Het bericht dat de risicoplafonds voor vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor wordt verruimd |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Bathmen in verzet gaat tegen giftreinen?1
Ja.
Klopt het bericht dat het kabinet de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor wil verruimen door de risiconormen te verruimen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Deelt u de visie dat risiconormen objectief en deskundig moeten worden vastgesteld? Zo ja, welk objectief model en/of berekening wordt gebruikt om te komen tot de juiste veiligheidsnormen / plafonds?
Ja. De risico’s (die de basis vormen van het vaststellen van de risicoplafonds) van het vervoer van gevaarlijke stoffen worden objectief en deskundig vastgesteld. Door een extern bureau worden jaarlijks de risico’s van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen berekend. Die berekeningen worden uitgevoerd op basis van de door het RIVM vastgestelde en beheerde rekenmethodiek, waarvan het verplicht te gebruiken rekenprogramma RBM II onderdeel van uit maakt.
Hoe passen de beoogde verruimingen van risiconormen bij de thans geldende wettelijke normen? Wordt thans voldaan aan die normen? Zo nee, waarom wordt daar niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de prognoses voor de komende vijf jaar over de verschillende «Basisnet-sporen» met betrekking tot vervoer van chemische/giftige stoffen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 20 december jongstleden heb ik u geïnformeerd over de prognoses voor het vervoer van gevaarlijke stoffen tot 2028 (Kamerstuk 29 984, nr. 809). In het geschetste proces rondom het opnieuw kijken naar de plafonds, zoals beschreven mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, worden deze prognoses meegenomen.
Zijn de Nederlandse veiligheidseisen afgestemd met de veiligheidseisen die in Europa gelden?
Ja. In internationale regelgeving2 is vastgelegd welke specifieke gevaarlijke stoffen over het spoor vervoerd mogen worden en op welke wijze. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen staan voor bepaalde stoffen nog aanvullende eisen genoemd. De veiligheid van het transport van gevaarlijke stoffen is geregeld door Europese wetgeving3 en doorgevoerd in Nederlandse wetgeving. Daar bovenop hebben wij in Nederland met de wet basisnet extra aanvullende regelgeving gemaakt om de kans op een ongeluk zo beperkt mogelijk te maken.
Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de in 2015 vastgestelde normen geen reële risiconormen zijn maar «sturingsnormen» en met de opmerking «(h)et systeem zat bij aanvang als het ware in een te krap jasje»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Kan nader uiteengezet worden wat de wettelijke basis is voor de zinsnede dat de Staatssecretaris in gesprek wil gaan met lokale overheden over (citaat) «benodigde aanpassingen van de risicoplafonds in het Basisnet»?
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen dat in geval van een geconstateerde overschrijding van de risicoplafonds maatregelen moeten worden onderzocht om die overschrijding teniet te doen of te voorkomen (artikel 15). Eén van de mogelijkheden daartoe is aanpassing van de risicoplafonds (artikel 17). Waarbij geldt dat eventuele aanpassingen omhoog of omlaag in onderlinge samenhang bezien moeten worden, zoals gemeld in mijn brief van 20 juni 2018 (Kamerstuk 30 373, nr. 68).
Welk perspectief biedt de Staatssecretaris de mensen die langs die spoorlijnen wonen? Welk risico lopen zij nu echt en welk risico lopen zijn in de toekomst?
Op locaties waar overschrijdingen van de risicoplafonds bestaan is de veiligheid gewaarborgd. Dit betekent dat er geen woningen op plaatsen staan waar het risico op overlijden groter is dan 1 op een miljoen per jaar (plaatsgebonden risico (PR) 10–6). Aan die veiligheidsnorm wordt overal voldaan, ook op locaties waar de risicoplafonds worden overschreden. En ook bij een eventuele aanpassing van de risicoplafonds, blijft voldoen aan de veiligheidsnorm een randvoorwaarde. Voor mijn aanpak om de overschrijdingen aan te pakken verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Wanneer kan de Kamer de aangekondigde brief van u verwachten met het overzicht van de aangekondigde acties en initiatieven die lopen om de productie en verwerking van gevaarlijke stoffen meer op één locatie samen te brengen?
In de brief van 20 december 2018 heb ik u geïnformeerd over de quick scan die is uitgevoerd voor de chemische clusters van Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk en Delfzijl (Kamerstuk 29 984, nr. 809). In deze quick scan zijn enkele potentiële mogelijkheden geïdentificeerd om vervoersstromen te combineren, een modal shift naar binnenvaart en buisleidingen of productie op locatie te realiseren. Een goed voorbeeld van dat laatste is het vorig jaar gesloten convenant over de beëindiging van incidentele chloortransporten (28 mei 2018). Het gesprek met betrokken bedrijven en ook met chemieclusters over de haalbaarheid van deze en andere mogelijkheden zal dit voorjaar worden gestart. Een klein deel van het vervoer van deze clusters gaat via Deventer. Het merendeel gaat via Brabant en de Betuweroute het land uit. Overigens zal bij een succesvolle toepassing dit op een beperkt aantal spoorwegtrajecten tot risicoreductie leiden. Ik zal uw Kamer bij het jaarverslag over 2018 nader informeren over de voortgang.
Welke maatregelen kunnen de verschillende betrokken partijen nemen om de veiligheid te vergroten voor de omgeving?
Naast de aanpak zoals verwoord in mijn brief ««Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, kan ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid bijdragen aan het verder vergroten van de veiligheid. Vervoerders kunnen waar mogelijk en in overleg met ProRail via de Betuweroute rijden, verladers kunnen contractuele afspraken maken met vervoerders over het gebruik van routes, gemeentes kunnen hun bouwplannen afstemmen op het vervoer dat langs kan komen en vanuit het Rijk werken wij aan voortdurende verbetering van veiligheid op het spoor door verschillende maatregelen, zoals de aanleg van vijfde tranche ATB-Vv op korte termijn en de uitrol van ERTMS op de langere termijn.
Hoeveel procent van de giftreinen over de Twentelijn zijn voorzien van geluidsarme wagons? Wat zijn de plannen en doelen om deze wagons in de toekomst allemaal stil te maken (geluidsarm)?
Het percentage geluidsarme wagons in goederentreinen is ruwweg 50%. Daarvan is niet bekend hoe hoog dat percentage is voor treinen met gevaarlijke stoffen. Vanuit Europa wordt gewerkt aan regelgeving voor het stiller maken van bestaande goederentreinen. Ik zal uw Kamer binnenkort – in het kader van gedifferentieerd rijden – informeren over de laatste ontwikkelingen op dit punt.
Wanneer is de pilot inzake reductie van geluidsoverlast in Brabant (Meteren) afgerond en kunnen de geleerde verbeteringen ook op de Twente lijn worden geïmplementeerd?
De pilot is naar verwachting in de tweede helft van dit jaar afgerond. Afhankelijk van de resultaten van deze proef zal ik de inzet van het afwegingskader op andere locaties overwegen.
Wat is de stand van zaken van de dialoog die u aankondigde in de brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 809) met de betrokken partijen van de Quick Scan voor de chemische clusters van Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk en Delfzijl aangezien de treinen van deze clusters grotendeels langs Deventer het land uit worden getransporteerd?
Zie antwoord vraag 10.
De heimelijke zuivering door de Zimbabwaanse overheid |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Zimbabwes heimelijke zuivering»1 en «After Protests, a Bloody Crackdown in Zimbabwe»?2
Ja.
Heeft u (laten) onderzoeken of de berichten juist zijn dat activisten, vakbondsleiders en zelfs oppositieparlementsleden verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Zimbabwe, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting. De Nederlandse ambassade in Harare volgt de situatie op de voet. Een betrouwbare Zimbabwaanse ngo heeft sinds 15 januari 2019 ruim 1800 serieuze mensenrechtenschendingen door het leger en de politie gedocumenteerd. In de afgelopen weken zijn veel activisten, vakbondsleiders en oppositieleden ondergedoken of gearresteerd. Een aantal hiervan is nu weer vrijgelaten.
Nederland zet zich wereldwijd in voor mensenrechten, en in Zimbabwe is de verbetering van de mensenrechtensituatie en rechtsorde een van de belangrijkste aandachtspunten van de ambassade. Nederland heeft zich hard gemaakt voor de EU-verklaring van 17 januari 20193, waarin de mensenrechtenschendingen stevig worden veroordeeld. De ambassade ondersteunt lokale ngo’s die zich inzetten om de mensenrechtensituatie te verbeteren en heeft gesproken met slachtoffers van het geweld in Harare en Bulawayo om zich uit eerste hand te laten informeren. Nederland heeft bovendien een aantal rechtszaken bijgewoond om daarmee mensenrechtenverdedigers te ondersteunen, en het signaal af te geven dat veroordelingen van mensenrechtenverdedigers nauwgezet worden gevolgd. Ook heeft Nederland de mogelijkheden voor noodfondsen of een tijdelijk veilig heenkomen in kaart gebracht en mensenrechtenverdedigers en relevante ngo’s hierover geïnformeerd. Daarnaast kaart Nederland, ook in Europees verband, deze misstanden stevig aan bij de Zimbabwaanse.
Hoe denkt u over de omstandigheden waarin Zimbabwaanse oppositieleden, vakbondsleiders en activisten zich nu bevinden? Welke stappen gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u of gaat u contact opnemen met de Nederlandse vertegenwoordiging in Zimbabwe over bovengenoemde omstandigheden? Heeft u wellicht contact gehad met de niet-gouvernementele organisaties ter plaatse? Zo ja, wat is er uit deze contacten gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het primaire contact loopt via de ambassade in Harare. Deze onderhoudt nauwe en dagelijkse contacten met lokale ngo’s, mensenrechtenverdedigers en advocaten, en heeft hierdoor een duidelijk beeld van de zorgwekkende situatie en gebrekkige rechtsgang in Zimbabwe.
Deelt u de mening dat overheden verantwoordelijk zijn voor en gehouden kunnen worden aan het naleven van mensenrechten, waaronder het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting? Zo ja, heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Zimbabwaanse ambtsgenoot om uw zorgen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Zimbabwaanse overheid dient verantwoordelijk te worden gehouden voor respect van de mensenrechten. Ik heb op hoogambtelijk niveau op 16 januari 2019 mijn serieuze zorgen laten overbrengen aan de Zimbabwaanse ambassadeur. Daarnaast heeft Nederland deze zorgen in EU-verband aangekaart. De EU-delegatie in Harare heeft hierop de mensenrechtenschendingen besproken met de Zimbabwaanse Minister van Buitenlandse Zaken. Op 20 februari staat een nieuw gesprek gepland in Harare tussen de EU-lidstaten en de Zimbabwaanse autoriteiten, waarbij de mensenrechtensituatie het belangrijkste onderwerp zal zijn.
Bent u bereid de oproep van de VN-mensenrechtencommissaris van 19 januari 2019 aan de Zimbabwaanse regering te ondersteunen?3 Zo ja, op welke wijze gaat u hier uiting gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ondersteun volledig de verklaring van de woordvoerder van de VN-mensenrechtencommissaris van 18 januari 2019. Nederland heeft voordat deze uitkwam al een aantal stappen ondernomen (zie vraag 2 en 3). Onderdeel hiervan was dat Nederland aangedrongen heeft op een EU-verklaring waarin de mensenrechtenschendingen, het disproportionele gebruik van geweld tegen burgers en het blokkeren van toegang tot het internet stevig worden veroordeeld en waarin wordt opgeroepen tot gedegen onderzoek naar de ernstige misstanden en mishandelingen. Deze EU-verklaring werd uitgegeven op 17 januari 2019, zie vraag 3.
Heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten en/of de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Mogherini, over de situatie in Zimbabwe? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Zimbabwe wordt regelmatig in EU-verband besproken. Nederland trekt nauw op met Europese partners om de verbetering van de mensenrechtensituatie aan te kaarten bij de Zimbabwaanse autoriteiten. De EU-verklaring van 17 januari jl. heeft hier in duidelijke termen toe opgeroepen. Momenteel wordt in EU-verband verder gesproken over de meest effectieve inzet richting Zimbabwe. Hierbij is ook aandacht voor de rol die de landen in regio kunnen spelen. Tevens onderzoekt Nederland de mogelijkheden om de situatie in Zimbabwe in VN-verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de aankomende Mensenrechtenraad.
Het bericht ‘Ministerie wil gevaarlijke stoffen over Twents spoor legaliseren’ |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ministerie wil gevaarlijke stoffen over Twents spoor legaliseren»?1
Ja.
Is het waar dat er overschrijdingen van risicoplafonds zijn die in 2015 zijn afgesproken? Zo ja, kunt u het aantal overschrijdingen in 2016, 2017 en 2018 noemen?
Ja, er is op een aantal locaties sprake van overschrijdingen van de risicoplafonds, met name op de Bentheimroute en Brabantroute. In de jaarverslagen basisnet wordt jaarlijks over de risicoplafonds gerapporteerd aan uw Kamer. Voor het precieze aantal overschrijdingen in 2015, 2016 en 2017 verwijs ik u daarom naar de jaarverslagen (Kamerstuk 30 373, nr. 63, 66 en 68). Het jaarverslag basisnet over 2018 zal ik u naar verwachting voor de zomer toesturen. Voor de omleidingsroutes van de Betuweroute (Bentheimroute en Brabantroute) wordt – naast het jaarverslag – ook per kwartaal een rapportage gemaakt en via de website van Infomil openbaar gemaakt. Echter, zoals ik heb toegelicht in mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» (die parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is aangeboden) is de veiligheid nergens in het geding.
Welke acties zijn er ondernomen naar aanleiding van deze overschrijdingen? Is er gehandhaafd richting vervoerders? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op beide vragen verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u aangeven waarom deze risicoplafonds zijn afgesproken in 2015? Deelt u de mening dat risicoplafonds niet voor niets zijn afgesproken en gerespecteerd dienen te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u voornemens bent om de risiconormen op te rekken, zodat overschrijdingen gelegaliseerd worden? Zo ja, waarom bent u dit van plan? Welke andere mogelijkheden ziet u om de overschrijdingen aan te pakken zonder normen op te rekken?
