, door PRC in samenwerking met TNO, doorontwikkeld en voorzien van de meest recente inzichten (versie 3.0).14 In mijn brief van 28 januari 2019 is voorts toegelicht dat het Carbontax-model voor elke grote beleidsstudie wordt herijkt voor tal van parameters.15 Het Carbontax-model wordt momenteel door het PBL gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Om die reden zijn alle parameters in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Omdat het Carbontax-model niet openbaar is, is het niet mogelijk om het model aan uw Kamer te doen toekomen. Maar zoals hierboven beschreven heeft uw Kamer heeft bij elke grote beleidsstudie aan de hand van het Carbontax-model een uitgebreide beschrijving van het model ontvangen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 wetenschappelijk gevalideerd voor het doen van voorspellingen en het maken van beleid en het doen van langetermijnvoorspellingen met extreme belastingprikkels? Zo ja, wie heeft het gevalideerd en kunt u het bewijs van die validatie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de rijksoverheid tientallen modellen gebruikt voor de voorspelling en evaluatie van beleid?
Het is bij de rijksoverheid op allerlei beleidsterreinen gebruikelijk om bij grote beleidsveranderingen een modelmatige doorrekening te laten uitvoeren en achteraf te evalueren.
Kent u enig ander model bij de rijksoverheid dat er meer dan 100% naast zit bij de voorspellingen (hier: het aantal verkochte elektrische auto’s) en nog steeds gebruikt wordt? Zo ja, welk model is dat dan?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de historische foutmarges van bij de rijksoverheid gebruikte modellen. In het geval van de autogerelateerde belastingen is ervoor gekozen om beleid voor meerdere jaren achtereenvolgens in de wet vast te leggen (Autobrief I (2012–2015) en Autobrief II (2017–2020)). Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 worden met het Carbontax-model berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Zoals tevens toegelicht in het antwoord op vraag 10, kunnen beginnende markten – zoals die van EV’s – een grillig ontwikkelingspatroon volgen. Hierdoor ontstaat, voor wat betreft de voorspellingen van aantallen EV’s, een risico op relatief grote foutmarges, zeker wanneer verwachtingen voor meerdere jaren vooruit worden uitgesproken.
Klopt het dat het model uitgaat van een constante prijselasticiteit?5
Het model werkt niet met een constante prijselasticiteit.
Kunt u aangeven wat er volgens het model gebeurt als alle auto’s in het D-segment (zoals de Volkswagen Passat) in prijs gehalveerd worden en daardoor fors goedkoper worden dan de auto’s in het C-segment (zoals de Volkswagen Golf)? Hoeveel auto’s in het C-segment worden er dan verkocht en hoeveel auto’s in het D-segment?
In het Carbontax-model worden kruiselasticiteiten toegepast waardoor in de samenstellingseffecten naar autosegmenten overstapeffecten zichtbaar zijn wanneer bepaalde segmenten duurder of goedkoper worden voor wat betreft de catalogusprijzen of de belastingdruk. Een voorbeeld hiervan is het E-segment EV (zoals de Tesla S, Tesla X, Jaguar I-pace) waar een deel van de consumenten naar is overgestapt vanuit het lagere D-segment. Dit betekent dat voor de bepaling van de stimuleringskosten van EV’s in het E-segment niet een conventionele auto met dezelfde prijs als referentie wordt genomen.
Acht u het realistisch dat als de auto’s in het D-segment goedkoper worden dan auto’s in het C-segment er überhaupt nog auto’s in het C-segment verkocht worden? Kunt u dit antwoord motiveren?
De keuze van de consument is in het Carbontax-model niet volledig afhankelijk van de catalogusprijs van de auto. Het model maakt onder meer gebruik van TCO-berekeningen (Total Cost of Ownership). Uiteindelijk is het totale kostenplaatje voor de autokoper immers het meest relevant. Wanneer, zoals in deze specifieke situatie wordt gesteld, de aanschafprijzen van auto’s in het D- en C-segment dichter bij elkaar komen te liggen volgt dan ook niet per definitie een verkoopverschuiving tussen deze segmenten. Auto’s in het D-segment zijn namelijk zwaarder, verbruiken doorgaans ook meer brandstof dan auto’s in het C-segment en de verzekeringspremie is doorgaans ook hoger, waardoor de TCO van deze auto’s hoger is. Bovendien is ook niet iedere consument op zoek naar een zo groot mogelijke auto voor het beschikbare budget en spelen persoonlijke voorkeuren voor functionaliteit en smaak een belangrijke rol bij de keuze voor een specifieke auto.
Heeft u door dat het belachelijk klinkt dat wanneer een Volkwagen Passat goedkoper zou worden dan een Volkswagen Golf (of een Peugeot 508 goedkoper dan een Peugeot 308, of een Audi A5 goedkoper dan een Audi A3/Audi A2) mensen nog steeds een Volkswagen Golf zouden kopen?
Zie antwoord op vraag 17.
Beseft u dat u door grote belastingkortingen (BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling en dus 100% korting en 4% bijtelling in plaats van 22% bijtelling) u juist extreme testen aan het doen bent en dat dus de vraag over de effecten van enorme belastingskortingen en stimulansen zeer relevant is?
Het kabinet acht het – gelet op de ambities uit het regeerakkoord – van groot belang om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. De fiscale stimulering van emissievrije auto’s maakt onderdeel uit van de maatregelen van het kabinet om deze versnelling te realiseren. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de bestaande fiscale voordelen voor EV’s fors zijn en een relatief hoge lastenschuif vragen. Zowel vanwege de hoge ambities van het kabinet op het terrein van emissievrije mobiliteit en de forse fiscale voordelen voor EV’s acht het kabinet het zeer relevant om de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit beleid te monitoren.
Bent u bereid om het CARbonTAX-model 3.0 opnieuw op te bouwen en te callibreren zodat er wel een relatie is tussen de voorspellingen en de uitkomsten in de huidige autobrief 2?
Ik acht het niet noodzakelijk het Carbontax-model opnieuw op te bouwen en te kalibreren. Het Carbontax-model wordt voor elke grote beleidsstudie geactualiseerd aan de hand van de meest recente inzichten. Zie verdere toelichting bij antwoord 23.
Bent u bereid vervolgens schattingen te maken van de verkoop van elektrische auto’s en de kosten daarvan voor 2019 en 2020 die wel realistisch zijn?
De raming van de fiscale stimulering voor EV’s wordt in de miljoenennota jaarlijks geactualiseerd op basis van de dan beschikbare en meest recente informatie over de nieuwverkopen van EV’s. Deze schattingen zijn op dat moment het meest realistisch.
Indien u niet bereid bent dit te doen, heeft u dan door dat er opnieuw miljarden meer in een autobriefperiode uitgegeven wordt aan (semi-)elektrisch rijden op basis van een ondeugdelijk model?
Op dit moment is er geen sprake van een verwachting dat er een budgettaire derving in de orde van miljarden zal ontstaan. De ramingen worden jaarlijks bijgewerkt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Zoals eerder toegelicht worden ramingen gemaakt door het Ministerie van Financiën.17 In die ramingen wordt gebruik gemaakt van uitkomsten uit het Carbontax-model én van de meest recente realisaties en verwachtingen die er op het moment van opstellen van de ramingen zijn. Overigens zien de miljarden misgelopen belastinginkomsten – zoals deze door PRC/TNO in 2014 zijn berekend voor de periode 2008–2013 – voor het overgrote deel op de fiscale stimulering van zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en in mindere mate op (semi-)elektrische auto’s.
Wordt CARbonTAX-model 3.0 of een opvolger daarvan gebruikt voor doorrekeningen op dit moment, bij bijvoorbeeld het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Centraal Planbureau (CPB) of het Planbureau voor de Leefomgeving? Kunt u aangeven waarvoor?
Het Carbontax-model wordt gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 37 van de recent gestelde Kamervragen heb toegelicht, is voor de doorrekeningen van deze voorstellen in 2018 opnieuw een modelupdate uitgevoerd om feitelijke ontwikkelingen tot en met 2017 en de meest recente toekomstprognoses te benutten in het rekenmodel.18 De parameters van het model zijn in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Tot 2025 vindt er een jaarlijkse monitoring plaats van de hierboven genoemde maatregelen en ontwikkelingen. Dit biedt ruimte om bij te sturen wanneer bijvoorbeeld modelactualisaties leiden tot nieuwe inzichten.
Kunt u aangeven of de huidige versie van CARbonTAX wetenschappelijk gevalideerd is? Zo ja, door wie en wanneer en kunt u daarvan het bewijs aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het huidige CARbonTAX model beter in voorspellen dan het CARbonTAX model 3.0 en kunt u daarvoor bewijs aanleveren?
Zie antwoord op vraag 23.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden er ruim voor het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op woensdag 13 februari 2019 zijn?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen de antwoorden op enkele vragen samen te nemen.
Het Oxfam rapport over vluchtelingenopvangkampen in Griekenland |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Felle kritiek op «Europa onwaardige» opvang Griekenland: «Dit is de hel»»?1
Ja.
Bent u geschokt over het feit dat dit rapport laat zien dat de beloofde verbetering van de omstandigheden van vluchtelingenopvangkampen nog steeds uitblijft?
Hoewel Griekenland regelmatig verbeteringen aanbrengt, voldoet de opvang op de Griekse eilanden al lange tijd niet. Hierover wordt ook met regelmaat met uw Kamer gesproken. Dit is teleurstellend, te meer daar de Europese Commissie, EASO, Frontex, de lidstaten en ngo’s grote inspanningen leveren en middelen ter beschikking stellen om de situatie te verbeteren.2
Klopt het dat er een persoon is overleden door het koude weer?
Op 8 januari is een 24-jarige man uit Kameroen op Lesbos overleden. De Griekse autoriteiten hebben geen mededelingen gedaan over de doodsoorzaak.
Welke rol ziet u voor uzelf om te voorkomen dat niet nog meer mensen omkomen door de kou?
Het kabinet is van mening dat Griekenland meer moet doen om de omstandigheden op de eilanden te verbeteren. Daarbij hoort ook dat er adequate medische voorzieningen moeten zijn.
Zoals onder meer door mij uiteengezet in het AO JBZ-Raad d.d. 5 december 20183 alsmede door premier Rutte in antwoord op een vraag van het lid Asscher tijdens het plenaire debat over de Europese Raad van 13-14 december 2018, doet het kabinet al het mogelijke om de situatie op de Griekse eilanden te verbeteren.4 De toestand van de Griekse opvang is steevast onderwerp van gesprek tussen Nederland en Griekenland, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk niveau. Zo sprak premier Rutte zijn Griekse collega bij de laatste twee Europese Raden aan op de situatie op de eilanden en benadrukte hij de noodzaak om deze te verbeteren. Ik deed het zelfde, zoals toegezegd tijdens het AO JBZ-Raad (Asiel- en Migratiedeel) op 5 december jl., en marge van de JBZ-Raad d.d. 6 en 7 december 2018 te Brussel, waarbij ik aandrong op het versnellen van de asielprocedures, meer terugkeer en humane opvangomstandigheden.5 Daarbij zij andermaal aangetekend, dat Griekenland verantwoordelijk is en blijft voor de opvang van migranten en asielzoekers op zijn grondgebied. Wel kan Nederland Griekenland daarbij ondersteunen, zowel bilateraal als via de Europese agentschappen Frontex en EASO. Nederland doet dit en zal dit blijven doen, zoals ook bepleit door uw Kamer. De toestand van de Griekse opvang zal wederom een van de agendapunten zijn bij mijn eerstvolgende bezoek aan Griekenland.
