Het gevangeniswezen, het tegengaan van het binnensmokkelen van verboden spullen en de inhuur van externen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door een extern ingehuurde kracht geprobeerd is veel geld, drugs en een set lopers om sloten te forceren naar binnen te smokkelen in de gevangenis in Zaanstad, nadat zeer recent nog een luchtdrukwapen binnen de muren was beland?1
De persoon die heeft getracht contrabande in te voeren in het JC Zaanstad was een bezoeker, die namens een extern bedrijf in de inrichting kwam ten behoeve van een acquisitiegesprek. De persoon was geen ingehuurde kracht.
Penitentiaire inrichtingen (PI’s) treffen uiteenlopende maatregelen om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan. In mijn brief van 11 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.2 Wat dit incident betreft, constateer ik dat het samenstel van maatregelen goed heeft gefunctioneerd. De bezoeker die de contrabande wilde invoeren, is betrapt en aangehouden door de politie. De contrabande heeft haar bestemming niet bereikt.
Wordt tot op de bodem uitgezocht door wie dit is aangestuurd en voor wie deze contrabande was bestemd, zodat hier zo mogelijk ook gedetineerden voor gesanctioneerd kunnen worden? Op welke wijze wordt dit aangepakt?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar deze poging tot invoer van contrabande. Daarover kan ik verder geen uitspraken doen.
Erkent u dat veel gevangenispersoneel zich nog steeds overvraagd voelt, omdat de werkdruk en het ziekteverzuim hoog blijven en de doelgroep van gedetineerden gemiddeld zwaarder en complexer wordt?
Het werk in PI’s is complex en er wordt dan ook veel van de medewerkers gevraagd. Ik heb veel respect voor de inzet van de DJI-medewerkers. Het is van belang dat de personele bezetting op orde is. In mijn brief van 10 juli jl. over de voortgang van mijn visie op de tenuitvoerlegging van straffen en de beantwoording op 19 juni jl. van vragen van uw Kamer heb ik aangegeven welke extra inspanningen gedaan zijn om de personele bezetting te verbeteren.3 4 Van groot belang is de sinds 2017 in gang gezette grootschalige werving van personeel, om de uitstroom van personeel op te vangen, nieuwe vacatures in te vullen en externe inhuur te vervangen door eigen personeel.
Ik heb hierbij ook aangegeven dat het ziekteverzuim per inrichting varieert, en dat bij een verzuim boven de gefinancierde 7,3%, inrichtingen mogelijk in de knel komen om alle roosterdiensten in te vullen. De inrichting moet dan de keuze maken welke activiteiten doorgang kunnen vinden en welke niet. In inrichtingen met een hoog verzuim wordt dit gericht aangepakt, bijvoorbeeld door een intensief verzuimbegeleidingstraject en aandacht in de managementgesprekken.
Daarnaast zet DJI fors in op het ontwikkelen van het vakmanschap van haar medewerkers om met de complexe doelgroep om te kunnen gaan. In het convenant dat DJI met de bonden en de centrale ondernemingsraad heeft gesloten is aandacht voor de aanpak van werkdruk en het versterken van de veiligheid.
Krijgt u ook signalen dat er te weinig plaatsen in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) zijn? Wat gaat u hieraan doen?
Het aantal gedetineerden met een PPC-indicatie is in de afgelopen jaren gestegen. Daarom is het aantal PPC-plaatsen uitgebreid. In 2017 en 2018 is het aantal PPC plaatsen van 630 naar 662 gegroeid. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de PPC-capaciteit verder wordt uitgebreid naar 698 bedden.5
Wat zijn volgens u tot nu toe de resultaten van het convenant tussen Dienst Justiële inrichtingen (DJI) en het gevangenispersoneel? Hoe kan het dat veel gevangenispersoneel nog geen verbeteringen ervaart en er bijvoorbeeld nog steeds te weinig tijd is voor grondige celinspecties?
Met de aan het convenant verbonden middelen zijn financiële belemmeringen weggenomen om personeel dat een opleiding volgt of gebruik maakt van de PAS-regeling of ouderschapsverlof te vervangen.
Het aantal medewerkers dat opleidingen vakmanschap volgt, neemt toe. Andere verbeteringen worden langzaam zichtbaar. DJI heeft te maken heeft met krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kost het tijd voordat nieuwe medewerkers opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Een aantal inrichtingen heeft te maken met een hoog ziekteverzuim, wat noopt tot het stellen van prioriteiten. Zie hierover het antwoord op vraag 2 van de hiervoor genoemde Kamervragen.6
Wat is op dit moment het percentage meerpersoonscelgebruik? Kunt u dit specificeren per inrichting?
Meerpersoonscellen (mpc) zijn een volwaardige vorm van detentie, maar ze zijn niet geschikt voor iedere doelgroep. Als gevolg hiervan fluctueert per inrichting het percentage mpc-gebruik sterk. Bij inrichtingen met meer speciale regimes met bijzondere doelgroepen ligt het percentage significant lager. Ook kan op inrichtingsniveau een geringe wijziging in de bezetting meteen grote invloed hebben op het percentage mpc-gebruik in die inrichting. Het is van belang dat de percentages in onderstaand schema in die context gelezen worden.
Leeuwarden
35
Ter Apel
18
Veenhuizen Esserheem
0
Veenhuizen Norgerhaven
0
Achterhoek (Zutphen)
21
Almelo
12
Arnhem
7
Zwolle
8
Lelystad
44
Nieuwegein
26
Utrecht – Nieuwersluis
4
JC Zaanstad
61
DC Schiphol
68
Heerhugowaard
4
Alphen Maatschapslaan
0
Alphen Eikenlaan
36
Haaglanden (Scheveningen)
0
Krimpen
18
Dordrecht
23
Rotterdam Hoogvliet
9
Rotterdam Schie
0
Middelburg
16
Grave
34
Vught
2
Zuid Oost locatie Roermond
21
Zuid Oost locatie Ter Peel
7
Sittard
15
DC Zeist
54
DC Rotterdam
64
Het totaalpercentage betreft het percentage van alle gedetineerden dat op een meerpersoonscel verblijft.
Klopt het dat het beleid is het aantal meerpersoonscellen nu weer te laten toenemen? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?
Zoals ik uw Kamer 11 juli jl. heb bericht, houdt DJI een flexibele schil aan om fluctuaties in de capaciteitsbehoefte te kunnen opvangen. De bedden die buiten gebruik blijven, zijn voornamelijk de tweede bedden in een meerpersoonscel.
Zoals gemeld in de brief van 11 juli jl. is sprake van een oplopende bezetting. Dit betekent dat (een deel van) de flexibele schil ingezet moet worden. Door het inzetten van een deel van de flexibele schil loopt het maximale percentage mpc in 2020 naar verwachting op.
Hoe verhoudt dit beleid zich tot de afspraken in het convenant?
In het convenant is afgesproken dat de inzet van meerpersoonscellen noodzakelijk kan zijn, maar dat de inzet altijd veilig en verantwoord dient plaats te vinden.
Deelt u de zorgen van het gevangenispersoneel en directeuren dat de toename van meerpersoonscellen op dit moment lang niet op alle plaatsen verantwoord is, mede vanwege het feit dat de doelgroep gemiddeld ingewikkelder wordt, en dit ook het tegengaan van contrabande bemoeilijkt?
Ik ben mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven. Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal
gedetineerden in de inrichting.
In mijn beantwoording op 19 juni jl. heb ik het sanctioneren van contrabande bij mpc-gebruik nader toegelicht.7
Meerpersoonscellen zijn niet voor elke gedetineerde geschikt. Bij de keuze gedetineerden te plaatsen in een meerpersoonscel wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld psychische problematiek, agressief gedrag of opgelegde beperkingen. In bepaalde regimes zoals de Penitentiaire Psychiatrische Centra, de terroristenafdelingen en de Inrichtingen Stelselmatige Daders is het gebruik van meerpersoonscellen dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat (het management van) een of meer Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) op dit moment de opdracht heeft gekregen opnieuw te bezuinigen? Zo ja, waarom? Zo ja, om welke inrichtingen en welke besparingsdoelstellingen gaat het precies?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van een bezuiniging. Wel wordt van alle vestigingsdirecteuren gevraagd dat zij binnen het afgesproken budget blijven. Als er sprake is van overschrijdingen worden daar zo nodig aanvullende afspraken over gemaakt.
Wat is de stand van zaken bij het vervullen van vacatures? Hoeveel vacatures zijn er momenteel en welke inspanningen worden geleverd deze zo snel mogelijk in te vullen? Wat zijn de prognoses, mede gelet op de vergrijzing van het huidige personeelsbestand?
Van mei 2017 tot en met juli 2019 is de personeelsbezetting van het Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring (GW/VB) met bijna 600 fte toegenomen. Op 26 augustus 2019 waren ruim 450 vacatures opengesteld voor het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring en ongeveer 650 vacatures voor DJI totaal. Hiervoor wordt actief geworven. Gedurende de eerste 7 maanden van 2019 zijn voor geheel DJI gemiddeld per maand 135 medewerkers ingestroomd. Dit overstijgt de laatste maanden de uitstroom ruim.
Het proces van werving wordt verder geprofessionaliseerd met veel aandacht voor de doorlooptijden en gerichte benadering van de doelgroepen (o.a. via social media).
Tot 2025 verwacht DJI jaarlijks ruim 1.000 fte te moeten werven ter vervanging van de uitstroom.
Klopt het dat op dit moment sprake is van een hoge bezetting, dat veel gevangenissen bijna of geheel vol zitten en het iedere keer weer een puzzel is hoe alle gedetineerden geplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe kan dit gelet op het feit dat de afgelopen jaren vooral gevangenissen zijn gesloten en personeel is vertrokken? Hoe kijkt u hier op terug?
De sluitingen waren nodig om de leegstand in het gevangeniswezen te verminderen. Door de maatregelen is de leegstand in totaal met 1.500 plaatsen verminderd.
Van belang is dat naast het sluiten van vier gevangenissen er, mede door het overplaatsen van het personeel van de gesloten inrichtingen, in andere gevangenissen leegstaande plaatsen van personeel zijn voorzien. Dit heeft er toe geleid dat het totaal aantal inzetbare plaatsen (dat wil zeggen: cellen waarvoor personele bezetting beschikbaar is) na de transitie vergelijkbaar is met voor de transitie.
Daarnaast bleef er een flexibele buffer van 2.100 niet meteen inzetbare plaatsen over, om schommelingen in de capaciteitsbehoefte op te vangen.
Zoals ik in mijn brief van 11 juli jl. heb aangegeven is er vanaf medio 2017 sprake van een oplopende bezetting. De bezetting valt binnen de mogelijke fluctuaties in de capaciteitsbehoefte, zoals die in de PMJ-prognoses uit 2017 werden geraamd.
Op dit moment zijn van de in totaal 10.393 inzetbare plaatsen 9.586 plaatsen in gebruik.8 Vooral bij huizen van bewaring (2.873 plaatsen bezet van de 3.063) en in gevangenissen (2.781 plaatsen bezet van de 2.828) is er sprake van een hoge bezettingsgraad.9
Om deze reden wordt een deel van de flexibele buffer in gebruik genomen waarmee het aantal inzetbare cellen wordt uitgebreid. Het zoveel mogelijk regionaal plaatsen en het zorg dragen voor efficiënte vervoersbewegingen is daarbij inderdaad een puzzel voor degenen die belast zijn met het plaatsingsproces.
Hoeveel fte wordt op dit moment extern ingehuurd? Welk percentage van het personeelsbestand is dit? Om welke functies gaat dit?
De personeelsbezetting van het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring bedraagt eind juli jl. ruim 9.400 fte. De bezetting bestaat voor 96% uit eigen personeel en 4% uit ingehuurd personeel. Dit beeld kan uiteraard per vestiging en afdeling verschillen. De inhuur betreft vooral complexbeveiligers en zorgpersoneel.
Erkent u dat het risico bestaat dat extern ingehuurde krachten minder loyaal aan de organisatie zijn, simpelweg vanwege het feit dat ze daar niet in dienst zijn?
Die uitspraak kan in zijn algemeenheid niet gedaan worden. Extern ingehuurde krachten zijn ook professionals die worden geacht goed werk te leveren.
Hoe is de screening en controle van extern ingehuurde krachten georganiseerd? Door wie wordt dit gedaan en waar wordt op gescreend? Is deze controle minstens zo grondig als bij personeel dat in dienst gaat van DJI? Zijn er redenen en mogelijkheden om dit aan te scherpen?
De screening van een extern ingehuurde medewerker verloopt op dezelfde wijze en op basis van dezelfde screeningsprofielen als van een medewerker die in dienst van DJI komt. In beide gevallen is een voorwaarde dat de medewerker een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan overleggen, waaruit blijkt dat op dat moment in de justitiële documentatie geen indicaties staan die een bezwaar vormen voor het vervullen van een specifieke taak of functie. De dienst Justis hanteert voor DJI personeel een terugkijktermijn op de justitiële documentatie van dertig jaar. Dit geldt ook voor extern ingehuurd personeel.
Voor sommige functies, die ook voorkomen binnen DJI, kan het nodig zijn om bij de VOG aanvraag ook relevante politiegegevens te kunnen betrekken. Daarom heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat een VOG voor deze functies wordt geweigerd enkel op basis van voor de functie relevante politiegegevens. Dit wetsvoorstel is recent aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
Klopt het dat extern ingehuurde krachten die niet langer welkom zijn bij een bepaalde inrichting, al dan niet vanwege een incident of een «niet-pluis-gevoel», ingehuurd kunnen worden door een andere inrichting omdat dit niet centraal wordt bijgehouden en signalen niet worden gedeeld? Hoe beoordeelt u dit en wat gaat u daaraan doen?