Nee, de veiligheidsnorm blijft gelijk: dit betekent geen woningen op plaatsen waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeluk met een goederentrein met gevaarlijke stoffen groter is dan 1 op een miljoen per jaar (plaatsgebonden risico (PR) 10–6). Deze veiligheidsnorm wordt niet opgerekt. Voor mijn aanpak om de overschrijdingen aan te pakken verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Welke rol spelen burgemeesters, lokale bestuurders, gemeenteraden, provinciale staten en bewoners in het proces als normen gewijzigd worden? Deelt u de mening dat wijzigingen van normen gevolgen heeft voor provincies, gemeenten en bewoners en dat zij inspraak moeten hebben voordat besluitvorming plaatsvindt? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren en waarborgen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Hebben alle gemeenten en provincies die te maken hebben met vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor kennis van de stoffen die vervoerd worden? Zo ja, hoe is dit geregeld? Zo nee, waarom niet?
In het RID2 is vastgelegd welke specifieke gevaarlijke stoffen over het spoor vervoerd mogen worden en op welke wijze. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen staan voor bepaalde stoffen nog aanvullende eisen genoemd. Informatie over welke categorieën gevaarlijke stoffen in welke hoeveelheden over het spoor zijn vervoerd, wordt elk kwartaal door ProRail opgesteld en op de website van InfoMil gepubliceerd. Op basis van het RID, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de realisatiecijfers kunnen de veiligheidsregio’s zich voorbereiden op een eventueel incident.
De meeste gevaarlijke stoffen worden via buisleidingen (52%) en binnenvaart (40%) vervoerd. Via de weg is dit 6,5% en via het spoor 1,4%3. Indien er sprake is van een incident met een trein met gevaarlijke stoffen beschikt ProRail op basis van de wagenlijst, die voor vertrek door de vervoerder bij ProRail wordt ingediend, over actuele ladinginformatie. Deze ladinginformatie verstrekt ProRail binnen 15 minuten aan de hulpdiensten, zodra daar behoefte aan ontstaat (Kamerstuk 30 373, nr. 63).
Hebben alle gemeenten en provincies een actieplan in het geval van een ramp?
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt op grond van artikel 16 uit de Wet Veiligheidsregio’s ten minste eenmaal in de vier jaar een crisisplan vast. Dit crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Daarnaast is het bestuur van de veiligheidsregio op grond van artikel 4.1.1 van het Besluit Veiligheidsregio’s ervoor verantwoordelijk dat de brandweer een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen en een eenheid voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen heeft en beschikt over een adviseur gevaarlijke stoffen.
De regionale brandweer moet volgens artikel 4.1.5 lid 3 van het Besluit Veiligheidsregio’s voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen beschikken over beschreven procedures voor:
Wat heeft u gedaan met eerdere meldingen van provincies en gemeenten die zich zorgen maken over het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat koningin Maxima in Argentinië de belasting zou hebben ontdoken |
|
Joost Sneller (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «También la reina Máxima de Holanda evade el pago de impuestos en la Argentina»1 en het bericht «Politiek wil opheldering over Argentijnse berichten rond belastingontduiking Máxima»2?
Ja.
Is het waar dat Koningin Maxima, door in Argentinië niet de juiste waarde van bezittingen in onroerend goed op te geven, daar minder belasting heeft betaald dan zij had moeten doen? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De artikelen 10 en 41 van de Grondwet strekken mede tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis, zoals nader uiteengezet en toegelicht in de voorlichting hierover van de Afdeling advisering van de Raad van State van 23 december 2010 (Kamerstuk 32 791, nr. 1). Deze voorlichting maakt in concrete zin onder meer duidelijk dat investeringen in onroerend goed in het buitenland behoren tot de persoonlijke levenssfeer en dat berichtgeving hierover daaraan op zichzelf niet afdoet. Verder blijkt uit de voorlichting dat een ijkpunt voor beantwoording van de vraag of het openbaar belang in de zin van artikel 41 Grondwet wordt geraakt, onder meer is het voldoen aan wet- en regelgeving. Het openbaar belang wordt hier niet geraakt.
Deelt u de mening dat leden van het koninklijk huis een voorbeeldfunctie hebben? Zo ja, acht u in dit geval dat het desbetreffende lid een verkeerd voorbeeld heeft gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gebrekkige toegang tot ggz |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister, vergeet keuzevrijheid in de ggz»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het feit dat wachttijden voor psychische zorg in werkelijkheid vele malen langer zijn dan aangegeven op de door het ministerie gefinancierde website «Kiezen in de ggz»? Zo ja, welke stappen heeft u genomen om dit te verbeteren?
De website kiezenindeggz.nl geeft informatie over hoe lang cliënten voor wie de behandeling is gestart in de afgelopen twee maanden op de wachtlijst hebben gestaan. Het gaat dus om een retrospectief beeld van de feitelijke wachttijd. Wachttijden zijn geen statisch gegeven. De informatie op de website kiezenindeggz.nl is de meest betrouwbare informatie die beschikbaar is. Het is echter zeer goed mogelijk dat de feitelijke wachttijden voor cliënten die zich aanmelden op basis van deze informatie afwijken. Dat kan overigens zowel positief (korte wachttijd) als negatief (langere wachttijd) zijn.
Ik heb aan de organisaties achter de website gevraagd of zij dit duidelijker kunnen aangeven en zij hebben mij toegezegd dit op de website te zullen aanpassen.
Kiezen in de ggz is afhankelijk van de informatie die aanbieders zelf aanleveren. De NZa controleert of zij dit doen. Wanneer er informatie over wachttijden op de website niet juist is, kunnen bezoekers van de website dit melden bij de NZa, via https://www.nza.nl/contact/meldpunt.
Verder weten we dat mensen soms te lang moeten wachten op de juiste zorg. Zowel het beter inzetten van het beschikbare zorgaanbod als het verbeteren van de informatievoorziening zijn van belang voor het terugdringen van de wachttijden. In mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 25 424 nr. 451) heb ik, mede naar aanleiding van het debat dat ik op 6 december 2018 met uw Kamer voerde, het vervolg van de aanpak wachttijden geschetst. Ik heb toegezegd dat ik op basis van de nieuwe informatiekaart van de NZa met een «spoorboekje» voor het vervolg van de aanpak van de wachttijden zou komen. In dit «spoorboekje» zal ik zoveel als mogelijk inzichtelijk maken op welke wijze de wachtlijsten worden teruggedrongen.
Om de voortgang te meten zal ik uw Kamer voor de zomer en voor het kerstreces opnieuw informeren op basis van de voortgangsrapportage van de NZa.
Bent u net ook geschrokken van het feit dat ten eerste mensen veel te lang moeten wachten op de juiste zorg en ten tweede de verspreide informatie onjuiste verwachtingen schept? Zo ja, welke actie onderneemt u om zowel het zorgaanbod als de informatievoorziening te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht bieden in hoeveel mensen jaarlijks in een crisisopvang terecht komen doordat zij niet tijdig de juiste zorg hebben ontvangen?
Ik kan alleen inzicht bieden in hoeveel mensen de afgelopen tijd in de crisisopvang terecht zijn gekomen. Onderstaand overzicht laat het aantal unieke patiënten zien met een crisis DBC (18 jaar en ouder) vanaf 2014 (*de cijfers voor 2018 zijn nog niet compleet):
2014
2015
2016
2017
2018
51.400
52.400
49.700
48.700
*
Mensen kunnen door verschillende oorzaken in de crisisopvang terecht komen. Ik heb geen inzicht in het percentage dat daar terecht komt doordat zij niet tijdig de juiste zorg hebben ontvangen.
Welke concrete plannen heeft u om de situatie van mensen die van het kastje naar de muur worden verwezen te verbeteren?
Uiteraard spreken we aanbieders hierop aan. Ik raad mensen aan om eerst contact op te nemen met de zorgverzekeraar. Die heeft de plicht om te bemiddelen naar een andere aanbieder waar mensen wel op tijd terecht kunnen. Als patiënten langer moeten wachten dan de Treeknorm kunnen zij dat ook melden bij de NZa. Die bekijkt of zorgverzekeraars zich aan de zorgplicht houden en grijpt zo nodig in.
Herkent u het probleem geschetst door deze ervaringsdeskundige dat de gebrekkige toegang tot de ggz niet aan de keuzevrijheid ligt, maar in het feit dat het aanbod veel te klein is? Zo ja, op welke manier gaat u dit verbeteren? Zo nee, welke uitleg heeft u dan voor het feit dat er ruim 88.500 mensen op wachtlijsten staan om psychische zorg te ontvangen?
Het aantal mensen dat op een wachtlijst staat zegt niet zoveel, omdat het ook zo kan zijn dat ze maar even op die wachtlijst staan. We sturen daarom op de treeknormen. Uit de laatste cijfers van de NZa blijkt dat de totale wachttijd in 3 van de 14 hoofddiagnosegroepen boven de Treeknorm van 14 weken ligt. Dit is natuurlijk te veel en dat heeft met veel factoren te maken, waarvan het zorgaanbod er één is.
In het brede actieprogramma «werken in de zorg» zitten daarom drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg, beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
In het hoofdlijnenakkoord zijn daarnaast nog afspraken gemaakt om het werken in de ggz aantrekkelijker te maken door vermindering van de (ervaren) regeldruk, een veilige werkomgeving, voor bij- en nascholing, het stimuleren van professionele autonomie en werkplezier. Deze aantrekkelijkheid is niet alleen voor nieuwe instroom van belang, maar ook voor het behoud van het huidig personeel.
Om de tekorten zo veel mogelijk te kunnen opvangen wordt maximaal opgeleid. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden én de personeelstekorten.
Mede deze inspanningen hebben eraan bijgedragen dat er in het derde kwartaal van 2018 met 94.400 mensen ongeveer 6.800 meer mensen in de ggz werkten dan in het jaar ervoor. Dat is een stijging van 8%. Voor de gehele sector zorg en welzijn was deze stijging ongeveer 2,5%.
Om ook in de toekomst voldoende aanbod te hebben zijn er in het hoofdlijnenakkoord aanvullende afspraken gemaakt gericht op de toekomstige beschikbaarheid van voldoende personeel in de ggz.
VWS draagt hier actief aan bij. We leiden maximaal op met kostendekkende financiering van vervolgopleidingen op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan.
Dit gaat voor 2019 om in totaal ongeveer € 125 miljoen euro voor de opleiding van onder andere GZ psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten in de ggz. Met deze middelen kunnen in 2019 1.678 mensen beginnen aan de opleiding. Dit is ruim 300 meer dan in 2018, waarvan 150 extra gz-psychologen.
Deze inzet heeft ook effect. Van de beroepen waarvan VWS de opleiding financiert neemt het aantal sterk toe. In 2018 werkten er ruim 10.000 GZ psychologen. Drie jaar eerder waren dit er nog ruim 8.500.
Het bericht 'Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee' |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee?»1
Ja.
Klopt het dat er geen boetes meer worden uitgedeeld voor het verstoren van de natuur in en rond de Waddenzee? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
In en rond de Waddenzee zijn meerdere toezichthouders en handhavers actief. Het afgelopen jaar heeft de Waddenunit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen processen-verbaal specifiek voor verstoring opmaakt, op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten een boete op te leggen. Wel heeft de Waddenunit in 2018 een negental processen-verbaal opgemaakt voor het zich bevinden in gebieden die gesloten zijn op grond van de Wet natuurbescherming.
Kunt u bevestigen dat «de natuur lijdt onder de problemen» en dat door het gebrek aan handhaving «mensen allerlei dingen kunnen doen zonder dat het gezien wordt», zoals wordt gesteld in het bericht? Wat is uw reactie daarop?
De Waddenzee is als natuurgebied goed beschermd. Het is lastig vast te stellen of de natuur lijdt onder de genoemde problemen. Dit houdt verband met de aard en de omvang van de Waddenzee als open water met droogvallende platen.
Kunt u bevestigen dat «sommige wetten zich niet lenen voor het goed ingrijpen hierop», zoals wordt gesteld in het bericht?
Voor de bescherming van natuur in de Waddenzee zijn de regimes voor gebiedsbescherming (Natura 2000) en voor soortenbescherming van de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Eind 2016 is het Beheerplan Natura 2000 vastgesteld. Diverse activiteiten benoemd als «bestaand gebruik» zijn als zodanig opgenomen in het Beheerplan als een vergunningvrije activiteit met inachtneming van de gedragsvoorschriften uit het Beheerplan. Nieuwe activiteiten die nadelig kunnen zijn voor de Natura 2000-doelstellingen moeten getoetst worden aan de Wnb. Indien er negatieve effecten te verwachten zijn, dan is een vergunning nodig. Om verstoring tegen te gaan zijn er gebieden in de Waddenzee waar een Toegang Beperkend Besluit geldt op grond van de Wnb ter bescherming van vogels en zeehonden. Betreding van die gebieden is gedurende het jaar al dan niet tijdelijk verboden.
Regulering van activiteiten middels het Beheerplan, Toegang Beperkende Besluiten en separate vergunningen zijn instrumenten vanuit de gebiedsbescherming. Ook kent de Wnb het soortenbeschermingsregime waarin opzettelijke verstoring van soorten die van nature in het wild in Nederland leven en van dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn verboden. Dit opzet vereiste in het verstoringsverbod is niet nieuw, dat was ook al onderdeel van de Flora- en Faunawet. Wel nieuw is dat bij vogels alleen opzettelijke verstoringen verboden zijn voor zover de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Met die eis wordt één-op-één aangesloten bij de Vogelrichtlijn. Op activiteiten die de grijze zeehond of de gewone zeehond verstoren is de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing, aangezien de Wnb zelf niet voorziet in een expliciet verbod op het verstoren van dieren van deze soorten. Artikel 3.10, eerste lid, verbiedt het doden, vangen van dieren van deze in de bijlage bij de wet genoemde soorten en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Door middel van actieve voorlichting kan aan bezoekers duidelijk worden gemaakt dat in het Waddengebied de zorgplicht met zich brengt dat zij op afstand moeten blijven van rustende dieren als zeehonden en vogels.
