Het talentbeleid bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de enquête van Binnenlands Bestuur in samenwerking met de Ien Dales-leerstoel waaruit naar voren komt dat de overheid amper aandacht besteedt aan het vasthouden van talent?1 Bent u daarnaast bekend met de enquête van Binnenlands Bestuur in samenwerking met JS Consultancy waaruit blijkt dat de aanwas van jonge ambtenaren op een laag peil staat?2 Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquêtes?
Ja.
De instroommogelijkheden voor jong talent waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt.
Ik erken daarnaast dat de overheid zich op dit moment in een bijzondere situatie bevindt. Enerzijds worden bezuinigingen doorgevoerd binnen het openbaar bestuur, welke leiden tot boventalligheid van personeel. Anderzijds ontstaan er op termijn ook personeelstekorten, mede als gevolg van de vergrijzing. Beide onderdelen vragen om een specifieke aanpak.
Het kabinet investeert daarom in meer flexibiliteit, mobiliteit en modernisering van het werkgeverschap in het openbaar bestuur, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteedt aan talentbehoud en nieuwe instroom van jongeren. Deze vernieuwing wordt, in samenwerking met andere overheden, doorgevoerd via het BZK programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur». Over dit programma heb ik u d.d. 8 juli 2011 ingelicht in de reactie namens het kabinet op het rapport «De grote uittocht» (Kamerstuk, 32 124, nr. 22).
Kunt u een overzicht geven van het aantal talentprogramma’s en traineeships binnen de Rijksoverheid of waar de Rijksoverheid aan deelneemt (zoals het Rijkstraineeship, BOFEB, Academie voor Wetgeving etc.)?
Rijksbreed
Specialistische programma’s:
Kunt u over de afgelopen vijf jaar, per jaar, een overzicht geven per talentprogramma of traineeship, waarin in ieder geval het volgende wordt uiteengezet:
Tranche 2007–2009
Tranche 2008–2010
Tranche 2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
153
159
169
154
93
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
57
66
53
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
63
53
38
doorgestroomd binnen de Rijksoverheid, maar aard dienstverband niet bekend
7
0
2
aantal dat uit dienst van de overheid ging
17
32
51
N.B. Van de traineetranche 2009–2011 hebben 13 trainees een tijdelijke verlenging gekregen ten behoeve van de doorstroom.
Tranche
2007–2009
Tranche
2008–2010
Tranche
2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche 2011–2013
Aantal deelnemers (instroom)
18
16
16
13
7
Aantal afstudeerders, waarvan:
17
16
16
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
3
4
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
16
13
11
aantal dat uit dienst van de overheid ging
0
0
1
Tranche
2009–2011
(startjaar programma)
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers (instroom)
20
11
10
Aantal afstudeerders, waarvan:
19
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
7
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
11
aantal dat uit dienst van de overheid ging
1
Tranche
2009–2011
(startjaar programma)
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
10
10
8*
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
6
aantal dat uit dienst van de overheid ging**
3
* De afname van het aantal startende trainees in 2011 heeft niet te maken met een afgenomen aanbod van audit-traineeplaatsen, maar met een onvoldoende (kwalitatief) aanbod van kandidaten.
** Het betreft hier vertrek vanwege het verkrijgen van een andere aanbieding elders of vanwege niet voldoende functioneren.
Tranche
2007–2009
Tranche
2008–2010
Tranche
2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
12
16
21
14
15
Aantal afstudeerders,
Waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
0
4
10
2
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
10
11
7
•
aantal dat uit dienst van de overheid ging
2
1
4
•
2007
2008
2009
2010
2011
Aantal deelnemers*
20
22
22
20
19
Aantal afstudeerders, waarvan:
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg bij de (rijks)overheid
16**
18***
17**
3**
N.v.t.
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg bij de (rijks)overheid
0
3
0
12
N.v.t.
aantal dat uit dienst van de overheid ging
4
2
5
5
N.v.t.
* Looptijd van het programma is een jaar. Er starten jaarlijks twee groepen (in voorjaar en najaar).
** Deze groep kreeg eerst een contract voor bepaalde tijd en heeft nu een contract voor bepaalde tijd bij het Rijk.
*** Inmiddels hebben 17 personen van deze groep een contract voor bepaalde tijd bij het Rijk.
2009
1e tranche
2010
2e tranche
2011
3e tranche*
Aantal deelnemers
25
39
15
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
0
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
19
38
aantal dat uit dienst van de overheid ging
5
1
* Bij de 3e tranche is afgesproken dat de deelnemers direct een vaste aanstelling krijgen na afloop van het traineeprogramma (bij goed functioneren).
2010–2012
1e tranche
2011
Aantal deelnemers
10
N.v.t.*
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.**
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
aantal dat uit dienst van de overheid ging
* Het programma start om het jaar.
** Instroomafspraak 1e tranche: deelnemers krijgen een tijdelijke aanstelling van een jaar na afloop van het traineeprogramma (bij goed functioneren).
Tranche 2007– 2009
Tranche
2008–2010
Tranche 2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche 2011–2013
Aantal deelnemers
19
16
10
10
0
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
2
0
3
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
14
11
4
1
aantal dat uit dienst van de overheid ging
3
5
3
1
Kunt u aangeven hoeveel starters er buiten de traineeships om de overheid instromen?
Aangezien het aantal jaren werkervaring (en/of het zijn van een starter) niet bijgehouden wordt in de gegevens van BZK, heb ik de volgende definitie van starter gehanteerd: jongeren tot 30 jaar die in dienst treden bij de rijksoverheid en andere bestuurslagen. Onderstaande cijfers zijn inclusief de starters vanuit traineeships.
Leeftijd
Rijk
Provincies
Waterschappen
Gemeenten
Totaal openbaar bestuur
15–19
18
1
1
99
119
20–24
445
46
29
943
1 463
25–29
997
133
121
2 007
3 258
Totaal
1 460
180
151
3 049
4 840
Als men kijkt naar de voorgaande jaren is het effect van de taakstelling duidelijk te zien in het totaal aantal jongeren dat instroomde in het openbaar bestuur. Deze ontwikkeling vindt echter ook plaats binnen andere leeftijdscohorten.
2007
2008
2009
2010
15–29 jaar
8 932
8 328
7 717
4 840
Wat zijn de redenen dat (jong) talent de overheid verlaat? Hoe probeert u talent aan de publieke sector te binden? Tegen welke obstakels loopt u daarbij op?
Een belangrijke reden waarom jonge ambtenaren de overheid verlaten is het aflopen van tijdelijke contracten. Het grootste deel van de jongeren neemt echter zelf ontslag (Bron: BZK, POMO 2010).
De meest genoemde vertrekredenen voor jonge ambtenaren (tot 30 jaar) in het openbaar bestuur zijn:
(Vrijwillige) vertrekreden in 2010
Percentage
1. Het werk was niet (meer) uitdagend
38%
2. Ik was uitgekeken op mijn takenpakket
35%
3. Er waren onvoldoende loopbaanmogelijkheden
32%
4. Het werkniveau lager was dan mijn opleidingsniveau
19%
5. Het werk inhoudelijk saai was
18%
Bron: BZK, POMO 2010.
In de eerste plaats is het een verantwoordelijkheid van individuele werkgevers (zoals gemeenten, provincies, departementen etc.) zelf om zorg te dragen voor voldoende instroom en behoud van talent.
De sector Rijk streeft ernaar talent te binden door een interessante werkgever te zijn en blijven. Dit doet zij door o.a. een uitgebreid opleidingspakket aan te bieden, het nieuwe werken mogelijk te maken, de stijl van leidinggeven aan te passen aan de doelgroep en de uitvoering van de kwaliteitsagenda Rijk.
Vanuit het BZK programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» wordt ingezet op het vergroten van het gevoel van urgentie bij werkgevers: het vertrek van jongeren nu en het verwachte tekort op lange termijn vormen een risico. Het programma heeft als doel deze boodschap te verspreiden en stakeholders nu in actie te krijgen. Dit doet het programma o.a. door samen met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen een bestuurdersconferentie te organiseren op 18 januari 2012 (www.beterwerkeninhetopenbaarbestuur.nl). Tijdens de conferentie zal nadrukkelijk aan de orde komen tegen welke obstakels werkgevers aanlopen op het gebied van talentbehoud en gezamenlijk besproken worden welke maatregelen en activiteiten nodig zijn om deze obstakels aan te pakken. Graag informeer ik u na afloop over de uitkomsten van de bestuurdersconferentie en de te nemen vervolgstappen.
Wat zijn uw kwantitatieve doelstellingen wat betreft in- en uitstroom van jong talent voor de toekomst?
Het ministerie van BZK heeft geen kwantitatieve doelstellingen wat betreft in- en uitstroom van jong talent binnen de sector Rijk. Het ministerie van BZK stimuleert strategische personeelsplanning en onderstreept het belang van een evenwichtig personeelsbestand voor de sector Rijk, waarvan leeftijdsopbouw een onderdeel is. Echter, de departementen zijn verantwoordelijk voor het stellen van hun eigen kwantitatieve doelstellingen.
Graag maak ik u tevens attent op het feit dat medeoverheden ook zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor hun personeelsbeleid en de manier waarop zij bezuinigen. Via het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» wordt geprobeerd voor het gehele openbaar bestuur in samenhang en in samenwerking tussen bestuurslagen (interbestuurlijk) te werken aan verbetering en modernisering van de arbeidsmarkt in het openbaar bestuur.
In het bijzonder stelt het programma als kwalitatief doel om (praktische) kennis, best practices en algemene informatie over het boeien en binden van talent te verspreiden over alle lagen van het openbaar bestuur.
Kunt u aangeven of, en zo ja wanneer, het strategisch plan zoals genoemd in de motie- Hachchi aan de Kamer wordt gepresenteerd?3
Graag verwijs ik u naar de reactie namens het kabinet op het rapport «De grote uittocht» (d.d. 8 juli 2011) waarin het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» is aangekondigd (Kamerstuk, 32 124, nr. 22).
Het ministerie van BZK heeft ondertussen de eerste stappen gezet ter uitvoering van het programma.
Graag wil ik benadrukken dat alle geledingen van het openbaar bestuur (provincies, waterschappen, gemeenten) continu betrokken zijn bij de inhoud van het programma (d.m.v. een programmaraad met vertegenwoordigers uit het gehele openbaar bestuur).
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen ten behoeve van de uitvoering van de motie Schouw c.s?4 Kunt u aangeven of, en zo ja in welke mate, deze maatregelen hebben geleid tot een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo nee, hoe kunt u dit verklaren?
In mijn antwoordbrief op de motie-Schouw c.s. van 19 april 2011 heb ik u gemeld dat de motie wordt uitgevoerd in die zin dat het onderwerp behoud van jonge ambtenaren en met name het afstappen van het «last in first out» principe door de werkgever Rijk is ingebracht in het Cao-overleg met de bonden.
Ik heb nog geen afspraken met de bonden kunnen maken omdat het overleg al enige tijd stil ligt.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen ten behoeve van de uitvoering van de motie Hachchi/Heijnen?5 Kunt u aangeven of, en zo ja in welke mate, deze maatregelen hebben geleid tot een verbeterde doorstroom van rijkstrainees? Zo dit niet het geval is, tegen welke hindernissen loopt u op?
De geldende afspraken met betrekking tot de status van rijkstrainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties zijn onder de aandacht gebracht van de alle ministeries. Tevens is afgesproken dat de status van interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties ook van toepassing is op de trainees van de Academie voor Wetgeving, de Academie voor Overheidsjuristen, het Financial traineeprogramma, het Audit traineeprogramma en de Beroepsopleiding financieel-economisch medewerker. Afspraken hierover zijn gemaakt op basis van een geconstateerde behoefte.