Door DJI wordt wel degelijk op centraal niveau geregistreerd of een disciplinaire maatregel waaronder een strafontslag tegen een DJI-medewerker of extern ingehuurde complexbeveiliger is genomen. Wanneer een DJI-medewerker of extern ingehuurde medewerker bij een andere DJI-inrichting gaat werken, wordt dit register geraadpleegd. Afhankelijk van de aard en ernst van het incident wordt besloten of de medewerker in een andere inrichting tewerkgesteld kan worden of dat deze niet meer wordt ingezet voor werkzaamheden binnen DJI.
Volledigheidshalve wil ik vermelden dat er binnen de inrichtingen circa 150 uitzendkrachten werken, met name in de zorg of administratie. Hoewel deze uitzendkrachten een VOG dienen te overleggen, gelden er ten aanzien van opname in bovengenoemd centraal DJI-register andere (privacy) regels. Ik heb DJI gevraagd nader te onderzoeken of DJI hierdoor risico loopt en welke maatregelen getroffen kunnen worden. Als daar aanleiding toe is zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Deelt u de mening dat er principiële redenen zijn te streven naar zo min mogelijk extern ingehuurde krachten in het gevangeniswezen, omdat we er niet voor niets voor hebben gekozen dat dit onderdeel is van de publieke sector, o.a. vanwege het geweldsmonopolie, de zeggenschap en de mogelijkheden voor screening? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal extern ingehuurde krachten zo snel mogelijk kan worden teruggedrongen?
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Het verminderen van extern personeel kan echter pas als vacatures ook feitelijk zijn ingevuld.
Het geweldsmonopolie staat niet ter discussie. De zeggenschap en bevoegdheid blijven berusten bij de DJI.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Advocaten die stoppen met rechtsbijstand |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Te veel advocaten stoppen met rechtsbijstand vanwege lage tarieven»?1
Ja
Vindt u het zorgelijk dat steeds minder strafrechtadvocaten verdachten willen bijstaan via gesubsidieerde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat de afname van het aantal strafrechtadvocaten dat gesubsidieerde rechtsbijstand verleent voornamelijk toe te schrijven is aan advocaten die niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarde om tenminste vijftien strafzaken per jaar te behandelen. Dit is ook toe te schrijven aan de afname van het aantal toevoegingen. Ter illustratie: het aantal afgegeven straftoevoegingen in 2017 bedroeg 120.323. In 2018 is dit afgenomen tot 115.247. Het aantal bij de Raad ingeschreven strafrechtadvocaten is over diezelfde jaren afgenomen van 2986 tot 2927. Als Minister voor Rechtsbescherming draag ik een verantwoordelijkheid voor een voldoende aanbod van advocaten, onder meer door het bieden van een redelijke vergoeding voor te verrichten werkzaamheden. Vanuit die verantwoordelijkheid houd ik de ontwikkelingen in het aanbod van beschikbare advocaten nauwgezet in de gaten. Signalen uit de praktijk dat het aanbod onder druk zou kunnen komen te staan, neem ik daarbij nadrukkelijk in ogenschouw. Wat we op dit moment zien is dat er per jaar over het geheel genomen zo’n 700 advocaten uit het stelsel uitstromen en zo’n 500 advocaten instromen. De aanwas van advocaten loopt dus enigszins achter. Als het gebrek van jonge aanwas te maken heeft met bijvoorbeeld de druk die er op kantoren is, waardoor er onvoldoende ruimte is om mensen op te leiden, dan is dat wat mij betreft een serieus punt dat ik graag oppak.
Kunt u begrijpen dat advocatenkantoren zeggen dat het zakelijk onverantwoord is om nog langer piketdiensten via de gesubsidieerde rechtsbijstand te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor de geluiden van de Nederlandse Orde van Advocaten en afzonderlijke advocatenkantoren die dergelijke signalen hebben afgegeven. Aanleiding was de wet ter implementatie van Europese Richtlijn 2016/800, die per 1 juni in werking is getreden en die extra waarborgen regelt voor kinderen in strafprocedures. Sindsdien moet er in alle gevallen een advocaat bij alle politieverhoren van aangehouden minderjarige verdachten aanwezig zijn. Naar aanleiding van die signalen heb ik u bij brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 753, nr. 178) geïnformeerd over de oplossing van het gesignaleerde knelpunt.
Kunt u met een interval in kwartalen laten zien hoeveel advocaten ingepland kunnen worden voor piketdiensten door de Centrale piketafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand vanaf 2017?
De cijfers die de Raad voor Rechtsbijstand daarover kan verstrekken betreffen hele jaren. In 2017 namen 1390 advocaten deel aan het jeugdstrafpiket, in 2018 waren dat er 1367 en op peildatum 5 september 2019 zijn dat er 1303. In 2017 namen 2747 advocaten deel aan het strafpiket, in 2018 waren dat er 2675 en op peildatum 5 september 2019 zijn dat er 2474. De Raad voor Rechtsbijstand tekent daarbij aan dat er in 2019 veel advocaten zijn uitgeschreven als gevolg van een controle op de inschrijvingsvoorwaarden.
Hoe kan nu (min of meer) uit de hoge hoed komen dat advocaten stoppen met het minderjarigenpiket in de rechtsbijstand, ondanks de in uw brief beschreven governance en de inrichting van het topberaad in de rechtsbijstand? Was dit op voorhand – bijvoorbeeld in het topberaad – bekend of besproken?2
Dit onderwerp heeft niet op de agenda van het topberaad gestaan. Dat is op zich niet vreemd, aangezien het topberaad zich buigt over de stelselherziening en niet over de implicaties van nieuwe regelgeving binnen het huidige stelsel. Nieuwe regelgeving wordt via de reguliere procedure in consultatie gebracht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 4 juli 2019 aan uw Kamer (2019Z12160/2019D25948) heeft bij de consultatie van het wetsvoorstel het voorstel over de vergoeding niet tot kritiek geleid.
Ik heb direct actie ondernomen toen mij snel na de inwerkingtreding van de wet op 1 juni jl. signalen bereikten vanuit de advocatuur. Dit heb ik gedaan door in afstemming met de Nederlandse Orde van Advocaten te besluiten dat bij wijze van tijdelijke maatregel, op basis van een beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand, een extra vergoeding voor rechtsbijstand in jeugdstrafpiketzaken wordt toegekend.
Welke extra financiële inspanning zal gemoeid zijn met de nieuwe (bijkomende) verplichtingen rond rechtsbijstand aan minderjarigen? Dient een extra inspanning zich ook niet te vertalen in extra budget? Hoe is hierin voorzien in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 753, nr. 178) hierover.
Wat betekenen de extra verplichtingen in het jeugdstrafrecht voor de ZSM-pilots? Zouden pilots hier geschikt zijn om een oplossing te vinden voor de problematiek van de structurele beschikbaarheid van advocaten op politiebureaus?
De extra verplichtingen in het jeugdstrafrecht betekenen dat in alle gevallen bij alle politieverhoren van minderjarige aangehouden verdachten een advocaat aanwezig dient te zijn. Dat vormt een extra aanleiding om in het kader van de ZSM-pilots praktische werkwijzen te creëren om ervoor te zorgen dat advocaten snel aanwezig kunnen zijn op politiebureaus om met name minderjarige cliënten niet onnodig te laten wachten voor verhoren, maar eveneens in gevallen dat afdoeningsbijstand nodig zal zijn. Een structurele beschikbaarheid van advocaten op politiebureaus kan daaraan bijdragen.
Verwacht u dat ook in andere rechtsgebieden advocaten zullen stoppen met het bijstaan van cliënten via de gesubsidieerde rechtsbijstand? Waarom wel of waarom niet? Zo ja, in welke aantallen?
Ik ben bekend met de geluiden dat advocaten in het strafrecht overwegen te stoppen met gesubsidieerde rechtsbijstand. Die geluiden worden in het strafrecht en ook op andere rechtsgebieden nog niet onderschreven door de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand. Desalniettemin neem ik de signalen serieus en onderstreept dit voor mij het belang om het stelsel voortvarend te herzien.
De Raad voor Rechtsbijstand constateert dat het aantal advocaten dat actief deelneemt aan het stelsel in de eerste helft van 2019 met ongeveer 200 is afgenomen ten opzichte van 1 juli 2018 en daarmee ongeveer 3% lager is. Deze afname loopt bijna gelijk op met de afname van het aantal toevoegingen. De Raad monitort nauwgezet of deze trend zich zal voortzetten en staat daarbij in nauw contact met mijn ministerie.
Deelt u de zorgen dat daardoor op korte termijn de toegang tot het recht onder druk komt te staan voor hen die het niet kunnen betalen?
Zoals geantwoord onder vraag 8 neem ik de bezorgde signalen uit het veld uiterst serieus. Zoals ik bij die beantwoording echter ook aangeef, blijkt uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand dat het aantal rechtsbijstandverleners dat actief aan het stelsel deelneemt afneemt, maar dat deze cijfers niet aangeven dat er nu een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is waardoor mensen met een laag inkomen zonder rechtsbijstand komen te zitten. Er zijn (nog) geen indicaties dat daarmee de toegang tot het recht onder druk komt te staan. Ik blijf dit serieus volgen.
Welke stappen kunnen nu al worden gezet om op de kortst mogelijk termijn te voorkomen dat nog meer advocaten stoppen met gesubsidieerde rechtsbijstand en de toegang tot het recht nog verder onder druk komt te staan?
Toegang tot het recht is voor mij een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstuk 31 753, nr. 155) en 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
De stelselherziening heeft tijd nodig. Ik wil daarom gedurende de transitie naar het nieuwe stelsel stapsgewijs ook werken aan betere vergoedingen van advocaten. In mijn voortgangsbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven dat ik een innovatievoorziening heb ingericht in de vorm van een reservering van € 10 mln. bij de Raad voor rechtsbijstand. Met deze voorziening stimuleer ik initiatieven die in de vorm van pilots bijdragen aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. In deze pilots is ook ruimte voor een adequate vergoeding voor dienstverleners. Hoe meer pilots op gang komen, hoe sneller het nieuwe stelsel tot ontwikkeling komt en we de omslag kunnen maken naar de nieuwe manier van werken met redelijke vergoedingen. Ik sta open voor voorstellen uit de sector, en stimuleer die ook al vooruitlopend op de realisatie van de innovatievoorziening. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot op Rotterdam Zuid. Ook voor het initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten voor een pilot met de eerstelijn worden afspraken gemaakt over de vergoedingen lopende de pilot.
De gevolgen van de industriële stof PFOS voor de bouwwereld |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Onderzoek industriële stof PFOS funest voor bouwwereld» en «Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen»?1 2
Ja
Is het volgens u echt nodig om – alsof de PAS-uitspraak nog niet genoeg is – nu nog meer eisen op te leggen? Hoe gaat u helpen voorkomen dat dit de hoognodige wegen- en woningbouwprojecten in gevaar brengt of vertraging veroorzaakt?
Er worden door het tijdelijk handelingskader geen extra eisen opgelegd aan het verzet van grond en baggerspecie, het betekent juist een verduidelijking van de mogelijkheden om grond en baggerspecie met PFAS te verzetten. In de geldende wet- en regelgeving kennen we de zorgplicht: indien er de mogelijkheid bestaat dat een niet-genormeerde stof, waar eventueel risico’s aan kleven voor mens en milieu, in grond of baggerspecie aanwezig is, dan dient er eerst onderzoek uitgevoerd te worden om te bekijken of die stof daadwerkelijk aanwezig is in de te verzetten grond en baggerspecie. Wordt die stof gevonden boven de detectiegrens (vaak 0,1 microgram per kilogram droge stof) dan geldt de zorgplicht en mag grond of bagger niet verzet worden totdat er een (lokaal of nationaal) beleidskader is. Met het tijdelijk kader zijn er nu normen voor PFAS zowel in water als in bodem.
Bij PFAS is sprake van een diffuse verspreiding in het milieu, naar verwachting in heel Nederland. De zorgplicht betekent dat, totdat er een beleidskader is, geen grond- en baggerverzet zou mogen plaatsvinden indien PFAS in grond en baggerspecie wordt aangetroffen. Het tijdelijke handelingskader is in overleg met decentrale overheden tot stand gebracht en biedt het beleidskader waarmee een algehele stagnatie in Nederland wordt voorkomen Het zorgt er tegelijkertijd voor dat er, zonder onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu, verzet van grond en baggerspecie met een zeer geringe hoeveelheid PFAS mogelijk is in Nederland.
Gezien de eigenschappen van de stoffengroep PFAS, waarvan verschillende stoffen worden aangemerkt als (potentiële) zeer zorgwekkende stof, vind ik dat voorzichtigheid is geboden. Ik ben met betrokken partijen verder in overleg om te zien wat nog verder nodig en mogelijk is om stagnatie te voorkomen.
Begrijpt u dat gemeenten, bedrijven en brancheverenigingen zich overvallen voelen door deze berichten?
In januari 2019 heb ik aangegeven dat op basis van diverse onderzoeksrapporten bekend is dat PFOA en PFOS wijdverspreid zijn en dat ik RIVM heb gevraagd om risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA af te leiden om een handelingsperspectief voor deze en andere opkomende stoffen op te stellen samen met de decentrale bevoegde gezagen. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn betrokken bij het opstellen van het kader. Op veel plaatsen werd PFAS nog niet gemeten ondanks de bestaande informatie en de geldende zorgplicht en hield men er in het verzet van grond en baggerspecie geen rekening mee. Gezien het gaat om zeer zorgwekkende stoffen is actie noodzakelijk. Het toepassen ervan vraagt van iedereen een inspanning en levert soms vertraging op.
Welke capaciteit aan laboratoria is er per 1 oktober a.s.? Wat bent u van plan met de onderzoeken te gaan doen?
Een aantal laboratoria heeft inmiddels aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten. Alle partijen die meetdata hebben kunnen deze naar RIVM sturen. Zij zullen de meetdata van de onderzoeken analyseren en op basis daarvan een landelijk beeld opstellen. Met dat landelijke beeld kan ik samen met de decentrale overheden nagaan wat de omvang van het probleem is en waar en welke actie door wie eventueel ondernomen moet worden om het probleem te beheersen.