Is het waar dat de voorwaarden uit de Wet natuurbescherming, waarbij bewezen moet worden dat mensen met opzet de natuur verstoren of dat de verstoring de gehele populatie van een soort schaadt, in de praktijk voor handhavingsproblemen zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er tot op heden met de signalen van onder andere Rijkswaterstaat gedaan?
Aangaande signalen betreffende verstoring van de natuur wordt langs twee sporen gewerkt om te komen tot een adequate aanpak. Enerzijds zijn het Ministerie van LNV, de Waddenprovincie(s) en het Functioneel Parket in overleg om te bezien op welke wijze op grond van het huidige beschermingsregiem opzettelijk verstorende activiteiten kunnen worden aangepakt. Anderzijds houdt Rijkswaterstaat als coördinator van de handhaving op de Waddenzee samen met handhavers van mijn ministerie en de provincies de problemen van het handhaven op het snelvaren tegen het licht.
Kunt u toelichten waaruit de handhavingsproblemen bestaan?
Overtreding van het verbod op een (opzettelijke) verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding, is naar haar aard lastig vast te stellen, bijvoorbeeld omdat dat alleen bij heterdaad kan, negatieve gevolgen moeilijk zijn vast te stellen of een causaal verband moeilijk te bewijzen is. Bovendien is er sprake van een lastige situatie vanuit de optiek van het op afstand fysiek waarnemen en vervolgens aanspreken van de overtreder. Dit als gevolg van de dynamische omstandigheden op de Waddenzee met geulen, wadplaten en het tij.
Over de handhavingsproblemen ben ik in gesprek. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het waar dat vóór de invoering van de Wet natuurbescherming wel boetes uitgedeeld werden? Zo ja, om hoeveel boetes ging het op jaarbasis?
Zoals op vraag 2 is geantwoord, heeft de Waddenunit het afgelopen jaar geen processen-verbaal specifiek voor de overtreding van het verbod op verstoring opgemaakt.
Kunt u bevestigen dat ministeries, politie, het Openbaar Ministerie en de provincie overleggen over een oplossing, maar dat die er nog niet is? Zo ja, kunt u de Kamer periodiek informeren over (de voortgang van) het overleg?
Ja. Zie het antwoord op vraag 6. Naar verwachting zal ik uw Kamer binnen een half jaar kunnen informeren over de uitkomsten van het overleg.
Is het waar dat de Waddenunit naast toezicht en handhaving veel meer taken heeft en daardoor een groot tekort aan capaciteit heeft? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de capaciteitsproblemen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Waddenunit vaart met vier schepen op de Waddenzee en voert beheertaken uit op het vlak van natuur en visserij. Ze wordt niet ingehuurd door andere overheidsinstellingen. Toezicht en handhaving op zowel Natuur- en Visserijwetgeving is één van de taken van de Waddenunit. Andere taken van de Waddenunit op het vlak van beheer van natuur en visserij zijn onder meer voorlichting, recreatiegeleiding, monitoring en beheer van mosselpercelen. Het Ministerie van LNV is hoofdopdrachtgever van de Waddenunit. Daarnaast wordt een aantal taken in het verlengde van de natuur- en visserijtaken ter ondersteuning van provincies en terreinbeherende organisaties gedaan in de Waddenzee. Op twee van de vier schepen worden, een aantal dagen per jaar, taken van de Waddenunit gecombineerd met werkzaamheden van Rijkswaterstaat. Tot slot wordt er samengewerkt met andere inspectiediensten die varen op de Waddenzee. Hierdoor wordt de beschikbare capaciteit effectief benut.
Klopt het dat de Waddenunit ook wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen? Zo ja, welke instellingen zijn dit?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een organisatie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op natuurmisdrijven in een Natura 2000- en UNESCO-Werelderfgoed-gebied, tijd tekort komt omdat ze wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat er een andere optie is om de Wadden te beschermen, namelijk het afsluiten van meer gebieden voor het publiek?
Ten aanzien van mijn bevoegdheid om gebieden af te sluiten verwijs ik u naar mijn brief van 9 juli 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 986). Hierin heb ik aangegeven dat de «Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied» (Aanhangsel van de Handelingen II 2009–2010, nr. 791) zal worden herzien. Gedurende de herziening van deze leidraad zullen er geen nieuwe voorstellen voor aanwijzing worden gedaan. Ik heb de herziening recent ter hand genomen en zal daar partijen bij betrekken.
Bent u bereid uw bevoegdheid te gebruiken om gebieden af te sluiten voor het publiek, in ieder geval zolang de handhavingsproblemen niet opgelost zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Worden zowel de praktische handhavingsproblemen, de voorwaarden in de Wet natuurbescherming, als de capaciteitsproblemen bij de Waddenunit, tegen het licht gehouden in de onafhankelijke verkenning naar een beheerautoriteit Wadden?
De genoemde zaken maken geen deel uit van de verkenning naar een beheerautoriteit Waddenzee.
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van IenW en LNV wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort maak ik samen met de Minister van IenW een keuze hoe de Beheerautoriteit wordt ingevuld.
Wanneer kan de Kamer uw plannen voor een beheerautoriteit Wadden verwachten?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht 'Bendes stropen Oeganda af om vrouwen genitaal te verminken' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Bendes stropen Oeganda af om vrouwen genitaal te verminken van 30 januari 2019 in de Volkskrant?
Ja.
Deelt u niet alleen de zorgen over de praktijk van genitale verminking maar ook over de genoemde aantallen meisjes en vrouwen (naar schatting uiteenlopen van minstens 100 tot mogelijk meer dan 400) die hiervan slachtoffer zijn geworden in Oeganda?
Ja. Het kabinet neemt de berichtgeving, over de praktijk van genitale verminking maar ook over de genoemde aantallen meisjes en vrouwen, zeer serieus. Genitale verminking van vrouwen en meisjes is ook in Oeganda een strafbaar feit en de daders dienen vervolgd te worden. De geschatte aantallen zijn, ondanks de geleidelijke afname, nog steeds zorgwekkend.
De berichten betreffen specifiek de regio’s Sebei en Karamoja waar, ondergronds en illegaal, deze praktijken nog doorgaan. Er is reeds een aantal verdachten aangehouden en de autoriteiten ter plaatse voeren grondig onderzoek uit.
Heeft u gesproken met uw Oegandese ambtsgenoot om de wijze waarop – ondanks het verbod – de genitale verminking in Oost Oeganda plaatsvindt te bespreken en uw zorgen over de ontwikkeling over te brengen? Zo nee, waarom niet? Heeft u besproken op welke wijze u mogelijk een bijdrage zou kunnen leveren aan het bestrijden van deze praktijk dan wel het vergroten van de voorlichtingsinspanningen in deze regio?
De zorgen over deze ontwikkelingen zijn door de internationale gemeenschap overgebracht aan de Oegandese autoriteiten. De Nederlandse ambassade in Oeganda is in gesprek met onder andere het Ministerie van Gezondheid, UNFPA/Uganda en de NGO Reproductive Health Uganda over de inzet van Nederlandse middelen voor verbetering van seksuele en reproductieve rechten en diensten. Campagnes ter bestrijding van genitale verminking maken daar deel van uit. Ook de EU-delegatie in Kampala heeft recent nog de Oegandese overheid opgeroepen tot strenge handhaving van de wet om praktijken van genitale verminking in Sebei te bestrijden.
Heeft u contact opgenomen met de Verenigde Naties (VN), in het bijzonder het VN-bevolkingsfonds (UNFPA) over de onverwachte toename van genitale verminking in het oosten van het land en de (negatieve) gevolgen die dit heeft voor de effecten van de ingezette campagne tegen genitale verminking? Heeft u besproken op welke wijze u een bijdrage zou kunnen leveren aan het bestrijden van deze praktijk dan wel het vergroten van de voorlichtingsinspanningen in deze regio?
Met UNFPA is reeds contact geweest over de onverwachte toename van genitale verminking in het oosten van Oeganda. De stijging is beperkt tot één geografisch gebied van Oeganda, nl. het Kapchorwa-district in de Sebei-regio.
UNFPA heeft aangegeven dat zij een team naar deze regio hebben gestuurd om onderzoek te verrichten naar de gebeurtenissen. UNFPA is verzocht om Nederland te blijven informeren. Een effectieve aanpak van (preventie van) genitale verminking van vrouwen en meisjes is altijd onderdeel van dialoog met de autoriteiten en organisaties als UNFPA en UNICEF en dat zal de komende tijd zo blijven.
Heeft u contact gehad met Equality Now over (het gebrek aan) inspanningen die de Oegandese overheid doet om het sinds 2010 bestaande verbod op genitale verminking te handhaven? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft geen recent contact gehad met Equality Now, maar is bekend met hun werk. Deze organisatie wordt door Nederland gesteund via AmplifyChange, een multi-donor fonds dat advocacy op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) bevordert. Overigens staat vast dat inspanningen van de Oegandese overheid om toe te zien op naleving van het verbod recentelijk hebben geleid tot arrestaties en ook veroordelingen. Er zijn duidelijke indicaties dat genitale verminking bij vrouwen langzamerhand terrein begint te verliezen, en dat is winst.
Kent u het onderzoek van de Oegandese gezondheidsorganisatie Reproductive, Educative and Community Health Programme (Reach) over de veranderde aanpak van de traditionele besnijders in de oostelijke Sebei-regio waar tegenwoordig blijkens het onderzoek vaker volwassen, getrouwde vrouwen uitgekozen om te worden besneden met medewerking van hun (schoon)familie? Heeft u naar aanleiding van dit onderzoek contact opgenomen met Reach?
Ja. In samenhang met de geplande verhoging van de Nederlandse inzet op het gebied van seksuele en reproductieve rechten en diensten zal de Nederlandse ambassade onder andere met Reach nader overleg voeren.
Bent u bereid tijdens de handelsmissie naar Oeganda van 12 tot 18 februari naast de plaatsing van een Holland Lounge op de beurs, de mogelijkheden voor deelnemers aan de handelsmissie zich te presenteren, het organiseren van matchmaking, de mogelijkheid om presentaties of workshops te geven, ook aandacht te besteden aan het maatschappelijk verantwoord ondernemen in Oeganda, in het bijzonder de situatie in Oost Oeganda en de deelnemers te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
Ja. Bij aanvang van de handelsmissie zal een briefing aan de missiedeelnemers worden verzorgd over maatschappelijk verantwoord ondernemen in Oeganda. Hierbij zal ook de situatie in Oost-Oeganda aan de orde komen.
Het bericht 'Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn» op RTV Drenthe van 30 januari 2019?1
Ja.
Kent u het meldpunt dat Van de Nadort zelf heeft ingesteld voor slachtoffers van burnpits, waar zich 122 zieke militairen hebben gemeld?
Ja.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de 122 zieke militairen die zich bij Van de Nadort hebben gemeld, tegenover de vier meldingen van zieke militairen bij Defensie?2 Deelt u de mening dat deze grote discrepantie reden is om het meldingssysteem onder de loep te nemen en de nodige veranderingen aan te brengen, zodat het beter zal functioneren? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent de inhoud van de meldingen die bij dhr. Van de Nadort zijn binnengekomen niet. Zoals ik tijdens het vragenuur van 29 januari jl. heb aangekondigd heeft Defensie, sinds 4 februari jl. een onafhankelijk meldpunt ingericht waar (oud-) werknemers die denken gezondheidsklachten te hebben als gevolg van blootstelling aan burn pits terecht kunnen.
Elke actief dienende militair kan daarnaast terecht bij een militair arts. Voor veteranen die niet meer bij ons werken, geldt dat zij naar hun eigen huisarts kunnen gaan. Aanvullend kunnen veteranen zich ook melden bij het Veteranenloket als ze vermoeden dat hun ziekte een relatie heeft met hun werk bij Defensie.
Bent u bereid het door u aangekondigde meldpunt voor slachtoffers van burnpits, waar militairen en ex-militairen met gezondheidsklachten terecht kunnen, onafhankelijk te laten zijn zoals Van de Nadort, maar ook de vragensteller in het vragenuur van 29 januari 2019, voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een dergelijk meldpunt ingericht te kunnen hebben?
Ja. Het meldpunt is op 4 februari jl. ingericht bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel.
Kunt u ingaan op de eerdere contacten van de jurist met uw ministerie over klachten over de veiligheid bij Defensie? Betrof dit veiligheidsincidenten bij Defensie of de wijze waarop Defensie omging met de veiligheidsincidenten?
Ik ga omwille van de vertrouwelijkheid niet in op de contacten die Defensie heeft gehad met dhr. Van de Nadort.
Heeft het contact met Van de Nadort bijgedragen aan de verbeteringen die u aan het doorvoeren bent bij Defensie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het terugwinnen van vertrouwen een langdurig proces is en bent u bereid in het proces van het terugwinnen van vertrouwen (eventueel) benodigde aanpassingen te doen aan huidige plannen die er zijn ter verbetering van de veiligheidscultuur binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het versterken van het vertrouwen in de defensieorganisatie is per definitie een langdurig proces. Defensie heeft met het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» (Kamerstuk 34919–4) een belangrijke stap gezet naar een veilige organisatie. Daarin wordt stap voor stap een organisatiecultuur gewaarborgd waarvan veiligheid een integraal onderdeel is van het denken en doen. Het veranderen van de organisatiecultuur is complex en vergt een lange adem. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Heeft u, naast het gesprek dat een delegatie van Defensie zal hebben met Van de Nadort, meer gesprekken met de mensen of organisaties die zich op andere wijze dan de commissie-Giebels bezig houden met klachten over de veiligheid bij Defensie dan wel gezondheidsklachten? Zo ja, wat is het doel van deze gesprekken en wat leveren deze gesprekken op? Zo nee, waarom niet?
Defensie spreekt met diverse organisaties en mensen over veiligheid, al dan niet gerelateerd aan gezondheidsklachten. Denk daarbij aan (voormalig) defensiemedewerkers, de centrales van overheidspersoneel, medezeggenschap op de diverse niveaus binnen de organisatie, maar ook met interne en externe toezichthouders. Doel van deze gesprekken is om de veiligheid te bevorderen en risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u toezeggen dat deze kwestie anders zal worden afgehandeld dan de chroom-6 affaire (die zich kenmerkte door het eerst «onder de pet houden» van het feit dat Defensiemedewerkers met gevaarlijk materiaal in aanraking kwamen waaraan ze dood zouden gaan, het vervolgens ontkennen daarvan, het daarna kwijtraken van zaken uit dossiers en het uiteindelijk aanbieden van een regeling die door de slachtoffers als een «klap in hun gezicht» werd ervaren)?