Deelt u de mening dat het een walgelijk feit is dat er slechts een enkele arts afgelopen jaar was om alleenreizende minderjarigen, zwangere vrouwen, zieken en slachtoffers van seksueel misbruik te screenen op kwetsbaarheid? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s na aanleiding van dit rapport? Zo ja, hoe kijken zij hier naar en zijn er concrete stappen besproken? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog doen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend of de hoge vertegenwoordiger Mogherini maatregelen heeft aangekondigd naar aanleiding van de immer barre omstandigheden in vluchtelingenopvangkampen? Heeft u contact met haar gehad? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog doen?
De Europese Commissaris verantwoordelijk voor asiel en migratie is de heer Avramopoulos. Bij voornoemd gesprek met mijn Griekse collega voorafgaand aan de JBZ-Raad van 6-7 december 2018, was ook Commissaris Avramopoulos aanwezig.6 Nederland heeft doorlopend contact met de Europese Commissie over de situatie in de Griekse opvang. Zoals u weet, pleit het kabinet steeds voor verbetering van de opvang en voor het sneller afronden van de asielprocedures in Griekenland, zodat diegenen die geen recht hebben op bescherming ook kunnen terugkeren. Dit doet de Commissie ook.7 Zoals ook hierboven gesteld, is Griekenland hiervoor in de eerste plaats verantwoordelijk. Hierbij ontvangt het veel financiële en materiële steun van de Europese Commissie, EASO, Frontex en de lidstaten.
Bent u van plan de uitkomsten van dit rapport te bespreken tijdens de volgende Raad Buitenlandse Zaken? Zo ja, welke oplossing gaat u aandragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het onzekere Nederlands vestigingsklimaat voor bedrijven door klimaatmaatregelen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het AD van 10 januari 2019 «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het Britse bedrijf Ineos in een nieuwe fabriek in Antwerpen investeert en niet in Rotterdam? Wat zijn de redenen geweest van Ineos naar Antwerpen te gaan in plaats van Rotterdam?
In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk.
INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze.
Klopt het dat de ambitieuze klimaatdoelstellingen van Nederland met betrekking tot CO2-reductie de voornaamste reden is dat de fabriek nu in Antwerpen en niet in Nederland wordt gebouwd? Zo nee, wat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat wij naar potentiële investeerders uitstralen dat we nog een «kop» op de Europese milieumaatregelen gaan zetten?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert en internationaal kan concurreren. Behoud van het level playing field voor bedrijven is een belangrijk uitgangspunt van het kabinet. De productie, inclusief de uitstoot en de banen, de grens over jagen is geen oplossing voor het wereldwijde klimaatvraagstuk. Het kabinet zet erop in dat we in Nederland eerder aan de transitie beginnen waardoor we een voorsprong opbouwen ten opzichte van andere landen. De industrie in Nederland heeft op die manier meer tijd om nieuwe ideeën en technologieën te ontwikkelen die wereldwijd geëxporteerd kunnen worden. De industrie in Nederland kan daardoor juist een koploperspositie verwerven in de wereldwijde transitie.
Wat betekent het voor onze economie dat het bedrijf zich niet in Rotterdam vestigt en wat betekent het voor onze werkgelegenheid?
Met deze investering had het Rotterdams industriecluster versterkt kunnen worden. De investering voorziet in een wereldwijd groeiende vraag naar belangrijke grondstoffen voor de chemie. Op basis van soortgelijke investeringen in het verleden is de verwachting dat deze nieuwe fabriek ook andere investeringen had kunnen aantrekken, met name van bedrijven die zich hogerop in de waardeketen bevinden.
INEOS heeft niet bekend gemaakt hoeveel banen met de nieuwe fabriek gemoeid zijn. In de berichtgeving van verschillende media werd de inschatting gemaakt dat het bij een keuze voor Rotterdam om circa 400 banen zou gaan.
Waarom zijn België en Duitsland aantrekkelijker dan Nederland op dit moment voor bedrijven om zich te vestigen?
Dit beeld herken ik niet. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman met kenmerk 2019Z00317.
Wat betekent de vestiging van het bedrijf in Antwerpen in plaats van in Rotterdam voor de totale CO2-uitstoot?
INEOS heeft aangegeven bij deze investering te werken met de nieuwste technologie. Op basis van destijds beschikbare informatie is de inschatting geweest dat de uitstoot van een nieuwe fabriek in Rotterdam gepaard zou gaan met circa 0,8 Mton CO2-uitstoot per jaar2. Mij is onbekend hoeveel de CO2-uitstoot zal gaan bedragen nu de nieuwe fabriek in Antwerpen wordt gebouwd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat door allerlei initiatieven chemische bedrijven op de Maasvlakte veel minder CO2 uitstoten dan bedrijven elders?
De Rotterdamse haven biedt uitstekende kansen aan de chemische en andere energie intensieve industrie om CO2-neutraal te gaan produceren. De grote concentratie van CO2-emissies in de haven biedt kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Daarnaast ligt de haven aan een ondiepe, maar een van de meest winderige zeeën ter wereld. Dit biedt een uitstekende kans voor offshore wind en duurzame energie voor de industrie en mogelijkheden voor CC(U)S. De Rotterdamse haven heeft met haar ligging en infrastructuur een uitstekende uitgangspositie om zich verder te ontwikkelen tot een biobased en circulaire hub.
Het bericht ‘Fileleed A2 Weert-Eindhoven: ‘snelle’ maatregelen laten op zich wachten’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht uit de Limburger: «Fileleed A2 Weert-Eindhoven: «snelle» maatregelen laten op zich wachten»?1
Ja.
Herkent u de aanhoudende problematiek rond het A2-traject Weert-Eindhoven?
In 2017 heeft de Programmaraad SmartwayZ.NL op basis van de resultaten van een MIRT onderzoek en de NMCA besloten tot het nader uitwerken en realiseren van een «no regret pakket» maatregelen. Het beeld in de NMCA 2017 is actueel. Afgelopen jaar is het verkeer in heel Nederland gegroeid. De groei op de A2 tussen Weert en Eindhoven wijkt daar nauwelijks vanaf. In de afweging ten opzichte van andere knelpunten in Nederland is er daarom niets gewijzigd in de positie van de A2 Weert–Eindhoven. De A2 Weert Eindhoven staat ook niet in de meest recente File Top 50 (MIRT projectenoverzicht 2019).
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de motie 34 775-A nr. 27 van de leden Sienot (D66) en Remco Dijkstra (VVD), waarin is gevraagd te onderzoeken of succesvolle maatregelen uit innovatieve projecten geïntegreerd kunnen worden in het programma Smartwayz en dan in het bijzonder op het traject Weert-Eindhoven? Zo ja, wat hebben de maatregelen opgeleverd? Zo nee, waarom zijn de maatregelen niet genomen?
Er zijn maatregelen genomen naar aanleiding van deze motie. Eén van de innovatieve maatregelen die sinds kort wordt toegepast is gedragsbeïnvloeding door middel van een reis-assistent. Deze maatregel wordt toegepast voor het traject Weert–Eindhoven, gericht op het verbeteren van de doorstroming, het verminderen van de CO2 uitstoot en de toename van gebruik van innovatieve diensten. De eerste tussenresultaten worden binnenkort verwacht. Binnen het programma SmartwayZ.NL worden daarnaast in de verkenningen naar de A58 Tilburg – Breda en de A67 Leenderheide – Zaarderheiken pakketten innovatieve maatregelen uitgewerkt, variërend van maatregelen gericht op bandenspanning tot veiliger en sneller invoegen. Deze zijn echter nog niet zover in de uitwerking, dat bepaald kan worden of toepassing op het traject Weert–Eindhoven kansrijk is.
Wanneer is het onderzoek naar de maatregelen voor toeritdosering, een verbeterde filesignalering en een verbeterde overgang tussen de verlichting afgerond en wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten?
De resultaten van het onderzoek naar toeritdosering worden in de eerste helft van 2019 verwacht. Filesignalering is al geplaatst; het effect is echter gering. Daarom wordt nu onderzocht of andere aanpassingen mogelijk zijn. Op dit moment is niet bekend wanneer dat onderzoek gereed is. Het onderzoek naar een verbeterde overgang tussen de verlichting op de A2 bij het verlaten van Leenderheide richting Maastricht is afgerond. Daarin kon niet worden aangetoond dat de voorgestelde overgang van licht naar donker hier aantoonbaar de doorstroming of veiligheid verbetert.
Welke redenen lagen ten grondslag aan het besluit om de bewegwijzering op genoemd traject toch niet aan te passen omdat er weinig heil van wordt verwacht? Waren deze redenen al bekend toen voor deze methode werd gekozen? Zo ja, waarom is dit dan toch als maatregel genoemd?
Voor de precieze aanpassingen van de bewegwijzering is nader onderzoek uitgevoerd naar mogelijke andere locaties voor de bewegwijzering. Daaruit is gebleken dat andere locaties geen effect zullen hebben op een betere doorstroming. Daarop is besloten de maatregel niet uit te voeren. Dit was nog niet onderzocht toen deze maatregel in het no regret pakket werd opgenomen.
Deelt u de opvatting dat het vergroten van een parkeerplaats bij een station en een app voor reisadvies niet direct bijdragen aan de doorstroom op dit traject?
Ik deel deze opvatting niet. Het verbeteren van alternatieven voor de auto en het geven van reisadvies op maat zijn beide maatregelen die het gebruik van een andere vervoerwijze of reizen op een ander tijdstip stimuleren en zo de doorstroming op dit traject kunnen verbeteren.
Welke stappen zullen worden gezet om dit traject te ontlasten en op welke termijn gaan deze stappen plaatsvinden?
De Programmaraad SmartwayZ.NL heeft opdracht gegeven de haalbaarheid te onderzoeken van aanvullende maatregelen uit het MIRT onderzoek uit 2017, niet zijnde verbreding. Op basis van de resultaten daarvan zal besluitvorming plaatsvinden.
Hoewel onderzoeken aantonen dat de files opgelost kunnen worden met extra asfalt is hier vooralsnog niet voor gekozen; waarom niet?
In 2017 is binnen het Programma SmartwayZ.NL samen met de regio het MIRT onderzoek A2 Weert Eindhoven uitgevoerd. Uit onderzoek bleek toen dat op de A2 congestie optreedt, maar uit de NMCA (2017) bleek ook dat er (landelijk en) in de regio Zuid-Nederland grotere mobiliteitsknelpunten zijn dan de A2 tussen Weert en Eindhoven. De economische verlieskosten in de regio kunnen effectiever worden beperkt door andere knelpunten aan te pakken. Rijk en regio hebben daarom in de Programmaraad SmartwayZ.NL de lijn ondersteund om geen verkenning door het rijk te laten starten voor een verdergaand maatregelenpakket op de A2, zoals een verbreding. De programmaraad SmartwayZ.NL heeft wel besloten tot nader uitwerken en realisering van een no regret pakket waarmee de problematiek op en om de A2 wordt verlicht. Met de voorbereiding en uitvoering van dit pakket is inmiddels gestart. Het programma houdt de vinger aan de pols om het pakket actueel te houden met effectieve maatregelen.