Hoe bent u van plan de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen in het onderzoek?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 5 september 2019 «voortgangsbrief duurzaam hergebruik grond» zal ik u begin 2020 informeren over de uitkomsten van nu lopende onderzoeken die dan afgerond zijn en mijn beleidsreactie hierop geven. Over de onderzoeken die later worden opgeleverd, zal ik de Kamer de uitkomsten van de desbetreffende onderzoeken – vergezeld van een beleidsreactie – doen toekomen als deze afgerond zijn.
De onrust onder bezorgers van Deliveroo na een tariefwijziging |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'FNV: grote onrust onder bezorgers Deliveroo om tariefwijziging»?1
Wat vindt u van het besluit van maaltijdbezorger Deliveroo om per direct de tarieven te wijzigen, waardoor voor maaltijdbezorgers de beloning per rit lager kan uitvallen?
Begrijpt u de onrust die onder maaltijdbezorgers is ontstaan? Deelt u hun zorgen en bent u hierover met hen in gesprek?
Hoe kijkt u aan tegen het nieuwe rit- en beloningssysteem dat aan de tariefwijziging ten grondslag ligt? Komt dit volgens u op een goed moment, nu nieuwe zzp-wetgeving in voorbereiding is?
Wat vindt u van de uitspraak van Deliveroo dat het zijn maaltijdbezorgers een tarief van gemiddeld tussen de 11 en 13 euro per uur wil bieden, terwijl u zelf een minimumtarief van 16 euro per uur als norm wilt stellen?
Hoe groot acht u de kans dat andere bedrijven, die op vergelijkbare wijze gebruik maken van de diensten van zelfstandigen, het voorbeeld van Deliveroo zullen volgen en hun tarieven, of andere arbeidsvoorwaarden, gaan aanpassen?
Hoe kwalificeert u de wijze van werken van Deliveroo binnen de nieuwe zzp-maatregelen die u recent hebt aangekondigd? Past deze werkwijze daar in uw ogen in?
Het bericht ‘Buffereisen Nederlandse cdc-fondsen Europees gezien onwettig’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de juridische procedure tegen de Nederlandse Staat door Stichting PensioenBehoud, KBO-Brabant en Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB (VVG-PGB)?1 Bent u bekend met het bericht «Buffereisen Nederlandse cdc-fondsen Europees gezien onwettig»?2
Ja, ik ben bekend met het voornoemde bericht uit de PensioenPro en het voornemen van de Stichting Pensioenbehoud, de Vereniging Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant en de Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB om een tegen de Staat der Nederlanden gerichte vordering aan de rechter voor te leggen. Voor zover mij bekend is deze vordering nog niet ingesteld.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat veel Nederlandse pensioenfondsen niet onder artikel 15 van de Institutions for Occupational Retirement Provision (IORP)-richtlijn vallen en waarschijnlijk ook niet onder artikel 13?
Ik deel de stelling die in het artikel wordt ingenomen niet.
Artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn (richtlijn 2016/2341/EU) bepaalt dat pensioenfondsen een minimaal vereist eigen vermogen moeten aanhouden, indien het betreffende pensioenfonds:
Nederlandse pensioenfondsen bieden per definitie dekking tegen biometrische risico’s. Immers, een pensioenfonds voert een pensioenregeling uit en keert op basis daarvan een levenslange periodieke pensioenuitkering uit. Daarmee biedt een pensioenfonds dekking voor het langlevenrisico. Het feit dat pensioenfondsen dekking bieden tegen biometrische risico’s, brengt met zich dat zij vallen onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn en daarmee verplicht zijn een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Deze verplichting geldt ongeacht het type pensioenregeling dat wordt uitgevoerd. In Nederland is dit uitgangspunt vastgelegd in artikel 131 van de Pensioenwet.3
Artikel 13 van de herziene IORP-richtlijn heeft betrekking op de verplichting voor pensioenfondsen om toereikende technische voorzieningen vast te stellen. Deze verplichting geldt op grond van de herziene IORP-richtlijn in dezelfde situaties als de verplichting om een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Ook hier geldt aldus dat – aangezien pensioenfondsen in Nederland dekking bieden tegen biometrische risico’s – pensioenfondsen ongeacht het type regeling dat zij uitvoeren verplicht zijn om toereikende technische voorzieningen vast te stellen.4
Is het waar dat deze IORP-artikelen gaan over fondsen die een dekking tegen biometrische risico's verzekeren of een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van uitkeringen garanderen? Deelt u dan ook het standpunt dat dit niet geldt voor veel Nederlandse fondsen, waar geen garanties worden gegeven en waar alle risico’s bij de deelnemer liggen? Zo nee, waarom?
Het klopt dat de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn ziet op pensioenfondsen die:
Indien van ten minste één van deze situaties sprake is bij een pensioenfonds, dient het pensioenfonds op grond van de herziene IORP-richtlijn toereikende technische voorzieningen en een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s (namelijk het langlevenrisico). Pensioenfondsen vallen daarmee onder de norm van de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u het standpunt dat er voor Collective Defined Contribution (CDC)-fondsen een uitzondering moet komen op de buffereisen in de Pensioenwet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Zoals hiervoor aangegeven bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s en vallen zij daarmee onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Ook pensioenfondsen die een zogenoemde CDC-regeling uitvoeren vallen onder deze norm, aangezien zij per definitie dekking bieden tegen biometrische risico’s. Zij zijn derhalve verplicht om een buffer, in de vorm van een minimaal vereist eigen vermogen, aan te houden. Artikel 131 van de Pensioenwet dient onverkort voor deze pensioenfondsen te gelden. Wel geldt op grond van artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen een andere berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen, afhankelijk van de situatie of het pensioenfonds wel of geen beleggingsrisico loopt. Dit onderscheid volgt rechtstreeks uit de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u de mening dat het voor de meeste Nederlandse pensioenfondsen niet vol te houden is dat het uitkeringsregelingen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 10 van de Pensioenwet zijn de werkgever en de werknemer verplicht expliciet in de pensioenovereenkomst vast te leggen wat het karakter van de pensioenovereenkomst is. Het karakter van de pensioenovereenkomst wordt bepaald door de toezegging die gedaan wordt, te weten een uitkering (uitkeringsovereenkomst), een kapitaal (kapitaalovereenkomst) of een premie (premieovereenkomst).
In een uitkeringsovereenkomst is overeengekomen dat de werknemer vanaf een bepaalde leeftijd een uitkering van een bepaalde hoogte ontvangt. Het beleggingsrisico en het langlevenrisico dat gedurende de looptijd wordt gelopen, ligt bij de pensioenuitvoerder. Indien het voor de pensioenuitvoerder financieel niet haalbaar is om de gevolgen van de risico’s volledig te dragen, kan als noodmaatregel worden overgegaan tot het doorvoeren van een korting van pensioenaanspraken en -rechten. Het feit dat de kans op kortingen op dit moment groter is dan enkele jaren geleden, betekent niet dat het karakter van de pensioenovereenkomst is veranderd. Het karakter van de pensioenovereenkomst wijzigt alleen indien een werkgever en werknemer of sociale partners een dergelijke wijziging expliciet overeenkomen in hun pensioenovereenkomst.
Deelt u het standpunt dat de Nederlandse regering IORP verkeerd heeft omgezet in nationale wetgeving en dat kortingen op basis van deze wetgeving dus (vaak) niet deugen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Nederland heeft de (herziene) IORP-richtlijn juist omgezet in de Nederlandse wet- en regelgeving.
Zoals hiervoor uiteengezet zijn de normen uit de herziene IORP-richtlijn omtrent (onder meer) het minimaal vereist eigen vermogen van toepassing op pensioenfondsen in Nederland. De herziene IORP-richtlijn geeft niet aan binnen welke termijn de financiële positie van een pensioenfonds moet herstellen als het op enig moment niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, noch welke maatregelen een pensioenfonds dan moet nemen. Dat betekent dat lidstaten de vrijheid hebben om hierover zelf nadere regels te stellen in de nationale wet- en regelgeving. Nederland heeft dit gedaan in de Pensioenwet. Artikel 140 van de Pensioenwet bepaalt dat wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds gedurende vijf jaar onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt, het pensioenfonds een korting moet doorvoeren waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen.
De bosbranden in het Amazonewoud en het Mercosur-verdrag |
|
Isabelle Diks (GL), Esther Ouwehand (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Raad tijdens de G7-bijeenkomst in Biarritz (Frankrijk) over de «moeilijk voor te stellen ratificatie van het Mercosur-akkoord zolang de vernietiging van het Amazonewoud voortduurt»? Ondersteunt u deze uitspraak?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Raad.
De door de Europese Commissie gepubliceerde geconsolideerde teksten van het EU-Mercosur-Associatieverdrag worden momenteel juridisch «opgeschoond» en vertaald in de talen van de Europese Unie. De Europese Commissie verwacht dat dit in de zomer van 2020 gereed zal zijn en verwacht de hieruit resulterende formele tekst ter goedkeuring aan de Raad voor te leggen in november 2020. De Europese Commissie voert momenteel een Sustainability Impact Assessment uit die naar verwachting eind dit jaar wordt gepubliceerd. Eerder heb ik aangegeven dat het kabinet de balans zal opmaken van de voor- en nadelen van het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De Kamer zal over het standpunt van het Kabinet worden geïnformeerd voordat de Raad besluit over het akkoord. In de aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag zijn er mogelijkheden om, bilateraal en samen met EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid, en sterkere implementatie en naleving van wetgeving ten behoeve van duurzaam bosbeheer en landbouw.
Wat betekent dit concreet voor de toekomst van het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Mercosur, wetende dat het beleid van de Braziliaanse president Bolsonaro gericht is op commerciële exploitatie van het Amazonegebied en direct heeft geleid tot de huidige catastrofe?2
Het kabinet zal een standpunt innemen als alle daarvoor noodzakelijke teksten over het EU-Mercosur-Associatieverdrag beschikbaar zijn. Daartoe rekent het kabinet ook de Sustainability Impact Assessment, die de Europese Commissie naar verwachting eind dit jaar zal publiceren.
Het EU-Mercosur-Associatieverdrag zelf biedt, als het van kracht is, handvatten om Brazilië aan te spreken die er anders niet zouden zijn. In dit akkoord bevestigen de EU en Mercosur hun verplichtingen, zoals de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD), effectief te implementeren en waar mogelijk samen te werken binnen deze internationale fora.
Vindt u dat de toenemende commerciële exploitatie, met als gevolg zware ontbossing, van het Amazonegebied bijdraagt aan de vernietiging van het Amazonegebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toenemende handel in agrarische producten gaat niet onvermijdelijk gepaard aan ontbossing. Veel hangt af van goed beleid, het effectief implementeren daarvan en voldoende politieke wil en capaciteit voor het terugdringen van illegale praktijken. Het is in het belang van zowel de EU als Brazilië zelf om de doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van de landbouwproductie en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. Het akkoord tussen de EU en Mercosur biedt kansen om deze samenwerking verder vorm te geven.
Bent u het eens met de stellingname dat het beleid van president Bolsonaro noopt tot heroverweging van het afsluiten van een handelsakkoord dat verdere ontbossing ten gunste van landbouw stimuleert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid u aan te sluiten bij uw Franse en Ierse collega’s in hun stellingname dat het Mercosur-verdrag niet mogelijk is zolang de bosbranden in de Amazone voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag zal op zijn vroegst november 2020 plaatsvinden. In aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag dringt Nederland zowel bilateraal als in EU-verband bij Brazilië aan op het belang van duurzaam bosbeheer en duurzame ontwikkeling zoals aangegeven in de beantwoording op uw vragen 2 en 4.
Zijn Nederland en de Europese Unie ook bereid bij te dragen aan de internationale hulp die op de G7-bijeenkomst in Biarritz is overeengekomen, mocht president Bolsonaro het toch willen accepteren?3 Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van de motie Bouali/De Groot4 onderzoekt het kabinet al langer op welke wijze Nederland een extra bijdrage kan leveren om de ontbossing in de Amazone weer terug te dringen. Hiervoor is een structurele aanpak voor de langere termijn nodig. Hierover zal de Kamer separaat per brief geïnformeerd worden. Sinds de aankondiging van diverse internationale initiatieven voor hulpverlening aan de Amazone staat Nederland o.a. in contact met de Franse overheid over de uitvoering van het G7-initiatief en wordt bekeken of een Nederlandse bijdrage in dat kader nuttig zou zijn. De EU heeft geen bijdrage aangekondigd specifiek voor het G7-initiatief. De Europese Commissie is echter wel voornemens de inzet tegen ontbossing te intensiveren en heeft dit uiteengezet in de mededeling «Stepping up EU Action to Protect and Restore the World’s Forests».5 Het BNC-fiche met het Nederlandse standpunt ten aanzien van de mededeling gaat de Kamer binnenkort toe.
Het bericht ‘Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de richtlijn moet worden aangepast zodra blijkt dat de optimale dosering van een geneesmiddel bij vrouwen anders is dan bij mannen? Zo ja, op welke wijze kunt u de aanpassing van de richtlijnen bevorderen?
Het opstellen en naleven van behandelrichtlijnen behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen. Ik ga ervan uit dat de beroepsgroepen actuele onderzoeken – zoals waaraan nu wordt gerefereerd – nader zullen bestuderen en zullen betrekken bij de verdere richtlijnontwikkeling.
Op welke wijze spelen inzichten in sekseverschillen een rol in de ontwikkeling en het gebruik van gepersonaliseerde geneesmiddelen?
Uit klinische ervaring weten we dat patiënten niet allemaal op dezelfde manier op een behandeling reageren. Het is daarom van belang om bij de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen rekening te houden met eventuele subpopulaties (inclusief mannen/vrouwen verschil) bij welke de werkzaamheid en/of risico’s kunnen verschillen en zo nodig anders te doseren. Waar duidelijk wordt dat sekseverschillen bij de behandeling van belang zijn, biedt dat ook mogelijke aangrijpingspunten voor de ontwikkeling en meer gerichte toepassing van geneesmiddelen voor een bepaalde subpopulatie.