Niet altijd is aanstonds duidelijk wat de oorzaak is van gezondheidsklachten. We nemen als Defensie onze verantwoordelijkheid om daar serieus naar te kijken. Daarom heb ik ook de oproep gedaan aan (oud-)werknemers die ziek denken te zijn geworden van blootstelling aan burn pits zich te melden bij het daarvoor ingerichte meldpunt. Als de meldingen hiervoor aanleiding geven zal ik een onafhankelijk onderzoek instellen naar gezondheidsklachten in relatie tot burn pits.
Het bericht dat studenten die geld lenen voor hun studie meer last hebben van psychische problemen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Student in de stress door lening»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ben bekend met de signalen over mentale druk onder studenten. Daarom doet het RIVM nu onderzoek naar de redenen van het ontstaan van mentale druk bij jongeren, waaronder studenten.
Bent u bereid te erkennen dat lenen, naast vele andere factoren meespeelt bij de ervaren prestatiedruk en psychische klachten bij studenten? Zo nee, waarom niet?
Mentale druk ontstaat door een samenloop van verschillende factoren. In de themaverkenning van het RIVM2 naar mentale druk onder jongeren wordt aangegeven dat een studielening een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn, maar dat bijvoorbeeld ook factoren als het opbouwen van een goed CV, de verwachtingen van ouders en het «moeten» hebben van een interessant sociaal leven bij kunnen dragen aan mentale druk. Ik onderschrijf de uitspraak van één van de onderzoekers van Motivaction dat op basis van het onderzoek geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het hebben van een studielening en het ervaren van mentale druk. Er zijn vele factoren die mee kunnen spelen en niet zijn meegenomen in dit onderzoek.3 Zoals ik eerder aangaf, kijkt het RIVM momenteel breder naar de oorzaken van het ontstaan van mentale druk bij jongeren. Dat onderzoek verschijnt in april.
Hoe vallen de uitkomsten van het Motivaction onderzoek in opdracht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) te rijmen met het onderzoek van het ministerie waaruit blijkt dat studenten sinds 2012 minder vaak klagen over financiële problemen?
Uit de Studentenmonitor die jaarlijks wordt uitgevoerd blijkt dat steeds minder voltijdstudenten aangeven financiële moeilijkheden te ervaren. In 2007 lag dat percentage op 22%, in 2017 was dat gedaald naar 14%. Het percentage voltijdstudenten met weinig tot geen financiële moeilijkheden is toegenomen van 43% in 2007 tot 64% in 2016. In het onderzoek van Motivaction geeft 22% van de ondervraagde studenten aan (heel) moeilijk en 35% (heel) gemakkelijk financieel rond te komen.
Het verschil tussen beide onderzoeken kan mogelijk worden verklaard door het feit dat voor de Studentenmonitor meer studenten worden bevraagd. Ongeveer 13.000 studenten hebben voor de Studentenmonitor de vragen over de financiële situatie beantwoord, tegenover 562 studenten voor het onderzoek van Motivaction. Rond de zomer verschijnt de nieuwe Studentenmonitor en zal ik de meest recente cijfers over de financiële situatie van studenten met u delen.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat studenten prestatiedruk en psychische klachten ervaren als gevolg van het leenstelsel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk als studenten psychische druk zouden ervaren doordat ze een studielening hebben en mede daarom zijn er sociale terugbetaalvoorwaarden. Deze sociale terugbetaalvoorwaarden zijn een belangrijk onderdeel van het leenstelsel. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt hoeft hij/zij de studieschuld terug te betalen. Een oud-student kan de terugbetaling altijd tijdelijk stopzetten. Een eventuele restschuld wordt kwijtgescholden. De sociale terugbetaalvoorwaarden zorgen ervoor dat het terugbetalen van een studieschuld nooit problematisch hoeft te worden. Ik vind het belangrijk dat studenten zich bewust zijn van de terugbetaalvoorwaarden, zodat ze zich geen zorgen hoeven te maken over het terugbetalen van studieschuld.
Bent u alsnog bereid om bij het verdiepend onderzoek naar de druk die jongeren ervaren dat uitgevoerd wordt door het RIVM het leenstelsel te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het RIVM-onderzoek nu af. Het is niet nodig om het RIVM specifiek te vragen om het leenstelsel te betrekken bij het onderzoek, want het onderzoek richt zich op alle oorzaken van mentale druk bij jongeren, waaronder ook studenten. Het is een open vraag en er wordt niet op voorhand gestuurd om een verband tussen twee of meer thema’s te onderzoeken. De mate waarin de financiële situatie van studenten of de verandering in het studiefinancieringsstelsel een rol speelt, komt dus vanzelf uit het onderzoek naar voren. Daarom is de suggestie dat ik de invloed van het leenstelsel zou hebben uitgezonderd bij het onderzoek onjuist.
Welke stappen gaat u ondernemen om de prestatiedruk en psychische klachten bij studenten als gevolg van het leenstelsel weg te nemen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, hebben stress en (prestatie)druk in de regel niet één oorzaak en bestaat er dus niet één oplossing. Ik vind het van belang dat studenten goed op de hoogte zijn van de sociale terugbetaalvoorwaarden van de studielening. DUO kijkt voortdurend hoe de informatievoorziening hierover kan worden verbeterd en spreekt hierover met jongeren. Daarnaast start DUO binnenkort een experiment om te kijken hoe studenten bewuster kunnen worden gemaakt van hun leengedrag.
Het bericht 'Dief gaat in Duindorp met een auto aan de haal' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Dief gaat in Duindorp met een auto aan de haal»?1 Kent u het bericht op de website van Hart van Lansingerland «Seat Ibiza gestolen in Bleiswijk»?2
Ja.
Is het gebruikelijk dat kentekens van gestolen voertuigen publiekelijk bekend worden gemaakt? Worden die gegevens door de politie verstrekt aan de media of doen slachtoffers dat zelf?
De politie verstrekt dergelijke gegevens niet standaard aan de media, tenzij hier een noodzaak toe is met het oog op bijvoorbeeld waarheidsvinding. Opsporingsberichtgeving vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie en wordt ingezet na zorgvuldige belangenafweging zoals omschreven in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving. Het kan overigens ook zo zijn dat slachtoffers zelf deze gegevens openbaar maken. Dit is aan het slachtoffer zelf om af te wegen.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van burgers en burgerinitiatieven bij het tegengaan van criminaliteit gewenst is, ook als het gaat om het oplossen van strafbare feiten en het terugvinden van gestolen voorwerpen? Deelt u de mening dat burgers dan over adequate informatie moeten kunnen beschikken? Herkent u het beeld dat de politie hier in het land op heel wisselende wijze mee omgaat, namelijk door in de ene gemeente veel ruimhartiger informatie te verstrekken aan buurttoezichthouders en andere particulieren dan in de andere gemeente? Geldt hier landelijk of lokaal beleid? Welke rol speelt de privacy van slachtoffers van criminaliteit hierin en hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?
Betrokkenheid van burgers is vaak van belang voor het oplossen van strafbare feiten. In de ontwikkelagenda Opsporing, die ik op 9 november aan uw Kamer heb aangeboden, maakt burgerparticipatie deel uit van een van de hoofdlijnen, namelijk van de zogeheten vernieuwingsstrategie.3 De politie oriënteert zich daarbij onder meer op de kansen ten aanzien van de bestrijding van criminaliteit die kunnen voortkomen uit veranderingen en innovaties van de organisatie van de politie. Hierbij worden maatschappelijke ontwikkelingen meegenomen, zoals de toenemende betrokkenheid van burgers die een bijdrage willen leveren aan de opsporing. Ik hecht er aan dat deze maatschappelijke ontwikkelingen kunnen worden ingepast in een toekomstbestendige opsporing en vervolging, met inachtneming van rechtsstatelijke waarborgen zoals privacy van burgers. Daarnaast wordt door de politie uitvoering gegeven aan de motie Van Dam (CDA) en Den Boer (D66) over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving en opsporing.4 In dit kader wordt de waarde van een landelijke politierichtlijn op het terrein van burgerhandhaving en -opsporing onderzocht, met inachtneming van rechtsstatelijke waarborgen en in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van buurtpreventie- en whatsappgroepen en deskundigen op het gebied van burgeropsporing.
Artikel 19 van de Wet Politiegegevens bepaalt dat incidentele verstrekking van gegevens aan derden mogelijk is wanneer dit noodzakelijk is voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Politie zal altijd een afweging moeten maken van de noodzaak van het verstrekken van bepaalde gegevens. Dit volgt ook uit de genoemde Aanwijzing opsporingsberichtgeving. Afwegingen rond het verstrekken van gegevens of beelden worden onder lokaal gezag gemaakt. De aard van het delict is hierbij in zijn algemeenheid niet van invloed op de vraag of informatie gedeeld kan worden. Vergelijkbare afwegingen worden zowel gemaakt in het geval van een autodiefstal als bij een woninginbraak.
De afweging informatie te delen met (social) media blijft lokaal maatwerk. Dit komt ook naar voren in recent onderzoek van Politie en Wetenschap, en hangt tevens samen met verschillen tussen buurten.5 Er is inmiddels veel ervaring is opgedaan binnen de politie met digitale en fysieke buurtpreventiegroepen. Vanuit deze expertise wordt momenteel gewerkt aan een landelijk kader dat richtinggevend gaat zijn voor met name de wijkagenten bij de participatie in buurtpreventiegroepen, mede in het licht van de hierboven genoemde motie.
Hoe kan het dat de politie soms alle informatie aangaande een autodiefstal verstrekt aan buurttoezichthouders (bijvoorbeeld exacte locatie van de diefstal, volledig kenteken), terwijl op andere plekken in het land geen informatie of slechts flarden aan informatie (bijvoorbeeld slechts twee of vier tekens van een kenteken) verstrekt worden? Kunt u uiteenzetten welke informatie de politie bevoegd is te delen met derden, bijvoorbeeld met lokale buurttoezichthouders, in geval van een gestolen auto?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen ook beantwoorden voor de situatie dat zich een woninginbraak heeft voorgedaan en binnen een gemeente actieve buurtbewoners of buurttoezichthouders willen bijdragen aan het oplossen daarvan (bijvoorbeeld door te zoeken naar gestolen, weggegooide spullen of door bij te dragen aan een buurtonderzoek)?
Zie antwoord vraag 3.
Het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen?1
Ja
Wat het u dan wel bij de VN bekend dat de heer Cammaert slechts voor een korte tijd beschikbaar zou zijn voor het VN-team in Jemen? Is een periode van zes weken normaal gesproken voldoende voor het uitbouwen van een staakt-het-vuren?
Dit was bekend. Over het «uitbouwen van een staakt-het-vuren» zou ik geen algemene uitspraak willen doen. Het zogenaamde Stockholm-akkoord voorzag een staakt-het-vuren voor Hodeidah en terugtrekking van troepen uit de stad. Door middel van VN Veiligheidsraadresolutie 2451 werd vervolgens besloten tot het sturen van een advance team voor 30 dagen om een begin te maken met het monitoren en ondersteunen van de uitvoering van het akkoord.
Heeft u contact gehad met VN-gezant Martin Griffiths over de gevolgen van het vertrek van de heer Cammaert voor het functioneren van het VN-team en het uitbouwen van het staakt-het-vuren? Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van het staakt-het-vuren?
Er is frequent contact met de VN-gezant over alle ontwikkelingen. De heer Griffiths heeft op 31 januari aan de Veiligheidsraad gerapporteerd dat er wel schendingen zijn, maar dat het lokale staakt-het-vuren houdt, waarbij een belangrijk criterium is dat er geen pogingen worden gedaan door de partijen om gebiedsuitbreiding te bewerkstelligen.
Klopt het bericht dat de Houthi’s, die zich begin januari zouden terugtrekken uit Hodeida, dat nog niet gedaan hebben? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor het Wereldvoedselprogramma (WFP)? Zo nee, wat is nu de situatie in Hodeida?
Dat klopt, de terugtrekking is nog niet voltooid. Volgens VN-gezant Griffiths heeft de terugtrekking, zoals in Stockholm was afgesproken, vertraging opgelopen. Onderhandelingen door het Redeployment Coordination Committee (RCC) over een nieuwe tijdlijn voor wederzijdse terugtrekking zijn gaande.
In de tussentijd blijft het Wereldvoedselprogramma (WFP) doorgaan met hulpverlening, ondanks dat omstandigheden zeer lastig blijven. Zo zijn de zogenaamde Red Sea Mills, een belangrijke opslagplaats voor voedsel, sinds september 2018 niet meer toegankelijk geweest voor het WFP. Eind januari werden bij een brand twee silo’s met tarwe beschadigd. Desalniettemin heeft WFP aangekondigd voedselhulp in geheel Jemen op te zullen schalen tot 12 miljoen mensen.
Wat zijn de gevolgen van de huidige situatie rondom het staakt-het-vuren voor de humanitaire situatie? Heeft u hierover overleg met de VN, met uw internationale collega’s of het Rode Kruis? En wat kan er worden gedaan om de humanitaire situaties te verbeteren?
De humanitaire situatie blijft onverminderd zeer ernstig, ondanks dat het staakt-het-vuren in Hodeidah standhoudt. De situatie is nog onvoldoende stabiel voor grootschalige terugkeer van de mensen die gevlucht zijn. De VN en haar partners gaan door met hulpverlening aan de nog aanwezige inwoners van Hodeidah en de mensen die terugkeren. Dit betreft zowel voedselhulp als cash en andere items als pakketten voor noodopvang. Het Central Emergency Response Fund (CERF) heeft recentelijk 32 miljoen dollar bijgedragen aan het Wereldvoedselprogramma om de voedselhulp in Hodeidah en elders op te schalen. Ook vanuit het Yemen Humanitarian Fund (YHF) zullen humanitaire partners worden gesteund om voedselhulp en opvang van ontheemden uit te breiden. Nederland is een belangrijke donor van CERF en YHF. Nederland spreekt zeer regelmatig met de VN en andere humanitaire spelers over de huidige inzet en voorbereiding op verschillende toekomstscenario’s.