Is gezien de huidige situatie de plaatsing van de A2 in hoge en lage scenario’s van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) nog actueel?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Kringloopeconomie komt nog niet van de grond’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kringloopeconomie komt nog niet van de grond»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Heeft u opdracht gegeven voor het onderzoek naar de kringloopeconomie of is dit gedaan op eigen initiatief van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?
Het onderzoek is op eigen initiatief van PBL opgezet.
Kunt u het PBL verzoeken de top 25 van meest beperkende wet- en regelgeving voor de kringloopeconomie, waar zij in dit onderzoek tegenaan zijn gelopen, zo snel mogelijk met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
PBL heeft – op basis van literatuuronderzoek, een beperkte enquête, interviews en de inventarisatie van initiatieven – hindernissen voor circulaire initiatieven in kaart gebracht. Deze betreffen niet alleen wet- en regelgeving, maar ook in de maatschappij heersende normen, gewoontegedrag en onvolledige beprijzing van milieugebruik. In het rapport «Circulaire Economie in kaart» (PBL, 2019) wordt aangegeven dat slechts enkele hindernissen zijn gevonden en worden deze kort beschreven. Een systematisch overzicht van alle hindernissen biedt dit rapport niet; dat zou nader onderzoek vergen. Een top 25 van de meest beperkende wet- en regelgeving kan PBL op basis van deze inventarisatie daarom niet delen.
Het is belangrijk dat we alert zijn op overbodige of knellende regels waar innovatieve ondernemers tegenaan kunnen lopen. Wijzigingen in wet- en regelgeving moeten echter niet leiden tot onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu. In het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050»2 en de kabinetsreactie op de transitie-agenda heeft het kabinet een overzicht gegeven van haar aanpak voor beperkende wet- en regelgeving. In het Uitvoeringsprogramma circulaire economie dat uiterlijk in februari naar de Tweede Kamer wordt gestuurd is verder uitgewerkt welke stappen er concreet gezet worden.
Daarnaast kunnen sinds 2014 bij het programma «Ruimte in Regels»3 belemmeringen in regelgeving worden gemeld; deze worden vervolgens opgepakt en zo mogelijk weggenomen. Tot nu toe zijn ca. 150 belemmeringen opgelost.
Verder is in de zomer van 2018 de Taskforce Herijking Afvalstoffen gestart onder voorzitterschap van mevrouw Winnie Sorgdrager. De Taskforce zal knelpunten in de afvalregelgeving en de uitvoering en handhaving daarvan in kaart brengen en voorstellen doen voor oplossingen. Het gaat hierbij om knelpunten die de transitie naar een circulaire economie in de weg staan. De Taskforce zal na de zomer van 2019 haar rapport uitbrengen aan mij en de voorzitter van Unie van Waterschappen. Ik zal uw Kamer voor het eind van het jaar mijn reactie op het rapport sturen.
De berichten dat prijsvechter Level vanaf Schiphol gaat vliegen vanaf komende zomer en het bericht dat RyanAir stunt met prijzen van 5 euro naar Londen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het plan van prijsvechter Level om vanaf deze zomer vanaf Schiphol te gaan vliegen naar diverse Europese bestemmingen?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van berichten in de media hierover.
Worden hiervoor de laatste vrije slots op Schiphol gebruikt of alleen slots die nu aan een dochtermaatschappij zijn toebedeeld?
De verdeling van slots op Schiphol is de verantwoordelijkheid van de slotcoördinator. Als Minister ben ik bij dat proces niet betrokken. In algemene zin kan ik aangeven dat er meerdere mogelijkheden zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan nieuwe slots aanvragen en verkrijgen bij de slotcoördinator, mits deze beschikbaar zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan ook slots waarover zij al kan beschikken op een nieuwe bestemming inzetten of binnen dezelfde groep overdragen, bijvoorbeeld aan een dochtermaatschappij.
Op welke manier dragen deze vluchten bij aan de mainportfunctie van Schiphol?
In hoeverre de vluchten van luchtvaartmaatschappij Level zullen bijdragen aan de mainportfunctie zal onder andere afhangen van de bestemmingen en de bezetting van de vluchten, waarbij gedacht kan worden aan het aantal transferpassagiers op de vlucht. In aanvulling hierop vermeld ik dat het niet altijd om extra of nieuwe slots hoeft te gaan. Het is eveneens mogelijk dat het een nieuwe invulling betreft van slots waarover luchtvaartmaatschappijen reeds kunnen beschikken. Zie antwoord 2.
Is het selectiviteitsbeginsel van toepassing als maatschappijen en dochters van dezelfde koepel onderling slots ruilen of aan elkaar afstaan?
Het selectiviteitsbeleid is erop gericht om de schaarse capaciteit op Schiphol zo efficiënt mogelijk te benutten door verkeer dat niet gebonden is aan de diensten en infrastructuur van Schiphol te accommoderen op andere luchthavens, waaronder Lelystad Airport. Het doel hiervan is om de (inter)continentale knooppuntfunctie van Schiphol te behouden en verder te versterken.
Het selectiviteitsbeleid kan geen afbreuk doen aan de Europese slotverordening, waarin expliciet is bepaald dat moeder- en dochtermaatschappijen slots aan elkaar kunnen overdragen.
Klopt het dat de slotcoördinator geen manieren heeft om dergelijke vluchten te weren, of om vluchten die meer bijdragen aan de mainportfunctie te prioriteren?
De slotcoördinator heeft geen manieren om dergelijke vluchten te weren. De huidige prioriteitsregels die volgen uit de slotverordening bieden op dit moment geen mogelijkheid om bij gelijke geschiktheid te prioriteren op mainportgebonden verkeer. Omdat ik het wenselijk vind dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken te stimuleren, zet ik in op het creëren van aanvullende mogelijkheden voor toekomstige sturing. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan een regel op basis waarvan de slotcoördinator bij gelijksoortige aanvragen slots niet automatisch naar rato verdeelt, maar rekening houdt met de netwerkkwaliteit en duurzaamheid.
Bent u van mening dat de overheid de instrumenten zou moeten hebben om te kunnen prioriteren op schonere en stillere vliegtuigen, en bestemmingen die bijdragen aan de netwerkfunctie van Schiphol? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ik vind het wenselijk dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om het vliegen met schonere en stillere vliegtuigen te stimuleren. Hetzelfde geldt voor vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken. Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling hierop zal Nederland zich binnen de EU inspannen om ervoor te zorgen dat bij een herziening van de slotverordening er meer ruimte ontstaat voor nationaal beleid. Tot slot zet ik me ook in voor nieuwe instrumenten ten behoeve van een selectieve ontwikkeling van Schiphol. Denk daarbij aan de aangepaste verkeersverdelingsregel die op dit moment wordt geconsulteerd.
Zijn vluchten voor € 5 naar Londen vanaf Eindhoven Airport onderdeel van het Nederlands luchtvaartbeleid?2
Binnen de Europese Unie is sprake van een vrije luchtvaartmarkt waarin Europese luchtvaartmaatschappijen zelf hun tarieven kunnen bepalen. De overheid heeft wel de mogelijkheid om overheidsheffingen en/of -belastingen in te voeren die van invloed zijn op de totaalprijs die consumenten betalen om gebruik te maken van het vliegtuig. In dat kader wijs ik erop dat zoals afgesproken in het Regeerakkoord, thans invoering van een vliegbelasting wordt voorbereid.
Deelt u de mening dat de schaarse ruimte op onze luchthavens en de nog schaarsere milieuruimte zorgvuldig moeten worden ingevuld, en dat vluchten naar Londen voor € 5 hier geen onderdeel van zouden moeten zijn? Zo ja, welke instrumenten heeft u om dergelijke vluchten te voorkomen?
Zie de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
De berichten 'Ingreep ECB bij probleembank Carige is een oplossing ‘all’italiana’' en 'Italian populists dodge first big banking test' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de in de noten genoemde artikelen?1 2
Ja.
Wat vindt u van de acties van de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot de Italiaanse Banca Carige? Bent u het met de strekking van de artikelen eens dat er is gekozen voor een «Italiaanse oplossing»?
Net als sommige Europese banken heeft Carige te maken met structurele uitdagingen, waaronder een groot aantal niet-presterende leningen. De oplossingen hiervoor liggen in de eerste plaats altijd bij banken zelf. Op 2 januari 2019 is de ECB overgegaan tot een zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregel bij Carige. Zo heeft de ECB tijdelijke bewindvoerders aangesteld alsook het hogere management en leidinggevend orgaan afgezet.3 De actie van de ECB is op zichzelf nog geen oplossing voor de uitdagingen waar de bank mee te maken heeft. Het is in de eerste plaats een taak voor de bank en haar tijdelijke bewindvoerders om de stabiliteit van de bank te bewaken en ervoor te zorgen dat de bank aan de kapitaaleisen voldoet.
Recent communiceerde de Italiaanse overheid ook dat Carige toegang heeft tot een reeds bestaand garantieprogramma ten behoeve van liquiditeit.4 Bij zo’n liquiditeitsfaciliteit eist de Commissie onder andere dat banken solvabel zijn, een marktconforme vergoeding wordt betaald en banken die er op grote schaal gebruik van maken een herstructureringsplan indienen.5 In dezelfde communicatie werd ook gesproken over de mogelijkheid van een preventieve herkapitalisatie.6 Dit instrument is alleen bedoeld voor eventuele kapitaalbehoeften die ontstaan uit het adverse scenario van een stresstest en mag daarom niet worden gebruikt om bestaande of verwachte verliezen op te vangen. Bij deze vorm van staatssteun wordt ook vereist dat de aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden bijdragen door afschrijving en/of omzetting («bail-in tot en met junior»).7 Het is altijd aan de Europese Commissie om te oordelen of er bij maatregelen in de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofd is.
Hoe beoordeelt u deze oplossing, mede in het licht van de afgesproken EU-regels voor herstel en afwikkeling van banken en de eerdere oplossingen bij Banca Veneto en Banca Populare di Vicenza?
De richtlijn herstel en afwikkeling banken (BRRD) voorziet in zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen alsook het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten, waar in het geval van Carige gebruik van is gemaakt.8
De ECB concludeerde op 23 juni 2017 dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of dreigden te falen. Nadat de Single Resolution Board (SRB) oordeelde dat resolutie van deze twee banken niet in het publiek belang was, werden zij geliquideerd onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid.9 Over de Italiaanse bank Carige is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat deze faalt of dreigt te falen.
Wat is de rol van de Single Resolution Board (SRB) in het proces tot nu toe geweest?
Om snel en effectief in te kunnen ingrijpen wanneer banken in de problemen komen is een Europees resolutiemechanisme opgezet. Daarvoor maakt de SRB vooraf al per bank een plan waarin staat wat er gebeurt wanneer een bank faalt of dreigt te falen. Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat Carige faalt of dreigt te falen.
Welke stappen zijn er de afgelopen tijd gezet met de Banca Carige en wat heeft dat opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regels van de bankenunie geen veredelde menukaart zijn, waar je naar believen uit kunt kiezen?
De regels voor de bankenunie zien op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.10
Hoe voldoen de acties van de ECB aan de afgesproken regels in de Europese Unie met betrekking tot herstel en afwikkeling van banken (BRRD – banking recovery and resolution directive)? In hoeverre worden de aandeelhouders aangeslagen voor de bank die in de problemen is? In hoeverre worden de EU-regels met deze oplossing omzeild?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 spreekt de BRRD van vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen en het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten. Verder zijn de verliezen die een bank maakt altijd in de eerste plaats voor bestaande aandeelhouders. Indien een bank op last van de toezichthouder nieuwe aandelen moet uitgeven dan betekent dit dat bestaande aandeelhouders verwateren. Hun aandelen zullen dan minder waard worden. Als het een bank niet zelf lukt om private oplossingen te vinden zijn er in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt. Ik heb geen reden om aan te nemen dat van de EU-regels wordt afgeweken.