Wat zijn de resultaten van de uitwerking van de motie van het lid Arno Rutte (Kamerstuk 29 477, nr. 379) over een leidende rol voor Nederland bij klinisch geneesmiddelenonderzoek met vrouwen en comorbide patiënten? Ziet u mogelijkheden hier een extra impuls aan te geven?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 6 juni jl. heb aangegeven, verwacht ik u nog dit jaar te kunnen informeren over een concreet voorstel van de Dutch Clinical Research Foundation en de topsector Life Science and Health voor het wegnemen van knelpunten, die een sterke positie van Nederland als onderzoeksland in Europa in de weg staan.
Tevens heb ik toen aangegeven dat het klinische onderzoek waar de motie van de heer Rutte op doelt, een plaats zal hebben in een nieuw voorstel om Nederland een aantrekkelijk onderzoeksland te laten zijn of te laten blijven, waaraan ik nog samen met de collega’s van EZK en OCW werk.
Valt het onderzoek waar het artikel naar verwijst ook onder de kennisagenda Gender en Gezondheid? Zo nee, krijgt dit onderwerp ook aandacht in een van de onderzoeken in dit programma en hoe wordt gezorgd voor het verbinden en delen van kennis?
Het gerefereerde onderzoek past prima binnen deze kennisagenda. Dit specifieke onderzoek is echter niet gefinancierd door het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid, maar financieel ondersteund door de Europese Commissie2. Dit illustreert dat gender en gezondheid bredere aandacht krijgt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Kunt u een update geven van de stand van zaken van het programma Gender en Gezondheid? Lopen de verschillende onderzoeken op schema? Volgt er nog een nieuwe subsidieronde binnen dit programma?
Het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid richt zich op 12 thema’s ten behoeve van het verkleinen van de kennisachterstand over m/v-verschillen in gezondheid en zorg. Sinds de start in zomer 2016 zijn 6 open rondes uitgezet voor onderzoeks- en implementatieprojecten, al dan niet in samenwerking met andere programma’s binnen en buiten ZonMw. In totaal zijn er 213 aanvragen ingediend, waarvan er 143 van goede kwaliteit en relevantie waren en er inmiddels 49 projecten zijn toegekend.
Geneesmiddelen is één van de twaalf thema’s en krijgt specifiek aandacht vanwege de onduidelijkheid waar de grootste m/v-verschillen liggen bij veelgebruikte medicijnen en wat de achterliggende reden is voor de geobserveerde verschillen.
Binnen het programma zijn, voor een deel in samenwerking met de Hartstichting, 5 onderzoeksprojecten gericht op Geneesmiddelen toegekend.
De meeste onderzoeken lopen op schema, enkele onderzoeken hebben enige maanden vertraging opgelopen. Twaalf projecten zijn afgerond, waaronder zeven kennissyntheses over psychische problemen, reuma, migraine, geneesmiddelen en drie over hart- en vaatziekten. De resultaten van de overige onderzoeks- en implementatieprojecten zullen naar gelang de startdatum en loopduur tussen nu en begin 2022 vrijkomen.
In het najaar zal, in samenwerking met het ZonMw Preventie Programma een laatste subsidieronde uitgezet worden gericht op onderzoek naar m/v-verschillen bij preventie op basis van bestaande databases.
Hoe is voorzien in het borgen en delen van opgedane kennis na 2021, aangezien de kennisagenda Gender en Gezondheid een looptijd heeft tot de zomer van 2021?
Het programma heeft de noodzaak van aandacht voor sekse en gender in al het gezondheids(zorg)onderzoek (mede) geagendeerd.
Het is van belang dat binnen toekomstig onderzoek (ook als dat niet binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid wordt uitgevoerd) op een goede manier aandacht wordt besteed aan relevante verschillen tussen vrouwen en mannen.
Binnen het Kennisprogramma is nadrukkelijk ingezet op het verbinden en delen van kennis.
Dit moet primair een plaats krijgen in de opleidingscurricula. Het vaststellen daarvan is een verantwoordelijkheid van de UMC’s (als het gaat om de artsenopleiding) en van de wetenschappelijke verenigingen (als het gaat om specialistische vervolgopleidingen en postacademisch onderwijs).
Het bericht dat advocaten stoppen met het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege te lage tarieven |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te veel advocaten stoppen met rechtsbijstand vanwege lage tarieven»?1
Ja.
Beschikt u over andere signalen dan wel concrete cijfers over een terugloop van het aantal strafrechtadvocaten dat gesubsidieerde rechtsbijstand verleent? Zo ja, wat zijn die signalen of cijfers? Zo nee, bent u dan bereid na te gaan hoeveel advocaten overwegen te stoppen met het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand en hoe u voor die informatie gaat zorgen? Zo nee, bent u bereid geen onomkeerbare stapppen te nemen met de herziening van het stelsel van rechtsbijstand voordat deze informatie beschikbaar is?
Ja, ik beschik over cijfers over het aantal ingeschreven strafrechtadvocaten bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat de afname van het aantal strafrechtadvocaten dat gesubsidieerde rechtsbijstand verleent voornamelijk toe te schrijven is aan advocaten die niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarde om tenminste vijftien strafzaken per jaar te behandelen. Dit is ook toe te schrijven aan de afname van het aantal toevoegingen. Ter illustratie: het aantal afgegeven straftoevoegingen in 2017 bedroeg 120.323. In 2018 is dit afgenomen tot 115.247. Het aantal bij de Raad ingeschreven strafrechtadvocaten is over diezelfde jaren afgenomen van 2.986 tot 2.927. Desalniettemin neem ik de signalen serieus en onderstreept dit voor mij het belang om het stelsel te herzien.
Deelt u de vrees van de strafrechtadvocaten dat vanwege te lage tarieven voor gesubsidieerde rechtsbijstand er minder advocaten bereid zullen zijn die rechtsbijstand te gaan verlenen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Iedere advocaat maakt eigen afwegingen als het gaat om de bereidheid om gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen en de mate waarin. Als Minister voor Rechtsbescherming draag ik een verantwoordelijkheid voor een voldoende aanbod van advocaten, onder meer door het bieden van een redelijke vergoeding voor te verrichten werkzaamheden. Vanuit die verantwoordelijkheid houd ik de ontwikkelingen in het aanbod van beschikbare advocaten nauwgezet in de gaten. Signalen uit de praktijk dat het aanbod onder druk zou kunnen komen te staan, neem ik daarbij nadrukkelijk in ogenschouw. Wat we op dit moment zien is dat er per jaar zo’n 700 advocaten uit het stelsel uitstromen en zo’n 500 advocaten instromen. De aanwas van advocaten loopt dus enigszins achter. Als het gebrek van jonge aanwas te maken heeft met bijvoorbeeld de druk die er op kantoren is, waardoor er onvoldoende ruimte is om mensen op te leiden, dan is dat wat mij betreft een serieus punt dat ik graag oppak. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 2 voor de duiding die de Raad voor Rechtsbijstand geeft aan de afname van het aantal ingeschreven strafrechtadvocaten.
Begrijpt u dat, op het moment dat advocaten tegen een te laag tarief rechtsbijstand moeten verlenen, zij daar om bedrijfseconomische redenen mee moeten stoppen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat ook in een herzien stelsel van rechtsbijstand, strafrechtadvocaten voor het verlenen van rechtsbijstand aan mensen met een laag inkomen van groot belang zullen blijven? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze vorm van rechtsbijstand voldoende aangeboden gaat blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat het aantal ingeschreven rechtsbijstandverleners weliswaar afneemt, maar dat deze cijfers niet onderschrijven dat mensen met een laag inkomen zonder rechtsbijstand komen te zitten. Zoals ook gesteld bij vraag 2 blijkt uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand dat de afname van deelnemende (strafrecht-)advocaten voornamelijk toe te schrijven is aan een afname van het aantal toevoegingen en daarmee aan advocaten van wie de inschrijving is beëindigd omdat zij niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarde ten aanzien van het aantal te behalen opleidingspunten of het vereiste van de behandeling van ten minste vijftien strafzaken per jaar.
Toegang tot het recht zal ook onder een herzien stelsel van rechtsbijstand het uitgangspunt blijven. Ook onder een herzien stelsel zal de Raad voor Rechtsbijstand als stelselverantwoordelijke het aanbod van strafrechtadvocaten blijven monitoren.
Deelt u de mening van de Commissie Van der Meer, teneinde advocaten die gesubsidieerde rechtsbijstand verlenen een redelijk inkomen te garanderen, dat het budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand omhoog moet? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen en met hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Toegang tot het recht is een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand binnen de budgettaire kaders. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstukken II 2018/19, 31 753-155) en 12 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 31 753-171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Het bericht ‘Wildgroei flexmakelaars baart zzp'ers zorgen’ |
|
Paul Smeulders (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wildgroei flexmakelaars baart zzp'ers zorgen»1
Ja.
Deelt u de zorgen van zelfstandige zonder personeel (zzp)-organisaties en praktijkexperts over de snelle groei van flexbemiddelaars op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bemiddelaars kunnen een positieve rol spelen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook voor zzp’ers. Zij kunnen inspelen op een behoefte aan flexibel inzetbare arbeidskrachten en zijn van belang voor vakgebieden waar vraag en aanbod van (gespecialiseerd) personeel moeilijker op elkaar aansluit. Soms verlenen zij ook aanvullende diensten gerelateerd aan inhuurprocessen bij opdrachtgevers. Ik vind het echter onwenselijk als constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zeker als daarmee het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd ben ik op een aantal punten bezig te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn om misbruik als gevolg van arbeidsbemiddeling te voorkomen. Deze maatregelen kunnen zich ook richten op bemiddeling ten aanzien van zzp’ers. Zo heb ik een onderzoek aangekondigd dat zich richt op de praktijk van driehoeksrelaties en de functie van uitzenden.2
Vindt u ook dat deze flexbemiddelaars geen enkele toegevoegde waarde hebben op de arbeidsmarkt? Zo nee, wanneer zijn flexbemiddelaars wel van toegevoegde waarde? Erkent u dat er veel situaties zijn waar flexbemiddelaars enkel worden ingezet om risico’s af te wentelen en lage tarieven te kunnen rekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om deze ongewenste ontwikkeling te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat de rijksoverheid zelf de lelijkste partner is? Vindt u ook dat de overheid zelf het goede voorbeeld zou moeten geven?
Het verwijt dat de rijksoverheid alleen op prijs stuurt is onterecht. Inhuur van externe capaciteit wordt (Europees) aanbesteed. In de aanbestedingsprocedures spelen kwaliteitscriteria een prominente rol. Belangrijke grote raamovereenkomsten – bijvoorbeeld op het gebied van ICT-inhuur – worden voornamelijk op basis van kwalitatieve criteria gegund aan leveranciers. Bij deze gunning van raamovereenkomsten speelt prijs een secundaire rol. Ook bij de opdrachten binnen deze raamovereenkomsten is prijs veelal ondergeschikt aan de aangeboden kwaliteit.
Hoe vaak werken rijksoverheid en uitvoeringsdiensten met grote flexbemiddelaars? Hoeveel heeft de rijksoverheid de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan flexbemiddelaars? Kunt u per ministerie en uitvoeringsdienst aangeven hoeveel mensen er werken via een bemiddelaar? Waarom wordt voor deze constructie gekozen? Welke afspraken worden met deze tussenpartijen gemaakt?
Onderdelen van de rijksoverheid maken gebruik van externe arbeidscapaciteit in het geval van tijdelijke werkzaamheden, pieken in de werkzaamheden, discontinuïteit bij ziekte en bij benodigde specialistische kennis. De inhuur van externe capaciteit gebeurt via verschillende type van bedrijven, zoals uitzendbureaus, detacheringsbureaus en flexbemiddelaars.
Ongeacht het type bedrijf, geldt dat inhuur veelal plaatsvindt via raamovereenkomsten die via Europese aanbestedingen tot stand komen. In de aanbestedingsprocedure worden aan de bedrijven, vanuit goed opdrachtgeverschap, naast eisen met betrekking tot de technische bekwaamheid, vaak ook eisen gesteld op het gebied van certificeringen, financiële draagkracht en het nakomen van financiële verplichtingen aan de personen die bemiddeld worden. Hiermee wordt bevorderd dat de rijksdienst zakendoet met bonafide bedrijven en geeft ook een waarborg dat het bedrijf zijn rol als werkgever goed invult.
Rijksoverheid.nl bevat een overzicht met gegevens van de Rijkscontracten, die onder regie van Categoriemanagement Rijk zijn afgesloten3. Hierin staan ook de raamovereenkomsten die gaan over het inzetten van externe arbeidscapaciteit, zoals ICT-inhuur en inhuur financieel advies en auditcapaciteit. Bij veel aanbestedingen en raamovereenkomsten wordt er bewust voor gekozen om deze toegankelijk te houden voor meerdere type dienstverleners met onderling afwijkende dienstverleningsconcepten, zoals zowel detacheerders als flexbemiddelaars, om onderlinge concurrentie te bevorderen en leveringszekerheid te vergroten.
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) wordt ieder jaar een overzicht gepubliceerd van de uitgaven van de rijksdienst per Ministerie van de externe inhuur. Dit betreft de inhuur van externe capaciteit als geheel; er wordt geen onderscheid gemaakt naar het type bedrijf waarvandaan de ingehuurde medewerkers ingezet worden. Hoeveel mensen per jaar via flexbemiddelaars bij de ministeries werken is derhalve niet uit deze cijfers af te leiden. Daarnaast is op te merken dat een strikt onderscheid tussen «flexbemiddelaars» en andere type bedrijven vaak niet goed te maken is. Bedrijven verrichten verschillende diensten naast elkaar en kunnen zowel eigen personeel ter beschikking stellen aan een klant, personeel van onderaannemers doorlenen als bemiddelen voor zzp’ers.