Het belangrijkste voor de instroomkansen van trainees is het aantal beschikbare vacatures (met name op HBO en WO-niveau). Het vacatureaanbod Rijk was in het eerste half jaar van 2011 beperkt (in totaal voor alle opleidingsniveaus 243 vacatures en op HBO en WO-niveau in totaal 200 vacatures).
De verwachting is dat de doorstroomkansen voor trainees in 2012 iets zullen verbeteren omdat in 2012 geen sprake meer zal zijn van een dubbel slot (geld en formatie) bij de uitvoering van de taakstelling van het kabinet. Ook zal in 2012 meer duidelijkheid zijn over de invulling van de taakstelling bij de werkgevers Rijk waardoor deze beter in staat zijn om te bepalen of vrijkomende functies kunnen worden opengesteld voor (rijks)interne sollicitanten.
Heeft u zoals u stelt in de Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2010 (32 124, nr. 22) bij de CAO-onderhandelingen een voorstel gedaan om af te stappen van het beginsel «last in, first out»? Kunt u aangeven wat nu de stand van zaken is rond dit punt?
Zie antwoord op vraag 8.
Heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan uw voornemen om met lokale overheden in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van de arbeidsmarkt, waaronder de positie van jongere ambtenaren? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden?
Ja, ik ben in gesprek met lokale overheden. Graag verwijs ik u naar vraag 5 en 7.
Binnen het Programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur wordt intensief samen gewerkt met alle stakeholders in het openbaar bestuur. Er is een programmaraad opgericht met vertegenwoordigers uit alle geledingen van het openbaar bestuur. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de samenwerking tussen BZK en het openbaar bestuur zo effectief, vraaggericht en doelgericht mogelijk is.
Kunt u aangeven welke concrete oplossingen u heeft voor ieder van de negen thema’s uit de conclusie van het rapport «De grote uittocht»?
Voor de reactie van het kabinet op het rapport «De grote uittocht» en de negen oplossingsrichtingen verwijs ik naar de brief die ik 8 juli jl. over dit onderwerp naar de Kamer heb verzonden (Kamerstuk, 32 124, nr. 22). De primaire verantwoordelijkheid voor concrete oplossingen voor een gezond personeelsbestand met voldoende gekwalificeerd personeel ligt bij individuele (overheids)werkgevers. Meer en betere samenwerking is daarbij wel van belang, vooral op regionaal niveau. Daarom heb ik voor het openbaar bestuur ik in het kader van «de compacte overheid» het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» opgezet.
Dit programma bestaat uit drie lijnen met zes doelstellingen. De eerste lijn richt zich op het oplossen van acute problematiek en het bevorderen van mobiliteit. Dit hangt samen met het bevorderen van mobiliteit zowel binnen als buiten de overheid (oplossingsrichting 9 uit «De grote uittocht»). Het ontwikkelen van intersectoraal loopbaanbeleid in de regio is daarvoor een belangrijke oplossing.
De tweede lijn richt zich op het voorkomen van toekomstige tekorten en het flexibiliseren van arbeidsinzet. Dit raakt bijna alle negen thema’s van «De grote uittocht», maar in ieder geval het beter benutten van professionals, verder verhogen van arbeidsdeelname, investeren in loopbaan en gezondheid, en beloningsbeleid op de lange termijn. Ik zie o.a. de volgende concrete oplossingen, waar individuele organisaties aan zet zijn: het formuleren van strategisch personeelsbeleid, samenwerking op het gebied van uitwisseling van personeel, en meer mogelijkheden tot maatwerkafspraken over de loopbaan.
De derde lijn richt zich op het verhogen van arbeidsproductiviteit en ruimte voor de professional. Dit hangt samen met de volgende thema’s uit «De grote uittocht»: inzet op sociale innovatie, vergroten van professionele ruimte. Als concrete oplossing zie ik o.a. het aanpakken van onnodige bureaucratie en regels voor professionals via «van regels naar ruimte».
De uitwassen van het niet hervormen van het ontslagrecht |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Payrollen, dat ontslaat wel zo lekker»?1
Ja.
Hoe waardeert u het systeem van payrolling voor de werknemers? Ziet u een relatie tussen het Nederlands ontslagrecht en het groeiende gebruik van payrolling? Klopt het dat door het uitblijven van modernisering van het ontslagrecht, de werkgevers in hoge mate uitwijken naar payroll-constructies?
Over de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag, heeft het kabinet op 23 juni jl. advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid. De Stichting heeft mij bij brief van 17 oktober jl. laten weten dat het advies naar verwachting begin december van dit jaar zal worden uitgebracht. Vervolgens zal het kabinet een standpunt bepalen en de Kamer hierover informeren. Ik acht het niet opportuun hierop vooruit te lopen.
Is de praktijk van het payrolling al besproken met de sociale partners? Zo ja, met welk resultaat? Zo niet, is overleg over dit onderwerp gepland of wordt dit onderwerp als niet prioritair en onbelangrijk ingeschat?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet de Stichting van de Arbeid om advies hieromtrent gevraagd. Daaruit blijkt dat het kabinet beide onderwerpen (payrolling als zodanig en in relatie tot ontslag) van belang acht.
Hoe is het personeelsbestand van payrollers opgebouwd? Betreft dit veel jonge ambtenaren?
Momenteel zijn 1 100 payrollwerknemers werkzaam bij de rijksoverheid. Ongeveer 75% van deze payrollwerknemers bevindt zich in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar (zie ook eerdere antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen van de leden Heijnen en Hamer, ingezonden op 8 april 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 29 544, nr. 2647). Overigens, payrollmedewerkers zijn niet in dienst bij de rijksoverheid, maar bij het payrollbedrijf en worden tewerkgesteld bij een derde, de opdrachtgever.
Wat is het beleid van de overheid voor payrollen voor de toekomst? Gaat de overheid het aantal payrollers verder uitbreiden? Welke argumenten spelen hierbij een rol?
Zoals verwoord in antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de Stichting van de Arbeid om advies gevraagd. De Stichting brengt naar verwachting in december advies uit. Daarna zal het kabinet met een reactie komen waarbij tevens zal worden ingegaan op het beleid ten aanzien van inhuur van payrollmedewerkers bij de rijksoverheid. Ik acht het niet opportuun hierop vooruit te lopen.
Kan het kabinet u een indicatie geven van de hoogte van de ontslagvergoeding inclusief bijkomende voorziening in Euro’s van een ambtenaar, die is aangesteld bij een ministerie en die van een ambtenaar, die voor een payrollbedrijf werkt?
Een ontslagvergoeding op grond van het BW kent het ambtenarenrecht niet; bij ontslag anders dan door eigen toedoen ontstaat in de regel aanspraak op WW en – bij een vaste aanstelling – bovenwettelijke WW.
Indien een medewerker in dienst is van een payrollbedrijf, betreft dit niet een ambtenarenaanstelling maar een arbeidsovereenkomst met het payrollbedrijf. In die zin is er geen sprake van een ambtenaar die voor een payrollbedrijf werkt. Voor werknemers van een payrollbedrijf die werkzaam zijn voor de rijksoverheid gelden de bepalingen betreffende het recht op ontslagvergoeding zoals die zijn vastgelegd in de cao voor payrollondernemingen. Deze cao houdt per 1 januari 2012 op te bestaan. Na die datum is het recht op en de hoogte van een eventuele ontslagvergoeding afhankelijk van wat een payrollonderneming hierover afspreekt met de payrollwerknemer of van wat hierover in een andere op dat moment van toepassing zijnde cao is afgesproken. Als er geen afspraken zijn gemaakt en de werknemer meent recht te hebben op een ontslagvergoeding dan kan hij zich wenden tot de rechter die hier vervolgens over zal beslissen.
Wanneer verwacht het kabinet het standpunt van de Stichting van de Arbeid over payrolling? Gaat het kabinet hierover de Kamer informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 5.
Capaciteitsopbouw op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat lokale capaciteitsopbouw op de BES-eilanden1 van wezenlijk belang is voor een duurzame toekomst van de BES-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is uw reactie op de voorgestelde plannen van de stichting Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders die in Nederland hebben gestudeerd te stimuleren terug te gaan naar de eilanden?2
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven die de lokale capaciteitsopbouw trachten te bevorderen.
Welke concrete mogelijkheden en obstakels ziet u anders dan betreffende de suggesties van Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders te stimuleren terug te gaan naar de BES-eilanden?
Het is aan de werkgevers zelf om werknemers aan te trekken. Dit geldt ook voor de openbare lichamen als werkgever.
Vanuit de hoedanigheid van werkgever voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland stimuleert de Rijksdienst Caribisch Nederland de terugkeer van lokale werknemers. In de CAO 2011 voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland is reeds een afspraak gemaakt voor de totstandkomig van een regeling tegemoetkoming in studieschuld. Deze regeling maakt het mogelijk dat door het RCN de studieschuld van niet in Caribisch Nederland woonachtige afgestudeerden, die zich voor een functie bij het RCN in Caribisch Nederland vestigen, geheel of grotendeels wordt afgelost op voorwaarde dat die afgestudeerden voor minimaal drie jaar tegen lokale arbeidsvoorwaarden in dienst treden. Deze regeling is op 24 mei tot standgekomen, Nr. 2011–2000111221.
Voor zover het de capaciteitsopbouw voor het onderwijs betreft, wordt bij de initiële opleiding, na- en bijscholing van nieuwe en zittende docenten zoveel mogelijk gezocht naar lokale oplossingen.
Kunnen eventuele remigratie stimulerende maatregelen gefinancierd worden van uit het huidige voor de BES-eilanden beschikbare budget?
Vanuit de Rijksoverheid bestaat geen specifieke regeling gericht op de terugkeer van studenten naar Caribisch Nederland anders dan beschreven bij antwoord 3. De openbare lichamen kunnen als werkgever eveneens kiezen voor een dergelijke regeling. Het is aan het betreffende openbaar lichaam te beslissen over de inzet van haar beschikbare budget en de prioritering daarbinnen.
Het bericht waarin een ex-topagent onthult hoe hij in het Midden-oosten door MIVD werd geofferd |
|
Wassila Hachchi (D66), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Op de vlucht voor verraad»?1
Ja.
Welke maatregelen heeft u ten tijde van het openlijk bekend worden van de geheime operatie die de inlichtingenofficier J.W. te Amman runde getroffen om de veiligheid van J.W. in Amman te garanderen?
Welke maatregelen heeft u getroffen om de veiligheid van J.W. bij zijn vertrek uit Amman te garanderen?
Wie waren er verantwoordelijk voor de veiligheid van J.W. ten tijde van zijn stationering in Amman? Wie was de eindverantwoordelijke voor de veiligheid van J.W. ten tijde van zijn stationering in Amman?
Wie zijn verantwoordelijk voor de huidige veiligheid van J.W.? Wie is eindverantwoordelijk voor de huidige veiligheid van J.W.?
Waarom heeft de MIVD niet gereageerd op de door J.W. verzonden brieven van 23 september 2009 en 24 november 2009 aan de toenmalige directeur van de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) waarin J.W. er melding van maakt dat hij zich concreet zorgen maakt om zijn veiligheid?
Wat is de relatie tussen de verstoorde arbeidsrelatie bij de MIVD van twee MIVD-topmedewerkers T.en K. aan wie de geheim agenten die werkten onder de dekmantel van het nep-beveiligingsbedrijf Global Security Providers (GSP) rechtstreeks rapporteerden, en de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Beschouwt u de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman als verraad? Zo nee, waarom niet?