Wat zou de normale handelwijze zijn bij een niet systeem-relevante bank als Carige? In hoeverre is een bail-out aan de orde? Bent u van mening dat een bail-out bij niet systeem-relevante bank onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in antwoord 7, gelden voor alle Europese banken strenge afspraken voor wanneer zij in problemen komen. Toezichthouders hebben conform dit raamwerk verschillende mogelijkheden om problemen bij banken aan te pakken. Het gebruik daarvan zal afhankelijk zijn van de specifieke casus. Indien een private oplossing of garantieloket openstaat voor alle banken, dan kan deze in principe ook worden gebruik voor niet systeemrelevante banken. In de voorliggende casus is kapitaalsteun vanuit de overheid vooralsnog niet aan de orde. Aan eventuele kapitaalsteun in de vorm van een preventieve herkapitalisatie is ook de voorwaarde verbonden dat deze moet dienen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat vermijden. Daardoor kan dit instrument minder geschikt zijn voor banken waarvan een eventueel falen maar een beperkte impact heeft. Daarnaast dient bij kapitaalsteun altijd een bail-in tot en met junior plaats te vinden. Om de eventuele noodzaak van kapitaalsteun in de toekomst te verminderen dienen banken waarvoor resolutie de strategie zal zijn de komende jaren extra bail-inbare buffers («MREL») op te bouwen.
Deelt u de mening dat de «intergovernmental agreement» van het Single Resolution Fund (SRF) altijd als voorwaarde de 8% bail-in heeft? Kunt u bevestigen dat dit het geval moet zijn, indien er bij Carige een «resolution» komt en het SRF wordt aangesproken?
De voorwaarden voor gebruik van het SRF staan omschreven in de SRM-verordening.11 Bij gebruik van het SRF voor het absorberen van verliezen of herkapitaliseren van een bank in resolutie geldt dat verliezen ter grootte van ten minste 8% van de balans eerst door aandeelhouders en schuldeisers moeten zijn gedragen.
Waarom wordt er afgeweken van de BRRD-regels? Wat betekent dit voor de toekomst van de toepassing van de BRRD-regels? In hoeverre werken de BRRD-regels in de praktijk nu en hoe worden ze toegepast?
Het is aan de Europese Commissie en toezichthouders om de regels toe te passen zoals ze zijn afgesproken. Ik heb geen reden om aan te nemen dat wordt afgeweken van de BRRD-regels.
Hoe kwam Banca Carige uit de eerder uitgevoerde stresstests? In hoeverre voldoet Banca Carige aan de nieuw afgesproken normen voor de niet presterende leningen (NPL’s)? Indien Carige goed uit de stresstest kwam, wat zegt dit dan over de stresstest en moet die dan niet strenger worden? Indien Carige slecht uit de stresstesten is gekomen, wat is er vervolgens met de uitkomst gedaan?
Carige was in 2014 onderdeel van een exercitie die bestond uit een grondige gezondheidstoets (Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Op het meetmoment van de exercitie had een aantal banken, waaronder Carige, een kapitaaltekort. Eventuele tekorten hebben de banken zelf moeten oplossen door middel van uitgiftes van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen.12 Ook na 2014 kunnen banken nieuwe verliezen hebben geleden en dus met nieuwe tekorten te maken hebben gekregen. Ik kan echter niet oordelen in hoeverre dit specifiek bij Carige het geval is. Zo zat Carige niet in de in 2018 door Europese Bankenautoriteit (EBA) gepubliceerde stresstestresultaten.13 Wel kunnen als onderdeel van de jaarlijkse kapitaalbeoordeling van individuele banken (SREP) door toezichthouders interne stresstesten worden uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn echter niet openbaar.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan tijdens het algemeen overleg Eurogroep van 15 november 2018, dat er niet wordt afgeweken van de regels die we in Europees verband hebben afgesproken en dat het niet zo problematisch is, omdat het een privaat fonds is dat door andere banken wordt gevuld?
Ja. Het is in de eerste plaats aan banken om zelf private oplossingen te vinden. Tijdens het algemeen overleg is gesproken over private oplossingen. Intussen heeft Italië aangekondigd dat Carige gebruik kan maken van reeds bestaande garanties ten behoeve van liquiditeit. Ook zou Italië de route van preventieve herkapitalisatie verkennen. Binnen de regels van de bankenunie bestaan nog altijd mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.
Bent u bereid om dit punt aan te kaarten bij de eerstvolgende Eurogroep/Ecofin-vergadering? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Europese vergaderingen zet ik in op verbetering van het raamwerk, bijvoorbeeld waar het gaat om de opbouw van bail-inbare buffers en de meerwaarde van AQRs om te bepalen of aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie is voldaan.14 Zoals blijkt uit voorgaande antwoorden, zie ik vooralsnog geen aanleiding om deze casus zelf op te brengen.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het AO Eurogroep/Ecofin van 17 januari 2019?
Ja.
Albanië, dat zijn verplichtingen met de EU onder de Stabilisatie - en Associatieovereenkomst (SAA) niet nakomt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief die de voorzitter van de commissie Europese Zaken in het parlement van Albanië aan de Europese Commissie (de Eurocommissarissen Hahn, Bienkowska en Bulc) geschreven heeft, waarin hij aangeeft dat de aanbesteding voor het vliegveld in Vlorë onderhands aan drie Turkse ondernemingen plaatsvond en waarin hij stelt dat het opzetten van Air Albania niet volgens de EU-regels van aanbesteding verliep?1
Ja.
Wilt u aan de Europese Commissie vragen wat de reactie op de brief is en daarvan een afschrift aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat een mogelijke schending van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (SAA) tussen de EU en Albanië, met betrekking tot de aanleg van het nieuwe vliegveld in Vlorë of bij het opzetten van Air Albania, zal worden bezien in het kader van de algehele evaluatie van de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. De Commissie zal deze zaken met de Albanese overheid bespreken in het kader van een geplande meer uitgebreide beoordeling van openbare aanbestedingen en van het wettelijk kader voor vrije concurrentie en staatssteun in Albanië in de komende maanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Albanië zowel bij de aanleg van het nieuwe vliegveld van Vlorë als bij het opzetten van Air Albania zich niet aan de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de EU en Albanië gehouden heeft en de zaken onderhands toegespeeld heeft aan Turkse ondernemingen, een Albanees staatsbedrijf en een Albanees bedrijf dat net negen dagen oud was bij de gunning en geen ervaring heeft in de luchtvaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kent u andere voorbeelden waarbij de voorzitter van een commissie in het parlement zelf aangeeft dat het betreffende land zich niet aan internationale verdragen met de EU houdt?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat er eerder een klacht is ingediend waarin werd aangevoerd dat een schending had plaatsgevonden van het SAA tussen de EU en Albanië op het gebied van openbare aanbestedingen en competitie/staatssteun. De juridische dienst van de Commissie heeft een onderzoek ingesteld. De conclusie van het onderzoek was dat er geen schending van de regels van de SAA werd vastgesteld.
Welk gevolg heeft het dat Albanië zich niet aan SAA-artikel 74 lid 3 gehouden heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een voorbeeld geven van een groot project in Albanië waar de aanbesteding netjes volgens de EU-regels verlopen is?
Het is de Commissie die primair toezicht houdt op de naleving van de SAA tussen de EU en Albanië en de mate waarin Albanië voldoet aan het EU acquis in het kader van het EU toetredingsproces. Het kabinet is niet betrokken bij de beoordeling van de toepassing van bestaande regels in individuele zaken en is daarom niet in de positie om een dergelijk voorbeeld aan te dragen. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 evalueert de Commissie in algemene zin de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. Dit wordt meegenomen in de voortgangsrapportage over Albanië die de Commissie dit voorjaar zal uitbrengen. Het kabinet zal hier in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages op ingaan.
Wanneer wordt deze casus besproken in de SAA-raad, zoals voorzien in artikel 126 van de SAA-overeenkomst?
De casus is niet geagendeerd in de SAA-Raad.
Kunt u voor Albanië aangeven welke verplichtingen het land nakomt uit de SAA-overeenkomst en welke niet?
De Commissie geeft aan dat er op dit moment geen schending van de SAA-verplichtingen is bevestigd. Het kabinet volgt het oordeel van de Commissie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van recente ontwikkelingen in de verhouding tussen Nederland en Iran voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Iran |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok: Iran zat waarschijnlijk achter liquidaties in Nederland»?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers uit Iran hebben in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 in Nederland asiel aangevraagd? In hoeveel gevallen is in de genoemde jaren een asielvergunning verleend? Hoeveel afgewezen asielzoekers uit Iran zijn in deze jaren vrijwillig vertrokken of teruggestuurd naar Iran? Is bekend hoe het (afgewezen) asielzoekers die naar Iran zijn teruggekeerd na hun terugkeer in Iran is vergaan? Zo nee, waarom niet?
De aantallen eerste asielaanvragen van Iraniërs over de genoemde jaren is als volgt: in 2015 zijn afgerond 1.880 eerste aanvragen ingediend, in 2016 880, in 2017 720 en in 2018 1.870. In 2015 zijn afgerond 230 aanvragen toegekend, in 2016 390, in 2017 680 en in 2018 280. Ik merk daarbij op dat een aanvraag soms in het ene jaar is ingediend en in het volgende jaar is ingewilligd. Het betreft hier alleen de inwilligingen op eerste aanvragen en niet de inwilligingen in de beroepsfase.
Van 2015 tot en met 2018 zijn afgerond 460 vreemdelingen aantoonbaar teruggekeerd naar Iran onder toezicht van de DT&V. Hiervan zijn afgerond 30 gedwongen teruggekeerd.
Tijdens de asielprocedure vindt een individuele beoordeling van de situatie plaats op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat terugkeer veilig en verantwoord is. Zoals ook geldt voor alle andere landen waar asielzoekers vandaan komen, is er geen aanleiding om in te zetten op monitoring na terugkeer.
Op basis van welke (recente) informatie wordt op dit moment door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeeld of iemand uit Iran asiel wordt verleend? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor risicogroepen zoals politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor de positie van de Ahwazi, een Arabisch volk uit de Iraanse regio Khoezestan? Vindt u het algemene ambtsbericht over Iran uit mei 2017 nog voldoende actueel? Zo nee, wat gaat u doen om dit te actualiseren? Zo ja, waarom wel?
Uw Kamer is in 2017 per brief geïnformeerd over de beleidswijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van het Algemene Ambtsbericht Iran van mei 2017.2 Uit het ambtsbericht is gebleken dat personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet kunnen doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Daarom zijn deze personen door mijn voorganger aangeduid als risicogroep.