Bent u bereid kritisch naar uw eigen opdrachtgeverschap te kijken en dit te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de rijksdienst wordt reeds kritisch gekeken naar het eigen opdrachtgeverschap. Voordat aanbestedingsprocedures gestart worden, vinden veelal marktconsultaties plaats waarbij partijen worden uitgenodigd hun visie te geven. Door het rijksbrede categoriemanagement worden categorieplannen opgesteld en uitgevoerd. Hierin worden onder andere inkoopstrategieën, bijdragen aan rijksbrede beleidsdoelstellingen en andere relevante aspecten gerelateerd aan een goed (rijksbreed) opdrachtgeverschap uiteengezet en uiteindelijk nagestreefd. Na het afsluiten van contracten worden via contractmanagement, gedurende de loop van contracten, de uitvoering en de nakoming gevolgd en wordt zo nodig ingegrepen.
De verdubbeling van het aantal daklozen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal daklozen in Nederland verdubbeld: «Iedereen kan dakloos worden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen tenminste zeker moet kunnen zijn van een dak boven zijn hoofd? Vindt u het een taak van de overheid daarvoor te zorgen? Hoe verklaart u dat u mensen deze basale zekerheid niet kan bieden?
Het bevorderen van de volksgezondheid en huisvesting zijn sociale grondrechten die in de Grondwet zijn opgenomen. Veel partijen hebben hierin een taak, waaronder de overheid. Er worden veel maatregelen getroffen om hier invulling aan te geven.
De verplichting om te zorgen voor voldoende zorg en ondersteuning en huisvesting is uitgewerkt in verschillende wetten. Uit de Wmo 2015 vloeit voort dat gemeenten opvang moeten bieden aan mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijk hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
De rijksoverheid heeft een systeemverantwoordelijkheid om maatregelen te nemen waardoor voorzien wordt in voldoende huisvesting. Huurders van een niet geliberaliseerde woning kunnen op basis van de Wet op de huurtoeslag een aanvraag indienen voor huurtoeslag, waarmee de betaalbaarheid van de woning voor de doelgroep wordt verzekerd. Op basis van de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten bij schaarste aan woonruimte die leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten maatregelen nemen inzake woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Omdat de markt onvoldoende voorziet in goedkope huurwoningen is op basis van de Woningwet het voorzien in voldoende betaalbare woonruimte als een dienst van algemeen economisch belang opgedragen aan de woningcorporaties.
Hoe lokaal invulling gegeven wordt aan deze taak kan de gemeente in haar woonbeleid vastleggen door middel van een woon(zorg)visie. Woningcorporaties zijn verplicht daar naar redelijkheid aan bij te dragen. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen in kwantitatieve en kwalitatieve prestatieafspraken vastleggen hoe het best kan worden voorzien in de lokale (zorg)behoefte van bijvoorbeeld dak- en thuislozen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat voor diverse groepen zoals starters, mensen met een laag of middeninkomen, ouderen en andere kwetsbare groepen, zoals dak- en thuislozen, voldoende geschikte en betaalbare woningen en woonruimten zijn, of dat nu huren of kopen is. Het kabinet neemt daarom een pakket aan maatregelen om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. De Minister van BZK treft een aantal maatregelen om de bouw van goedkope sociale woningen te bevorderen. Zo kunnen verhuurders vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen en nieuwe tijdelijke woningen kunnen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Ook heeft de Minister van BZK samen met een aantal gemeenten een aantal woondeals gesloten zodat de nodige actie wordt ondernomen om te voorzien in voldoende passende woonruimte.
Deelt u de analyse dat de grote en stijgende woningnood en de afname van het aantal bedden in de gezondheidszorg de oorzaken zijn van de verontrustende verdubbeling van het aantal daklozen in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan deze verdubbeling?
Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat mensen vaak vanuit een situatie van relatieve armoede dakloos worden2. De G4 heeft onlangs onderzoek uitgevoerd naar het aantal daklozen in de G43. Geïnterviewden noemen het tekort aan geschikte en betaalbare woningen en de ambulantisering in de ggz als mogelijke oorzaken voor de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Zij noemen ook andere oorzaken, bijvoorbeeld dat «alles ingewikkelder wordt».
Ik heb CBS gevraagd nader onderzoek te doen naar de toename van het aantal daklozen in de afgelopen jaren. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2019 beschikbaar.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het ontbreken van basale levensbehoeften in Nederland, zoals een huis, voldoende eten en toegang tot de dokter, een schending van mensenrechten impliceert?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zelfs mensen met een baan tegenwoordig geen woning kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van de woningcrisis in Nederland worden voordat u bereid bent maatregelen te nemen om de woningcrisis te beteugelen, die echt zoden aan de dijk zetten, zoals een investeringsfonds en het substantieel verminderen van de belasting op betaalbare woningen?
Zie antwoord vraag 2.
Nu blijkt dat de bijstand onvoldoende bestaansminimum biedt aan mensen, waardoor het risico op schulden groeit, bent u bereid maatregelen te treffen die het bestaansminimum in Nederland kunnen verhogen? Zo nee, waarom niet?
De bijstand is een tijdelijke vangnetregeling die voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Mensen met een laag inkomen, waaronder mensen in de bijstand, hebben bovendien recht op allerlei vormen van inkomensafhankelijke ondersteuning zoals de huur- en zorgtoeslag. Ook kunnen gemeenten in individuele gevallen bijzondere bijstand verstrekken voor noodzakelijke kosten die iemand door persoonlijke omstandigheden niet kan betalen.
In Actielijn 3 van de Brede Schuldenaanpak is daarnaast aandacht voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso om te voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken. De bescherming van het bestaansminimum maakt hier expliciet onderdeel van uit. In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak gaat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op deze acties van het kabinet.4
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat mensen die dakloos zijn toch in een opvanglocatie terecht kunnen, nu die overvol blijken te zitten? Bent u bereid desnoods noodmaatregelen te treffen totdat eindelijk maatregelen worden genomen die de woningcrisis kunnen bezweren en het bestaansminimum verhogen?
De afgelopen periode heb ik met betrokken partijen op diverse manieren gewerkt aan het terugdringen van het aantal daklozen. Zo ondersteun ik met de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang5 lokale en regionale partijen om versneld tot de implementatie van het advies van de commissie Dannenberg te komen6. Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, dat ik op 14 maart jl. lanceerde7 (2018/19, 29 325, nr. 97), wordt gewerkt aan een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren en het bieden van integrale ondersteuning op alle levensgebieden8. Gezien de cijfers van het CBS is echter meer nodig om deze ontwikkeling ten aanzien van de hele groep dak- en thuislozen te keren. Daarom komt het Kabinet dit najaar samen met andere (lokale) partijen met een aanvullend plan om het aantal dak- en thuislozen de komende jaren fors terug te dringen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die psychische zorg nodig hebben, die ook daadwerkelijk krijgen, zodat ze niet onnodig op straat belanden?
Zie antwoord vraag 8.
Doet u ook onderzoek naar de bredere gevolgen voor de maatschappij van het toenemend aantal daklozen, ook voor de veiligheid in buurten en maar ook voor het welzijn van mensen en hun kansen op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat zijn uw conclusies? Zo nee, waarom acht u inzicht hierin niet noodzakelijk?
In 2011 is reeds een kosten-baten analyse voor de maatschappelijke opvang9 gemaakt. Daarin zijn de brede maatschappelijke gevolgen verwerkt. Binnen het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) kijk ik samen met 14 gemeenten naar de effecten van de pilots. Daarin neem ik ook het bredere perspectief mee.
De onrechtmatige financiering van Soedanese veiligheidstroepen uit het European Union Emergency Trust Fund (EUTF) |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «EU suspends migration control projects in Sudan amid repression fears»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Wanneer en door wie bent u op de hoogte gesteld dat het project in Soedan gestopt is? Om welk project gaat het precies?
Het genoemde artikel verwijst naar het Better Migration Management (BMM) programma. Dit is een regionaal EU-programma voor de Hoorn van Afrika, dat wordt gefinancierd uit het EU Trust Fund. BMM is gericht op het verbeteren van migratiemanagement en de aanpak van mensensmokkel en mensenhandel door Afrikaanse landen. Het programma bestaat uit uiteenlopende activiteiten gericht op het bevorderen van beleidscoherentie, bescherming van irreguliere migranten en slachtoffers van mensenhandel, bewustwording over de risico’s van en alternatieven voor irreguliere migratie, en capaciteitsopbouw. Nederland is bilateraal geen financier of uitvoerder van dit programma. Wel neemt Nederland als lid van het Khartoem Proces, de EU-dialoog over migratie met de Hoorn van Afrika, deel in de stuurgroep van BMM.
Het BMM programma is niet gestopt. De EU en Duitsland, hoofduitvoerder van het programma, hebben gezien de politieke instabiliteit in Soedan wel besloten tijdelijk geen trainingen uit te voeren. Andere BMM activiteiten gericht op bescherming van migranten en vluchtelingen en bewustwording zijn wel voortgezet. Hierover is eind maart en begin april van dit jaar contact geweest, zowel tussen de EU delegatie en de Nederlandse ambassade in Khartoem, als tussen de Europese Commissie en mijn ministerie. Uw Kamer is door de Minister van Buitenlandse Zaken gedetailleerd geïnformeerd over het BMM programma via het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april 2019.2
Hoe bent u de afgelopen drie jaar op de hoogte gesteld door de Europese Commissie en door de voor dit project verantwoordelijke Duitse autoriteiten over de voortgang van projecten in Soedan?
Nederland neemt deel aan de stuurgroep van BMM, waarin de Europese Commissie, de uitvoeringspartners en een aantal betrokken lidstaten de koers van BMM bepalen. In de landen in de Hoorn van Afrika waar BMM-activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld Soedan, is hierover ook contact tussen de Nederlandse ambassade en de Europese delegatie aldaar. Daarnaast deelde BMM de afgelopen jaren onder meer maandelijkse nieuwsbrieven, kwartaalrapportages, jaarrapportages en een midterm review met de stuurgroep. Voorts hebben zowel de Europese Commissie3 als GIZ4 een publieke website waar informatie over BMM wordt gepubliceerd. Overigens ontvangt BMM enkel financiering uit het EUTF en van de Duitse overheid. Nederland, noch de andere door u genoemde landen, zijn directe financiers van BMM.
Tijdens de meest recente vergadering van deze stuurgroep op 24 juli 2019 is ook gesproken over de misvatting dat via BMM financiering van Soedanese veiligheidstroepen plaatsvindt. Afgesproken is dat vanuit BMM in de toekomst extra aandacht zal worden besteed aan de communicatie over activiteiten onder het programma. Onlangs heeft de EU de factsheet «Mythbusting: what the EU really does in Sudan» gepubliceerd.5
Is er na de machtswisseling in Soedan in april dit jaar opnieuw onderzocht of wordt voldaan aan alle voorwaarden uit het European Union Emergency Trust Fund (EUTF)? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat was de conclusie van dat assessment?
Sinds ondertekening van het Constitutioneel Akkoord in Soedan zijn de EU-delegatie en de Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ begonnen te verkennen of activiteiten op gebied van capaciteitsopbouw, waarbij betrokkenheid van de Soedanese overheid nodig is, weer opgestart kunnen worden. Daarbij zullen zij net als voorheen zorgvuldig monitoren dat er geen RSF-leden kunnen deelnemen aan trainingen. In de voorbereiding op de tweede fase van het BMM-programma, dat in oktober van dit jaar start, zal opnieuw gekeken worden naar de risicoanalyse en monitoringsmaatregelen. Waar nodig zullen deze worden uitgebreid.
Hoe groot is het deel van het EUTF dat in Soedan wordt besteed? Klopt het dat het EUTF voor een aanzienlijk gedeelte bestaat uit Official Development Assistance (ODA)? Kunt u aangeven hoe groot het Nederlandse deel is?
Op dit moment lopen er met financiering van het EUTF 20 nationale projecten in Soedan. Dit komt neer op een bedrag van 188,5 miljoen Euro. Daarnaast is via het regionale BMM programma 8 miljoen Euro beschikbaar voor Soedan. Voor een overzicht van deze projecten verwijs ik u naar de website van het EUTF.6
De meeste middelen van het EUTF bestaan uit overhevelingen van andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI). Nederland draagt via de EU-begroting en via het EOF, dat buiten de EU-begroting staat, circa 5 procent bij aan deze instrumenten. Het EUTF bestaat voor het grootste gedeelte uit Official Development Assistance (ODA). Voor de projecten binnen het Hoorn van Afrika luik, inclusief Soedan, geldt dat deze volledig aan de ODA-criteria voldoen.
Naast de bijdragen aan het EUTF via de afdracht aan de EU-begroting en de bijdrage aan het EOF, heeft Nederland sinds 2015 26,4 miljoen Euro aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting.
Was u op de hoogte dat in de risicoanalyse van het project in Soedan er melding van is gemaakt dat materiaal en training door nationale autoriteiten kon worden ingezet voor repressieve doeleinden?
Bij elk EU projectvoorstel wordt een risicoanalyse opgesteld, waarin mogelijke risico’s in kaart worden gebracht. Bij gesignaleerde risico’s worden maatregelen genomen om deze risico’s te mitigeren. De EU is zich zeer bewust van de kwetsbare context in Soedan en heeft daarom verschillende mitigerende maatregelen genomen. Zo zijn er strikte richtlijnen opgesteld voor de deelname aan trainingen om te voorkomen dat leden van de Rapid Support Forces (RSF) aan trainingen kunnen deelnemen. Ook zijn richtlijnen opgesteld voor de aankoop van materiaal om te voorkomen dat materialen worden aangeschaft die voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. De activiteiten, en bijbehorende risico’s en mitigerende maatregelen, van EU-implementatiepartners worden op regelmatige basis nauw gemonitord en geëvalueerd door deze partners zelf, door de EU-delegatie ter plaatse, door interne en externe monitoring en evaluatie exercities en via onafhankelijke accountantsonderzoeken.