Wie is verantwoordelijk voor de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman? Wie is eindverantwoordelijk voor de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Wanneer en welk onderzoek is er door de MIVD ingesteld naar het lekken van staatsgeheime informatie omtrent het bedrijf GSP aan de media?
Wanneer is er door het ministerie van Defensie bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan van het lekken van deze staatsgeheime informatie?
Op welke wijze gaat u J.W. schadeloos stellen voor de door hem geleden schade als gevolg van de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Welke overige aanvullende maatregelen gaat u treffen om J.W. schadeloos te stellen, mede ter compensatie voor de door hem geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Welke overige aanvullende maatregelen gaat u treffen om de veiligheid van J.W. te waarborgen?
Kunt u deze vragen, met het oog op het algemeen overleg MIVD d.d. 27 oktober aanstaande, voor 20 oktober aanstaande beantwoorden?
Voor het AO MIVD heeft u mijn antwoord ontvangen.
Kunt u de Kamer informeren over de inzet van de Nederlandse regering tijdens de vierde Review Conferentie van de «Convention on Certain Conventional Weapons» CCW), die plaatsvindt van 14 tot 25 november 2011 in Genève?
Nederland zal tijdens de Toetsingsconferentie van de CCW aandringen op universalisering van de Conventie en rapporteren over de nationale implementatie. Het belangrijkste onderwerp is het conceptprotocol VI inzake een deelverbod op clustermunitie. Nederland wil een Protocol VI met zo groot mogelijke reikwijdte, waarin een totaalverbod van clustermunitie expliciet als einddoel wordt opgenomen.
Deelt u de mening dat het draft Protocol VI, dat wordt besproken tijdens de Conferentie in Genève, geen antwoord biedt op het humanitaire leed dat clustermunitie veroorzaakt en urgentie mist vanwege het feit dat clustermunitie met een «failure rate» van 1% en clustermunitie geproduceerd na 1980 worden toegestaan, en er bovendien een transitieperiode van 12 jaar wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschouwt clustermunitie als een wapen dat onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt. Een Protocol inzake een deelverbod op clustermunitie kan de kans op humanitair leed verkleinen. Landen als Rusland, de VS, China, India en Pakistan bezitten wereldwijd het overgrote deel van de bestaande voorraden clustermunitie. Deze landen hebben aangegeven vooralsnog niet toe te zullen treden tot de Conventie inzake Clustermunitie (CCM) en voeren hier militair-strategische redenen voor aan. Juridische gebondenheid van deze landen aan een beperkende norm voor het gebruik van dit wapen is een stap vooruit ten opzichte van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat Nederland als partij bij de Conventie van Cluster Munitie (CCM), geen steun kan verlenen aan een draft Protocol VI van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) dat minder vergaand is dan de tekst van de CCM? Zo ja, kunt u toezeggen dergelijke tekst niet te zullen ondersteunen tijdens de aankomende Review Conferentie? Zo nee, waarom niet?
Protocol VI kan in de praktijk een positief effect hebben, ook al gaat de tekst van het Protocol minder ver dan de CCM.
Bent u bereid om de norm van de CCM te promoten en het gebruik van clustermunitie te ontmoedigen, zoals wordt verplicht onder artikel 21 van het CCM, en samen met andere CCM landen aldus tijdens de Review Conferentie van de CCW te pleiten voor nationale maatregelen om clustermunitie uit te bannen? Deelt u de mening dat dit meer in lijn ligt met de universalisatie verplichtingen onder de CCM dan de totstandkoming van een nieuwe en lagere internationale norm binnen het internationaal humanitair recht?
Nederland benadrukt de wenselijkheid van universalisering van de CCM in multilaterale fora en in bilaterale contacten met staten die nog geen partij zijn. Nederland zal zich inzetten voor een toevoeging in Protocol VI die de norm van een totaalverbod op clustermunitie onderschrijft.
Als tijdens de Review Conferentie blijkt dat er geen consensus binnen de CCW is over een draft Protocol VI, bent u dan bereid zich tijdens de Review Conferentie van de CCW in te zetten voor de totstandkoming van een politieke verklaring waarin de CCW lidstaten hun zorg uitspreken over clustermunitie die onaanvaardbaar leed te weeg brengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verklaring na afloop van de Review Conferentie met een appreciatie naar de Kamer sturen?
Nederland streeft ernaar de onderhandelingen over Protocol VI succesvol af te ronden. Indien dit niet lukt, zal Nederland een breed gedragen politieke verklaring overwegen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een klap voor de Britse luchtvaart, massa-ontslag bij BAE Systems te wijten aan problemen Eurofighter en JSF»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toekomst van de Britse luchtvaartindustrie gekoppeld is aan het aantal te produceren JSF toestellen?
Ik kan geen uitspraken doen over de toekomstverwachtingen van de Britse Luchtvaartindustrie.
Bent u bekend met de relatie tussen het aantal door de Britse overheid te bestellen JSF toestellen en de hoeveelheid werk die BAE in het JSF project zou mogen uitvoeren?
Ik beschik niet over informatie over de in vraag 3 genoemde relatie en ik kan geen vergelijking maken van de situatie in het Verenigd Koninkrijk met die in Nederland. Over de potentiële productieomzet van de Nederlandse industrie zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin en de motorenleveranciers. In het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13 wordt daar verder op ingegaan.
Deelt u de mening dat Nederland in een vergelijkbare positie verkeert en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat de productie van de JSF toestellen nog altijd niet op gang is gekomen als gevolg van de enorme vertragingen en kostenoverschrijdingen? Wat voor gevolgen heeft dit voor de Nederlandse spelers in dit dossier?
De productie van F-35-toestellen is al enkele jaren geleden begonnen in de vorm van de Low Rate Initial Production (LRIP). De productieserie LRIP 1 (twee toestellen) is gereed, de productieserie LRIP 2 (twaalf toestellen) is grotendeels voltooid en de toestellen van de productieseries LRIP 3 en 4 (respectievelijk zeventien en 32 toestellen, waaronder de twee Nederlandse) bevinden zich op dit moment in verschillende stadia van het productieproces. Wel heeft de F-35 productie in de afgelopen tijd te maken gehad met vertragingen en is inmiddels het aantal te produceren toestellen in de eerstkomende jaren verlaagd. Hierover is de Kamer geïnformeerd met onder andere de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258 van 17 maart jl.). Voor de Nederlandse industrie heeft een vertraging tot gevolg dat productieomzet later zal worden behaald. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Wanneer bent u door het Pentagon geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s? Wanneer ben u geïnformeerd over de achterliggende reden van het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s? Wanneer is het JPO geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s?
Net als andere internationale partners heeft de Amerikaanse overheid de bestelreeksen voor F-35 toestellen in het verleden aangepast.
De Amerikaanse minister van Defensie Gates heeft op 1 februari 2010 aangekondigd dat de productie van 121 toestellen naar latere jaren wordt verschoven. Dit werd op 6 januari 2011 gevolgd door een soortgelijke aankondiging voor nog eens 124 toestellen. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brieven van 16 februari 2010 en 7 januari 2011 (Kamerstukken 26 488, nrs. 217 en 252). De herkomst van het in mediaberichten genoemde aantal van 224 vertraagde toestellen is mij niet bekend.
De verplaatsing van productieaantallen naar latere jaren heeft voor de industrie, en dus ook voor de Nederlandse industrie, tot gevolg dat productieomzet later wordt behaald. Er is geen rechtstreeks verband tussen bestelreeksen van partnerlanden en de business case. De afdracht van de Nederlandse industrie aan de Staat betreft de omzet niet alleen voor toestellen van partnerlanden maar ook voor die van derde landen. Verder is begin 2010 met de industrie overeengekomen dat de business case niet meer zal worden herijkt. Wel is er sprake van boekhoudkundige meetmomenten in 2020 en in 2030. De brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 253, antwoord op vraag 47) gaat hier nader op in.
Het Amerikaanse ministerie van Defensie zal naar verwachting moeten bezuinigen op de begroting voor 2013. Op dit moment is het nog onbekend of, en zo ja, in hoeverre het Amerikaanse F-35 project door deze bezuinigingen zal worden getroffen. Het is daarom ook niet mogelijk uitspraken te doen over eventuele effecten voor de Nederlandse werkgelegenheid in de vliegtuigindustrie.
Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de Nederlandse businesscase? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s in het bijzonder voor Fokker?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer bent u geïnformeerd over de nieuwe reducties die mogelijk in de lucht hangen? Kunt u uiteenzetten welke gevolgen dit kan hebben voor de (te verwachten) werkgelegenheid in deNederlandse vliegtuigindustrie? Kunt u aangeven welke gevolgen dit kan hebben voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wanneer het officiële SAR-2010 rapport zal verschijnen waarin de aangepaste planning is verwerkt?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 275) heb ik gemeld dat een aangepast Selected Acquistion Report (SAR) 2010 over de F-35 zeker niet voor de herfst van dit jaar aan de orde zou zijn. Inmiddels is duidelijk dat het Pentagon vanwege de mogelijke bezuinigingen op de Amerikaanse defensiebegroting geen aangepast SAR 2010-rapport meer zal aanbieden aan het Congres. Naar verwachting zal een nieuw SAR-rapport (SAR 2011) pas in het voorjaar van 2012 het licht zien.
Welke gevolgen heeft het mogelijk schrappen van de B-versie van de JSF voor de werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het mogelijke schrappen van de B-versie van de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zoals uiteengezet in de brieven van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) en van 17 januari jl. is in 2020 geen herijking van de business case aan de orde zoals dit begrip wordt gehanteerd in de Medefinancieringsovereenkomst. In 2020, en ook in 2 030, zal sprake zijn van een boekhoudkundig meetmoment waarbij de stand wordt opgemaakt van de gerealiseerde afdrachten door de industrie en van de verkregen royalty’s over de verkoop van de F-35 aan derde landen.
Zoals gemeld in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 448, nr. 258) zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin over de potentiële productieomzet. Met de motorenproducenten zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. In de afspraken is vastgelegd hoe de Nederlandse industrie op basis van best value kan worden ingeschakeld bij de productie voor het programma. De bijbehorende Industrial Participation Plans (IP-plannen) worden halfjaarlijks door Lockheed Martin in overleg met het ministerie van EL&I geactualiseerd. Daarbij worden onder andere veranderingen in de IP-plannen verwerkt die het gevolg zijn van een andere verdeling tussen de verschillende varianten van de F-35. Met een andere verdeling tussen de F-35 varianten zal het aantal en de soort componenten waarvoor de Nederlandse industrie een offerte kan uitbrengen mogelijk in zeer beperkte mate wijzigen. Het besluit van de Britse regering wordt in de eerstvolgende cyclus verwerkt waarna eventuele effecten in kaart kunnen worden gebracht. De Britse aanschaf van de F-35 C variant in plaats van de F-35 B heeft geen significante gevolgen voor de ramingen van de Nederlandse productieomzet omdat een en ander binnen de gehanteerde marges zal blijven. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
De ramingen van de werkgelegenheid die samenhangt met het JSF-programma zoals uiteengezet in de brief van 2 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 163) berusten op de gehele periode van de productie- en instandhoudingfase tot en met 2052. De verwachting ten aanzien van de totale werkgelegenheid in die periode berust op een schatting van 4 500 te produceren toestellen voor partnerlanden en derde landen samen. Deze schatting is tot op heden niet gewijzigd. Ramingen voor afzonderlijke jaren zijn daarbij niet zinvol omdat er altijd sprake kan en zal zijn van verschuivingen tussen de jaren binnen die periode. In de komende jaarrapportages zal aandacht worden besteed aan de verwachtingen voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie als die in belangrijke mate wijzigen.