De IND beslist op aanvragen met in achtneming van dit algemene ambtsbericht. Uiteraard worden ook andere openbare bronnen betrokken die zijn verschenen na het uitbrengen van het ambtsbericht, zoals rapporten van het UK Home Office, US Department of State, de VN of mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en HRW. Het is uiteraard afhankelijk van de specifieke zaak die voor ligt welke informatie door de IND bij een individuele zaak wordt betrokken. Bij elke beoordeling wordt de algehele situatie betrokken waarin de risicogroepen of bevolkingsgroepen zoals Ahwazi zich bevinden en met welke mensenrechtenschendingen zij te maken kunnen krijgen. De informatie in het ambtsbericht en hetgeen voor het overige blijkt uit openbare bronnen is voldoende om op een zorgvuldige wijze op asielaanvragen van Ahwazi te beslissen.
Ik verwacht dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het voorjaar het nieuwe algemeen ambtsbericht over Iran publiceert.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Nederland baseert het beleid op artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn; ik heb op dit moment geen signalen dat het Nederlandse beleid significant afwijkt van het beleid van andere lidstaten.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Ahwazi in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u gezien de huidige ontwikkelingen in de relatie tussen Nederland en Iran gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid betreffende Iran? Ziet u redenen om de risicogroepen in het asielbeleid voor Iran uit te breiden naar aanleiding van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld naar voormalige oppositieleden of activisten, familieleden van (voormalig) politieke activisten, politieke oppositieleden en mensenrechtenactivisten? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u het landenbeleid aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in de moord in Nederland op Ahmad Mola Nissi, een Ahwazi en leider van de ASMLA, aanleiding om het asielbeleid ten aanzien van Ahwazi te herbezien? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Ahwazi die uit Nederland komen door Iran snel gezien worden als «politiek geëngageerd», omdat er in Nederland een aantal Ahwazi organisaties actief zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor het asielbeleid ten aanzien van deze groep?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 6 kunnen personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten te komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Hiervoor is een aparte risicogroep opgenomen in het landenbeleid Iran. Ik zie nu geen aanleiding om het landenbeleid Iran aan te passen.
Privacyregels die gelden voor de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Over welke informatiebronnen kan de inspecteur van de Belastingdienst beschikken bij de controle op de juistheid van aftrekposten in de inkomstenbelasting? Geldt daarbij een hiërarchie, moet bijvoorbeeld eerst aan de belastingplichtige om nadere toelichting gevraagd worden alvorens andere bronnen te gebruiken?
In hoeverre kan de inspecteur derden vragen om informatie om de juistheid van een aftrekpost te controleren?
In beginsel zal de inspecteur bij een controle op een rechtmatig en juist gebruik van een aftrekpost eerst informatie opvragen bij de belastingplichtige zelf. Daarnaast kan ook informatie worden verzocht van derden die kwalificeren als administratieplichtigen (als bedoeld in artikel 52, tweede lid, AWR) of bepaalde overheidsorganen. Het betreft hier alleen informatie die voor de belastingheffing of de uitvoering van de belastingwetgeving van belang is. Verder kan de inspecteur gebruik maken van open bronnen om de aangifte te controleren.
Adminstratieplichtigen zijn in beginsel verplicht desgevraagd (informatie uit) gegevensdragers die zij houden voor een belastingplichtige aan de inspecteur te verstrekken (art. 48, eerste lid, AWR). Zij kunnen zich daarbij niet beroepen op een eventuele plicht tot geheimhouding, zelfs niet als die bij een wettelijke bepaling is opgelegd (art. 51 AWR).
Bepaalde aangewezen administratieplichtigen zijn bovendien verplicht om uit eigen beweging (spontaan) bij of krachtens de wet bepaalde informatie die voor de belastingheffing van belang kan zijn aan de inspecteur te verstrekken (art. 53, tweede lid, AWR jo. art. 10.8 Wet inkomstenbelastingen 2001 jo. art. 22 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).
De informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden geldt niet voor administratieplichtigen die een geestelijk ambt bekleden, notaris, advocaat, arts of apotheker zijn. Zij mogen zich, als zij uit hoofde van hun ambt, stand of beroep tot geheimhouding verplicht zijn, beroepen op het verschoningsrecht en derhalve weigeren aan de informatieplicht te voldoen (artikel 53a, eerste lid, AWR).
Is het toegestaan dat een inspecteur contact opneemt met een arts om bijvoorbeeld de juistheid van aftrek voor een dieet te controleren?
Ja, dat is toegestaan. In veruit de meeste gevallen is de informatie die een belastingplichtige overlegt voldoende om de aftrekpost te beoordelen en neemt de inspecteur hooguit contact op met een arts om de door de belastingplichtige overgelegde bewijsstukken te verifiëren. Artsen zijn administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid, AWR. Op grond van artikel 53a, eerste lid, AWR mogen artsen weigeren om aan de informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden te voldoen, omdat zij vanwege hun beroep tot geheimhouding verplicht zijn. Dit betekent echter niet dat het de inspecteur niet is toegestaan om informatie of toelichtingen bij een arts (op) te vragen. In de uitspraak van 18 maart 2016 van het Gerechtshof Den Bosch2 is bepaald dat het niet tegen de beginselen van behoorlijk bestuur indruist als een inspecteur een toelichting vraagt op een door een huisarts afgegeven gezondheidsverklaring. Het recht op privacy van de belastingplichtige wordt hier gewaarborgd door het verschoningsrecht waar een arts zich op kan beroepen.
Hoe verhouden privacyregels en het medisch beroepsgeheim zich tot het verstrekken van informatie door artsen aan de inspecteur?
Een arts, die door de inspecteur wordt bevraagd ten behoeve van de belastingheffing van zijn patiënt, kan vanwege het medisch beroepsgeheim weigeren om de verzochte informatie te verstrekken aan de inspecteur. Door dit verschoningsrecht uit artikel 53a, eerste lid, AWR wordt de privacy van een belastingplichtige gewaarborgd.
Kunt u toezeggen dat de inspecteur nooit zelfstandig artsen zal vragen om informatie over belastingplichtigen, zodat de privacy geborgd blijft en mensen geen zorg mijden wegens angst voor problemen met de fiscus? Kunt u tevens toezeggen dat een arts nooit informatie aan een patiënt hoeft te verstrekken indien daarom gevraagd wordt door een inspecteur van de Belastingdienst?
Het niet vergoeden van een uitname van siliconenprotheses op basis van siliconenincompatibiliteit door zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de afwijzing van Zilveren Kruis Achmea om de uitname van siliconenprothese bij mevrouw R te vergoeden ondanks het gegeven dat de behandelend specialist dit geïndiceerd acht?1
Zorginstituut Nederland heeft in zijn standpunt van 31 mei 2018 uitgesproken in welke situaties sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen (explantatie) van een borstimplantaat en deze explantatie tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet behoort. Het Zorginstituut geeft in zijn standpunt aan dat in geval van aanhoudende systemische klachten, sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen van het siliconen borstimplantaat. Hierbij gelden wel voorwaarden, namelijk dat is gebleken dat patiënten niet positief reageren op andere behandelingen gericht op het verminderen van de systemische klachten. Explantatie van de borstprothese moet gezien worden als een laatste middel («last resort»). Dit betekent dat het gaat om anderszins uitbehandelde patiënten die voorafgaand aan de explantatie onder behandeling zijn geweest voor hun systemische klachten door een medisch specialist, zoals een internist of klinisch immunoloog. Verder moeten de klachten aantoonbaar fysiek en/of sociaal disfunctioneren veroorzaken.
Uit de informatie die ik van Zilveren Kruis heb verkregen over de beslissing om de explantatie van de siliconen borstprothesen bij mevrouw R. niet uit de basisverzekering te vergoeden, is het volgende gebleken.
In juni 2017 is een eerste aanvraag voor vergoeding van de verwijdering van borstprothese afgewezen. Redenen voor die afwijzing waren onder meer:
In september 2018 is een nieuwe aanvraag bij de zorgverzekeraar ingediend. Omdat deze aanvraag te weinig gegevens bevatte heeft Zilveren Kruis aanvullende vragen gesteld. Zo is expliciet gevraagd welke andere behandelingen tot dan toe hebben plaatsgevonden om de klachten weg te nemen. Aangezien -ondanks de expliciete vraag van haar zorgverzekeraar daarnaar- door of namens verzekerde geen informatie is verstrekt over voorliggende behandelingen die geen effect hebben gehad, is er geen sprake van explantatie van borstprothese als laatste behandelmogelijkheid of als laatste middel. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor medische noodzaak in het hiervoor genoemde standpunt van het Zorginstituut over het verwijderen van siliconen borstimplantaten bij aanhoudende systemische klachten.
Indien mevrouw R. het niet eens is met de beslissing van haar zorgverzekeraar, zou zij zich kunnen wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ is de aangewezen instantie die bemiddelt dan wel een uitspraak doet bij klachten en geschillen tussen verzekerden en zorgverzekeraars over de vergoeding van zorg.
Dient de verwijdering toch niet voor vergoeding in aanmerking te komen gezien het standpunt van het Zorginstituut Nederland dat patiënten met systemische klachten door de siliconenprothese recht hebben op een dergelijke vergoeding?2 Zo ja, wilt u dan uw conclusie delen met alle zorgverzekeraars, zodat alle vrouwen die in eenzelfde positie verkeren als mevrouw R eenzelfde recht daaraan kunnen ontlenen?
Neen. Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt is in de situatie van mevrouw R. niet voldaan aan de voorwaarden voor een medisch noodzaak die het Zorginstituut in zijn standpunt heeft opgenomen. Daarom is vergoeding uit de basisverzekering niet mogelijk.
Het bericht ‘Planbureau rommelt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Planbureau rommelt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als een onafhankelijk en wetenschappelijk adviesinstituut van de overheid onjuiste en ongefundeerde gegevens publiceert? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De inhoudelijke kwaliteit en onafhankelijkheid van het PBL is gewaarborgd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus, (Stcrt. 2012, nr. 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over de onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau.
Cruciaal is de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL-werk. Het PBL bewaakt deze met zijn beleid voor kwaliteitsborging. Daarin heeft het Begeleidingscollege PBL een essentiële rol als onafhankelijke toezichthouder op zowel de wetenschappelijke kwaliteit als de maatschappelijke relevantie van het PBL-werk. Tevens is onderdeel van het kwaliteitsbeleid de periodieke internationale visitatie van het PBL waarmee de hoogste wetenschappelijke kwaliteitseisen en de beleidsmatige en maatschappelijke relevantie worden geborgd en bevestigd. In 2012 en in 2017 zijn deze visitaties uitgevoerd. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Het bovenstaande waarborgt in mijn ogen nu en in de toekomst voldoende de onafhankelijkheid en kwaliteit.
Vindt u dat de overheid haar beleid moet bepalen op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vergewist u zich van onafhankelijke wetenschappelijke juistheid?
Wetenschappelijk onderzoek is één van de bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid. Op de onafhankelijkheid en de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL ben ik reeds ingegaan in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens de Kamer zo snel als mogelijk op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het nadere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) omtrent de impact van vlees op het klimaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel verwacht u de Kamer te kunnen informeren?
Van een nader onderzoek zoals dit in uw vraag wordt genoemd is geen sprake.
In het Nederlandstalige publicatie-bericht van het PBL bij het wetenschappelijk artikel uit 2014 was niet expliciet gemeld dat het om een daling binnen de landbouwgerelateerde uitstoot van broeikasgassen ging. In het Engelstalige publicatiebericht stond dat wel vermeld. Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht op zijn website aangepast.
Hoe verklaart u de in eerste instantie onjuiste, te hoog berekende uitstoot van broeikasgassen (daling van 40%) door het PBL?