Klopt het, zoals in het artikel wordt gesteld, dat de Soedanese politie, die eveneens betrokken was bij het bloedige neerslaan van de demonstraties in juni, middelen ontvangen uit het EUTF?
Vanuit het EUTF vindt geen financiering plaats van Soedanese overheidsorganisaties, dus ook niet van de Soedanese politie.
Kunt u onderzoeken (of aandringen op onderzoek) in hoeverre klopt dat er mogelijk door de EU gefinancierd materiaal, training of fondsen bij Soedanese veiligheidstroepen (RSF) terecht zijn gekomen?
Vanuit de EU vindt geen directe of indirecte financiering plaats aan de Soedanese autoriteiten, de RSF of andere milities. Tevens heeft de EU, zoals hierboven reeds benoemd, protocollen ingesteld om te voorkomen dat RSF-leden kunnen deelnemen aan trainingen of dat met EU-gelden goederen worden aangekocht of verschaft die tevens voor repressieve doeleinden kunnen worden benut. Verder onderzoek hiernaar acht ik niet noodzakelijk.
Kunt u nagaan of er vanuit het EUTF momenteel nog meer soortgelijke «veiligheids-» of «grensbeveiligings» projecten in andere conflictlanden gaande is, waar mogelijk ook het geld in verkeerde handen kan vallen? Kunt u een overzicht geven van de risicolanden?
Het EUTF financiert geen projecten op gebied van veiligheid en grensbeheer waarbij een reëel risico bestaat dat het geld in de verkeerde handen valt, ook niet in conflictlanden. Het EUTF financiert wel verschillende initiatieven die, direct of indirect, gerelateerd zijn aan grensbeheer. Het gaat dan bijvoorbeeld om het versterken van de capaciteit van derde landen om terrorisme, criminele netwerken, en mensen-, drugs- en wapenhandel te bestrijden. Voor elk project wordt vooraf via een risicoanalyse vastgesteld of de mogelijkheid bestaat dat steun in de verkeerde handen valt. De projecten worden uitgevoerd door partners van de EU, zoals uitvoeringsorganisaties van Lidstaten, VN-organisaties en internationale ngo’s.
Kunt u een overzicht geven van de door de EU gefinancierde activiteiten in Soedan en dus als zodanig worden gemonitord, die worden uitgevoerd door ontwikkelingsorganisaties uit de EU lidstaten, de VN, verschillende internationale organisaties en NGOs?
Zie antwoord vraag 5.
Staat u in contact over deze casus met de verantwoordelijke autoriteiten in Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk, de andere financiers van dit project?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het onderzoek van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 8.
Schrijnende omstandigheden voor vluchtelingen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teenager killed and two injured in stabbing at notorious Lesbos refugee camp»?1
Ja
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde incident opnieuw aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos totaal onhoudbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deze en andere berichtgevingen bevestigen eens te meer dat de situatie op Lesbos, maar ook op andere Griekse eilanden, uiterst zorgwekkend is. Het kabinet deelt dan ook uw zorgen. Wat het kabinet betreft is er overduidelijk sprake van een dringende noodzaak om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, in bilateraal en EU-verband.
Griekenland dient evenwel zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het doorvoeren van deze structurele verbeteringen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Deze prioritering heeft inmiddels geleid tot de aanname van nieuwe Griekse asielwetgeving, op 1 november jl. Dit biedt vertrouwen dat de benodigde stappen nu worden gezet. Op welk termijn dit tot resultaat leidt is, afhankelijk van de inspanningen van de Griekse autoriteiten en de steun die zij daarbij ontvangen van Europese partners.
Zoals uw Kamer bekend, levert Nederland sinds de migratiecrisis van 2015–2016 doorlopend steun aan de Griekse autoriteiten. Tevens heeft het kabinet steun aangeboden bij het doorvoeren van de beoogde structurele verbeteringen, inclusief de implementatie van de nieuwe asielwetgeving, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Verder verwijs ik u naar de brief van 14 november jl. aan Uw Kamer over de Nederlandse ondersteuning van migratiebeheer in Griekenland en stand van zaken van Griekse asielprocedures.2
Deelt u de mening dat het meer dan tijd is dat er daadwerkelijk structurele verbeteringen op Lesbos komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom lukt het toch maar steeds niet, terwijl vrijwel iedereen erkent dat het zo niet langer kan, om de situatie op Lesbos structureel te verbeteren? Waar zitten de belemmeringen voor verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om samen met uw Europese collega’s zo snel mogelijk te zorgen voor concrete verbeteringen op Lesbos en andere Griekse eilanden waar vluchtelingen in slechte omstandigheden verblijven? Op welke termijn gaat dit leiden tot die concrete verbeteringen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen |
|
Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Werkgroep: NPO moet overwegen uit NLZIET te stappen»?1
Ja.
Klopt het dat de NPO overweegt om uit NLZIET te stappen en in plaats daarvan wil inzetten op de abonneedienst NPO Start Plus? Zo ja, wat vindt u hiervan en hoe gaat u hiermee om?
De NPO heeft mij verzekerd dat dit bericht niet klopt. Niet voor de korte en niet voor de lange termijn. De NPO hecht grote waarde aan het samenwerkingsverband.
Is bij u bekend dat de werkgroep uw plannen rond de sectorbrede samenwerking een slecht idee vindt? Zo ja, is dit ook het officiële standpunt van de NPO?
De NPO heeft mij laten weten dat dit niet het officiële standpunt van de NPO is. Dit is ook op te maken uit de woorden van de voorzitter van de raad van bestuur van de NPO tijdens de NPO-seizoenpresentatie op 27 augustus jl. en uit de brief die ik op 4 september 2019 aan de Kamer heb gestuurd over de samenwerkingsagenda opgesteld door publieke en commerciële mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap.
Kunt u deze ontwikkelingen verklaren met het oog op de visiebrief waarin staat dat het kabinet NPOStart Plus aan striktere voorwaarden wil onderwerpen, zodat de dienst zich enkel toelegt op het langer beschikbaar houden van programma’s tegen een kostendekkend tarief en dat het kabinet het wenselijk zou vinden dat meer wordt samengewerkt door Nederlandse mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden? Kunt u aangeven op welke termijn deze voorwaarden door u worden geconcretiseerd?2
In mijn visiebrief heb ik aangegeven NPO Start Plus aan striktere voorwaarden te willen onderwerpen. Het streven is om dit per ingang van de nieuwe concessieperiode in te laten gaan.
Hoe kijkt u er tegenaan dat een werkgroep van de NPO begin juli 2019, dus na het verschijnen van de visiebrief, een document over het toekomstscenario van NPO Start en NPO Start Plus opstelt dat flink afwijkt van wat is beschreven in de visiebrief?
Het staat de NPO met het oog op beleidsvoorbereiding vrij werkgroepen in het leven te roepen. Ik heb daar verder geen oordeel over. Uitkomsten van beleidsvoorbereiding dienen uiteraard altijd te passen binnen wet- en regelgeving. De NPO heeft mij verzekerd dat het hier gaat om een concept-document van enkele medewerkers dat op eigen initiatief is opgesteld en nooit is ingediend bij de raad van bestuur. Er heeft dus ook geen besluitvorming over plaatsgevonden. Los hiervan zal de NPO ook niet uit NLZIET treden en loyaal blijven participeren, zo is mij gemeld door de NPO.
Klopt het dat NPO Start zich wil gaan richten op avontuurlijke stadsbewoners en zelfbewuste familiemensen in plaats van het bedienen van alle Nederlanders? Zo ja, wat vindt u hiervan?
NPO Start Plus en NPO Start dienen te voldoen aan mijn goedkeuringsbesluit van 19 augustus 2016. Als aanbodkanalen die deel uitmaken van de publieke taakopdracht dienen de kanalen te voorzien in de behoeftes van alle Nederlanders. De NPO verzekerde mij overigens dat NPO Start zich niet op een specifieke doelgroep wil gaan richten, net zomin als dat nu het geval is. Gezien de aard en de goedkeuring van de aanbodkanalen is dat ook per definitie onmogelijk, het betreft hier immers primair zo compleet mogelijke terugkijkdiensten van het totale programma-aanbod van de NPO.
Kunt u een update geven van de nadere afspraken die worden gemaakt aan de tafels van het door u geïnitieerde overleg met publieke en private mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap? Wat is er tot nu toe afgesproken en zit er voldoende voortgang in deze gesprekken?
Op 4 september 2019 ontving u mijn brief over de stand van zaken van mijn gesprekken met publieke en private partijen uit de mediasector. Er zijn sinds de laatste keer dat ik uw Kamer hierover informeerde (Mediabegroting 2019) vijf bijeenkomsten geweest, naast een aantal bijeenkomsten van werkgroepen. Dit heeft geresulteerd in de bij de brief gevoegde samenwerkingsagenda, inclusief beschrijving van de uitgangspunten en randvoorwaarden.
De samenwerkingsagenda is een begin van een doorlopend gesprek met partijen die een bijdrage willen leveren aan een duurzaam medialandschap in Nederland. De gedeelde ambitie is dat de Nederlandse mediagebruiker toegang moet houden tot voor hem relevante content.
Het bericht dat er pal naast het safaripark Beekse Bergen een outdoor hardcore festival is gehouden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat geluiden van het hardcore muziekfestival «Decibel Outdoor», dat op 16–18 augustus 2019 plaatsvond in de gemeente Hilvarenbeek, tot ver in de bebouwde kom van Hilvarenbeek te horen zijn geweest en dat dit tot verschillende klachten van bewoners heeft geleid?1
In het bijgevoegde artikel wordt daar melding van gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de bebouwde kom van Hilvarenbeek aanzienlijk verder verwijderd ligt van het «Decibel Outdoor»-festivalterrein dan safaripark Beekse Bergen, dat slechts door een provinciale weg van het festivalterrein gescheiden wordt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er bij het safaripark geluiden van ruim 88 decibel zijn gemeten?2
In het filmpje dat in de vraag is genoemd wordt 88 decibel getoond op een telefoon. Het is echter onduidelijk waar is gemeten en gefilmd en of het toestel een correcte waarde aangeeft. Tijdens het festival heeft de «Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant» geluidsmetingen verricht. Het geluid is bijna geheel binnen de geluidsnormen gebleven van de evenementenvergunning: 75 db(A) en 90 db(C) op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel in de omgeving van het festivalterrein. Alleen bij het dagelijks afsluitende vuurwerk is gedurende 10 minuten de norm van 75 db(A) met ten hoogste drie decibel overschreden.
Bent u ermee bekend dat de extreem harde en lage tonen van het festival als bedreigend en angstaanjagend kunnen worden ervaren door in het safaripark gehouden diersoorten als leeuwen, olifanten en antilopen, aangezien deze diersoorten communiceren met laagfrequente en infrasone geluiden?
Geluid kan effect hebben op dieren. Het Safaripark Beekse Bergen geeft aan dat het personeel van het Safaripark geen gedragsafwijkingen heeft geconstateerd bij de dieren tijdens het festival.
Heeft u kennisgenomen van de beelden gemaakt op 18 augustus, waarop te zien is hoe een leeuw in het safaripark zeer onrustig reageert op de dreunende bassen van de hardcoremuziek?3
Ja, het filmpje heb ik bekeken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke extreem luidruchtige muziekevenementen plaats kunnen vinden pal naast een gebied waar dieren leven, zeker wanneer deze dieren beschikken over een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid? Zo nee, waarom niet?
Wanneer vastgesteld wordt dat dieren last hebben van extreem luidruchtige muziekevenementen, acht ik dit onwenselijk in een dergelijke omgeving. Het geluidsniveau verminderen kan dan een optie zijn.
Vormt het langdurig blootstellen aan harde en lage geluiden van dieren met een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid naar uw mening een overtreding van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De Wet dieren en het Besluit houders van dieren bevatten artikelen die het welzijn van het dier beogen te beschermen. Artikel 2.1. van de Wet dieren bevat een verbod om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Hieronder kan ook langdurige blootstelling aan geluiden van bepaalde sterktes en frequenties geschaard worden. Of dit een overtreding oplevert is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende situatie.
Wanneer is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op inspectie geweest bij safaripark Beekse Bergen om te controleren op het welzijn van de dieren en is daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat de dieren blootgesteld zouden worden aan dergelijke harde geluiden? Zo nee, waarom niet?
27 augustus 2019 heeft de meest recente inspectie plaatsgevonden. Dit betrof een reguliere inspectie om na te gaan of aan de dierenwelzijnsnormen van het Besluit houders van dieren wordt voldaan. Tijdens inspecties worden geen harde geluiden nagebootst om de effecten hiervan te beoordelen, maar als er tijdens een inspectie harde geluiden worden waargenomen, dan wordt dat wel vermeld in de rapportage.
Heeft de gemeente Hilvarenbeek voorafgaand aan het afgeven van de vergunning voor het festival contact gehad met de NVWA, om te controleren of het organiseren van het festival een overtreding van de Wet dieren zou betekenen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft geen contact opgenomen met de NVWA. Het is de beslissingsbevoegdheid van de gemeente om dat wel of niet te doen.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan dergelijke luidruchtige evenementen naast dierenparken, dierentuinen of grenzend aan natuurgebieden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente is vergunningverlener op grond van gemeentelijk evenementenbeleid. Tijdens een festival ziet een gemeente erop toe dat de voorwaarden in de vergunning worden nageleefd, waaronder de toegestane geluidsniveaus. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen bij het verstrekken en handhaven van vergunningen. Voor Natura 2000-gebieden geldt een streng toetsingskader dat is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook volgt uit deze wet dat vogels en een aantal specifieke andere dier- en plantensoorten niet verstoord mogen worden (paragrafen 3.1 en 3.2 van de Wnb.) Om die reden mogen festivals bijvoorbeeld niet meer in het broedseizoen worden gehouden. De provincie verleent de vergunning in het kader van de Wnb.
Het bericht ‘Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de snelle opkomst van flexbemiddelaars en contractbeheerders op de arbeidsmarkt? Wat vindt u daarvan?