Wat zijn de concrete gevolgen van de (slechte) veiligheidssituatie in Hodeida voor het VN-team? Welke gevolgen heeft dat vervolgens voor de uitwerking van de afspraken die gemaakt zijn in Stockholm?
Vooralsnog is het concrete gevolg een beperking van de bewegingsvrijheid van het VN-team. De SGVN heeft in zijn voorstel over het opzetten van de nieuwe missie de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om de UNMHA-missie te kunnen ontplooien.
De uitwerking van de afspraken loopt ook vertraging op. Maar alle partijen zijn het er over eens dat het overleg moet worden voortgezet. De recente hervatting van de RCC-onderhandelingen op een WFP-schip voor de kust van Hodeidah is in dat opzicht een positief signaal.
Heeft u inmiddels contact opgenomen met de Crisis Group, die stelt dat Houthi-rebellen hun macht probeerden te behouden door simpelweg nieuwe uniformen aan te trekken en zich daarin te melden bij de heer Cammaert? Heeft u hierover contact gehad met de heer Cammaert?
Dergelijke berichten zijn bekend. In een artikel uit de gelederen van de Crisis Group wordt in dit verband overigens reeds gemeld dat de heer Cammaert niet is overgegaan tot erkenning van de beschreven handelwijze. Hierover is niet specifiek gesproken met de Crisis Group of de heer Cammaert.
Is het u bekend wat ten grondslag ligt aan de weigering van de Houthi’s deel te nemen aan onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Welke mogelijkheden ziet u om in internationaal verband de Houthi’s te bewegen deel te nemen aan de onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese ambtsgenoten en/of de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Mogherini?
Er is in deze fase geen overeenstemming over de veiligheid en de neutraliteit van de betreffende onderhandelingslocaties in Hodeidah; de onderhandelingen zijn onlangs voortgezet op een WFP-schip voor de kust. Er is doorlopend contact met Europese ambtgenoten en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. Beide partijen worden regelmatig opgeroepen om deel te nemen aan de «redeployment»-gesprekken.
Het bericht 'Feest in de bajes' |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de beelden van feestende gedetineerden in de gevangenis van Heerhugowaard, waarbij filmpjes werden gemaakt met mobiele telefoons? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe bent u tot deze analyse gekomen?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Op maandag 28 januari verschenen beelden op de website van de Telegraaf gemaakt door gedetineerden uit de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard in bezit van mobiele telefoons. Op 5 februari zijn ook enkele andere beelden van gedetineerden uit dezelfde inrichting gepubliceerd door de Telegraaf2. Het bezit van contrabande en het gedrag dat zichtbaar is op de beelden vind ik onacceptabel. Ondanks de verschillende maatregelen om invoer van contrabande tegen te gaan, blijven gedetineerden zoeken naar manieren om contrabande in te voeren in PI’s. Er wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop de contrabande in de PI Heerhugowaard is ingevoerd en hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Naar aanleiding van de beelden heeft het Landelijke Bijzondere Bijstandsteam (LBB) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in de locatie Zuyder Bos van PI Heerhugowaard vijf dagen lang met inzet van twintig man en speurhonden alle cellen en andere ruimten waar gedetineerden komen doorzocht. Hierbij zijn 13 telefoons aangetroffen. Daarnaast zijn drugs en medicijnen gevonden.
Welke sancties zijn opgelegd aan deze gedetineerden?
De filmpjes zijn al enige tijd geleden opgenomen. De gedetineerden die op de filmpjes in beeld zijn, zitten niet langer vast bij DJI en kunnen daardoor niet meer gesanctioneerd worden. De gedetineerden waarbij bij de recente spitactie contrabande is aangetroffen, zijn passend bestraft. De opgelegde sancties betroffen onder meer een of meerdere dagen straf op de eigen cel, zonder tv, en plaatsing in de isoleercel.
Hoeveel personeel was er ten tijde van het feest aan het werk op de afdeling waar door de gedetineerden gefilmd en gefeest werd? Was dit aantal voldoende om direct en kordaat in te kunnen grijpen?
In zijn algemeenheid is er voldoende personeel aanwezig om toezicht te houden en in te grijpen als er sprake is van verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting. De norm is 2 medewerkers die toezicht houden op 24 uitgesloten gedetineerden. Dit garandeert niet dat elke uitgesloten gedetineerde op elk moment in het zicht is van een van de medewerkers; gedetineerden kunnen zich immers op meerdere plekken op de afdeling bevinden.
Speelden de «festiviteiten» zoals vastgelegd in de video uit het artikel zich af binnen het bereik van de bewakingscamera’s? Zo ja, waarom trad het personeel niet op om het «feest» te beëindigen? Zo nee, waarom was er geen zicht op deze gedetineerden?
Het betreffende deel van de ruimte was niet binnen het bereik van bewakingscamera’s. In dit deel van de inrichting wordt rechtstreeks toezicht gehouden door penitentiair inrichtingswerkers. Medewerkers hebben niet voortdurend zicht op elk deel van de afdeling. Afdelingen bestaan uit cellen en een of meerdere leefruimtes. Ook kan er sprake zijn van incidenten of calamiteiten die de aandacht vragen van de medewerkers.
Hoe vaak zijn de afgelopen tijd in deze inrichting grondige celinspecties uitgevoerd en wordt er dus gericht gezocht naar contrabande? Is daar voldoende personeel voor?
Er wordt in iedere inrichting dagelijks gecontroleerd of de cel op orde is. Daarnaast worden er voortdurend de nodige inspanningen geleverd om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan, zoals toegangscontroles, urinecontroles, controle van luchtplaatsen en bezoek, en samenwerking met politie om droppings van contrabande te voorkomen. In de dienstroosters van het personeel wordt tijd voor de controles en inspecties opgenomen.
Naast het inrichtingspersoneel kan de DV&O worden ingezet bij zoekacties. Zo hebben er in de PI Heerhugowaard de afgelopen periode ook spitacties met speurhonden plaatsgevonden, specifiek gericht op contrabande.
Bent u ervan overtuigd dat gevangenispersoneel nog wel te allen tijde voldoende de baas is in de gevangenis? Zo ja, waar baseert u dit op? Heeft u deze vraag ook aan het gevangenispersoneel gesteld? In hoeverre spelen volgens u personele problemen (openstaande vacatures, tekorten, hoge werkdruk) een rol bij deze problemen?
Er wordt veel gevraagd van het personeel van DJI. In zijn algemeenheid durf ik echter te stellen dat het gevangenispersoneel voldoende de baas is in onze gevangenissen. Dat laat onverlet dat er zaken zijn die beter moeten en kunnen.
Naar aanleiding van de incidenten in PI Heerhugowaard is met alle vestigingsdirecteuren gesproken over de aanpak van contrabande en ook zijn zij ervan doordrongen dat een scherp veiligheidsbewustzijn bij zowel leidinggevenden als medewerkers noodzakelijk is om de orde en veiligheid te borgen in de inrichtingen. Dit moet structureel onderwerp van gesprek zijn. De handreiking penitentiaire scherpte is onlangs geactualiseerd. De hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft elke inrichting gevraagd aan de hand hiervan de veiligheidsrisico’s te beoordelen en de benodigde maatregelen te nemen om personeel alert te houden en risico’s te beheersen.
Het personeel constateert dat de doelgroep verandert. De verharding in de criminaliteit in de samenleving is ook zichtbaar in het gedrag van de doelgroep die vastzit. In mijn visie op gevangenisstraffen heb ik toegelicht hoe ik gedrag, waaronder invoer, bezit en gebruik van contrabande, zwaarder wil laten meetellen in het detentieverloop.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de premier dat de Europese Commissie niet voldoende optreedt tegen Italië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in Davos publiekelijk uithaalde naar de Europese Commissie over de lakse houding ten opzichte van Italië?1
De Minister-President heeft aangegeven dat het van belang is dat EU-lidstaten hun eigen huis op orde brengen, met verstandig begrotingsbeleid, en dat het nakomen en het handhaven van de begrotingsregels hiertoe van belang is.
Klopt het dat u in Davos gezegd heeft: «De Europese Commissie treedt niet voldoende op tegen Italië en legt het land geen boetes op, zei Rutte tijdens een debat. Het is niet goed als landen als Italië en in het verleden Frankrijk ermee wegkomen als zij hun eigen huis niet op orde brengen»?
Ja. Volgens het kabinet vergt een sterke Economische en Monetaire Unie gezonde en veerkrachtige nationale economieën, met houdbare overheidsfinanciën. Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen zijn de lidstaten begrotingsregels overeengekomen, die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Met het Fiscal Compact is de rol van de Commissie als arbiter versterkt. In lijn met het Regeerakkoord zet het kabinet zich in voor consequente en strikte handhaving van de begrotingsregels door de Commissie. Dit vergroot in de ogen van het kabinet het onderlinge vertrouwen tussen lidstaten. Bovendien is het naleven van de begrotingsregels op de lange termijn in het belang van lidstaten zelf, als ook in het belang van de Unie als geheel.
Heeft u dit ook formeel per brief meegedeeld aan de Europese Commissie en de Commissie om een formele reactie gevraagd?
Tijdens de Eurogroep van 1 oktober 2018 heeft Nederland zijn zorgen geuit over de Italiaanse begroting en het belang van het naleven van de begrotingsregels onderstreept.2 Daarnaast heeft de Nederland tijdens de Eurotop op 18 oktober 2018 richting Italië aangegeven zeer bezorgd te zijn over de Italiaanse begroting.3 In de Eurogroep van 15 november 2018 heeft Nederland opnieuw benadrukt zich zorgen te maken over de begroting van Italië, mede vanwege grensoverschrijdende gevolgen van kwetsbare overheidsfinanciën. Ook sprak Nederland daar steun uit voor een kritische houding van de Europese Commissie en onderstreepte dat naleving en handhaving van de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), cruciaal is.4 Uiteindelijk kwam de Eurogroep een Terms of Reference overeen waarin het belang van schuldreductie en het pad naar MTO (middellangetermijndoelstelling) wordt benadrukt en waar Italië wordt opgeroepen om zijn begroting aan te passen en deze in lijn te brengen met het SGP.5 In de beantwoording van Kamervragen over de Italiaanse begroting van 2 november 2018 heeft de Minister van Financiën tevens aangegeven dat de bal bij de Europese Commissie ligt voor wat betreft het handhaven van de Europese begrotingsregels, en dat het Commissiebesluit rond Italië zou worden afgewacht.6
Uiteindelijk heeft de Europese Commissie op 19 december 2018 besloten geen buitensporigtekortprocedure te openen. Naar aanleiding hiervan heeft Nederland tijdens de Eurogroep van 21 januari jl. expliciet gevraagd om een schriftelijke uitleg van de Commissie ten aanzien van het besluit van 19 december 2018 om geen voorstel te doen voor het openen van een buitensporigtekortprocedure voor Italië.7 Later heeft Nederland op 1 februari 2019 in een voorportaal van de Ecofinraad, naar aanleiding van een presentatie van de Europese Commissie, nogmaals om een schriftelijke uitleg aan de Europese Commissie gevraagd, waarbij Nederland werd gesteund door een aantal andere lidstaten. Vervolgens heeft de Europese Commissie toegezegd met een schriftelijke uitleg te zullen komen. Deze uitleg wachten wij nu af.
Herinnert u zich dat elke EU-lidstaat elk jaar een middellange termijn doelstelling (medium term budgettary objective) op het structurele tekort op het begrotingsbeleid moet inleveren?
Lidstaten updaten hun landenspecifieke middellange termijn doelstelling (medium term budgettary objective, MTO) voor het structurele tekort in principe iedere drie jaar. De MTO wordt op drie verschillende manieren berekend, waarbij onder meer aandacht is voor de relatieve hoogte van de publieke schuld, vergrijzing, volatiliteit van de economie en de begrotingselastisticiteit. Vervolgens moeten lidstaten op middellange termijn hun doelstelling bereiken op basis van een jaarlijkse vereiste structurele begrotingsinspanning. Deze vereiste inspanning is gebaseerd op de zogeheten flexibiliteitsmatrix, die door de Europese Commissie en de Raad is overeengekomen.8
Heeft Italië ooit de middellange termijn doelstelling gehaald? Zo ja, wanneer? Zo nee, hoe vaak heeft Italië het dus niet gehaald?
De middellange termijn doelstelling is pas geoperationaliseerd sinds 2005. Sindsdien heeft Italië, net zoals een aantal andere lidstaten, nooit een structurele balans gerealiseerd die gelijk of hoger lag dan zijn middellange termijn doelstelling.
Welke banken heeft Italië de afgelopen vier jaar geherkapitaliseerd en/of gered? Kunt u bij elk van de banken aangeven of er compensatie was voor de obligatiehouders of de aandeelhouders?
Indien een bank problemen kent, wordt eerst gezocht naar private oplossingen. In de afgelopen vier jaar is in een aantal gevallen geïntervenieerd door de Italiaanse overheid of een ander publiek lichaam. Indien daarbij sprake is geweest van staatssteun worden beslissingen daarover gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.9 Het is ook aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij maatregelen sprake is van staatssteun en zo ja of deze geoorloofd is.
De casuïstiek is in veel gevallen ook met uw Kamer besproken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun.10 Bij liquiditeitssteun vanuit overheden aan banken eist de Europese Commissie onder andere dat banken solvabel zijn, dat een marktconforme vergoeding wordt betaald en dat banken die er op grote schaal gebruik van maken een herstructureringsplan indienen. Tot nu toe is een Italiaanse liquiditeitsfaciliteit gebruikt voor Banca Monte dei Paschi di Siena, Banca Popolare di Vicenza, Veneto Banca en Carige.