De daling met 25 tot 40% van de landbouwgerelateerde uitstoot in het wetenschappelijk artikel behoeft geen aanpassing, omdat er geen sprake is van een berekeningsfout. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verklaart u het verschil in uitkomst na rectificatie, het verschil tussen de 9% van het PBL en de 2 tot 4% van de stichting Agri Facts, gezien stichting Agri Facts bij het berekenen van de cijfers gebruik maakt van dezelfde data als het PBL?
Het aandeel van de 9% die het PBL noemt in het publicatiebericht betreft de omvang van landbouwgerelateerde broeikasgasemissies op de totale EU-emissies. Op deze omvang is, zoals het PBL aangeeft, een winst te boeken van 25 tot 40%. Rekenkundig kom je dan op een afname van 2 tot 4% van de totale EU-emissies. Deze 2 tot 4% worden zowel genoemd door de Stichting Agri Facts als het PBL.
Is het PBL-onderzoek naar de impact van vlees op het klimaat ongevraagd? Zo nee, wie heeft opdracht gegeven voor het houden van het onderzoek?
De ministeries hebben niet om een dergelijk onderzoek verzocht.
Het artikel waar in de Kamervraag aan wordt gerefereerd is gebaseerd op meerdere onderzoeken van het PBL en van verschillende (inter)nationale instituten, waaronder Wageningen Research.
De onderzoeken van het PBL die bijdroegen aan het artikel zijn uitgevoerd vanuit de jaarlijkse werkprogramma’s van het PBL. De directeur van het PBL stelt conform de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Stcrt. 2012, nr. 3200) jaarlijks het werkprogramma vast na overleg met de ministeries en gehoord hebbende de ministerraad.
Het onderzoek van Wageningen Research is uitgevoerd binnen de Wettelijke OnderzoeksTaken Natuur en Milieu van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
In hoeveel gevallen is er beleid gemaakt op basis van onjuiste of voorbarige PBL-gegevens?
Mij zijn geen gevallen bekend.
Bent u voornemens verder onderzoek te doen naar de feitelijke correctheid van de gegevens en adviezen van het PBL uit het verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit onderzoeken?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In mijn antwoord op vraag 2 ben ik nader ingegaan op de borging van de kwaliteit van het onderzoek van het PBL.
In hoeveel en welke gevallen in de afgelopen tien jaar hebben de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) adviezen van het PBL gebruikt bij het maken van beleid (graag een uitsplitsing per jaar en per ministerie)?
De ministeries van LNV, IenW en EZK gebruiken dagelijks rapporten en adviezen voor de vormgeving van beleid, waaronder die van het PBL. Deze rapporten zijn één van de bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid.
Deelt u de mening dat het niet correct weergeven van de feiten in strijd is met de wetenschappelijke kwaliteit die het PBL zegt na te leven? Zo nee, hoe verklaart u bovengenoemd voorbeeld, de onderbouwing van het PBL over het rapport Evaluatie Meststoffenwet 2016 waarin vooral is gewerkt met aannames en niet met harde feiten en het onderzoek Sjoemelnatuur waarin door middel van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) is ontdekt dat het PBL een onjuist beeld neerzet van de biodiversiteit in Nederland?
Ik heb eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 hoe de kwaliteit van het werk van het Planbureau geborgd wordt.
Het Syntheserapport van de Evaluatie Meststoffenwet 2016 is gebaseerd op een groot aantal onderzoeken, veelal uitgevoerd door kennisinstituten als Wageningen Environmental Research. PBL verwijst in zijn teksten naar deze onderzoeksrapporten. Daar ontwikkelingen, scenario’s of handelingsperspectief worden beschreven, worden feiten gebruikt en aannames gedaan. Uitgaan van aannames, mits duidelijk aangegeven, is een normale wetenschappelijke aanpak.
Over het onderwerp Sjoemelnatuur zijn in december 2015 Kamervragen gesteld en is door de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu op 25 januari 2016 een antwoordbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015- 2016, nr. 1272). Ik ga verder op dit onderwerp in bij de beantwoording op van de Kamervragen over dit onderwerp die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2176).
Zijn er u nog andere voorbeelden bekend? Zo ja, welke (bijvoorbeeld op gebied van waterkwaliteit, ammoniak)?
Nee, mij zijn geen gevallen bekend.
Kunt u uitgebreid in gaan op de genoemde voorbeelden en kunt u per voorbeeld aangeven of er bij de beleidsvorming aanpassing heeft plaatsgevonden nadat bleek dat het advies van PBL niet juist was?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Erkent u dat de betrouwbaarheid van PBL-adviezen door deze onjuiste gegevens in het geding komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de toekomstige adviezen van het PBL?
Voor de betrouwbaarheid van het PBL verwijs ik u naar de werkwijze van het PBL, zoals ik deze heb uitgelegd in mijn antwoord op vraag 2. De onafhankelijkheid en kwaliteit van het PBL zijn in mijn ogen voldoende geborgd.
De genoemde (gerectificeerde) cijfers in het Telegraafbericht komen uit het artikel «Food choices, health and environment: Effects of cutting Europe’s meat and dairy intake», waarin ook de uitstoot van stikstof (ammoniak en nitraat) wordt benoemd; geldt de stikstofdaling ook alleen voor de landbouw gerelateerde emissies? Zo ja, waarom wordt dit niet benoemd door het PBL? Zo nee, heeft het PBL ook deze cijfers nogmaals onderzocht op juistheid?2
De stikstofdaling geldt ook alleen voor de landbouwgerelateerde emissies. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 voor wat betreft de wijziging in het publicatiebericht van het PBL.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zou eind 2018 een brief aan de Kamer doen toekomen over verschillende zaken rondom ammoniak (Kamerstuk 32 670, nr. 139); wanneer verwacht u de brief plus het rapport van het Rathenau Instituut naar de Kamer te sturen?
De brief en het rapport zijn op 14 januari 2019 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 670, nr. 143).
Wordt in het genoemde rapport onder vraag 16 ook de onderbouwing geleverd van een aantal (recent genomen) maatregelen met betrekking tot bijvoorbeeld de toediening van mest? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze onderbouwing alsnog met de Kamer gedeeld?
Nee, het rapport van het Rathenau Instituut bevat geen onderbouwing van een aantal aan mest gerelateerde maatregelen, want het rapport gaat over een ander thema. De gevraagde onderbouwing van recente maatregelen, zoals de toediening van mest, is in de Kamerbrief van 19 december 2018 gegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 346). Ook in de toelichting op de gepubliceerde regelgeving op 24 december 2018 staat de onderbouwing (Stcrt. 2018, nr. 70802).
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is hierboven gebeurd.
Het bericht 'Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten»?1 En zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Het aangehaalde mediabericht betreft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij de leiding van die eenheid zijn geen gevallen bekend van aan te houden personen die niet werden aangehouden, vanwege de langere reistijd naar een cellencomplex.
Waarop is de uitlating van de betreffende eenheidsleiding «We herkennen het beeld vanuit Bergen op Zoom niet als zodanig» gebaseerd? Wat betekent «als zodanig»?
De leiding van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant herkent niet het beeld zoals geschetst specifiek vanuit Bergen op Zoom door de betreffende ACP-voorzitter. Ik erken dat er eenheden zijn met een groot verspreidingsgebied en dat dat betekent dat het incidenteel voorkomt dat er langere aanrijtijden naar politiecellencomplexen zijn.
De politie weegt in haar huisvestingsbeleid voor de politiecellencomplexen alle bestaande belangen met elkaar af om in balans hiermee de locaties te bepalen.
Bent u bekend met het feit dat er al geruime tijd en door steeds meer agenten wordt geklaagd over de nadelige gevolgen van het sluiten van politiebureaus, waaronder de lange reistijden met verdachten naar locaties waar verdachten ondergebracht kunnen worden? Zo nee, wordt het dan niet eens tijd om bij diverse eenheden, verspreid over Nederland, hierover met agenten in gesprek te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat de in vraag 2 aangehaalde uitlating van de eenheidsleiding onjuist is, het probleem miskent en daarmee een schoffering is van de aldaar werkzame agenten?
Het is goed dat de politie in kaart heeft waar in het land eventuele knelpunten zijn. Ik ben regelmatig in het land in gesprek met agenten over de ervaren werkdruk. Hier komt ook de problematiek van reistijden naar arrestantencomplexen aan de orde. De politie kijkt naar een acceptabele norm voor rijtijden met arrestanten. Ik zie ook dat voor langere reistijden naar cellencomplexen in de praktijk goede oplossingen worden ontwikkeld. Zoals recent naar aanleiding van het voornemen van de samenvoeging van de politiecellencomplexen te Amsterdam. Hierbij is ook gekeken naar het vervoer van de arrestanten, waar door middel van het laten rijden van politiebussen tussen de bureaus en de politiecellencomplexen door de politie een oplossing voor onder andere het mogelijke knelpunt van de aanrijtijden is gevonden. Eenzelfde oplossing voor het vervoeren van arrestanten door middel van het laten rijden van speciale politiebussen is gevonden in het basisteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden. Op deze wijze worden de agenten in dit basisteam die de noodhulp uitvoeren, ontlast en kunnen zij gewoon inzetbaar blijven.
Deelt u de mening dat de sluiting van politiebureaus een bezuinigingsmaatregel is van het kabinet Rutte II welke niet past in het huidige tijdsbeeld en zo spoedig mogelijk met worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. Het kabinet investeert daarom in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Daarvoor is andersoortige en minder fysieke huisvesting benodigd. Op basis van besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. Hierbij wordt bij de keuze van de locaties van de politiebureaus rekening gehouden met goede spreiding, acceptabele aanrijtijden en de veiligheidssituatie.2
Deelt u de mening dat het vervangen van politiebureaus door locaties bij gemeentes en mobiele locaties niet kan voorzien in het gat dat wordt geslagen door het sluiten van politiebureaus, omdat alleen op politiebureaus verdachten kunnen worden ingesloten? Zo nee, waarom niet?
Niet op alle politiebureau zijn politiecellen. Voor het vervoer van verdachten naar cellencomplexen moeten verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanpak hiervan de belangen in balans zijn. Om die reden wordt op dit moment het huisvestingsbeleid ten aanzien van politiecellencomplexen door de politie herzien, waarbij onder andere geldt dat politiecapaciteit zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het is daarom efficiënter om arrestanten op minder locaties onder te brengen. Naast een acceptabele aanrijdtijd moeten de cellencomplexen aan alle vereisten voldoen en er zijn bijvoorbeeld voor elke dienst minimaal twee arrestantenverzorgers per cellencomplex vereist.
Het gebruik van pepperspray in het Turkse consulaat in Rotterdam en het feit dat niemand daarvoor vervolgd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkije trekt beveiliger consulaat Rotterdam die pepperspray gebruikte terug», waarin een woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zegt dat de kwestie in overleg met Turkije is opgelost, doordat de Turkse autoriteiten zelf hebben besloten de beveiliger terug te trekken?1
Ja.
Kunt u een beschrijving geven van wat er zich heeft voorgedaan in het Turkse consulaat in Rotterdam in mei 2018?
In het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een medewerker van het consulaat-generaal pepperspray heeft gebruikt tegen een bezoeker.
Klopt de bewering van burgemeester Aboutaleb dat beveiligers [meervoud] geen vergunning hadden pepperspray te gebruiken en dat de beveiligers strafbaar zijn?2
Geen van de medewerkers van het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam beschikt over een vergunning voor het bezit of gebruik van pepperspray. Conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen beschikken de medewerkers over functionele immuniteit. Zij kunnen derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van hun functie, tenzij de zendstaat hun immuniteit opheft.
Hoeveel mensen van het Turkse consulaat hebben peperspray gebruikt in het Turkse consulaat?
Uit informatie van de politie en het Openbaar Ministerie blijkt dat er door één persoon pepperspray is gebruikt in het consulaat-generaal.
Hoeveel mensen die in dienst waren van het Turkse consulaat, waren in het bezit van pepperspray?
Er is van één persoon bekend dat hij in het bezit was van pepperspray.
Hoeveel van de mensen die pepperspray gebruikt hebben, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
De persoon die pepperspray gebruikte beschikt over functionele immuniteit, conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Hij kan derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van zijn functie, tenzij de zendstaat de immuniteit opheft.
Hoeveel van de mensen die pepperspray in bezit hadden, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6.
Wie heeft besloten om af te zien van vervolging van betrokkenen die geen diplomatieke immuniteit genieten?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van vervolging van andere personen of van het afzien daarvan.
Heeft iemand in Nederland aan Turkije toegezegd om bepaalde mensen die geen diplomaat zijn (maar bijvoorbeeld lokaal medewerker), niet te onderzoeken of niet te vervolgen voor betrokkenheid bij dit incident?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van het niet onderzoeken of niet vervolgen van bepaalde mensen die geen diplomaat zijn voor betrokkenheid bij dit incident.
Is er overleg geweest met Turkse autoriteiten over het al dan niet vervolgen van mensen? Zo ja, kunt u dan meedelen waarom dat overleg plaatsvond, wie eraan deelnamen en wat de uitkomst was?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft overlegd met de Turkse autoriteiten over het incident. De Turkse autoriteiten hebben besloten de betrokken persoon uit Nederland terug te trekken.
Kunt u de landelijke werkafspraken die uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 aankondigde te maken als Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in overleg met het Openbaar Ministerie, aan de Kamer doen toekomen?3
Met het oog op de noodzakelijke afstemming over omgang met delicten gepleegd door personen met een diplomatieke immuniteit zijn werkafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze houden in dat:
Is naar aanleiding van het incident met pepperspray (en mogelijk mishandeling) in Rotterdam gevraagd om opheffing van de diplomatieke immuniteit, zoals uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 als beleid aankondigde?4
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u het jaarlijkse overzicht van gegevens over diplomatieke vertegenwoordigingen en organisaties die boetes of heffingen niet betalen, aan de Kamer doen toekomen, zoals u eerder toezegde? Wanneer is dit overzicht voor het laatst aan de Kamer gestuurd?
Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68).
Herinnert u zich dat u bij ernstige incidenten de tankpassen (gemakkelijk belastingvrij tanken voor diplomaten) zou intrekken?
Ja. Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68.
Bij hoeveel diplomatieke vertegenwoordigingen is de tankpas ingetrokken, zoals eerder aangekondigd?
Op dit moment is bij vier diplomatieke vertegenwoordigingen op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de tankpas ingetrokken naar aanleiding van het niet voldoen aan de verplichting om sociale premies af te dragen voor lokaal in dienst genomen personeel.
Is het IT-systeem om notificaties te sturen aan diplomatieke missies in gebruik genomen?5 Zo nee, wanneer is het dan eindelijk klaar?
De Eerste Kamer is op 22 januari 2019 akkoord gegaan met de voor dit systeem benodigde wetswijziging. Het systeem zal meteen nadat de wetswijziging in werking is getreden in gebruik genomen worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De aardbeving in het zoutwinningsgebied bij Veendam |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op maandag 7 januari 2019 zich bij Veendam een aardbeving heeft voorgedaan van 1.3 op de schaal van Richter?1
Ja.
Is of wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor de ondergrond en in het bijzonder de zoutlagen en -koepels waaruit zout wordt gewonnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten of wanneer worden de uitkomsten verwacht en openbaar gemaakt?
Nee, er wordt op dit moment niet onderzocht wat deze specifieke aardbeving voor gevolgen heeft voor de zoutcavernes bij Veendam. Een magnitude van 1,3 op de schaal van Richter betekent een zeer kleine beweging in de ondergrond. Van een dergelijke aardbeving worden geen directe gevolgen verwacht voor de zoutcavernes bij Veendam. Gasunie heeft in het verleden wel onderzocht of een aardbeving met magnitude 5 de opslag cavernes zou kunnen beschadigen. Het onderzoek2 gaf aan dat er zelfs bij een aardbeving van een dergelijke kracht geen problemen worden verwacht.
Is u bekend dat bij de bewoners in het zoutwinningsgebied veel bezorgdheid en vrees heerst over de gevolgen van de combinatie van gas- en zoutwinning?
Ja, de zorgen van de bewoners in het zoutwinningsgebied zijn mij zeer goed bekend. Voor de goedkeuring van het winningsplan zijn de risico’s mede door SodM beoordeeld. Tijdens de winning houdt SodM toezicht en zal ingrijpen als de veiligheid van de winning niet meer gegarandeerd is.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen kunnen leiden tot verzakken en/of instorten van ondergrondse cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen leiden tot lekkages van vloeistoffen als pekel en dieselolie uit de cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk. Voor lekkage uit cavernes in zoutlagen is een directe beweging nodig langs een breuk die raakt aan de zoutcaverne, of een grote beweging in de ondergrond door een geïnduceerde aardbeving. De aardbevingen in Nederland met de magnitudes tot 3,6 op de schaal van Richter leiden tot zeer kleine bewegingen in de ondergrond (orde van grootte in millimeters). Dit is te klein om te leiden tot lekkages uit de zoutcavernes.
De Staat van de sector zout van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit 2018 gaat verder in op de specifieke zoutwinning bij Veendam en de risico’s die hierbij geïdentificeerd zijn.
Is het gegeven dat een aardbeving nabij Veendam heeft plaatsgehad voor u aanleiding om de vergunning(en) voor zoutwinning te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke overwegingen zijn daarin leidend?
In de regio rond Veendam vinden al langere tijd kleine aardbevingen plaats. Deze bevingen worden veroorzaakt door de gaswinning in het Groningenveld en het gasveld Annerveen. Tijdens en na deze aardbevingen zijn er geen veranderingen gezien aan de zoutcavernes van Veendam. Hierdoor is er geen aanleiding om de bestaande vergunningen voor zoutwinning te heroverwegen gebaseerd op deze recente aardbeving.
Bent u van oordeel dat, gelet op de risico’s van en de onzekerheden over de effecten van aardbevingen op de zoutlagen waaruit zout wordt gewonnen, de toepassing van het voorzorgsprincipe moet leiden tot het beëindigen van de zoutwinning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Op dit moment vinden er verschillende onderzoeken plaats in opdracht van de zoutwinningsbedrijven. Daarnaast heeft SodM onderzoek uitgezet in het kader van het programma Kennis Effecten Mijnbouw naar de lekkage bij zoutcavernes (zie hiervoor www.KEMprogramma.nl).
In de vigerende winningsplannen zijn alle risico’s beoordeeld inclusief het effect van aardbevingen, bodemdaling en lekkage. SodM adviseert mij hierover en houdt toezicht op de wijze waarop zoutwinningsbedrijven deze risico’s beheersen. Als nieuwe inzichten ontstaan over de risico’s van zoutwinning, dan zal ik bezien of dit aanleiding geeft tot het stellen van aanvullende voorwaarden voor winningsplannen en zal SodM toezien op het nemen van adequate maatregelen door de betreffende bedrijven. Hiermee wordt gehandeld conform het voorzorgsprincipe.
Met de huidige stand van de kennis over aardbevingen en de relatie met naburige zoutwinning verwacht men geen instorting van de cavernes of lekkage vanuit deze cavernes door aardbevingen. Dit laat onverlet dat nader onderzoek uitgevoerd wordt om de risico’s beter te begrijpen.
De houding van dit kabinet ten aanzien van medische ethische onderwerpen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Wat is het stil over voltooid leven»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is het een bewuste strategie van het kabinet om zo min mogelijk aandacht te vragen voor medische ethiek en in het bijzonder over voltooid leven? Zo ja, waarom?
Ik herken mij niet in het beeld dat het kabinet zo min mogelijk aandacht zou vragen voor medische ethiek. In het regeerakkoord zijn twee pagina’s gewijd aan medisch-ethische onderwerpen, met daarbij concrete afspraken, bijvoorbeeld voor onderzoek en het stimuleren van brede maatschappelijke discussies. In mijn nota medische ethiek2, die ik op 6 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd, ben ik uitgebreid ingegaan op de medisch-ethische thema’s. Ik heb daarin aangegeven hoe ik verdere uitwerking zal geven aan de afspraken uit het regeerakkoord. Daarnaast heb ik u daarmee geïnformeerd over mijn beleid op de onderdelen waarover niets is afgesproken in het regeerakkoord. Bovendien bevatte de nota een uitgebreide reactie op de evaluatie van de euthanasiewet, waarbij ook het thema voltooid leven en de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Schnabel aan de orde kwamen. In het Algemeen Overleg medische ethiek d.d. 6 september jl. heb ik met uw Kamer afgesproken dat ik u voor de zomer van dit jaar zal informeren over de voortgang van mijn voornemens, waaronder de aangekondigde maatschappelijke discussies.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het toegezegde onderzoek onder ouderen met een stervenswens? Wie gaat het onderzoek uitvoeren? Wanneer start het onderzoek? Zijn dit jaar nog resultaten te verwachten? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer?
De Universiteit voor Humanistiek en het Julius Centrum van het UMCU zullen onder leiding van onderzoeker Els van Wijngaarden het onderzoek uitvoeren naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen voor wie de door de commissie Schnabel genoemde ruime interpretatie en toepassing van de bestaande euthanasiewetgeving onvoldoende soelaas biedt in de ogen van betrokkenen. Daarnaast worden de omvang en omstandigheden onderzocht van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen en als gevolg daarvan een persisterende stervenswens hebben, maar nog niet klaar zijn om daar actief vervolg aan te geven.
Dit is op 16 januari jl. bekendgemaakt door ZonMw en de onderzoekende instellingen. Het onderzoek is deze maand gestart en wordt eind 2019 opgeleverd. In het onderzoek worden 20.000 burgers van 55 jaar en ouder gevraagd een vragenlijst in te vullen. Daarnaast zal er diepgravend kwalitatief onderzoek plaatsvinden. Ook wordt er vragenlijst- en dossieronderzoek verricht onder huisartsen.
Bent u het met mij eens dat de discussie over voltooid leven een maatschappelijk belangrijk thema is waar veel mensen erg mee bezig zijn? Zo ja, waarom heeft dit thema dan zo weinig prioriteit voor het kabinet?
Ik ben het met u eens dat het onderwerp voltooid leven een maatschappelijk belangrijk thema is. Ik zie dat de meningen over dit het thema uiteenlopen in de samenleving. Het maken van keuzes over dit type vraagstukken is dan ook geen eenvoudige opgave en vraagt om zorgvuldigheid en voldoende onderbouwing. Voor het kabinet ontbreekt het momenteel op onderdelen aan inzicht in de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen en een stervenswens hebben, maar waarvoor de euthanasiewet nog onvoldoende soelaas biedt in de ogen van de betrokkenen. Daarom is in het regeerakkoord het eerdergenoemde onderzoek aangekondigd. Daarnaast zal dit kabinet de maatschappelijke discussie over het thema voltooid leven faciliteren (zie daarvoor het antwoord op vraag 7).