Bemiddelaars kunnen een positieve rol spelen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook voor zzp’ers. Zij kunnen inspelen op een behoefte aan flexibel inzetbare arbeidskrachten en zijn van belang voor vakgebieden waar vraag en aanbod van (gespecialiseerd) personeel moeilijker op elkaar aansluit. Soms verlenen zij ook aanvullende diensten gerelateerd aan inhuurprocessen bij opdrachtgevers. Ik vind het echter onwenselijk als constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zeker als daarmee het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan.
Uit publicaties van het CBS maak ik op dat het aantal arbeidsbemiddelaars tussen 2007 en 2017 bijna is verdubbeld en dat er onder uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars veel snelgroeiende bedrijven zitten. De omzet van uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars steeg in 2018 met 12%.2 Deze cijfers kunnen wijzen op een opkomst van arbeidsbemiddelaars op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoeveel flexbemiddelaars er in Nederland actief zijn, kan ik echter niet beoordelen omdat arbeidsrelaties een zeer grote verscheidenheid aan verschijningsvormen hebben. Werkenden kunnen bijvoorbeeld via bureaus aan het werk zijn in verschillende sectoren, in verschillende vormen van arbeidsrelaties, afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn. Ze kunnen ook werken als zelfstandigen die bemiddeld zijn door een bureau, als uitzendkracht met een arbeidsovereenkomst met het bureau, of op een overeenkomst van tussenkomst die voor de sociale verzekeringen en de loonheffing gelijkgesteld wordt met een dienstbetrekking. Bedrijven bieden deze diensten in voorkomend geval naast elkaar aan, waardoor het onderscheid tussen verschillende typen bedrijven niet eenvoudig te maken is.
Herkent u het beeld dat de afstand tussen zelfstandigen en hun eindopdrachtgever(s) door tussenkomst van deze brokers dusdanig groot wordt dat dit betrokken partijen (zelfstandige en eindopdrachtgever) in de problemen kan brengen?
Ik vind uitwassen bij driehoeksrelaties op de arbeidsmarkt zorgelijk, met name waar die uitwassen ertoe leiden dat het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan. Er kunnen goede redenen zijn voor een onderneming om te kiezen voor een bepaalde constructie, maar ik vind het onwenselijk als die constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd ben ik op een aantal punten bezig te verkennen welke maatregelen nodig zijn om misbruik als gevolg van arbeidsbemiddeling te voorkomen. Deze maatregelen kunnen zich ook richten op bemiddeling ten aanzien van zzp’ers. Zo heb ik een onderzoek aangekondigd dat zich richt op de praktijk van driehoeksrelaties en de functie van uitzenden.3
Hoe kijkt u aan tegen de situatie bij ING, waar in juni 2019 honderden freelancers niet kregen uitbetaald vanwege cashflowproblemen bij broker TCP, die door de bank formeel als opdrachtgever en verantwoordelijke was aangewezen? Was deze situatie volgens u te voorkomen geweest?
Ik vind het onwenselijk als werkenden niet ontvangen waar zij recht op hebben, namelijk een fatsoenlijke betaling voor geleverde prestaties. Dat geldt wat mij betreft ook voor zelfstandigen, of dat nu bij ING, BAM of een andere onderneming is. Uit de media begrijp ik dat ING de betrokken werkenden alsnog heeft betaald. Ik kan echter niet beoordelen of de situatie bij ING als gevolg van de problemen bij haar leverancier TCP, voorkomen had kunnen worden. Het is aan de opdrachtgever en de door hem gecontracteerde onderneming om onderling afspraken te maken over de financiële risico’s.
Zzp’ers en opdrachtgevers zijn in beginsel vrij om onderling afspraken te maken in de overeenkomst op grond waarvan zij werken. Dat kunnen ook ontbindende voorwaarden zijn. Het staat een zzp’er dan vrij om al dan niet akkoord te gaan met een dergelijke voorwaarde. Bij een verschil van inzicht kunnen de partijen bij de overeenkomst (en hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de constructie waarbij bouwbedrijf BAM freelancers op risico van de freelancers alvast kon inhuren en bij het niet voldoen aan toetsing/onjuiste papieren alsnog zonder betaling kon wegsturen?
Zie antwoord vraag 4.
Schrijft u situaties als bij ING en BAM toe aan een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid bij betrokken partijen of is er volgens u meer aan de hand, zoals het ontbreken van de juiste wet- en regelgeving en risicodekking met als gevolg daaruit voortvloeiende onzekerheid?
Het kabinet is zich bewust van de onduidelijkheid die opdrachtgevers en zelfstandigen ervaren bij toepassing van de huidige wetgeving. Dat staat dan ook hoog op de agenda bij de vervanging van de Wet DBA. Daarom bereidt het kabinet op dit moment drie maatregelen voor om de duidelijkheid te vergroten. Over die maatregelen heeft het kabinet Uw Kamer ingelicht in de brief van 24 juni 20194.
Dat is overigens niet eenvoudig. Dat was duidelijk bij het opstellen van het Regeerakkoord en is ook gebleken bij de uitwerking in de afgelopen periode. De maatregelen zijn een combinatie van wettelijke maatregelen en andere instrumenten. Daarnaast vereisen ze aanpassingen van het arbeidsrecht, socialezekerheidswetten en fiscale wetten en hebben ze veel raakvlakken met internationaal recht. Nieuwe wet- en regelgeving vraagt ook samenwerking met verschillende handhavings- en uitvoeringsinstanties. Bovendien hebben de maatregelen potentieel een grote impact op opdrachtgevers en opdrachtnemers en vragen daarmee een zorgvuldige uitwerking.
Het kabinet boekt echter voortgang. Op dit moment wordt gewerkt aan wetgeving. Het streven is om het ontwerp daarvan nog dit najaar voor internetconsultatie uit te zetten. Tegelijkertijd wordt dan door de betrokken instanties getoetst of de nieuwe regelgeving uitvoerbaar en handhaafbaar is. De inwerkingtreding van de wetgeving is voorzien in 2021.
Een opdrachtnemer en een opdrachtgever moeten samen beoordelen of er gewerkt wordt in of buiten dienstbetrekking. Dit geldt ook als een intermediaire partij als opdrachtgever de arbeidsrelatie aangaat met een opdrachtnemer. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie in het kader van de loonheffingen. Daarbij beoordeelt hij bijvoorbeeld of opdrachtgevers terecht een bepaalde arbeidsrelatie als buiten dienstbetrekking hebben gekwalificeerd waarvoor geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden, afgedragen en voldaan. De extra capaciteit zal daarop worden ingezet. Het inschakelen van een intermediaire partij is een keuze van bedrijven en organisaties. De fiscale wetgeving verbiedt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij niet. De Belastingdienst beoordeelt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij dan ook niet, maar zoals aangegeven alleen de juiste beoordeling van een arbeidsrelatie door een opdrachtgever.
Hoeveel flexbemiddelaars/brokers, groot en klein, zijn er naar uw schatting in Nederland actief? In hoeverre vinden registratie en controle plaats, bijvoorbeeld op de kredietwaardigheid van dergelijke tussenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt een keurmerk, zoals branchekoepel Bovip dat momenteel hanteert, volgens u voldoende waarborgen tegen misstanden?
In het algemeen juich ik het toe als een branche haar verantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van haar leden en zichzelf reguleert, bijvoorbeeld door een keurmerk te hanteren om de kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen of financiële risico’s te beperken. Of het desbetreffende keurmerk voldoende waarborgen biedt tegen misstanden kan ik op dit moment echter niet beoordelen.
Wat vindt u van het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) dat de rijksoverheid mede schuldig is aan de groeiende invloed van flexbemiddelaars op de arbeidsmarkt, door zelf enkel te sturen op prijs in plaats van kwaliteit? Deelt u de mening dat de overheid, als grootste werkgever van Nederland, hier een voorbeeldfunctie heeft? Hoe wilt u die invullen?
Ik onderschrijf het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers dat de overheid zelf enkel zou sturen op prijs in plaats van kwaliteit geenszins.
Voor de inhuur van externe arbeidscapaciteit die benodigd is voor de uitvoering van tijdelijke werkzaamheden, bij pieken in de werkzaamheden en voor de continuïteit van de werkzaamheden bij ziekte, worden veelal raamovereenkomsten gesloten met gespecialiseerde bedrijven. Deze raamovereenkomsten komen meestal via Europese aanbestedingen tot stand. In de aanbestedingsprocedures spelen kwaliteitscriteria een prominente rol. Belangrijke grote raamovereenkomsten – bijvoorbeeld op het gebied van ICT-inhuur – worden voornamelijk op basis van kwalitatieve criteria gegund aan leveranciers. Bij deze gunning van raamovereenkomsten speelt de prijs een secundaire rol. Ook bij de opdrachten binnen deze raamovereenkomsten is prijs veelal ondergeschikt aan de aangeboden kwaliteit.
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan de positie van zelfstandigen ten opzichte van tussenpartijen volgens u worden verbeterd, zodat zzp’ers geen risico’s hoeven te dragen voor zaken waarvoor zij geen verantwoordelijkheid hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat tussenpartijen kunnen doen wat zij behoren te doen, namelijk bevorderen dat opdrachtgevers onder de juiste voorwaarden zzp’ers inhuren en hen (opdrachtgevers) daarbij ontzorgen, maar dat wordt voorkomen dat deze bureaus enkel ontstaan en/of worden gebruikt om opdrachtgevers hun verantwoordelijkheid te helpen ontduiken of extern te laten beleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat zzp’ers en hun opdrachtgevers snel duidelijkheid/zekerheid krijgen over waar zij aan toe zijn, zodat zij zonder een hoop administratieve lasten en zonder het gevoel risico te lopen rechtstreeks zaken met elkaar kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen rondom te weinig laboratoria die de PFAS-analyses (perfluoroctaanzuur) uit kunnen voeren?1 Waren deze problemen bij u al bekend voordat u het tijdelijk handelingskader naar de Tweede Kamer stuurde?
Ik heb voor het versturen van het tijdelijk handelingskader contact gehad met de laboratoria. Ik ben bekend met de problemen van afgelopen zomer rondom de laboratoriumcapaciteit. De laboratoria hebben aangegeven dat zij op basis van de publicatie van het tijdelijk handelingskader hun capaciteit hebben kunnen uitbreiden. Een uitbreiding van de capaciteit kostte enige tijd aangezien voor de analyses nieuwe apparatuur moest worden aangeschaft. De doorlooptijd van de analyses is inmiddels weer teruggelopen.
Mogen alle laboratoria die dat zouden willen, conform het tijdelijk handelingskader PFAS-analyses uitvoeren of moeten zij aan aanvullende criteria voldoen? Zo ja, om welke criteria gaat dit? Zo nee, wat is de reden dat de uitbreiding van laboratoria een probleem is?
Ja, alle laboratoria die erkend zijn voor bodemonderzoek mogen de analyses uitvoeren. Er is geen sprake van additionele criteria. Uitbreiding van de capaciteit van de laboratoria is een tijdelijk probleem, omdat apparatuur aangeschaft en gekalibreerd moet worden. Inmiddels zijn er laboratoria die hebben aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de projecten in de bouw- en baggerwereld die door de problemen bij de laboratoria lam gelegd worden?
Zoals aangegeven in vraag 2 zijn er inmiddels laboratoria waar de doorlooptijd 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Wat is de huidige wachttijd bij de laboratoria nu ongeveer? En wat zijn de verwachtingen voor de komende maanden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de capaciteit op peil is? Op welke manier gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem rondom te weinig laboratoria, waardoor de ontwikkelingen in bouw- en baggerwereld stagneren? Wordt er overwogen om sommige projecten voorrang te geven bovenop andere? Zo ja, hoe worden deze prioriteiten gesteld?
Zoals inmiddels is gebleken, was de langere analysetermijn van afgelopen zomer van tijdelijke aard. Zelfs met een doorlooptijd van 1 à 2 weken werken de laboratoria verder aan een vergroting van hun capaciteit. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Hoeveel plekken zijn er al gerealiseerd waar organisaties, al dan niet tijdelijk, grond met te hoge PFAS-normen kunnen opslaan? In hoeverre is bekend of dit voldoende capaciteit is? En indien dit nog niet bekend is; hoe wilt u hier goed zicht op krijgen?
Eventuele tijdelijke opslag van PFAS-houdende grond is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het is primair aan de markt om hierin te voorzien. Er zijn gesprekken gaande met de decentrale bevoegde gezagen om na te gaan of er signalen zijn waarop we als overheden gezamenlijk actie moeten ondernemen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met grondbanken en door samen met hen na te gaan of er additionele plekken (geschikt te maken) zijn voor een dergelijke opslag.
Is er voldoende grond-, zand, en baggercapaciteit in Nederland zodat projecten die te maken krijgen met overschrijdingen van PFAS-normen, dit op kunnen vangen en de bouwwerkzaamheden snel hervat kunnen worden?
Er zijn geen signalen uit het veld dat er onvoldoende schoon materiaal te verkrijgen is in Nederland.
Op welke manier kan grond met PFAS gereinigd worden? Hoe kansrijk is het dat na het reinigen deze grond weer gebruikt kan worden?
Zandgrond met PFAS lijkt vooralsnog met een extractieve reiniging zodanig gereinigd te kunnen worden dat hergebruik van deze grond mogelijk is. Er is echter nog geen reinigingsbedrijf dat dit aanbiedt voor grond met PFAS boven de concentraties uit het tijdelijk handelingskader. Ik vind het wenselijk dat dit wel spoedig mogelijk is, zodat grond schoon hergebruikt kan worden. Ik zal daarom in overleg treden met de decentrale bevoegde gezagen om te bezien wat er nodig is om in dergelijke reinigingen te voorzien.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 12 september a.s. beantwoorden?
Het bericht ‘soepelere begrotingsregels Europese Unie’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de discussie over soepelere begrotingsregels voor de lidstaten?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel in het Financial Times waar u aan refereert. Ik heb begrepen dat dit verwijst naar een intern Commissiedocument. Er is geen sprake van een concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Waar wordt door de Europese Commissie precies over nagedacht?