In gevallen waar een overheid staatssteun geeft in de vorm van kapitaal wordt op last van de staatssteunregels lastendeling vereist. Dit wordt ook wel een «bail-in tot en met junior» genoemd. In lijn hiermee heeft de Italiaanse overheid in 2017 een preventieve herkapitalisatie gedaan bij Banca Monte dei Paschi di Siena.11 Ook zijn Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza geliquideerd onder nationaal insolventierecht, met steun door de Italiaanse overheid.11 Daarnaast is een aantal kleinere banken geliquideerd, waaronder Banca Marche, Etruria, Carifeen Carichieti met gebruik van het Italiaanse depositogarantiestelsel.
Er kan sprake zijn van compensatie van investeerders in gevallen waar sprake is geweest van misleidende verkoop (misselling) van obligaties. Uiteraard is de partij die schuldig is aan een misleidende verkoop ook verantwoordelijk voor eventuele compensatie. Het kan echter voorkomen dat de bank die verantwoordelijk is voor de misleidende verkoop is opgehouden te bestaan. Een overheid kan dan een compensatie treffen voor gedupeerde particuliere investeerders. Een dergelijke compensatieregeling is eind 2015 toegepast bij de vier kleine Italiaanse banken (Banca Marche, Etruria, Carifeen Carichieti). Ook is bij Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza een deel van de junior obligatiehouders, namelijk kleine retail investeerders gecompenseerd.12
Bij welke van de reddingen van Italiaanse banken heeft Italië zich netjes gehouden aan de Europese regels en afspraken (bankenunie, staatssteun)?
De regels voor de bankenunie bevatten gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede voor kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er mogelijkheden om als overheid zelf orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Italië zich in de voornoemde casuïstiek niet aan de regels heeft gehouden.13
Heeft u kennisgenomen dat Italië een begroting gepresenteerd heeft, waarin 1,5 miljard euro gereserveerd is om zowel obligatiehouders als aandeelhouders van banken te compenseren voor hun verliezen?
In het ontwerpbegrotingsplan wordt gesproken over een compensatieregeling voor spaarders.14 Zoals uitgelegd in antwoord op vraag 6 kan een overheid compensatie treffen voor particuliere investeerders die gedupeerde zijn van een misleidende verkoop van junior obligaties door een bank die niet meer bestaat.
Vindt u het acceptabel dat Italië een begroting presenteert met een te groot tekort, waarin het obligatiehouders en aandeelhouders van banken compenseert?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 8. Dit is een nationale bevoegdheid die lijkt te passen binnen de Europese regels. Over deze individuele maatregel heeft het kabinet geen zelfstandig oordeel.
Heeft u kennisgenomen dat in Italië een prepensioenregeling is afgekondigd waarmee mensen die 62 jaar oud zijn en 38 dienstjaren hebben, vervroegd met pensioen kunnen in 2019?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat grote groepen mensen dienstjaren kunnen kopen bijvoorbeeld voor de jaren dat zij aan de universiteit gestudeerd hebben?2
Ja. In de Italiaanse plannen kunnen opleidingsjaren alsnog geteld worden als dienstjaren, mits de gemiste premiebetalingen alsnog worden betaald.
Wat vindt u van het feit dat Italië, dat een excessieve schuld heeft, zo’n royale prepensioen regeling afkondigt, die waarschijnlijk de komende zeven jaar 40 miljard euro gaat kosten?3
Voor het aantreden van de huidige regering was er een wet die de pensioenleeftijd koppelde aan leeftijdsverwachting. Deze regering heeft besloten deze wet deels terug te draaien, en daarmee de pensioenleeftijd te verlagen. Dit kan nadelig uitpakken voor het niveau van de Italiaanse overheidsschuld. Nederland heeft vanzelfsprekend geen zeggenschap over welke maatregelen de Italiaanse regering doorvoert en het is derhalve niet aan het kabinet dit te beoordelen. Wel bepleit Nederland dat Italië moet voldoen aan de Europese begrotingsregels. Het invoeren van een prepensioen is echter niet tegen de Europese regels an sich.
Heeft u gezien dat er in Italië op woensdag 30 januari 2019 forse rijen stonden bij INPS (de Italiaanse Sociale Verzekeringsbank) om dat prepensioen aan te vragen?4
De Minister van Financiën heeft begrepen dat er rijen stonden bij de Italiaanse Sociale Verzekeringsbank om een aanvraag te doen voor het ontvangen van het prepensioen.
Loopt Nederland het risico de komende jaren steun aan Italië te moeten verlenen via bijvoorbeeld het Europees Stabilisatiemechanisme?
Zie het antwoord op vraag 15.
Indien het antwoord op de vorige vraag meer dan drie letters lang was, kunt u aangeven of Nederland in dat geval leningen zou verschaffen aan Italië om daar honderdduizenden mensen met vroegpensioen te laten gaan?
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin Italië steunt ontvangt via het Europees Stabilisatiemechanisme (ESM). Daarnaast bestaat er geen direct verband tussen het invoeren van bijvoorbeeld een prepensioen maatregel en het op enig moment ontvangen van steun via Europees Stabilisatiemechanisme door een lidstaat.
Vindt u dat de begroting van Italië voldoet aan de regels van het Stabiliteits-en Groeipact?
De implementatie van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP) wordt voor het grootste gedeelte uitgevoerd door de Europese Commissie zoals is vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Het is dus in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen of Italië voldoet aan de regels van het SGP.
In het algemeen leidt de aangenomen Italiaanse begroting niet tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de overheidsfinanciën, terwijl dit wel het uitgangspunt is van het SGP. Zo wordt het hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag gebracht en treedt er geen verbetering op in het structureel saldo. Naar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP. Dit punt heeft de Minister van Financiën ook meerdere keren aan de orde gebracht tijdens de afgelopen vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad.
Hoe vaak en wanneer heeft u de afgelopen vijf jaar formeel bezwaar gemaakt bij de Europese Commissie of in de Europese Raad dat Italië zich niet aan de begrotingsregels houdt, niet aan de regels van de bankenunie of andere Europese regels?
De Kamer is rondom de verschillende individuele besluiten in het kader van het SGP en de regels van de bankenunie op de hoogte gesteld door het kabinet. Het gaat het kabinet niet om individuele lidstaten, maar om consequente naleving en handhaving van de regels.
Kunt u de bewijzen van die formele bezwaren (brief aan de Europese Commissie, notulen van de Europese Raad) aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet is, in lijn met het Regeerakkoord, voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groeit Pact. In verschillende fora, in binnen- en buitenland, hebben de Minister-President en de Minister van Financiën het belang hiervan onderstreept, zowel richting de Europese Commissie als andere EU-lidstaten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Voor wat betreft de regels van de bankenunie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en uiterlijk de dag voor de het debat over de Staat van de Unie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het bericht dat Facebook tieners betaalde om hen te kunnen bespioneren |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Facebook betaalde tieners om ze te «bespioneren'»?1
Ja, ik heb van het bericht kennisgenomen.
Weet u of ook Nederlandse jongeren de app van Facebook Research hebben gedownload? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Facebook heeft laten weten dat alleen mensen benaderd zijn in de Verenigde Staten en in India. Omdat het hier gaat om gegevensverwerkingen gericht op mensen in de Verenigde Staten en India is de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) niet van toepassing.
Nederlanders die op dat moment in de VS of India verbleven, kunnen gebruik gemaakt hebben van de Facebook Research app. Er kan daarom niet geheel worden uitgesloten dat Nederlanders vanuit die landen van deze app gebruik hebben gemaakt. Maar ook in dat geval is de AVG niet van toepassing. De app is niet in de appstore in Nederland te verkrijgen, maar Facebook stelt toch niet geheel te kunnen uitsluiten dat de app te downloaden is geweest voor enkele Nederlanders in de EU. In dit geval is de AVG wel van toepassing.
Vindt u het wenselijk dat Facebook jongeren benadert (zelfs minderjarigen) om al hun gegevens te kunnen bekijken tegen een vergoeding? Denkt u dat jongeren een voldoende afgewogen beslissing kunnen nemen over dergelijke zaken en dat zij daarover voldoende zijn geïnformeerd door Facebook?
Mocht de dienst toch aangeboden zijn in de EU, dan is de AVG van toepassing. In dat geval geldt op grond van artikel 8 AVG, voor zover het minderjarigen jonger dan 16 jaar betreft, dat de verwerking van persoonsgegevens slechts rechtmatig is, indien en voor zover toestemming of machtiging tot toestemming in dit verband wordt verleend door de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt. Daarnaast stelt de AVG specifieke eisen aan de manier waarop de toestemming wordt gevraagd. Zo moet de gegeven toestemming vrijelijk zijn gegeven, op ondubbelzinnige wijze, specifiek voor de gegevensverwerking en moet deze toestemming zijn gebaseerd op de juiste informatie. Bovendien dient de toestemming zonder voorwaarden en te allen tijde te kunnen worden ingetrokken. Facebook heeft een informatieplicht om precies te duiden aan de betrokkene die toestemming geeft, waar deze toestemming precies voor wordt gegeven, welke gegevens er worden verwerkt, naar welke (derden) partijen gegevens worden verstrekt en met welk doel. Zonder goede informatie is de toestemming niet rechtsgeldig. Wanneer de toestemming op de juiste wijze wordt verkregen, wordt er door de betrokkene uit eigen overweging voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens gekozen.
In het geval dat de AVG van toepassing is en Facebook handelt daarbij in strijd met AVG, dan is de privacy toezichthouder van Ierland de leidende toezichthouder om eventuele onderzoekshandelingen uit te voeren. Het hoofkantoor van Facebook in de EU is namelijk in Ierland gevestigd. Nederlanders kunnen altijd een klacht indienen bij de Autoriteit persoonsgegevens (AP). De AP kan zich dan als betrokken toezichthouder melden en meewerken aan een eventueel onderzoek. Zij is een onafhankelijke toezichthouder die op dit punt haar eigen beslissingen neemt.
Ik vind het niet wenselijk dat Facebook mensen tegen betaling om al hun gegevens vraagt, omdat niet is te overzien wat de mogelijkheden zijn die deze dataverstrekking biedt of welke combinaties van data er kunnen worden gemaakt. Daarmee lijkt deze verwerking in onvoldoende mate te voldoen aan het vereiste dat de toestemming betrekking moet hebben op een verwerking die voldoende specifiek is en waarover betrokkene voldoende is geïnformeerd. Het oordeel of de verwerking daardoor onrechtmatig is, komt zoals eerder vermeld evenwel toe aan de betrokken toezichthouder.
Was het handelen van Facebook in dit geval in lijn met de Algemene verordening gegevensbescherming en de toenmalige Wet bescherming persoonsgegevens? Wist de Autoriteit Persoonsgegevens van dit handelen van Facebook af? Zo ja, heeft zij hier toestemming voor gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende capaciteit om dergelijk handelen van een bedrijf als Facebook te kunnen controleren? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om deze controlefunctie van de Autoriteit Persoonsgegevens te versterken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht omtrent schadelijke stoffen in lippenbalsem |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister, kijk welke lippenbalsems voor kinderen schadelijk zijn»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het onderzoek, opgesteld door de Belgische consumentenorganisatie Test Aankoop, dat erop wijst dat meer dan de helft van de geteste lippenbalsems voor kinderen stoffen bevatten waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn?
De NVWA laat weten dat dit een inventariserend onderzoek is naar gehaltes van MOSH en MOAH in lippenbalsems voor kinderen.
MOSH is de afkorting van Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en MOAH van Mineral Oil Aromatic Hydrocarbon. Het zijn beide namen voor mengsels van stoffen die gemaakt worden uit aardolie. Deze mengsels van stoffen kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Uit deze mengsels kunnen fracties worden gedestilleerd die geen kankerverwekkende stoffen bevatten. De constatering dat er een gehalte MOSH en MOAH in lippenbalsems voorkomt, geeft nog geen indicatie dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen. De Cosmeticaverordening verbiedt het gebruik van deze stoffen tenzij is aangetoond dat deze geen kankerverwekkende stoffen bevatten. Zie ook het antwoord op vraag 6. Voor cosmeticatoepassingen zijn daarom gezuiverde fracties beschikbaar waar geen kankerverwekkende stoffen inzitten.
De NVWA heeft de onderzoeksgegevens en de exacte gehaltes bij de Belgische consumentenorganisatie opgevraagd. Hieruit blijkt dat Test Aankoop alleen heeft gemeten of in de lippenbalsem MOSH en MOAH aanwezig zijn en niet heeft gecontroleerd welke aardoliefractie gebruikt is.
Klopt het dat dezelfde lippenbalsems, met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, ook in Nederland verkocht worden?
In Nederland zijn dezelfde lippenbalsems te koop. Het is echter niet toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen.
Worden er ook andere lippenbalsems met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, in Nederland verkocht?
Er worden ook andere lippenbalsems in Nederland verkocht met dezelfde stoffen. Ook voor deze lippenbalsems geldt dat er geen kankerverwekkende stoffen in mogen voorkomen.
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is om de veiligheid van de Nederlandse consument van lippenbalsems? Zo ja, ziet u redenen om, naar aanleiding van het Belgische onderzoek, te starten met een onderzoek uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar lippenbalsems? Zo nee, waarom niet?
Recent onderzoek van het Duitse onderzoeksinstituut BfR (Bundesinstitut für Risicobewertung, de organisatie is vergelijkbaar met het RIVM) bevestigt dat mits de juiste fracties van het aardoliedestillaat gebruikt worden deze veilig gebruikt kunnen worden in (kinder)cosmetica2. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de NVWA de gegevens van het onderzoek opgevraagd om na te kunnen gaan of er aanleiding was om aan deze conclusie te twijfelen. Dat blijkt niet het geval. De NVWA ziet dan ook geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen.
Kunt u bevestigen dat er geen nationale of Europese regels zijn voor de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems waarmee mogelijk de volksgezondheid in het geding komt? Indien dit het geval is, kunt u toelichten waarom en bent u bereid om hier verandering in aan te brengen?
Nee, er zijn wel degelijk regels voor cosmetische producten, de productgroep waar lippenbalsem onder valt. Deze (Europese) regels zijn vastgelegd in de Europese Cosmeticaverordening (1223/2009). In deze verordening staat expliciet vermeld dat minerale oliën niet gebruikt mogen worden in cosmetische producten, tenzij aangetoond kan worden dat zij geen kankerverwekkende stoffen bevatten.