Welke gevolgen heeft het besluit van de Britse regering om de bestelling van 138 F-35 B’s om te zetten in goedkopere F-35 C’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse luchtvaartindustrie? Welke financiële gevolgen heeft dit voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uiteenzetten hoeveel banen er in het jaar 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 – waarin herijking van de Nederlandse businesscase zal plaatsvinden – voor de Nederlandse industrie op basis van het «JSF-werk» bijkomen, nu bekend is dat er bij BAE-systems nauwelijks of geen «JSF-werk» zal binnenkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse vliegtuigindustrie? Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie van de JSF voor de Nederlandse testtoestellen?
De productie van de twee Nederlandse toestellen verloopt nog steeds volgens het schema dat is vermeld in de jaarrapportage over 2010. De aflevering van het eerste toestel is voorzien voor augustus 2012 en het tweede toestel voor maart 2013.
Welke gevolgen heeft de vertraging bij de productie van de JSF voor het langer doorvliegen met de F-16»s?
Zoals vermeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1) zal het kabinet geen verplichtingen aangaan voor andere toestellen dan de testtoestellen. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde opvolger niet eerder dan 2019 bij de luchtstrijdkrachten zal instromen. De maatregelen die Defensie neemt met betrekking tot het langer doorvliegen met de F-16 zijn dan ook ingegeven door dit besluit, en houden geen verband met de vertragingen bij de productie van de F-35.
Kunt u deze vragen ruim voor het wetgevingsoverleg Materieel Defensie van 7 november 2011 beantwoorden?
Ja.
Onveilige seks en extra bezuinigingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek dat in opdracht van de farmaceutische onderneming Bayer in 26 landen is gedaan, waaruit blijkt dat jongeren steeds minder weten over voorbehoedsmiddelen en over bescherming tegen seksueel overdraagbare aandoeningen, waardoor onveilige seks wereldwijd in opmars is?1
De regering is zich bewust van de problemen die wereldwijd bestaan met onveilige seksualiteit, speciaal onder jongeren. Seksualiteit onder jongeren is in veel landen nog steeds een taboe. Veel jongeren hebben geen toegang tot eerlijke, feitelijke informatie over seksualiteit of voorbehoedsmiddelen, noch tot reproductieve gezondheidszorg. Daarbij zijn veel jongeren (vooral meisjes) vaak niet in een positie om nee te zeggen tegen seksuele toenaderingen waar ze niet van gediend zijn. Dit heb ik nog onlangs benadrukt tijdens een bijeenkomst bij de Wereldbank over het demografisch dividend van SRGR.
Het recente onderzoek «Clueless or clued up: your right to be informed about contraception», uitgevoerd in opdracht van Bayer Health Care en ondersteund door een aantal gezaghebbende internationale NGO’s illustreert nog eens de Nederlandse analyse van het probleem van onveilige seksualiteit. Het onderwerp seksualiteit en jongeren vormt daarom één van de speciale aandachtspunten van het speerpunt Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten van dit Kabinet.
Klopt het dat het aantal jongeren dat met een nieuwe partner onveilige seks bedrijft overal in de wereld stijgt?
De vraag in hoeverre de genoemde studie representatief is voor de hele wereld kan ik nog niet beantwoorden. Ik begrijp dat momenteel het Amerikaanse Guttmacher Institute, een gerenommeerde onderzoeksorganisatie, de resultaten nader bestudeert. Tot die tijd zou ik voorzichtig willen zijn met het trekken van conclusies over de vraag of deze bevindingen voor alle jongeren wereldwijd zouden gelden.
Wereldwijd vindt wel een aantal ontwikkelingen plaats die het risico verhogen dat jongeren onveilige seks hebben met een nieuwe partner. Ten eerste stijgt het aantal jongeren in absolute termen. UNFPA schat dat ongeveer een kwart van de wereldbevolking nu tussen de tien en vierentwintig jaar oud is. Ten tweede trouwen mensen steeds later na hun eerste seksuele contact, zodat er meer kans is op het hebben van verschillende seksuele contacten (veilig en onveilig). Ten derde hebben volgens de VN wereldwijd naar schatting 215 miljoen vrouwen (waaronder ook jonge vrouwen) wél de wens om een zwangerschap te voorkomen of uit te stellen maar géén toegang tot moderne voorbehoedsmiddelen (ook wel de ongedekte behoefte aan «family planning» genoemd).
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er overal op de wereld hindernissen bestaan die voorkomen dat tieners betrouwbare informatie krijgen over veilige seks en voorbehoedsmiddelen?
Ja.
Welke financieringskanalen worden in 2012 ingezet, bilateraal en multilateraal, om tieners betrouwbare informatie te verschaffen en om hindernissen die deze toegang belemmeren te reduceren?
Ik zet alle beschikbare kanalen in. Zo ondersteunen wij uit het MFS 2 de «Unite For Body Rights» alliantie voor een programma met speciale focus op jongeren en hun seksuele en reproductieve rechten. Deze alliantie werkt in negen landen (Ethiopië, Kenia, Malawi, Tanzania, Oeganda, Bangladesh, India, Indonesië en Pakistan). Uit het Keuzes en Kansen fonds financieren wij activiteiten van vier internationale NGO’s (IPPF, IPAS en PSI/Guttmacher Institute) die zich allen (ook) op jongeren richten met dienstverlening, voorlichting en pleitbezorging. Daarnaast werkt het recent gestarte «Key Populations Fonds» o.a. aan training over veilige seks voor jongeren in kwetsbare groepen.
In een aantal partnerlanden (Zuid-Afrika, Ethiopië, Bangladesh, Tanzania en Nicaragua) financiert Nederland nu al rechtstreeks activiteiten met partnerorganisaties op het terrein van voorlichting en dienstverlening aan jongeren aangaande seksuele en reproductieve gezondheid. In Burkina Faso, Zambia, Ghana, Mali en Tanzania steunt Nederland grotere programma’s met de overheid waarvan dergelijke activiteiten onderdeel uit maken. De plannen voor 2012 en volgende zijn ingediend maar nog niet beoordeeld. Daaruit blijkt dat er specifieke activiteiten zijn gepland op dit terrein in 12 partnerlanden.
Via het multilaterale kanaal zal UNFPA ook in 2012 worden ondersteund via de algemene vrijwillige bijdrage. Voor de nieuwe Executive Director van UNFPA, dr. Babatunde Osotimehin, is verbetering van de positie van adolescenten en in het bijzonder van adolescente meisjes, een speciaal aandachtspunt. UNFPA’s vier speerpunten daarbij zijn: meer aandacht in nationaal overheidsbeleid voor de speciale positie van jongeren, seksueel vormingsonderwijs, bevordering van een pakket van basis gezondheidsdiensten voor jongeren en bevordering van medezeggenschap door jongeren. Ik verwijs ook naar dr. Osotimehins recente artikel in het internationale medische vaktijdschrift The Lancet2 waarin hij pleit voor veel meer investering in de seksuele en reproductieve gezondheid en weerbaarheid van adolescenten en speciaal meisjes.
Tot slot teken ik bij dit alles aan dat naast financiële steun juist ook de politieke en morele steun van de regering aan nationale en internationale SRGR organisaties door deze organisaties zeer wordt gewaardeerd. Nederland maakt zich, zowel in VN fora als in de bilaterale politieke dialoog met landen, hard voor jongeren en hun behoeften aan SRGR informatie en dienstverlening. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Nederlands uitgesproken rol in VN fora als de jaarlijkse Commission on Population and Development (onderdeel van ECOSOC).
Is het waar dat u voor drie van uw vier prioritaire thema’s extra budget beschikbaar stelt, maar op het prioritaire thema Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) 40 miljoen euro bezuinigt? Waarom heeft u hiervoor gekozen?
Nee. Nederland was, is en blijft een voorvechter op het gebied van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid (SRGR). Ik werd echter in een heel laat stadium van de voorbereiding van de begroting geconfronteerd met een korting op de begroting voor ontwikkelingssamenwerking als gevolg van een neerwaartse BNP bijstelling. Er is daardoor minder geld voor het artikel waaruit SRGR, hiv/aids en gezondheid worden gefinancierd, maar van dat geld gaat volgend jaar ruim twee derde naar SRGR en hiv/aids.
Voor SRGR trek ik in de ontwerpbegroting 3 miljoen euro meer uit dan vorig jaar. In de komende periode onderzoek ik of ik dit bedrag nog verder kan verhogen. Tijdens de begrotingsbehandeling kom ik hier op terug.
Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot het kabinetsbeleid dat er geïntensiveerd wordt op de prioritaire thema’s? Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot de noodzaak die u in meerdere brieven uitspreekt over de urgentie van betere toegang tot anticonceptiemiddelen en verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, inclusief toegang tot veilige abortus?
Nederland is en blijft een actief pleitbezorger voor verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten, inclusief de lastige onderwerpen als abortus en SRGR voor jongeren. Wij hebben ons immers gecommitteerd aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, waaronder het met 75% terugbrengen van moedersterfte en het verzorgen van universele toegang tot reproductieve gezondheidszorg. Het behalen van deze doelen is niet alleen van het grootste belang voor de mensen om wie het gaat, maar heeft ook een breder effect. Als de grote ongedekte behoefte aan voorbehoedsmiddelen beter vervuld zou zijn, dan zou dit immers leiden tot een daling van geboortecijfers wat in veel landen een positief ontwikkelingseffect zou hebben. Zoals ik in de focusbrief al toelichtte zijn er belangrijke dwarsverbanden tussen de vier speerpunten en het is dan ook mijn intentie om die speerpunten in onderlinge samenhang te verwezenlijken.
Is het waar dat u van het totale ontwikkelingsbudget 12% besteedt aan voedselzekerheid en private sector ontwikkeling, 4% aan water, 8% aan vrede en veiligheid, en 2,5% aan SRGR? Zo ja, deelt u de mening dat laatstgenoemd percentage en weinig blijk van geeft en dat SRGR een «prioritair thema» is?
Het aandeel voedselzekerheid bedraagt 5 % en dat van private sector ontwikkeling 7,5%. Voor veiligheid en rechtsorde is 6,4% gereserveerd; de rest van de uitgaven op dat thema zijn geen ODA. Het is wel mijn intentie om de bijdrage voor SRGR verder te laten stijgen maar dit zal mede afhankelijk zijn van de beschikbare middelen en de kwaliteit van de voorstellen die ik ontvang voor financiering.
Ik deel overigens niet uw mening, dat hieruit blijkt dat SRGR geen prioritair thema zou zijn. Het prioritaire karakter van SRGR is niet alleen afhankelijk van de financiële ruimte maar ook van de niet-financiële inzet die Nederland levert. Deze is omvangrijk en in sommige opzichten uniek.
Waarom heeft u in de begroting de budgetten voor HIV/AIDS en algemene gezondheidszorg samengevoegd? Deelt u de mening dat dit transparanter had gekund, aangezien de optelsom van het budget voor algemene gezondheidszorg en het budget voor SRGR suggereert dat er een intensivering op SRGR plaatsvindt, terwijl dit niet het geval is?
De samenvoeging van de twee operationele doelstellingen en de uitsplitsing in de begroting 2012 naar thema en kanaal (zie de figuur op pagina 65 van de begroting voor 2012) is juist bedoeld om de transparantie te verhogen. De cijfers met betrekking tot de verdeling over de drie sub-thema’s geven de werkelijkheid beter weer dan in het verleden. Bovendien dragen alle middelen bij aan de gezamenlijke doelstelling «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/Aids».