De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Ten behoeve van deze evaluatie heeft het Finse voorzitterschap van de Raad voor de informele Ecofinraad van 13-14 september een discussie over het SGP geagendeerd, zodat lidstaten hun ideeën over het SGP kenbaar kunnen maken. De Commissie kan op basis van de evaluatie een voorstel doen voor aanpassing van de relevante verordeningen.
Wat is uw reactie op het plan om de begrotingsregels te versoepelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is om Nederlandse inbreng of input gevraagd bij dit plan? Zo ja, wat heeft de Nederlandse regering aangegeven?
Aangezien er geen concreet voorstel is om de Europese begrotingsregels aan te passen is er niet om Nederlandse inbreng gevraagd. Tijdens de informele Ecofin van 13–14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20192 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Daarom zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Wat vindt u van dit plan om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te «vereenvoudigen»?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Deelt u de mening dat «vereenvoudiging» geen «versoepeling» mag betekenen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 5 zet Nederland ten aanzien van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In algemene zin is Nederland van mening dat een gebrekkige naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen nooit een reden kan zijn om het SGP te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Wijst u een versoepeling van de «schuldregel», zoals beschreven in dit artikel, dan ook af?
Voor Nederland geldt dat de Europese begrotingsregels moeten leiden tot houdbare overheidsfinanciën. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen.
Wat gaat u doen om elke vorm van versoepeling tegen te houden?
Nederland zet bij hervorming van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen. Ook zal Nederland bij de Commissie blijven aandringen dat zij de afspraken uit het SGP streng zal bewaken.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels niet bijdraagt aan het vertrouwen van de burger in de EU?
Effectieve Europese begrotingsregels die leiden tot houdbare overheidsfinanciën zijn van groot belang. Vermindering van de complexiteit van de regels kan bijdragen aan de voorspelbaarheid en uitlegbaarheid ervan. Dit kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers. Voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van de begrotingsregels is het vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van versoepeling een knieval is naar landen die hun begroting nu al niet serieus nemen, zoals Italië?
Aanpassing van de Europese begrotingsregels is nu niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regeling aan de basis kan staan van een nieuwe crisis?
Er ligt geen voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Aanpassing, dan wel versoepeling, is zodoende dan ook niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand aan het AO Eurogroep/Ecofinraad van 4 september 2019?
Ja.
Berichten dat de Europese Commissie voorstellen zal doen om het Stabiliteits-en Groeipact aan te passen |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «European Commission plans to simplify eurozone budget rules»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse regering inzage gehad in plannen rondom een herziening van het SGP tot bijvoorbeeld een SGP 2.1? Zo ja, wanneer en kunt u die voorstellen aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Er is geen voorstel gedaan om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is er in de Europese Raad (of in de Eurogroep of de Eurotop) enig voorstel gedaan tot versoepeling? Zo ja kunt u daar dan opheldering over geven?
Nee. De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Tijdens de informele Ecofin van 13-14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels.
Heeft u in de gesprekken met mevrouw Von der Leyen, als beoogd voorzitter van de Europese Commissie, gesproken over versoepeling van de regels binnen de eurozone? Zo ja, wat heeft zij aangegeven en wat heeft de Nederlandse regering geantwoord?
De Minister-President heeft mevrouw Von der Leyen nog niet gesproken maar zal dit op 3 september doen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Zodoende zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In gesprekken met de nieuwe Commissie zal Nederland deze inzet uitdragen.
Wanneer zult u de Italiaanse begroting opnieuw bespreken, nu de Europese Commissie dit jaar geen maatregelen meer voorstelt?
Italië zal, net als alle andere eurolanden, voor eind oktober haar ontwerpbegroting voor 2020 moeten indienen bij de Europese Commissie. De Commissie zal deze begrotingen beoordelen en over elke begroting een opinie uitbrengen. Waarschijnlijk zal in de Eurogroep van december gesproken worden over de opinies van de Commissie en zal een verklaring worden aangenomen (zoals vorig jaar tijdens de Eurogroep van 4 december2).
Kunt u aangeven wat de positie van de Nederlandse regering rondom versoepeling van de regels van de eurozone is?
Voor Nederland blijft leidend dat Europese begrotingsregels moeten leiden tot gezonde overheidsfinanciën. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20193 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd, om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Daarbij is het voor de effectiviteit van begrotingsregels vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd. Een gebrek aan naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen kan volgens Nederland nooit een reden zijn om de regels te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Hebben landen als Italië en Frankrijk de relatief goede afgelopen drie jaar voldoende gebruikt om hun begrotingstekort weg te werken en hebben zij zich daar in de ogen van de Nederlandse regering aan de Europese afspraken gehouden?
Zoals bekend heeft Nederland zich op diverse momenten, o.a. in de discussie over de Italiaanse begroting, kritisch uitgesproken en aangedrongen op het verlagen van schuld en opbouwen van buffers in economische gunstige tijden.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
De positie van een slachtoffer in een lopende zedenzaak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de wijze waarop een aangifte van een verkrachting is behandeld door de politie?1
Ja, ik ken die antwoorden.
Hoe worden in het kader van het onderzoek naar de bejegening van slachtoffers in zedenzaken de te interviewen slachtoffers geselecteerd?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) heeft mij geïnformeerd dat zij op wetenschappelijk verantwoorde wijze een a-selectieve steekproef heeft getrokken om de slachtoffers te selecteren. Hiervoor vroeg de Inspectie bij de vijf eenheden die zij in haar onderzoek betrekt om een overzicht van meerderjarige slachtoffers die zijn aangerand of verkracht in de periode tussen 1-1-2017 en 1-7-2018. In dit totaaloverzicht onderscheidde de Inspectie vier slachtoffergroepen, te weten:
Uit deze vier slachtoffergroepen en evenredig verdeeld over de vijf eenheden, trok de Inspectie een a-selectieve steekproef. Uiteindelijk leverde dit een selectie op van 130 slachtoffers die door de Inspectie zijn benaderd om mee te werken aan het onderzoek, met als streven om 50 slachtoffers te kunnen spreken. De Inspectie verwacht met deze 50 verhalen een voldoende breed pallet aan ervaringen met de bejegening door de zedenrechercheurs op te halen en tegelijk niet onnodig veel slachtoffers te belasten met dit onderzoek.
Deelt u de mening dat in het genoemde onderzoek ook slachtoffers betrokken moeten worden waarvan reeds bekend is dat de bejegening te wensen overliet, zoals de vrouw uit de eerder genoemde schriftelijke Kamervragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie benadert voor dit onderzoek slachtoffers die a-select zijn gekozen. Het is voor de Inspectie van belang om een beeld te krijgen van de verschillende ervaringen die slachtoffers hebben met de bejegening van de politie. In een a-selecte steekproef is het niet mogelijk om slachtoffers te selecteren die een negatieve of juist positieve ervaring hebben gehad met de politie. Een willekeurige selectie draagt ervoor zorg dat een objectief beeld verkregen kan worden van de ervaringen met de politie.
Wat is het algemene protocol als er rondom een tbs- of forensische instelling een ernstig misdrijf wordt gepleegd? Wordt er standaard onderzoek gedaan naar de cliënten van de tbs-instelling indien een ernstig misdrijf in de buurt van de desbetreffende tbs-instelling is begaan? Zo nee, waarom niet?
Misdrijven in de buurt van een tbs-instelling of forensische instelling worden net zo behandeld als misdrijven die niet in de buurt van een tbs-instelling worden gepleegd. Dit betekent dat er niet standaard onderzoek door de politie wordt gedaan naar patiënten van een tbs-instelling indien een ernstig misdrijf in de buurt van die tbs-instelling plaatsvindt. Dit gebeurt wel indien er bij de politie en OM aanwijzingen zijn dat er mogelijk een patiënt betrokken is bij het misdrijf.
Is het waar dat forensisch psychiatrisch centrum De Rooyse Wissel na de in de vorige vragen genoemde verkrachting in Oostrum het verzoek had gekregen om intern onderzoek naar hun eigen cliënten te doen naar de gang van zaken? Zo ja, waarom en is dat ook gebeurd? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
De Rooyse Wissel is in dit geval door de politie in het kader van het onderzoek gevraagd te toetsen of patiënten, die ten tijde van het delict met verlof waren geweest, voldeden aan de door het slachtoffer beschreven profielschets van de dader. De Rooyse Wissel heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en is een intern onderzoek gestart. Een dag later is dit onderzoek weer gestaakt, omdat er inmiddels een externe verdachte was aangehouden door de politie.
Vindt een intern onderzoek altijd plaats nadat een cliënt uit een tbs-kliniek een zedenmisdrijf heeft gepleegd? Vindt dat ook altijd plaats in De Rooyse Wissel? Zo nee, waarom niet?
In geval van ingrijpende incidenten vindt er binnen een kliniek als FPC De Rooyse Wissel altijd een intern onderzoek plaats. Dit onderzoek vindt plaats op basis van de SIRE- methodiek (Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie), een methode die wereldwijd gebruikt wordt voor calamiteiten- en incidentenonderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel om duidelijke documentatie krijgen van de oorzaken en gevolgen van het incident.
Het bericht ‘Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Flaws in Cellphone Evidence Prompt Review of 10,000 Verdicts in Denmark»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het statement van de Deense Minister van Justitie, waarin deze aangeeft het gebruik van telecommunicatiegegevens als bewijs voor veroordeling of als grond voor het arresteren van verdachten tijdelijk te stoppen vanwege ernstige fouten die in deze gegevens zijn gevonden?2
Ja, dat heb ik.
Op welke wijze wordt, globaal gezien, in Nederland gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Om hoeveel zaken gaat het jaarlijks?
Net als in Denemarken wordt ook in Nederland gebruik gemaakt van telecommunicatiegegevens bij het opsporen en vervolgen van misdrijven. In 2017 werden er 35.130 en in 2018 34.221 historische verkeersgegevens gevorderd. Het belang van die gegevens is niet in cijfers of statistieken uit te drukken omdat historische telecomgegevens vaak pas resultaat opleveren in combinatie met andere opsporingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld observeren, doorzoeken van plaatsen, en telefoontaps. Hierdoor kan het resultaat achteraf niet aan één specifiek opsporingsmiddel worden toegeschreven.
Wordt in Nederland op een soortgelijke wijze en met soortgelijke technieken gebruikgemaakt van telecommunicatiegegevens bij de veroordeling en aanhouding van verdachten? Zo nee, waarin verschilt de Nederlandse werkwijze van de Deense?
Recent hebben de Deense autoriteiten geconstateerd dat er fouten zitten in de conversietool die de Deense politie gebruikt om de door de telecomproviders aangeleverde originele (bron)bestanden te converteren naar materiaal dat kan worden gebruikt in opsporingsonderzoeken en als bewijs.
De Nederlandse politie maakt ook gebruik van een conversietool, maar het materiaal uit deze tool mag niet als bewijs gebruikt worden. De conversietool van de Nederlandse politie wordt gebruikt om de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden te converteren en te analyseren. De tool is dus geen bronsysteem en het is ook geen forensische tool. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
Voorts zijn er door de Deense autoriteiten ook «onzekerheden en bronnen van fouten» geconstateerd in de door de telecomaanbieders aangeleverde originele bestanden. De Deense overheid is een onderzoek gestart naar de omvang, de oorzaken en de consequenties van die onzekerheden en bronnen van fouten en hoopt dit eind september af te ronden. Tot die tijd mogen aldaar verkregen historische verkeersgegevens in Denemarken niet (meer) worden gebruikt in opsporingsonderzoeken.
Kan worden uitgesloten dat in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens zijn of worden gebruikt, hetzij door fouten in eigen IT-systemen, hetzij door fouten in de IT-systemen van telecomaanbieders?
Zoals hierboven beschreven mag het materiaal uit de conversietool in Nederland niet als bewijsmateriaal gebruikt worden. Alleen de bronbestanden mogen als bewijsmateriaal worden aangedragen.
In een bericht van de Deense politie wordt een aantal «onzekerheden en bronnen van fouten» in de door de Deense Telecomproviders aangeleverde bestanden benoemd. De Nederlandse politie heeft aangegeven een deel van deze voorbeelden te herkennen, maar is ermee bekend hoe de aangeleverde informatie moet worden geïnterpreteerd.
Zo is bij de Nederlandse politie bijvoorbeeld bekend dat wanneer in de originele bestanden op een bepaald tijdstip geen communicatie zichtbaar is, dit niet betekent dat er geen communicatie heeft plaatsgevonden. Sinds het buiten werking stellen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens door de kortgedingrechter in Den Haag op 11 maart 2015, bewaren telecomproviders alleen die gegevens die zij nodig hebben voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat leidt ertoe dat niet alles bewaard wordt en derhalve niet alles kan worden geleverd aan de opsporingsdiensten.
Ik heb geen concrete aanleiding om aan te nemen dat er door de politie in Nederland onnauwkeurige of onjuiste gegevens worden gebruikt. Wel zal ik na de afronding van het Deense onderzoek de politie vragen om alle door de Denen aangegeven «onzekerheden en bronnen van fouten» op de Nederlandse situatie te projecteren en mij over de bevindingen te rapporteren. Mocht daartoe aanleiding zijn dan zal ik uw Kamer daarover berichten.
Bent u bereid contact op te nemen met het Deense Ministerie van Justitie om te bezien of mogelijk sprake kan zijn van vergelijkbare onvolkomenheden in Nederland?
Er is reeds contact met de Deense autoriteiten. Ook is er contact met het Nederlandse Openbaar Ministerie over het gebruik van via rechtshulp verkregen Deense telecomgegevens.
Ziet u aanleiding om de betrouwbaarheid van telecommunicatiegegevens die in de rechtspraak worden gebruikt beter te borgen, zodat deze data ook op de lange termijn in de rechtspraak aangewend kunnen worden?
Nee, op dit moment zie ik op basis van de Deense situatie geen aanleiding voor een aanpassing van de huidige werkwijze.