Wat is de reden dat de NVWA tot op heden geen onderzoek heeft gedaan of controles heeft uitgevoerd naar de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems?
De NVWA voert het toezicht risicogericht uit. Tot op heden waren er geen redenen om aan te nemen dat cosmeticaproducenten de verkeerde (kankerverwekkende) MOSH en MOAH bevattende mengsels gebruikten. Deze signalen zijn er nu ook niet. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Klopt het dat de stoffen die mogelijk kankerverwekkend zijn vaak niet vermeld staan op de lijst van ingrediënten? Zo ja, is er een reden dat deze stoffen niet vermeld hoeven te worden?
Zoals hierboven al vermeld is het gebruik van kankerverwekkende stoffen in cosmetica verboden. De (niet kankerverwekkende) gebruikte MOSH en MOAH bevattende aardolieproducten worden altijd op het etiket vermeld. De standaard gebruikte vermelding hiervoor is paraffinum liquidum. Soms worden ook de termen (liquid) parrafin, (liquid) petrolatum, (light) mineral oil, paraffin oil, synthetic wax, microcrystaline wax en white (mineral) oil gebruikt.
De gevolgen van Lelystad Airport voor vogels |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lelystad Airport leidt tot grootschalige verstoring vogels» en de berichten over de brandbrief van de Samenwerkende Actiegroepen tegen Laagvliegen (SATL)?1 2 3 4 5 6
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de stelling: «Tot nog toe is echter geweigerd om meer vogelonderzoek te verrichten, bijvoorbeeld met een radar die de verre omgeving van Lelystad Airport kan bereiken. In het MER Lelystad Airport werd vogelonderzoek uitgevoerd met een KNMI-weerradar De Bilt, met een reikwijdte van maximaal 25 km, die het 50 km verderop gelegen Lelystad Airport nooit kan zien»?7
Om een beeld te krijgen van de vogelaantallen en vogelbewegingen in de omgeving van Lelystad Airport en op de aansluitroutes, zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd. In het kader van het MER 2014 is onderzoek verricht naar de effecten op de luchtlaag tussen 0 en 300 m omdat de kans op een vogelaanvaring daar verreweg het grootst is. Daarna zijn in een tweetal aanvullende studies de effecten van vogelbewegingen op de vliegveiligheid in verschillende hoogtebanden (0–1.800m en 1.800–3.200 m) onderzocht.
Voor het onderzoek in de hoogteband tussen 1.800 en 3.200 m is gebruik gemaakt van meerjarige vogeltrekdata van de Koninklijke Luchtmacht. De KLU verzamelt deze informatie middels de KNMI radar in de Bilt. Deze data geven een representatief beeld van de breed-front-vogeltrek (spreiding van trekvogels) over het voor de aan- en uitvliegroutes van Lelystad Airport relevante gebied. Het vogeltrekonderzoek concentreert zich met name op deze breed-front-trek omdat gestuwde vogeltrek (met een concentratie van trekvogels) zich vooral bij tegenwind in de onderste luchtlagen afspeelt (tot enkele honderden meters hoogte). In het relevantie gebied is buiten de randen van Flevoland geen stuwing (verdichting) van de vogeltrek te verwachten. Vliegtuigen van en naar Lelystad Airport passeren de locaties waar stuwing kan plaatsvinden op een hoogte waar dit fenomeen zich niet meer voordoet. De conclusie is dat er op de aansluitroutes, in de hoogteband van 1.800 en 3.200 m, geen sprake is van een duidelijk verhoogd risico voor het luchtverkeer.
Een tweede aanvullend onderzoek, dat na de actualisatie van de MER is uitgevoerd, richtte zich op het risico van vogelaanvaringen in de hoogteband tussen 0 en 1.800 meter. Uit het rapport van mei 2018 komt naar voren dat er geen extra aandacht noodzakelijk is voor de vliegbewegingen van trekkende vogels in de luchtlagen boven 600 meter.
Inmiddels is van september 2017 tot september 2018 door de provincie Flevoland samen met de exploitant van Lelystad Airport een nulmeting uitgevoerd op en in de directe nabijheid van de luchthaven. Het resultaat van de nulmeting heeft geen bijzonderheden opgeleverd, en bevestigt het beeld dat in de MER is bepaald.
Deelt u de zorgen over mogelijk zeer vergaande maatregelen om vogels te verjagen om vogelaanvaringen te voorkomen, zoals onder andere werd geuit door de Vogel- en Natuurwacht Flevoland, Vogelbescherming Nederland en Dierbaar Flevoland? Zo nee, waarom niet?
Nee, die zorgen deel ik niet. Het vogelonderzoek zoals beschreven onder de beantwoording van vraag 2 duidt niet op de noodzaak van aanvullende maatregelen voor verjaging van vogels in de omgeving van de luchthaven.
Erkent u dat het openen van een vliegveld schadelijk is voor de omringende natuurgebieden, zoals de Friese Meren, Gaasterland, het IJsselmeer, de Randmeren, de Weerribben, Rottige Meenthe, Zwarte Water en de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
In de MER zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Er is zowel naar Natura 2000-gebieden als naar de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden gekeken. De algemene conclusie is dat er geen vernietiging van natuur- of leefgebied plaatsvindt als gevolg van ruimtebeslag, dat er geen verdroging of vernatting plaatsvindt en dat de uitbreiding geen barrière-werking veroorzaakt. (zie hoofdstuk 7 actualisatie MER).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er mogelijk vogels zullen worden gedood voor Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?
Het doden van vogels ten bate van de veiligheid van vliegtuigbemanning en passagiers is een laatste redmiddel. Het risico op vogelaanvaringen zal zoveel mogelijk gereduceerd worden door terreinbeheer en diverse middelen om vogels te verjagen.
Op welke wijze bent u voornemens om te voorkomen dat vogels gedood worden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat het Luchthavenbesluit is genomen «op basis van onderzoek waaruit zou blijken dat er geen grootschalige verstoringen rondom het vliegveld nodig zouden zijn voor de vliegveiligheid»? Zo nee, waarom niet?
Het vogelonderzoek zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 wijst uit dat er geen extra maatregelen voor verjaging van vogels in de omgeving van de luchthaven noodzakelijk zijn.
Kunt u toelichten wat er onder «grootschalige verstoringen» wordt verstaan in het kader van veiligheid, maar ook in het kader van het natuurlijke gedrag van vogels? Zo nee, waarom niet?
In het kader van vliegveiligheid kan bij «grootschalige verstoringen» gedacht worden aan het vrijhouden van een groot gebied rond de luchthaven van vogels. Hiervoor is geen noodzaak op Lelystad Airport. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 7. Uit het oogpunt van het gedrag van vogels kan bij «grootschalige verstoringen» gedacht worden aan het wegvluchten van vogels ten gevolge van vliegtuigen. Ervaring in de omgeving van andere luchthavens leert dat dat niet het geval is.
Kunt u bevestigen dat het door de gedeputeerde staten van Flevoland op 20 december 2018 goedgekeurde «Faunabeheerplan 2019–2023» ook melding maakt van «het opzettelijk verontrusten van vogels in een aanvlieg- en vertrekzone van ruim 5 bij 14 kilometer bij Lelystad Airport»?8
Verwacht wordt dat het verjagen van vogels in de omgeving van de luchthaven niet noodzakelijk is (zie ook antwoord op vraag 7). Er kunnen zich echter situaties voordoen, bijvoorbeeld tijdens de graanoogstperiode, waarbij verjaging in de aan- en uitvliegpaden in de directe omgeving toch nodig is. Dat is de reden dat de mogelijkheid voor verjaging in het Faunabeheerplan 2019–2023 is opgenomen.
Deelt u de mening dat het «besluit tot uitbreiding van de luchthaven op basis van onvoldoende onderbouwde argumenten is genomen»? Zo nee, waarom niet?9
Nee, die mening deel ik niet. Het vogelonderzoek geeft voldoende onderbouwing voor een positief besluit, zowel in relatie tot de mogelijke verstoring van vogels door het vliegverkeer als het potentiële risico van vogelaanvaringen.
Deelt u de mening dat de MER tekortgeschoten is? Zo nee, waaruit blijkt dat in de MER voldoende zou zijn ingegaan op (het verstoren van) vogelpopulaties en het risico op vogelaanvaringen?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 10.
Deelt u de mening dat het Luchthavenbesluit vanwege nu geconstateerde gebreken moet worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er naar mijn mening geen sprake is van gebreken in het onderzoek waardoor het Luchthavenbesluit zou moeten worden opgeschort.
Het bericht dat de lokale omroepen aan de rand van de afgrond staan |
|
Harry van der Molen (CDA), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de dringende financiële problemen bij verschillende lokale omroepen?1
Het Commissariaat concludeerde in 2016 in haar driejaarlijkse evaluatie van de bekostiging van lokale publieke omroepen dat het percentage lokale omroepen met een zorgelijke financiële gezondheid de afgelopen jaren rond de 30% fluctueert.2 Ik ben bekend met de signalen over de precaire financiële situatie van de omroepen 1Twente en Omroepstichting ZuidWest, die in het door de leden Kwint en Van der Molen genoemde bericht van EenVandaag aangehaald worden.
Ik hecht er aan te benadrukken dat de bekostigingsverantwoordelijkheid voor lokale publieke omroepen bij gemeentes ligt.
Deelt u de mening dat wanneer lokale omroepen failliet gaan er een groot gat geslagen wordt in de lokale nieuwsvoorziening en daarmee de lokale democratie schade toebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de leden Kwint en Van der Molen eens dat lokale publieke omroepen van belang zijn voor het functioneren van onze lokale democratie en lokale nieuwsvoorziening. Tegelijkertijd geldt dat tevens voor de regionale en lokale private journalistieke sector. Ook zij voorzien in de lokale nieuwsvoorziening in gemeente(n) en dragen daarmee bij aan een levendige lokale democratie.
Overigens stel ik structureel € 5 miljoen per jaar beschikbaar om onderzoeksjournalistiek te bevorderen – met name op regionaal en lokaal niveau.
Wat moet u er volgens u gebeuren om dit goede lokale omroepen als 1Twente toch toekomstbestendig te maken?
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zich beraadt op de wijze van organisatie en financiering van de lokale omroepen. Ter uitwerking hiervan hebben de Minister van BZK en ik op 12 februari jl. een gezamenlijke adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur gestuurd.3 We verwachten het advies in september 2019 en hechten eraan niet vooruit te lopen op de resultaten.
Deelt u de mening dat het lastiger is om na een faillissement nog een omroep op te bouwen dan wanneer een faillissement voorkomen wordt?
Het is aan de betreffende gemeente(s) om vanuit hun bekostigingsverantwoordelijkheid voor lokale omroepen een besluit te nemen over de hoogte van subsidie voor de lokale publieke omroep. In het spijtige geval dat een faillissement leidt tot het intrekken van een aanwijzing als lokale publieke media-instelling, staat het overige media-instellingen vrij om een aanvraag bij hun gemeente in te dienen voor een aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor de betreffende gemeente(s).
Bent u bereid de noodlijdende omroepen te hulp te schieten zodat deze omroepen niet verdwijnen, indachtig de toezegging die u de Kamer deed tijdens het wetgevingsoverleg Media van 3 december 2018? Zo nee, waarom niet?
In het wetgevingsoverleg over de Mediabegroting 3 december jl. heb ik uw Kamer toegezegd, onder andere in reactie op de motie Sneller c.s., dat de Minister van BZK en ik gaan onderzoeken of, en zo ja, hoe wij de plannen van de NLPO voor een pilot met verschillende streekomroepen binnen de huidige budgettaire kaders kunnen faciliteren.4 Bijvoorbeeld in de vorm van een subsidieregeling. Ik kan daarover op dit moment nog geen uitsluitsel geven en streef ernaar u hier zo snel mogelijk over te informeren. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg op 3 december jl. tevens benadrukt dat het doel van zo’n eventuele regeling niet is om lokale omroepen overeind te houden. Dat is niet aan de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat het extra toegezegde geld voor regionale onderzoeksjournalistiek niet voldoende is om deze omroepen op de been te houden? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek is van vitaal belang voor de controlerende taak die de journalistiek heeft. Het kabinet heeft structureel € 5 mln. per jaar beschikbaar gesteld voor de bevordering van onderzoeksjournalistiek. En dus niet voor het op de been houden van (lokale) publieke omroepen. Het is wel de bedoeling dat het grootste deel van deze middelen terecht komt bij de regionale en lokale onderzoeksjournalistiek. Het doet me dan ook deugd dat 75 procent van de projecten die in 2018 door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek gehonoreerd zijn, zich richten op regionale en lokale onderzoeksjournalistiek, waaronder overigens een project van de in het artikel van EenVandaag aangehaalde streekomroep 1Twente.5
Deelt u de mening dat wanneer de omroepen verdwijnen er ook aanzienlijk minder ruimte is voor deze onderzoeksjournalistieke projecten? Zo nee, waarom niet?
Lokale publieke omroepen zijn van belang voor de lokale nieuwsvoorziening en kunnen een rol spelen in onderzoeksjournalistiek op lokaal niveau, maar zijn niet de enige organisaties die dat kunnen. Publieke en private nieuwsorganisaties op landelijk, regionaal en lokaal niveau kunnen allemaal aan onderzoeksjournalistiek doen.
Spookburgers en gemeenten die een briefadres weigeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van de Monitor, waaruit blijkt dat gemeenten nog steeds veel mensen een briefadres weigeren, waardoor zij in problemen komen en bijvoorbeeld geen zorgverzekering, uitkering, paspoort en medische zorg kunnen krijgen?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Dit is een ongewenste situatie.
Klopt het dat er meer dan een half miljoen spookburgers zijn die als tweederangs burger door het leven moeten? 3. Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van briefadressen tot nu toe faalt, aangezien gemeenten onterechte voorwaarden stellen aan een briefadres en bepaalde gemeenten maar liefst tweederde van de aanvragen afwijzen?