Ik maak graag gebruik van deze gelegenheid om mijn besluit nader toe te lichten. In vorige begrotingen hanteerden mijn voorgangers twee operationele doelstellingen die overeenkwamen met MDG 5 en 6 (reproductieve gezondheid en Aids, TB en malaria). Bevordering van algemene gezondheidszorg had daarin geen plaats terwijl dat wel een doel op zich was. Mede als gevolg daarvan was het historisch zo gegroeid dat niet alle uitgaven onder de meest logische operationele doelstellingen stonden.
Lastenverhogingen voor ondernemers als gevolg van Diginotarproblematiek |
|
Kees Verhoeven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de belastingdienst is overgestapt op een andere certificaatleverancier voor hun dienstverlening naar ondernemers, na de problemen van DigiNotar? Kunt u toelichten welke leverancier dit is?
Klopt het dat de nieuwe beveiligingscertificaten duurder zijn dan die van DigiNotar en dat de prijs voor ondernemers stijgt van € 60 per jaar naar een veelvoud hiervan? Wat is hier de reden van?
Is het een terechte conclusie dat de ondernemer nu het slachtoffer is van de problemen van de Nederlandse overheid met DigiNotar?
Hoe past dit in het streven van het kabinet om de administratieve lasten voor ondernemers juist omlaag te brengen?
Bent u bekend met de verschillende wijzen van beveiliging bij het doen van aangifte die de belastingdienst biedt als mogelijkheid voor ondernemers, namelijk een beveiliging via certificaten en daarnaast een beveiliging door middel van kosteloze sms-authenticatie?
Bent u ervan op de hoogte dat de sms-authenticatie binnen afzienbare tijd zal worden afgeschaft? Kunt u deze beleidswijziging toelichten, mede gezien het feit dat de beveiliging via certificaten fors duurder wordt?
Het bericht dat de Nederlandse Officieren Vereniging deelname van militairen aan de Gay Pride afkeurt |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Gay Pride, Defensie Pride?» waarin de grootste vereniging voor Defensie officieren deelname van militairen aan de Canal Parade tijdens de Gay Pride afkeurt en stelt dat de krijgsmacht hiermee een verkeerd visitekaartje heeft afgegeven?1
Ik ben van mening dat de betrokken militairen op een passende wijze hebben deelgenomen aan de Canal Parade. Defensie heeft militairen sinds 2009 toestemming gegeven om in uniform deel te nemen aan deze manifestatie en dit blijft zo. Ook zijn militairen in uniform aanwezig bij de jaarlijkse Roze Zaterdag.
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het blad Carré van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV). Defensie draagt geen verantwoordelijkheid voor dit blad en het artikel komt dan ook voor rekening van de redactie. Ik zie geen aanleiding hierover met de NOV contact op te nemen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid afstand te nemen van de woorden van Nederlandse Officieren Vereniging (NOV)? Kunt u de NOV hierop aanspreken of met de NOV in overleg treden over de onwenselijkheid van deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het huidige Defensiebeleid dat gericht is op de acceptatie van homoseksuelen nogmaals bij het Defensiepersoneel onder de aandacht te brengen?
Iedereen bij Defensie moet kunnen werken zonder zich bedreigd of gediscrimineerd te voelen. Met interne en externe communicatie bevordert Defensie het beeld dat de acceptatie van homoseksualiteit binnen Defensie vanzelfsprekend is. Ook wordt in opleidingen aan dit thema aandacht besteed. In de brief van 9 februari 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 84) heb ik uiteengezet dat het Actieplan diversiteit weliswaar wordt beëindigd, maar dat de maatregelen die betrekking hebben op mensen met een andere seksuele geaardheid grotendeels worden gehandhaafd.
Wilt u garanderen dat Defensiepersoneel volgend jaar wederom in uniform met een eigen boot mag meevaren tijdens de Canal Parade?
Zie antwoord vraag 1.
De bestuurscollegewisseling op Bonaire |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de verwikkelingen rondom het bestuurscollege op Bonaire?1
Ik betreur het relatief hoge aantal bestuurswisselingen op Bonaire. Dat komt in het algemeen de bestuurlijke stabiliteit niet ten goede. Ik hoop op meer bestendigheid voor de toekomst.
Bent u van mening dat de bestuurscollegewisseling volgens de juiste procedures is verlopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het bestuur op Bonaire?
Mij is gebleken dat ter vergadering van de eilandsraad van Bonaire op 12 september jl. afscheid is genomen van een lid van de eilandsraad; tevens werd een nieuw lid van de eilandsraad toegelaten en beëdigd. Daaropvolgend hebben twee van de drie leden van het bestuurscollege in diezelfde vergadering hun ontslagbrief ingediend. Een derde lid van het bestuurscollege had dat reeds eerder gedaan. Na beraadslaging in twee ronden nog steeds in diezelfde vergadering werden de nieuwe gedeputeerden benoemd en beëdigd.
Mij is bekend dat een lid van de eilandsraad bezwaar had gemaakt omdat de omstandigheid dat een ander lid van de eilandsraad per brief het vertrouwen in het zittende bestuurscollege had opgezegd als zodanig niet op de agenda stond. Met de agendapunten «Afscheid en toetreden van een raadslid» en «Afscheid en verkiezing van leden van het bestuurscollege» zou op zaken vooruit worden gelopen. Na beraadslaging hierover heeft de eilandsraad echter met de voorliggende agenda ingestemd.
Tevens is mij bekend dat er bezwaren zijn geuit tegen de omstandigheid dat een benoemd lid van het bestuurscollege eerst op 27 september 2011 de benoeming heeft aanvaard, dus na afloop van de termijn genoemd in artikel 45 van de Wolbes. Daarover merk ik het volgende op.
Artikel 45 van de Wolbes schrijft voor dat een benoemde eilandgedeputeerde uiterlijk op de tiende dag na de kennisgeving van zijn benoeming meedeelt of hij de benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt zonder mededeling, wordt de benoemde eilandgedeputeerde geacht de benoeming niet aan te nemen. Kennisgeving van benoeming en aanvaarding zijn dus elementen die aan de beëdiging vooraf moeten gaan. Niet is voorgeschreven op welke wijze kennisgeving en aanvaarding dienen te geschieden maar in het algemeen verdient het uit een oogpunt van kenbaarheid de voorkeur dat dat schriftelijk en uiteraard tijdig geschied. Uit de omstandigheid dat benoeming en beëdiging in een en dezelfde vergadering hebben plaatsgevonden blijkt materieel genoegzaam dat betrokkenen van de benoeming kennis hebben genomen en die benoeming ook hebben aanvaard. De eilandsraad is de instantie die over deze benoemingen gaat en ik zie in dit geval geen aanleiding om nader in deze aangelegenheid te treden.
Bent u van mening dat de gezaghebber volgens de juiste procedures heeft gehandeld na de val van het bestuurscollege op Bonaire? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de wens van de oppositie op Bonaire geen verdachte in een corruptiezaak als bewindspersoon te accepteren?
Uiteraard verdient het aanbeveling dat personen in openbare functies van onbesproken gedrag zijn. Dit dient een aandachtspunt te zijn bij de benoeming van leden van het bestuurscollege door de eilandsraad. De eilandsraad kan hier zeker een beleidslijn in vaststellen. Zolang kandidaten voldoen aan de formele vereisten van de Wolbes zoals onder meer neergelegd in artikel 39 j°. 11 van de Wolbes is er geen formeel beletsel voor benoeming.
Amerikaans beleid dat hulp bij veilige abortus onmogelijk maakt |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Humanitarian Aid for Rape Victims», waaruit blijkt dat de Amerikaanse regering beleid in stand houdt om de inzet van buitenlands hulpgeld voor abortus te verbieden, ook als het gaat om het redden van vrouwenlevens of om verkrachting in oorlogsgebieden?1
Amerikaans OS-beleid maakt onderscheid tussen abortus als methode van gezinsplanning en abortus in gevallen van ernstige medische nood, verkrachting en incest. In het eerste geval is het Amerikaanse organisaties door het zgn. Helms amendment en het zgn. Hyde amendement, verboden financiële steun te verlenen. In geval van verkrachting, incest of ernstige medische nood is het verlenen van financiële steun voor abortus geoorloofd. Dit is geformaliseerd in de United States Agency for International Development (USAID) policy en door uitspraken van de Office of the legal council in het Ministerie van Justitie.
Deelt u de mening dat het bijstaan van vrouwen die levensgevaar lopen, of vrouwen die verkracht zijn in oorlogsgebieden, door middel van veilige abortus bijdraagt aan de autonome ontwikkeling en vrijheid van deze vrouwen? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Betekent dit ook dat er geen Amerikaans budget beschikbaar is voor organisaties die het onderwerp van abortus ter sprake brengen als zich een ongewenste zwangerschap voordoet, waardoor veel hulporganisaties, voornamelijk op het gebied van familieplanning, geen aanspraak maken op Amerikaanse ontwikkelingsgelden? Om hoeveel geld en organisaties gaat het?
Conform het officiële Amerikaanse OS-beleid is financiële steun voor abortus mogelijk mits het gaat om levensbedreigende omstandigheden voor de vrouw of er sprake is van verkrachting of incest; abortus als methode van familieplanning valt hier niet onder en komt als zodanig niet in aanmerking voor steun vanuit Amerikaans OS budget. Er is geen overzicht van het aantal hulporganisaties dat door dit beleid geen aanspraak maakt op Amerikaanse ontwikkelingsgelden, noch van het bedrag dat daarmee gemoeid is.
Houdt de Amerikaanse overheid zich hiermee aan de Geneefse Conventies?
De Geneefse Conventies hebben betrekking op slachtoffers van oorlogsgeweld. Hieronder worden ook slachtoffers van verkrachtingen begaan tijdens oorlog of conflict verstaan. De Geneefse conventies hebben geen betrekking op familieplanning. Het OS-beleid van de Verenigde Staten staat hulp aan slachtoffers van oorlogsgeweld niet in de weg en is in principe niet strijdig met de Geneefse Conventies.
Hoe verhoudt de verklaring die de minister van Buitenlandse Zaken met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton in april jl. gaf over vrouwenrechten zich met het in stand houden van het beleid dat de inzet van buitenlands hulpgeld voor abortus verbiedt?2
Vrouwenrechten staan centraal in het mensenrechtenbeleid van Nederland en de Verenigde Staten. Nederland zal blijven optrekken met de VS als gelijkgestemde partner, waarbij vrouwenrechten een centraal thema zullen blijven. In contacten met de VS komen ook verschillen in beleid aan de orde.
Bent u bereid, in overeenstemming met de motie-Hachchi3, in uw contacten met de Amerikaanse overheid over vrouwenrechten de onwenselijkheid van dit beleid te bespreken?
Zie antwoord vraag 5.
De Israëlische antiboycotwet |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is, los van de procedures en democratische instituties in Israël, uw oordeel over wetten die personen of organisaties, die oproepen tot een boycot van bepaalde staten, aansprakelijk kunnen laten stellen door de slachtoffers van een dergelijke boycot?
Genoemde wet staat mogelijk op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Op verzoek van een aantal Israëlische organisaties buigt het Israëlische Hooggerechtshof zich momenteel over de wet. Ik loop niet op het oordeel van het Hof vooruit.
Vindt u het Israëlische voorstel voor een antiboycotwet van 11 juli jongstleden in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, los van de specifieke context van het Midden-Oosten vredesproces, pleidooien voor boycotten in generieke zin in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
De wetstekst (artikel 1, definitie) spreekt over de staat Israël, zijn instituties en gebieden onder zijn controle.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Het oproepen tot een boycot wordt door de wet gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Het is mij niet bekend wat overwegingen tot mogelijke vervolgstappen van het Israëlische parlement zijn.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet autoriseert de rechter om degene die oproept tot boycot een schadevergoeding op te leggen. Bij bepaling van de omvang van de schade kijkt de rechter onder andere naar de omstandigheden, de ernst en de reikwijdte van de oproep.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd tegen boycotacties te beschermen? Kunt u hierop ingaan?
De heer Elkin heeft gezegd dat hij met dit voorstel is gekomen om Israël en Israëliërs te beschermen. Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
De wet bevat een definitie van een boycot in artikel 1. Het is in de eerste plaats aan de Israëlische rechter om deze definitie te toetsen aan individuele gevallen die aan hem worden voorgelegd.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
De regering wijst het oproepen tot boycot door burgers niet principieel af. In het onderliggende geval is de Nederlandse regering geen voorstander van activiteiten zoals het oproepen tot boycots, het terugtrekken van investeringen en het afroepen van sancties tegen Israël, omdat deze afbreuk doen aan de hoofddoelstelling om vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen direct te hervatten.
Israël kent democratische instituties die burgers ruimte bieden voor debat. De open en levendige discussie over deze wet is daarvan een voorbeeld.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het opschorten van de investering in de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Kunt u inhoudelijk onderbouwen waarom u de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) op 5 augustus 2011 heeft opgeschort tot 1 januari 2013?1
De teruggang in het OS-budget dwingt tot het maken van keuzes. Gezien de stand van de tot nu toe in het kader van SBOS aangegane verplichtingen – € 27 mln tot en met 2014 – en met de inzet van de stevig vernieuwde NCDO wordt er, ondanks de bezuiniging, substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Wat is het exacte bedrag dat u met deze maatregel heeft bezuinigd over 2011? En over 2012? Hoeveel geld bent u via de SBOS uitvoerende partijen in 2011 en 2012 nog kwijt aan een faciliteit die niet meer open staat?
Bij de publicatie van het SBOS-beleidskader in 2010 was een bedrag per jaar voorzien van € 19 mln op kasbasis, voor zowel de subsidiefaciliteit als het beheer van het programma. Voor 2011 is dit bedrag teruggebracht tot € 13 mln en voor 2012 tot € 6 mln.Hierin is het amendement El Fassed 32 500 V nr. 68 verwerkt. De bezuinigingen voor deze jaren bedragen dus resp. € 6 mln en € 13 mln. Tot op heden zijn er aanvragen gehonoreerd tot een bedrag van € 27 mln. Deze zullen in de jaren 2011 t/m 2015 tot betaling leiden. Met het consortium dat de SBOS-regeling uitvoert is overleg gaande over bijstelling van het contract. Opschorting van SBOS betekent immers minder werk voor wat betreft uitvoering en beheer. Over de hiermee gemoeide bedragen is er nog geen duidelijkheid en kan ik u nu niet nader informeren.
Waarom kiest u ervoor om dit besluit, dat een grote beleidswijziging met zich meebrengt, plotseling – en zonder vooraankondiging in de Focusbrief – te nemen? Waarom suggereert het ministerie in de verklaring van 6 augustus 2011,2 dat deze maatregel terug te vinden is in de Focusbrief en is goedgekeurd door de Kamer, terwijl beiden niet het geval is? Waarom koos u er niet voor te wachten op een gedegen behandeling van dit besluit tijdens het begrotingsdebat 2012 zoals u zelf eerder aangaf?3
Naar mijn oordeel is er geen sprake van «een grote beleidswijziging». Er blijft substantiële steun beschikbaar voor de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De verwijzing naar de Focusbrief gold het algemene kader van enerzijds nieuwe beleidsprioriteiten, en anderzijds de door te voeren bezuinigingen.
Erkent u dat een succesvolle SBOS-aanvraag – terecht – veel voorbereiding, planning en afstemming vereist? Wat is uw reactie op de stelling van wetenschapper en draagvlakdeskundige Lau Schulpen van de Radboud Universiteit Nijmegen dat «het besluit wel rauw op het dak valt zo midden in de subsidieaanvraag» en dat het voor organisaties die midden in de aanvraag zaten «verloren moeite» betekent?4
Vanwege het effect en de kwaliteit van programma’s en projecten die worden beoogd, stelt het SBOS-programma inderdaad aan aanvragen hoge eisen. Garanties voor een succesvolle aanvraag zijn er echter niet. Ik kan me voorstellen dat de opschorting voor organisaties die van plan waren een aanvraag in te dienen als teleurstellend wordt ervaren.
Waarom is er geen inhoudelijke onderbouwing voor het besluit gegeven die verder gaat dan de bezuinigingsoperatie?
Voor mijn overwegingen voor dit besluit verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Deelt u de opvatting dat investeren in de ontwikkeling van ontwikkelingslanden onlosmakelijk is verbonden met het investeren in verandering en dus burgerparticipatie hier in Nederland? Is dit voor u nog altijd een fundamenteel uitgangspunt van Internationale Samenwerking en van Nederlandse overheidsbeleid op dit gebied? Zo ja, hoe geeft u daar in de komende jaren concreet uiting aan?
Ik hecht veel waarde aan maatschappelijke betrokkenheid bij internationale samenwerking en actief burgerschap. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Kunt u dit besluit nog terugdraaien en de SBOS-ronde van 1 september weer open stellen voor de tientallen maatschappelijke organisaties die in gerechtvaardigd vertrouwen reeds bezig waren met hun aanvraag? Zo neen, waarom niet?
Het alsnog openstellen van deze ronde is niet aan de orde omdat de budgettaire ruimte daarvoor ontbreekt.
Het bericht dat ruim driehonderd geloofsgemeenschappen in Hongarije niet langer erkend dreigen te worden |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de op 12 juli 2011 in het parlement van Hongarije aangenomen wet inzake het recht op gewetensvrijheid en godsdienst en over de status van kerkgenootschappen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment 362 geregistreerde kerkgenootschappen in Hongarije functioneren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de gevolgen van deze wet, die op 1 januari 2012 ingaat en die ertoe leidt dat slechts 14 specifiek in de wet genoemde kerkgenootschappen zich niet behoeven te registreren en dat derhalve 348 kerkgenootschappen gederegistreerd dreigen te raken?
Ik stel voorop dat een registratieregeling voor kerkgenootschappen als zodanig niet ongebruikelijk is en niet bij voorbaat strijdig hoeft te zijn met enige internationaalrechtelijke norm. De zorg over de verenigbaarheid van de Hongaarse wet op kerkgenootschappen met de mensenrechtelijke verplichtingen van Hongarije die uit uw vragen spreekt is niettemin ook de mijne. De wet kan op gespannen voet staan met verplichtingen onder het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), waarbij met name de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM), het verbod van discriminatie (artikel 14 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) in het geding zijn. Een relatie tussen het onderhavige onderwerp en toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM zie ik niet.
Hoe beoordeelt u het feit dat onder de 14 als kerkgenootschap erkende organisaties geen enkele moslim-, boedhistische, bahaï of progressief joodse organisatie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat voor herregistratie een kostbare en tijdrovende administratieve procedure moet worden gestart? Hoe beoordeelt u daarnaast dat bij herregistratie niet onafhankelijke experts worden ingeschakeld, maar dat herregistratie slechts mogelijk is wanneer een tweederde meerderheid van het Hongaarse parlement daartoe besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat tegen besluiten op grond van deze wet geen beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze wet in Hongarije een vorm van aantasting van godsdienstvrijheid introduceert die zowel in strijd is met internationale verdragen, zoals artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als met uitspraken betreffende weigering tot registratie als kerkgenootschap van het Mensenrechtenhof in Straatsburg?1
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat artikel 17 van het Verdrag van Lissabon2 niet zo mag worden geïnterpreteerd dat lidstaten de vrijheid van godsdienst en het verbod op discriminatie op grond van godsdienst ondermijnen? Deelt u tevens de mening dat vrijheid van godsdienst en gelijkheid van burgers tot de kernelementen van een democratische rechtsstaat behoren, zoals ook wordt geëist van kandidaat-lidstaten onder de Kopenhagen-criteria? Deelt u daarnaast de mening dat deze normen ook gehanteerd moeten worden voor bestaande lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en gelijkheid van burgers tot de kernwaarden behoren waarop de Europese Unie berust. Dit is neergelegd in artikel 2 van het EU-verdrag. De lidstaten van de EU delen deze waarden, en ook iedere kandidaat-lidstaat dient zich hieraan te verbinden, zoals is bepaald in artikel 49 EU-verdrag.
Deelt u de zorg dat deze maatregel, die fiscale voordelen voorziet voor erkende kerken, in combinatie met de maatregel waarbij een groot aantal openbare scholen via een subsidieregeling over zullen gaan in handen van één kerk mogelijk kan leiden tot een situatie waarbij vrijheid van godsdienst de facto niet meer uitgeoefend kan worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Hongaarse wet een strijdigheid inhoudt met art. 10 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 51, lid 1 van het Handvest van de Grondrechten van de EU is dit Handvest van toepassing wanneer de lidstaten het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Ik zie vooralsnog geen aanknopingspunt om aan te nemen dat deze Hongaarse wet het recht van de Unie ten uitvoer brengt. Het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie is daarom niet van toepassing op de betreffende wet.
Deelt u de mening dat artikel 9 van het EVRM de vrijheid van godsdienst beschermt? Hoe verhoudt de voorliggende maatregel zich tot de toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zowel bilateraal alsook in EU-verband concrete stappen te ondernemen om te voorkomen dat deze wet per 1 januari 2012 in werking treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Hoe verhouden deze zich tot de door u in uw brief «Verantwoordelijk voor vrijheid» benoemde prioriteiten betreffende het beschermen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging?3
Door de ambassade is in een gesprek met de voorzitter van de parlementaire commissie voor mensenrechten, minderheden, civiele en religieuze zaken van het Hongaarse parlement, tevens geestelijk vader van de wet, op 19 augustus jl. gewezen op de spanning tussen de betreffende wet en het EVRM, waarvan door Hongaarse gesprekspartner goed nota is genomen. De Hongaarse wetgeving inzake kerkgenootschappen wordt nauwlettend gevolgd door de Raad van Europa en de Venetië-Commissie, een adviserend orgaan van de Raad van Europa voor wetgevingszaken.
Deelt u de zorg dat vergelijkbare beperking van de vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van godsdienst zich in diverse EU-lidstaten voordoen? Deelt u tevens de mening dat de Europese Commissie er op toe dient te zien dat de kernwaarden zoals, vastgelegd, dienen te worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze spant u zich in om in Europees verband de godsdienstvrijheid te waarborgen?
De verplichting om de waarden van de Europese Unie te eerbiedigen rust in de eerste plaats op de lidstaat zelf. De sanctionering van de schending van de waarden van de Europese Unie is geregeld in artikel 7 EU-verdrag.
De door het Israëlische parlement aangenomen ‘antiboycotwet’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u bekend met de op 11 juli 2011 door de Knesset aangenomen «antiboycotwet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze wet?
De wet is in Israël onderwerp van discussie. De democratische instituties in Israël bieden ruimte voor debat tussen voor- en tegenstanders van deze wet. Daarnaast zijn er in Israël mogelijkheden om wetten aan te vechten bij de hoogste rechter.
Deelt u de mening van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken dat deze wet in strijd is met fundamentele democratische rechten?2 Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft laten weten dat de wet een interne Israëlische aangelegenheid is, en dat Israël sterke democratische instituties heeft die burgers in staat stellen eventuele zorgen over wetgeving kenbaar te maken. Vervolgens stelde het ministerie dat vrijheid van meningsuiting een basisrecht is in elke democratie. Ik ben het geheel eens met deze visie.
Deelt u de mening dat een boycot in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel is tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inspanningen, en die van de internationale gemeenschap, ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces zijn gericht op directe hervatting van de vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen. Oproepen tot boycot dragen hier niet aan bij.
Ziet u aanleiding om – in samenspraak met uw Europese dan wel Amerikaanse collega’s – de Israëlische regering aan te spreken op de aanname van deze wet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiertoe geen aanleiding, zie antwoorden 2 en 3.
Het bericht dat inwoners van Curaçao ziek zijn door vervuild water |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Water van Aqualectra zorgt voor buikpijn en diarree»?1
Geen. Het is niet de taak van de regering om op krantenartikelen te reageren. Wat het onderwerp van het bericht betreft, stel ik vast dat het een verantwoordelijkheid betreft van het land Curaçao.
Heeft de regering van Curaçao volgens u adequaat gereageerd naar haar burgers, met voorlichting en het treffen van noodzakelijke voorzieningen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, ziet u aanleiding om de Curaçaose regering hierop aan te spreken?
Het past mij niet een oordeel te geven over de reactie van de regering van Curaçao. Daarmee zou ik treden in de taak van de Staten van Curaçao.
Bent u bereid capaciteit beschikbaar te stellen om Curaçao te ondersteunen bij het analyseren van drinkwatermonsters, het achterhalen van de oorzaken van dit voorval en bij het voorkomen van toekomstige ongeregeldheden betreffende het drinkwater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan uw Curaçaose collega’s?
De vraag of ik bereid ben tot bijstand, speelt pas als er een daartoe strekkend verzoek ligt van de regering van Curaçao. Het ongevraagd ventileren van bereidheid tot bijstand impliceert een oordeel over de zelfstandige capaciteiten van het bestuur van Curaçao. Dat past niet binnen de verhoudingen binnen het Koninkrijk.
Het bericht dat de website van DUO onveilig is |
|
Wassila Hachchi (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er voor de tweede keer in een half jaar een lek zit in de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Ik betreur dat er voor de tweede keer een incident op de website van DUO heeft plaatsgevonden. Gebruikers van deze site moeten kunnen rekenen op betrouwbare en beveiligde informatie.
Hoe kan het dat de website van DUO niet bestand blijkt tegen hackers, ondanks dat u eerder aangaf opdracht te hebben gegeven «een externe audit uit te voeren» die tot aanbevelingen kon leiden «om dit soort problemen te voorkomen»?2
Deze website van DUO wordt diverse malen per maand aangevallen door hackers. De site is beveiligd met een systeem dat hack-pogingen registreert en signaleert en (wijzigingen van) systemen worden getest op veiligheid. Het incident van 7 juni jl. betreft een actie van een hacker die de veiligheid van de DUO-site heeft getest door een eigen pagina op de site te plaatsen. Dit had niet mogen gebeuren. Het bewuste lek is per omgaande gerepareerd. DUO heeft vervolgens al haar websites gecontroleerd op mogelijke beveiligingslekken en waar nodig maatregelen getroffen.
De huidige hack-aanval op de site van DUO verschilt van het incident van 5 november vorig jaar. Toen was er sprake van een interne fout in de webapplicatie «Mijn DUO», waardoor vijf studenten per ongeluk de gegevens van een ander hebben kunnen inzien. De externe audit op dit eerdere incident is in de eerste maanden van 2011 uitgevoerd door PWC. De aanbevelingen uit deze audit zijn door DUO overgenomen.
Hoe verhoudt dit voorval zich tot uw toezegging om studenten «een betrouwbaar systeem te kunnen bieden»?3
Het systeem waarmee studenten transacties doen met DUO is betrouwbaar. DUO doet er alles aan om te zorgen dat de informatiebeveiliging zodanig is ingericht dat er geen derden via de site bij de gegevens kunnen komen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze problemen zich in de toekomst niet nogmaals voordoen?
De aanbevelingen uit de audit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, hebben DUO hierbij geholpen. Dit betekent dat DUO investeert in preventie om de kans op incidenten te minimaliseren en op het versterken van het vermogen tot incidenten snel en gestructureerd af te handelen en de gevolgschade te beheersen.
Hierbij zal altijd sprake zijn van een afweging van kosten en capaciteit tegen risico’s. Het ontstaan van incidenten kan niet voor 100 procent worden voorkomen, zoals ook recente voorbeelden in andere sectoren illustreren (Nintendo, Sony, de RABO-bank en de CIA).
Ten slotte heeft DUO aangifte gedaan omdat het hacken van een site strafbaar is.
Zijn er andere overheidswebsites die evenzeer kwetsbaar zijn? Waar blijkt dit uit?
Mij is niet bekend of ook andere overheidsorganisaties last hebben gehad van dergelijke hack incidenten. De medeoverheden hebben ten aanzien van informatiebeveiliging hun eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de interne, ketenonafhankelijke, bedrijfsvoering.
Op welke wijze wordt het toegezegde onderzoek naar dit lek vormgegeven? Worden daarbij externe experts ingeschakeld?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij het onderzoek naar de hack-aanval van 7 juni jl. en bij het treffen van herstelmaatregelen zijn interne en externe experts ingeschakeld.
De kinderopvang op de BES eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Welk voorzieningenniveau beoogt de Nederlandse regering voor de kinderopvang op de BES-eilanden?
Bij de transitie heeft de wetgever er voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de kinderopvang in ieder geval de komende vijf jaar bij de eilandbesturen te laten. Dat neemt niet weg dat de eilandbesturen en het kabinet hebben vastgesteld dat het verbeteren van het voorzieningenniveau onderdeel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op verbetering van de sociaal-economische situatie van Caribisch Nederland. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bereid inhoudelijk ondersteuning te verlenen bij de vormgeving van deze aanpak.
Wat is het huidige voorzieningenniveau voor kinderopvang op de BES-eilanden en hoe verhoudt deze zich tot het beoogde voorzieningsniveau?
Het huidige voorzieningenniveau voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Naar verwachting voldoet een deel van de voorzieningen aan de door het eilandbestuur beoogde niveau en een ander deel niet.
Kunt u een overzicht verschaffen van de (beoogde) resultaten van reeds bestaande projecten, alsook van de nog uit te voeren plannen om de kinderopvang op de BES-eilanden op het beoogde voorzieningenniveau te brengen?
Ik beschik niet over een overzicht van eventuele projecten van de eilandbesturen om kinderopvang op het beoogde niveau te brengen.
Binnen het programma Sociaal Economische Initiatief (SEI) Bonaire, loopt een project Kinderopvang Bonaire. Een van de doelstellingen van dit project is om bij minimaal 5 crèches de kwaliteit van de kinderopvang op het door het eilandsbestuur beoogde niveau te brengen.
Hoeveel budget is beschikbaar om het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden te realiseren? Waaruit blijkt dat dit budget toereikend is om de beoogde doelstellingen te behalen?
De eilandbesturen stellen de doelstellingen voor de kinderopvang vast en bepalen welk budget zij beschikbaar willen stellen. De eilanden beschikken hiertoe over de zogeheten «vrije uitkering». Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal een referentiekader ontwikkelen waarmee beter inzicht wordt verkregen in de taken van de eilanden in relatie tot de vrije uitkering. Het kabinet streeft ernaar om per 2013 een extra budget beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak in de vorm van een bijzondere uitkering.
Welke problemen voorziet u bij het realiseren van het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden? Welke stappen onderneemt u om deze voorziene problemen te ondervangen?
Ik respecteer de verantwoordelijkheid van de eilandbesturen voor de integrale aanpak. Zij worden vanuit Nederland ondersteund bij het vormgeven daarvan.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage voor de kinderopvang op de BES-eilanden zich tot het salarisniveau op de eilanden?
De eigen bijdrage voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Ik beschik niet over voldoende gegevens om vast te kunnen stellen hoe de eigen bijdrage voor de kinderopvang zich verhoudt tot het salarisniveau op de eilanden.
Wat is er bekend over de effecten van de kinderopvangtoeslag op de arbeidsparticipatie?
De kinderopvangtoeslag is niet van toepassing op Caribisch Nederland.
De gevolgen van nieuwe belastingregels op de economie van Saba en Sint Eustatius |
|
Wouter Koolmees (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u met cijfers onderbouwen dat de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius, nu deze is verschoven van direct naar indirect, hetzelfde gebleven?1
Op 11 juni 2012 heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het door onderzoeksbureau Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek op Caribisch Nederland aangeboden.
In dit onderzoek is de belastingdruk voor Caribisch Nederland voor zowel het belastingjaar 2010 als het belastingjaar 2011 door het onderzoeksbureau Ecorys geschat. Zoals u weet was in het belastingjaar 2010 nog het oude belastingstelsel van kracht in Caribisch Nederland en is in 2011 het nieuwe belastingstelsel ingevoerd.
De geschatte belastingdruk in 2010 was 16.6% ten opzichte van het BBP. De geschatte belastingdruk in 2011 was gelegen tussen de 16.1 en 17.2% ten opzichte van het BBP.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Kunt u aangeven voor welke sectoren op Saba en Sint Eustatius de effecten van de algemene bestedingsbelasting (ABB) het grootst zijn? Wat zijn specifiek de effecten voor de detailhandel en de dienstensector ten opzichte van andere sectoren? Wat is uw reactie op deze effecten?
De ABB is een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland. Verdere leveringen na invoer van de goederen zijn niet meer belast. Indien goederen op de eilanden zelf worden geproduceerd, worden deze goederen bij de levering van het eindproduct belast met ABB. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht. Voor binnenlandse diensten geldt dat deze eenmalig in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat er theoretisch geen verschil zou moeten zijn in het effect van de ABB op verschillende sectoren.
Uit het Ecorys onderzoek is gebleken dat het nieuwe stelsel door sommige ondernemers onjuist wordt toegepast. Deze ondernemers hebben ten onrechte op iedere levering van goederen de ABB toegepast. Dit leidt tot een onnodig prijsopdrijvend effect. Hoe meer schakels er zijn in de verkoop van een goed, hoe groter de kans is dat er een foutieve toepassing van de ABB plaatsvindt. Met extra voorlichting wordt getracht deze ondernemers te informeren over de juiste toepassing van de ABB.
Ten overvloede vermeld ik hier dat per 1 oktober 2011 het tarief van de ABB op het verrichten van diensten met 2% verlaagd is. Dit betekent voor Bonaire een verlaging van 8% naar 6% en voor Saba en Sint Eustatius een verlaging van 6% naar 4%.
Kunt u aangeven of de rekensom2 juist is? Wat is uw reactie daarop? Kunt in uw reactie aandacht geven aan het feit dat een groot deel van de goederen op Saba geïmporteerd wordt?
De berekening zoals hierboven bij1 aangegeven is niet correct. Indien een goed wordt ingevoerd met een waarde van $1000,–, wordt hier eenmalig 6% ABB over geheven. Dit is $60,–. Na deze eenmalige heffing wordt er geen ABB meer geheven over het goed.
Zoals in vraag 2 ook is aangegeven, is de ABB een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland, dan wel bij de verkoop van het eindproduct indien het goed op de eilanden zelf is geproduceerd. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht.
Wat is de invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat op het eiland Saba voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd verkeer?
Uit het Ecorys rapport is gebleken dat voor zowel Saba als Sint Eustatius de vervoerskosten gestegen zijn. De belangrijkste factoren die deze prijsstijging hebben veroorzaakt, zijn de stijgende brandstofkosten en de verhoging van de accijns. Echter, zoals uit de beantwoording van vraag 1 blijkt, is de globale totale belastingdruk op Caribisch Nederland niet veranderd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale stelsel is er gekozen voor een schuif van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dit is onder andere terug te zien in de verhoogde accijnzen.
Er zijn geen gegevens bekend over de precieze invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat de (netto)effecten zijn van de vlaktax op de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius?
Zoals in vraag 1 is aangegeven is de globale totale belastingdruk op de eilanden gelijk gebleven. Hierbij heeft wel een schuif plaatsgevonden van directe naar indirecte belastingen. De indirecte belastingen vormen nu een grotere component van de totale opbrengst van het fiscale stelsel.
Uit het Ecorys rapport valt af te leiden dat de invloed van het nieuwe fiscale stelsel (de vlaktax) op de nettolonen en netto uitkeringen over (vrijwel) het gehele inkomensgebouw positief zijn geweest. Onderstaande figuur vormt daar een illustratie voor:
Bij gelijkblijvende bruto inkomens is (vrijwel) iedereen er door het nieuwe belastingstelsel in netto inkomen op vooruitgegaan, in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk. Uitzondering daarop zijn pensioengerechtigden die sinds de stelselwijziging soms meer aan belasting en premies betalen zodra ze boven de belasting- en premievrije som uitkomen. Ook zijn er personen zoals parttimers, die geen belasting betalen. Zij hebben geen voordeel dan wel nadeel van het nieuwe stelsel.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Hoe verhoudt de belastingverlichting doormiddel van de vlaktax zich tot de lagere lokale salarissen en de gestegen accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden uw plannen met betrekking tot de doorvoer van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius zich tot het feit dat de export naar deze twee eilanden gering is en dat het voor individuele leveranciers niet aantrekkelijk is mee te werken aan een douane entrepot op Sint Maarten?
Uit het Ecorys rapport blijkt dat voor vrijwel alle handel die aankomt op Saba en Sint Eustatius, Sint Maarten de tussenschakel is. Op dit moment vindt er dubbele belastingheffing plaats indien goederen via Sint Maarten worden ingevoerd.
Sint Eustatius en Saba importeren veel goederen vanuit of via Sint
Maarten. Sint Maarten heft ter zake daarvan een belasting op bedrijfsomzetten van 5% (waarbij voor een aantal eerste levensbehoeften echter een vrijstelling geldt). Vervolgens is bij invoer van de desbetreffende goederen op Sint Eustatius of Saba 6% ABB verschuldigd (een aantal eerste levensbehoeften is vrijgesteld van de heffing van ABB bij invoer). Het is internationaal gebruikelijk dat indirecte belastingheffing plaatsvindt in het land waar de goederen worden gebruikt of verbruikt en niet in het land van waaruit deze goederen worden geëxporteerd.
Vanuit dat gegeven is het kabinet van mening dat Sint Maarten de goederen bestemd voor Sint Eustatius en Saba onbelast moet laten. Met Sint Maarten is overleg gaande om hen ertoe te bewegen om de export van voor Sint Eustatius of Saba bestemde goederen vrij te stellen van de plaatselijke belasting op bedrijfsomzetten van 5%. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de AAB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius. Onder het oude fiscale stelsel betaalde de overheid echter ook belasting bij de inkoop van goederen of diensten met de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) welke een tarief had van 3%. Het is wenselijk dat de overheid indien zij als marktpartij goederen of diensten inkoopt, gelijk wordt behandeld als andere marktpartijen. Om deze reden is ook de overheid verplicht bij invoer ABB af te dragen. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie, waarin de overheid btw over goederen en diensten betaalt.
Het onderzoeksbureau IdeeVersa heeft bij het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland van 20 februari 2012 rekening gehouden met de ABB. Met het kabinetsstandpunt referentiekader Caribisch Nederland wordt de vrije uitkering structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. De hoogte van de huidige vrije uitkering houdt derhalve rekening met het effect van de ABB, omdat deze is gebaseerd op het referentiekader van het referentiekaderonderzoek.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de ABB maatregelen op projecten die door Nederland of de Europese Unie gefinancierd worden en die vroeger vrijgesteld waren van belasting? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op projecten die door Nederland gefinancierd worden. Projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd zijn vrijgesteld van ABB. Dit geldt ook voor Nederlandse ontwikkelingshulpprojecten waarbij op 31 december 2010 reeds daadwerkelijk bij overeenkomst toezeggingen voor de uitvoering zijn gedaan . Sindsdien is financiering van losse projecten steeds minder aan de orde, aangezien de eilanden van Caribisch Nederland onderdeel zijn van het Nederlandse staatsbestel. Vanuit die optiek is een beleid ingezet van beëindiging van de samenwerkingsprogramma’s (ontwikkelingshulp) vanuit de Nederlandse Rijksoverheid. Het Kabinet streeft naar «normalisering» van de financiële verhoudingen met Caribisch Nederland, gelijksoortig aan die tussen het Rijk en Nederlandse gemeenten.
Klopt het dat de Rijksdienst Caribisch Nederland er van uitging dat er geen sprake meer zou zijn van zorgpremie-inning bij de werkgevers op de eilanden? Klopt het ook dat bij de begrotingsdoorlichting ambtenaren van Binnenlandse Zaken de budgetten van de eilanden gekort werden met de werkgeversbijdragen? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoord dat er geen signaal is gegeven dat de werkgeverspremie per 1-1-2011 zou vervallen?
Bij de transitie was er bij zowel de eilandbesturen als bij de Rijksdienst Caribisch Nederland onduidelijkheid over het feit dat ook in 2011 net als in de jaren ervoor werkgeverspremies moesten worden geheven. Ik leid hieruit af dat de informatievoorziening vanuit het Rijk over de premieheffing beter had gekund.
Ik wil wel benadrukken dat de eilanden geen financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de premieheffing. Bij de oorspronkelijke berekening van de vrije uitkering is abusievelijk een deel van de budgetten verminderd met werkgeversbijdragen. Deze omissie is bij eerste suppletoire begroting 2011 hersteld door de eilanden met terugwerkende kracht hiervoor volledig te compenseren.
Het wegjagen van jong talent bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Bezuinigingen en baantevredenheid bij de overheid» dat is gehouden onder 1809 (leidinggevende) ambtenaren door Binnenlands Bestuur en Hay Group?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige zorgen die ambtenaren hebben over de continuïteit van de bedrijfsvoering in hun organisatie?
Het is begrijpelijk, dat de diverse bezuinigingen en de mogelijke impact die dit heeft op hun werkzaamheden, leiden tot zorgen bij ambtenaren. Ik ben van mening dat er geen reden is tot zorg over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Bij de uitvoering van de reorganisatieprocessen bij de (rijks)overheid is nadrukkelijk aandacht voor de borging van de continuïteit.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat medewerkers van het Rijk vrezen dat vooral jonge medewerkers de overheid de rug toe zullen keren? Wat gaat u concreet doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Tot op heden kunnen wij op basis van cijfers niet concluderen dat vooral jongeren de rijksdienst de rug toe keren. De instroommogelijkheden waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt. Met uw instemming is onlangs besloten het fte-slot per 2012 los te laten. Dit biedt het Rijk ook de mogelijkheid om, in specifieke gevallen, jonge medewerkers in- en doorstroomkansen te bieden binnen het Rijk.
De verwachting is dat vanaf 2015 een toenemende uitstroom van medewerkers bij het Rijk op gang zal komen, waardoor het Rijk te maken krijgt met een toenemende vervangingsvraag en weer meer jonge hoogopgeleide talenten kan binnenhalen en -houden. Daarom blijft het Rijk investeren in de instroom van jongeren, onder andere door het aanbieden van stages, (betaalde) opdrachten, leer-arbeidsplaatsen en traineeplaatsen wordt gewerkt aan het structureel kleiner maken van de overheid zodat die met een kleiner personeelsbestand toe kan.
Hoe kan het dat er binnen de overheid zoveel onduidelijkheid bestaat over waar de bezuinigingen op het personeel zullen neerslaan? Wat kan en gaat u hieraan doen?
In het algemeen is bekend waar de bezuinigen in de overheid neerslaan. In de diverse bestuurslagen wordt gewerkt aan de nadere invulling van de besparingsopdracht. De uitwerking is afhankelijk van de nieuwe financiële kaders, beleidsmatige keuzes en de mogelijke winst die kan worden behaald uit vergroting van efficiency. Deze stappen zijn nodig om de precieze personele gevolgen in kaart te brengen. De verschillende gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk om dit te doen.
Voor het Rijk geldt dat de verschillende departementen voor de begroting van 2012 zullen aangeven hoe zij invulling gaan geven aan de hen opgelegde taakstelling. De medewerkers worden via informatiebijeenkomsten hierover geïnformeerd.
Wat is uw visie ten aanzien van het personeelsbestand van de overheid over vier jaar? Kunt u een evenwichtig personeelsbestand garanderen voor de toekomst?
Het rapport «De grote uittocht» (BZK/VSO/SCO, april 2010) laat de effecten van de vergrijzing zien: tot 2020 zullen drie op de tien medewerkers uitstromen naar pensioen. Het is de ambitie van dit kabinet om te komen tot een kleinere en efficiëntere overheid, die daarmee in de toekomst ook een kleiner beroep zal doen op het beschikbare personeel. Het is echter belangrijk dat tegenover de uitstroom, voldoende en de juiste instroom komt te staan. Dit kwalitatieve vraagstuk heeft mijn aandacht en staat ook op de agenda bij het overleg met de bonden over een nieuwe CAO. In de kabinetsreactie op de Grote Uittocht, die reeds aan u is toegezegd, ga ik nader op dit vraagstuk in.
Bestaat er een strategisch personeelsplan om talentvolle opvolgers voor sleutelposities binnen de overheidsorganisatie zeker te stellen? Kunt u dit nader toelichten?
Op regionaal niveau bestaan activiteiten rond strategische personeelsplanning. Zo ontplooit Empower Limburg (regionaal arbeidsnetwerk) meerdere activiteiten, waaronder een samenwerking met de Open Universiteit ten aanzien van strategische personeelsplanning in een masterclass HRM.
Bij gemeenten liep tot eind 2010 de (verlengde) impulsregeling Strategische personeelsplanning. Deze regeling was bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een analyse, het opstellen van een strategisch personeelsplan en het uitvoeren van interventies uit dit plan. Het ging erom de implementatie van strategische personeelsplanning in de gemeentelijke bedrijfsvoering te bevorderen en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten onderling te stimuleren. Ook bij de waterschappen loopt tot en met juni 2011 een impulsregeling Strategische personeelsplanning met hetzelfde doel: om waterschappen te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van een strategische personeelsplanning.
Het Rijk kent meerdere management-development trajecten voor verschillende schaalniveau’s, waarin medewerkers met managementpotentieel worden voorbereid voor leidinggevende- of sleutelfuncties.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Hachchi en Heijnen2 en de motie van de leden Hachchi en Koopmans3 met betrekking tot de vernieuwing van de Rijksdienst?
Met betrekking tot de motie van de leden Hachchi en Heijnen kan ik u melden dat ik de geldende afspraken over de status van trainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties nogmaals onder de aandacht heb gebracht van de ambtelijke top van de ministeries.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Hachchi en Koopmans laat ik u weten dat in het kader van het CAO-overleg met de bonden, het behoud van jongeren onderwerp van gesprek is.
Bent u bereid ook de lokale overheden te stimuleren meer prioriteit te geven aan het bewerkstelligen van een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De aanstelling van het personeel bij de lokale overheden is de verantwoordelijkheid van individuele organisaties. Vanuit mijn hoedanigheid als coördinerend bewindspersoon voor het Openbaar Bestuur hebben vraagstukken van arbeidsmarktbeleid, waaronder de positie van jongere ambtenaren, mijn aandacht. Het is mijn voornemen om hierover met partijen in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van arbeidsmarkt.