Bent u het met mij eens dat juist een kabinet dat zo terughoudend is en zo leunt op «de bestaande wetgeving als uitgangspunt», vaart zou moeten zetten achter concrete onderzoeken en het opzetten van brede maatschappelijke discussies over medisch ethische onderwerpen?
Ik kan u verzekeren dat ik na het uitbrengen van de nota medische ethiek en de gedachtewisseling daarover met uw Kamer op 6 september jl. alle vaart heb gezet achter het uitzetten van de voorgenomen onderzoeken en de planvorming voor het opzetten en stimuleren van de maatschappelijke discussies. Ethische kwesties raken aan de kern van wie we zijn en waar we voor staan. In de samenleving bestaan op medisch-ethisch gebied verschillende opvattingen. Het maken van keuzes over deze vraagstukken is daardoor geen eenvoudige opgave. Juist daarom is een goede dialoog en voldoende inzicht van belang. Zoals ik u in antwoord op uw derde vraag aangaf, is het onderzoek gestart naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen, maar buiten de reikwijdte van de euthanasiewet lijken te vallen. De opdrachten voor ethische reflectie over geslachtskeuze bij dragerschap van een ernstige erfelijke geslachtsgebonden aandoening zijn eveneens toegekend. Het onderwerp zal vanuit verschillende perspectieven worden benaderd door prof. Th. Boer en prof. I. de Beaufort. De Gezondheidsraad is, in samenspraak met de KNAW en het Rathenau Instituut, op basis van mijn adviesaanvraag d.d. 17 augustus jl., voortvarend aan de slag met zijn advies over de regulering van cybriden en iPS-chimaeren. Ik heb u eerder laten weten dat een breed maatschappelijk collectief bezig was met een plan voor een gedegen en brede maatschappelijke discussie over kiembaanmodificatie. Ik heb dit samenwerkingsverband, onder leiding van het Erfocentrum, inmiddels een subsidie verleend voor het uitvoeren van dit project gedurende de komende twee jaar. In mijn beantwoording van vraag zeven ga ik in op mijn activiteiten op het gebied van de laatste levensfase, waaronder het faciliteren van een brede maatschappelijke discussie.
Wat is precies de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van voorlichting over wat binnen huidige wetgeving wel en niet mogelijk is, (bijvoorbeeld bij dementie) bij zo’n complex onderwerp, mede gezien het feit dat 88% van de mensen nooit met hun huisarts heeft gesproken over levenseinde?
Ik acht het van belang dat mensen tijdig spreken over het levenseinde, zowel met hun huisarts als met naasten. Door deze gesprekken weten naasten en artsen welke wensen iemand heeft voor de laatste levensfase en is iemand beter op de hoogte van wat binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijk is. Om het gesprek over het levenseinde in bredere zin te stimuleren en te faciliteren, subsidieer ik de coalitie «Van Betekenis tot het Einde». Deze coalitie bestaat uit acht organisaties en levert met behulp van een grote verscheidenheid aan initiatieven een waardevolle bijdrage aan het gesprek over de laatste levensfase.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor zorg te dragen dat er voldoende en goed vindbare informatie is over de mogelijkheden voor iemand in zijn laatste levensfase. Door het veld worden al veel initiatieven ontplooid op het gebied van kennis en spreken over het levenseinde. Eén voorbeeld hiervan is dat de KNMG een e-book voor artsen heeft uitgebracht getiteld Tijdig spreken over het levenseindeen een publieksbrochure Praat op tijd over uw levenseinde. Andere voorbeelden heb ik genoemd in de nota medische ethiek van 6 juli 2018. In de nota medische ethiek noemde ik ook dat ik momenteel werk aan het ontwikkelen van rijksoverheid.nl als een centraal informatiepunt op het gebied van euthanasie. De reikwijdte van de euthanasiewet wordt in ieder geval onderdeel van de hier verzamelde informatie. Ik heb een flitspeiling laten uitvoeren, om inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van burgers over euthanasie en de (reikwijdte) van de wet. Ik betrek de beroepsgroepen bij het ontwikkelen van het centrale informatiepunt. Ook ben ik voornemens om de patiëntenverenigingen hierbij te betrekken. Ik verwacht dat het informatiepunt in het voorjaar online gaat.
Kan van ieder van de drie in de brief van 7 december 2017 genoemde activiteiten op het gebied van «voltooid leven» aangegeven worden wat er sinds 7 december 2017 concreet is gedaan, welke voortgang is geboekt en wat er verder nog op de agenda staat?2
In de door u aangehaalde brief kondigde ik aan dat het kabinet rond levenseindevraagstukken zal inzetten op drie activiteiten die in samenhang met elkaar bekeken dienen te worden: het stimuleren van maatschappelijke discussie, het vergroten van de kennis bij het publiek en bij beroepsgroepen, en het doen van (wetenschappelijk) onderzoek. Op mijn voornemens hiertoe ben ik in de nota medische ethiek van 6 juli jl. ingegaan. Voor het stimuleren van de maatschappelijke discussie ondersteunt VWS de al eerdergenoemde coalitie «Van Betekenis tot het Einde, onder andere met de ontwikkeling van een Argumentenkaart door De Argumentenfabriek. Een argumentenkaart biedt een overzicht van argumenten rond een thema en kan daarmee gebruikt worden om het maatschappelijke gesprek te faciliteren. Voor het verder faciliteren van de maatschappelijke discussie over het thema voltooid leven worden de plannen nog uitgewerkt. Daarover informeer ik u in de eerdergenoemde voortgangsrapportage medische ethiek. Voor het vergroten van de kennis bij het publiek en beroepsgroepen, noemde ik al het opzetten van een centraal informatiepunt op het gebied van euthanasie. Ook noemde ik het recent gestarte onderzoek naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen, maar buiten de reikwijdte van de euthanasiewet lijken te vallen. Deze maand is tevens het onderzoek naar de ontwikkeling van het aantal euthanasiegevallen gestart. Ook verwacht ik dat binnenkort het onderzoek naar euthanasie binnen de psychiatrie zal starten.
Wanneer zal het standpunt van het kabinet op Derde evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, toegezegd voor de eerste helft van 2018, naar de Kamer worden gestuurd?
Het standpunt van het kabinet op de derde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is al aan de Kamer gezonden, namelijk op 6 juli 2018 als onderdeel van de Nota Medische Ethiek.
De rol van instanties rond het langdurig misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat zowel in 2000 als in 2009 meldingen zijn gedaan bij de politie over misbruik van jonge atletes, gepleegd door een Rotterdamse atletiektrainer?1
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) pas na de publicatie over deze zaak een onderzoek gestart?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de betreffende atletiektrainer opgenomen in het door NOC*NSF bijgehouden centrale registratiesysteem van plegers van seksuele intimidatie? Zo ja, per wanneer is hij hierin opgenomen? Zo nee, waarom is hij hierin niet opgenomen?«
Ja. Nadat de sanctie door het Instituut Sportrechtspraak is opgelegd, is deze na het verstrijken van de beroepstermijn, in september 2018 verwerkt in het register ontuchtplegers.
Welke mogelijkheden bestaan er onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor het opstellen van een register waarin personen met een veroordeling voor zedenmisdrijven worden opgenomen, welke de sportbonden kunnen raadplegen? Bent u bekend met belangstelling van sportverenigingen naar een dergelijk register? Zijn er obstakels ten aanzien van het inrichten van een dergelijk register en kunt u deze wegnemen?
Tuchtrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd via het register ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub. Strafrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Aan de hand van dat JDS vindt de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) screening plaats. Met de VOG-screening worden personen met een relevant justitieel verleden geweerd uit kwetsbare sectoren. Met het aanvragen van een VOG wordt daarnaast de privacy van veroordeelden beschermd en de re-integratie bevorderd. Ik acht het onwenselijk om een separaat register voor zedenmisdrijven op te richten. De VOG-screening en het register voor ontuchtplegers werken conform de Algemene verordening gegevensbescherming en bieden voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren van sportclubs.
Klopt het dat NOC*NSF samen met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) aan een voorstel werkt voor een nieuw register voor mensen die in strafrecht veroordeeld zijn of een ordemaatregel opgelegd hebben gekregen?3
De betreffende atletiektrainer is opgenomen in het register ontuchtplegers dat in de sport wordt gebruikt om ontuchtplegers te weren. De sportsector en de vrijwilligerssector hebben hun tuchtrecht de afgelopen jaren volledig op elkaar afgestemd en het afgelopen jaar ondergebracht bij één tuchtrechtorgaan: het Instituut Sportrechtspraak. Beide sectoren werken dit jaar, na toestemming van de Autoriteit Persoonsgegevens, aan één gezamenlijk register ontuchtplegers voor de gehele vrijwilligerssector (dus breder dan alleen sport). De betreffende atletiektrainer zal dan ook in dit nieuwe register worden opgenomen. Ik ben van mening dat het register meer geraadpleegd zou moeten worden. Daarom is het goed dat er daarnaast acties worden ondernomen om het gebruik van dit register voor de sport- en vrijwilligerssector te vergroten en te vergemakkelijken.
Kunt u aangeven of een (tucht)zaak zoals die van de eerdergenoemde atletiektrainer opgenomen zou worden in een dergelijk nieuw register? Bent u van mening dat hiermee voldoende geborgd is dat in een dergelijk geval een tuchtrechtelijk veroordeelde trainer niet zomaar meer aan de slag kan bij een andere sportvereniging (ook buiten de eigen sportbond)? Zo nee, wat is hier dan nog aanvullend voor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het door NOC*NSF in juni 2017 aangekondigde werkdocument waarin samenwerkingsafspraken tussen de sport enerzijds en politie en het OM anderzijds worden vastgelegd?4
In het werkdocument tussen de sport, de politie en het OM is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende regio. Ook als er twijfels of vermoedens zijn, wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke samenwerkingsafspraken worden in het werkdocument tussen de sport en het OM en politie vastgelegd met betrekking tot het uitwisselen van informatie? Wordt hierin bijvoorbeeld vastgelegd dat een tuchtzaak met betrekking tot seksuele intimidatie en misbruik te allen tijde ook bij het OM gemeld moet worden, ook al is de zaak inmiddels verjaard?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u inmiddels – naar aanleiding van uw toezegging tijdens het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport – met NOC*NSF gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van verplichte continue screening voor mensen die bij een sportvereniging werken?5 Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?
Ja. Uit dit gesprek is gekomen dat de gezamenlijke prioriteit eerst ligt bij de opvolging van de aanbevelingen van commissie De Vries, zodat bekeken kan worden of met deze maatregelen seksuele intimidatie en misbruik in de sport voldoende wordt aangepakt.
Worden tuchtrechtelijke uitspraken in de sport inmiddels (geanonimiseerd) openbaar gemaakt, zoals de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport heeft aanbevolen?6 Zo ja, op welke wijze wordt dit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle uitspraken die door het Instituut Sportrechtspraak (ISR) worden gedaan, worden op hun website openbaar gemaakt. Sportbonden die hun eigen tuchtcommissie hebben, doen veelal hetzelfde met hun uitspraken. Het ISR past bij publicatie de anonimiseringsrichtlijnen toe die binnen de rechtspraak gebruikelijk zijn, teneinde slachtoffers te beschermen.