Nee, dat klopt niet. De «half miljoen spookburgers» verwijst naar de CBS-cijfers voor het aantal personen dat in de Basisregistratie Personen staat geregistreerd als VOW (Vertrokken Onbekend Waarheen). Zoals het CBS bij de publicatie van de cijfers ook meldt, gaat het daarbij met name om niet gemelde emigratie. Dit zijn personen die geen aangifte van vertrek uit Nederland hebben gedaan. Het gaat om personen die niet (meer) in Nederland wonen en waar geen adres in het buitenland van bekend is. Denk aan arbeidsmigranten die in Nederland hebben gewerkt en buitenlandse studenten die in Nederland hebben gestudeerd en die teruggekeerd zijn naar hun land van herkomst. Maar het kunnen ook Nederlanders zijn die op wereldreis zijn. De meeste «spookburgers» zijn dus terecht geregistreerd als niet-ingezetene, want ze wonen niet (meer) in Nederland.
Het gaat dus bij de door Monitor aangekaarte problematiek gelukkig om veel minder personen; desalniettemin is het een ongewenste situatie.
Hoe verklaart u dat 40% van de mensen die geen briefadres krijgt, geen hulp geboden wordt? Hoe gaat u zorgen dat deze mensen wel hulp krijgen?
Ik constateer dat de problematiek nog de nodige aandacht verdient. Onder andere bij de Nationale ombudsman, diverse maatschappelijke organisaties en bij het ministerie komen nog te vaak vragen en klachten binnen van burgers die zich niet kunnen inschrijven in de BRP omdat ze geen woonadres hebben en ook geen briefadres kunnen krijgen.
Gaat u gemeenten als Rotterdam, Alphen aan de Rijn, Hilversum, Gouda, Weert, Noordoostpolder, Vlissingen, Leeuwarden en Almere aanspreken op het stellen van bovenwettelijke eisen en het niet afgeven van een briefadres? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat er gemeenten zijn die regels onjuist hanteren en/of onvoldoende maatwerk leveren.
Maatschappelijke organisaties zoals Federatie Opvang of Bureau Straatjurist weten het Ministerie van BZK in dergelijke gevallen al te vinden. Bij signalen neemt het ministerie contact op met de betreffende gemeente om te bespreken of de juiste afweging is gemaakt. Als er sprake is van een terecht signaal, dan zal inschrijving alsnog volgen. Er zijn echter ook uitzonderingsgevallen waarin iemand wel terecht geweigerd is voor inschrijving op een briefadres, bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres blijkt te hebben. Ook kan het voorkomen dat iemand wel is ingeschreven op een briefadres, maar op dat briefadres niet bereikbaar blijkt te zijn voor de overheid.
Wat gaat u doen voor Miranda en de andere mensen zonder briefadres die in de uitzending aan het woord komen?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de genoemde gemeenten. Ik heb alle gemeenten per brief geattendeerd op de regels.
Doet u zelf onderzoek naar het al dan niet verstrekken van briefadressen door gemeenten en het aantal mensen dat dit betreft? Zo ja, wanneer komen de resultaten? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de gemeente Leeuwarden en gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de situatie van Miranda. De gemeente meldde dat de zaak opnieuw in behandeling was genomen. In verband met de privacy kan over individuele gevallen geen detailinformatie worden verstrekt, maar ik laat de zaak volgen. Voor de overige mensen die aan het woord kwamen, geldt dat – en dit kwam in de uitzending ook naar voren- inmiddels een woonadres (in het ene geval) en een briefadres (in het andere geval) is geregistreerd in de BRP (door de gemeente Almere).
Hoe voorkomt u dat briefadressen slechts tijdelijk worden verstrekt?
Nee. De problematiek is bekend, ik blijf me samen met de staatssecretarissen van VWS en SZW inspannen om de situatie te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat gemeenten daklozen afschuiven op buurgemeenten?
In de meeste gevallen zal de inschrijving op een briefadres tijdelijk zijn, het is in de meeste gevallen gewenst dat een persoon weer op een woonadres geregistreerd wordt. Het is aan de gemeente om te beoordelen wanneer dat het geval is. Er kan geen afdwingbare tijdslimiet worden gesteld aan een briefadres. Wel kunnen er termijnen worden opgenomen, na verloop waarvan de aanvrager kan worden gevraagd inlichtingen te geven waaruit blijkt of hij of zij nog terecht met een briefadres in de BRP is geregistreerd. Het is zelfs zeer wenselijk dat gemeenten dat doen, want zodra er een woonadres is, moet op dat adres ingeschreven worden. In de BRP dient immers de feitelijke situatie geregistreerd te worden.
Is het volgens u wettig en terecht dat gemeenten eisen dat iemand «regiobinding» heeft voordat hij een briefadres krijgt? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zoals in de beantwoording aan de Leden Peters en Van der Molen (beiden CDA) reeds aangegeven is er een beperkt aantal gronden waarop inschrijving geweigerd moet worden door gemeenten. Andere voorwaarden – zoals hierboven genoemde – mogen in principe niet gesteld worden. Zie verder antwoorden op vragen 12 en 13.
Is het volgens u wettig en terecht dat gemeenten eisen dat iemand voor de komende maanden aangeeft waar hij verblijft, alvorens een briefadres af te geven? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om de recente uitspraak van de Raad van State over het ten onrechte niet verstrekken van een briefadres onder de aandacht te brengen van de gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om te garanderen dat mensen die legaal in Nederland verblijven, opgenomen worden in de basisregistratie personen?
Zoals in de beantwoording aan de Leden Peters en Van der Molen (beiden CDA) reeds aangegeven lopen en liepen er diverse acties richting gemeenten.
In 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brief die ik aan de Nationale ombudsman heb gestuurd in reactie op het rapport «Een mens leeft, een systeem niet» en waarin ik hem informeer over afgeronde en geplande activiteiten om de dienstverlening aan burgers te verbeteren2. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan personen die in een kwetsbare positie verkeren of dreigen te geraken door niet of onjuist geregistreerd staan in de BRP.
Zo heeft het Ministerie van BZK begin 2017, en in september en oktober 2018, landelijke workshops voor gemeenten georganiseerd en begeleid om specifiek de aandacht te vestigen op de in de circulaire BRP en briefadres genoemde onderwerpen. In vervolg op de workshops is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat de betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven. Daarbij moet ook voor gemeenten duidelijk zijn dat zij daklozen niet mogen afschuiven op buurgemeenten.
Momenteel wordt samen met gemeenten en de Nationale ombudsman gewerkt aan een educatieve voorstelling die dit voorjaar zal worden uitgevoerd voor medewerkers burgerzaken en sociaal domein van gemeenten. Doel is onder andere het stimuleren van samenwerking tussen genoemde onderdelen van de gemeente.
Ik heb een brief aan gemeenten gestuurd om aandacht te vragen voor de problematiek en in het bijzonder de verplichting om in te schrijven. In deze brief wordt ook aandacht besteed aan de vereiste samenwerking tussen burgerzaken en sociaal domein.
Ik ben in overleg met Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken over de beleidsregel briefadres.
De Staatssecretaris van SZW zal in de eerstvolgende Gemeentenieuws SZW aandacht vragen bij gemeenten voor het feit dat niet enkel centrumgemeenten een bijstandsuitkering kunnen verlenen aan daklozen en daarvoor gecompenseerd worden (t+2) via de BUIG (de gebundelde uitkering voor het bekostigen van de uitkeringen in het kader van de Participatiewet), maar dat iedere gemeente via de BUIG gecompenseerd wordt (t+2) voor het verlenen van een bijstandsuitkering aan daklozen.
In het kader van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren acteren de ministeries van VWS en BZK actief bij signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze jongeren voor een briefadres door gemeenten.
Bent u bereid om het recht op een briefadres wettelijk te verankeren, aangezien gemeenten te vaak een briefadres ten onrechte niet afgeven?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de Egyptische ambassade het Couperushuis in Den Haag in verval laat |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Haagse ambassades, tevens vaak monumentale panden, in verval raken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse monumentale panden in verval raken en niet onderhouden worden? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Monumentale panden dienen onderhouden te worden, zowel met het oog op het behoud van de monumentale waarde van het pand en het bijbehorende stadsbeeld, als op grond van overwegingen die voor alle panden gelden, zoals de veiligheid in en rond het pand.
Welke mogelijkheden zijn er binnen de kaders van internationale afspraken over diplomatieke onschendbaarheid om gebruikers van de desbetreffende panden tot actie te bewegen? Welke acties bent u voornemens te nemen?
De gemeente Den Haag is verantwoordelijk voor het toezicht op het onderhoud van monumentale panden. Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten panden die in gebruik zijn voor een ambassade of voor de huisvesting van diplomaten onschendbaarheid. Dit betekent dat zij niet zonder toestemming van de zendstaat betreden mogen worden. De gemeente spreekt eigenaren van monumentale panden er wel op aan indien deze in verval dreigen te geraken. Indien dit geen effect heeft, vraagt de gemeente het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de betreffende ambassade aan te spreken. Indien er geen actie volgt, rappelleert het ministerie na overleg met de gemeente.
Kunt u zich herinneren dat het kabinet op 3 november 2017 liet weten dat «de gemeente Den Haag [...] momenteel vijf zaken in behandeling [heeft] op gebied van achterstallig onderhoud aan een ambassadepand en [...] de betreffende ambassades hierover [heeft] aangeschreven. Zeer onlangs heeft de gemeente het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd om in drie van deze zaken bij te springen»?2 Wat is er sindsdien met deze zaken gebeurd?
Op basis van overleg tussen de gemeente Den Haag en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn deze vijf zaken met de ambassades meerdere malen besproken. In één geval is de zaak meerdere malen onderwerp van direct overleg geweest met het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het betreffende land. Het gaat helaas vaak om langdurige procedures, waarbij medewerking dan wel toestemming op allerlei niveaus nodig is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt op dit moment, op verzoek van de gemeente Den Haag, nog overleg met vier ambassades over betreffende panden.
Neemt de ambassade van Egypte op dit moment aantoonbaar concrete acties om verval van het gebouw tegen te gaan (de ambassade van Egypte bevindt zich al twaalf jaar in een erbarmelijke staat)? Zo ja, welke acties betreft dit? Zo nee, wat is hiervoor de reden?
De ambassade van Egypte heeft in verschillende contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken de stappen, die genomen zijn en genomen worden, toegelicht. Op grond hiervan is ons vertrouwen in een positieve uitkomst toegenomen.
Kunt u aangeven bij welke andere ambassadegebouwen sprake is van dergelijk verval aangezien uit het artikel blijkt dat de problematiek voor meerdere ambassadepanden geldt, zoals die van Griekenland en Saoedi-Arabië?
Zie het antwoord op vraag 3. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt geen toezicht op het onderhoud, maar spreekt op verzoek van de gemeente ambassades aan. Er vindt op dit moment overleg plaats tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en vier ambassades over betreffende panden.
Het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Sven Koopmans (VVD), Remco Dijkstra (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie weet zich (nog) geen raad met steeds kleinere drones»?1
Ja
Bent u bekend met de aanbevelingen van experts, zoals ingebracht tijdens het rondetafelgesprek vande vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over «drones en killer robots» van maandag 21 januari 2019?
Ja
Deelt u de mening dat drones een breder gevaar vormen dan alleen het beleidsterrein Defensie?
Verschillende ministeries volgen de ontwikkelingen op dit vlak op de voet.
Zal het actieplan van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat hij toezegde tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober 2018, ook ingaan op de coördinatie tussen de betrokken ministeries?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober jl. toegezegd om terug te komen op de vraag of controle middels een internationaal normkader over het gebruik van nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen mogelijk is. Het kabinet komt op korte termijn ter zake in een brief die uw kamer spoedig zal toekomen. Aangezien deze ontwikkelingen raakvlakken hebben met meerdere werkterreinen is coördinatie tussen de betrokken ministeries essentieel.
Wordt er door Defensie zelf onderzoek gedaan naar het bestrijden van drones? Zo ja, op welke vormen van onderschepping richt Defensie zich?
Ja. Het Ministerie van Defensie doet al sinds 2011, in samenwerking met internationale partners en onderzoeksinstituten, onderzoek naar de bestrijding van drones. Door de oprichting van de Joint Nucleus Counter Unmanned Aircraft Systems is dit onderzoek vorig jaar in een stroomversnelling geraakt. Defensie richt zich op een mix van verschillende soorten sensoren en effectoren om zo tegen verschillende soorten dreiging een antwoord te bieden.
Wordt er in de Counter Drone Unit, die Defensie heeft opgericht, ook samengewerkt met andere ministeries? Zo ja, welke?
De Joint Nucleus Counter-Unmanned Aircraft Systems werkt samen met de nationale politie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Heeft onderschepping van drones ook aandacht van bijvoorbeeld de politie en andere voor veiligheid en ordehandhaving verantwoordelijke instituties?
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Nederland is, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Wat is de rol van kennisinstituten, zoals de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), als het gaat om anti-drone maatregelen?
TNO en NLR zijn nauw betrokken bij het kennisopbouwprogramma dat door de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.
Wordt de (defensie)industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid tegen drones? Zo ja, hoe?
Ja. Naast de genoemde kennisinstituten wordt de industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid. Dit gebeurt door het gezamenlijk ontwikkelen en testen van concepten. Daarnaast worden van de industrie ook off-the-shelf anti-drone middelen betrokken.
Zijn er mogelijkheden te bedenken om anti-drone maatregelen middels het European defence industrial development programme (EDIDP) (eventueel gezamenlijk met andere landen) te financieren? Zo ja, (hoe) wordt hier op ingezet?
Mede op verzoek van Nederland is in het EDIDP concept werkprogramma een «counter-drone» categorie opgenomen. Dit werkprogramma wordt in de komende maanden door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld. Vervolgens zal de Europese Commissie een oproep doen om voorstellen in te dienen, gebaseerd op de afgestemde behoeftes van de lidstaten. Defensie zet zich in om de Nederlandse defensiebehoeftestelling zo goed mogelijk af te stemmen met internationale partners. Uiteraard zet Nederland ook in op een zo groot mogelijke participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen en voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten.